De frequentieregelaar is ontworpen voor hoge asprestaties
voor elektromotoren. Lees deze bedieningshandleiding
aandachtig door voor een juist gebruik. Een onjuist
gebruik van de frequentieregelaar kan leiden tot een
onjuiste werking van de frequentieregelaar of gerelateerde
apparatuur, de levensduur bekorten of andere problemen
veroorzaken.
Deze bedieningshandleiding bevat informatie over:
Opstarten
•
Installatie
•
Programmeren
•
Problemen verhelpen
•
Hoofdstuk 1 Inleiding bevat een inleiding op de
•
handleiding en geeft informatie over goedkeuringen en over de symbolen en afkortingen die in
dit document worden gebruikt.
zingen over een veilig gebruik van de
frequentieregelaar.
Hoofdstuk 3 Installeren doorloopt de mechanische
•
en technische installatie.
Hoofdstuk 4 Programmeren geeft aanwijzingen
•
voor het bedienen en programmeren van de
frequentieregelaar via het LCP.
Hoofdstuk 5 Algemene
•
technische gegevens voor de frequentieregelaar.
Hoofdstuk 6 Waarschuwingen en alarmen helpt u
•
bij het oplossen van problemen die kunnen
optreden tijdens het gebruik van de frequentieregelaar.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
DeviceNet™ is een handelsmerk van ODVA, Inc.
specicaties bevat
PROFIBUS-veldbusoptie en het verhelpen van
problemen bij het gebruik van deze optie.
De VLT® PROFIBUS DP MCA 101 Programming
•
Guide bevat de informatie die nodig is voor het
regelen, bewaken en programmeren van de
frequentieregelaar via een PROFIBUS-veldbus.
®
De VLT
•
bevat informatie over de installatie van de
DeviceNet®-veldbusoptie en het verhelpen van
problemen bij het gebruik van deze optie.
De LT
•
bevat de informatie die nodig is voor het regelen,
bewaken en programmeren van de frequentiere-
gelaar via een DeviceNet®-veldbus.
Technische publicaties van Danfoss zijn ook online
beschikbaar via http://drives.danfoss.com/knowledge-center/
technical-documentation/.
DeviceNet MCA 104 Installation Guide
®
DeviceNet MCA 104 Programming Guide
1.3 Document- en softwareversie
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de documentversie en de bijbehorende softwareversie.
VersieOpmerkingenSoftware-
versie
MG34Q4xxBehuizingsgrootte F14 en F15
toegevoegd.
Nieuwe softwareversie.
Tabel 1.1 Document- en softwareversie
Goedkeuringen en certiceringen
1.4
7.4x
1.4.1 Goedkeuringen
Aanvullende informatiebronnen
1.2
De VLT® AutomationDrive FC 301/FC 302 Design
•
Guide bevat alle technische informatie over de
frequentieregelaar en over klantspecieke installaties en toepassingen.
De Programmeerhandleiding VLT® AutomationDrive
•
FC 301/FC 302 geeft informatie over het
programmeren en bevat een uitgebreide
beschrijving van de parameters.
De frequentieregelaar voldoet aan de eisen van UL 508C
ten aanzien van het behoud van het thermische geheugen.
Zie de sectie Thermische motorbeveiliging in de productspeciekedesign guide voor meer informatie.
InleidingBedieningshandleiding
LET OP
Opgelegde beperkingen ten aanzien van de
uitgangsfrequentie (vanwege ociële exportbeperkingen):
Vanaf softwareversie 6.72 is de uitgangsfrequentie van
de frequentieregelaar begrensd op 590 Hz. De softwareversies 6.xx begrenzen ook de maximale
uitgangsfrequentie op 590 Hz, maar bij deze versies is
ashen niet mogelijk, dat wil zeggen dat downgraden of
upgraden niet mogelijk is.
De 1400-2000 kW (1875-2680 pk) 690 V-frequentieregelaars
zijn alleen goedgekeurd voor CE.
1.5 Verwijdering
Apparatuur die elektrische componenten
bevat, mag niet als huishoudelijk afval
worden afgevoerd.
Voer dergelijke apparatuur apart af
volgens de geldende lokale voorschriften.
kHzKilohertz
LCPLokaal bedieningspaneel
lsbMinst signicante bit
mMeter
mAMilliampère
MCMMille Circular Mil
MCTMotion Control Tool
mHInductantie in millihenry
mmMillimeter
msMilliseconde
msbMeest signicante bit
η
VLT
nFCapaciteit in nanofarad
NLCPNumeriek lokaal bedieningspaneel
NmNewtonmeter
NONormale overbelasting
n
s
Online-/
offlinepara-
meters
P
br,cont.
PCBPrinted Circuit Board – printkaart
PCDProcesdata
PDSElektrische aandrijving: een CDM en een motor
PELVProtective Extra Low Voltage
P
m
P
M,N
PM-motorPermanentmagneetmotor
Motorfrequentie
Maximale uitgangsfrequentie die de frequentieregelaar op zijn uitgang schakelt
Minimale motorfrequentie van de frequentieregelaar
Nominale motorfrequentie
Stegmann
transistorlogica
Nominale uitgangsstroom van de omvormer
Stroomgrens
Nominale motorstroom
Maximale uitgangsstroom
Nominale uitgangsstroom die door de frequentieregelaar wordt geleverd
Het rendement van de frequentieregelaar gede-nieerd als de verhouding tussen
uitgangsvermogen en ingangsvermogen
Synchroonmotortoerental
Wijzigingen van onlineparameters worden meteen
na het wijzigen van de gegevenswaarde
geactiveerd
Nominaal vermogen van de remweerstand
(gemiddeld vermogen tijdens continu remmen)
Het nominale uitgangsvermogen van de frequentieregelaar als hoge overbelasting (HO)
Nominaal motorvermogen
ULUnderwriters Laboratories (instantie voor veilig-
VVolt
VTVariabel koppel
VVC+
Nominale weerstandswaarde die zorgt voor een
remvermogen op de motoras van 150/160%
gedurende 1 minuut
Door de frequentieregelaar toegestane minimale
remweerstand
Aanbevolen weerstand van Danfoss-remweer-
standen
Koppelbegrenzing
logica
Nominale motorspanning
heidscerticering in de VS)
Voltage Vector Control plus
Tabel 1.2 Afkortingen
Conventies
Genummerde lijsten geven procedures aan.
Lijsten met opsommingstekens geven andere informatie en
beschrijvingen van afbeeldingen aan.
Cursieve tekst geeft een van de volgende zaken aan:
Kruisverwijzing
•
Koppeling
•
Voetnoot
•
Parameternaam, naam parametergroep, parame-
•
teroptie.
Alle afmetingen op tekeningen zijn in mm (inch).
* Geeft de standaardinstelling van een parameter aan.
In dit document worden de volgende symbolen gebruikt:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieregelaar is alleen mogelijk als de frequentieregelaar op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd en bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden overeenkomstig relevante wetten en
voorschriften. Het personeel moet tevens bekend zijn met
de instructies en veiligheidsmaatregelen die in deze
handleiding staan beschreven.
Veiligheidsvoorschriften
2.3
ONTLADINGSTIJD
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer
de frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien.
Er kan hoge spanning aanwezig zijn, zelfs wanneer de
waarschuwingsleds uit zijn. Als u de aangegeven
wachttijd na afschakeling niet in acht neemt voordat u
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op netvoeding, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
WAARSCHUWING
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
apparatuur volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
WAARSCHUWING
Stop de motor.
•
Schakel de netvoeding en externe DC-tussen-
•
kringvoedingen af, inclusief backupvoedingen,
UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen
naar andere frequentieregelaars.
Schakel de PM-motor af of blokkeer deze.
•
Wacht tot de condensatoren volledig ontladen
•
zijn. De vereiste minimale wachttijd staat
vermeld in Tabel 2.1.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of de condensatoren volledig ontladen
zijn voordat u service- of reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
Om de STO-functie te kunnen gebruiken, is aanvullende
bedrading voor de frequentieregelaar vereist. Zie VLT
Frequency Converters - Safe Torque O Operating Instructions
voor meer informatie.
®
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor
opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd overeenkomstig de
nationale en lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
WAARSCHUWING
ONBEDOELD DRAAIEN VAN DE MOTOR
WINDMILLING
Het onbedoeld draaien van permanentmagneetmotoren
wekt spanning op waardoor de eenheid kan worden
geladen; dit kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of
schade aan apparatuur.
Zorg dat permanentmagneetmotoren zijn
•
geblokkeerd om onbedoeld draaien te
voorkomen.
VOORZICHTIG
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Een interne fout in de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig letsel als de frequentieregelaar niet goed is
gesloten.
Controleer voordat u de spanning inschakelt of
•
alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten
en stevig zijn vastgezet.
Maak een plan voor de installatie van de frequentieregelaar voordat u met de daadwerkelijke installatie
begint. Als u de installatie niet goed plant, kan dit
tijdens en na de installatie extra werk met zich mee
brengen.
Selecteer de beste werklocatie op basis van onderstaande
punten (zie details op de volgende pagina's en in de
relevante design guides):
Omgevingstemperatuur tijdens bedrijf.
•
Installatiemethode.
•
Koeling van de eenheid.
•
Plaatsing van de frequentieregelaar.
•
Bekabeling.
•
Ga na of de voedingsbron de juiste spanning en
•
de benodigde stroom kan leveren.
Ga na of de nominale motorstroom lager is dan
•
de maximale stroom vanuit de frequentieregelaar.
Als de frequentieregelaar niet is uitgerust met
•
ingebouwde zekeringen moet u ervoor zorgen
dat de externe zekeringen de juiste nominale
waarde hebben.
3.1.3 Hijswerktuig
Hijs de frequentieregelaar altijd op met behulp van de
aanwezige hijsogen.
33
3.1.1.1 Inspectie bij ontvangst
Controleer na ontvangst van de levering onmiddellijk of de
geleverde onderdelen overeenkomen met de vrachtbrief.
Danfoss aanvaardt geen claims voor gebreken die pas later
worden gemeld.
Meld een klacht onmiddellijk:
bij de vervoerder in geval van zichtbare vervoers-
•
schade;
bij de verantwoordelijke vertegenwoordiger van
•
Danfoss in geval van zichtbare defecten of een
onvolledige levering.
3.1.2 Vervoeren en uitpakken
Plaats de frequentieregelaar zo dicht mogelijk bij de uiteindelijke installatielocatie voordat u de frequentieregelaar
uitpakt.
Verwijder de doos en laat de frequentieregelaar zo lang
mogelijk op de pallet staan.
De sokkel is samen met de frequentieregelaar verpakt, maar is tijdens het vervoer niet bevestigd. De sokkel is nodig om
te zorgen voor voldoende luchtstroming naar de frequentieregelaar om die te koelen. Plaats de frequentieregelaar op
de uiteindelijke installatielocatie boven op de sokkel. De hoek tussen de bovenzijde van de frequentieregelaar en de
hijskabel moet > 60° bedragen.
In plaats van de getoonde methoden in Afbeelding 3.1 tot Afbeelding 3.3 kan er ook een hijsjuk worden gebruikt om de
frequentieregelaar te hijsen.
Bereid de volgende zaken voor om een betrouwbare en
eectieve installatie van de frequentieregelaar te
waarborgen:
Zorg voor een geschikte montageopstelling. De
•
montageopstelling hangt af van het ontwerp,
gewicht en koppel van de frequentieregelaar.
Raadpleeg de mechanische tekeningen om te
•
zorgen dat er wordt voldaan aan de ruimtevereisten.
Zorg dat alle bedrading wordt uitgevoerd
•
overeenkomstig de nationale voorschriften.
3.2.2 Benodigd gereedschap
Boor met 10 mm- of 12 mm-boortje
•
Rolmaat
•
Dopsleutel met de benodigde metrische doppen
•
(7-17 mm)
Verlengstukken voor dopsleutel
•
Metaalpons voor leidingbuizen of kabelwartels in
•
IP 21/NEMA 1- en IP 54-eenheden
Hijsbalk om de eenheid op te hijsen (stang of
•
buis met een diameter van 25 mm (1 inch) met
een draagvermogen van minimaal 400 kg (880 lb)
Kraan of ander hijsmiddel om de frequentiere-
•
gelaar op zijn plaats te zetten
3.2.3 Algemene overwegingen
Ruimte
Zorg voor voldoende ruimte boven en onder de frequentieregelaar in verband met luchtcirculatie en toegang tot
de kabels. Bovendien moet er ruimte aan de voorzijde van
de eenheid zijn om deuren van de panelen te kunnen
openen; zie Afbeelding 3.5 tot Afbeelding 3.12.
Afbeelding 3.5 Ruimte aan voorzijde van behuizingsgrootte
F8
Afbeelding 3.6 Ruimte aan voorzijde van behuizingsgrootte
F9
33
Afbeelding 3.10 Ruimte aan voorzijde van behuizingsgrootte
F13
Afbeelding 3.11 Ruimte aan voorzijde van behuizingsgrootte
F14
Afbeelding 3.7 Ruimte aan voorzijde van behuizingsgrootte
F10
Afbeelding 3.8 Ruimte aan voorzijde van behuizingsgrootte
F11
Afbeelding 3.9 Ruimte aan voorzijde van behuizingsgrootte
F12
Afbeelding 3.12 Ruimte aan voorzijde van behuizingsgrootte
F15
Toegang tot bedrading
Zorg voor een goede toegang tot de bedrading, inclusief
de benodigde ruimte om de bedrading te kunnen buigen.
LET OP
Alle kabelklemmen/-schoenen moeten binnen de breedte
van de stroomrail worden gemonteerd.
LET OP
Omdat er een hoogfrequente elektrische stroom door de
motorkabels loopt, is het belangrijk om de netkabels,
motorkabels en stuurkabels in afzonderlijke leidingen te
plaatsen. Gebruik metalen kabelgoten of afzonderlijk
afgeschermde kabels. Als u de netkabels, motorkabels en
stuurkabels niet isoleert, kan dit leiden tot wederzijdse
signaalkoppeling, met ongewenste uitschakeling (trip) als
gevolg.
De F-behuizing is beschikbaar in 8 maten. De F8 bestaat uit een gelijkrichtermodule en omvormermodule in 1 kast. De F10,
F12 en F14 bestaan uit een gelijkrichterkast links en een omvormerkast rechts. De F9, F11, F13 en F15 worden gevormd
door toevoeging van de optiekast aan respectievelijk de F8, F10, F12 en F14.
33
3.2.4.1 Omvormer en gelijkrichter, behuizingsgrootte F8 en F9
Afbeelding 3.13 Klemposities omvormer en gelijkrichter, behuizingsgrootte F8 en F9. De doorvoerplaat bevindt zich op 42 mm (1,65
inch) onder niveau 0,0.
Afbeelding 3.14 Klemposities –zijaanzicht links, vooraanzicht en zijaanzicht rechts. De doorvoerplaat bevindt zich op 42 mm (1,65
inch) onder niveau 0,0.
Afbeelding 3.15 Klemposities –zijaanzicht links, vooraanzicht en zijaanzicht rechts. De doorvoerplaat bevindt zich op 42 mm (1,65
inch) onder niveau 0,0.
Afbeelding 3.16 Klemposities –zijaanzicht links, vooraanzicht en zijaanzicht rechts. De doorvoerplaat bevindt zich op 42 mm (1,65
inch) onder niveau 0,0.
Afbeelding 3.17 Klemposities –zijaanzicht links, vooraanzicht en zijaanzicht rechts. De doorvoerplaat bevindt zich op 42 mm (1,65
inch) onder niveau 0,0.
3.2.4.6 Gelijkrichter, behuizingsgrootte F14 en F15
33
Afbeelding 3.18 Klemposities –zijaanzicht links, vooraanzicht en zijaanzicht rechts. De doorvoerplaat bevindt zich op 42 mm (1,65
inch) onder niveau 0,0.
Als aan de buitenzijde van de Rittal-kast meer luchtkanalen
worden toegevoegd, moet u de drukval in het kanaal
Koeling
Koeling kan worden gerealiseerd op diverse manieren:
via de koelkanalen aan de boven- en onderzijde
•
berekenen. Zie Afbeelding 3.22 als u de frequentieregelaar
wilt reduceren op basis van de drukval.
van de eenheid;
door lucht aan de achterzijde van de eenheid aan
•
en af te voeren;
door een combinatie van de koelmethoden.
•
Kanaalkoeling
Voor een optimale installatie van een frequentieregelaar in
een Rittal TS8-kast is een speciale optie ontworpen die
gebruikmaakt van de ventilator van de frequentieregelaar
om te voorzien in geforceerde koeling van het
backchannel. De lucht vanuit de bovenzijde van de
behuizing kan naar buiten worden geleid, zodat warmteverliezen uit het backchannel niet in de regelkamer
worden afgevoerd. Door de lucht vanuit de installatie naar
buiten te leiden, is er uiteindelijk minder airconditioning
nodig.
Koeling achterzijde
3.2.6 Doorvoer kabelwartel/kabelgoot – IP
De lucht van het backchannel kan ook via de achterzijde
van een Rittal TS8-kast worden aan- en afgevoerd. Het
backchannel laat lucht van buiten de installatie naar
binnen en voert warme lucht naar buiten af, zodat er
minder airconditioning nodig is.
Luchtstroom
Zorg voor voldoende luchtstroom over het koellichaam. De
luchtstroomsnelheid wordt aangegeven in Tabel 3.8.
Kabels moeten vanaf de onderzijde door de doorvoerplaat
worden gevoerd en worden aangesloten. Verwijder de
plaat en bekijk waar de doorvoer voor de kabelwartels of
kabelgoten moet komen. Breng de gaten aan in de
gearceerde gebieden op de tekeningen in Afbeelding 3.24
tot Afbeelding 3.31.
Bevestig de wartelplaat aan de frequentieregelaar om te
voldoen aan de aangegeven beschermingsklasse en om
1)
1)
te zorgen voor voldoende koeling van de eenheid. Als de
wartelplaat niet is gemonteerd, kan de frequentieregelaar worden uitgeschakeld (trip) bij alarm 69, Temp.
voed.krt.
Afbeelding 3.23 Voorbeeld van juiste installatie van de
doorvoerplaat
733.0
(28.86)
258.5
(10.18)
99.5
(7.85)
593.0
(23.33)
70.0
(2.76)
535.0
(21.06)
35.5
(1.40)
36.5
(1.44)
130BB533.12
37.2
(1.47)
36.5
(1.44)
673.0
(26.50)
593.0
(23.35)
37.2
(1.47)
535.0
(21.06)
533.0
(20.98)
603.0
(23.74)
1336.0
(52.60)
258.5
(10.18)
199.5
(7.85)
460.0
(18.11)
130BB698.11
Installeren
VLT® AutomationDrive FC 302
33
Afbeelding 3.24 F8, kabeldoorvoer gezien vanaf de onderzijde van de frequentieregelaar
Afbeelding 3.25 F9, kabeldoorvoer gezien vanaf de onderzijde van de frequentieregelaar
Er zijn verwarmingselementen gemonteerd in de kast van
33
frequentieregelaars met behuizingsgrootte F10-F15. Ze
worden geregeld via een automatische thermostaat en
gaan de vochtigheid in de behuizing tegen. Dit verlengt
de levensduur van frequentieregelaarcomponenten in
vochtige omgevingen. Bij gebruik van de standaardinstellingen van de thermostaat worden de
verwarmingselementen ingeschakeld bij 10 °C (50 °F) en
uitgeschakeld bij 15,6 °C (60 °F).
Kastverlichting met stopcontact
Verlichting in de kast van frequentieregelaars met
behuizingsgrootte F10-F15 biedt beter zicht tijdens service
en onderhoud.
De behuizingsverlichting is tevens voorzien van een
stopcontact voor een tijdelijke stroomvoorziening voor
gereedschap of andere apparatuur, leverbaar voor 2
spanningen:
230 V, 50 Hz, 2,5 A, CE/ENEC
•
120 V, 60 Hz, 5 A, UL/cUL
•
Setup transformatoraftakking
Als kastverlichting met stopcontact en/of verwarmingselementen met thermostaat zijn geïnstalleerd, moeten de
aftakkingen van transformator T1 worden ingesteld op de
juiste ingangsspanning. Een 380-480/500 V-eenheid wordt
in eerste instantie ingesteld op de 525 V-aftakking, terwijl
een 525-690 V-eenheid wordt ingesteld op de 690 Vaftakking. Deze begininstelling zorgt ervoor dat er bij
secundaire apparatuur geen overspanning optreedt als de
aftakking niet wordt gewijzigd voordat er spanning op
wordt geschakeld. Zie Tabel 3.9 voor het maken van de
juiste aftakking bij klem T1 in de gelijkrichterkast. Zie de
afbeelding van de gelijkrichter in Afbeelding 3.32 voor de
juiste locatie in de frequentieregelaar.
NAMUR is een internationale organisatie van gebruikers
van automatiseringstechniek in de procesindustrie, met
name de chemische en farmaceutische industrie, in
Duitsland. Het selecteren van deze optie maakt het
mogelijk om de klemmen in te delen en te markeren
volgens de
in- en uitgangsklemmen van frequentieregelaars. Hiervoor
specicaties van de NAMUR-standaard voor de
is een VLT
Extended Relay Card MCB 113 nodig.
RCD (reststroomapparaat)
Gebruikt de kernbalansmethode om aardfoutstromen te
bewaken in geaarde systemen en geaarde systemen met
een hoge weerstand (TN- en TT-systemen in IECterminologie). Er is een waarschuwingssetpoint (50% van
alarmsetpoint) en een alarmsetpoint. Bij elk setpoint hoort
een SPDT-alarmrelais voor extern gebruik. Hiervoor is een
externe stroomtransformator van het venstertype nodig
(niet meegeleverd).
IRM (isolatieweerstandsmonitor)
Bewaakt de isolatieweerstand in ongeaarde systemen (ITsystemen in IEC-terminologie) tussen de fasegeleiders van
het systeem en aarde. Er is een ohms waarschuwingssetpoint en een alarmsetpoint voor het isolatieniveau. Bij
elk setpoint hoort een SPDT-alarmrelais voor extern
gebruik.
LET OP
Op elk ongeaard (IT-) systeem kan slechts 1 isolatieweerstandsmonitor worden aangesloten.
Handmatige motorstarters
Zorgen voor driefasespanning voor elektrische ventilatoren
die vaak vereist zijn voor grotere motoren. De spanning
voor de starters wordt geleverd via de belastingzijde van
een aanwezige contactor, lastscheider of netschakelaar. De
spanning is beveiligd met een zekering vóór elke
motorstarter en is uitgeschakeld wanneer de spanning
naar de frequentieregelaar is uitgeschakeld. Maximaal 2
starters zijn toegestaan (slechts 1 als een op 30 A
afgezekerd circuit is besteld).
De handmatige motorstarter is geïntegreerd in de STO van
de frequentieregelaar en omvat de volgende functies:
Bedieningsschakelaar (aan/uit)
•
Kortsluit- en overbelastingsbeveiliging met
•
testfunctie
Handmatige resetfunctie
•
Op 30 A afgezekerde klemmen
3-fasespanning die overeenkomt met de
•
inkomende netspanning voor het aansluiten van
ondersteunende apparatuur van de klant
Niet beschikbaar als 2 handmatige motorstarters
•
zijn geselecteerd
De klemmen zijn uitgeschakeld wanneer de
•
spanning naar de frequentieregelaar is
uitgeschakeld
Spanning voor de klemmen met zekering wordt
•
geleverd via de belastingzijde van een aanwezige
circuitbreaker of lastscheider.
24 V DC-voeding
5 A, 120 W, 24 V DC
•
Beveiligd tegen overstroom aan de uitgang,
•
overbelasting, kortsluiting en overtemperatuur
Voor het leveren van spanning voor
•
ondersteunende apparatuur van derden, zoals
PLC I/O, contactors, temperatuurvoelers, indicatielampjes en/of andere elektronische hardware
Diagnostiek door middel van onder meer een
•
droog DC OK-contact, een groene DC OK-led en
een rode overbelastingsled
Externe temperatuurbewaking
Bedoeld voor het bewaken van de temperatuur van
externe systeemcomponenten, zoals de motorwikkelingen
en/of lagers. Inclusief 8 universele ingangsmodules plus 2
specieke thermistoringangsmodules. Alle 10 modules zijn
geïntegreerd in het STO-circuit van de frequentieregelaar
en kunnen worden bewaakt via een veldbusnetwerk
(hiervoor is een afzonderlijke module/buskoppeling nodig).
Universele ingangen (8) – signaaltypen
RTD-ingangen (inclusief Pt100), 3-draads of 4-
•
draads
Thermokoppel
•
Analoge stroom of analoge spanning
•
Extra functies:
1 universele uitgang, te congureren voor
•
analoge spanning of analoge stroom
2 uitgangsrelais (NO)
•
Dubbellijns LC-display en leddiagnostiek
•
Detectie van gebroken sensordraden, kortsluiting
•
en onjuiste polariteit
Interfacesetupsoftware
•
Specieke thermistoringangen (2) – functies
LET OP
Als de frequentieregelaar op een thermistor is
aangesloten, moet de stuurkabels voor de thermistor
versterkt/dubbel geïsoleerd zijn in verband met PELV.
Het gebruik van een 24 V DC-voeding voor de thermistor
wordt aanbevolen.
Elke module kan maximaal 6 thermistoren in serie
•
bewaken
Foutdiagnostiek voor draadbreuk of kortsluiting
•
van de sensordraden
ATEX/UL/CSA-certicering
•
Zo nodig kan in een derde thermistoruitgang
•
worden voorzien door middel van de VLT® PTC
Thermistor Card MCB 112
3.4 Elektrische installatie
Zie hoofdstuk 2 Veiligheidsvoorschriften voor algemene
veiligheidsinstructies.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op netvoeding, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning uit motoruitgangskabels van
meerdere frequentieregelaars die bij elkaar zijn
geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur
opladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en
vergrendeld (lockout). Wanneer u de motorkabels niet
van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde
kabels gebruikt, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in
de beschermende geleider en daarmee leiden tot ernstig
of dodelijk letsel.
33
Het niet opvolgen van de aanbeveling kan ertoe leiden
dat de RCD niet de beoogde beveiliging biedt.
Overstroombeveiliging
Draadtype en
Zie hoofdstuk 5.6 Elektrische gegevens voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Aanvullende beschermende apparatuur, zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieregelaar en de motor,
is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
deze zekeringen niet in de fabriek zijn
aangebracht, moet de installateur ze plaatsen. Zie
hoofdstuk 3.4.13 Zekeringen voor de maximale
zekeringgrootte.
-specicaties
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C (167 °F).
3.4.2 Voedingsaansluitingen
Bekabeling en zekeringen
LET OP
Alle bekabeling moet voldoen aan de nationale en lokale
voorschriften ten aanzien van kabeldoorsneden en
omgevingstemperatuur. Voor UL-toepassingen zijn 75 °C
koperen geleiders vereist. Voor frequentieregelaars in
niet-UL-toepassingen kunnen 75 °C (167 °F) en 90 °C
(194 °F) koperen geleiders worden gebruikt.
De voedingskabels moeten worden aangesloten zoals
aangegeven in Afbeelding 3.32. De dwarsdoorsnede van de
kabels moet worden gekozen in overeenstemming met de
nominale stroom en lokale voorschriften. Zie
hoofdstuk 5.1 Netvoeding voor meer informatie.
Om de frequentieregelaar te beschermen, moeten de
aanbevolen zekeringen worden gebruikt of moet de
eenheid zijn uitgerust met ingebouwde zekeringen. De
aanbevolen zekeringen zijn te vinden in
hoofdstuk 3.4.13 Zekeringen. Zorg er altijd voor dat de juiste
zekeringen worden gebruikt in overeenstemming met
lokale voorschriften.
Als er een netschakelaar aanwezig is, wordt de netvoeding
hierop aangesloten.
VOORZICHTIG
SCHADE AAN EIGENDOMMEN!
Beveiliging tegen overbelasting van de motor maakt
geen deel uit van de standaardinstellingen. Om deze
functie toe te voegen, stelt u parameter 1-90 Therm.
motorbeveiliging in op de waarde ETR-uitsch. of ETRwaarsch. Voor de Noord-Amerikaanse markt: de ETR-
functie biedt bescherming volgens klasse 20 tegen
overbelasting van de motor volgens NEC. Als u
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging niet op ETRuitsch. of ETR-waarsch. instelt, betekent dit dat de motor
niet wordt beschermd tegen overbelasting en dat er
schade aan eigendommen kan ontstaan als de motor
oververhit raakt.
3.4.1 Transformator selecteren
Gebruik de frequentieregelaar in combinatie met een 12pulsscheidingstransformator.
Bij gebruik van niet-afgeschermde/niet-gewapende motorkabels wordt niet voldaan aan bepaalde EMC-vereisten.
Gebruik een afgeschermde/gewapende motorkabel om te voldoen aan de EMC-emissienormen. Zie EMC-specicaties in
de relevante design guide voor meer informatie.
Zie hoofdstuk 5.1 Netvoeding voor de juiste dwarsdoorsnede en lengte van de motorkabel.
LET OP
Gebruik uitsluitend de dwarsdoorsnede waarvoor de veldbedradingsklemmen zijn ontworpen. De klemmen zijn niet
geschikt voor draad dat 1 maat groter is.
33
Afbeelding 3.33 A) Tijdelijke 6-pulsaansluiting
B) 12-pulsaansluiting
1)
Opmerkingen
1) Als 1 van de gelijkrichters niet meer werkt, kunt u de nog werkende gelijkrichtermodule gebruiken om de frequentieregelaar te laten werken bij een lagere belasting. Neem contact op met Danfoss voor informatie over het opnieuw aansluiten.
Vermijd montage met een afscherming met gedraaide
uiteinden (pigtails). Dit kan het afschermende eect bij
hogere frequenties verstoren. Als het noodzakelijk is de
afscherming te onderbreken om een motorisolator of
motorrelais te installeren, moet de afscherming worden
33
voortgezet met de laagst mogelijke HF-impedantie.
Sluit de afscherming van de motorkabel aan op de ontkoppelingsplaat van de frequentieregelaar en de metalen
behuizing van de motor.
Gebruik voor aansluitingen op de afscherming een zo
groot mogelijk oppervlak (kabelklem). Gebruik hiervoor de
Afbeelding 3.34 Ster- en driehoekaansluitingen
bijgeleverde installatiemiddelen in de frequentieregelaar.
Kabellengte en dwarsdoorsnede
De frequentieregelaar is getest met een bepaalde
kabellengte overeenkomstig de EMC-normen. Houd de
motorkabel zo kort mogelijk om interferentie en
lekstromen te beperken.
Schakelfrequentie
Wanneer frequentieregelaars in combinatie met sinuslters
worden gebruikt om de akoestische ruis van een motor te
beperken, moet de schakelfrequentie worden ingesteld
volgens de instructies voor sinuslters in
parameter 14-01 Schakelfrequentie.
Klemnr.
96979899
UVW
1)
Motorspanning 0-100% van
PE
netspanning.
3 draden uit motor
U1V1W1
W2U2V26 draden uit motor
U1V1W1
Driehoekschakeling
1)
PE
1)
Steraansluiting U2, V2, W2
PE
U2, V2 en W2 moeten afzonderlijk
onderling worden verbonden.
Tabel 3.10 Klemaansluitingen
1) Aardverbinding
LET OP
Bij motoren zonder fase-isolatiemateriaal of andere
versterkte isolatie die geschikt is voor gebruik met een
frequentieregelaar, moet een sinuslter worden
aangebracht op de uitgang van de frequentieregelaar
Om elektromagnetische compatibiliteit (EMC) te realiseren,
moeten bij het installeren van een frequentieregelaar de
volgende basisprincipes worden gevolgd.
Veiligheidsaarding: de frequentieregelaar heeft
•
een hoge lekstroom (> 3,5 mA) en moet om
veiligheidsredenen op de juiste wijze worden
geaard. Volg de lokale veiligheidsvoorschriften op.
Aarding van hoogfrequente spanning: houd de
•
aarddraadverbindingen zo kort mogelijk.
Sluit de verschillende aardingssystemen aan met de laagst
mogelijke geleiderweerstand. Dit doet u door de geleider
zo kort mogelijk te houden en een zo groot mogelijk
oppervlak te gebruiken.
De metalen kasten van de diverse apparaten zijn met de
laagst mogelijke impedantie voor hoogfrequente spanning
gemonteerd op de achterwand van de kast. Hiermee
worden verschillende hoogfrequente spanningen op de
afzonderlijke systemen vermeden en wordt het risico van
interferentie in de verbindingskabels tussen de apparaten
voorkomen. Zo wordt radiostoring beperkt.
Voor een zo laag mogelijke impedantie voor hoogfrequente spanning gebruikt u de bevestigingsbouten van
het systeem als aansluitpunt voor hoogfrequente spanning
op de achterwand. Verwijder isolerende verf en dergelijke
van de bevestigingspunten.
3.4.4 Extra beveiliging (RCD)
EN-IEC 61800-5-1 (productnorm voor regelbare elektrische
aandrijfsystemen) vereist speciale voorzorgsmaatregelen
wanneer de lekstroom meer bedraagt dan 3,5 mA. Versterk
de aarding op een van de volgende manieren:
Aarddraad met een doorsnede van minimaal 10
•
mm² (7 AWG).
Sluit 2 afzonderlijke aarddraden aan die beide
•
voldoen aan de regels ten aanzien van
maatvoering. Zie EN 60364-5-54 § 543,7 voor
meer informatie.
Als extra beveiliging kunnen aardlekschakelaars of
meervoudige veiligheidsaarding worden toegepast, op
voorwaarde dat de installatie voldoet aan de lokale veiligheidsvoorschriften.
Zie ook Speciale omstandigheden in de relevante designguide.
3.4.5 RFI-schakelaar
Netvoeding geïsoleerd van aarde
Schakel de RFI-schakelaar uit (Uit)1) via parameter 14-50 RFI-
lter op de frequentieregelaar en parameter 14-50 RFI-lter
op het lter als:
de frequentieregelaar wordt gevoed via een
•
geïsoleerde netbron (IT-net, zwevende driehoekaansluiting of driehoekaansluiting met één zijde
geaard);
de frequentieregelaar wordt gevoed via TT/TN-S
•
met één zijde geaard.
1)
Niet beschikbaar voor 525-600/690 V-frequentieregelaars.
Zie IEC 364-3 voor meer informatie.
Stel parameter 14-50 RFI-lter in op [1] Aan als:
optimale EMC-prestaties vereist zijn;
•
motoren parallel zijn aangesloten;
•
de motorkabels langer zijn dan 25 m (82 ft).
•
Als de paramater op Uit is ingesteld, worden de interne
RFI-capaciteiten
DC-tussenkring uitgeschakeld om beschadiging van de
tussenkring te voorkomen en de aardcapaciteitsstromen te
reduceren (overeenkomstig IEC 61800-3).
Zie ook de toepassingsnotitie VLT on IT mains. Het is
belangrijk om isolatiebewaking toe te passen die samen
met vermogenselektronica kan worden gebruikt (IEC
61557-8).
(ltercondensatoren) tussen het chassis en
3.4.6 Aanhaalmoment
Bij het vastdraaien van alle aansluiting op de netvoeding is
het belangrijk om dit te doen met het juiste aanhaalmoment. Een te laag of te hoog aanhaalmoment zal
resulteren in een slechte aansluiting op de netvoeding.
Gebruik een momentsleutel om te zorgen voor het juiste
aanhaalmoment.
33
Een aardfout kan in de ontladingsstroom een gelijkstroomcomponent veroorzaken.
Zorg dat u bij gebruik van aardlekschakelaars de lokale
voorschriften volgt. De relais moeten geschikt zijn om 3faseapparatuur met een bruggelijkrichter en een korte
ontladingsstroom bij het inschakelen te beschermen.
Sluit de motor aan op de klemmen U/T1/96, V/T2/97, W/
T3/98. Aarden op klem 99. Alle typen 3-fasige asynchrone
standaardmotoren kunnen met een frequentieregelaar
33
Afbeelding 3.44 Aanhaalmomenten
worden gebruikt. De draairichting is rechtsom op basis van
de fabrieksinstelling. Hierbij is de uitgang van de frequentieregelaar als volgt aangesloten:
KlemnummerFunctie
96, 97, 98Netvoeding U/T1, V/T2, W/T3
99Aarde
Tabel 3.12 Motoraansluitklemmen
Klem U/T1/96 aangesloten op U-fase.
•
Klem V/T2/97 aangesloten op V-fase.
•
Klem W/T3/98 aangesloten op W-fase.
•
Behuizingsgrootte
F8–F15Net
Tabel 3.11 Aanhaalmomenten
3.4.7 Afgeschermde kabels
LET OP
Danfoss adviseert om afgeschermde kabels te gebruiken
tussen het LCL-lter en de frequentieregelaar. Tussen de
transformator en de ingangszijde van het LCL-lter
kunnen niet-afgeschermde kabels worden gebruikt.
Zorg dat u afgeschermde en gewapende kabels op de
juiste wijze aansluit om te zorgen voor een hoge EMCimmuniteit en een lage emissie.
De aansluitingen kunnen worden gemaakt met behulp van
kabelwartels of -klemmen.
KlemAanhaal-
Boutmaat
moment
Motor
Rem
Regen
EMC-kabelwartels: voor een optimale EMC-
•
19-40 Nm
(168-354 in-lb)
8,5-20,5 Nm
(75-181 in-lb)
M10
M8
aansluiting kunnen beschikbare kabelwartels
worden gebruikt.
EMC-kabelklemmen: de frequentieregelaar wordt
•
geleverd inclusief kabelklemmen voor eenvoudige
aansluiting.
Afbeelding 3.45 Bedrading voor rechtsom en linksom
draaien van de motor
U kunt de draairichting wijzigen door 2 fasen van de
motorkabel te verwisselen of door de instelling in
parameter 4-10 Draairichting motor te wijzigen.
De draairichting van de motor kan worden gecontroleerd
via parameter 1-28 Controle draair. motor en het volgen van
de stappen die op het display worden weergegeven.
Vereisten
Vereisten behuizingsgrootte F8/F9: de kabels tussen de
klemmen van de omvormermodule en het eerste gemeenschappelijke punt van een fase moeten even lang zijn, met
een tolerantie van 10%. De motorklemmen zijn het
aanbevolen gemeenschappelijke punt.
Vereisten voor behuizingsgrootte F10/F11: gebruik altijd
2, 4, 6 of 8 motorfasekabels (een veelvoud van 2; 1 kabel is
niet toegestaan) om te zorgen voor een gelijk aantal
aangesloten draden op beide klemmen van de omvormermodule. De kabels tussen de klemmen van de
omvormermodule en het eerste gemeenschappelijke punt
van een fase moeten even lang zijn, met een tolerantie
van 10%. De motorklemmen zijn het aanbevolen gemeenschappelijke punt.
Vereisten voor behuizingsgrootte F12/F13: gebruik altijd
3, 6, 9 of 12 motorfasekabels (een veelvoud van 3; 1 of 2
kabels is niet toegestaan) om te zorgen voor een gelijk
aantal aangesloten draden op alle klemmen van de
omvormermodule. De draden tussen de klemmen van de
omvormermodule en het eerste gemeenschappelijke punt
van een fase moeten even lang zijn, met een tolerantie
van 10%. De motorklemmen zijn het aanbevolen gemeenschappelijke punt.
Vereisten voor behuizingsgrootte F14/15: gebruik altijd 4,
8, 12 of 16 motorfasekabels (een veelvoud van 4; 1, 2 of 3
kabels is niet toegestaan) om te zorgen voor een gelijk
aantal aangesloten draden op alle klemmen van de
omvormermodule. De draden tussen de klemmen van de
omvormermodule en het eerste gemeenschappelijke punt
van een fase moeten even lang zijn, met een tolerantie
van 10%. De motorklemmen zijn het aanbevolen gemeenschappelijke punt.
Vereisten aansluitkast voor uitgangen: de lengte,
minimaal 2500 mm (98,4 inch), en het aantal kabels vanaf
elke omvormermodule naar de gemeenschappelijke klem
in de aansluitkast moet gelijk zijn.
LET OP
Als voor een gemodiceerde toepassing een ongelijk
aantal draden per fase vereist is, moet u contact
opnemen met Danfoss over de vereisten en
documentatie, of gebruikmaken van de kastoptie met
doorvoer aan de boven-/onderzijde.
3.4.9 Remkabel voor frequentieregelaars
met in de fabriek geïnstalleerde
remchopperoptie
(Alleen standaard wanneer de letter B op positie 18 van de
producttypecode staat.)
33
Gebruik een afgeschermde aansluitkabel naar de
remweerstand. De maximale kabellengte van de frequentieregelaar naar de DC-rail bedraagt 25 m (82 ft).
KlemnummerFunctie
81, 82Remweerstandklemmen
Tabel 3.13 Remweerstandklemmen
De aansluitkabel naar de remweerstand moet zijn
afgeschermd. Sluit de afscherming met behulp van
kabelklemmen aan op de geleidende achterplaat van de
frequentieregelaar en op de metalen behuizing van de
remweerstand.
Stem de doorsnede van de remweerstandbekabeling af op
het remkoppel. Zie ook de instructies Brake Resistor en
Brake Resistors for Horizontal Applications voor meer
informatie over een veilige installatie.
LET OP
Afhankelijk van de voedingsspanning kunnen er
spanningen tot 1099 V DC op de klemmen komen te
staan.
Vereisten voor behuizing F
Sluit de remweerstand aan op de remklemmen in elke
omvormermodule.
3.4.10 Afscherming tegen elektrische ruis
Voor de beste EMC-prestaties moet u de metalen EMCafdekking monteren voordat u de netkabel bevestigt.
LET OP
De metalen EMC-afdekking wordt alleen geleverd bij
frequentieregelaars met een RFI-lter.
Er kan gebruik worden gemaakt van een externe voeding
in gevallen waarbij de DC-voeding wordt gebruikt voor de
frequentieregelaar of wanneer de ventilator onafhankelijk
33
Afbeelding 3.46 Montage van EMC-afscherming
3.4.11 Aansluiting op de netvoeding
van de voeding moet kunnen werken. De externe voeding
wordt aangesloten op de voedingskaart.
KlemnummerFunctie
100, 101Extra voeding S, T
102, 103Interne voeding S, T
Tabel 3.15 Voedingsklemmen externe ventilator
De wartel op de voedingskaart is bedoeld om de koelventilatoren op de netvoeding aan te sluiten. De ventilatoren
worden af fabriek geleverd met een aansluiting voor
voeding vanaf een gemeenschappelijke AC-lijn (jumpers
tussen 100-102 en 101-103). Als een externe voeding nodig
is, moet u de jumpers verwijderen en moet u de voeding
aansluiten op klem 100 en 101. Gebruik een zekering van
5 A als beveiliging. In UL-toepassingen moet een Littelfuse
KLK-5 of een vergelijkbare zekering worden gebruikt.
Netvoeding en aarde moeten zijn aangesloten zoals
aangegeven in Tabel 3.14.
KlemnummerFunctie
91-1, 92-1, 93-1Netvoeding R1/L1-1, S1/L2-1, T1/
L3-1
91-2, 92-2, 93-2Netvoeding R2/L1-2, S2/L2-2, T2/
L3-2
94Aarde
Tabel 3.14 Aansluitklemmen voor netvoeding en aarde
LET OP
Controleer het typeplaatje om u ervan te verzekeren dat
de voedingsspanning van de frequentieregelaar
overeenkomt met de voedingsspanning van de
installatie.
Verzeker u ervan dat de voeding de benodigde stroom kan
leveren aan de frequentieregelaar.
Als de frequentieregelaar niet is uitgerust met ingebouwde
zekeringen, moet u ervoor zorgen dat de externe
zekeringen de juiste nominale waarde hebben. Zie
hoofdstuk 3.4.13 Zekeringen.
3.4.13 Zekeringen
WAARSCHUWING
KORTSLUITING EN OVERSTROOM
Alle frequentieregelaars moeten zijn voorzien van
netzekeringen om bescherming te bieden tegen
kortsluiting en overstroom. Als de frequentieregelaar niet
is uitgerust met netzekeringen, moeten die tijdens de
installatie van de frequentieregelaar worden
geïnstalleerd. Gebruik van de frequentieregelaar zonder
netzekeringen kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Als de frequentieregelaar niet is uitgerust met
•
netzekeringen om te voorzien in kortsluit- en
overstroombeveiliging, moet u de netzekeringen tijdens de installatie van de
frequentieregelaar installeren.
Aftakcircuitbeveiliging
Om de installatie tegen elektrische gevaren en brand te
beveiligen, moeten alle aftakcircuits in een installatie en in
schakelaars, machines en dergelijke zijn voorzien van een
beveiliging tegen kortsluiting en overstroom volgens de
nationale/internationale voorschriften.
Om elektrische gevaren of brand te voorkomen, moet u de frequentieregelaar tegen kortsluiting beveiligen. Danfoss raadt
het gebruik van de in Tabel 3.16 tot Tabel 3.27 vermelde zekeringen aan om onderhoudspersoneel en apparatuur te
beschermen in geval van een interne storing in de frequentieregelaar. De frequentieregelaar biedt een algehele beveiliging
tegen kortsluiting in de motoruitgang.
Overstroombeveiliging
Zorg voor een overbelastingsbeveiliging om brand door oververhitting van de kabels in de installatie te voorkomen. De
frequentieregelaar is voorzien van een interne overstroombeveiliging die kan worden gebruikt voor bovenstroomse overbelastingsbeveiliging (met uitzondering van UL-toepassingen). Zie parameter 4-18 Stroombegr.. Bovendien kunnen zekeringen
of circuitbreakers worden toegepast als overstroombeveiliging in de installatie. Overstroombeveiliging moet altijd worden
uitgevoerd overeenkomstig de nationale voorschriften.
UL-conformiteit
De in Tabel 3.16 tot Tabel 3.27 vermelde zekeringen zijn geschikt voor gebruik in een circuit dat maximaal 100.000 A
rms
(symmetrisch) en 240 V (waar van toepassing), 480 V, 500 V of 600 V kan leveren, afhankelijk van de nominale spanning van
de frequentieregelaar. Met de juiste zekeringen bedraagt de nominale kortsluitstroom (SCCR – Short Circuit Current Rating)
van de frequentieregelaar 100.000 A
rms
.
Als de frequentieregelaar inclusief de circuitbreaker wordt geleverd, wordt de SCCR bepaald door de nominale onderbrekingsstroom (AIC) van de circuitbreaker, die gewoonlijk lager is dan 100.000 A
Voor motorkabellengtes ≤ de maximale kabellengte zoals
vermeld in hoofdstuk 5.4 Kabelspecicaties worden de in
Tabel 3.28 vermelde motorisolatieklassen aanbevolen. De
piekspanning kan twee keer zo hoog worden als de DCtussenkringspanning of 2,8 keer zo hoog als de
netspanning, vanwege transmissielijneecten in de
motorkabel. Gebruik een dU/dt- of sinuslter als de motor
een lagere isolatiewaarde heeft.
Nominale netspanning [V]Motorisolatie [V]
UN ≤ 420
420 < UN ≤ 500Versterkt U
500 < UN ≤ 600Versterkt U
600 <U N ≤ 690Versterkt U
Tabel 3.28 Motorisolatiewaarden
Standaard U
LL
= 1600
LL
= 1800
LL
= 2000
LL
= 1300
3.4.16 Motorlagerstromen
Alle motoren die worden geïnstalleerd met een VLT
AutomationDrive FC 302-frequentieregelaar met een
vermogen van 250 kW of hoger moeten zijn uitgerust met
NDE-geïsoleerde (Non-Drive End) lagers om circulerende
lagerstromen te voorkomen. Om de DE-lager- en
asstromen (Drive End) tot een minimum te beperken, moet
u ervoor zorgen dat de frequentieregelaar, motor,
aangedreven machine en motor voor de aangedreven
machine correct geaard zijn.
®
33
Tabel 3.26 Veiligheidsrelaisspoelzekering met Pilz-relais
timpedantie in de PE lager is dan in de
ingangvoedingskabels.
2dZorg voor een goede hoogfrequente
aansluiting tussen de motor en de
frequentieregelaar, bijvoorbeeld door
middel van een afgeschermde kabel
met een 360°-aansluiting in de motor en
de frequentieregelaar.
2eZorg ervoor dat de impedantie van de
frequentieregelaar naar de gebouwaarde
lager is dan de aardingsimpedantie van
de machine.
Pas de golfvorm van de omvormer aan: 60° AVM
vs. SFAVM.
5.Installeer een aardingssysteem voor de as of
gebruik een isolerende koppeling.
33
6.Breng een geleidend smeermiddel aan.
7.Gebruik waar mogelijk minimale toerentalinstellingen.
8.Zorg dat de netspanning naar aarde is
gebalanceerd.
9.Gebruik een dU/dt- of sinuslter.
3.4.17 Temperatuurschakelaar
remweerstand
Aanhaalmoment: 0,5-0,6 Nm (5 in-lb)
•
Schroefmaat: M3
•
Deze ingang kan worden gebruikt om de temperatuur van
een extern aangesloten remweerstand te bewaken. Als de
ingang tussen 104 en 106 doorverbonden is, zal de
frequentieregelaar uitschakelen (trip) en waarschuwing/
alarm 27 Rem IGBT genereren. Als de verbinding tussen
104 en 105 gesloten is, zal de frequentieregelaar
uitschakelen (trip) en waarschuwing/alarm 27 Rem IGBT
genereren.
Installeer een Klixon-schakelaar (verbreekcontact). Als deze
functie niet wordt gebruikt, moeten 106 en 104 doorverbonden worden.
3.4.18 Stuurkabelroute
Bind alle stuurkabels vast aan de speciale stuurkabelroute.
Vergeet niet om de afscherming op de juiste wijze aan te
sluiten om te zorgen voor optimale elektrische immuniteit.
Aansluiting veldbus
Er moeten aansluitingen worden gemaakt naar alle
relevante opties op de stuurkaart. Zie de relevante veldbusinstructies voor meer informatie. Plaats de kabel in het
beschikbare pad in de frequentieregelaar en bind hem
samen met de andere stuurkabels vast.
Installatie externe 24 V DC-voeding
Aanhaalmoment: 0,5-0,6 Nm (5 in-lb)
•
Schroefmaat: M3
•
KlemnummerFunctie
35 (-), 36 (+)Externe 24 V DC-voeding
Tabel 3.30 Klemmen voor externe 24 V DC-voeding
De externe 24 V DC-voeding kan worden gebruikt als
laagspanningsvoeding voor de stuurkaart en eventuele
geïnstalleerde optiekaarten. Hierdoor kan het LCP (incl.
parameterinstellingen) volledig functioneren zonder
aansluiting op het net. Wanneer 24 V DC is aangesloten,
wordt er een waarschuwing voor lage spanning
gegenereerd; er vindt echter geen uitschakeling (trip)
plaats.
LET OP
Verbreekcontact (NC): 104-106 (in de fabriek
•
geïnstalleerde jumper)
Maakcontact (NO): 104-105
•
KlemnummerFunctie
106, 104, 105Temperatuurschakelaar remweerstand.
Gebruik een 24 V DC-voeding van het type PELV om te
zorgen voor een juiste galvanische scheiding (type PELV)
op de stuurklemmen van de frequentieregelaar.
Alle klemmen naar de stuurkabels bevinden zich onder het
LCP. Ze kunnen worden bereikt door de deur te openen
van de IP 21/54-eenheid of door de afdekkingen te
verwijderen van de IP 00-eenheid.
VRIJLOOP MOTOR
Als de temperatuur van de remweerstand te hoog wordt
en de thermische schakelaar uitvalt, stopt de frequentieregelaar met remmen en gaat de motor vrijlopen.
Stuurklemwartels kunnen uit de frequentieregelaar worden
getrokken. Dit vereenvoudigt het installeren, zoals te zien
is in Afbeelding 3.48.
1
4
3
2
130BB921.12
130BD546.11
2
1
10 mm
[0.4 inches]
12 13 18 19 27 29 32 33
InstallerenBedieningshandleiding
Afbeelding 3.48 Stuurklemmen loshalen
33
Afbeelding 3.49 Stuurkabels aansluiten
LET OP
Houd stuurkabels zo kort mogelijk en gescheiden van
hoogvermogenkabels om interferentie te minimaliseren.
1.Open het contact door een kleine schroevendraaier in de sleuf boven het contact te steken en
de schroevendraaier iets omhoog te drukken.
2.Steek de gestripte stuurkabel in het contact.
3.Verwijder de schroevendraaier om de stuurkabel
vast te zetten in het contact.
4.Verzeker u ervan dat de kabel stevig in het
contact is geklemd. Loszittende stuurkabels
kunnen storingen in de apparatuur of een
verminderde werking tot gevolg hebben.
Zie hoofdstuk 5.4 Kabelspecicaties voor de draaddiktes
voor stuurklemmen en hoofdstuk 3.5 Aansluitvoorbeelden
voor typische stuurbedradingsaansluitingen.
*Klem 37 (optioneel) wordt gebruikt voor Safe Torque O. Installatie-instructies voor de STO-functie vindt u in VLT
Frequency Converters - Safe Torque O Operating Instructions.
Afbeelding 3.51 Schema met alle elektrische klemmen met NAMUR-optie
Bij lange stuurkabels en analoge signalen kunnen, in
uitzonderlijke gevallen en afhankelijk van de installatie,
aardlussen van 50/60 Hz ontstaan als gevolg van ruis uit
de netvoedingskabels.
33
afscherming te doorbreken of een condensator van 100 nF
tussen de afscherming en het chassis te plaatsen.
Sluit de digitale en analoge in- en uitgangen afzonderlijk
aan op de gemeenschappelijke ingangen (klem 20, 55, 39)
van de frequentieregelaar, om te voorkomen dat
aardstromen van deze groepen andere groepen
beïnvloeden. Het inschakelen van de digitale ingang kan
bijvoorbeeld het analoge ingangssignaal verstoren.
Ingangspolariteit van stuurklemmen
Als er aardlussen optreden, kan het nodig zijn om de
Afbeelding 3.53 NPN (sink)
LET OP
Stuurkabels moeten zijn afgeschermd/gewapend.
Afbeelding 3.52 PNP (source)
1Afschermingsklemmen
2Verwijderde afscherming
Afbeelding 3.54 Aarding van afgeschermde/gewapende
stuurkabels
Vergeet niet om de afscherming op de juiste wijze aan te
sluiten om te zorgen voor optimale elektrische immuniteit.
3.4.22 Schakelaar S201, S202 en S801
Gebruik de schakelaars S201 (A53) en S202 (A54) om de
analoge-ingangsklemmen 53 en 54 te congureren voor
stroom (0-20 mA) of voor spanning (-10 tot +10 V).
Schakelaar S801 (BUS TER.) kan worden gebruikt om de
RS485-poort (klem 68 en 69) af te sluiten.
Zie Afbeelding 3.50.
Standaardinstelling:
S201 (A53) = UIT (spanningsingang)
S202 (A54) = UIT (spanningsingang)
S801 (busafsluiting) = UIT
LET OP
Zorg er bij het wijzigen van de functie van S201, S202 of
S801 voor dat u hierbij niet te veel kracht gebruikt.
Verwijder de LCP-bevestiging (frame) wanneer u de
schakelaars wilt bedienen. Bedien de schakelaars niet
terwijl er spanning staat op de frequentieregelaar.
Stap 3. Voer een Automatische aanpassing motorgegevens (AMA) uit.
Het uitvoeren van een AMA zorgt voor optimale prestaties.
De AMA meet de waarden van het schema dat hoort bij
het type motor.
1.Sluit klem 37 aan op de klem 12 (als klem 37
beschikbaar is).
2.Sluit klem 27 aan op klem 12 of stel
parameter 5-12 Klem 27 digitale ingang in op [0]
Niet in bedrijf.
3.Activeer de AMA via parameter 1-29 Autom.
aanpassing motorgeg. (AMA).
4.U hebt de keuze tussen een volledige AMA en
een beperkte AMA. Voer enkel een beperkte AMA
uit als er een sinuslter is aangesloten, of
verwijder het sinuslter voordat u een volledige
AMA uitvoert.
5.Druk op [OK]. Op het display verschijnt Druk op[Hand On] om AMA te starten.
6.Druk op [Hand On]. Een balkje geeft de
voortgang van de AMA aan.
AMA onderbreken tijdens de procedure
1.Druk op [O]. De frequentieregelaar komt in de
alarmmodus terecht en op het display wordt
aangegeven dat de AMA is beëindigd door de
gebruiker.
AMA voltooid
1.Het display toont de melding Druk op [OK] om
AMA te voltooien.
2.Druk op [OK] om de AMA-procedure te verlaten.
AMA mislukt
1.De frequentieregelaar komt terecht in de
alarmmodus. Een beschrijving van het alarm is te
vinden in hoofdstuk 6 Waarschuwingen enalarmen.
2.Rapportwaarde in de [Alarm Log] toont de laatste
meting die door de AMA is uitgevoerd voordat de
frequentieregelaar in de alarmmodus
terechtkwam. Aan de hand van dit nummer en
de beschrijving van het alarm kunt u het
probleem verhelpen. Vermeld het nummer en de
beschrijving van het alarm wanneer u contact
opneemt met de serviceafdeling van Danfoss.
33
Installeren
VLT® AutomationDrive FC 302
LET OP
Het mislukken van een AMA wordt vaak veroorzaakt
doordat de gegevens van het motortypeplaatje niet
goed worden overgenomen of omdat er een te groot
verschil bestaat tussen het motorvermogen en het
vermogen van de frequentieregelaar.
3.7.2 Parallelle aansluiting van motoren
De frequentieregelaar kan een aantal parallel aangesloten
motoren besturen. Het totale stroomverbruik van de
motoren mag niet groter zijn dan de nominale uitgangsstroom I
van de frequentieregelaar.
M,N
33
Stap 4. Stel de snelheidsbegrenzing en de aan/uitlooptijd
in.
Parameter 3-02 Minimumreferentie
•
Parameter 3-03 Max. referentie
•
Stap 5. Stel de gewenste begrenzingen voor het
toerental en de aan- en uitlooptijd in:
Parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
•
parameter 4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]
Parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] of
•
parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]
Parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd
•
Parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd
•
3.7 Extra aansluitingen
3.7.1 Mechanische rembesturing
Bij hijs-/dalingtoepassingen moet een elektromechanische
rem kunnen worden bestuurd.
De rem wordt bediend met behulp van een
•
relaisuitgang of een digitale uitgang (klem 27 en
29).
De uitgang moet gesloten blijven (spanningsvrij)
•
gedurende de periode dat de frequentieregelaar
de motor niet kan 'ondersteunen', bijvoorbeeld
wanneer de belasting te groot is.
Selecteer [32] Mech. rembesturing in parame-
•
tergroep 5-4* Relais voor toepassingen met een
elektromechanische rem.
De rem wordt vrijgegeven als de motorstroom
•
hoger is dan de in parameter 2-20 Stroom bij
vrijgave rem ingestelde waarde.
De rem wordt ingeschakeld wanneer de uitgangs-
•
frequentie lager wordt dan de ingestelde waarde
in parameter 2-21 Snelheid remactivering [ TPM] of
parameter 2-22 Snelheid activering rem [Hz], en
alleen als de frequentieregelaar een
stopcommando uitvoert.
Als de frequentieregelaar zich in de alarmmodus of een
overspanningssituatie bevindt, wordt de mechanische rem
onmiddellijk ingeschakeld.
LET OP
Een installatie waarbij kabels worden aangesloten op
een gezamenlijke verbinding zoals aangegeven in
Afbeelding 3.61, wordt alleen aanbevolen bij korte
kabels.
LET OP
Als motoren parallel zijn aangesloten, kan
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA) niet
worden gebruikt.
LET OP
In systemen met parallel aangesloten motoren kan het
thermische relais (ETR) van de frequentieregelaar niet
worden gebruikt als motorbeveiliging voor de
afzonderlijke motoren. Daarom zijn er extra motorbeveiligingen nodig, zoals thermistoren in elke motor of
aparte thermische relais (circuitbreakers zijn niet
geschikt als beveiliging).
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er bij de
start en bij lage toerentallen problemen optreden. Dit
komt omdat de relatief hoge ohmse weerstand in de stator
van kleine motoren een hogere spanning vereist bij de
start en bij lage toerentallen.
Het elektronische thermische relais (ETR) voorziet in
overbelastingsbeveiliging. Wanneer de stroom hoog is,
activeert de ETR de uitschakelfunctie. De responstijd voor
de uitschakeling (trip) is omgekeerd evenredig aan de
stroomsterkte. De overbelastingsbeveiliging biedt een
motorbeveiliging volgens klasse 20.
De thermo-elektronische overbelastingsbeveiliging in de
frequentieregelaar heeft UL-goedkeuring voor
enkelvoudige motorbeveiliging wanneer
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging is ingesteld op [4]
ETR-uitsch. en parameter 1-24 Motorstroom is ingesteld op
de nominale motorstroom (zie motortypeplaatje).
Thermische motorbeveiliging kan ook worden gerealiseerd
met behulp van de optionele VLT® PTC Thermistor Card
MCB 112. Deze kaart is ATEX-gecerticeerd voor het
beveiligen van motoren in explosiegevaarlijke omgevingen,
Zone 1/21 en Zone 2/22. Wanneer parameter 1-90 Therm.motorbeveiliging is ingesteld op [20] ATEX ETR en er tevens
gebruik wordt gemaakt van MCB 112, is het mogelijk om
een Ex-e-motor te besturen in explosiegevaarlijke
omgevingen. Raadpleeg de programmeerhandleiding voor
meer informatie over het instellen van de frequentieregelaar voor een veilige werking van Ex-e-motoren.
De functies van het LCP zijn onderverdeeld in 4
groepen:
1.Grasch display met statusregels.
44
2.Menutoetsen en indicatielampjes – parameters
wijzigen en schakelen tussen displayfuncties.
3.Navigatietoetsen en indicatielampjes
4.Bedieningstoetsen en indicatielampjes
Het LCP-display kan tot 5 bedieningsvariabelen tonen
wanneer Status wordt weergegeven.
Displayregels:
a.Statusregel: statusmeldingen met pictogrammen
en afbeeldingen.
b.Regel 1-2: regels met bedieningsgegevens die
zijn gedenieerd of geselecteerd. Voeg maximaal
1 extra regel toe door op [Status] te drukken.
c.Statusregel: statusmeldingen met tekst.
LET OP
Als het opstarten wordt vertraagd, toont het LCP de
melding INITIALISATIE totdat het opstarten is voltooid.
Het toevoegen of verwijderen van opties kan het
opstarten vertragen.
De eenvoudigste manier om de regelaar in bedrijf te stellen, is door te drukken op [Quick Menu] en vervolgens de
procedure voor een snelle setup via het LCP 102 te volgen (lees Tabel 4.1 van links naar rechts). Het voorbeeld geldt voor
toepassingen zonder terugkoppeling.
Druk op
Parameter 0-01 TaalParameter 0-01 Taa
l
Parameter 1-20 Motorverm. [kW]
Parameter 1-22 Motorspanning
Parameter 1-23 Motorfrequentie
Parameter 1-24 Motorstroom
Parameter 1-25 Nom. motorsnelheid
Parameter 5-12 Klem 27 digitale
ingang
Parameter 1-29 Autom. aanpassing
motorgeg. (AMA)
Q2 Snelle setup.
Stel de taal in.
Stel het vermogen in volgens
de gegevens op het motortypeplaatje.
Stel de spanning in volgens de
gegevens op het typeplaatje.
Stel de frequentie in volgens
de gegevens op het
typeplaatje.
Stel de stroom in volgens de
gegevens op het typeplaatje.
Stel het toerental in tpm in
volgens de gegevens op het
typeplaatje.
Als de klem standaard is
ingesteld op [2] Vrijloop geïnv.,
is het mogelijk om deze
instelling te wijzigen in [0] Nietin bedrijf. In dat geval is er
geen verbinding met klem 27
nodig om een AMA uit te
kunnen voeren.
Stel de gewenste AMA-functie
in De instelling Volledige AMAinsch. wordt aanbevolen.
44
Parameter 3-02 Minimumreferentie
Parameter 3-03 Max. referentie
Parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd
Parameter 3-42 Ramp 1 uitlooptijd
Parameter 3-13 Referentieplaats
Stel het minimale toerental van
de motoras in
Stel het maximale toerental van
de motoras in
Stel de aanlooptijd in voor het
synchrone motortoerental, ns.
Stel de uitlooptijd in voor het
synchrone motortoerental, ns.
Een andere eenvoudige manier om de frequentieregelaar
in bedrijf te stellen, is via de Smart Application Setup
(SAS); deze is ook te vinden door te drukken op [Quick
Menu]. Volg de instructies op de opeenvolgende schermen
om de vermelde toepassingen in te stellen.
Gebruik de [Info]-toets om tijdens de SAS helpinformatie
weer te geven over diverse keuzemogelijkheden, instellingen en meldingen. De volgende 3 toepassingen zijn
44
beschikbaar:
Mechanische rem
•
Transportband
•
Pomp/ventilator
•
De volgende 4 veldbussen kunnen geselecteerd worden:
PROFIBUS
•
PROFINET
•
DeviceNet
•
Ethernet/IP
•
LET OP
De frequentieregelaar negeert de startvoorwaarden
wanneer SAS actief is.
LET OP
De Smart Setup start automatisch op bij de eerste
inschakeling van de frequentieregelaar of na herstel van
de fabrieksinstellingen. Als er niets wordt gedaan,
verdwijnt het SAS-scherm na 10 minuten automatisch.
0-01 Taal
Option:Functie:
[20] SuomiOpgenomen in taalpakket 1.
[22] English USOpgenomen in taalpakket 4
[27] GreekOpgenomen in taalpakket 4
[28] Bras.portOpgenomen in taalpakket 4
[36] SlovenianOpgenomen in taalpakket 3
[39] KoreanOpgenomen in taalpakket 2
[40] JapaneseOpgenomen in taalpakket 2
[41] TurkishOpgenomen in taalpakket 4
[42] Trad.ChineseOpgenomen in taalpakket 2
[43] BulgarianOpgenomen in taalpakket 3
[44] SrpskiOpgenomen in taalpakket 3
[45] RomanianOpgenomen in taalpakket 3
[46] MagyarOpgenomen in taalpakket 3
[47] CzechOpgenomen in taalpakket 3
[48] PolskiOpgenomen in taalpakket 4
[49] RussianOpgenomen in taalpakket 3
[50] ThaiOpgenomen in taalpakket 2
[51] Bahasa
Indonesia
[52] HrvatskiOpgenomen in taalpakket 3
Opgenomen in taalpakket 2
4.2 Snelle setup
1-20 Motorverm. [kW]
0-01 Taal
Option:Functie:
Bepaalt de taal op het display. De
frequentieregelaar wordt geleverd met 4
verschillende taalpakketten. Engels en
Duits zijn opgenomen in alle pakketten.
Engels kan niet worden gewist of
gewijzigd.
[0] * EnglishOpgenomen in taalpakket 1-4
[1]DeutschOpgenomen in taalpakket 1-4
[2]FrancaisOpgenomen in taalpakket 1.
[3]DanskOpgenomen in taalpakket 1.
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.09 -
3000.00
kW]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel het nominale motorvermogen in kW
in overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De standaardwaarde
komt overeen met het nominale vermogen
van de frequentieregelaar.
Deze parameter is zichtbaar op het LCP als
parameter 0-03 Regionale instellingen is
ingesteld op [0] Internationaal.
Stel de nominale motorspanning in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De standaardwaarde
komt overeen met het nominale
vermogen van de frequentieregelaar.
ProgrammerenBedieningshandleiding
1-23 Motorfrequentie
Range:Functie:
Size
related*
[20 1000
Hz]
LET OP
Vanaf softwareversie 6.72 is de uitgangsfrequentie van de frequentieregelaar
begrensd op 590 Hz.
Stel de motorfrequentie in overeenkomstig de
gegevens van het motortypeplaatje. Als er een
andere waarde dan 50 Hz of 60 Hz is ingesteld,
moet u de belastingonafhankelijke instellingen
in parameter 1-50 Motormagnetisering bij
nulsnelheid tot parameter 1-53 Model
versch.frequentie wijzigen. Voor 87 Hz-bedrijf
met 230/400 V-motoren stelt u de gegevens
van het typeplaatje in voor 230 V/50 Hz. Pas
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] en
parameter 3-03 Max. referentie aan om op 87
Hz te werken.
1-24 Motorstroom
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.10 -
10000.00 A]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Stel de nominale motorstroom in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De gegevens worden
gebruikt voor het berekenen van het
motorkoppel, de thermische motorbeveiliging en dergelijke.
1-25 Nom. motorsnelheid
Range:Functie:
Size
related*
[100 60000 RPM]
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
Voer het nominale motortoerental in
overeenkomstig de gegevens van het
motortypeplaatje. De gegevens
worden gebruikt voor de berekening
van motorcompensaties.
1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
Option:Functie:
LET OP
Deze parameter kan niet worden
gewijzigd terwijl de motor loopt.
De AMA-functie optimaliseert de dynamische
motorprestaties door een automatische optimalisatie van de geavanceerde motorparameters
(parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot
1-29 Autom. aanpassing motorgeg. (AMA)
Option:Functie:
parameter 1-35 Hoofdreactantie (Xh)) terwijl de
motor stilstaat.
Activeer de AMA-functie door de [Hand On]toets in te drukken nadat u [1] Volledige AMAinsch. of [2[ Beperkte AMA insch. hebt
geselecteerd. Zie ook hoofdstuk 3.6.1 Uitein-delijke setup en test. Na een normale procedure
toont het display: Druk op [OK] om AMA tevoltooien. Nadat u op [OK] hebt gedrukt, is de
frequentieregelaar gereed voor bedrijf.
[0]*Uit
[1]Volledige
AMA
insch.
[2]Beperkte
AMA
insch.
Hiermee wordt een AMA uitgevoerd voor de
statorweerstand Rs, de rotorweerstand Rr, de
statorlekreactantie X1, de rotorlekreactantie X
en de hoofdreactantie Xh.
Hiermee wordt een beperkte AMA uitgevoerd
waarbij alleen de statorweerstand Rs in het
systeem wordt bepaald. Selecteer deze optie als
een LC-lter wordt gebruikt tussen de frequentieregelaar en de motor.
LET OP
Voor een optimale aanpassing van de frequen-
•
tieregelaar wordt aanbevolen om een AMA uit
te voeren op een koude motor.
Een AMA kan niet worden uitgevoerd terwijl de
•
motor loopt.
Een AMA kan niet worden uitgevoerd bij
•
permanentmagneetmotoren.
LET OP
Het is belangrijk om de motorparameters in parametergroep 1-2* Motordata correct in te stellen, aangezien
deze deel uitmaken van het AMA-algoritme. Een AMA
moet worden uitgevoerd om te zorgen voor optimale
dynamische motorprestaties. Dit kan tot 10 minuten
duren, afhankelijk van het vermogen van de motor.
LET OP
Voorkom dat er tijdens de AMA een extern koppel wordt
gegenereerd.
LET OP
Als 1 van de instellingen in parametergroep 1-2*
Motordata wordt gewijzigd, worden
parameter 1-30 Statorweerstand (Rs) tot
parameter 1-39 Motorpolen teruggezet op de standaard-
Stel de minimumreferentie in. De
minimumreferentie is de laagste
waarde die wordt bepaald door de
som van alle referenties.
De minimumreferentie is alleen actief
als parameter 3-00 Referentiebereik is
ingesteld op [0] Min - Max.
De minimumreferentie komt overeen
met:
de conguratie van
•
parameter 1-00 Conguratiemodus: voor [1] Snelh. zndr
terugk., tpm; voor [2] Koppel,
Nm;
de eenheid die is
•
geselecteerd in
parameter 3-01 Referentie/
terugk.eenheid.
Als optie [10] Synchronisation
(Synchronisatie) is geselecteerd in
parameter 1-00 Conguratiemodus,
bepaalt deze parameter de maximale
toerentalafwijking bij het uitvoeren
van de positieoset die is gede-nieerd in parameter 3-26 Master Oset.
3-03 Max. referentie
Range:Functie:
Size
related*
[ par. 3-02 -
999999.999
ReferenceFeedbackUnit]
Stel de maximumreferentie in. De
maximumreferentie is de hoogste
waarde die wordt bepaald door de
som van alle referenties.
De eenheid van de maximumreferentie komt overeen met:
De in
•
parameter 1-00 Conguratiemodus geselecteerde
conguratie: voor [1] Snelh.
zndr terugk., tpm; voor [2]
Koppel, Nm;
de eenheid die is
•
geselecteerd in
parameter 3-00 Referentiebereik.
Als [9] Positioning (Positionering) is
geselecteerd in
parameter 1-00 Conguratiemodus,
bepaalt deze parameter het
standaard toerental voor positionering.
3-41 Ramp 1 aanlooptijd
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.01
- 3600
s]
Voer de aanlooptijd in, d.w.z. de tijd die
nodig is om te versnellen van 0 tpm tot het
synchrone motortoerental ns. Selecteer een
aanlooptijd die voorkomt dat de uitgangsstroom tijdens het aanlopen de in
parameter 4-18 Stroombegr. ingestelde
stroomgrens overschrijdt. De waarde 0,00
komt overeen met 0,01 s in snelheidsmodus.
Zie uitlooptijd in parameter 3-42 Ramp 1uitlooptijd.
Par. . 3 − 41 =
3-42 Ramp 1 uitlooptijd
Range:Functie:
Size
related*
[ 0.01
- 3600
s]
Voer de uitlooptijd in, d.w.z. de tijd die nodig
is om te vertragen van het synchrone
motortoerental ns naar 0 tpm. Stel de
uitlooptijd zo in dat er in de omvormer geen
overspanning ontstaat als gevolg van de
generatorwerking van de motor en de
opgewekte stroom de ingestelde stroomgrens
in parameter 4-18 Stroombegr. niet
overschrijdt. De waarde 0,00 komt overeen
met 0,01 s in snelheidsmodus. Zie aanlooptijd
in parameter 3-41 Ramp 1 aanlooptijd.
Par. . 3 − 42 =
5-12 Klem 27 digitale ingang
Option: Functie:
Selecteer een functie uit de beschikbare lijst voor de
digitale ingang.
Niet in bedrijf[0]
Reset[1]
Vrijloop geïnv.[2]
Vrijloop & reset inv[3]
Snelle stop geïnv.[4]
DC-rem geïnv.[5]
Stop geïnverteerd[6]
Start[8]
Pulsstart[9]
Omkeren[10]
Start omgekeerd[11]
Start vooruit insch.[12]
Start omgek. insch.[13]
Jog[14]
Ingest. ref. bit 0[16]
Ingest. ref. bit 1[17]
Ingest. ref. bit 2[18]
Ref. vasthouden[19]
Uitgang vasth.[20]
Netvoeding (L1-1, L2-1, L3-1, L1-2, L2-2, L3-2)
Voedingsspanning380-500 V ± 10%
Voedingsspanning525-690 V ± 10%
Lage netspanning/uitval van de netvoeding:
Bij een lage netspanning of uitval van de netvoeding blijft de frequentieregelaar in bedrijf totdat de DC-tussenkringspanning
daalt tot onder het minimale stopniveau. Dit ligt gewoonlijk 15% onder de minimale nominale netspanning. Bij een netspanning
van meer dan 10% onder de minimale nominale netspanning zijn inschakeling en een volledig koppel waarschijnlijk niet
mogelijk.
Voedingsfrequentie50/60 Hz ± 5%
Maximale tijdelijke onbalans tussen netfasen3,0% van de nominale netspanning
Werkelijke arbeidsfactor (λ)≥ 0,9 nominaal bij nominale belasting
Verschuivingsfactor (cos φ) dicht bij 1(> 0,98)
Schakelen aan netingang L1-1, L2-1, L3-1, L1-2, L2-2, L3-2 (inschakelingen)maximaal 1 keer/2 min
Omgeving volgens EN 60664-1overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
De eenheid is geschikt voor gebruik in een circuit dat maximaal 100.000 A
symmetrisch en 500/600/690 V kan leveren.
rms
55
5.2 Uitgangsvermogen van de motor en motorgegevens
Motoraansluiting (U, V, W)
Uitgangsspanning0-100% van de voedingsspanning
Uitgangsfrequentie0-590 Hz
Schakelen in de uitgangonbeperkt
Aan- en uitlooptijden0,001-3600 s
Koppelkarakteristiek
Startkoppel (constant koppel)maximaal 150% gedurende 60 s1), 1 keer/10 min
Start-/overbelastingskoppel (variabel koppel)maximaal 110% gedurende 0,5 s1), 1 keer/10 min
Stijgtijd van het koppel in Flux (voor 5 kHz fsw)1 ms
Stijgtijd van het koppel in VVC+ (onafhankelijk van fsw)10 ms
1) Het percentage heeft betrekking op het nominale koppel.
2) De responstijd van het koppel is afhankelijk van de toepassing en de belasting, maar gewoonlijk is de koppelstap van 0 naar
de referentiewaarde 4-5 keer de koppelstijgtijd.
5.3 Omgevingscondities
Omgeving
BehuizingIP 21/Type 1, IP 54/Type 12
Triltest0,7 g
Max. relatieve vochtigheid5-95% (IEC 721-3-3; klasse 3K3 (niet-condenserend)) tijdens bedrijf
Agressieve omgeving (IEC 60068-2-43)klasse H25
Omgevingstemperatuur (bij SFAVM-schakelmodus)
- met reductieMaximaal 55 °C (131 °F)
- bij volledige constante uitgangsstroom van de frequentieregelaarMaximaal 45 °C (113 °F)
1)
1)
1) Zie Speciale omstandigheden in de VLT® AutomationDrive FC 301/FC 302 Design Guide voor meer informatie over reductie.
Minimale omgevingstemperatuur bij volledig bedrijf0 °C (32 °F)
Minimale omgevingstemperatuur bij gereduceerd uitgangsvermogen-10 °C (14 °F)
Temperatuur tijdens opslag/vervoer-25 tot +65/70 °C (8,6 tot 149/158 °F)
Maximumhoogte boven zeeniveau zonder reductie1000 m (3281 ft)
Reductie wegens grote hoogte; zie Speciale omstandigheden in de VLT® AutomationDrive FC 301/FC 302 Design Guide.
EMC-normen, emissieEN 61800-3, EN 61000-6-3/4, EN 55011
EMC-normen, immuniteit
Zie Speciale omstandigheden in de VLT® AutomationDrive FC 301/FC 302 Design Guide.
VLT® AutomationDrive FC 302
EN 61800-3, EN 61000-6-1/2,
EN 61000-4-2, EN 61000-4-3, EN 61000-4-4, EN 61000-4-5, EN 61000-4-6
5.4 Kabelspecicaties
Kabellengten en dwarsdoorsneden
Maximale lengte motorkabel, afgeschermd/gewapend150 m (492 ft)
55
Maximale lengte motorkabel, niet-afgeschermd/niet-gewapend300 m (984 ft)
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad/draad met massieve kern zonder
kabelmoen1,5 mm²/16 AWG
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad met kabelmoen1 mm²/18 AWG
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad met kabelmoen met kraag0,5 mm²/20 AWG
Minimale kabeldoorsnede naar stuurklemmen0,25 mm²/24 AWG
5.5 Stuuringang/-uitgang en stuurgegevens
Digitale ingangen
Programmeerbare digitale ingangen4 (6)
Klemnummer18, 19, 271), 29, 32, 33
LogicaPNP of NPN
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische 0 PNP< 5 V DC
Spanningsniveau, logische 1 PNP> 10 V DC
Spanningsniveau, logische 0 NPN
Spanningsniveau, logische 1 NPN
Maximale spanning op ingang28 V DC
Pulsfrequentiebereik0-110 kHz
Minimale pulsbreedte (belastingscyclus)4,5 ms
Ingangsweerstand, R
Safe Torque O, klem 373) (klem 37 is vaste PNP-logica)
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische 0 PNP< 4 V DC
Spanningsniveau, logische 1 PNP> 20 V DC
Nominale ingangsstroom bij 24 V50 mA rms
Nominale ingangsstroom bij 20 V60 mA rms
Ingangscapaciteit400 nF
Alle digitale ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
1) Klem 27 en 29 kunnen ook worden geprogrammeerd als uitgang.
2) Met uitzondering van de ingang voor de STO-functie, klem 37.
3) Zie hoofdstuk 2.3.1 Safe Torque O (STO) voor meer informatie over klem 37 en de STO-functie.
i
2)
2)
> 19 V DC
< 14 V DC
ongeveer 4 kΩ
Analoge ingangen
Aantal analoge ingangen2
Klemnummer53, 54
ModiSpanning of stroom
ModusselectieSchakelaar S201 en schakelaar S202
SpanningSchakelaar S201/schakelaar S202 = UIT (U)
Spanningsniveau-10 V tot +10 V (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
Maximale spanning± 20 V
StroommodusSchakelaar S201/schakelaar S202 = AAN (I)
Stroomniveau0/4 tot 20 mA (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
i
ongeveer 200 Ω
Maximale stroom30 mA
Resolutie voor analoge ingangen10 bit (+ teken)
Nauwkeurigheid van analoge ingangenMaximale fout 0,5% van volledige schaal
Bandbreedte100 Hz
De analoge ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Afbeelding 5.1 Galvanische scheiding (PELV)
55
Puls-/encoderingangen
Programmeerbare puls-/encoderingangen2/1
Klemnummer puls/encoder291), 332)/323), 33
Maximale frequentie op klem 29, 32, 33110 kHz (push-pull)
Maximale frequentie op klem 29, 32, 335 kHz (open collector)
Minimale frequentie op klem 29, 32, 334 Hz
SpanningsniveauZie sectie 5-1* Digitale ingangen in de programmeerhandleiding.
Maximale spanning op ingang28 V DC
Ingangsweerstand, R
i
ongeveer 4 kΩ
Nauwkeurigheid van pulsingang (0,1-1 kHz)Maximale fout: 0,1% van volledige schaal
Nauwkeurigheid van encoderingang (1-11 kHz)Maximale fout: 0,05% van volledige schaal
De puls- en encoderingangen (klem 29, 32, 33) zijn galvanisch gescheiden van de voedingspanning (PELV) en andere klemmen
met hoge spanning.
1) Alleen FC 302.
2) De pulsingangen zijn 29 en 33.
3) Encoderingangen: 32 = A, 33 = B.
Digitale uitgang
Programmeerbare digitale/pulsuitgangen2
Klemnummer27, 29
Spanningsniveau bij digitale/frequentie-uitgang0-24 V
Maximale uitgangsstroom (sink of source)40 mA
Maximale belasting bij frequentie-uitgang1 kΩ
Maximale capacitieve belasting bij frequentie-uitgang10 nF
Minimale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang0 Hz
Maximale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang32 kHz
Nauwkeurigheid van frequentie-uitgangMaximale fout: 0,1% van volledige schaal
Resolutie van frequentie-uitgangen12 bit
1) Klem 27 en 29 kunnen ook worden geprogrammeerd als ingang.
De digitale uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Analoge uitgang
Aantal programmeerbare analoge uitgangen1
Klemnummer42
Stroombereik bij analoge uitgang0/4-20 mA
Maximale belasting GND – analoge uitgang lager dan500 Ω
Nauwkeurigheid van analoge uitgangMaximale fout: 0,5% van volledige schaal
Resolutie op analoge uitgang12 bit
De analoge uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, 24 V DC-uitgang
Klemnummer12, 13
55
Uitgangsspanning24 V +1, -3 V
Maximale belasting200 mA
De 24 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV), maar heeft dezelfde potentiaal als de analoge en
digitale in- en uitgangen.
Stuurkaart, 10 V DC-uitgang
Klemnummer±50
Uitgangsspanning10,5 V ± 0,5 V
Maximale belasting15 mA
De 10 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
VLT® AutomationDrive FC 302
Stuurkaart, RS485 seriële communicatie
Klemnummer68 (P, TX+, RX+), 69 (N, TX-, RX-)
Klemnummer 61Gemeenschappelijk voor klem 68 en 69
Het RS485 seriële-communicatiecircuit is functioneel gescheiden van andere centrale circuits en galvanisch gescheiden van de
voedingsspanning (PELV).
Stuurkaart, seriële communicatie via USB
USB-standaard1,1 (volle snelheid)
USB-stekkerUSB type B 'apparaat'-stekker
Aansluiting op de pc vindt plaats via een standaard USB-host/apparaatkabel.
De USB-aansluiting is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
De USB-aardverbinding is niet galvanisch gescheiden van de aardverbinding (PE). Sluit alleen geïsoleerde laptops aan op de USBconnector van de frequentieregelaar.
Relaisuitgangen
Programmeerbare relaisuitgangen2
Relais 01 klemnummer1-3 (verbreek), 1-2 (maak)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 1-3 (NC), 1-2 (NO) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 1-2 (NO), 1-3 (NC) (resistieve belasting)60 V DC, 1 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Relay 02 (alleen FC 302) klemnummer4-6 (verbreek), 4-5 (maak)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)400 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)80 V DC, 2 A
Maximale. klembelasting (DC-13)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 4-6 (NC) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 4-6 (NC) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)
Maximale klembelasting (DC-13)1) op 4-6 (NC) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Minimale klembelasting op 1-3 (NC), 1-2 (NO), 4-6 (NC), 4-5 (NO)24 V DC 10 mA, 24 V AC 20 mA
Omgeving volgens EN 60664-1overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
De relaiscontacten zijn galvanisch gescheiden van de rest van het circuit door middel van versterkte isolatie (PELV).
Stuurkaartprestaties
Scaninterval1 ms
Stuurkarakteristieken
Resolutie van uitgangsfrequentie bij 0-590 Hz± 0,003 Hz
Herhalingsnauwkeurigheid van precisiestart/-stop (klem 18, 19)≤± 0,1 ms
Systeemresponstijd (klem 18, 19, 27, 29, 32, 33)≤ 2 ms
Bereik snelheidsregeling (zonder terugkoppeling)1:100 van synchroon toerental
Bereik snelheidsregeling (met terugkoppeling)1:1000 van synchroon toerental
Nauwkeurigheid van toerental (zonder terugkoppeling)30-4000 tpm: fout ± 8 tpm
Nauwkeurigheid van toerental (met terugkoppeling), afhankelijk van de resolutie van de
terugkoppelingsbron0-6000 tpm: fout ± 0,15 tpm
Nauwkeurigheid koppelregeling (snelheidsterugkoppeling)maximale fout ± 5% van nominaal koppel
Alle stuurkarakteristieken zijn gebaseerd op een 4-polige asynchrone motor.
Bescherming en functies
Thermische motorbeveiliging tegen overbelasting.
•
Temperatuurbewaking van het koellichaam zorgt ervoor dat de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld als een
•
gedenieerde temperatuur wordt bereikt. Een temperatuuroverbelasting kan pas worden gereset als de
vooraf
temperatuur van het koellichaam onder de waarden in de tabellen in hoofdstuk 5.6 Elektrische gegevens is gezakt
(dit is slechts een indicatie – deze temperatuur kan variëren op basis van vermogensklasse, behuizingsgrootte, type
behuizing enz.).
De frequentieregelaar is beveiligd tegen kortsluiting op de motorklemmen U, V, W.
•
Als er een netfase ontbreekt, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld of genereert hij een waarschuwing
•
(afhankelijk van de belasting).
Bewaking van de DC-tussenkringspanning zorgt ervoor dat de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld als de DC-
•
tussenkringspanning te laag of te hoog is.
De frequentieregelaar controleert continu op kritische niveaus van interne temperatuur, belastingsstroom, hoge
•
spanning op de DC-tussenkring en lage motortoerentallen. Als reactie op een kritisch niveau kan de frequentieregelaar de schakelfrequentie aanpassen en/of het schakelpatroon wijzigen om een goede werking van de
frequentieregelaar te garanderen.
Netvoeding 6 x 380-500 V AC
FC 302P250P315P355P400
Hoge/normale belastingA) HO/NO
Typisch asvermogen bij 400 V [kW]250315315355355400400450
HONOHONOHONOHONO
Typisch asvermogen bij 460 V [pk]
Typisch asvermogen bij 500 V [kW]315355355400400500500530
Beschermingsklasse behuizing IP 21F8/F9F8/F9F8/F9F8/F9
Beschermingsklasse behuizing IP 54F8/F9F8/F9F8/F9F8/F9
Uitgangsstroom
55
Continu
(bij 400 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 400 V) [A]
Continu
(bij 460/500 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 460/500 V) [A]
Continu kVA
(bij 400 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 460 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 500 V) [kVA]
Maximale ingangsstroom
Continu
(bij 400 V) [A]
Continu
(bij 460/500 V) [A]
Maximale kabelgrootte, net [mm²
(AWG2))]
Maximale kabelgrootte, motor [mm²
(AWG2))]
Maximale kabelgrootte, rem [mm²
(AWG2))]
Max. externe netzekeringen [A]
Geschat vermogensverlies
bij 400 V [W]
Geschat vermogensverlies
bij 460 V [W]
Gewicht, beschermingsklasse behuizing
IP 21, IP 54, [kg (lb)]
Rendement
Uitgangsfrequentie0-590 Hz
Uitschakeling wegens overtemperatuur
koellichaam
Uitschakeling wegens omgevingstemperatuur voedingskaart
A) Hoge overbelasting = koppel van 150% gedurende 60 s, normale overbelasting = koppel van 110% gedurende 60 s
4)
4)
1)
350450450500500600550600
480600600658658745695800
7206609007249878201043880
443540540590590678678730
6655948106498857461017803
333416416456456516482554
353430430470470540540582
384468468511511587587632
472590590647647733684787
436531531580580667667718
4 x 90 (3/0)4 x 90 (3/0)4 x 240 (500 mcm)4 x 240 (500 mcm)
Netvoeding 6 x 380-500 V AC
FC 302P450P500P560P630P710P800
Hoge/normale belastingA) HO/NO
Typisch asvermogen bij 400 V [kW]4505005005605606306307107108008001000
Typisch asvermogen bij 460 V [pk]60065065075075090090010001000120012001350
Typisch asvermogen bij 500 V [kW]530560560630630710710800800100010001100
Behuizing met beschermingsklasse IP 21,
54 zonder/met optiekast
Uitgangsstroom
Continu
(bij 400 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 400 V) [A]
Continu
(bij 460/500 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 460/500 V) [A]
Continu kVA
(bij 400 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 460 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 500 V) [kVA]
Maximale ingangsstroom
Continu
(bij 400 V) [A]
Continu (bij 460/500 V) [A]7117597598678671022102211291129134413441490
Maximale kabelgrootte, motor
[mm² (AWG2))]
Maximale kabelgrootte, net
[mm² (AWG2))]
Maximale kabelgrootte, rem
[mm² (AWG2))]
Max. externe netzekeringen [A]
Geschat vermogensverlies
bij 400 V [W]
Geschat vermogensverlies
bij 460 V [W]
Maximale extra verliezen van A1 RFI,
circuitbreaker of hoofdschakelaar &
contactor, F9/F11/F13
Maximale verliezen van paneelopties [W]400
Gewicht, beschermingsklasse behuizing
IP 21, IP 54, [kg (lb)]
Gewicht gelijkrichtermodule [kg (lb)]102 (225)102 (225)102 (225)102 (225)136 (300)136 (300)
Gewicht omvormermodule [kg (lb)]102 (225)102 (225)102 (225)136 (300)102 (225)102 (225)
Rendement
Uitgangsfrequentie0-590 Hz
Uitschakeling wegens overtemperatuur
koellichaam
Uitschakeling wegens omgevingstemperatuur voedingskaart
A) Hoge overbelasting = koppel van 150% gedurende 60 s, normale overbelasting = koppel van 110% gedurende 60 s
Netvoeding 6 x 525-690 V AC
FC 302P355P400P500P560
Hoge/normale belastingA) HO/NO
Typisch asvermogen bij 550 V [kW]315355315400400450450500
Typisch asvermogen bij 575 V [pk]400450400500500600600650
Typisch asvermogen bij 690 V [kW]355450400500500560560630
Beschermingsklasse behuizing IP 21F8/F9F8/F9F8/F9F8/F9
Beschermingsklasse behuizing IP 54F8/F9F8/F9F8/F9F8/F9
Uitgangsstroom
Continu
(bij 550 V) [A]
55
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 550 V) [A]
Continu
(bij 575/690 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 575/690 V) [A]
Continu kVA
(bij 550 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 575 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 690 V) [kVA]
Maximale ingangsstroom
Continu
(bij 550 V) [A]
Continu
(bij 575 V) [A]
Continu
(bij 690 V) [A]
Maximale kabelgrootte, net [mm² (AWG)]4 x 85 (3/0)
Maximale kabelgrootte, motor [mm²
(AWG)]
Maximale kabelgrootte, rem [mm²
(AWG)]
Max. externe netzekeringen [A]
Geschat vermogensverlies
bij 600 V [W]
Geschat vermogensverlies
bij 690 V [W]
Gewicht,
beschermingsklasse behuizing IP 21, IP
54, [kg (lb)]
Rendement
Uitgangsfrequentie0-590 Hz
Uitschakeling wegens overtemperatuur
koellichaam
Uitschakeling wegens omgevingstemperatuur voedingskaart
A) Hoge overbelasting = koppel van 150% gedurende 60 s, normale overbelasting = koppel van 110% gedurende 60 s
Hoge/normale belastingA) HO/NO
Typisch asvermogen bij 550 V [kW]500560560670670750
Typisch asvermogen bij 575 V [pk]6507507509509501050
Typisch asvermogen bij 690 V [kW]630710710800800900
Behuizing met beschermingsklasse IP 21,
IP 54 zonder/met optiekast
Uitgangsstroom
Continu
(bij 550 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 550 V) [A]
Continu (bij 575/690 V) [A]630730730850850945
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 575/690 V) [A]
Continu kVA
(bij 550 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 575 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 690 V) [kVA]
Maximale ingangsstroom
Continu (bij 550 V) [A]642743743866866962
Continu (bij 575 V) [A]613711711828828920
Continu (bij 690 V) [A]613711711828828920
Maximale kabelgrootte, motor
[mm² (AWG2))]
Maximale kabelgrootte, net
[mm² (AWG2))]
Maximale kabelgrootte, rem
[mm² (AWG2))]
Max. externe netzekeringen [A]
Geschat vermogensverlies
bij 600 V [W]
Geschat vermogensverlies
bij 690 V [W]
Maximale extra verliezen van circuitbreaker of hoofdschakelaar & contactor,
F3/F4
Maximale verliezen van paneelopties [W]400
Gewicht,
beschermingsklasse behuizing IP 21, IP
54, [kg (lb)]
Gewicht, gelijkrichtermodule [kg (lb)]102 (225)102 (225)102 (225)
Gewicht, omvormermodule [kg (lb)]102 (225)102 (225)136 (300)
Rendement
Uitgangsfrequentie0-590 Hz
Uitschakeling wegens overtemperatuur
koellichaam
Uitschakeling wegens omgevingstemperatuur voedingskaart
A) Hoge overbelasting = koppel van 150% gedurende 60 s, normale overbelasting = koppel van 110% gedurende 60 s
Hoge/normale belastingA) HO/NO
Typisch asvermogen bij 550 V [kW]750850850100010001100
Typisch asvermogen bij 575 V [pk]105011501150135013501550
Typisch asvermogen bij 690 V [kW]90010001000120012001400
Behuizing met beschermingsklasse IP 21, IP 54
zonder/met optiekast
Uitgangsstroom
Continu
(bij 550 V) [A]
55
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 550 V) [A]
Continu
(bij 575/690 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 575/690 V) [A]
Continu kVA
(bij 550 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 575 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 690 V) [kVA]
Hoge/normale belastingA) HO/NO
Typisch asvermogen bij 550 V [kW]110012501250135013501500
Typisch asvermogen bij 575 V [pk]155017001700190019002050
Typisch asvermogen bij 690 V [kW]140016001600180018002000
Behuizing met beschermingsklasse IP 21, IP 54
zonder/met optiekast
Uitgangsstroom
Continu
(bij 550 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 550 V) [A]
Continu
(bij 575/690 V) [A]
Intermitterend (60 s overbelasting)
(bij 575/690 V) [A]
Continu kVA
(bij 550 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 575 V) [kVA]
Continu kVA
(bij 690 V) [kVA]
1) Zie hoofdstuk 3.4.13 Zekeringen voor het type zekering.
2) American Wire Gauge.
3) Gemeten met een afgeschermde motorkabel van 50 m (16,4 ft) bij een nominale belasting en een nominale
frequentie.
4) Het typische vermogensverlies treedt op bij nominale belastingscondities en ligt gewoonlijk binnen ± 15% (tolerantie
hangt af van variaties in spanning en kabelcondities).
De waarden zijn gebaseerd op een typisch motorrendement. Motoren met lager rendement dragen ook bij aan het
vermogensverlies in de frequentieregelaar en omgekeerd.
Als de schakelfrequentie wordt verhoogd ten opzichte van de standaardinstelling, kunnen de vermogensverliezen
aanzienlijk toenemen.
Hierbij is rekening gehouden met het typische energieverbruik van de stuurkaart en het LCP. Extra opties en de belasting
55
van de installatie kunnen een verdere bijdrage van 30 W aan de verliezen leveren. Typisch bedraagt dit echter slechts 4
W extra voor een volledig belaste stuurkaart of voor elk van de opties voor sleuf A of B.
Hoewel de metingen zijn uitgevoerd met moderne apparatuur, moet rekening worden gehouden met enige onnauwkeurigheid in de meting (± 5%).
Een waarschuwing wordt gegenereerd wanneer een
alarmconditie dreigt of wanneer er sprake is van
abnormale bedrijfscondities. De frequentieregelaar zal in
sommige gevallen een alarm genereren. Een waarschuwing
verdwijnt automatisch wanneer de abnormale conditie is
opgeheven.
Alarmen
Uitschakeling (trip)
Er wordt een alarm gegenereerd wanneer de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip), wat betekent dat de
frequentieregelaar de werking opschort om schade aan de
frequentieregelaar of het systeem te voorkomen. De motor
loopt vrij uit tot stop. De logica van de frequentieregelaar
blijft werken en blijft de status van de frequentieregelaar
bewaken. Nadat de foutconditie is opgeheven, kan de
frequentieregelaar worden gereset. Daarna is de hij weer
bedrijfsklaar.
De frequentieregelaar resetten na een uitschakeling
(trip)/uitschakeling met blokkering
Een uitschakeling (trip) kan op 4 manieren worden gereset:
Door te drukken op [Reset] op het LCP
•
Via een resetcommando vanaf een digitale
•
ingang
Via een resetcommando via seriële communicatie
•
Via een automatische reset
•
Uitschakeling met blokkering
De ingangsspanning wordt af- en weer ingeschakeld. De
motor loopt vrij uit tot stop. De frequentieregelaar blijft de
status van de frequentieregelaar bewaken. Onderbreek de
ingangsspanning naar de frequentieregelaar, neem de
oorzaak van de fout weg en reset de frequentieregelaar.
Waarschuwings- en alarmdisplays
Op het LCP wordt een waarschuwing
•
weergegeven, samen met het waarschuwingsnummer.
Er knippert een alarm, samen met het
•
alarmnummer.
Behalve de tekst en de alarmcode op het LCP zijn er 3
statusindicatielampjes (leds).
6.2 Denities waarschuwingen en alarmen
Onderstaande informatie over waarschuwingen/alarmen
beschrijft alle waarschuwings- en alarmcondities, geeft de
mogelijke oorzaak aan en biedt een oplossing of foutopsporingsprocedure.
Afbeelding 6.1 Voorbeeld van alarmdisplay
WaarschuwingsledAlarmled
Waarschuwing AanUit
AlarmUitAan (knippert)
Uitschakeling
met blokkering
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of LOP, via externe bediening met MCT 10 setupsoftware
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
apparatuur volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
WAARSCHUWING 1, 10 V laag
De spanning van de stuurkaart is minder dan 10 V vanaf
klem 50.
Verminder de belasting van klem 50, aangezien de 10 Vvoeding overbelast is. Maximaal 15 mA of minimaal 590 Ω.
Deze conditie kan worden veroorzaakt door een
kortsluiting in een aangesloten potentiometer of een
onjuiste bedrading van de potentiometer.
Probleem verhelpen
Verwijder de bedrading vanaf klem 50. Wanneer
•
de waarschuwing verdwijnt, zit het probleem in
de bedrading. Vervang de stuurkaart als de
waarschuwing niet verdwijnt.
WAARSCHUWING/ALARM 2, Live zero-fout
Deze waarschuwing of dit alarm verschijnt alleen als dit is
ingesteld in parameter 6-01 Live zero time-out-functie. Het
signaal op 1 van de analoge ingangen is minder dan 50%
van de minimumwaarde die voor die ingang is
geprogrammeerd. Deze conditie kan worden veroorzaakt
door draadbreuk of door een signaal van een defect
apparaat.
Probleem verhelpen
Controleer de aansluitingen op alle analoge
•
netklemmen.
-Stuurklem 53 en 54 voor signalen, klem
55 gemeenschappelijk.
-
VLT® General Purpose I/O MCB 101klemmen 11 en 12 voor signalen, klem
10 gemeenschappelijk.
-
VLT® Analog I/O Option MCB 109klemmen 1, 3 en 5 voor signalen,
klemmen 2, 4 en 6 gemeenschappelijk.
Controleer of de programmering van de frequen-
•
tieregelaar en de schakelinstellingen
overeenkomen met het type analoge signaal.
Voer een ingangsklemsignaaltest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 3, Geen motor
Er is geen motor aangesloten op de uitgang van de
frequentieregelaar.
WAARSCHUWING/ALARM 4, Voedingsfaseverlies
Aan de voedingszijde ontbreekt een fase of de onbalans
van de netspanning is te hoog. Deze melding verschijnt
ook als er een fout optreedt in de ingangsgelijkrichter. De
opties worden geprogrammeerd via
parameter 14-12 Functie bij onbalans netsp..
Probleem verhelpen
Controleer de voedingsspanning en voedings-
•
stromen naar de frequentieregelaar.
WAARSCHUWING 5, DC-tussenkringspanning hoog
De DC-tussenkringspanning is hoger dan de waarschuwingslimiet voor hoge spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING 6, DC-tussenkringspanning laag
De DC-tussenkringspanning is lager dan de waarschuwingslimiet voor lage spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING/ALARM 7, DC-overspanning
Als de DC-tussenkringspanning hoger is dan de
begrenzing, wordt de frequentieregelaar na een bepaalde
tijd uitgeschakeld.
Probleem verhelpen
Sluit een remweerstand aan.
•
Verleng de ramptijd.
•
Wijzig het type ramp.
•
Activeer de functies in parameter 2-10 Remfunctie.
•
Verhoog parameter 14-26 Uitschakelvertraging bij
•
inverterfout.
Als het alarm/de waarschuwing tijdens een
•
spanningsdip optreedt, moet u gebruikmaken van
kinetische backup (parameter 14-10 Netstoring).
Als de DC-tussenkringspanning onder de onderspanningslimiet komt, controleert de frequentieregelaar of er een 24
V DC-backupvoeding is aangesloten. Als geen 24 V DCbackupvoeding is aangesloten, wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld na een vaste tijdsvertraging. Deze tijdsvertraging hangt af van de eenheidgrootte.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
•
met de spanning van de frequentieregelaar.
Voer een ingangsspanningstest uit.
•
Voer een soft-chargecircuittest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 9, Omvormer overbelast
De frequentieregelaar werd gedurende een te lange tijd
voor meer dan 100% overbelast en staat op het punt van
uitschakelen. De teller voor de thermo-elektronische
omvormerbeveiliging genereert een waarschuwing bij 98%
en schakelt de frequentieregelaar uit bij 100%, waarbij een
alarm wordt gegenereerd. De frequentieregelaar kan niet
worden gereset totdat de teller onder de 90% is gezakt.
Probleem verhelpen
Vergelijk de aangegeven uitgangsstroom op het
•
LCP met de nominale stroom van de frequentieregelaar.
Vergelijk de op het LCP aangegeven uitgangs-
•
stroom met de gemeten motorstroom.
Laat de thermische belasting van de frequentiere-
•
gelaar weergeven op het LCP en houd de waarde
in de gaten. Wanneer de stroom hoger is dan de
nominale continustroom van de frequentieregelaar, gaat de teller omhoog. Wanneer de
stroom lager is dan de nominale continustroom
van de frequentieregelaar, gaat de teller omlaag.
WAARSCHUWING/ALARM 10, Overtemperatuur motorETR
De elektronische thermische beveiliging (ETR) geeft aan
dat de motor te warm is. Selecteer of de frequentieregelaar
een waarschuwing of een alarm moet genereren wanneer
de teller > 90% is als parameter 1-90 Therm. motorbevei-liging is ingesteld op waarschuwingsopties, of dat de
frequentieregelaar moet worden uitgeschakeld wanneer de
teller 100% bereikt als parameter 1-90 Therm. motorbevei-liging is ingesteld op uitschakelingsopties. De fout treedt
op wanneer de motor gedurende een te lange tijd voor
meer dan 100% wordt overbelast.
Probleem verhelpen
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer of de ingestelde motorstroom in
•
parameter 1-24 Motorstroom correct is.
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
•
correct zijn ingesteld.
Controleer bij gebruik van een externe ventilator
•
of deze ook is geselecteerd in parameter 1-91 Ext.
motor-ventilator.
Door het uitvoeren van een AMA via
•
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.
(AMA) wordt de frequentieregelaar nauwkeuriger
afgestemd op de motor en wordt de thermische
belasting beperkt.
De thermistor is mogelijk losgekoppeld. In
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging kunt u instellen of
de frequentieregelaar een waarschuwing of een alarm
moet genereren.
Probleem verhelpen
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer of de thermistor correct is aangesloten
•
tussen klem 53 of 54 (analoge spanningsingang)
en klem 50 (+10 V-voeding). Controleer ook of de
klemschakelaar voor 53 of 54 is ingesteld voor
spanning. Controleer of parameter 1-93 Thermis-torbron is ingesteld op klem 53 of 54.
Controleer bij gebruik van digitale ingang 18 of
•
19 of de thermistor correct is aangesloten tussen
klem 18 of 19 (digitale ingang, alleen PNP) en
klem 50.
Controleer bij gebruik van een KTY-sensor op een
•
correcte aansluiting tussen klem 54 en 55.
Controleer bij gebruik van een thermische
•
schakelaar of thermistor of de instelling van
parameter 1-93 Thermistorbron overeenkomt met
de sensorbedrading.
Controleer bij gebruik van een KTY-sensor of de
•
instellingen van parameter 1-95 KTY-sensortype,
parameter 1-96 KTY-thermistorbron en
parameter 1-97 KTY-drempelwaarde overeenkomen
met de sensorbedrading.
WAARSCHUWING/ALARM 12, Koppelbegrenzing
Het koppel is hoger dan de waarde in
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus of
parameter 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus.
Parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. kan worden
gebruikt om voor deze conditie een waarschuwing
gevolgd door een alarm in te stellen in plaats van enkel
een waarschuwing.
Probleem verhelpen
Wanneer in de motormodus de koppelbegrenzing
•
tijdens het aanlopen wordt overschreden, moet u
de aanlooptijd verlengen.
Wanneer de koppelbegrenzing tijdens het
•
uitlopen wordt overschreden, moet u de
uitlooptijd verlengen.
wordt overschreden, moet u de koppelbegrenzing
verhogen. Verzeker u ervan dat het systeem veilig
kan werken bij een hoger koppel.
Controleer de toepassing om te bepalen of de
•
motor overmatig veel stroom trekt.
WAARSCHUWING/ALARM 13, Overstroom
De piekstroombegrenzing van de omvormer (ongeveer
200% van de nominale stroom) is overschreden. De
waarschuwing houdt ongeveer 1,5 s aan, waarna de
frequentieregelaar wordt uitgeschakeld en een alarm
genereert. Deze fout kan worden veroorzaakt door een
schokbelasting of een snelle acceleratie bij belastingen met
een hoge massatraagheid. In geval van een snelle
acceleratie bij het aanlopen kan de fout ook optreden na
een kinetische backup.
Als uitgebreide mechanische rembesturing is geselecteerd,
kan een uitschakeling (trip) extern worden gereset.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding en controleer of de
•
motoras kan worden gedraaid.
Controleer of het vermogen van de motor
•
overeenkomt met dat van de frequentieregelaar.
Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25
•
correct zijn ingesteld.
Alarm 14, Aardfout
Er loopt een stroom van de uitgangsfasen naar aarde, door
de kabel tussen de frequentieregelaar en de motor of in
de motor zelf.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en hef de aardfout op.
Controleer op aardfouten in de motor door de
•
weerstand van de motorkabels en de motor naar
aarde te meten met behulp van een isolatiemeter.
Voer een stroomsensortest uit.
•
Alarm 15, Incompatibele hardware
Een gemonteerde optie kan niet werken met de huidige
stuurkaarthardware of -software.
Noteer de waarde van onderstaande parameters en neem
contact op met Danfoss:
Parameter 15-40 FC-type.
•
Parameter 15-41 Vermogensectie.
•
Parameter 15-42 Spanning.
•
Parameter 15-43 Softwareversie.
•
Parameter 15-45 Huidige typecodereeks.
•
Parameter 15-49 SW-id stuurkaart.
•
Parameter 15-50 SW-id voedingskaart.
•
Parameter 15-60 Optie gemonteerd.
•
Parameter 15-61 SW-versie optie (voor elke
•
optiesleuf).
Alarm 16, Kortsluiting
Er is kortsluiting in de motor of de motorkabels.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en hef de kortsluiting op.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op netvoeding, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
WAARSCHUWING/ALARM 17, Stuurwoordtime-out
Er is geen communicatie met de frequentieregelaar.
Deze waarschuwing is alleen actief wanneer
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord niet is ingesteld
op [0] Uit.
Als parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord is ingesteld
op [2] Stop en [26] Trip, wordt er een waarschuwing
gegeven. De frequentieregelaar schakelt uit (trip) na de
uitloop en genereert vervolgens een alarm.
Probleem verhelpen
Controleer de aansluitingen op de kabel voor
•
seriële communicatie.
Verhoog parameter 8-03 Time-out-tijd stuurwoord.
•
Controleer de werking van de communicatieappa-
•
ratuur.
Controleer of de installatie is uitgevoerd overeen-
•
komstig de EMC-vereisten.
WAARSCHUWING/ALARM 22, Mechanische rem bij
hijstoepassingen
De waarde van deze waarschuwing/dit alarm geeft het
type waarschuwing/alarm aan.
0 = de koppelreferentie werd niet bereikt binnen de
ingestelde tijd (parameter 2-27 Ramp-tijd koppel).
1 = verwachte remterugkoppeling niet ontvangen binnen
de ingestelde tijd (parameter 2-23 Vertraging remactivering,
parameter 2-25 Tijd vrijgave rem).
WAARSCHUWING 23, Fout interne ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een extra beveiliging
die controleert of de ventilator actief/gemonteerd is. De
ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld via
parameter 14-53 Ventilatorbew. ([0]Uitgesch.).
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een extra beveiliging
die controleert of de ventilator actief/gemonteerd is. De
ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld via
parameter 14-53 Ventilatorbew. ([0]Uitgesch.).
Probleem verhelpen
Controleer de ventilatorweerstand.
•
Controleer de soft-chargezekeringen.
•
WAARSCHUWING 25, Kortsluiting remweerstand
De remweerstand wordt bewaakt tijdens bedrijf. Als er
kortsluiting optreedt, wordt de remfunctie uitgeschakeld
en wordt de waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar functioneert nog steeds, maar zonder de remfunctie.
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en vervang de remweerstand (zie
parameter 2-15 Remtest).
Het vermogen dat naar de remweerstand wordt overgebracht, wordt berekend als een gemiddelde waarde over
de laatste 120 s van de bedrijfstijd. De berekening is
gebaseerd op de DC-tussenkringspanning en de in
parameter 2-16 AC-rem max. stroom ingestelde waarde van
de remweerstand. De waarschuwing wordt gegenereerd
wanneer het afgegeven remvermogen hoger is dan 90%
van het vermogen van de remweerstand. Als [2] Uitsch. is
geselecteerd in parameter 2-13 Bewaking remvermogen,
schakelt de frequentieregelaar uit en wordt een alarm
gegenereerd wanneer het afgegeven remvermogen 100%
bereikt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING OP DE REMWEERSTAND
Bij kortsluiting van de remtransistor bestaat het risico
dat er een aanzienlijke hoeveelheid energie naar de
remweerstand wordt overgebracht.
Ga na waarom de vermogenslimiet is
•
overschreden en hef de fout op.
WAARSCHUWING/ALARM 27, Remchopperfout
De rem-IGBT wordt bewaakt tijdens bedrijf. In geval van
kortsluiting wordt de remfunctie uitgeschakeld en wordt
een waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar
blijft nog wel actief, maar door de kortsluiting van de remIGBT gaat er veel vermogen naar de remweerstand, ook als
deze niet actief is.
Onderbreek de voeding naar de frequentieregelaar en
verwijder de remweerstand.
Deze waarschuwing/dit alarm kan zich ook voordoen bij
oververhitting van de remweerstand. Klem 104 en 106 zijn
beschikbaar als Klixon-ingangen voor remweerstanden.
De 12-pulsfrequentieregelaar kan deze waarschuwing/dit
alarm genereren wanneer een van de lastscheiders of
circuitbreakers wordt geopend terwijl de eenheid is
ingeschakeld.
WAARSCHUWING/ALARM 28, Remtest mislukt
De remweerstand is niet aangesloten of werkt niet.
Probleem verhelpen
Controleer parameter 2-15 Remtest.
•
Alarm 29, Temp. koellichaam
De maximumtemperatuur van het koellichaam is
overschreden. De temperatuurfout wordt gereset wanneer
de temperatuur van het koellichaam is gezakt tot onder
een vooraf ingestelde waarde. Het punt van uitschakelen
(trip) en resetten is afhankelijk van de vermogensklasse
van de frequentieregelaar.
Probleem verhelpen
Controleer op de volgende condities:
Te hoge omgevingstemperatuur
•
Te lange motorkabels
•
Onvoldoende vrije ruimte voor luchtcirculatie
•
boven en onder de frequentieregelaar
Geblokkeerde luchtstroming rondom de frequen-
•
tieregelaar
Beschadigde ventilator koellichaam
•
Vuil koellichaam
•
Voor behuizing D, E en F geldt dat dit alarm is gebaseerd
op de temperatuur die wordt gemeten door de koellichaamsensor die in de IGBT-modules is gemonteerd. Voor
behuizing F geldt dat dit alarm ook kan worden
veroorzaakt door de thermische sensor in de gelijkrichtermodule.
Probleem verhelpen
Controleer de ventilatorweerstand.
•
Controleer de soft-chargezekeringen.
•
Controleer de thermische sensor van de IGBT.
•
Alarm 30, Motorfase U ontbreekt
Motorfase U tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op netvoeding, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase U.
Alarm 31, Motorfase V ontbreekt
Motorfase V tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op netvoeding, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase V.
Alarm 32, Motorfase W ontbreekt
Motorfase W tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op netvoeding, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
Probleem verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase W.
Alarm 33, Inrush-fout
Er zijn te veel inschakelingen geweest gedurende een
korte tijd.
Probleem verhelpen
Laat de eenheid afkoelen tot de bedrijfstempe-
•
ratuur.
WAARSCHUWING/ALARM 34, Communicatiefout veldbus
De veldbus op de communicatieoptiekaart werkt niet.
WAARSCHUWING/ALARM 36, Netstoring
Deze waarschuwing/dit alarm is alleen actief als de
voedingsspanning naar de frequentieregelaar ontbreekt en
parameter 14-10 Netstoring niet is ingesteld op [0] Geen
functie.
Probleem verhelpen
Controleer de zekeringen naar de frequentiere-
•
gelaar en de netvoeding naar de eenheid.
Alarm 38, Interne fout
Wanneer er een interne fout optreedt, wordt de foutcode
uit Tabel 6.1 weergegeven.
Probleem verhelpen
Schakel de spanning uit en weer in.
•
Controleer of de optie correct is geïnstalleerd.
•
Controleer op loszittende of ontbrekende kabels.
•
Het kan nodig zijn om contact op te nemen met de
serviceafdeling van Danfoss of met uw leverancier. Noteer
de foutcode in verband met verdere aanwijzingen voor
foutopsporing.
NummerTekst
0De seriële poort kan niet worden geïnitialiseerd.
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of
de serviceafdeling van Danfoss.
256–258De EEPROM-gegevens van de voedingskaart zijn
beschadigd of te oud.
512EEPROM-gegevens van de stuurkaart zijn
beschadigd of te oud.
513Communicatietime-out tijdens het lezen van de
EEPROM-gegevens.
514Communicatietime-out tijdens het lezen van de
EEPROM-gegevens.
515Toepassingsgerelateerde besturing kan de
EEPROM-gegevens niet herkennen.
516Kan niet schrijven naar EEPROM omdat er al een
schrijfcommando is gegeven.
517Time-out opgetreden voor het schrijfcommando.
518Fout in de EEPROM.
519Ontbrekende of ongeldige barcodegegevens in
1024–1279 Een CAN-telegram kon niet worden verzonden.
1281Time-out voor ashgeheugen van digitale signaal-
verwerker.
1282Incompatibele softwareversie voor microprocessor
vermogenskaart.
1283Incompatibele dataversie voor EEPROM van
voedingskaart.
1284Kan softwareversie voor digitale signaalverwerker
niet lezen.
1299De optiesoftware in sleuf A is te oud.
1300De optiesoftware in sleuf B is te oud.
1301De optiesoftware in sleuf C0 is te oud.
1302De optiesoftware in sleuf C1 is te oud.
1315De optiesoftware in sleuf A wordt niet
ondersteund (niet toegestaan).
1316De optiesoftware in sleuf B wordt niet
ondersteund (niet toegestaan).
1317De optiesoftware in sleuf C0 wordt niet
ondersteund (niet toegestaan).
1318De optiesoftware in sleuf C1 wordt niet
ondersteund (niet toegestaan).
1379Optie A reageerde niet bij het berekenen van de
platformversie.
1380Optie B reageerde niet bij het berekenen van de
platformversie.
1381Optie C0 reageerde niet bij het berekenen van de
platformversie.
1382Optie C1 reageerde niet bij het berekenen van de
1536Er is een uitzondering opgetreden in de toepas-
singsgerelateerde besturing. De debuginformatie is
naar het LCP geschreven.
1792DSP-watchdog is actief. Debugging van gegevens
vermogensdeel, gegevens motorgerelateerde
besturing niet correct overgedragen.
2049Vermogensgegevens opnieuw gestart.
2064–2072 H081x: optie in sleuf x is opnieuw gestart.
2080–2088 H082x: optie in sleuf x heeft een wacht-met-
opstarten-commando gegeven.
2096–2104 H983x: optie in sleuf x heeft een legaal wacht-met-
opstarten-commando gegeven.
2304Kan geen gegevens van de EEPROM-voedingskaart
lezen.
2305Ontbrekende softwareversie in de vermogens-
eenheid.
2314Ontbrekende vermogenseenheiddata in de
vermogenseenheid.
2315Ontbrekende softwareversie in de vermogens-
eenheid.
2316Ontbrekende I/O-statuspagina in de vermogens-
eenheid.
2324De conguratie van de voedingskaart bleek
incorrect bij het inschakelen.
2325Een voedingskaart is gestopt met communiceren
terwijl er wel ingangsvermogen aanwezig is.
2326De conguratie van de voedingskaart is incorrect
gebleken na de vertraging die de voedingskaart
nodig heeft om zich aan te melden.
2327Er zijn momenteel te veel voedingskaartlocaties
aangemeld.
2330De gegevens over het vermogen van de diverse
voedingskaarten komt niet overeen.
2561Geen communicatie van DSP naar ATACD.
2562Geen communicatie van ATACD naar DSP (tijdens
bedrijf).
2816Stack-overloop stuurkaartmodule.
2817Langzame taken scheduler.
2818Snelle taken.
2819Parameter-thread.
2820Stack-overloop LCP.
2821Overloop seriële poort.
2822Overloop USB-poort.
2836cfListMempool is te klein.
3072–5122 De parameterwaarde valt buiten het toegestane
bereik.
5123Optie in sleuf A: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5124Optie in sleuf B: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5125Optie in sleuf C0: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5126Optie in sleuf C1: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
NummerTekst
5376–6231 Onvoldoende geheugen
Tabel 6.1 Foutcodes interne fouten
Alarm 39, Sensor koellichaam
Geen terugkoppeling van de temperatuursensor van het
koellichaam.
Het signaal van de thermische sensor van de IGBT is niet
beschikbaar op de voedingskaart. Het probleem kan zich
bevinden op de voedingskaart, op de gatedriverkaart of in
de at-cable tussen de voedingskaart en de gatedriverkaart.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 27, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer parameter 5-00 Dig. I/O-modus en
parameter 5-01 Klem 27 modus.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 29, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer ook parameter 5-00 Dig. I/O-modus en
parameter 5-02 Klem 29 modus.
WAARSCHUWING 42, Overbelasting digitale uitgang op
X30/6 of X30/7
Controleer voor klem X30/6 de belasting die is aangesloten
op klem X30/6, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer ook parameter 5-32 Klem X30/6 dig.
uitgang (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
Controleer voor klem X30/7 de belasting die is aangesloten
op klem X30/7, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer parameter 5-33 Klem X30/7 dig.
uitgang (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
Alarm 45, Aardfout 2
Aardfout.
Probleem verhelpen
Controleer op een juiste aarding en loszittende
•
aansluitingen.
Controleer op de juiste draaddiktes.
•
Controleer de motorkabels op kortsluiting of
•
lekstromen.
Alarm 46, Voeding voedingskaart
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart: 24 V, 5 V en ± 18 V. Bij
gebruik van een 24 V DC-voeding via VLT® 24 V External
Supply MCB 107, worden enkel de 24 V- en 5 V-voeding
bewaakt. Bij gebruik van 3-fasenetspanning worden alle 3
fasen bewaakt.
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart:
24 V;
•
5 V;
•
± 18 V.
•
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
WAARSCHUWING 48, 1,8 V-voeding laag
De 1,8 V DC-voeding die op de stuurkaart wordt gebruikt,
valt buiten de toegestane begrenzingen. De voeding wordt
gemeten op de stuurkaart.
Probleem verhelpen
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer op overspanning wanneer er een
•
optiekaart aanwezig is.
WAARSCHUWING 49, Snelheidsbegrenzing
Als het toerental buiten het ingestelde bereik in
parameter 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] en
parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] valt, geeft de
frequentieregelaar een waarschuwing weer. Als het
toerental lager is dan de ingestelde begrenzing in
parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] (met uitzondering van
starten en stoppen), wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld.
Alarm 50, AMA kalibratie mislukt
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of de
serviceafdeling van Danfoss.
Alarm 51, AMA controleer U
De instellingen voor motorspanning, motorstroom en
motorvermogen zijn verkeerd.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen van parameter 1-20 tot
•
1-25.
Alarm 52, AMA lage I
De motorstroom is te laag.
Probleem verhelpen
Controleer de instellingen in
•
parameter 1-24 Motorstroom.
Alarm 53, AMA motor te groot
De motor is te groot om een AMA te kunnen uitvoeren.
Alarm 54, AMA motor te klein
De motor is te klein om een AMA te kunnen uitvoeren.
Alarm 55, AMA parameter buiten bereik
Er kan geen AMA worden uitgevoerd, omdat de parameterinstellingen voor de motor buiten het toegestane bereik
vallen.
nom
nom
en I
nom
Alarm 56, AMA onderbroken door gebruiker
De AMA is onderbroken door de gebruiker.
Alarm 57, AMA interne fout
Probeer de AMA enkele keren opnieuw te starten, totdat
de AMA correct wordt uitgevoerd.
LET OP
Wanneer de procedure verschillende keren kort na elkaar
wordt uitgevoerd, kan de motor zo warm worden dat de
weerstanden Rs en Rr groter worden. Gewoonlijk is dit
gedrag echter niet kritiek.
Alarm 58, AMA interne fout
Neem contact op met de Danfoss-leverancier.
WAARSCHUWING 59, Stroomgrens
De stroom is hoger dan de waarde in
parameter 4-18 Stroombegr.. Controleer of de motorparameters 1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld. Verhoog zo
nodig de stroomgrens. Verzeker u ervan dat het systeem
veilig kan werken bij een hogere limiet.
WAARSCHUWING 60, Ext. vergrendeling
De externe vergrendeling is ingeschakeld. Om terug te
keren naar normaal bedrijf moet 24 V DC worden
geschakeld op de klem die is geprogrammeerd voor
externe vergrendeling. Vervolgens moet er een resetsignaal
worden verstuurd (via seriële communicatie of digitale I/O,
of door op [Reset] te drukken).
WAARSCHUWING/ALARM 61, Terugkoppelingsfout
Het door het terugkoppelingsapparaat gemeten toerental
wijkt af van het berekende motortoerental. De functie
Waarschuwing/Alarm/Uitschakelen is in te stellen in
parameter 4-30 Motorterugkoppelingsverliesfunctie. De
maximaal toegestane afwijking (fout) is in te stellen in
parameter 4-31 Motorterugkoppelingssnelh. fout en de
maximale tijdsduur voor de fout is in te stellen in
parameter 4-32 Motorterugkoppelingsverliestime-out. De
functie kan nuttig zijn tijdens een inbedrijfstellingsprocedure.
WAARSCHUWING 62, Uitgangsfrequentie op maximale
begrenzing
De uitgangsfrequentie is hoger dan de ingestelde waarde
in parameter 4-19 Max. uitgangsfreq..
Alarm 63, Mechanische rem laag
De huidige motorstroom heeft het niveau van de remvrijgavestroom niet overschreden binnen de ingestelde tijd
voor de startvertraging.
WAARSCHUWING 64, Spanningslimiet
De combinatie van belasting en toerental vereist een
motorspanning die hoger is dan de feitelijke DC-tussenkringspanning.
WAARSCHUWING/ALARM 65, Overtemperatuur stuurkaart
De uitschakeltemperatuur voor de stuurkaart is 85 °C
(185 °F).
De frequentieregelaar is te koud om te werken. Deze
waarschuwing is gebaseerd op de temperatuursensor in de
IGBT-module.
Verhoog de omgevingstemperatuur van de eenheid. Het is
ook mogelijk om telkens wanneer de motor wordt gestopt
een minieme hoeveelheid stroom naar de frequentieregelaar toe te voeren door parameter 2-00 DC-houd/
voorverw.stroom in te stellen op 5% en
parameter 1-80 Functie bij stop.
Probleem verhelpen
Wanneer de gemeten temperatuur van het koellichaam
0 °C (32 °F) is, zou dit kunnen betekenen dat de temperatuursensor defect is. Daarom wordt het ventilatortoerental
tot het maximum verhoogd. Deze waarschuwing wordt
gegenereerd als de sensordraad tussen de IGBT en de
gatedriverkaart wordt ontkoppeld. Controleer tevens de
thermische sensor van de IGBT.
Alarm 67, Conguratie optiemodule is gewijzigd
Een of meer opties zijn toegevoegd of verwijderd sinds de
laatste uitschakeling. Controleer of de conguratiewijziging
bewust is aangebracht en reset de eenheid.
Alarm 68, Veilige stop actief
De STO-functie is geactiveerd. Om terug te keren naar
normaal bedrijf moet u 24 V DC schakelen op klem 37 en
vervolgens een resetsignaal versturen (via bus of digitale
I/O, of door op [Reset] te drukken).
Alarm 69, Temperatuur voedingskaart
De temperatuursensor op de voedingskaart is te warm of
te koud.
Probleem verhelpen
Controleer de werking van de deurventilatoren.
•
Controleer of de lters voor de deurventilatoren
•
niet geblokkeerd zijn.
Controleer of de doorvoerplaat correct is
•
gemonteerd op IP 21/IP 54 (NEMA 1/12)-frequentieregelaars.
Alarm 70, Ongeldige FC-conguratie
De stuurkaart en de voedingskaart zijn incompatibel met
elkaar. Neem contact op met uw Danfoss-leverancier.
Vermeld hierbij de typecode van de eenheid die op het
typeplaatje staat, en de onderdeelnummers van de
kaarten, om de compatibiliteit te controleren.
Alarm 71, Veilige stop PTC 1
De STO-functie is ingeschakeld vanaf de VLT® PTC
Thermistor Card MCB 112 (motor te warm). Normaal bedrijf
kan worden hervat wanneer de MCB 112 24 V DC schakelt
op klem 37 (wanneer de motortemperatuur een
aanvaardbaar niveau heeft bereikt) en wanneer de digitale
ingang van de MCB 112 wordt uitgeschakeld. Wanneer dit
gebeurt, moet er een resetsignaal worden gegeven (via
bus of digitale I/O, of door op [Reset] te drukken).
LET OP
Wanneer een automatische herstart is ingeschakeld, kan
de motor starten zodra de fout is opgeheven.
Alarm 72, Gevaarlijke storing
STO met blokkering. Onverwachte signaalniveaus op Safe
Torque O en digitale ingang vanuit de VLT® PTC
STO is geactiveerd. Wanneer een automatische herstart is
ingeschakeld, kan de motor starten zodra de fout is
opgeheven.
WAARSCHUWING 76, Setup vermogenseenheid
Het aantal vereiste vermogenseenheden komt niet overeen
met het gedetecteerde aantal actieve vermogenseenheden.
Bij het vervangen van een F-behuizing wordt deze
waarschuwing gegenereerd als de
gegevens in de voedingskaart van de module niet
overeenkomen met die van de rest van de frequentieregelaar.
Probleem verhelpen
Controleer of het reserveonderdeel en de
•
bijbehorende voedingskaart het juiste onderdeelnummer hebben.
WAARSCHUWING 77, Modus laag vermogen
De frequentieregelaar werkt met lager vermogen (met
minder dan het toegestane aantal omvormersecties). Deze
waarschuwing wordt gegenereerd bij het uit- en weer
inschakelen wanneer de frequentieregelaar is ingesteld om
te werken met minder omvormers; de frequentieregelaar
blijft werken.
Alarm 79, Ongeldige conguratie vermogensdeel
De schalingskaart heeft een onjuist onderdeelnummer of is
niet geïnstalleerd. De MK102-connector op de
voedingskaart kon niet worden geïnstalleerd.
Alarm 80, Omvormer ingesteld op standaardwaarde
De parameterinstellingen zijn ingesteld op de standaardwaarden na een handmatige reset. Reset de eenheid om
het alarm op te heen.
Alarm 81, CSIV corrupt
Het CSIV-bestand bevat syntaxfouten.
Alarm 82, CSIV-parameterfout
CSIV heeft een parameter niet kunnen initialiseren.
De ventilator werkt niet. De ventilatorbewaking controleert
of de ventilator draait bij inschakeling of terwijl de
mengventilator is ingeschakeld. In parameter 14-53 Ventila-torbew. kunt u instellen of bij het optreden van de
mengventilatorfout een waarschuwing of een alarm
(uitschakeling) moet worden gegenereerd.
Probleem verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in om na te gaan of de
waarschuwing/het alarm zich opnieuw voordoet.
Alarm 243, Rem-IGBT
Dit alarm is enkel van toepassing op frequentieregelaars
met behuizingsgrootte F. Dit komt overeen met
WAARSCHUWING/ALARM 27, Remchopperfout. Het rapportnummer verwijst niet naar de module met de defecte remIGBT. De open Klixon-schakelaar kan worden
geïdenticeerd in het rapportnummer.
De rapportwaarde in de alarmlog geeft aan welke
vermogensmodule het alarm heeft veroorzaakt:
1 = meest linkse omvormermodule
2 = middelste omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
2 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F10 of F11
2 = tweede omvormer van linker omvormermodule in behuizingsgrootte F14
3 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
3 = derde omvormer van linker omvormermodule
in eenheidgrootte F14 of F15
4 = meest rechtse omvormermodule in
behuizingsgrootte F14
5 = gelijkrichtermodule
6 = rechter gelijkrichtermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
Alarm 244, Temperatuur koellichaam
Dit alarm is enkel van toepassing op frequentieregelaars
met behuizingstype F. Dit komt overeen met
Alarm 29, Temp. koellichaam.
De rapportwaarde in de alarmlog geeft aan welke
vermogensmodule het alarm heeft veroorzaakt:
1 = meest linkse omvormermodule
2 = middelste omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
2 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F10 of F11
2 = tweede omvormer van linker omvormermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
3 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
3 = derde omvormer van linker omvormermodule
in eenheidgrootte F14 of F15
4 = meest rechtse omvormermodule in
behuizingsgrootte F14 of F15
5 = gelijkrichtermodule
6 = rechter gelijkrichtermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
Alarm 245, Sensor koellichaam
Dit alarm is enkel van toepassing op frequentieregelaars
met behuizingsgrootte F. Dit komt overeen met
Alarm 39, Sensor koellichaam.
De rapportwaarde in de alarmlog geeft aan welke
vermogensmodule het alarm heeft veroorzaakt:
1 = meest linkse omvormermodule
2 = middelste omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
2 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F10 of F11
2 = tweede omvormer van linker omvormermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
3 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
3 = derde omvormer van linker omvormermodule
in eenheidgrootte F14 of F15
4 = meest rechtse omvormermodule in
behuizingsgrootte F14 of F15
5 = gelijkrichtermodule
6 = rechter gelijkrichtermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
De 12-pulsfrequentieregelaar kan deze waarschuwing/dit
alarm genereren wanneer 1 van de lastscheiders of circuitbreakers wordt geopend terwijl de eenheid is
ingeschakeld.
Alarm 246, Voeding voedingskaart
Dit alarm is enkel van toepassing op frequentieregelaars
met behuizingsgrootte F. Dit komt overeen met
Alarm 46, Voeding voedingskaart.
De rapportwaarde in de alarmlog geeft aan welke
vermogensmodule het alarm heeft veroorzaakt:
1 = meest linkse omvormermodule
2 = middelste omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
2 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F10 of F11
2 = tweede omvormer van linker omvormermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
3 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
3 = derde omvormer van linker omvormermodule
in eenheidgrootte F14 of F15
4 = meest rechtse omvormermodule in
behuizingsgrootte F14 of F15
5 = gelijkrichtermodule
6 = rechter gelijkrichtermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
Alarm 247, Temperatuur voedingskaart
Dit alarm is enkel van toepassing op frequentieregelaars
met behuizingsgrootte F. Dit komt overeen met
Alarm 69, Temperatuur voedingskaart.
De rapportwaarde in de alarmlog geeft aan welke
vermogensmodule het alarm heeft veroorzaakt:
1 = meest linkse omvormermodule
2 = middelste omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
2 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F10 of F11
2 = tweede omvormer van linker omvormermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
3 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
3 = derde omvormer van linker omvormermodule
in eenheidgrootte F14 of F15
4 = meest rechtse omvormermodule in
behuizingsgrootte F14 of F15
5 = gelijkrichtermodule
6 = rechter gelijkrichtermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
4 = meest rechtse omvormermodule in
behuizingsgrootte F14 of F15
5 = gelijkrichtermodule
6 = rechter gelijkrichtermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
WAARSCHUWING 250, Nieuw reserveonderdeel
De voeding of de schakelende voeding is vervangen.
Herstel de typecode voor de frequentieregelaar in het
EEPROM. Selecteer de juiste typecode in
parameter 14-23 Instelling typecode op basis van het label
op de frequentieregelaar. Vergeet niet om tot slot Opsl in
EEPROM te selecteren.
WAARSCHUWING 251, Nieuwe typecode
De voedingskaart of andere componenten is/zijn
vervangen en de typecode is gewijzigd.
6
6
Alarm 248, Ongeldige conguratie vermogensdeel
Dit alarm is enkel van toepassing op frequentieregelaars
met behuizingsgrootte F. Dit komt overeen met
Alarm 79, Ongeldige conguratie vermogensdeel.
De rapportwaarde in de alarmlog geeft aan welke
vermogensmodule het alarm heeft veroorzaakt:
1 = meest linkse omvormermodule
2 = middelste omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
2 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F10 of F11
2 = tweede omvormer van linker omvormermodule in behuizingsgrootte F14 of F15
3 = rechter omvormermodule in behuizingsgrootte F12 of F13
3 = derde omvormer van linker omvormermodule
in behuizingsgrootte F14 of F15