Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige
installatie en inbedrijfstelling van de frequentieregelaar.
De bedieningshandleiding is bedoeld voor gebruik door
gekwaliceerd personeel.
Lees en volg de instructies op om de frequentieregelaar op
veilige en professionele wijze te gebruiken. Let hierbij met
name op de veiligheidsvoorschriften en algemene
waarschuwingen. Bewaar deze bedieningshandleiding altijd
in de buurt van de frequentieregelaar.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2 Aanvullende informatiebronnen
Er zijn aanvullende documentatie en handleidingen
beschikbaar.
De Programmeerhandleiding VLT® AutomationDrive
•
FC 301/302 gaat dieper in op het gebruik van
parameters en bevat veel toepassingsvoorbeelden.
De VLT® Decentral Drive FCD 302 Design Guide
•
biedt gedetailleerde informatie over de
mogelijkheden en functies voor het ontwerpen
van motorregelsystemen.
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de documentversie en de bijbehorende softwareversie.
VersieOpmerkingenSoftwareversie
MG04F5xxSTO-functionaliteit is bijgewerkt.7.5X
Tabel 1.1 Document- en softwareversie
Productoverzicht
1.4
1.4.1 Beoogd gebruik
De frequentieregelaar is een elektronische motorregelaar
voor:
Het regelen van het motortoerental op basis van
•
terugkoppeling van het systeem of externe
commando's vanaf externe regelaars. Een
elektrische aandrijving bestaat uit de frequentieregelaar, de motor en het door de motor
aangedreven werktuig.
Bewaking van systeem- en motorstatus.
•
De frequentieregelaar kan ook worden gebruikt voor
bescherming tegen overbelasting van de motor.
Afhankelijk van de conguratie kan de frequentieregelaar
worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of deel
uitmaken van een omvangrijkere toepassing of installatie.
De VLT® Decentral Drive FCD 302 is ontworpen voor
decentrale montage, bijvoorbeeld in de voedingsmiddelenen drankenindustrie, of voor andere toepassingen voor
materiaalbehandeling. De FCD 302 maakt het mogelijk om
kosten te verlagen door de vermogenselektronica
decentraal te plaatsen. Dan zijn er geen centrale panelen
meer nodig, wat leidt tot een besparing van kosten, ruimte
en arbeid voor installatie en bekabeling. Het basisontwerp
met een elektronisch insteekdeel en een exibele en
'ruime' aansluitkast is onderhoudsvriendelijk. Elektronica is
eenvoudig te verwijderen zonder dat opnieuw bedraden
nodig is.
De FCD 302 is ontworpen volgens de EHEDG-richtlijnen en
is geschikt voor installatie in omgevingen waar eenvoudige
reiniging belangrijk is.
LET OP
Alleen frequentieregelaars die zijn gecongureerd voor
gebruik met een hygiënische behuizing, FCD 302 P XXX
T4 W69, worden geleverd met EHEDG-certicaat.
Installatieomgeving
De frequentieregelaar mag worden gebruikt in residentiële,
industriële en commerciële omgevingen overeenkomstig
lokale wetten en normen.
In een woonomgeving kan dit product radiostoring
veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om
aanvullende corrigerende maatregelen te treen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieregelaar niet in toepassingen die niet
voldoen aan de gespeciceerde bedrijfsomstandigheden
en -omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de in
hoofdstuk 7 Specicaties gespeciceerde voorwaarden.
1.4.2 Opengewerkte tekeningen
1Omvormerdeel6Installatiekast
2Bevestigingsschroeven (4x, 1 in elke hoek)7Aansluiting voor display
3Afdichtpakking8Toegang tot USB-poort
4Kunststof afdekking omvormerdeel9Serviceschakelaar aan motorzijde (alternatief: schakelaar aan
netzijde of niet gemonteerd)
5Aardingspen10Platte montagebeugel
Afbeelding 1.1 Opengewerkte tekening kleine eenheden
Afbeelding 1.3 is een blokschema van de interne
componenten van de frequentieregelaar.
GebiedTitelFuncties
1Netingang
2Gelijkrichter
3DC-bus
4DC-spoelen
5Condensatorbatterij
6Omvormer
7Uitgang naar motor
3-fasenetvoeding naar de
frequentieregelaar.
De gelijkrichterbrug zet de
inkomende AC-spanning om naar
DC-spanning die in de omvormer
kan worden gebruikt.
De DC-tussenkring verwerkt de
DC-stroom.
Filteren de DC-tussenkring-
•
spanning.
Bieden beveiliging tegen
•
nettransiënten.
Beperken de RMS-stroom.
•
Verhogen de arbeidsfactor
•
naar het voedende net.
Beperken de harmonischen op
•
de AC-ingang.
Slaat de DC-spanning op.
•
Biedt tijdelijke bescherming
•
bij kortstondige netonderbreking.
De omvormer zet het DC-signaal
om naar een geregelde
pulsbreedtegemoduleerde ACgolfvorm voor een regelbaar
variabel uitgangssignaal naar de
motor.
Geregeld 3-fase-uitgangsvermogen naar de motor.
GebiedTitelFuncties
Ingangsvermogen, interne
•
verwerking, uitgang en
motorstroom worden bewaakt
voor een eciënte werking en
regeling.
8Stuurcircuits
Afbeelding 1.3 Blokschema frequentieregelaar
De gebruikersinterface en
•
externe commando's worden
bewaakt en uitgevoerd.
Biedt mogelijkheden voor
•
statusuitgang en -regeling.
1.5 Goedkeuringen en certiceringen
Tabel 1.2 Goedkeuringen en certiceringen
Er zijn meer goedkeuringen en certiceringen beschikbaar.
Neem contact op met de lokale Danfoss-partner. Frequentieregelaars met behuizingsgrootte T7 (525-690 V) zijn
alleen UL-gecerticeerd voor 525-600 V.
De frequentieregelaar voldoet aan de eisen van UL 508C
ten aanzien van het behoud van het thermische geheugen.
Zie de sectie Thermische motorbeveiliging in de productspeciekedesign guide voor meer informatie.
Zie ADN-conforme installatie in de productspecieke design
guide voor conformiteit met het Europees Verdrag inzake
het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over
de binnenwateren (ADN).
De volgende symbolen worden gebruikt in deze
handleiding:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
In deze handleiding worden de volgende conventies
gebruikt:
Genummerde lijsten geven procedures aan.
•
Lijsten met opsommingstekens geven andere
•
informatie en beschrijvingen van afbeeldingen
aan.
In dit document worden de volgende symbolen gebruikt:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieregelaar is alleen mogelijk als de frequentieregelaar op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd en bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden overeenkomstig relevante wetten en
voorschriften. Het personeel moet tevens bekend zijn met
de instructies en veiligheidsmaatregelen die in deze
handleiding staan beschreven.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
apparatuur volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer
de frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien.
Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook als de
waarschuwingslampjes niet branden. Als u de
aangegeven wachttijd na afschakeling niet in acht neemt
voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
uitvoert, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
1.Stop de motor.
2.Schakel de netvoeding, permanentmagneetmotoren en externe DC-tussenkringvoedingen
af, inclusief backupvoedingen, UPS-eenheden
en DC-tussenkringaansluitingen naar andere
frequentieregelaars.
3.Wacht tot de condensatoren volledig zijn
ontladen voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert. De vereiste
ontladingstijd staat vermeld in Tabel 2.1.
Spanning
[V]
4715
Minimale wachttijd (minuten)
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor
opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd overeenkomstig de
nationale en lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
WAARSCHUWING
ONBEDOELD DRAAIEN VAN DE MOTOR
WINDMILLING
Het onbedoeld draaien van permanentmagneetmotoren
wekt spanning op waardoor de eenheid kan worden
geladen; dit kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of
schade aan apparatuur.
Zorg dat permanentmagneetmotoren zijn
•
geblokkeerd om onbedoeld draaien te
voorkomen.
22
200–2400,25-3,7 kW
(0,34-5 pk)
380–5000,25-7,5 kW
(0,34-10 pk)
525–6000,75-7,5 kW
(1-10 pk)
525–690–1,5-7,5 kW
Tabel 2.1 Ontladingstijd
–5,5-37 kW
(7,5-50 pk)
–11-75 kW
(15-100 pk)
–11-75 kW
(15-100 pk)
(2-10 pk)
(15-100 pk)
11-75 kW
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
VOORZICHTIG
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Een interne fout in de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig letsel als de frequentieregelaar niet goed is
gesloten.
Controleer voordat u de spanning inschakelt of
•
alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten
en stevig zijn vastgezet.
In omgevingen met vloeistofnevel, deeltjes of corrosieve
gassen moet u ervoor zorgen dat de IP/Type-klasse
overeenkomt met de installatieomgeving. Als niet aan de
omgevingsvereisten wordt voldaan, kan dit de
levensduur van de frequentieregelaar bekorten. Zorg dat
wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van
luchtvochtigheid, temperatuur en hoogte.
Trillingen en schokken
De frequentieregelaar voldoet aan de vereisten die gelden
wanneer de eenheid is gemonteerd aan de wand of op de
vloer van een productiehal of in panelen die met bouten
aan de wand of de vloer zijn bevestigd.
Zie hoofdstuk 7.4 Omgevingscondities voor gedetailleerde
omgevingsspecicaties.
3.2.1 Aanbevolen gereedschap en
apparatuur
ApparatuurMaatBeschrijving
Schroevendraaiers ––
Inbus (hex)8Voor het bevestigen van
Schakel de spanning naar de eenheid in dit stadium nog
niet in, aangezien dat kan leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
VOORZICHTIG
SCHADE OF LICHAMELIJK LETSEL
Het niet aanhalen van de 4 bevestigingsschroeven kan
leiden tot lichamelijk letsel of materiële schade.
Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
•
gewicht van de eenheid kan dragen.
Noodzakelijke voorwaarden:
Gebruik de gaten aan de achterzijde van de
•
installatiekast om de montagebeugels te
bevestigen.
Gebruik de juiste bevestigingsschroeven of -
•
bouten.
Gebruik voor hygiënische uitvoeringen kabelpak-
•
kingen die geschikt zijn voor hygiënische
toepassingen, zoals Rittal HD 2410.110/120/130.
1.
Monteer de VLT® Decentral Drive FCD 302
verticaal op een wand of machineframe. Zorg er
bij hygiënische uitvoeringen voor dat
van de behuizing af kunnen lopen en plaats de
eenheid zo dat de kabelwartels zich onderaan
bevinden.
vloeistoen
33
Afbeelding 3.6 FCD 302 als zelfstandige eenheid gemonteerd
met montagebeugels
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsinstructies.
44
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning van de uitgangskabels van
motoren die bij elkaar zijn geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur opladen, ook wanneer de
apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motorkabels niet van elkaar gescheiden
houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Houd uitgaande motorkabels van elkaar
•
gescheiden of
Gebruik afgeschermde kabels.
•
VOORZICHTIG
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in
de beschermende geleider. Als de onderstaande
aanbeveling niet wordt opgevolgd, biedt de RCD
mogelijk niet de beoogde bescherming.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Overstroombeveiliging
Aanvullende beschermende apparatuur, zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieregelaar en de motor,
is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
deze zekeringen niet in de fabriek zijn
aangebracht, moet de installateur deze plaatsen.
Zie hoofdstuk 7.7 Zekeringen en circuitbreakers
voor voorzekeringen die voldoen aan UL/cUL.
Draadtype en -specicaties
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C (167 °F).
Zie hoofdstuk 7.1 Elektrische gegevens en
hoofdstuk 7.5 Kabelspecicaties voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
4.2 EMC-correcte installatie
Voor een EMC-correcte installatie moet u de instructies in
Risico op snelle elektrische transiënten wanneer de
aardpotentiaal van de frequentieregelaar niet
overeenkomt met de aardpotentiaal van het
regelsysteem. Installeer vereeningskabels tussen de
systeemcomponenten. Aanbevolen kabeldoorsnede: 16
mm² (5 AWG).
VOORZICHTIG
AARDVERBINDING (PE)
De metalen pennen in de hoeken van het elektronische
gedeelte en de gaten in de hoek van de installatiekast
zijn essentieel voor de aardverbinding (PE). Verzeker u
ervan dat deze niet losgeraakt, verwijderd of op enige
wijze beschadigd zijn. Het vereiste aanhaalmoment is
3 Nm (26 in-lb). Zie Afbeelding 4.1.
Aarding van afgeschermde kabels
Er zijn aardklemmen aanwezig voor de motor- en stuurkabels (zie Afbeelding 4.2).
Afbeelding 4.1 Aardverbinding tussen de installatiekast en het
elektronische gedeelte
LET OP
De externe aardklem is verkrijgbaar als accessoire
(onderdeelnr. 130B5833).
44
Afbeelding 4.2 Aarding voor motor- en stuurkabels (kleine eenheden)
Afbeelding 4.5 Alleen voor grote eenheden: circuitbreaker en
netschakelaar
1 Doorlusklemmen
Afbeelding 4.6 Alleen voor grote eenheden: serviceschakelaar
aan netzijde, met doorlusklemmen
LET OP
EMC-STORINGEN
Gebruik afgeschermde kabels voor motorkabels en
stuurkabels en afzonderlijke kabels voor ingangsvermogen, motorkabels en stuurkabels. Als voedings-,
motor- en stuurkabels niet van elkaar worden
gescheiden, kan dit resulteren in een onbedoelde
werking of verminderde prestaties. De afstand tussen
voedings-, motor- en stuurkabels moet minimaal
200 mm (7,9 in) bedragen.
Afbeelding 4.8 Positie van de klemmen (grote eenheden)
De serviceschakelaar is optioneel bij zowel kleine als grote
eenheden. In de afbeelding is de schakelaar gemonteerd
aan de motorzijde. De schakelaar kan echter ook aan de
4.Verzeker u ervan dat de kabel stevig in het
contact is geklemd. Loszittende kabels kunnen
leiden tot apparatuurstoringen of letsel.
netzijde worden geplaatst of worden weggelaten.
Bij grote eenheden is de circuitbreaker optioneel. Grote
eenheden kunnen worden uitgerust met een serviceschakelaar of een circuitbreaker, maar niet beide. De in
Afbeelding 4.8 getoonde conguratie is in de praktijk niet
mogelijk en dient enkel om de positie van de diverse
componenten aan te geven.
4.6 Klemtypen
Motor-, stuur- en netklemmen zijn geveerd (type Cageclamp).
1.Open het contact door een kleine schroevendraaier in de sleuf boven het contact te steken,
Afbeelding 4.9 De klemmen openen
zoals aangegeven in Afbeelding 4.9.
2.Steek de gestripte kabel in het contact.
3.Verwijder de schroevendraaier om de kabel vast
te zetten in het contact.
Geïnduceerde spanning van de uitgangskabels van
motoren die bij elkaar zijn geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur opladen, ook wanneer de
apparatuur is afgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motorkabels niet van elkaar gescheiden
houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
LET OP
OVERBELASTINGSBEVEILIGING MOTOR
Beveiliging tegen overbelasting van de motor maakt
geen deel uit van de fabrieksinstellingen. Als deze
functie vereist is, moet u parameter 1-90 Therm. motorbe-veiliging instellen op een van de uitschakelingsopties of
een van de waarschuwingsopties. Zie de Programmeer-
handleiding VLT® AutomationDrive FC 301/302 voor meer
informatie.
1.Sluit de motor aan op de klemmen 96, 97, 98.
2.Sluit aarde aan op de PE-klem.
3.Verzeker u ervan dat de afscherming van de
motorkabel aan beide uiteinden (motor en
frequentieregelaar) correct is geaard.
4.Zie hoofdstuk 7.1 Elektrische gegevens voor de
juiste kabeldoorsnede.
4.7.1 Meerdere motoren aansluiten
Parallelle aansluiting van motoren
De frequentieregelaar kan een aantal parallel aangesloten
motoren besturen. Het totale stroomverbruik van de
motoren mag niet groter zijn dan de nominale uitgangsstroom I
van de frequentieregelaar.
M,N
LET OP
Een installatie waarbij kabels worden
•
aangesloten op een gezamenlijke verbinding
zoals aangegeven in Afbeelding 4.10 wordt
alleen aanbevolen bij korte kabels (max. 10 m
(32,8 ft).
Als motoren parallel zijn aangesloten, kan
•
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.
(AMA) niet worden gebruikt.
LET OP
In systemen met parallel aangesloten motoren kan het
elektronisch thermisch relais (ETR) van de frequentieregelaar niet worden gebruikt als motorbeveiliging voor de
afzonderlijke motoren. Daarom zijn er extra motorbeveiligingen nodig door middel van thermistoren in elke
motor of aparte thermische relais. Circuitbreakers zijn
niet geschikt als beveiliging.
44
Nummer
96 97 98 Motorspanning 0-100% van netspanning.
UV W 3 draden uit motor.
U1 V1 W1
W2 U2 V2
U1 V1 W1 6 draden uit motor, in ster aangesloten.
PE – –Aardverbinding.
Tabel 4.1 Klem 96, 97, 98
6 draden uit motor.
Sluit U2, V2, W2 afzonderlijk aan (optioneel
klemmenblok).
LET OP
Monteer tussen de frequentieregelaar en de motor geen
condensatoren die de arbeidsfactor corrigeren.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat aan
tussen de frequentieregelaar en de motor.
Afbeelding 4.10 Parallelle aansluiting van motoren
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er bij de
start en bij lage toerentallen problemen optreden. Motoren
met een laag nominaal motorvermogen hebben een
relatief grote ohmse weerstand in de stator. Vanwege deze
hoge weerstand is bij het opstarten en bij lage toerentallen een hoger vermogen vereist.
Om een dergelijk probleem te verhelpen:
verlaag de belasting tijdens het opstarten op de
•
motor met het laagste nominale motorvermogen;
congureer parallelle aansluitingen enkel tussen
•
motoren met vergelijkbare nominale motorvermogens.
De draaddikte is afhankelijk van de ingangsstroom van de
frequentieregelaar. Zie de maximale draaddikte in Tabel 7.1
in hoofdstuk 7 Specicaties.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
kabelgroottes op.
44
Procedure
1.Sluit de 3-fasige netvoedingskabels aan op klem
L1, L2 en L3.
2.Afhankelijk van de conguratie van de apparatuur
moet het ingangsvermogen worden aangesloten
op de netklemmen dan wel op de netschakelaar.
3.Aard de kabel volgens de aardingsinstructies in
hoofdstuk 4.3 Aarding.
4.Als de frequentieregelaar wordt gevoed via een
geïsoleerde netbron (IT-net of zwevende
driehoekschakeling) of TT/TN-S met één zijde
geaard (geaarde driehoekschakeling), moet u
parameter 14-50 RFI-lter instellen op Uit. Als de
paramater op Uit is ingesteld, worden de interne
RFI-condensatoren tussen het chassis en DCtussenkring geïsoleerd om schade aan de
tussenkring te voorkomen en de aardcapaciteitsstromen te beperken overeenkomstig IEC
61800-3.
Aansluiting motor en netvoeding met
4.9
serviceschakelaar
Afbeelding 4.11 Aansluiting motor en netvoeding met serviceschakelaar
Nummer
919293Netspanning 3 x 380-480 V
L1L2L3–
PE––Aardverbinding
Tabel 4.2 Klem 91, 92 en 93
Stuurkabels
4.10
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
apparatuur volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
isolatie is aangesloten op een thermistor, moet u
ervoor zorgen dat de stuurkabels versterkt/
dubbel geïsoleerd zijn.
Klemnummer Functie
01, 02, 03Uitgang relais 1. Te gebruiken voor AC- en DC-
spanning en resistieve of inductieve belastingen.
04, 05, 06Uitgang relais 2. Te gebruiken voor AC- en DC-
spanning en resistieve of inductieve belastingen.
12, 13Digitale 24 V DC-voedingsspanning. Te
gebruiken voor digitale ingangen en externe
transductoren. Om de 24 V DC als common voor
de digitale ingangen te gebruiken, stelt u
parameter 5-00 Dig. I/O-modus in op PNPwerking.
modus te selecteren voor NPN- of PNP-werking.
De standaardinstelling is PNP.
27, 29Digitale in- of uitgangen. Te programmeren als
in- of uitgang. De in-/uitgangsfunctie is te
selecteren via parameter 5-01 Klem 27 modus
voor klem 27 en via parameter 5-02 Klem 29modus voor klem 29. De standaardinstelling is
ingang.
O (STO) voor meer informatie.
20Common voor digitale ingangen. Om de klem
als common voor de digitale ingang te
gebruiken, stelt u parameter 5-00 Dig. I/O-modus
in voor NPN-werking.
39Common voor analoge uitgang.
42Analoge uitgang. Voor diverse functies te
programmeren via parametergroep 6-5* Anal.
uitgang 1. Het analoge signaal is 0-20 mA of
4-20 mA bij maximaal 500 Ω.
50Analoge 10 V DC-voedingsspanning. Een signaal
van maximaal 15 mA wordt gebruikt voor een
potentiometer of thermistor.
53, 54Analoge ingang. Te selecteren voor spanning (0
tot ± 10 V) of stroom (0/4 tot ± 20 mA).
Gesloten is voor stroom en geopend is voor
spanning. De schakelaars bevinden zich op de
stuurkaart van de frequentieregelaar. Zie
hoofdstuk 4.14 Dipswitches.
55Common voor analoge ingangen.
Klemnummer Functie
61Common voor seriële communicatie (RS485-
interface). Zie hoofdstuk 4.3 Aarding
68 (+), 69 (-)RS485-interface. Wanneer de frequentieregelaar
op een RS485-bus voor seriële communicatie is
aangesloten, kan een aanwezige schakelaar op
de stuurkaart worden gebruikt als afsluitweerstand. Stel de schakelaar in op AAN voor
afsluiting of op UIT voor geen afsluiting.
62RxD/TxD –P (rode kabel) voor PROFIBUS. Zie de
VLT® PROFIBUS DP MCA 101 Installation Guide
voor meer informatie.
63RxD/TxD –N (groene kabel) voor PROFIBUS.
660 V voor PROFIBUS.
67+5 V voor PROFIBUS.
B01-B12B-optie. Zie specieke publicaties voor meer
De aansluitkabel naar de remweerstand moet
afgeschermd/gewapend zijn. Sluit de afscherming met
behulp van kabelklemmen aan op de metalen kast van de
frequentieregelaar en op de metalen behuizing van de
remweerstand.
Pas de doorsnede van de bekabeling voor de
remweerstand aan het remkoppel aan.
Mechanische rem
4.12
NummerFunctie
122 (optionele
functie)
123 (optionele
functie)
Tabel 4.5 Klemmen mechanische rem
Bij hef-/dalingtoepassingen moet een elektromechanische rem bediend kunnen worden:
•
•
MBR+ Mechanische rem
UDC = 0,45 x netspanning (rms-
MBR-
waarde)
Maximale stroom = 0,8 A
De rem wordt bestuurd met behulp van de
speciale mechanische rembesturing/voedingsklemmen 122 en 123.
Selecteer [32] Mech. rembesturing in parame-tergroep 5-4* Relais, [1] Array, relais 2 voor
toepassingen met een elektromechanische rem.
hoger is dan de in parameter 2-20 Stroom bij
vrijgave rem ingestelde waarde.
De rem wordt ingeschakeld wanneer de uitgangs-
•
frequentie lager is dan de in
parameter 2-21 Snelheid remactivering [TPM] of
parameter 2-22 Snelheid activering rem [Hz]
ingestelde waarde. De rem wordt alleen
ingeschakeld wanneer de frequentieregelaar een
44
stopcommando uitvoert.
Wanneer de frequentieregelaar in de alarmmodus of een
overspanningssituatie terechtkomt, wordt de mechanische
rem onmiddellijk ingeschakeld. Zie de Programmeerhand-
Afbeelding 4.12 Aansluiting sensoren/actuatoren op M12bussen
leiding VLT® AutomationDrive FC 301/302 voor meer
informatie.
4.14 Dipswitches
LET OP
Stel de analoge ingangsklemmen 53 en 54 in als
Wanneer de mechanische rembesturing/voedingsklemmen 122 en 123 worden ingesteld via
parametergroep 5-4* Relais, [1] Array, relais 2, is er slechts
1 relaisuitgang (relais 1) beschikbaar om vrij te worden
geprogrammeerd.
4.13 Aansluiting sensoren/actuatoren op
M12-bussen
PenDraadkleurKlemFunctie
1Bruin12+24 V
3Blauw200 V
4Zwart18, 19, 32,33 Digitale
ingang
•
ingangssignalen van het type spanning (0-10 V)
of stroom (0-20 mA).
Stel de schakelaars S201 (klem 53) en S202 (klem
•
54) in voor het gewenste signaaltype. AAN is voor
stroom, UIT is voor spanning.
Klem 53 is standaard ingesteld voor een
•
snelheidsreferentie in een regeling zonder
terugkoppeling.
Klem 54 is standaard ingesteld voor een
•
terugkoppelingssignaal in een regeling met
terugkoppeling.
Tabel 4.6 4 x M12-aansluitingang
PenDraadkleurKlemFunctie
1BruinGereserve
erd
Gereserveerd
1)
3Blauw200 V
4Zwart02, 05NO (24 V)
Tabel 4.7 2 x M12-aansluituitgang
1) Bij gebruik van gereserveerde draden voor optie. Als deze niet
Schakelaar 4 en 5 gelden alleen voor eenheden met
veldbusopties.
4.16
Om de STO-functie te kunnen gebruiken, is aanvullende
bedrading voor de frequentieregelaar vereist. Zie VLT
Zie de VLT® PROFIBUS DP MCA 101 Programming Guide voor
meer informatie.
4.15 RS485 seriële communicatie
Sluit de RS485-kabel voor seriële communicatie aan op
klem (+)68 en (-)69.
Gebruik afgeschermde kabels voor seriële
•
Frequency Converters - Safe Torque O Operating Instructions
voor meer informatie.
4.17 Installatiechecklist
Voordat u de installatie van de eenheid voltooit, moet u
eerst de volledige installatie inspecteren zoals aangegeven
in Tabel 4.8. Vink de items af wanneer ze voltooid zijn.
communicatie (aanbevolen).
Zie hoofdstuk 4.3 Aarding voor de juiste aarding.
•
Afbeelding 4.14 Bedradingsschema voor seriële communicatie
Voor een basisconguratie van de seriële communicatie
stelt u de volgende gegevens in:
1.Type protocol in parameter 8-30 Protocol.
2.Adres frequentieregelaar in parameter 8-31 Adres.
3.Baudsnelheid in parameter 8-32 Baudsnelheid.
In de frequentieregelaar zijn twee communicatieprotocollen geïntegreerd.
Danfoss FC
•
Modbus RTU
•
De functies kunnen op afstand worden geprogrammeerd
met behulp van de protocolsoftware en de RS485aansluiting of via parametergroep 8-** Comm. en opties.
Door het selecteren van een speciek communicatieprotocol worden diverse standaard parameterinstellingen
automatisch aangepast aan de specicaties voor het
betreende protocol. Daarnaast worden aanvullende,
protocolspecieke parameters beschikbaar gemaakt.
Voor andere communicatieprotocollen zijn optiekaarten
voor de frequentieregelaar beschikbaar. Zie de optiekaartdocumentatie voor installatie- en bedieningsinstructies.
Safe Torque O (STO)
InspecterenBeschrijving
Hulpapparatuur
BekabelingZorg dat de kabels voor het ingangs-
Stuurkabels
EMCaspecten
Omgevingsaspecten
Kijk of er hulpapparatuur,
•
schakelaars, werkschakelaars of
ingangszekeringen/circuitbreakers
aanwezig zijn aan de voedende
zijde van de frequentieregelaar of in
de uitgang naar de motor.
Controleer of ze bedrijfsklaar zijn en
in alle opzichten bij vol toerental
kunnen werken.
Controleer de functie en installatie
•
van sensoren die worden gebruikt
voor terugkoppeling naar de
frequentieregelaar.
Verwijder arbeidsfactorcorrigerende
•
condensatoren van de motor(en),
indien aanwezig.
vermogen, de motorkabels en de
stuurkabels van elkaar zijn gescheiden
of in 3 afzonderlijke metalen
kabelgoten zijn geplaatst om hoogfrequente ruis tegen te gaan.
Controleer op gebroken of
•
beschadigde kabels en aansluitingen.
Controleer de spanningsbron van
•
de signalen, waar nodig.
Het gebruik van afgeschermde
•
kabels of kabels met gedraaide
paren wordt aanbevolen. Verzeker u
ervan dat de afscherming aan beide
uiteinden correct is aangesloten.
Controleer op een juiste installatie met
betrekking tot elektromagnetische
compatibiliteit.
Zie het label op de apparatuur voor de
maximale omgevingstemperatuur. De
temperatuur mag niet hoger zijn dan
40 °C (104 °F). De luchtvochtigheid
moet 5-95% zonder condensvorming
zijn.
SchakelaarsVerzeker u ervan dat alle schakelaars en
AardingVoor de apparatuur is een specieke
Installatiekast
en
elektronisch
gedeelte
Kabelwartels
en
blindpluggen
TrillingZorg dat de apparatuur niet wordt
Boven en onder de eenheden moet
voldoende vrije ruimte zijn om te
zorgen voor een goede luchtkoeling.
Controleer of alle zekeringen stevig zijn
bevestigd en bedrijfsklaar zijn en of alle
circuitbreakers open staan. Controleer
op het gebruik van de juiste zekeringen
en circuitbreakers.
Controleer op loszittende aanslui-
•
tingen.
Controleer op het gebruik van de
•
juiste zekeringen en circuitbreakers.
werkschakelaars in de juiste stand
staan.
aardkabel vanaf het chassis naar de
gebouwaarde vereist. Controleer op
goede aardverbindingen die stevig
vastzitten en vrij van oxidatie zijn.
Verzeker u ervan dat de installatiekast
en het elektronische gedeelte goed zijn
gesloten. Controleer of alle 4 bevestigingsschroeven zijn vastgezet met het
juiste aanhaalmoment.
Verzeker u ervan dat de kabelwartels
en blindpluggen correct zijn vastgezet
om de juiste beschermingsklasse voor
de behuizing te waarborgen.
Indringend vocht en/of overmatig stof
in de frequentieregelaar kunnen leiden
tot suboptimale prestaties of schade.
blootgesteld aan een hoog trillingsniveau. Monteer het paneel stevig of
gebruik trillingsdempers waar nodig.
☑
4.18.1 Het omvormerdeel installeren
De pakking tussen de 2 delen samendrukken:
1.Haal de 4 bevestigingsschroeven aan met
2,8-3,0 Nm (24-26 in-lb).
2.Haal de 4 schroeven kruislings aan.
3.Haal de 2 aardingspennen aan met 3,0 Nm (26 inlb).
Tabel 4.8 Opstartchecklist
VOORZICHTIG
POTENTIEEL GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Er bestaat een kans op lichamelijk letsel als de frequentieregelaar niet goed is gesloten.
Controleer vóór u de spanning inschakelt of alle
•
veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten en
stevig zijn vastgezet.
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
apparatuur volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsinstructies.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op de netvoeding. Als installatie,
opstarten en onderhoud niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
4.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de ingangsklemmen L1 (91), L2 (92) en L3 (93),
fase naar fase en fase naar aarde.
5.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de uitgangsklemmen 96 (U), 97 (V) en 98 (W),
fase naar fase en fase naar aarde.
6.Controleer de elektrische geleiding door de
motor door de ohmwaarden te meten op U-V
(96-97), V-W (97-98) en W-U (98-96).
7.Controleer op een juiste aarding van de frequentieregelaar en de motor.
8.Inspecteer de frequentieregelaar op losse
klemaansluitingen.
9.Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
met de spanning van de frequentieregelaar en de
motor.
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar in door de
onderstaande stappen uit te voeren.
1.Verzeker u ervan dat de ingangsspanning is
gebalanceerd binnen een marge van 3%. Als dit
niet het geval is, moet u de onbalans van de
ingangsspanning corrigeren voor u verdergaat.
Herhaal de procedure na de spanningscorrectie.
2.Zorg dat de bedrading van eventuele optionele
apparatuur geschikt is voor de installatietoepassing.
3.Zorg dat alle bedieningselementen in de UITstand staan. Paneeldeuren moeten zijn gesloten
en afdekkingen moeten stevig zijn vastgezet.
4.Schakel de spanning naar de eenheid in. Start de
frequentieregelaar nog niet. Wanneer de eenheid
is uitgerust met een hoofdschakelaar, moet u
deze in de AAN-stand zetten om de spanning
naar de frequentieregelaar in te schakelen.
55
Voordat u de spanning inschakelt:
1.Sluit de afdekking goed.
2.Controleer of alle kabelwartels stevig zijn
vastgezet.
3.Verzeker u ervan dat het ingangsvermogen naar
de eenheid is afgeschakeld en vergrendeld
(lockout). Vertrouw niet op de lastscheiders van
de frequentieregelaar voor isolatie van het
ingangsvermogen.
Het lokale bedieningspaneel (LCP) is het gecombineerde
display en toetsenbord aan de voorzijde van de eenheid.
Het LCP biedt diverse gebruikersfuncties:
Starten, stoppen en het regelen van het toerental
•
tijdens lokale bediening
Uitlezen van bedrijfsgegevens, status, waarschu-
•
wingen en aanmaningen tot voorzichtigheid.
Programmeren van functies van de frequentiere-
•
55
gelaar.
Handmatige reset na een fout, wanneer de
•
automatische reset niet actief is.
LET OP
Installeer MCT 10 setupsoftware voor inbedrijfstelling via
een pc. De software kan worden gedownload
(basisversie) of worden besteld (geavanceerde versie,
bestelnummer 130B1000). Ga voor meer informatie en
downloads naar www.danfoss.com/BusinessAreas/Drives-
Solutions/Software+MCT10/MCT10+Downloads.htm.
LET OP
Tijdens het opstarten wordt op het LCP de melding
INITIALISATIE weergegeven. Wanneer deze melding niet
meer wordt weergegeven, is de frequentieregelaar
gereed voor bedrijf. Door het toevoegen of verwijderen
van opties kan het opstarten langer duren.
5.2.1 Lay-out grasch lokaal
bedieningspaneel
De functies van het grasche lokale bedieningspaneel
(GLCP) zijn onderverdeeld in 4 groepen (zie Afbeelding 5.1).
A. Display
B. Menutoetsen.
C. Navigatietoetsen en indicatielampjes.
D. Bedieningstoetsen en reset
Afbeelding 5.1 GLCP
A. Display
Het display wordt geactiveerd wanneer de frequentieregelaar spanning krijgt van de netvoeding, een DCaansluitklem of een externe 24 V DC-voeding.
De informatie die op het LCP wordt weergegeven, kan
voor de gebruikerstoepassing worden aangepast. Selecteer
de opties via [Quick Menu], Q3-13 Displayinstellingen.
Menutoetsen dienen om toegang te krijgen tot de
parametersetup, te schakelen tussen statusdisplaymodi
tijdens normaal bedrijf en om foutloggegevens weer te
geven.
ToetsFunctie
6StatusGeeft bedrijfsgegevens weer.
7Quick MenuGeeft toegang tot de parameters voor het
programmeren van de eerste setup en
biedt uitgebreide toepassingsinstructies.
8Main MenuBiedt toegang tot alle programmeerbare
parameters.
9Alarm LogToont een overzicht van de actieve
waarschuwingen, de laatste 10 alarmen en
de onderhoudslog.
Tabel 5.2 Legenda bij Afbeelding 5.1, menutoetsen
C. Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds)
Navigatietoetsen worden gebruikt voor het programmeren
van functies en het verplaatsen van de displaycursor. De
navigatietoetsen dienen tevens om het motortoerental te
regelen in de lokale bediening. In deze zone bevinden zich
ook 3 statusindicatielampjes voor de frequentieregelaar.
ToetsFunctie
10 BackBrengt u terug naar de vorige stap of lijst in
de menustructuur.
11 CancelAnnuleert uw laatste wijziging of commando,
zolang de displaymodus niet is gewijzigd.
12 InfoDruk hierop om een beschrijving van de
geselecteerde functie weer te geven.
13 Navigatie-
toetsen
14 OKHiermee kunt u toegang krijgen tot parame-
Tabel 5.3 Legenda bij Afbeelding 5.1, navigatietoetsen
Indicator KleurFunctie
15 OnGroenHet On-lampje gaat branden
16 Warn.GeelWanneer er een waarschuwings-
17 AlarmRoodWanneer er een foutconditie
Druk op de navigatietoetsen om naar andere
opties in het menu te gaan.
tergroepen of een selectie bevestigen.
wanneer de frequentieregelaar
spanning van de netvoeding, een
DC-aansluitklem of een externe 24
V-voeding krijgt.
conditie optreedt, gaat het gele
Warn.-lampje branden en
verschijnt er een tekst op het
display om het probleem aan te
geven.
optreedt, gaat het rode Alarmlampje knipperen en verschijnt er
een alarmmelding op het display.
D. Bedieningstoetsen en reset
De bedieningstoetsen bevinden zich onder aan het LCP.
ToetsFunctie
18 [Hand On]Start de frequentieregelaar in de lokale
bediening.
Een extern stopsignaal via een
•
stuuringang of seriële communicatie
onderdrukt de lokale handmodus.
19 OStopt de motor maar onderbreekt de
voeding naar de frequentieregelaar niet.
20 [Auto On]Zet het systeem in de externe
bedieningsmodus.
Reageert op een extern startcommando
•
via stuurklemmen of seriële
communicatie.
21 ResetHiermee kunt u de frequentieregelaar
handmatig resetten nadat u een fout hebt
opgeheven.
Tabel 5.5 Legenda bij Afbeelding 5.1, bedieningstoetsen en
reset
LET OP
U kunt het displaycontrast aanpassen door [Status]
ingedrukt te houden en op [▲]/[▼] te drukken.
5.3 Basisprogrammering
Voor de beste prestaties is een basisprogrammering van de
frequentieregelaar nodig voordat de eenheid in bedrijf
wordt gesteld. Deze basisprogrammering heeft betrekking
op het invoeren van de gegevens van het motortypeplaatje van de aangesloten motor en het minimale en
maximale motortoerental. Volg onderstaande procedure
voor het invoeren van deze gegevens. Zie
hoofdstuk 5.2 Werking lokaal bedieningspaneel voor
uitgebreide instructies over het invoeren van gegevens via
het LCP. Voer de gegevens in terwijl de spanning is
INGESCHAKELD, maar voordat de frequentieregelaar in
bedrijf wordt gesteld.
1.Druk op [Quick Menu] op het LCP.
2.Gebruik de navigatietoetsen om naar parame-tergroep Q2 Snelle setup te gaan en druk op [OK].
55
Tabel 5.4 Legenda bij Afbeelding 5.1, indicatielampjes (leds)
insch. wordt aanbevolen. Zie
hoofdstuk 5.4 Systeem opstarten voor
meer informatie.
5cParameter 3-02 Minimumreferentie. Stel
het minimale toerental van de motoras
in
5dParameter 3-03 Max. referentie. Stel het
maximale toerental van de motoras in
5eParameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd. Stel
de aanlooptijd in voor het synchroonmotortoerental, ns.
55
Afbeelding 5.2 Parametergroep Q2 Snelle setup
5fParameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd. Stel
de uitlooptijd in voor het synchroonmo-
3.Selecteer de gewenste taal en druk op [OK].
4.Voer vervolgens de motorgegevens in
parameter 1-20 Motorverm. [kW]/
parameter 1-21 Motorverm. [PK] tot en met
parameter 1-25 Nom. motorsnelheid in. Deze
informatie is te vinden op het motortypeplaatje.
Het volledige snelmenu is te zien in Parameterin-
stellingen voor Internationaal/Noord-Amerika.
4aParameter 1-20 Motorverm. [kW]
4bParameter 1-21 Motorverm. [PK]
4cParameter 1-22 Motorspanning
4dParameter 1-23 Motorfrequentie
Zie hoofdstuk 8.1 Snelmenuparameters voor meer
informatie.
5.4 Systeem opstarten
Automatische aanpassing motorgegevens (AMA) is een
testprocedure waarbij de elektrische kenmerken van de
motor worden gemeten. De AMA-procedure optimaliseert
de compatibiliteit tussen de frequentieregelaar en de
motor. De frequentieregelaar stelt een wiskundig model
van de motor op voor het regelen van de uitgangsstroom
tortoerental, ns.
5gParameter 3-13 Referentieplaats. Stel de
gewenste referentieplaats in.
van de motor. Tijdens de procedure wordt tevens de
4eParameter 1-24 Motorstroom
4fParameter 1-25 Nom. motorsnelheid
ingangsfasebalans van het elektrisch vermogen getest en
worden de motorgegevens vergeleken met de in parameter1-20 tot 1-25 ingevoerde gegevens. Voer deze procedure
uit bij het opstarten. De motor gaat hierbij niet draaien en
de motor wordt ook niet beschadigd. Voor het beste
resultaat moet de procedure worden uitgevoerd met een
koude motor.
Afbeelding 5.3 Motorsetup
5.Vervolg setup voor parameters snelmenu:
5aParameter 5-12 Klem 27 digitale ingang.
Als de klem standaard is ingesteld op
Vrijloop geïnv., is het mogelijk om deze
instelling te wijzigen in Niet in bedrijf.
5.Selecteer een volledige AMA of een beperkte
AMA.
6.Druk op [OK]. Op het display verschijnt Druk op[Hand On] om AMA te starten.
7.Druk op [Hand On]. Een balkje geeft de
voortgang van de AMA aan.
InbedrijfstellingBedieningshandleiding
AMA onderbreken tijdens de procedure
Druk op [O] – de frequentieregelaar komt in de
alarmmodus terecht en op het display wordt aangegeven
dat de AMA is beëindigd.
AMA voltooid
1.Het display toont de melding Druk op [OK] om
AMA te voltooien.
2.Druk op [OK] om de AMA-procedure te verlaten.
AMA mislukt
1.De frequentieregelaar komt terecht in de
alarmmodus. In hoofdstuk 6.6 Lijst met waarschu-wingen en alarmen vindt u een beschrijving van
het alarm.
2.Rapportwaarde in de [Alarm Log] toont de laatste
meting die door de AMA is uitgevoerd voordat de
frequentieregelaar in de alarmmodus
terechtkwam. Aan de hand van dit nummer en
de beschrijving van het alarm kunt u het
probleem verhelpen. Vergeet niet om het
nummer en de beschrijving van het alarm te
vermelden als u contact opneemt met Danfoss
voor assistentie.
LET OP
Het mislukken van een AMA wordt vaak veroorzaakt
door:
verkeerd ingevoerde gegevens van het motorty-
•
peplaatje;
een te groot verschil tussen het vermogen van
•
de motor en het vermogen van de frequentieregelaar.
5.4.1 Test lokale bediening
1.Druk op [Hand On] om de frequentieregelaar te
voorzien van een lokaal startcommando.
2.
Laat de frequentieregelaar versnellen door via [▲]
naar vol toerental te gaan. Door de cursor links
van het decimaalteken te plaatsen, kunt u
wijzigingen sneller invoeren.
3.Let op eventuele problemen bij het versnellen.
4.Druk op [O]. Let op eventuele problemen bij het
vertragen.
Raadpleeg hoofdstuk 6 Onderhoud, diagnose en problemenverhelpen als er problemen met versnellen of vertragen
optreden. Zie hoofdstuk 6.6 Lijst met waarschuwingen enalarmen voor informatie over het resetten van de frequentieregelaar na een uitschakeling (trip).
5.4.2 Systeem opstarten
Voor de procedure in deze sectie is het noodzakelijk dat de
bedrading en de toepassingsspecieke programmering zijn
voltooid. Het wordt aanbevolen om de volgende procedure
uit te voeren nadat de toepassingssetup is voltooid.
1.Druk op [Auto On].
2.Schakel een extern startcommando in.
3.Pas de snelheidsreferentie aan voor het volledige
toerentalbereik.
4.Schakel het externe startcommando uit.
5.Controleer het geluids- en trillingsniveau van de
motor om u ervan te verzekeren dat het systeem
naar behoren werkt.
Raadpleeg hoofdstuk 6.5 Waarschuwings- en alarmtypen of
hoofdstuk 6.6 Lijst met waarschuwingen en alarmen als er
waarschuwingen of alarmen worden gegenereerd.
5.5 Tijdens bedrijf
5.5.1 Gegevens uploaden/downloaden
naar/van het LCP
1.Druk op [O] om de motor te stoppen voordat u
gegevens uploadt of downloadt.
2.Druk op [Main Menu], selecteer
parameter 0-50 LCP kopiëren en druk op [OK].
3.Selecteer [1] Alles naar LCP om gegevens naar het
LCP te uploaden of selecteer [2] Alles vanaf LCP
om gegevens vanaf het LCP te downloaden.
4.Druk op [OK]. Een voortgangsbalkje geeft het
verloop van het upload- of downloadproces weer.
5.Druk op [Hand On] of [Auto On] om terug te
keren naar normaal bedrijf.
5.5.2 Parameterinstellingen wijzigen
Parameterinstellingen kunnen worden geopend en
gewijzigd via het snelmenu of het hoofdmenu Het snelmenu
geeft slechts toegang tot een beperkt aantal parameters.
1.Druk op [Quick Menu] of [Main Menu] op het LCP.
2.
Druk op [▲] [▼] om door de parametergroepen te
navigeren, druk op [OK] om een parametergroep
te selecteren.
3.
Druk op [▲] [▼] om door de parameters te
navigeren, druk op [OK] om een parameter te
selecteren.
4.
Druk op [▲] [▼] om de waarde van de geselecteerde parameter te wijzigen.
Druk op [◄] [►] om naar het vorige of volgende
cijfer te gaan wanneer u bezig bent om een
decimale parameter te wijzigen.
6.Druk op [OK] om de wijziging op te slaan.
7.Druk twee keer op [Back] om naar Status te gaan
of druk één keer op [Main Menu] om naar het
hoofdmenu te gaan.
Wijzigingen weergeven
Via [Quick Menu], Q5 Gemaakte wijz. kunt u alle parameterinstellingen zien die afwijken van de standaardinstellingen.
De lijst toont alleen parameters die zijn gewijzigd
55
•
in de huidige, te bewerken setup.
Parameters die weer op de standaardwaarde zijn
•
ingesteld, worden niet vermeld.
De melding Leeg geeft aan dat geen van de
•
parameters is gewijzigd.
5.5.3 Standaardinstellingen herstellen
LET OP
Kans op verlies van programmering, motorgegevens,
lokalisatie en bewakingsgegevens bij herstellen van de
standaardinstellingen. Voorafgaand aan initialisatie kunt
u een backup creëren door de gegevens te uploaden
naar het LCP.
Tijdens het opstarten worden de standaard parameterinstellingen hersteld. Hierdoor kan het opstarten iets langer
duren dan normaal.
6.Alarm 80, Omv. geïnitial. wordt weergegeven.
7.Druk op [Reset] om terug te keren naar de
normale bedieningsmodus.
Procedure voor handmatige initialisatie
1.Onderbreek de voeding naar de eenheid en
wacht tot het display is uitgeschakeld.
2.Houd [Status], [Main Menu] en [OK] gelijktijdig
ingedrukt terwijl u de spanning naar de eenheid
inschakelt (ongeveer 5 s of totdat u een
klikgeluid hoort en de ventilator start).
Tijdens het opstarten worden de fabrieksinstellingen
hersteld. Hierdoor kan het opstarten iets langer duren dan
normaal.
Bij een handmatige initialisatie worden de volgende
gegevens van de frequentieregelaar niet gereset:
Parameter 15-00 Bedrijfsuren.
•
Parameter 15-03 Inschakelingen.
•
Parameter 15-04 x Overtemp.
•
Parameter 15-05 x Overspann.
•
Het herstellen van de standaard parameterinstellingen is
mogelijk door de frequentieregelaar te initialiseren. De
initialisatie kan via parameter 14-22 Bedrijfsmodus worden
uitgevoerd (aanbevolen) of handmatig.
Bij initialisatie via parameter 14-22 Bedrijfsmodus
•
worden frequentieregelaargegevens zoals
draaiuren, instellingen voor seriële communicatie,
instellingen voor het persoonlijk menu, foutlog,
alarmlog en andere bewakingsfuncties niet
gewijzigd.
Bij een handmatige initialisatie worden alle
•
motor-, programmeer-, lokalisatie- en bewakingsgegevens gewist en worden de
fabrieksinstellingen hersteld.
Aanbevolen initialisatieprocedure via
parameter 14-22 Bedrijfsmodus
1.Druk twee keer op [Main Menu] om toegang te
krijgen tot de parameters.
2.Ga naar parameter 14-22 Bedrijfsmodus en druk op
[OK].
3.Ga naar [2] Initialisatie en druk op [OK].
4.Onderbreek de voeding naar de eenheid en
wacht tot het display is uitgeschakeld.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
6 Onderhoud, diagnose en problemen verhelpen
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat het volgende:
Richtlijnen voor onderhoud en service
•
Statusmeldingen
•
Waarschuwingen en alarmen
•
Verhelpen van eenvoudige problemen
•
6.2 Onderhoud en service
Bij normale bedrijfscondities en belastingproelen is de
frequentieregelaar onderhoudsvrij gedurende zijn volledige
levensduur. Om uitval, gevaar en schade te voorkomen,
moet u de frequentieregelaar regelmatig inspecteren; de
frequentie hiervan is afhankelijk van de bedrijfscondities.
Vervang versleten of beschadigde onderdelen door
originele reserveonderdelen of standaard onderdelen.
Neem voor service en ondersteuning contact op met de
Danfoss-leverancier in uw regio.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
apparatuur volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
6.2.1 Reiniging
De behuizing (IP 66/NEMA type 4x binnen) biedt
bescherming tegen vuil en indringend water. De behuizing
is geschikt voor reinigingsmethoden en oplosmiddelen die
in de voedingsmiddelen- en drankenindustrie worden
gebruikt. Gebruik de concentratie oplosmiddel die wordt
aanbevolen door de fabrikant. Vermijd hogedrukreiniging
met warm water op zeer korte afstand of gedurende lange
tijd, aangezien de pakkingen en labels hierdoor kunnen
beschadigen.
Apparatuur die elektrische componenten
bevat, mag niet als huishoudelijk afval
worden afgevoerd.
Voer dergelijke apparatuur apart af
volgens de geldende lokale voorschriften.
6.3 Leds aan voorzijde
Er zijn 6 leds die de actuele status van de eenheid
aangeven. De betekenis van deze leds wordt beschreven in
Tabel 6.1.
Afbeelding 6.1 Leds aan voorzijde
NaamKleurStatusIndicatie
ONGroenAanDe frequentieregelaar
ontvangt spanning van de
netvoeding of een externe
24 V-voeding.
UitGeen spanning van de
netvoeding of een externe
24 V-voeding.
WarningGeelAanEr is een waarschuwingssi-
tuatie aanwezig.
UitEr is geen waarschuwing
actief.
AlarmRoodKnippertEr is een alarm actief.
UitEr is geen alarm
Bus MSAlleen van toepassing
Bus NS1Busnetwerkstatus 1
Bus NS2Busnetwerkstatus 2
Tabel 6.1 Ledstatus
als een optionele
veldbus aanwezig is.
Zie de VLT® Automati-
Wanneer de frequentieregelaar in de statusmodus staat,
worden automatisch statusmeldingen gegenereerd en op
de onderste regel van het display weergegeven (zie
Afbeelding 6.2).
Tabel 6.2 tot Tabel 6.4 beschrijven de statusmeldingen op
het display.
ODe frequentieregelaar reageert niet op
stuursignalen totdat op [Auto On] of [Hand
On] wordt gedrukt.
Auto OnDe frequentieregelaar wordt bestuurd via
stuurklemmen en/of seriële communicatie.
Hand OnBedien de frequentieregelaar met de naviga-
tietoetsen op het LCP. De lokale bediening
wordt onderdrukt door stopcommando's, reset,
omkering, DC-rem en andere signalen die op
de stuurklemmen worden toegepast.
Tabel 6.2 Bedieningsmodus
ExternDe snelheidsreferentie wordt gegeven via
externe signalen, seriële communicatie of
interne digitale referenties.
LokaalDe frequentieregelaar wordt bestuurd via
[Hand On] of referentiewaarden vanaf het LCP.
AC-rem[2] AC-rem is geselecteerd in
parameter 2-10 Remfunctie. De AC-rem zorgt
voor overmagnetisering van de motor om zo
een gecontroleerde vertraging te realiseren.
AMA klaar OKAMA werd met succes voltooid.
AMA gereedAMA is klaar om te starten. Druk op [Hand
On] om te starten.
AMA actiefHet AMA-proces is bezig.
RemmenDe remchopper is actief. Gegenereerde
energie wordt geabsorbeerd door de
remweerstand.
Max. remmenDe remchopper is actief. De in
parameter 2-12 Begrenzing remvermogen (kW)
ingestelde vermogensbegrenzing voor de
remweerstand is bereikt.
Vrijloop
Gecontr. uitloop [1] Gecontr. uitloop is geselecteerd in
Stroom hoogDe uitgangsstroom van de frequentieregelaar
Stroom laagDe uitgangsstroom van de frequentieregelaar
DC-houd[1] DC-houd is geselecteerd in
[2] Vrijloop geïnv. is geselecteerd als functie
•
voor een digitale ingang (parametergroep
5-1* Digitale ingangen). De bijbehorende
klem is niet aangesloten.
Vrijloop is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
parameter 14-10 Netstoring.
De netspanning is lager dan de waarde die
•
voor een netfout is ingesteld in
parameter 14-11 Netspanning bij netfout.
De frequentieregelaar laat de motor
•
uitlopen met behulp van gecontroleerd
terugregelen.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
DC-stopDe motor wordt gehouden door een DC-
stroom (parameter 2-01 DC-remstroom)
gedurende een bepaalde tijd
(parameter 2-02 DC-remtijd).
De in parameter 2-03 Inschakelsnelh. DC-rem
•
[tpm] ingestelde waarde is bereikt en er is
een stopcommando actief.
[5] DC-rem geïnv. is geselecteerd als functie
•
voor een digitale ingang (parametergroep
5-1* Digitale ingangen). De bijbehorende
klem is niet actief.
De DC-rem is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
Terugk. hoog De som van alle actieve terugkoppelingen is
hoger dan de in parameter 4-57 Waarsch:terugk. hoog ingestelde terugkoppelingsbegrenzing.
Terugk. laagDe som van alle actieve terugkoppelingen is
lager dan de in parameter 4-56 Waarsch:terugk. laag ingestelde terugkoppelingsbegrenzing.
Uitgang vasth.De externe referentie voor het vasthouden van
het huidige toerental is actief.
[20] Uitgang vasth. is geselecteerd als
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
bijbehorende klem is actief. Het regelen
van het toerental is enkel mogelijk via de
klemopties [21] Snelh. omh. en [22] Snelh.omlaag.
Het vasthouden van de uitgang is
•
geactiveerd via seriële communicatie.
Verzoek vasth.Er is een commando gegeven om de uitgang
vast te houden, maar de motor zal niet starten
voordat er een startvoorwaardesignaal is
ontvangen.
Ref. vasthouden [19] Ref. vasthouden is geselecteerd als functie
voor een digitale ingang (parametergroep 5-1*Digitale ingangen). De bijbehorende klem is
actief. De frequentieregelaar slaat de actuele
referentie op. Het wijzigen van de referentie is
nu uitsluitend mogelijk via de klemopties [21]Snelh. omh. en [22] Snelh. omlaag.
Jog-verzoekEr is een jog-commando gegeven, maar de
motor blijft stopgezet totdat er via een
digitale ingang een startvoorwaardesignaal
wordt ontvangen.
JoggingDe motor loopt zoals is ingesteld in
parameter 3-19 Jog-snelh. [TPM].
[14] Jog is geselecteerd als functie voor
•
een digitale ingang (parametergroep 5-1*
Digitale ingangen). De bijbehorende klem
(bijv. klem 29) is actief.
De jogfunctie is geactiveerd via seriële
•
communicatie.
De jogfunctie is geselecteerd als reactie
•
voor een bewakingsfunctie (bijv. Geen
signaal). De bewakingsfunctie is actief.
Motorcontroleparameter 1-80 Functie bij stop is ingesteld op
[2] Motorcontrole. Er is een stopcommando
actief. Om te controleren of er een motor op
de frequentieregelaar is aangesloten, wordt er
een permanente teststroom toegevoerd naar
de motor.
OVC-besturingOverspanningsreg. is geactiveerd via
parameter 2-17 Overspanningsreg., [2] Ingesch.
De aangesloten motor voorziet de frequentie-
regelaar van generatieve energie. De
overspanningsregeling past de V-Hz-
verhouding aan om de motor gecontroleerd te
laten lopen en om uitschakeling (trip) van de
frequentieregelaar te voorkomen.
Vermog. Uit(Geldt enkel voor frequentieregelaars met een
externe 24 V-voeding.)
De netvoeding naar de frequentieregelaar is
onderbroken en de stuurkaart wordt gevoed
via de externe 24 V.
Besch.modusBeschermingsmodus is actief. De eenheid
heeft een kritieke situatie gedetecteerd
(overstroom of overspanning).
Om een uitschakeling (trip) te voorkomen,
•
is de schakelfrequentie verlaagd naar 4
kHz.
Waar mogelijk wordt de bescher-
•
mingsmodus na circa 10 seconden
beëindigd.
De beschermingsmodus kan worden
•
beperkt via parameter 14-26 Uitschakelvertraging bij inverterfout.
QstopDe motor decelereert op basis van
parameter 3-81 Snelle stop ramp-tijd.
[4] Snelle stop geïnv. is geselecteerd als
•
functie voor een digitale ingang (parametergroep 5-1* Digitale ingangen). De
bijbehorende klem is niet actief.
De snellestopfunctie is geactiveerd via
•
seriële communicatie.
Aan-/uitlopenDe motor accelereert/decelereert op basis van
Ref. hoogDe som van alle actieve referenties is hoger
dan de in parameter 4-55 Waarsch: referentiehoog ingestelde referentiebegrenzing.
Ref. laagDe som van alle actieve referenties is hoger
dan de in parameter 4-54 Waarsch: referentielaag ingestelde referentiebegrenzing.
Op referentieDe frequentieregelaar werkt binnen het
ingestelde referentiebereik. De terugkoppelingswaarde komt overeen met de
setpointwaarde.
StartverzoekEr is een startcommando gegeven, maar de
motor blijft stilstaan totdat er via een digitale
ingang een startvoorwaardesignaal wordt
ontvangen.
ActiefDe frequentieregelaar drijft de motor aan.
SlaapDe energiebesparingsfunctie is ingeschakeld.
De motor is gestopt, maar start automatisch
opnieuw wanneer dat nodig is.
Snelh. hoogHet motortoerental is hoger dan de in
parameter 4-53 Waarschuwing snelheid hoog
ingestelde waarde.
Snelh. laagHet motortoerental is hoger dan de in
parameter 4-52 Waarschuwing snelheid laag
ingestelde waarde.
Stand-byIn de automodus start de frequentieregelaar
de motor door middel van een startsignaal
vanaf een digitale ingang of via seriële
communicatie.
Startvertrag.In parameter 1-71 Star tvertraging is een
startvertragingstijd ingesteld. Er is een
startcommando gegeven en de motor start
nadat de startvertragingstijd is verstreken.
Strt vr/acht.[12] Start en [13] Start omgekeerd zijn
geselecteerd als opties voor 2 verschillende
digitale ingangen (parametergroep 5-1* Digitale
ingangen). De motor start in voorwaartse of
achterwaartse richting, afhankelijk van de klem
die is geactiveerd.
StopDe frequentieregelaar heeft een
stopcommando ontvangen vanaf het LCP, een
digitale ingang of via seriële communicatie.
Uitsch.Er is een alarm opgetreden en de motor is
gestopt. Nadat de oorzaak van het alarm is
weggenomen, kan de frequentieregelaar
handmatig worden gereset via [Reset] of
extern worden gereset via stuurklemmen of
seriële communicatie.
Uit en blokk.Er is een alarm opgetreden en de motor is
gestopt. Nadat de oorzaak van het alarm is
weggenomen, moet u de spanning naar de
frequentieregelaar af- en weer inschakelen.
Hierna kan de frequentieregelaar handmatig
worden gereset via [Reset] of extern worden
gereset via stuurklemmen of seriële
communicatie.
LET OP
In de auto-/externe modus heeft de frequentieregelaar
externe commando's nodig om functies te kunnen
uitvoeren.
6.5 Waarschuwings- en alarmtypen
Waarschuwingen
Er wordt een waarschuwing gegenereerd wanneer een
alarmconditie dreigt of wanneer er sprake is van
abnormale bedrijfscondities. In sommige gevallen
genereert de frequentieregelaar ook een alarm. Een
waarschuwing verdwijnt automatisch wanneer de
abnormale conditie is opgeheven.
Alarmen
Een alarm geeft een fout aan die onmiddellijk aandacht
vereist. De fout veroorzaakt altijd een uitschakeling (trip) of
een uitschakeling met blokkering. Reset het systeem na
een alarm.
Uitschakeling (trip)
Er wordt een alarm gegenereerd wanneer de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip), wat betekent dat de
frequentieregelaar de werking opschort om schade aan de
frequentieregelaar of het systeem te voorkomen. De motor
loopt vrij uit tot stop. De logica van de frequentieregelaar
blijft werken en blijft de status van de frequentieregelaar
bewaken. Nadat de foutconditie is opgeheven, kan de
frequentieregelaar worden gereset. Daarna is hij weer
bedrijfsklaar.
De frequentieregelaar resetten na een uitschakeling
(trip)/uitschakeling met blokkering
Een uitschakeling (trip) kan op 4 manieren worden gereset:
Door te drukken op [Reset] op het LCP
•
Via een resetcommando vanaf een digitale
•
ingang
Via een resetcommando via seriële communicatie
•
Via een automatische reset
•
Uitschakeling met blokkering
De ingangsspanning wordt af- en weer ingeschakeld. De
motor loopt vrij uit tot stop. De frequentieregelaar blijft de
status van de frequentieregelaar bewaken. Onderbreek de
ingangsspanning naar de frequentieregelaar, neem de
oorzaak van de fout weg en reset de frequentieregelaar.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
Waarschuwings- en alarmdisplays
Op het LCP wordt een waarschuwing
•
weergegeven met een waarschuwingsnummer.
Er knippert een alarm met een alarmnummer.
•
Afbeelding 6.3 Voorbeeld van alarm
Naast de tekst en de alarmcode op het LCP zijn er 3
statusindicatielampjes.
Waarschuwingsindica-
tielampje
Waarschuwing AanUit
AlarmUitAan (knippert)
Uitschakeling
met
blokkering
Afbeelding 6.4 Statusindicatielampjes
AanAan (knippert)
Alarmindicatielampje
6.6 Lijst met waarschuwingen en alarmen
Onderstaande informatie over waarschuwingen/alarmen
beschrijft alle waarschuwings- en alarmcondities, geeft de
mogelijke oorzaak aan en biedt een oplossing of foutopsporingsprocedure.
WAARSCHUWING 1, 10 V laag
De spanning van de stuurkaart is minder dan 10 V vanaf
klem 50.
Verminder de belasting van klem 50, aangezien de 10 Vvoeding overbelast is. Maximaal 15 mA of minimaal 590 Ω.
Deze conditie kan worden veroorzaakt door een
kortsluiting in een aangesloten potentiometer of een
onjuiste bedrading van de potentiometer.
Probleem verhelpen
Verwijder de bedrading vanaf klem 50. Wanneer
•
de waarschuwing verdwijnt, zit het probleem in
de bedrading. Vervang de stuurkaart als de
waarschuwing niet verdwijnt.
WAARSCHUWING/ALARM 2, Live zero-fout
Deze waarschuwing of dit alarm verschijnt alleen als dit is
ingesteld in parameter 6-01 Live zero time-out-functie. Het
signaal op 1 van de analoge ingangen is minder dan 50%
van de minimumwaarde die voor die ingang is
geprogrammeerd. Deze conditie kan worden veroorzaakt
door draadbreuk of door een signaal van een defect
apparaat.
Probleem verhelpen
Controleer de aansluitingen op alle analoge
•
netklemmen.
-Stuurklem 53 en 54 voor signalen, klem
55 gemeenschappelijk.
-
VLT® General Purpose I/O MCB 101klemmen 11 en 12 voor signalen, klem
10 gemeenschappelijk.
-
VLT® Analog I/O Option MCB 109klemmen 1, 3 en 5 voor signalen,
klemmen 2, 4 en 6 gemeenschappelijk.
Controleer of de programmering van de frequen-
•
tieregelaar en de schakelinstellingen
overeenkomen met het type analoge signaal.
Er is geen motor aangesloten op de uitgang van de
frequentieregelaar.
WAARSCHUWING/ALARM 4, Voedingsfaseverlies
Aan de voedingszijde ontbreekt een fase of de onbalans
van de netspanning is te hoog. Deze melding verschijnt
ook als er een fout optreedt in de ingangsgelijkrichter. De
opties worden geprogrammeerd via
parameter 14-12 Functie bij onbalans netsp.
Onderhoud, diagnose en prob...
VLT® Decentral Drive FCD 302
6
Probleem verhelpen
Controleer de voedingsspanning en voedings-
•
stromen naar de frequentieregelaar.
WAARSCHUWING 5, DC-tussenkringspanning hoog
De DC-tussenkringspanning is hoger dan de waarschuwingslimiet voor hoge spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING 6, DC-tussenkringspanning laag
De DC-tussenkringspanning is lager dan de waarschuwingslimiet voor lage spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING/ALARM 7, DC-overspanning
Als de DC-tussenkringspanning hoger is dan de
begrenzing, wordt de frequentieregelaar na een bepaalde
tijd uitgeschakeld.
Probleem verhelpen
Sluit een remweerstand aan.
•
Verleng de ramptijd.
•
Wijzig het type ramp.
•
Activeer de functies in parameter 2-10 Remfunctie.
•
Verhoog parameter 14-26 Uitschakelvertraging bij
•
inverterfout.
Als het alarm/de waarschuwing tijdens een
•
spanningsdip optreedt, moet u gebruikmaken van
kinetische backup (parameter 14-10 Netstoring).
WAARSCHUWING/ALARM 8, DC-onderspanning
Als de DC-tussenkringspanning onder de onderspanningslimiet komt, controleert de frequentieregelaar of er een 24
V DC-backupvoeding is aangesloten. Als geen 24 V DCbackupvoeding is aangesloten, wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld na een vaste tijdsvertraging. Deze tijdsvertraging hangt af van de eenheidgrootte.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
•
met de spanning van de frequentieregelaar.
Voer een ingangsspanningstest uit.
•
Voer een soft-chargecircuittest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 9, Inverter overbelast
De frequentieregelaar werd gedurende een te lange tijd
voor meer dan 100% overbelast en staat op het punt van
uitschakelen. De teller voor de thermo-elektronische
omvormerbeveiliging genereert een waarschuwing bij 98%
en schakelt de frequentieregelaar uit bij 100%, waarbij een
alarm wordt gegenereerd. De frequentieregelaar kan niet
worden gereset totdat de teller onder de 90% is gezakt.
Probleem verhelpen
Vergelijk de aangegeven uitgangsstroom op het
•
LCP met de nominale stroom van de frequentieregelaar.
Vergelijk de op het LCP aangegeven uitgangs-
•
stroom met de gemeten motorstroom.
Laat de thermische belasting van de frequentiere-
•
gelaar weergeven op het LCP en houd de waarde
in de gaten. Wanneer de stroom hoger is dan de
nominale continustroom van de frequentieregelaar, gaat de teller omhoog. Wanneer de
stroom lager is dan de nominale continustroom
van de frequentieregelaar, gaat de teller omlaag.
WAARSCHUWING/ALARM 10, Overtemperatuur motorETR
De elektronische thermische beveiliging (ETR) geeft aan
dat de motor te warm is. Selecteer of de frequentieregelaar
een waarschuwing of een alarm moet genereren wanneer
de teller > 90% is als parameter 1-90 Therm. motorbevei-liging is ingesteld op waarschuwingsopties, of dat de
frequentieregelaar moet worden uitgeschakeld wanneer de
teller 100% bereikt als parameter 1-90 Therm. motorbevei-liging is ingesteld op uitschakelingsopties. De fout treedt
op wanneer de motor gedurende een te lange tijd voor
meer dan 100% wordt overbelast.
Probleem verhelpen
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer of de ingestelde motorstroom in
•
parameter 1-24 Motorstroom correct is.
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
•
correct zijn ingesteld.
Controleer bij gebruik van een externe ventilator
•
of deze ook is geselecteerd in parameter 1-91 Ext.
motor-ventilator.
Door het uitvoeren van een AMA via
•
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.
(AMA) wordt de frequentieregelaar nauwkeuriger
afgestemd op de motor en wordt de thermische
belasting beperkt.
Controleer of de thermistor is losgekoppeld. In
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging kunt u instellen of
de frequentieregelaar een waarschuwing of een alarm
moet genereren.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
of 54 (analoge spanningsingang) en klem 50 (+10
V-voeding). Controleer ook of de klemschakelaar
voor 53 of 54 is ingesteld voor spanning.
Controleer of parameter 1-93 Thermistorbron is
ingesteld op klem 53 of 54.
Controleer bij gebruik van klem 18, 19, 31, 32 of
•
33 (digitale ingangen) of de thermistor correct is
aangesloten tussen de gebruikte digitale
ingangsklem (digitale ingang, alleen PNP) en
klem 50. Selecteer de te gebruiken klem in
parameter 1-93 Thermistorbron.
WAARSCHUWING/ALARM 12, Koppelbegrenzing
Het koppel is hoger dan de waarde in
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus of
parameter 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus.
Parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. kan worden
gebruikt om voor deze conditie een waarschuwing
gevolgd door een alarm in te stellen in plaats van enkel
een waarschuwing.
Probleem verhelpen
Als tijdens het aanlopen de motorkoppelbe-
•
grenzing wordt overschreden, moet u de
aanlooptijd verlengen.
Als tijdens het uitlopen de generatorkoppelbe-
•
grenzing wordt overschreden, moet u de
uitlooptijd verlengen.
Als tijdens bedrijf de koppelbegrenzing wordt
•
overschreden, moet u de koppelbegrenzing
verhogen. Verzeker u ervan dat het systeem veilig
kan werken bij een hoger koppel.
Controleer de toepassing om te bepalen of de
•
motor overmatig veel stroom trekt.
WAARSCHUWING/ALARM 13, Overstroom
De piekstroombegrenzing van de omvormer (ongeveer
200% van de nominale stroom) is overschreden. De
waarschuwing houdt ongeveer 1,5 s aan, waarna de
frequentieregelaar wordt uitgeschakeld en een alarm
genereert. Deze fout kan worden veroorzaakt door een
schokbelasting of een snelle acceleratie bij belastingen met
een hoge massatraagheid. In geval van een snelle
acceleratie bij het aanlopen kan de fout ook optreden na
een kinetische backup.
Als uitgebreide mechanische rembesturing is geselecteerd,
kan een uitschakeling (trip) extern worden gereset.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding en controleer of de
•
motoras kan worden gedraaid.
Controleer of het vermogen van de motor
•
overeenkomt met dat van de frequentieregelaar.
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
•
correct zijn ingesteld.
Alarm 14, Aardfout
Er loopt een stroom van de uitgangsfase naar aarde, door
de kabel tussen de frequentieregelaar en de motor of in
de motor zelf. De stroomtransductoren detecteren de
aardfout door de uitgangsstroom van de frequentieregelaar
en de ingangsstroom vanaf de motor naar de frequentieregelaar te meten. De aardfout wordt gegenereerd als het
verschil tussen de 2 stromen te groot is (de uitgangsstroom vanuit de frequentieregelaar moet gelijk zijn aan de
ingangsstroom).
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en hef de aardfout op.
Controleer op aardfouten in de motor door de
•
weerstand van de motorkabels en de motor naar
aarde te meten met behulp van een isolatiemeter
(megger).
Reset eventuele afzonderlijke osets voor elk van
•
de 3 stroomtransductoren in de frequentieregelaar. Voer een handmatige initialisatie of een
volledige AMA uit. Deze methode is vooral
relevant na het verwisselen van de voedingskaart.
Alarm 15, Incompatibele hardware
Een gemonteerde optie kan niet werken met de huidige
stuurkaarthardware of -software.
Noteer de waarde van onderstaande parameters en neem
contact op met Danfoss.
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
WAARSCHUWING/ALARM 17, Stuurwoordtime-out
Er is geen communicatie met de frequentieregelaar.
Deze waarschuwing is alleen actief wanneer
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord NIET is
ingesteld op [0] Uit.
Als parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord is ingesteld
op [5] Stop en uitsch., wordt er een waarschuwing gegeven.
De frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) na de
uitloop, waarna een alarm wordt gegenereerd.
Probleem verhelpen
Controleer de aansluitingen op de kabel voor
•
seriële communicatie.
Verhoog parameter 8-03 Time-out-tijd stuurwoord.
•
Controleer de werking van de communicatieappa-
•
ratuur.
Controleer of een correcte EMC-installatie is
•
uitgevoerd.
WAARSCHUWING/ALARM 20, Temp. ing. fout
De temperatuursensor is niet aangesloten.
WAARSCHUWING/ALARM 21, Parameterfout
De ingestelde waarde van de parameter valt buiten het
bereik. Het parameternummer wordt op het display
weergegeven.
Probleem verhelpen
betreende parameter in op een geldige
Stel de
•
waarde.
WAARSCHUWING/ALARM 22, Mechanische rem bij
hijstoepassingen
De waarde van deze waarschuwing/dit alarm geeft het
type waarschuwing/alarm aan.
0 = de koppelreferentie werd niet bereikt binnen de
ingestelde tijd (parameter 2-27 Ramp-tijd koppel).
1 = verwachte remterugkoppeling niet ontvangen binnen
de ingestelde tijd (parameter 2-23 Vertraging remactivering,
parameter 2-25 Tijd vrijgave rem).
WAARSCHUWING 23, Fout interne ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een beschermingsfunctie die controleert of de ventilator actief/gemonteerd
is. De ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld
via parameter 14-53 Ventilatorbew. ([0] Uitgesch.).
Bij frequentieregelaars met DC-ventilatoren is een
terugkoppelingssensor in de ventilator gemonteerd. Dit
alarm wordt gegenereerd als de ventilator een inschakelcommando krijgt terwijl er geen terugkoppeling van de
sensor is. Bij frequentieregelaars met AC-ventilatoren wordt
de spanning naar de ventilator bewaakt.
Probleem verhelpen
Controleer of de ventilator correct werkt.
•
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer de sensoren op de stuurkaart.
•
WAARSCHUWING 24, Fout externe ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een beschermingsfunctie die controleert of de ventilator actief/gemonteerd
is. De ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld
via parameter 14-53 Ventilatorbew. ([0] Uitgesch.).
Bij frequentieregelaars met DC-ventilatoren is een
terugkoppelingssensor in de ventilator gemonteerd. Dit
alarm wordt gegenereerd als de ventilator een inschakelcommando krijgt terwijl er geen terugkoppeling van de
sensor is. Bij frequentieregelaars met AC-ventilatoren wordt
de spanning naar de ventilator bewaakt.
Probleem verhelpen
Controleer of de ventilator correct werkt.
•
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer de sensoren op het koellichaam.
•
WAARSCHUWING 25, Kortsluiting remweerstand
De remweerstand wordt bewaakt tijdens bedrijf. Als er
kortsluiting optreedt, wordt de remfunctie uitgeschakeld
en wordt de waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar functioneert nog steeds, maar zonder de remfunctie.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en vervang de remweerstand (zie
parameter 2-15 Remtest).
Het vermogen dat naar de remweerstand wordt overgebracht, wordt berekend als een gemiddelde waarde over
de laatste 120 s van de bedrijfstijd. De berekening is
gebaseerd op de DC-tussenkringspanning en de in
parameter 2-16 AC-rem max. stroom ingestelde waarde van
de remweerstand. De waarschuwing wordt gegenereerd
wanneer het afgegeven remvermogen hoger is dan 90%
van het vermogen van de remweerstand. Als [2] Uitsch. is
geselecteerd in parameter 2-13 Bewaking remvermogen,
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld wanneer het
afgegeven remvermogen 100% bereikt.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING/ALARM 27, Remchopperfout
De remtransistor wordt bewaakt tijdens bedrijf; in geval
van kortsluiting wordt de remfunctie uitgeschakeld en
wordt er een waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar blijft nog wel actief, maar door de kortsluiting van
de remtransistor gaat er veel vermogen naar de
remweerstand, ook als deze niet actie is.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en verwijder de remweerstand.
WAARSCHUWING/ALARM 28, Remtest mislukt
De remweerstand is niet aangesloten of werkt niet.
Probleem verhelpen
Controleer parameter 2-15 Remtest.
•
Alarm 29, Temp. koellichaam
De maximumtemperatuur van het koellichaam is
overschreden. De temperatuurfout wordt pas gereset
wanneer de temperatuur van het koellichaam is gedaald
tot onder een vooraf ingestelde waarde. De punten van
uitschakelen (trip) en resetten zijn afhankelijk van het
vermogen van de frequentieregelaar.
Probleem verhelpen
Controleer op de volgende condities:
Te hoge omgevingstemperatuur.
•
Te lange motorkabels.
•
Onvoldoende vrije ruimte voor luchtcirculatie
•
boven en onder de frequentieregelaar
Geblokkeerde luchtstroming rondom de frequen-
•
tieregelaar
Beschadigde ventilator koellichaam
•
Vuil koellichaam
•
Alarm 30, Motorfase U ontbreekt
Motorfase U tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase U.
Alarm 31, Motorfase V ontbreekt
Motorfase V tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase V.
Alarm 32, Motorfase W ontbreekt
Motorfase W tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase W.
Alarm 33, Inrush-fout
Er zijn te veel inschakelingen geweest gedurende een
korte tijd.
Probleem verhelpen
Laat de eenheid afkoelen tot de bedrijfstempe-
•
ratuur.
WAARSCHUWING/ALARM 34, Communicatiefout veldbus
De veldbus op de communicatieoptiekaart werkt niet.
WAARSCHUWING/ALARM 35, Optiefout
Er is een optiealarm gegenereerd. Het alarm is optiespeciek. De oorzaak is meestal een fout bij inschakeling of
een communicatiefout.
WAARSCHUWING/ALARM 36, Netstoring
Deze waarschuwing/dit alarm is alleen actief als de
netspanning naar de frequentieregelaar ontbreekt en
parameter 14-10 Netstoring niet is ingesteld op [0] Geen
functie.
Probleem verhelpen
Controleer de zekeringen naar de frequentiere-
•
gelaar en de netvoeding naar de eenheid.
Alarm 37, Faseonbalans
Er is sprake van stroomonbalans tussen de vermogenseenheden.
Wanneer er een interne fout optreedt, wordt de foutcode
uit Tabel 6.5 weergegeven.
Probleem verhelpen
Schakel de spanning uit en weer in.
•
Controleer of de optie correct is geïnstalleerd.
•
Controleer op loszittende of ontbrekende kabels.
•
Het kan nodig zijn om contact op te nemen met de
Danfoss-leverancier of de serviceafdeling. Noteer de
foutcode in verband met verdere aanwijzingen voor
foutopsporing.
NummerTekst
0De seriële poort kan niet worden geïnitialiseerd.
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of
de serviceafdeling van Danfoss.
256–258De EEPROM-gegevens van de voedingskaart zijn
beschadigd of te oud. Vervang de voedingskaart.
512–519Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
783Parameterinstelling buiten min./max. begrenzingen.
1024–1284Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
1299De optiesoftware in sleuf A is te oud.
1300De optiesoftware in sleuf B is te oud.
1302De optiesoftware in sleuf C1 is te oud.
1315De optiesoftware in sleuf A wordt niet
ondersteund/is niet toegestaan.
1316De optiesoftware in sleuf B wordt niet
ondersteund/is niet toegestaan.
1318De optiesoftware in sleuf C1 wordt niet
ondersteund/is niet toegestaan.
1379–2819Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
1792Hardware-reset van digitale signaalverwerker.
1793Motorgerelateerde parameters niet correct
overgezet naar de digitale signaalverwerker.
1794Vermogensgegevens bij inschakeling niet correct
overgezet naar de digitale signaalverwerker.
1795De digitale signaalverwerker heeft te veel
onbekende SPI-telegrammen ontvangen. De
frequentieregelaar gebruikt deze foutcode ook als
de MCO niet correct opstart. Deze situatie kan
optreden vanwege slechte EMC-bescherming of
onjuiste aarding.
1796RAM-kopieerfout.
2561Vervang de stuurkaart.
2820Stack-overloop LCP.
2821Overloop seriële poort.
2822Overloop USB-poort.
3072–5122De parameterwaarde valt buiten het toegestane
bereik.
5123Optie in sleuf A: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
NummerTekst
5124Optie in sleuf B: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5125Optie in sleuf C0: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5126Optie in sleuf C1: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5376–6231Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
Tabel 6.5 Foutcodes interne fouten
Alarm 39, Sensor koellichaam
Geen terugkoppeling van de temperatuursensor van het
koellichaam.
Het signaal van de thermische sensor van de IGBT is niet
beschikbaar op de voedingskaart. Het probleem kan zich
bevinden op de voedingskaart, op de gatedriverkaart of in
de at-cable tussen de voedingskaart en de gatedriverkaart.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 27, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer parameter 5-00 Dig. I/O-modus en
parameter 5-01 Klem 27 modus.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 29, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer ook parameter 5-00 Dig. I/O-modus en
parameter 5-02 Klem 29 modus.
WAARSCHUWING 42, Overbelasting digitale uitgang op
X30/6 of X30/7
Controleer voor klem X30/6 de belasting die is aangesloten
op klem X30/6, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer ook parameter 5-32 Klem X30/6 dig.
uitgang (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
Controleer voor klem X30/7 de belasting die is aangesloten
op klem X30/7, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer parameter 5-33 Klem X30/7 dig.
uitgang (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
Alarm 43, Ext. voeding
VLT® Extended Relay Card MCB 113 is gemonteerd zonder
externe 24 V DC. Sluit een externe 24 V DC-voeding aan of
stel via parameter 14-80 Optie gevoed door externe 24 V DC[0] Nee in dat er geen externe voeding wordt gebruikt. Na
een wijziging van parameter 14-80 Optie gevoed doorexterne 24 V DC moet de frequentieregelaar uit- en weer
ingeschakeld worden.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
Probleem verhelpen
Controleer op een juiste aarding en loszittende
•
aansluitingen.
Controleer op de juiste draaddiktes.
•
Controleer de motorkabels op kortsluiting of
•
lekstromen.
Alarm 46, Voeding voedingskaart
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart:
24 V.
•
5 V.
•
± 18 V.
•
Bij gebruik van een 24 V DC-voeding via VLT® 24 V
External Supply MCB 107 worden enkel de 24 V- en 5 Vvoeding bewaakt. Bij gebruik van 3-fasenetspanning
worden alle 3 fasen bewaakt.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer of de optiekaart defect is.
•
Controleer bij gebruik van een 24 V DC-voeding
•
op een juist voedingsvermogen.
WAARSCHUWING 47, 24 V-voeding laag
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart:
24 V.
•
5 V.
•
± 18 V.
•
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
WAARSCHUWING 48, 1,8 V-voeding laag
De 1,8 V DC-voeding die op de stuurkaart wordt gebruikt,
valt buiten de toegestane begrenzingen. De voeding wordt
gemeten op de stuurkaart.
Probleem verhelpen
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer op overspanning wanneer er een
•
optiekaart aanwezig is.
WAARSCHUWING 49, Snelheidsbegrenzing
Als het toerental buiten het ingestelde bereik in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] en
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] valt, geeft de
frequentieregelaar een waarschuwing weer. Als het
toerental lager is dan de ingestelde begrenzing in
parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] (met uitzondering van
starten en stoppen), wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld.
Alarm 50, AMA kalibratie mislukt
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of de
serviceafdeling van Danfoss.
Alarm 51, AMA controleer U
De instellingen voor motorspanning, motorstroom en
motorvermogen zijn verkeerd.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen van parameter 1-20 tot
•
1-25.
Alarm 52, AMA lage I
De motorstroom is te laag.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen in
•
parameter 1-24 Motorstroom.
Alarm 53, AMA motor te groot
De motor is te groot om een AMA te kunnen uitvoeren.
Alarm 54, AMA motor te klein
De motor is te klein om een AMA te kunnen uitvoeren.
Alarm 55, AMA parameter buiten bereik
Er kan geen AMA worden uitgevoerd, omdat de parameterinstellingen voor de motor buiten het toegestane bereik
vallen.
Alarm 56, AMA onderbroken door gebruiker
De AMA is onderbroken door de gebruiker.
Alarm 57, AMA interne fout
Probeer AMA opnieuw te starten. Bij herhaaldelijk
herstarten kan de motor oververhit raken.
Alarm 58, AMA interne fout
Neem contact op met de Danfoss-leverancier.
WAARSCHUWING 59, Stroomgrens
De stroom is hoger dan de waarde in
parameter 4-18 Stroombegr. Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld. Verhoog zo
nodig de stroomgrens. Verzeker u ervan dat het systeem
veilig kan werken bij een hogere limiet.
WAARSCHUWING 60, Ext. vergrendeling
Een digitaal ingangssignaal geeft een foutconditie buiten
de frequentieregelaar aan. De frequentieregelaar is
uitgeschakeld door een externe vergrendeling. Hef de
externefoutconditie op. Om terug te keren naar normaal
bedrijf moet 24 V DC worden geschakeld op de klem die is
geprogrammeerd voor externe vergrendeling. Vervolgens
moet er een resetsignaal worden verstuurd.
Het gemeten toerental van het terugkoppelingsapparaat
wijkt af van het berekende toerental.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen voor waarschuwing/
•
alarm/uitschakelen in parameter 4-30 Motorterugkoppelingsverliesfunctie.
Stel in parameter 4-31 Motorterugkoppelingssnelh.
•
fout de toegestane fout in.
Stel in parameter 4-32 Motorterugkoppelingsver-
•
liestime-out de toegestane
terugkoppelingsverliestijd in.
WAARSCHUWING 62, Uitgangsfrequentie op maximale
begrenzing
De uitgangsfrequentie heeft de in parameter 4-19 Max.
uitgangsfreq. ingestelde waarde bereikt. Controleer de
toepassing op mogelijke oorzaken. De begrenzing van de
uitgangsfrequentie kan mogelijk worden verhoogd.
Verzeker u ervan dat het systeem veilig kan werken bij een
hogere uitgangsfrequentie. De waarschuwing verdwijnt
wanneer de uitgangsfrequentie tot onder de maximale
waarde zakt.
Alarm 63, Mechanische rem laag
De huidige motorstroom heeft het niveau van de remvrijgavestroom niet overschreden binnen de ingestelde tijd
voor de startvertraging.
WAARSCHUWING 64, Spanningslimiet
De combinatie van belasting en toerental vereist een
motorspanning die hoger is dan de feitelijke DC-tussenkringspanning.
WAARSCHUWING/ALARM 65, Overtemperatuur stuurkaart
De uitschakeltemperatuur voor de stuurkaart is 85 °C
(185 °F).
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte lters.
•
Controleer de werking van de ventilator.
•
Controleer de stuurkaart.
•
WAARSCHUWING 66, Temperatuur koellichaam laag
De frequentieregelaar is te koud om te werken. Deze
waarschuwing is gebaseerd op de temperatuursensor in de
IGBT-module. Verhoog de omgevingstemperatuur van de
eenheid. Het is ook mogelijk om altijd wanneer de motor
is stopgezet een minieme hoeveelheid stroom naar de
frequentieregelaar toe te voeren door parameter 2-00 DC-
houd/voorverw.stroom in te stellen op 5% en door
parameter 1-80 Functie bij stop in te stellen.
Alarm 67, Conguratie optiemodule is gewijzigd
Een of meer opties zijn toegevoegd of verwijderd sinds de
laatste uitschakeling. Controleer of de conguratiewijziging
bewust is aangebracht en reset de eenheid.
Alarm 68, Veilige stop actief
Safe Torque O (STO) is geactiveerd. Om terug te keren
naar normaal bedrijf moet u 24 V DC schakelen op klem
37 en vervolgens een resetsignaal versturen (via bus of
digitale I/O, of door op [Reset] te drukken).
Alarm 69, Temperatuur voedingskaart
De temperatuursensor op de voedingskaart is te warm of
te koud.
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte lters.
•
Controleer de werking van de ventilator.
•
Controleer de voedingskaart.
•
Alarm 70, Ongeldige FC-conguratie
De stuurkaart en de voedingskaart zijn incompatibel met
elkaar. Neem contact op met uw Danfoss-leverancier.
Vermeld hierbij de typecode van de eenheid die op het
typeplaatje staat, en de onderdeelnummers van de
kaarten, om de compatibiliteit te controleren.
Alarm 71, Veilige stop PTC 1
De STO-functie is ingeschakeld vanaf de VLT® PTC
Thermistor Card MCB 112 (motor te warm). Normaal bedrijf
kan worden hervat wanneer de MCB 112 weer 24 V DC
schakelt op klem 37 (wanneer de motortemperatuur een
aanvaardbaar niveau heeft bereikt) en wanneer de digitale
ingang van de MCB 112 is uitgeschakeld. Wanneer dit
gebeurt, moet u een resetsignaal versturen (via bus of
digitale I/O, of door op [Reset] te drukken).
Alarm 72, Gevaarlijke storing
STO met blokkering. Er is een onverwachte combinatie van
STO-commando's opgetreden:
De VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 activeert
•
X44/10, maar STO is niet ingeschakeld.
MCB 112 is het enige apparaat dat gebruikmaakt
•
van de STO-functie (ingesteld via optie [4] PTC 1alarm of [5] PTC 1 waarsch. in parameter 5-19 Klem
37 Veilige stop), de STO-functie is geactiveerd en
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
Alarm 74, PTC-thermistor
Alarm in verband met de VLT® PTC Thermistor Card MCB
112. De PTC werkt niet.
Alarm 75, Ongeldig proel
Schrijf geen waarde naar deze parameter terwijl de motor
loopt. Stop de motor voordat u het MCO-proel naar
parameter 8-10 Stuurwoordproel schrijft.
WAARSCHUWING 77, Modus laag vermogen
De frequentieregelaar werkt met lager vermogen (met
minder dan het toegestane aantal omvormersecties). Deze
waarschuwing wordt gegenereerd bij het uit- en weer
inschakelen wanneer de frequentieregelaar is ingesteld om
te werken met minder omvormers; de frequentieregelaar
blijft werken.
Alarm 78, Volgfout
Het verschil tussen de setpointwaarde en de feitelijke
waarde is groter dan de waarde in parameter 4-35 Volgfout.
Probleem verhelpen
Schakel de functie uit of selecteer een alarm/
•
waarschuwing in parameter 4-34 Volgfoutfunctie.
Onderzoek de mechanische aspecten ten aanzien
•
van de belasting en de motor en controleer de
terugkoppelingsaansluitingen vanaf de
motorencoder naar de frequentieregelaar.
parameter 4-35 Volgfout en
parameter 4-37 Volgfout aan/uitloop.
Alarm 79, Ongeldige
De schalingskaart heeft een onjuist onderdeelnummer of is
niet geïnstalleerd. De MK102-connector op de
voedingskaart kon niet worden geïnstalleerd.
Alarm 80, Frequentieregelaar ingesteld op standaardwaarde
De parameterinstellingen zijn ingesteld op de standaardwaarden na een handmatige reset. Reset de eenheid om
het alarm op te heen.
Alarm 81, CSIV corrupt
Het CSIV-bestand bevat syntaxfouten.
Alarm 82, CSIV-parameterfout
CSIV heeft een parameter niet kunnen initialiseren.
Alarm 83, Ongeldige optiecombinatie
De geïnstalleerde opties zijn incompatibel.
Alarm 84, Geen veiligheidsoptie
De veiligheidsoptie werd verwijderd zonder dat er een
algemene reset werd uitgevoerd. Sluit de veiligheidsoptie
opnieuw aan.
conguratie vermogensdeel
Alarm 88, Optiedetectie
Er is een wijziging in de optie-indeling geconstateerd.
Parameter 14-89 Option Detection is ingesteld op [0] Protect
Option Cong. (Optieconguratie beschermen) en de optie-
indeling is gewijzigd.
Om de wijziging toe te passen, moet de
•
mogelijkheid tot het wijzigen van de optieindeling worden ingeschakeld in
parameter 14-89 Option Detection.
Of anders moet de juiste optieconguratie
•
worden hersteld.
WAARSCHUWING 89, Mechanische rem schuift
De bewaking van de mechanische rem voor hijstoepassingen detecteert een motortoerental van meer dan 10
tpm.
Alarm 90, Bewaking terugkoppeling
Controleer de verbinding met de encoder-/resolveroptie en
vervang zo nodig de VLT® Encoder Input MCB 102 of de
VLT® Resolver Input MCB 103.
Alarm 91, Analoge ingang 54 verkeerd ingesteld
Stel schakelaar S202 in op de stand UIT (spanningsingang)
wanneer een KTY-sensor is aangesloten op analogeingangsklem 54.
Alarm 99, Rotor geblokkeerd
De rotor is geblokkeerd.
WAARSCHUWING/ALARM 104, Mengventilatorfout
De ventilator werkt niet. De ventilatorbewaking controleert
of de ventilator draait bij inschakeling of terwijl de
mengventilator is ingeschakeld. In parameter 14-53 Ventila-torbew. kunt u instellen of bij het optreden van de
mengventilatorfout een waarschuwing of een alarm
(uitschakeling) moet worden gegenereerd.
Probleem verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in om na te gaan of de
waarschuwing/het alarm zich opnieuw voordoet.
WAARSCHUWING/ALARM 122, Motordraaiing onverwacht
De frequentieregelaar voert een functie uit waarbij
stilstand van de motor vereist is, bijvoorbeeld DC-houd
voor PM-motoren.
WAARSCHUWING 163, ATEX ETR str.lim.waarsch
De frequentieregelaar heeft langer dan 50 s boven de
karakteristieke curve gewerkt. De waarschuwing wordt
geactiveerd bij 83% van de toegestane thermische overbelasting en gedeactiveerd bij 65%.
Alarm 164, ATEX ETR str.lim.alarm
Wanneer de frequentieregelaar binnen een periode van
600 s langer dan 60 s boven de karakteristieke curve werkt,
wordt er een alarm gegenereerd en wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld (trip).
De frequentieregelaar werkt langer dan 50 s onder de
toegestane minimumfrequentie (parameter 1-98 ATEX ETRinterpol. points freq.).
Alarm 166, ATEX ETR freq.lim.alarm
De frequentieregelaar werkt langer dan 60 s (binnen een
periode van 600 s) onder de toegestane minimumfrequentie (parameter 1-98 ATEX ETR interpol. points freq.).
WAARSCHUWING 250, Nieuw reserveonderdeel
De voeding of de schakelende voeding is vervangen.
Herstel de typecode voor de frequentieregelaar in het
EEPROM. Selecteer de juiste typecode in
parameter 14-23 Instelling typecode op basis van het label
op de frequentieregelaar. Vergeet niet om tot slot Opsl in
EEPROM te selecteren.
WAARSCHUWING 251, Nieuwe typecode
De voedingskaart of andere componenten is/zijn
vervangen en de typecode is gewijzigd.
gedeeltelijke belastingen vindt u op www.danfoss.com/vltenergyeciency.
VLT® Decentral Drive FCD 302
7.2 Netvoeding
Netvoeding (L1, L2, L3)
Voedingsspanning380-480 V ± 10%
1)
2)
Voedingsfrequentie50/60 Hz ± 5%
Maximale tijdelijke onbalans tussen netfasen3,0% van de nominale netspanning
Werkelijke arbeidsfactor (λ)≥ 0,9 nominaal bij nominale belasting
Verschuivingsfactor (cos ϕ)dicht bij één (> 0,98)
Schakelen aan netingang L1, L2, L3 (inschakelingen)Maximaal 2 keer/min
1) De eenheid is geschikt voor gebruik in een circuit dat maximaal 100.000 A
symmetrisch en 480 V kan leveren.
rms
2) Lage netspanning/uitval van de netvoeding:
Bij een lage netspanning of uitval van de netvoeding blijft de frequentieregelaar in bedrijf totdat de DC-tussenkringspanning
daalt tot onder het minimale stopniveau. Dit ligt gewoonlijk 15% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieregelaar. Bij een netspanning van meer dan 10% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieregelaar zijn
opstarten en een volledig koppel waarschijnlijk niet mogelijk.
77
7.3 Uitgangsvermogen van de motor en motorgegevens
Motoraansluiting (U, V, W)
Uitgangsspanning0-100% van de voedingsspanning
Uitgangsfrequentie0-590 Hz
Uitgangsfrequentie in uxmodus0-300 Hz
Schakelen in de uitgangonbeperkt
Aan- en uitlooptijden0,01-3600 s
Koppelkarakteristiek
Startkoppel (constant koppel)maximaal 160% gedurende 60 s
Startkoppelmaximaal 180% gedurende max. 0,5 s
Overbelastingskoppel (constant koppel)maximaal 160% gedurende 60 s
Startkoppel (variabel koppel)maximaal 110% gedurende 60 s
Overbelastingskoppel (variabel koppel)maximaal 110% gedurende 60 s
1)
1)
1)
1)
1)
1) Het percentage heeft betrekking op het nominale koppel.
7.4 Omgevingscondities
Omgeving
BehuizingsklasseIP 66/Type 4x (binnen)
Triltest voor eenheden zonder circuitbreaker1,7 g RMS
Monteer eenheden met ingebouwde circuitbreaker op een vlakke, trillingsbestendige en niet verdraaibare draagconstructie.
Max. relatieve vochtigheid5-95% (IEC 60 721-3-3; klasse 3K3 (niet-condenserend) tijdens bedrijf )
Omgevingstemperatuurmaximaal 40 °C (75 °F) (gemiddelde over 24 uur maximaal 35 °C (95 °F))
Temperatuur tijdens opslag/vervoer-25 tot +65/70 °C (-13 tot +149/158 °F)
Reductie wegens hoge omgevingstemperatuur
Minimale omgevingstemperatuur bij volledig bedrijf0 °C (32 °F)
Minimale omgevingstemperatuur bij gereduceerd uitgangsvermogen-10 °C (14 °F)
Maximumhoogte boven zeeniveau1000 m (3280,8 ft)
Energierendementsklasse
Lengte en dwarsdoorsnede van stuurkabels
Maximale lengte motorkabel, afgeschermd10 m (32,8 ft)
Maximale lengte motorkabel, niet afgeschermd, zonder te voldoen aan emissie-eisen.10 m (32,8 ft)
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad/draad met massieve kern zonder
kabelmoen1,5 mm²/16 AWG
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad met kabelmoen1,5 mm²/16 AWG
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad met kabelmoen met kraag1,5 mm²/16 AWG
Minimale kabeldoorsnede naar stuurklemmen0,25 mm²/24 AWG
1) Voedingskabels; zie de tabellen in het hoofdstuk Elektrische gegevens en kabelgroottes in de VLT® Decentral Drive FCD 302
Design Guide.
1)
7.6 Stuuringang/-uitgang en
stuurgegevens
Digitale ingangen
Programmeerbare digitale ingangen4 (6)
Klemnummer18, 19, 271), 291), 32, 33
LogicaPNP of NPN
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische 0 PNP< 5 V DC
Spanningsniveau, logische 1 PNP> 10 V DC
Spanningsniveau, logische 0 NPN
Spanningsniveau, logische 1 NPN
Maximale spanning op ingang28 V DC
Pulsfrequentiebereik0-110 kHz
Minimale pulsbreedte (belastingscyclus)4,5 ms
Ingangsweerstand, R
Alle digitale ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
1) Klem 27 en 29 kunnen ook worden geprogrammeerd als uitgang.
i
2)
2)
> 19 V DC
< 14 V DC
Ongeveer 4 kΩ
77
1)
Safe Torque O, klem 37 (klem 37 is vaste PNP-logica)
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische 0 PNP< 4 V DC
Spanningsniveau, logische 1 PNP20 V DC
Nominale ingangsstroom bij 24 V50 mA rms
Nominale ingangsstroom bij 20 V60 mA rms
Ingangscapaciteit400 nF
Analoge ingangen
Aantal analoge ingangen2
Klemnummer53, 54
ModiSpanning of stroom
ModusselectieSchakelaar S201 en schakelaar S202
SpanningSchakelaar S201/schakelaar S202 = Uit (U)
Spanningsniveau-10 V tot +10 V (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
Maximale spanning± 20 V
StroommodusSchakelaar S201/schakelaar S202 = Aan (I)
Stroomniveau0/4-20 mA (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
i
Circa 200 Ω
Maximale stroom30 mA
Resolutie voor analoge ingangen10 bit (+ teken)
Nauwkeurigheid van analoge ingangenMaximale fout 0,5% van volledige schaal
Bandbreedte100 Hz
De analoge ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Puls-/encoderingangen
Programmeerbare puls-/encoderingangen2/1
Klemnummer puls/encoder29, 331)/322), 33
Maximale frequentie op klem 29, 32, 33110 kHz (push-pull)
Maximale frequentie op klem 29, 32, 335 kHz (open collector)
Minimale frequentie op klem 29, 32, 334 Hz
SpanningsniveauZie Digitale ingangen in deze sectie
Maximale spanning op ingang28 V DC
Ingangsweerstand, R
i
Ongeveer 4 kΩ
Nauwkeurigheid van pulsingang (0,1-1 kHz)Maximale fout: 0,1% van volledige schaal
Nauwkeurigheid van encoderingang (1-110 kHz)Maximale fout: 0,05% van volledige schaal
De puls- en encoderingangen (klem 29, 32, 33) zijn galvanisch gescheiden van de voedingspanning (PELV) en andere klemmen
met hoge spanning.
1) Pulsingangen zijn 29 en 33
2) Encoderingangen: 32 = A en 33 = B
2)
Analoge uitgang
Aantal programmeerbare analoge uitgangen1
Klemnummer42
Stroombereik bij analoge uitgang0/4-20 mA
Maximale belasting GND – analoge uitgang lager dan500 Ω
Nauwkeurigheid van analoge uitgangMaximale fout: 0,5% van volledige schaal
De analoge uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, RS485 seriële communicatie
Klemnummer68 (P, TX+, RX+), 69 (N, TX-, RX-)
Klemnummer 61Gemeenschappelijk voor klem 68 en 69
Het RS485 seriële-communicatiecircuit is functioneel gescheiden van andere centrale circuits en galvanisch gescheiden van de
voedingsspanning (PELV).
Digitale uitgang
Programmeerbare digitale/pulsuitgangen2
Klemnummer27, 29
Spanningsniveau bij digitale/frequentie-uitgang0-24 V
Maximale uitgangsstroom (sink of source)40 mA
Maximale belasting bij frequentie-uitgang1 kΩ
Maximale capacitieve belasting bij frequentie-uitgang10 nF
Minimale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang0 Hz
Maximale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang32 kHz
Nauwkeurigheid van frequentie-uitgangMaximale fout: 0,1% van volledige schaal
Resolutie van frequentie-uitgangen12 bit
1) Klem 27 en 29 kunnen ook worden geprogrammeerd als ingang.
De digitale uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, 24 V DC-uitgang
Klemnummer12, 13
Uitgangsspanning24 V +1, -3 V
Maximale belasting600 mA
De 24 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de netspanning (PELV), maar heeft hetzelfde grondpotentiaal als de analoge
en digitale in- en uitgangen.
Relaisuitgangen
Programmeerbare relaisuitgangen2
Relais 01 klemnummer1-3 (verbreek), 1-2 (maak)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 1-3 (NC), 1-2 (NO) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 1-2 (NO), 1-3 (NC) (resistieve belasting)48 V DC, 1 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Relais 02 klemnummer4-6 (verbreek), 4-5 (maak)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)80 V DC, 2 A
Maximale. klembelasting (DC-13)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 4-6 (NC) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 4-6 (NO), 4-5 (NC) (resistieve belasting)48 V DC, 1 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Minimale klembelasting op 1-3 (NC), 1-2 (NO), 4-6 (NC), 4-5 (NO)24 V DC 10 mA, 24 V AC 20 mA
1) IEC 60947 deel 4 en 5.
De relaiscontacten zijn galvanisch gescheiden van de rest van het circuit door middel van versterkte isolatie (PELV).
Stuurkaart, 10 V DC-uitgang
Klemnummer±50
Uitgangsspanning10,5 V ± 0,5 V
Maximale belasting15 mA
De 10 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkarakteristieken
Resolutie van uitgangsfrequentie bij 0-590 Hz± 0,003 Hz
Herhalingsnauwkeurigheid van precisiestart/-stop (klem 18, 19)≤± 0,1 ms
Systeemresponstijd (klem 18, 19, 27, 29, 32, 33)≤ 2 ms
Bereik snelheidsregeling (zonder terugkoppeling)1:100 van synchroon toerental
Bereik snelheidsregeling (met terugkoppeling)1:1000 van synchroon toerental
Nauwkeurigheid van toerental (zonder terugkoppeling)30-4000 tpm: fout ± 8 tpm
Nauwkeurigheid van toerental (met terugkoppeling), afhankelijk van de resolutie van de
terugkoppelingsbron0-6000 tpm: fout ± 0,15 tpm
Nauwkeurigheid koppelregeling (snelheidsterugkoppeling)maximale fout ± 5% van nominaal koppel
Alle stuurkarakteristieken zijn gebaseerd op een 4-polige asynchrone motor.
77
Stuurkaartprestaties
Scaninterval1 ms
Stuurkaart, seriële communicatie via USB
USB-standaard1.1 (volle snelheid)
USB-stekkerType B USB-stekker
Aansluiting op de pc vindt plaats via een standaard USB-host/apparaatkabel.
De USB-aansluiting is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
De USB-aardverbinding is niet galvanisch gescheiden van de aardverbinding (PE). Sluit alleen geïsoleerde laptops aan op de USBconnector van de frequentieregelaar.
temaat). De maximale kabeldoorsnede is de
grootste kabeldoorsnede die op de klemmen kan
worden aangesloten. Volg altijd de nationale en
lokale voorschriften op.
Er moeten voorzekeringen van het type gG
•
worden gebruikt. Gebruik voorzekeringen van dit
type als moet worden voldaan aan UL/cUL (zie
Tabel 7.2).
Gemeten met behulp van een afgeschermde/
•
gewapende motorkabel van 10 m (32,8 ft) bij
nominale belasting en nominale frequentie.
Aanbevolen max. zekeringgrootte 25 A
MerkType zekering UL-bestand-
nummer
Bussmann
Bussmann
Bussmann
Bussmann
Bussmann
Bussmann
Bussmann
SIBA
Littelfuse
Ferraz
Shawmut
Ferraz
Shawmut
Ferraz
Shawmut
1)
FWH-
1)
KTS-R
1)
JKS-
1)
JJS-
FNQ-R-
1)
KTK-R-
1)
LP-CC-
5017906-
1)
KLS-R
1)
ATM-R
1)
A6K-R
1)
HSJ
E91958JFHR2
E4273RK1/JDDZ
E4273J/JDDZ
E4273T/JDDZ
1)
E4273CC/JDDZ
E4273CC/JDDZ
E4273CC/JDDZ
1)
E180276RK1/JDDZ
E81895RK1/JDDZ
E2137CC/JDDZ
E2137RK1/JDDZ
E2137J/HSJ
UL-categorie
(CNN-code)
DC-spanningsniveau
Uitschakeling omvormer wegens
onderspanning
Waarschuwing wegens
onderspanning
Opnieuw inschakelen na
onderspanning (waarschuwingsreset)
Waarschuwing wegens
overspanning (zonder rem)
Inschakeling dynamische rem778
Opnieuw inschakelen na
overspanning omvormer (waarschuwingsreset)
Waarschuwing wegens
overspanning (met rem)
Uitschakeling (trip) wegens
overspanning
Tabel 7.3 FCD 302 DC-spanningsniveau
380-480 V-eenheden (V
DC)
373
410
398
778
795
810
820
Zekeringen
De eenheid is geschikt voor gebruik in een circuit dat
maximaal 100.000 A
symmetrisch en 500 V kan leveren.
rms
Circuitbreaker
De eenheid is geschikt voor gebruik in een circuit dat
maximaal 10.000 A
symmetrisch en 500 V kan leveren.
rms
77
Tabel 7.2 FCD 302 voorzekeringen die voldoen aan UL/cULvereisten
1) 5 A (0,37 kW/0,5 pk), 7A (0,55 kW/0,73 pk), 9 A (0,75 kW/1 pk), 12
A (1,1 kW/1,5 pk), 15 A (1,5 kW/2 pk), 20 A (2,2 kW/3 pk), 25 A (3
Bepaalt de taal op het display. De
frequentieregelaar wordt geleverd met 4
verschillende taalpakketten. Engels en
Duits zijn opgenomen in alle pakketten.
Engels kan niet worden gewist of
gewijzigd.
[0] * EnglishOpgenomen in taalpakket 1-4
[1]DeutschOpgenomen in taalpakket 1-4
[2]FrancaisOpgenomen in taalpakket 1.
[3]DanskOpgenomen in taalpakket 1.
[4]SpanishOpgenomen in taalpakket 1.
88
[5]ItalianoOpgenomen in taalpakket 1.
[6]SvenskaOpgenomen in taalpakket 1.
[7]NederlandsOpgenomen in taalpakket 1.
[10] ChineseOpgenomen in taalpakket 2
[20] SuomiOpgenomen in taalpakket 1.
[22] English USOpgenomen in taalpakket 4
1-20 Motorverm. [kW]
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.09 -
3000.00
kW]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel het nominale motorvermogen in kW
in overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De standaardwaarde
komt overeen met het nominale vermogen
van de frequentieregelaar.
Deze parameter is zichtbaar op het LCP als
parameter 0-03 Regionale instellingen is
ingesteld op [0] Internationaal.
1-22 Motorspanning
Range:Functie:
Size
related*
[ 10 1000 V]
Stel de nominale motorspanning in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De standaardwaarde
komt overeen met het nominale
vermogen van de frequentieregelaar.
[27] GreekOpgenomen in taalpakket 4
[28] Bras.portOpgenomen in taalpakket 4
[36] SlovenianOpgenomen in taalpakket 3
[39] KoreanOpgenomen in taalpakket 2
[40] JapaneseOpgenomen in taalpakket 2
[41] TurkishOpgenomen in taalpakket 4
[42] Trad.ChineseOpgenomen in taalpakket 2
[43] BulgarianOpgenomen in taalpakket 3
[44] SrpskiOpgenomen in taalpakket 3
[45] RomanianOpgenomen in taalpakket 3
[46] MagyarOpgenomen in taalpakket 3
[47] CzechOpgenomen in taalpakket 3
[48] PolskiOpgenomen in taalpakket 4
[49] RussianOpgenomen in taalpakket 3
[50] ThaiOpgenomen in taalpakket 2
[51] Bahasa
Indonesia
Opgenomen in taalpakket 2
1-23 Motorfrequentie
Range:Functie:
Size
related*
[20 -
LET OP
1000
Vanaf softwareversie 6.72 is de uitgangs-
Hz]
frequentie van de frequentieregelaar
begrensd op 590 Hz.
Stel de motorfrequentie in overeenkomstig de
gegevens van het motortypeplaatje. Als er een
andere waarde dan 50 Hz of 60 Hz is ingesteld,
moet u de belastingonafhankelijke instellingen
in parameter 1-50 Motormagnetisering bij
nulsnelheid tot parameter 1-53 Model
versch.frequentie wijzigen. Voor 87 Hz-bedrijf
met 230/400 V-motoren stelt u de gegevens
van het typeplaatje in voor 230 V/50 Hz. Pas
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] en
parameter 3-03 Max. referentie aan om op 87
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de nominale motorstroom in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De gegevens worden
gebruikt voor het berekenen van het
motorkoppel, de thermische motorbeveiliging en dergelijke.
1-25 Nom. motorsnelheid
Range:Functie:
Size
related*
[100 60000 RPM]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Voer het nominale motortoerental in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De gegevens
worden gebruikt voor de berekening
van motorcompensaties.
5-12 Klem 27 digitale ingang
Option: Functie:
Selecteer een functie uit de beschikbare lijst voor de
digitale ingang.
Niet in bedrijf[0]
Reset[1]
Vrijloop geïnv.[2]
Vrijloop & reset inv[3]
Snelle stop geïnv.[4]
DC-rem geïnv.[5]
Stop geïnverteerd[6]
Start[8]
Pulsstart[9]
Omkeren[10]
Start omgekeerd[11]
Start vooruit insch.[12]
Start omgek. insch.[13]
Jog[14]
Ingest. ref. bit 0[16]
Ingest. ref. bit 1[17]
Ingest. ref. bit 2[18]
Ref. vasthouden[19]
Uitgang vasth.[20]
Snelh. omh.[21]
Snelh. omlaag[22]
Setupselectie bit 0[23]
Setupselectie bit 1[24]
De AMA-functie optimaliseert de dynamische
motorprestaties door een automatische optimalisatie van de geavanceerde motorparameters
(parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot
parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh)) terwijl de
motor stilstaat.
Activeer de AMA-functie door de [Hand On]toets in te drukken nadat u [1] of [2] hebt
geselecteerd. Zie ook hoofdstuk 5.4 Systeemopstarten. Na een normale procedure toont het
display: Druk op [OK] om AMA te voltooien.
Nadat u op [OK] hebt gedrukt, is de frequentieregelaar gereed voor bedrijf.
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
[0]*Uit
[1]Volledige
AMA
insch.
[2]Beperkte
AMA
insch.
Opmerking:
Voor een optimale aanpassing van de frequentie-
•
regelaar wordt aanbevolen om een AMA uit te
voeren op een koude motor.
Een AMA kan niet worden uitgevoerd terwijl de
•
motor loopt.
Een AMA kan niet worden uitgevoerd bij
•
permanentmagneetmotoren.
Hiermee wordt een AMA uitgevoerd voor de
statorweerstand Rs, de rotorweerstand Rr, de
statorlekreactantie X1, de rotorlekreactantie X
en de hoofdreactantie Xh.
Hiermee wordt een beperkte AMA uitgevoerd
waarbij alleen de statorweerstand Rs in het
systeem wordt bepaald. Selecteer deze optie
als een LC-lter wordt gebruikt tussen de
frequentieregelaar en de motor.
Het is belangrijk om de motorgegevens in parametergroep 1-2* Motordata correct in te stellen, aangezien
die deel uitmaken van het AMA-algoritme. Een AMA
moet worden uitgevoerd om te zorgen voor optimale
dynamische motorprestaties. Dit kan tot 10 minuten
duren, afhankelijk van de vermogensklasse van de
motor.
LET OP
U kunt voorkomen dat tijdens de AMA een extern
koppel wordt gegenereerd door de motoras los te
koppelen van de toepassing.
LET OP
Als 1 van de instellingen in parametergroep 1-2*
Motordata wordt gewijzigd, worden de geavanceerdemotorparameters parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot
parameter 1-39 Motorpolen teruggezet op de standaard-
instelling.
88
3-02 Minimumreferentie
Range:Functie:
Size
related*
[ -999999.999 par. 3-03
ReferenceFeedbackUnit]
Stel de minimumreferentie in. De
minimumreferentie is de laagste
waarde die wordt bepaald door de
som van alle referenties.
De minimumreferentie is alleen actief
als parameter 3-00 Referentiebereik is
ingesteld op [0] Min - Max.
De minimumreferentie komt overeen
met:
de conguratie van
•
parameter 1-00 Conguratiemodus: voor [1] Snelh. zndr
terugk., tpm; voor [2] Koppel,
Nm;
de eenheid die is
•
geselecteerd in
parameter 3-01 Referentie/
terugk.eenheid.
Als optie [10] Synchronization
(Synchronisatie) is geselecteerd in
parameter 1-00 Conguratiemodus,
denieert deze parameter de
maximale toerentalafwijking bij het
uitvoeren van de positieoset die is
gedenieerd in parameter 3-26 MasterOset.
3-03 Max. referentie
Range:Functie:
Size
related*
[ par. 3-02 -
999999.999
ReferenceFeedbackUnit]
Stel de maximumreferentie in. De
maximumreferentie is de hoogste
waarde die wordt bepaald door de
som van alle referenties.
De eenheid van de maximumreferentie komt overeen met:
•
•
Als optie [9] Positioning (Positionering)
is geselecteerd in
parameter 1-00 Conguratiemodus,denieert deze parameter de
maximale toerentalafwijking voor
positionering.
3-41 Ramp 1 aanlooptijd
Range:Functie:
Size
related*
3-42 Ramp 1 uitlooptijd
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.01
- 3600
s]
[ 0.01
- 3600
s]
Voer de aanlooptijd in, d.w.z. de tijd die
nodig is om te versnellen van 0 tpm tot het
synchrone motortoerental ns. Selecteer een
aanlooptijd die voorkomt dat de uitgangsstroom tijdens het aanlopen de in
parameter 4-18 Stroombegr. ingestelde
stroomgrens overschrijdt. De waarde 0,00
komt overeen met 0,01 s in snelheidsmodus.
Zie uitlooptijd in parameter 3-42 Ramp 1uitlooptijd.
t
Par. . 3 − 41 =
Voer de uitlooptijd in, d.w.z. de tijd die nodig
is om te vertragen van het synchrone
motortoerental ns naar 0 tpm. Stel de
uitlooptijd zo in dat er in de omvormer geen
overspanning ontstaat als gevolg van de
generatorwerking van de motor en de
opgewekte stroom de in
parameter 4-18 Stroombegr. ingestelde
stroomgrens niet overschrijdt. De waarde 0,00
komt overeen met 0,01 s in snelheidsmodus.
Zie aanlooptijd in parameter 3-41 Ramp 1aanlooptijd.
Par. . 3 − 42 =
acc
t
dec
De in
parameter 1-00 Conguratiemodus geselecteerde
conguratie: voor [1] Snelh.
zndr terugk., tpm; voor [2]
Koppel, Nm;
'TRUE' ('WAAR') betekent dat de parameter kan worden
gewijzigd terwijl de frequentieregelaar in bedrijf is en
'FALSE' ('ONWAAR') betekent dat de frequentieregelaar
moet worden stopgezet voordat er een wijziging kan
worden doorgevoerd.
4-Set-up
Alle setups: de parameters kunnen afzonderlijk worden
ingesteld in elk van de 4 setups, d.w.z. dat elke parameter
4 verschillende waarden kan hebben.
1 set-up: de waarde is gelijk.
Conversie-index
Het getal verwijst naar een conversiecijfer dat wordt
gebruikt bij het lezen van en schrijven naar de frequentieregelaar.
Danfoss kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor mogelijke fouten in catalogi, handboeken en andere documentatie. Danfoss behoudt zich het recht voor zijn producten zonder
voorafgaande kennisgeving te wijzigen. Dit geldt eveneens voor reeds bestelde producten, mits zulke wijzigingen aangebracht kunnen worden zonder dat veranderingen in reeds overeengekomen
specicaties noodzakelijk zijn. Alle in deze publicatie genoemde handelsmerken zijn eigendom van de respectievelijke bedrijven. Danfoss en het Danfoss-logo zijn handelsmerken van Danfoss A/S.
Alle rechten voorbehouden.