Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige
installatie en inbedrijfstelling van de frequentieregelaar.
De bedieningshandleiding is bedoeld voor gebruik door
gekwaliceerd personeel.
Zorg dat u de instructies leest en opvolgt om de frequentieregelaar op veilige en professionele wijze te gebruiken.
Let vooral ook op de veiligheidsvoorschriften en algemene
waarschuwingen. Bewaar deze bedieningshandleiding altijd
in de buurt van de frequentieregelaar.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2 Aanvullende informatiebronnen
Er zijn andere informatiebronnen beschikbaar om inzicht te
krijgen in geavanceerde functies en programmering van de
frequentieregelaar.
Productoverzicht
1.4
1.4.1 Beoogd gebruik
De frequentieregelaar is een elektronische motorregelaar
voor:
Het regelen van het motortoerental op basis van
•
terugkoppeling van het systeem of externe
commando's vanaf externe regelaars. Een
elektrische aandrijving bestaat uit de frequentieregelaar, de motor en het door de motor
aangedreven werktuig.
Bewaking van systeem- en motorstatus.
•
De frequentieregelaar kan ook worden gebruikt voor
bescherming tegen overbelasting van de motor.
Afhankelijk van de conguratie kan de frequentieregelaar
worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of deel
uitmaken van een omvangrijkere toepassing of installatie.
11
De VLT® AutomationDrive FC 301/FC 302
•
Programmeerhandleiding gaat dieper in op het
gebruik van parameters en bevat veel toepassingsvoorbeelden.
De VLT® AutomationDrive FC 301/FC 302 Design
•
Guide biedt gedetailleerde informatie over de
mogelijkheden en functies voor het ontwerpen
van motorregelsystemen.
Instructies voor gebruik met optionele
•
apparatuur.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn
beschikbaar bij Danfoss. Zie www.danfoss.com/en/search/?lter=type%3Adocumentation%2Csegment%3Adds voor een
overzicht.
Handleiding- en softwareversie
1.3
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de handleidingversie en de bijbehorende softwareversie.
VersieOpmerkingenSoftwareversie
MG33ATxx Correctie fout. Minimale
kabeldoorsnede veranderd in 10
mm² (7 AWG)
8.1x, 48.20
(IMC)
De frequentieregelaar mag worden gebruikt in residentiële,
industriële en commerciële omgevingen in overeenstemming met lokale wetten en normen.
LET OP
In een woonomgeving kan dit product radiostoring
veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om
aanvullende corrigerende maatregelen te treen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieregelaar niet in toepassingen die niet
voldoen aan de gespeciceerde bedrijfsomstandigheden
en -omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de in
hoofdstuk 8 Specicaties gespeciceerde voorwaarden.
LET OP
De uitgangsfrequentie van de frequentieregelaar is
begrensd op 590 Hz.
Neem contact op met Danfoss als meer dan 590 Hz
vereist is.
De onderstaande lijst bevat een selectie van mogelijke
typegoedkeuringen en certiceringen voor Danfoss
frequentieregelaars:
11
LET OP
De specieke goedkeuringen en certicering voor de
frequentieregelaar zijn te vinden op het typeplaatje van
de frequentieregelaar. Voor meer informatie kunt u
contact opnemen met de vestiging of partner van
Danfoss bij u in de buurt.
Zie de sectie Thermische motorbeveiliging in de productspeciekedesign guide voor meer informatie over de eisen van
UL 508C ten aanzien van het behoud van het thermische
geheugen.
Zie de sectie ADN-conforme installatie in de productspeciekedesign guide voor meer informatie over conformiteit
met het Europees Verdrag inzake het internationale
vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren
(ADN).
In dit document worden de volgende symbolen gebruikt:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieregelaar is alleen mogelijk als de frequentieregelaar op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd en bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden volgens relevante wetten en voorschriften.
Het personeel moet tevens bekend zijn met de instructies
en veiligheidsmaatregelen die in deze handleiding staan
beschreven.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer
de frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien.
Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de
waarschuwingsleds uit zijn. Als u de aangegeven
wachttijd na afschakeling niet in acht neemt voordat u
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Stop de motor.
•
Schakel de netvoeding en externe DC-tussen-
•
kringvoedingen af, inclusief backupvoedingen,
UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen
naar andere frequentieregelaars.
Onderbreek de voeding naar de PM-motor of
•
vergrendel de motor.
Wacht tot de condensatoren volledig ontladen
•
zijn. De vereiste minimale wachttijd staat
vermeld in Tabel 2.1 en is ook te vinden op het
productlabel boven op de frequentieregelaar.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of de condensatoren volledig ontladen
zijn voordat u service- of reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor
opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd volgens de nationale en
lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
WAARSCHUWING
ONBEDOELD DRAAIEN VAN DE MOTOR
WINDMILLING
Het onbedoeld draaien van permanentmagneetmotoren
wekt spanning op waardoor de eenheid elektrisch kan
worden geladen; dat kan leiden tot ernstig of dodelijk
letsel of schade aan apparatuur.
Zorg dat permanentmagneetmotoren zijn
•
geblokkeerd om onbedoeld draaien te
voorkomen.
22
Spanning
[V]
4715
200–2400,25-3,7 kW
380–5000,25-7,5 kW
525–6000,75-7,5 kW
525–690–1,5-7,5 kW
Tabel 2.1 Ontladingstijd
Minimale wachttijd (minuten)
(0,34-5 pk)
(0,34-10 pk)
(1-10 pk)
(2-10 pk)
–5,5-37 kW
(7,5-50 pk)
–11-75 kW
(15-100 pk)
–11-75 kW
(15-100 pk)
11-75 kW
(15-100 pk)
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
VOORZICHTIG
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Een interne fout in de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig letsel als de frequentieregelaar niet goed is
gesloten.
Controleer voordat u de spanning inschakelt of
•
alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten
en stevig zijn vastgezet.
CAUTION:
See manual for special condition/mains fuse
Voir manual de conditions speclales/fusibles
WARNING:
Stored charge, wait 4 min.
Charge residuelle, attendez 4 min.
* 1 3 1
X
3 5 3 7 0 1 0 1 2 2 G 4 3 0 *
`
Automation Drive
www.danfoss.com
T/C: FC-302PK37T2E20H1BGXXXXSXXXXA6BKC4XXXD0
Listed 76X1 E134261 Ind. Contr. Eq.
o
`
1
2
4
5
6
7
8
9
10
3
Mechanische installatie
3 Mechanische installatie
VLT® AutomationDrive FC 301/302
3.1 Uitpakken
33
3.1.1 Geleverde artikelen
Welke artikelen precies worden geleverd, hangt af van de
productconguratie.
Controleer of de geleverde artikelen en de
•
LET OP
Verwijder het typeplaatje niet van de frequentieregelaar
(verlies van garantie).
Zorg dat aan de vereisten voor opslag wordt voldaan. Zie
hoofdstuk 8.4 Omgevingscondities voor meer informatie.
3.2 Installatieomgevingen
informatie op het typeplaatje overeenkomen met
de orderbevestiging.
Controleer de verpakking en frequentieregelaar
•
op zichtbare schade die is veroorzaakt door een
onjuiste behandeling tijdens het vervoer. Dien
eventuele schadeclaims in bij de vervoerder.
Bewaar beschadigde onderdelen om de claim te
onderbouwen.
LET OP
In omgevingen met vloeistofnevel, deeltjes of corrosieve
gassen moet u ervoor zorgen dat de IP/Type-klasse
overeenkomt met de installatieomgeving. Als niet aan de
omgevingsvereisten wordt voldaan, kan dit de
levensduur van de frequentieregelaar bekorten. Zorg dat
wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van
luchtvochtigheid, temperatuur en hoogte.
Trillingen en schokken
De frequentieregelaar voldoet aan de vereisten die gelden
wanneer de eenheid is gemonteerd aan de wand of op de
vloer van een productiehal of in panelen die met bouten
aan de wand of de vloer zijn bevestigd.
Zie hoofdstuk 8.4 Omgevingscondities voor gedetailleerde
Een onjuiste montage kan leiden tot oververhitting en
lagere prestaties.
Koeling
Zorg voor vrije ruimte boven en onder de
•
eenheid in verband met luchtkoeling. Zie
Afbeelding 3.2 voor de vereiste vrije ruimte.
Afbeelding 3.2 Vrije ruimte boven en onder voor luchtkoeling
BehuizingA1-A5B1-B4C1, C3C2, C4
a [mm (in)]100 (3,9)200 (7,8)200 (7,8)225 (8,9)
Tabel 3.1 Vereisten minimale vrije ruimte voor luchtkoeling
Hijsen
Verzeker u ervan dat het hijstoestel geschikt is
•
voor de taak.
Regel zo nodig een takel, kraan of vorkheftruck
•
met de juiste hefcapaciteit om de eenheid te
verplaatsen.
Maak bij het hijsen gebruik van de hijsogen op
•
de eenheid, indien aanwezig.
WAARSCHUWING
ZWARE LAST
Niet-gebalanceerde lasten kunnen vallen en lasten
kunnen kantelen. Als u bij het hijsen niet de juiste
voorzorgsmaatregelen treft, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel of tot schade aan apparatuur.
Loop niet onder hangende lasten door.
•
Draag persoonlijke beschermingsmiddelen zoals
•
handschoenen, een veiligheidsbril en veiligheidsschoeisel om letsel te voorkomen.
Zorg dat u hijstoestellen gebruikt met het juiste
•
draagvermogen. Om een veilige hijsmethode te
bepalen, moet u het gewicht van de eenheid
controleren; zie hoofdstuk 8.9 Vermogensklasse,gewicht en afmetingen.
De hoek tussen de bovenkant van de frequen-
•
tieregelaarmodule en de hijskabels is van
invloed op de maximale laadkracht op de kabel.
Die hoek moet 65° of meer bedragen. Kies
hijskabels van de juiste maat en bevestig ze op
de juiste wijze.
Montage
1.Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
gewicht van de eenheid kan dragen. De frequentieregelaar is geschikt voor installatie naast elkaar.
2.Plaats de eenheid zo dicht mogelijk bij de motor.
Houd de motorkabels zo kort mogelijk.
3.Monteer de eenheid verticaal op een stevige,
vlakke ondergrond of op de optionele
achterwand, om te zorgen voor de benodigde
luchtkoeling.
4.Maak bij wandmontage gebruik van de
sleufvormige bevestigingsgaten, indien aanwezig.
Montage met montageplaat en rails
Het gebruik van de montageplaat is vereist bij montage op
rails.
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
44
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Door geïnduceerde spanning vanuit motorkabels die bij
elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren van
de apparatuur worden opgeladen, ook wanneer die
apparatuur is uitgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motorkabels niet van elkaar gescheiden
houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Houd uitgaande motorkabels van elkaar
•
gescheiden of
Gebruik afgeschermde kabels.
•
VOORZICHTIG
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in
de beschermende geleider. Het niet opvolgen van de
aanbevelingen kan ertoe leiden dat de RCD niet de
beoogde beveiliging biedt.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Overstroombeveiliging
Aanvullende beschermende apparatuur, zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieregelaar en de motor,
is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
die zekeringen niet in de fabriek zijn aangebracht,
moet de installateur ze plaatsen. Zie de maximale
zekeringgrootte in hoofdstuk 8.7 Zekeringen encircuitbreakers.
Draadtype en -specicaties
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C (167 °F).
Zie hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens en
hoofdstuk 8.5 Kabelspecicaties voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
4.2 EMC-correcte installatie
Om een EMC-correcte installatie uit te voeren, volgt u de
instructies die staan vermeld in hoofdstuk 4.3 Aarding,
hoofdstuk 4.4 Bedradingsschema, hoofdstuk 4.5 Motoraansluiting en hoofdstuk 4.7 Stuurkabels.
4.3 Aarding
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
Voor elektrische veiligheid
Aard de frequentieregelaar volgens de relevante
•
normen en richtlijnen.
Gebruik een afzonderlijke aarddraad voor de
•
voedende bekabeling, de motorbekabeling en de
stuurkabels.
Aard de ene frequentieregelaar niet op de
•
andere, zoals in een ringnetwerk (zie
Afbeelding 4.1).
scherming en de behuizing van de
frequentieregelaar met behulp van metalen
kabelwartels of de klemmen die op de
apparatuur aanwezig zijn (zie
hoofdstuk 4.5 Motoraansluiting).
Gebruik sterk gevlochten draad (litzedraad, high-
•
strand wire) om snelle elektrische transiënten te
beperken.
Gebruik geen pigtails.
•
LET OP
POTENTIAALVEREFFENING
Risico op snelle elektrische transiënten wanneer de
aardpotentiaal van de frequentieregelaar niet
overeenkomt met de aardpotentiaal van het
regelsysteem. Installeer vereeningskabels tussen de
systeemcomponenten. Aanbevolen kabeldoorsnede:
16 mm² (6 AWG).
1) Klem 37 (optioneel) wordt gebruikt voor Safe Torque O (STO). Zie de VLT® Safe Torque O Bedieningshandleiding voor
installatie-instructies. Voor FC 301 geldt dat klem 37 alleen beschikbaar is in behuizingsgrootte A1. Relais 2 en klem 29
hebben geen functie in de FC 301.
1PLC10Netkabel (niet-afgeschermd)
2Vereeningskabel van minimaal 16 mm² (6 AWG)11Uitgangscontactor.
3Stuurkabels.12Kabelisolatie gestript.
4Minimaal 200 mm (7,9 in) tussen stuurkabels, motorkabels en
Zie hoofdstuk 4.2 EMC-correcte installatie voor meer informatie over EMC.
VLT® AutomationDrive FC 301/302
LET OP
EMC-STORINGEN
Gebruik afgeschermde kabels voor motorkabels en
stuurkabels en afzonderlijke kabels voor ingangsvermogen, motorkabels en stuurkabels. Als voedings-,
motor- en stuurkabels niet van elkaar worden
44
gescheiden, kan dat resulteren in een onbedoelde
werking of verminderde prestaties. De afstand tussen
voedings-, motor- en stuurkabels moet minimaal 200
mm (7,9 in) bedragen.
4.Sluit de 3-fasige motorkabel aan op klem 96 (U),
97 (V) en 98 (W); zie Afbeelding 4.4.
5.Haal de klemmen aan volgens de informatie in
hoofdstuk 8.8 Aanhaalmomenten voor aansluitingen.
4.5 Motoraansluiting
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Door geïnduceerde spanning vanuit motorkabels die bij
elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren van
de apparatuur worden opgeladen, ook wanneer die
apparatuur is uitgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motorkabels niet van elkaar gescheiden
houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Houd uitgaande motorkabels van elkaar
•
gescheiden of
Gebruik afgeschermde kabels.
•
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
•
aanzien van kabelgroottes op. Zie
hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor de
maximale draaddiktes.
Volg de bedradingsvereisten van de motorfa-
•
brikant op.
Onderaan eenheden van het type IP 21 (NEMA
•
1/12) en hoger zijn uitbreekpoorten of toegangspanelen aangebracht voor het aansluiten van de
motorkabels.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat
•
(voor bv. Dahlandermotor of sleepringmotor) aan
tussen de frequentieregelaar en de motor.
Procedure voor aarding van de kabelafscherming
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om
een mechanische bevestiging en elektrisch
contact tussen de kabelafscherming en aarde te
verkrijgen.
3.Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde
aardklem volgens de aardingsinstructies in
hoofdstuk 4.3 Aarding; zie Afbeelding 4.4.
Afbeelding 4.4 Motoraansluiting
Afbeelding 4.5 toont de kabelaansluitingen voor
netvoeding, motor en aarde voor basisfrequentieregelaars.
De werkelijke conguratie hangt af van het type eenheid
en de aanwezigheid van optionele apparatuur.
Afbeelding 4.5 Voorbeeld van bedrading van motor,
netvoeding en aarde
Aansluiting netvoeding
4.6
Bepaal de juiste draaddikte op basis van de
•
ingangsstroom van de frequentieregelaar. Zie
hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor de
maximale draaddiktes.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
•
aanzien van kabelgroottes op.
Procedure
1.Sluit de 3-fasige netvoedingskabels aan op klem
L1, L2 en L3 (zie Afbeelding 4.5).
2.Afhankelijk van de conguratie van de apparatuur
moet het ingangsvermogen worden aangesloten
op de netingangsklemmen of de netschakelaar.
3.Aard de kabel volgens de aardingsinstructies in
hoofdstuk 4.3 Aarding.
4.Als de frequentieregelaar wordt gevoed via een
geïsoleerde netbron (IT-net of zwevende
driehoekschakeling) of TT/TN-S met één zijde
geaard (geaarde driehoekschakeling), moet u
zorgen dat parameter 14-50 RFI-lter is ingesteld
op [0] Uit. Die instelling voorkomt schade aan de
tussenkring en beperkt de aardcapaciteitsstromen
conform IEC 61800-3.
Als de frequentieregelaar zich in de alarmmodus of een
overspanningssituatie bevindt, wordt de mechanische rem
onmiddellijk gesloten.
LET OP
De frequentieregelaar is geen beveiliging. Het is de
verantwoordelijkheid van de systeemontwerper om
beveiligingen te integreren volgens de relevante
nationale voorschriften voor kranen/hijsinrichtingen.
Stuurkabels
Isoleer de stuurkabels van de hoogvermogencom-
•
ponenten in de frequentieregelaar.
Wanneer een thermistor op de frequentieregelaar
•
wordt aangesloten, moet u ervoor zorgen dat de
stuurkabels van de thermistor afgeschermd en
versterkt/dubbel geïsoleerd zijn. Het gebruik van
een 24 V DC-voeding wordt aanbevolen.
Bij hijs-/daaltoepassingen moet een elektromechanische
rem kunnen worden bestuurd.
Bestuur de rem via een relaisuitgang of een
•
digitale uitgang (klem 27 en 29).
Houd de uitgang gesloten (spanningsvrij) zolang
•
de frequentieregelaar de motor niet in stilstand
kan houden, bijvoorbeeld doordat de belasting te
groot is.
Selecteer [32] Mech. rembesturing in parame-
•
tergroep 5-4* Relais voor toepassingen met een
elektromechanische rem.
De rem wordt vrijgegeven als de motorstroom
•
hoger wordt dan de in parameter 2-20 Stroom bij
vrijgave rem ingestelde waarde.
De rem wordt ingeschakeld wanneer de uitgangs-
•
frequentie lager wordt dan de in
parameter 2-21 Snelheid remactivering [TPM] of
parameter 2-22 Snelheid activering rem [Hz]
ingestelde waarde, en alleen als de frequentieregelaar een stopcommando uitvoert.
Afbeelding 4.6 De mechanische rem aansluiten op de frequentieregelaar
4.8 Installatiechecklist
Voordat u de installatie van de eenheid voltooit, moet u eerst de volledige installatie inspecteren zoals aangegeven in
Tabel 4.1. Vink de items af wanneer ze voltooid zijn.
InspecterenBeschrijving
Hulpapparatuur
Bekabeling
Stuurkabels
Vrije ruimte voor
koeling
Omgevingscondities•Controleer of aan de omgevingscondities wordt voldaan.
Zekeringen en
circuitbreakers
Kijk of er hulpapparatuur, schakelaars, werkschakelaars of ingangszekeringen/circuitbreakers aanwezig zijn
•
aan de voedende zijde van de frequentieregelaar of aan de uitgangszijde naar de motor. Ga na of die
geschikt zijn om bij vol toerental te worden gebruikt.
Controleer de functie en installatie van sensoren die worden gebruikt voor terugkoppeling naar de
•
frequentieregelaar.
Verwijder eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren van de motor.
•
Pas eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan de voedingszijde aan en zorg dat ze worden
•
gedempt.
Zorg dat de motorkabels en de stuurkabels van elkaar zijn gescheiden (afgeschermd) of in 3 afzonderlijke
•
metalen kabelgoten zijn geplaatst om hoogfrequente interferentie tegen te gaan.
Controleer op gebroken of beschadigde draden en loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de stuurkabels zijn gescheiden van voedings- en motorkabels om ruisimmuniteit te
•
garanderen.
Controleer de spanningsbron van de signalen, waar nodig.
•
Het gebruik van afgeschermde kabels of kabels met gedraaide paren wordt aanbevolen. Verzeker u ervan dat
de afscherming correct is aangesloten.
Controleer of er boven en onder de eenheid voldoende vrije ruimte is om te zorgen voor de benodigde
•
luchtkoeling; zie hoofdstuk 3.3.1 Montage.
Controleer op het gebruik van de juiste zekeringen en circuitbreakers.
•
Controleer of alle zekeringen stevig zijn bevestigd en bedrijfsklaar zijn en of alle circuitbreakers openstaan.
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
55
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op de netvoeding. Als installatie,
opstarten en onderhoud niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
LET OP
De frontafdekkingen met waarschuwingssymbolen
vormen een integraal onderdeel van de frequentieregelaar en zijn aangemerkt als veiligheidsafdekking. De
afdekkingen moeten vóór het inschakelen van de
spanning worden aangebracht en altijd op hun plaats
zitten.
Voordat u de spanning inschakelt:
1.Sluit de veiligheidsafdekking goed.
2.Controleer of alle kabelwartels stevig zijn
vastgezet.
3.Verzeker u ervan dat het ingangsvermogen naar
de eenheid is afgeschakeld en vergrendeld
(lockout). Vertrouw niet op de lastscheiders van
de frequentieregelaar voor isolatie van het
ingangsvermogen.
4.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de ingangsklemmen L1 (91), L2 (92) en L3 (93),
fase naar fase en fase naar aarde.
5.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de uitgangsklemmen 96 (U), 97 (V) en 98 (W),
fase naar fase en fase naar aarde.
6.Controleer de elektrische geleiding door de
motor door de ohmwaarden te meten op U-V
(96-97), V-W (97-98) en W-U (98-96).
7.Controleer op een juiste aarding van de frequentieregelaar en de motor.
8.Inspecteer de frequentieregelaar op losse
klemaansluitingen.
9.Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
met de spanning van de frequentieregelaar en de
motor.
1 Welke informatie op het display wordt weergegeven, is afhankelijk van welke functie of welk menu is geselecteerd
(in dit geval [Quick Menu], Q3-13 Displayinstellingen).
2 StatusGeeft bedrijfsgegevens weer.
3 Quick MenuGeeft toegang tot de parameters voor het programmeren van de eerste setup en biedt uitgebreide toepassingsin-
structies.
4 BackBrengt u terug naar de vorige stap of lijst in de menustructuur.
5 Groen indicatie-
Spanning ingeschakeld.
lampje
6 Geel indicatie-
lampje
7 Rood indicatie-
lampje
8 [Hand On]Hiermee wordt de frequentieregelaar in de lokale bedieningsmodus geplaatst, zodat hij reageert op het LCP.
9 UitStopt de motor maar onderbreekt de voeding naar de frequentieregelaar niet.
10 [Auto On]Zet het systeem in de externe bedieningsmodus.
11 ResetHiermee kunt u de frequentieregelaar handmatig resetten nadat u een fout hebt opgeheven.
Het indicatielampje gaat branden als er een waarschuwing actief is. Op het display wordt een tekst weergegeven
om het probleem aan te duiden.
Bij een foutconditie gaat het indicatielampje knipperen en wordt er een alarmtekst weergegeven.
Een extern stopsignaal via een stuuringang of seriële communicatie onderdrukt de lokale handmodus.
•
Reageert op een extern startcommando via stuurklemmen of seriële communicatie.
•
12 OKHiermee kunt u toegang krijgen tot parametergroepen of een selectie bevestigen.
13 Navigatietoetsen Druk op de navigatietoetsen om tussen opties in het menu te schakelen.
14 InfoDruk hierop om een beschrijving van de geselecteerde functie weer te geven.
15 CancelAnnuleert uw laatste wijziging of opdracht, zolang de displaymodus niet is gewijzigd.
16 HoofdmenuBiedt toegang tot alle programmeerbare parameters.
17 Alarm LogToont een overzicht van de actieve waarschuwingen, de laatste 10 alarmen en de onderhoudslog.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
7 Onderhoud, diagnose en problemen verhelpen
7.1 Onderhoud en service
Bij normale bedrijfscondities en belastingproelen is de
frequentieregelaar onderhoudsvrij gedurende zijn volledige
levensduur. Om uitval, gevaar en schade te voorkomen,
moet u de frequentieregelaar regelmatig inspecteren op
een stevige bevestiging van de klemaansluitingen, binnendringing van stof enzovoort; de frequentie hiervan is
afhankelijk van de bedrijfscondities. Vervang versleten of
beschadigde onderdelen door originele reserveonderdelen
of standaard onderdelen. Neem voor service en
ondersteuning contact op met de Danfoss-leverancier in
uw regio.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
7.2 Waarschuwings- en alarmtypen
Waarschuwingen
Er wordt een waarschuwing gegenereerd als er een
alarmconditie dreigt of als er sprake is van abnormale
bedrijfscondities. In sommige gevallen genereert de
frequentieregelaar ook een alarm. Een waarschuwing
verdwijnt automatisch wanneer de abnormale conditie is
opgeheven.
Alarmen
Een alarm geeft een fout aan die onmiddellijk aandacht
vereist. De fout veroorzaakt altijd een uitschakeling (trip) of
een uitschakeling met blokkering. Reset het systeem na
een alarm.
Uitschakeling (trip)
Er wordt een alarm gegenereerd wanneer de frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip), wat betekent dat de
frequentieregelaar de werking opschort om schade aan de
frequentieregelaar of het systeem te voorkomen. De motor
loopt vrij uit tot stop. De logica van de frequentieregelaar
blijft werken en blijft de status van de frequentieregelaar
bewaken. Nadat de foutconditie is opgeheven, kan de
frequentieregelaar worden gereset. Daarna is hij weer
bedrijfsklaar.
De frequentieregelaar resetten na een uitschakeling
(trip)/uitschakeling met blokkering
Een uitschakeling (trip) kan op 4 manieren worden gereset:
Door te drukken op [Reset] op het LCP.
•
Resetcommando via een digitale ingang.
•
Resetcommando via seriële communicatie.
•
Automatische reset.
•
Uitschakeling met blokkering
De ingangsspanning wordt af- en weer ingeschakeld. De
motor loopt vrij uit tot stop. De frequentieregelaar blijft de
status van de frequentieregelaar bewaken. Onderbreek de
ingangsspanning naar de frequentieregelaar, neem de
oorzaak van de fout weg en reset de frequentieregelaar.
Naast de tekst en de alarmcode op het LCP zijn er 3
statusindicatielampjes.
77
Waarschuwingsindica-
tielampje
WaarschuwingAanUit
AlarmUitAan (knippert)
Uitschakeling
met
blokkering
Afbeelding 7.2 Statusindicatielampjes
AanAan (knippert)
Alarmindicatielampje
VLT® AutomationDrive FC 301/302
7.3 Lijst met waarschuwingen en alarmen
Onderstaande informatie over waarschuwingen en alarmen
beschrijft alle waarschuwings- en alarmcondities, geeft de
mogelijke oorzaak aan en biedt een oplossing of foutopsporingsprocedure.
WAARSCHUWING 1, 10 V laag
De spanning van de stuurkaart is minder dan 10 V vanaf
klem 50.
Verminder de belasting van klem 50, aangezien de 10 Vvoeding overbelast is. Maximaal 15 mA of minimaal 590 Ω.
Deze conditie kan worden veroorzaakt door een
kortsluiting in een aangesloten potentiometer of een
onjuiste bedrading van de potentiometer.
Problemen verhelpen
Verwijder de bedrading vanaf klem 50. Als de
•
waarschuwing verdwijnt, ligt het probleem bij de
bedrading. Vervang de stuurkaart als de
waarschuwing niet verdwijnt.
WAARSCHUWING/ALARM 2, Live zero-fout
Deze waarschuwing of dit alarm verschijnt alleen als dat
door de gebruiker is ingesteld in parameter 6-01 Live zerotime-out-functie. Het signaal op 1 van de analoge ingangen
is minder dan 50% van de minimumwaarde die voor die
ingang is geprogrammeerd. Deze conditie kan worden
veroorzaakt door draadbreuk of door een signaal van een
defect apparaat.
Problemen verhelpen
Controleer de aansluitingen op alle analoge
ingangsklemmen. Stuurkaart: klem 53 en 54 voor
signalen, klem 55 gemeenschappelijk. VLT
General Purpose I/O MCB 101: klem 11 en 12
voor signalen, klem 10 gemeenschappelijk. VLT
Analog I/O MCB 109: klem 1, 3, 5 voor signalen,
klem 2, 4, 6 gemeenschappelijk.
Controleer of de programmering van de frequentieregelaar en de schakelinstellingen
overeenkomen met het type analoge signaal.
Voer een ingangsklemsignaaltest uit.
WAARSCHUWING/ALARM 3, Geen motor
Er is geen motor aangesloten op de uitgang van de
frequentieregelaar.
WAARSCHUWING/ALARM 4, Voedingsfaseverlies
Aan de voedingszijde ontbreekt een fase of de onbalans
van de netspanning is te hoog. Deze melding verschijnt
ook als er een fout optreedt in de ingangsgelijkrichter. De
opties zijn te programmeren via parameter 14-12 Functie bij
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING 5, DC-tussenkringspanning hoog
De DC-tussenkringspanning is hoger dan de waarschuwingslimiet voor hoge spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING 6, DC-tussenkringspanning laag
De DC-tussenkringspanning is lager dan de waarschuwingslimiet voor lage spanning. De limiet hangt af van de
nominale spanning van de frequentieregelaar. De eenheid
is nog steeds actief.
WAARSCHUWING/ALARM 7, DC-overspanning
Als de DC-tussenkringspanning hoger is dan de
begrenzing, wordt de frequentieregelaar na enige tijd
uitgeschakeld.
Problemen verhelpen
Sluit een remweerstand aan.
•
Verleng de ramptijd.
•
Wijzig het type ramp.
•
Activeer de functies in parameter 2-10 Remfunctie.
•
Verhoog parameter 14-26 Uitschakelvertraging bij
•
inverterfout.
WAARSCHUWING/ALARM 8, DC-onderspanning
Als de DC-tussenkringspanning onder de onderspanningslimiet komt, controleert de frequentieregelaar of er een 24
V DC-backupvoeding is aangesloten. Als geen 24 V DCbackupvoeding is aangesloten, wordt de frequentieregelaar
uitgeschakeld na een vaste vertraging. Die vertraging
hangt af van de eenheidgrootte.
Problemen verhelpen
Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
•
met de spanning van de frequentieregelaar.
Voer een ingangsspanningstest uit.
•
Voer een soft-chargecircuittest uit.
•
WAARSCHUWING/ALARM 9, Omvormer overbelast
De frequentieregelaar werd gedurende een te lange tijd
voor meer dan 100% overbelast en staat op het punt van
uitschakelen. De teller voor de thermo-elektronische
inverterbeveiliging genereert een waarschuwing bij 98% en
schakelt de frequentieregelaar uit bij 100%, waarbij een
alarm wordt gegenereerd. De frequentieregelaar kan niet
worden gereset totdat de teller onder de 90% is gezakt.
Problemen verhelpen
Vergelijk de aangegeven uitgangsstroom op het
•
LCP met de nominale stroom van de frequentieregelaar.
Vergelijk de op het LCP aangegeven uitgangs-
•
stroom met de gemeten motorstroom.
Laat de thermische belasting van de frequentiere-
•
gelaar weergeven op het LCP en houd de waarde
in de gaten. Wanneer de stroom hoger is dan de
nominale continustroom van de frequentiere-
gelaar, gaat de teller omhoog. Wanneer de
stroom lager is dan de nominale continustroom
van de frequentieregelaar, gaat de teller omlaag.
WAARSCHUWING/ALARM 10, Overtemperatuur motorETR
De elektronische thermische beveiliging (ETR) geeft aan
dat de motor te warm is.
Selecteer 1 van deze opties:
De frequentieregelaar genereert een
•
waarschuwing of een alarm wanneer de teller >
90% wordt en parameter 1-90 Therm. motorbevei-liging is ingesteld op waarschuwingsopties.
De frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip)
•
wanneer de teller 100% bereikt en
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging is
ingesteld op uitschakelingsopties.
De fout treedt op wanneer de motor gedurende een te
lange tijd voor meer dan 100% wordt overbelast.
Problemen verhelpen
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer of de in parameter 1-24 Motorstroom
•
ingestelde motorstroom correct is.
Controleer of de motorgegevens in parameter
•
1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld.
Controleer bij gebruik van een externe ventilator
•
of die ook is geselecteerd in parameter 1-91 Ext.
motor-ventilator.
Door het uitvoeren van een AMA via
•
parameter 1-29 Autom. aanpassing motorgeg.
(AMA) wordt de frequentieregelaar nauwkeuriger
afgestemd op de motor en wordt de thermische
belasting beperkt.
Controleer of de thermistor is losgekoppeld. In
parameter 1-90 Therm. motorbeveiliging kunt u instellen of
de frequentieregelaar een waarschuwing of een alarm
moet genereren.
Problemen verhelpen
Controleer op oververhitting van de motor.
•
Controleer of de motor mechanisch overbelast is.
•
Controleer bij gebruik van klem 53 of 54 of de
•
thermistor correct is aangesloten tussen klem 53
of 54 (analoge spanningsingang) en klem 50 (+10
V-voeding). Controleer ook of de klemschakelaar
voor 53 of 54 is ingesteld voor spanning.
Controleer of parameter 1-93 Thermistorbron is
ingesteld op klem 53 of 54.
Controleer bij gebruik van klem 18, 19, 31, 32 of
•
33 (digitale ingangen) of de thermistor correct is
aangesloten tussen de gebruikte digitale
ingangsklem (digitale ingang, alleen PNP) en
klem 50. Selecteer de te gebruiken klem in
parameter 1-93 Thermistorbron.
WAARSCHUWING/ALARM 12, Koppelbegrenzing
Het koppel is hoger dan de waarde in
parameter 4-16 Koppelbegrenzing motormodus of
parameter 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus.
Parameter 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. kan worden
gebruikt om voor deze conditie een waarschuwing
gevolgd door een alarm in te stellen in plaats van enkel
een waarschuwing.
Problemen verhelpen
Als tijdens het aanlopen de motorkoppelbe-
•
grenzing wordt overschreden, moet u de
aanlooptijd verlengen.
Als tijdens het uitlopen de generatorkoppelbe-
•
grenzing wordt overschreden, moet u de
77
WAARSCHUWING/ALARM 13, Overstroom
De piekstroombegrenzing van de frequentieregelaar
(ongeveer 200% van de nominale stroom) is overschreden.
De waarschuwing houdt ongeveer 1,5 s aan, waarna de
frequentieregelaar wordt uitgeschakeld en een alarm
genereert. Deze fout kan worden veroorzaakt door een
schokbelasting of een snelle acceleratie bij belastingen met
een hoge massatraagheid. In geval van een snelle
acceleratie bij het aanlopen kan de fout ook optreden na
een kinetische backup.
Als uitgebreide mechanische rembesturing is geselecteerd,
kan een uitschakeling (trip) extern worden gereset.
Problemen verhelpen
ALARM 14, Aardfout
Er loopt een stroom van de uitgangsfase naar aarde,
namelijk door de kabel tussen de frequentieregelaar en de
motor dan wel in de motor zelf. De stroomtransductoren
detecteren de aardfout door de uitgangsstroom van de
frequentieregelaar en de ingangsstroom vanaf de motor
naar de frequentieregelaar te meten. De aardfout wordt
gegenereerd als het verschil tussen de 2 stromen te groot
is. De uitgangsstroom vanuit de frequentieregelaar moet
gelijk zijn aan de ingangsstroom.
uitlooptijd verlengen.
Als tijdens bedrijf de koppelbegrenzing wordt
•
overschreden, moet u de koppelbegrenzing
verhogen. Verzeker u ervan dat het systeem veilig
kan werken bij een hoger koppel.
Controleer de toepassing om te bepalen of de
•
motor overmatig veel stroom trekt.
Onderbreek de voeding en controleer of de
•
motoras kan worden gedraaid.
Controleer of het vermogen van de motor
•
overeenkomt met dat van de frequentieregelaar.
Controleer of de motorgegevens in de parameters
•
1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en hef de aardfout op.
Controleer op aardfouten in de motor door de
•
weerstand van de motorkabels en de motor naar
aarde te meten met behulp van een isolatiemeter
(megger).
Reset eventuele afzonderlijke osets voor elk van
•
de 3 stroomtransductoren in de frequentieregelaar. Voer een handmatige initialisatie of een
volledige AMA uit. Deze methode is vooral
relevant na het verwisselen van de voedingskaart.
ALARM 15, Incompatibele hardware
Een gemonteerde optie kan niet werken met de huidige
stuurkaarthardware of -software.
Noteer de waarde van onderstaande parameters en neem
contact op met Danfoss.
Parameter 15-40 FC-type.
•
Parameter 15-41 Vermogensectie.
•
Parameter 15-42 Spanning.
•
Parameter 15-43 Softwareversie.
•
Parameter 15-45 Huidige typecodereeks.
•
Parameter 15-49 SW-id stuurkaart.
•
Parameter 15-50 SW-id voedingskaart.
•
Parameter 15-60 Optie gemonteerd.
•
Parameter 15-61 SW-versie optie (voor elke
•
optiesleuf).
ALARM 16, Kortsluiting
Er is kortsluiting in de motor of de motorkabels.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en hef de kortsluiting op.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING/ALARM 17, Stuurwoordtime-out
Er is geen communicatie met de frequentieregelaar.
Deze waarschuwing is alleen actief wanneer
parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord NIET is
ingesteld op [0] Uit.
Als parameter 8-04 Time-out-functie stuurwoord is ingesteld
op [5] Stop en uitsch., wordt er een waarschuwing gegeven.
De frequentieregelaar wordt uitgeschakeld (trip) na de
uitloop, waarna een alarm wordt gegenereerd.
Problemen verhelpen
Controleer de aansluitingen op de kabel voor
•
seriële communicatie.
Verhoog parameter 8-03 Time-out-tijd stuurwoord.
•
Controleer de werking van de communicatieappa-
•
ratuur.
Controleer of een correcte EMC-installatie is
•
uitgevoerd.
WAARSCHUWING/ALARM 20, Temp. ing. fout
De temperatuursensor is niet aangesloten.
WAARSCHUWING/ALARM 21, Parameterfout
De ingestelde waarde van de parameter valt buiten het
bereik. Het parameternummer wordt weergegeven op het
display.
Probleem verhelpen
Stel de betreende parameter in op een geldige
•
waarde.
WAARSCHUWING/ALARM 22, Mechanische rem bij
hijstoepassingen
De waarde van deze waarschuwing/dit alarm geeft de
oorzaak aan:
0 = de koppelreferentie werd niet bereikt binnen de
ingestelde tijd (parameter 2-27 Ramp-tijd koppel).
1 = verwachte remterugkoppeling niet ontvangen binnen
de ingestelde tijd (parameter 2-23 Vertraging remactivering,
parameter 2-25 Tijd vrijgave rem).
WAARSCHUWING 23, Fout interne ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een beschermingsfunctie die controleert of de ventilator actief/gemonteerd
is. De ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld
via parameter 14-53 Ventilatorbew. ([0] Uitgesch.).
Er is een terugkoppelingssensor in de ventilator
gemonteerd. Dit alarm wordt gegenereerd als de ventilator
een inschakelcommando krijgt terwijl er geen terugkoppeling van de sensor is. Dit alarm wordt ook weergegeven
als er sprake is van een communicatiefout tussen de
voedingskaart van de ventilator en de stuurkaart.
Controleer de alarmlog (zie hoofdstuk 5.2 Werking lokaalbedieningspaneel) om de rapportwaarde voor de
betreende waarschuwing te zien.
Als de rapportwaarde 2 is, is er een hardwareprobleem
met 1 van de ventilatoren. Als de rapportwaarde 12 is, is er
sprake van een communicatieprobleem tussen de
voedingskaart van de ventilator en de stuurkaart.
Ventilatorproblemen verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer of de ventilator correct werkt. Gebruik
•
parametergroep 43-** Unit Readouts (Uitlezingen
eenheid) om het toerental van elke ventilator
weer te geven.
Problemen met ventilatorvoedingskaart verhelpen
Controleer de bedrading tussen de voedingskaart
•
van de ventilator en de stuurkaart.
De voedingskaart van de ventilator moet mogelijk
•
worden vervangen.
De stuurkaart moet mogelijk worden vervangen.
•
WAARSCHUWING 24, Fout externe ventilator
De ventilatorwaarschuwingsfunctie is een beschermingsfunctie die controleert of de ventilator actief/gemonteerd
is. De ventilatorwaarschuwing kan worden uitgeschakeld
via parameter 14-53 Ventilatorbew. ([0] Uitgesch.).
Er is een terugkoppelingssensor in de ventilator
gemonteerd. Dit alarm wordt gegenereerd als de ventilator
een inschakelcommando krijgt terwijl er geen terugkoppeling van de sensor is. Dit alarm wordt ook weergegeven
als er sprake is van een communicatiefout tussen de
voedingskaart en de stuurkaart.
Controleer de alarmlog (zie hoofdstuk 5.2 Werking lokaalbedieningspaneel) om de rapportwaarde voor de
betreende waarschuwing te zien.
Als de rapportwaarde 1 is, is er een hardwareprobleem
met 1 van de ventilatoren. Als de rapportwaarde 11 is, is er
sprake van een communicatieprobleem tussen de
voedingskaart en de stuurkaart.
Ventilatorproblemen verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in en controleer of de ventilator heel
even actief is tijdens het opstarten.
Controleer of de ventilator correct werkt. Gebruik
•
parametergroep 43-** Unit Readouts (Uitlezingen
eenheid) om het toerental van elke ventilator
De remweerstand wordt bewaakt tijdens bedrijf. Als er
kortsluiting optreedt, wordt de remfunctie uitgeschakeld
en wordt de waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar functioneert nog steeds, maar zonder de remfunctie.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en vervang de remweerstand (zie
parameter 2-15 Remtest).
Het vermogen dat naar de remweerstand wordt overgebracht, wordt berekend als een gemiddelde waarde over
de laatste 120 s van de bedrijfstijd. De berekening is
gebaseerd op de DC-tussenkringspanning en de in
parameter 2-16 AC-rem max. stroom ingestelde waarde van
de remweerstand. De waarschuwing wordt gegenereerd
77
wanneer het afgegeven remvermogen hoger is dan 90%
van het vermogen van de remweerstand. Als [2] Uitsch. is
geselecteerd in parameter 2-13 Bewaking remvermogen,
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld wanneer het
afgegeven remvermogen 100% bereikt.
WAARSCHUWING/ALARM 27, Remchopperfout
De remtransistor wordt bewaakt tijdens bedrijf; in geval
van kortsluiting wordt de remfunctie uitgeschakeld en
wordt er een waarschuwing gegenereerd. De frequentieregelaar blijft nog wel actief, maar door de kortsluiting van
de remtransistor gaat er veel vermogen naar de
remweerstand, ook als die niet actief is.
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en verwijder de remweerstand.
WAARSCHUWING/ALARM 28, Remtest mislukt
De remweerstand is niet aangesloten of werkt niet.
Probleem verhelpen
Controleer parameter 2-15 Remtest.
•
ALARM 29, Temp. koellichaam
De maximumtemperatuur van het koellichaam is
overschreden. De temperatuurfout wordt pas gereset
wanneer de temperatuur van het koellichaam is gedaald
tot onder een vooraf ingestelde waarde. De punten van
uitschakelen (trip) en resetten zijn afhankelijk van het
vermogen van de frequentieregelaar.
Problemen verhelpen
Controleer op de volgende condities:
Te hoge omgevingstemperatuur.
•
Te lange motorkabels.
•
Onvoldoende vrije ruimte voor luchtcirculatie
•
boven en onder de frequentieregelaar.
Geblokkeerde luchtstroming rondom de frequen-
•
tieregelaar.
Beschadigde ventilator koellichaam.
•
Vuil koellichaam.
•
ALARM 30, Motorfase U ontbreekt
Motorfase U tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase U.
ALARM 31, Motorfase V ontbreekt
Motorfase V tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderbreek de voeding voordat u verdergaat.
•
Problemen verhelpen
Onderbreek de voeding naar de frequentiere-
•
gelaar en controleer motorfase V.
ALARM 32, Motorfase W ontbreekt
Motorfase W tussen frequentieregelaar en motor ontbreekt.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud van
de frequentieregelaar niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
ALARM 33, Inrush-fout
Er zijn te veel inschakelingen geweest gedurende een
korte tijd.
Problemen verhelpen
Laat de eenheid afkoelen tot de bedrijfstempe-
•
ratuur.
WAARSCHUWING/ALARM 34, Communicatiefout veldbus
De veldbus op de communicatieoptiekaart werkt niet.
WAARSCHUWING/ALARM 35, Optiefout
Er is een optiealarm gegenereerd. Het alarm is optiespeciek. De oorzaak is meestal een fout bij inschakeling of
een communicatiefout.
WAARSCHUWING/ALARM 36, Netstoring
Deze waarschuwing/dit alarm is alleen actief als de
voedingsspanning naar de frequentieregelaar ontbreekt en
parameter 14-10 Netstoring NIET is ingesteld op [0] Geen
functie. Controleer de zekeringen naar de frequentiere-
gelaar en de netvoeding naar de eenheid.
ALARM 37, Onbalans van de netspanning
Er is sprake van stroomonbalans tussen de vermogenseenheden.
ALARM 38, Interne fout
Wanneer er een interne fout optreedt, wordt de foutcode
uit Tabel 7.1 weergegeven.
Problemen verhelpen
Schakel de spanning uit en weer in.
•
Controleer of de optie correct is geïnstalleerd.
•
Controleer op loszittende of ontbrekende
•
bedrading.
Het kan nodig zijn om contact op te nemen met de
Danfoss-leverancier of de serviceafdeling. Noteer de
foutcode in verband met verdere aanwijzingen voor
foutopsporing.
NummerTekst
1318De optiesoftware in sleuf C1 wordt niet
ondersteund/is niet toegestaan.
1379–2819Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
1792Hardware-reset van digitale signaalverwerker.
1793Motorgerelateerde parameters niet correct
overgezet naar de digitale signaalverwerker.
1794Vermogensgegevens bij inschakeling niet correct
overgezet naar de digitale signaalverwerker.
1795De digitale signaalverwerker heeft te veel
onbekende SPI-telegrammen ontvangen. De
frequentieregelaar gebruikt deze foutcode ook als
de MCO niet correct opstart. Deze situatie kan
optreden vanwege slechte EMC-bescherming of
onjuiste aarding.
1796RAM-kopieerfout.
1798Softwareversie 48.3X of later wordt gebruikt met
een MK1-stuurkaart. Vervang door een MKII-
stuurkaart, versie 8.
2561Vervang de stuurkaart.
2820Stack-overloop LCP.
2821Overloop seriële poort.
2822Overloop USB-poort.
3072–5122De parameterwaarde valt buiten het toegestane
bereik.
5123Optie in sleuf A: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5124Optie in sleuf B: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5125Optie in sleuf C0: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5126Optie in sleuf C1: hardware incompatibel met
stuurkaarthardware.
5376–6231Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
77
NummerTekst
0De seriële poort kan niet worden geïnitialiseerd.
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of
de serviceafdeling van Danfoss.
256–258De EEPROM-gegevens van de voedingskaart zijn
beschadigd of te oud. Vervang de voedingskaart.
512–519Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
783Parameterinstelling buiten min./max. begrenzingen.
1024–1284Interne fout. Neem contact op met uw Danfoss-
leverancier of de serviceafdeling van Danfoss.
1299De optiesoftware in sleuf A is te oud.
1300De optiesoftware in sleuf B is te oud.
1302De optiesoftware in sleuf C1 is te oud.
1315De optiesoftware in sleuf A wordt niet
ondersteund/is niet toegestaan.
1316De optiesoftware in sleuf B wordt niet
Geen terugkoppeling van de temperatuursensor van het
koellichaam.
Het signaal van de thermische sensor van de IGBT is niet
beschikbaar op de voedingskaart. Het probleem kan zich
bevinden op de voedingskaart, op de gatedriverkaart of in
de
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 27, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer parameter 5-00 Dig. I/O-modus en
parameter 5-01 Klem 27 modus.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 29, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Controleer ook parameter 5-00 Dig. I/O-modus en
parameter 5-02 Klem 29 modus.
WAARSCHUWING 42, Overbelasting digitale uitgang op
X30/6 of X30/7
Controleer voor klem X30/6 de belasting die is aangesloten
op klem X30/6, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer ook parameter 5-32 Klem X30/6 dig.
uitgang (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
Controleer voor klem X30/7 de belasting die is aangesloten
op klem X30/7, of verwijder de aansluiting die kortsluiting
veroorzaakt. Controleer parameter 5-33 Klem X30/7 dig.
uitgang (MCB 101) (VLT® General Purpose I/O MCB 101).
ALARM 43, Ext. voeding
77
De VLT® Extended Relay Card MCB 113 is gemonteerd
zonder externe 24 V DC. Sluit een externe 24 V DCvoeding aan of stel via parameter 14-80 Optie gevoed doorexterne 24 V DC[0] Nee in dat er geen externe voeding
wordt gebruikt. Na een wijziging van parameter 14-80 Optiegevoed door externe 24 V DC moet de frequentieregelaar
uit- en weer ingeschakeld worden.
ALARM 45, Aardfout 2
Aardfout.
Probleem verhelpen
Controleer op een juiste aarding en loszittende
•
aansluitingen.
Controleer op de juiste draaddiktes.
•
Controleer de motorkabels op kortsluiting of
•
lekstromen.
ALARM 46, Voeding voedingskaart
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik. Het alarm kan ook worden veroorzaakt door een
defecte koellichaamventilator.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart:
24 V.
•
5 V.
•
± 18 V.
•
Bij gebruik van een 24 V DC-voeding via VLT® 24 V
External Supply MCB 107 worden enkel de 24 V- en 5 Vvoeding bewaakt. Bij gebruik van 3-fasenetspanning
worden alle 3 fasen bewaakt.
Probleem verhelpen
Controleer of de voedingskaart defect is.
•
Controleer of de stuurkaart defect is.
•
Controleer of de optiekaart defect is.
•
WAARSCHUWING 47, 24 V-voeding laag
De voeding van de voedingskaart valt niet binnen het
bereik.
Er zijn 3 voedingen die worden gegenereerd door de
schakelende voeding (SMPS – switched mode power
supply) op de voedingskaart:
Probleem verhelpen
WAARSCHUWING 48, 1,8 V-voeding laag
De 1,8 V DC-voeding die op de stuurkaart wordt gebruikt,
valt buiten de toegestane begrenzingen. De voeding wordt
gemeten op de stuurkaart.
Probleem verhelpen
WAARSCHUWING 49, Snelheidsbegrenzing
Als het toerental buiten het in parameter 4-11 Motorsnelh.
lage begr. [RPM] en parameter 4-13 Motorsnelh. hoge begr.
[RPM] ingestelde bereik valt, geeft de frequentieregelaar
een waarschuwing weer. Als het toerental lager is dan de
in parameter 1-86 Uitsch lg snelh [tpm] ingestelde
begrenzing (met uitzondering van starten en stoppen),
wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld.
ALARM 50, AMA-kalibratie mislukt
Neem contact op met uw Danfoss-leverancier of de
serviceafdeling van Danfoss.
ALARM 51, AMA controleer U
De instellingen voor motorspanning, motorstroom en
motorvermogen zijn verkeerd.
Probleem verhelpen
ALARM 52, AMA lage I
De motorstroom is te laag.
Probleem verhelpen
ALARM 53, AMA motor te groot
De motor is te groot om een AMA te kunnen uitvoeren.
ALARM 54, AMA motor te klein
De motor is te klein om een AMA te kunnen uitvoeren.
Controleer bij gebruik van een 24 V DC-voeding
•
op een juist voedingsvermogen.
Controleer of er sprake is van een defecte koelli-
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
ALARM 55, AMA parameter buiten bereik
Er kan geen AMA worden uitgevoerd, omdat de parameterinstellingen voor de motor buiten het toegestane bereik
vallen.
ALARM 56, AMA onderbroken door gebruiker
De AMA is onderbroken door de gebruiker.
ALARM 57, AMA interne fout
Probeer AMA opnieuw te starten. Bij herhaaldelijk
herstarten kan de motor oververhit raken.
ALARM 58, AMA interne fout
Neem contact op met de Danfoss-leverancier.
WAARSCHUWING 59, Stroomgrens
De stroom is hoger dan de waarde in
parameter 4-18 Stroombegr.Controleer of de motorgegevens
in parameter 1-20 tot 1-25 correct zijn ingesteld. Verhoog
zo nodig de stroomgrens. Verzeker u ervan dat het
systeem veilig kan werken bij een hogere limiet.
WAARSCHUWING 60, Ext. vergrendeling
Een digitaal ingangssignaal geeft een foutconditie buiten
de frequentieregelaar aan. De frequentieregelaar is
uitgeschakeld door een externe vergrendeling.
Problemen verhelpen
Hef de externefoutconditie op.
•
Om terug te keren naar normaal bedrijf moet 24
•
V DC worden geschakeld op de klem die is
geprogrammeerd voor externe vergrendeling.
Reset de frequentieregelaar.
•
WAARSCHUWING/ALARM 61, Terugkoppelingsfout
Het gemeten toerental van het terugkoppelingsapparaat
wijkt af van het berekende toerental.
Problemen verhelpen
Controleer de instellingen voor waarschuwing/
•
alarm/uitschakelen in parameter 4-30 Motorterugkoppelingsverliesfunctie.
Stel in parameter 4-31 Motorterugkoppelingssnelh.
•
fout de toegestane fout in.
Stel in parameter 4-32 Motorterugkoppelingsver-
•
liestime-out de toegestane
terugkoppelingsverliestijd in.
WAARSCHUWING 62, Uitgangsfrequentie op maximale
begrenzing
Als de uitgangsfrequentie de in parameter 4-19 Max.
uitgangsfreq. ingestelde waarde bereikt, genereert de
frequentieregelaar een waarschuwing. De waarschuwing
verdwijnt wanneer de uitgangsfrequentie tot onder de
maximale waarde daalt. Als de frequentieregelaar niet in
staat is om de frequentie te beperken, wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld en genereert hij een alarm. Dat
laatste kan zich voordoen in de uxmodus, als de frequentieregelaar de controle over de motor verliest.
Problemen verhelpen
Controleer de toepassing op mogelijke oorzaken.
•
Verhoog de maximale uitgangsfrequentie.
•
Verzeker u ervan dat het systeem veilig kan
werken bij een hogere uitgangsfrequentie.
ALARM 63, Mechanische rem laag
De huidige motorstroom heeft het niveau van de remvrijgavestroom niet overschreden binnen de ingestelde tijd
voor de startvertraging.
WAARSCHUWING 64, Spanningslimiet
De combinatie van belasting en toerental vereist een
motorspanning die hoger is dan de feitelijke DC-tussenkringspanning.
WAARSCHUWING/ALARM 65, Overtemperatuur stuurkaart
De uitschakeltemperatuur voor de stuurkaart is 85 °C
(185 °F).
Probleem verhelpen
Controleer of de omgevingstemperatuur binnen
•
de limieten valt.
Controleer op verstopte lters.
•
Controleer de werking van de ventilator.
•
Controleer de stuurkaart.
•
WAARSCHUWING 66, Temperatuur koellichaam laag
De frequentieregelaar is te koud om te werken. Deze
waarschuwing is gebaseerd op de temperatuursensor in de
IGBT-module. Verhoog de omgevingstemperatuur van de
eenheid. Het is ook mogelijk om altijd wanneer de motor
is stopgezet een minieme hoeveelheid stroom naar de
frequentieregelaar toe te voeren door parameter 2-00 DC-
houd/voorverw.stroom in te stellen op 5% en door
parameter 1-80 Functie bij stop in te stellen.
ALARM 67, Conguratie optiemodule is gewijzigd
Een of meer opties zijn toegevoegd of verwijderd sinds de
laatste uitschakeling. Controleer of de conguratiewijziging
bewust is aangebracht en reset de eenheid.
ALARM 68, Veilige stop actief
Safe Torque O (STO) is geactiveerd. Om terug te keren
naar normaal bedrijf moet u 24 V DC schakelen op klem
37 en vervolgens een resetsignaal versturen (via bus of
digitale I/O, of door op [Reset] te drukken).
ALARM 69, Temperatuur voedingskaart
De temperatuursensor op de voedingskaart is te warm of
te koud.
De stuurkaart en de voedingskaart zijn incompatibel met
elkaar. Neem contact op met uw Danfoss-leverancier.
Vermeld hierbij de typecode van de eenheid die op het
typeplaatje staat, en de onderdeelnummers van de
kaarten, om de compatibiliteit te controleren.
ALARM 71, Veilige stop PTC 1
De STO-functie is ingeschakeld vanuit de VLT® PTC
Thermistor Card MCB 112 (motor te warm). Normaal bedrijf
kan worden hervat wanneer de MCB 112 weer 24 V DC
schakelt op klem 37 (wanneer de motortemperatuur een
aanvaardbaar niveau heeft bereikt) en wanneer de digitale
ingang vanuit de MCB 112 is uitgeschakeld. Wanneer dat
gebeurt, moet u een resetsignaal versturen (via bus of
digitale I/O, of door op [Reset] te drukken).
ALARM 72, Gevaarlijke storing
STO met blokkering. Er is een onverwachte combinatie van
77
STO-commando's opgetreden:
De VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 activeert
•
X44/10, maar STO is niet ingeschakeld.
MCB 112 is het enige apparaat dat gebruikmaakt
•
van de STO-functie (ingesteld via optie [4] PTC 1alarm of [5] PTC 1 waarsch. in parameter 5-19 Klem
37 Veilige stop), de STO-functie is geactiveerd en
STO is geactiveerd. Als er een automatische herstart is
ingeschakeld, kan de motor starten zodra de fout wordt
opgeheven.
ALARM 74, PTC-thermistor
Alarm in verband met de VLT® PTC Thermistor Card MCB
112. De PTC werkt niet.
ALARM 75, Ongeldig
Schrijf geen waarde naar deze parameter terwijl de motor
loopt. Stop de motor voordat u het MCO-proel naar
parameter 8-10 Stuurwoordproel schrijft.
WAARSCHUWING 77, Modus laag vermogen
De frequentieregelaar werkt met lager vermogen (met
minder dan het toegestane aantal omvormersecties). Deze
waarschuwing wordt gegenereerd bij het uit- en weer
inschakelen wanneer de frequentieregelaar is ingesteld om
te werken met minder omvormers; de frequentieregelaar
blijft werken.
ALARM 78, Volgfout
Het verschil tussen de setpointwaarde en de feitelijke
waarde is groter dan de waarde in parameter 4-35 Volgfout.
Problemen verhelpen
Schakel de functie uit of selecteer een alarm/
•
waarschuwing in parameter 4-34 Volgfoutfunctie.
Onderzoek de mechanische aspecten ten aanzien
•
van de belasting en de motor. Controleer de
terugkoppelingsaansluitingen vanuit de
motorencoder naar de frequentieregelaar.
proel
ALARM 79, Ongeldige conguratie vermogensdeel
De schalingskaart heeft een onjuist onderdeelnummer of is
niet geïnstalleerd. De MK102-connector op de
voedingskaart kon niet worden geïnstalleerd.
ALARM 80, Frequentieregelaar ingesteld op standaardwaarde
De parameterinstellingen zijn na een handmatige reset
ingesteld op de standaardwaarden. Reset de eenheid om
het alarm op te heen.
ALARM 81, CSIV corrupt
Het CSIV-bestand bevat syntaxfouten.
ALARM 82, CSIV-parameterfout
CSIV heeft een parameter niet kunnen initialiseren.
ALARM 83, Ongeldige optiecombinatie
De geïnstalleerde opties zijn incompatibel.
ALARM 84, Geen veiligheidsoptie
De veiligheidsoptie werd verwijderd zonder dat er een
algemene reset werd uitgevoerd. Sluit de veiligheidsoptie
opnieuw aan.
ALARM 88, Optiedetectie
Er is een wijziging in de optie-indeling geconstateerd.
Parameter 14-89 Option Detection is ingesteld op [0] Protect
Option Cong.(Optieconguratie beschermen) en de optie-
indeling is gewijzigd.
WAARSCHUWING 89, Mechanische rem schuift
De bewaking van de mechanische rem voor hijstoepassingen detecteert een motortoerental van meer dan 10
tpm.
ALARM 90, Bewaking terugkoppeling
Controleer de verbinding met de encoder-/resolveroptie en
vervang zo nodig de VLT® Encoder Input MCB 102 of de
VLT® Resolver Input MCB 103.
ALARM 91, Analoge ingang 54 verkeerd ingesteld
Stel schakelaar S202 in op de stand UIT (spanningsingang)
wanneer een KTY-sensor is aangesloten op analogeingangsklem 54.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
WAARSCHUWING/ALARM 104, Mengventilatorfout
De ventilator werkt niet. De ventilatorbewaking controleert
of de ventilator draait bij inschakeling of terwijl de
mengventilator is ingeschakeld. In parameter 14-53 Ventila-torbew. kunt u instellen of bij het optreden van de
mengventilatorfout een waarschuwing of een alarm
(uitschakeling) moet worden gegenereerd.
Problemen verhelpen
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar
•
uit en weer in om na te gaan of de
waarschuwing/het alarm zich opnieuw voordoet.
WAARSCHUWING/ALARM 122, Motordraaiing onverwacht
De frequentieregelaar voert een functie uit waarbij
stilstand van de motor vereist is, bijvoorbeeld DC-houd
voor PM-motoren.
WAARSCHUWING 163, ATEX ETR str.lim.waarsch
De frequentieregelaar heeft langer dan 50 s boven de
karakteristieke curve gewerkt. De waarschuwing wordt
geactiveerd bij 83% van de toegestane thermische overbelasting en gedeactiveerd bij 65%.
ALARM 164, ATEX ETR str.lim.alarm
Als de frequentieregelaar binnen een periode van
600 s langer dan 60 s boven de karakteristieke curve werkt,
wordt er een alarm gegenereerd en wordt de frequentieregelaar uitgeschakeld (trip).
WAARSCHUWING 165, ATEX ETR freq.lim.waarsch
De frequentieregelaar werkt langer dan 50 s onder de
toegestane minimumfrequentie (parameter 1-98 ATEX ETRinterpol. points freq.).
ALARM 166, ATEX ETR freq.lim.alarm
De frequentieregelaar werkt langer dan 60 s (binnen een
periode van 600 s) onder de toegestane minimumfrequentie (parameter 1-98 ATEX ETR interpol. points freq.).
WAARSCHUWING 250, Nieuw reserveonderdeel
Er is een onderdeel in de frequentieregelaar vervangen.
Problemen verhelpen
Reset het frequentieregelaarsysteem om terug te
•
keren naar normaal bedrijf.
WAARSCHUWING 251, Nieuwe typecode
De voedingskaart of andere componenten is/zijn
vervangen en de typecode is gewijzigd.
Typisch asvermogen [kW (pk)], hoge
overbelasting
Beschermingsklasse behuizing IP 20
(alleen FC 301)
Beschermingsklasse behuizing IP 20, IP 21A2A2A2A2A2A2A2A3A3
Beschermingsklasse behuizing IP 55, IP 66A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A5A5
Typisch asvermogen [kW (pk)], hoge
overbelasting
Beschermingsklasse behuizing IP 20
(alleen FC 301)
Beschermingsklasse behuizing IP 20, IP 21A2A2A2A2A2A2A2A2A3A3
Beschermingsklasse behuizing IP 55, IP 66A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A4/A5A5A5
Continu bij 550 V [A]17,220,920,925,425,432,732,7393949
Intermitterend bij 550 V [A]28233328413652435954
Continu bij 575 V [A]16202024243131373747
Intermitterend bij 575 V [A]26223227393450415652
Aanvullende specicaties
IP 20, maximale kabeldoorsnede
88
voor net, rem, motor en loadsharing
2,5)
10, 10,- (8, 8,-)10, 10,- (8, 8,-)35,-,-(2,-,-)35,-,-(2,-,-)35,-,-(2,-,-)
[mm²] ([AWG])
IP 21, IP 55, IP 66, maximale
kabeldoorsnede
2,5)
voor net, rem en
16, 10, 10 (6, 8, 8) 16, 10, 10 (6, 8, 8)35,-,-(2,-,-)35,-,-(2,-,-)50,-,- (1,-,-)
loadsharing [mm²] ([AWG])
IP 21, IP 55, IP 66, maximale
kabeldoorsnede
Continu bij 550 V [A]49595978,978,995,395,3124,3
Intermitterend bij 550 V [A]74658987118105143137
Continu bij 575 V [A]47565675759191119
Intermitterend bij 575 V [A]70628583113100137131
Aanvullende specicaties
IP 20, maximale kabeldoorsnede5) voor net en motor
[mm²] ([AWG])
IP 20, maximale kabeldoorsnede5) voor rem en
loadsharing [mm²] ([AWG])
IP 21, IP 55, IP 66, maximale kabeldoorsnede5) voor
net en motor [mm²] ([AWG])
IP 21, IP 55, IP 66, maximale kabeldoorsnede5) voor
rem en loadsharing [mm²] ([AWG])
Maximale kabeldoorsnede
[mm²] ([AWG])
Geschat vermogensverlies bij nominale maximumbelasting [W]
Rendement
3)
4)
1)
2,5)
voor netschakelaar
HONOHONOHONOHONO
50 (1)150 (300 MCM)
50 (1)95 (4/0)
50 (1)150 (300 MCM)
50 (1)95 (4/0)
50, 35, 35
(1, 2, 2)
74090090011001100150015001800
0,980,980,980,98
95, 70, 70
(3/0, 2/0, 2/0)
185, 150, 120
(350 MCM, 300
MCM, 4/0)
88
Tabel 8.9 Netvoeding 525-600 V P37K-P75K (alleen FC 302), P37K-P75K
Zie hoofdstuk 8.7 Zekeringen en circuitbreakers voor de juiste zekeringgroottes.
1) Hoge overbelasting = koppel van 150% of 160% gedurende 60 s. Normale overbelasting = koppel van 110% gedurende 60 s.
2) De 3 waarden voor de maximale kabeldoorsnede gelden respectievelijk voor eenaderige draad, buigzame draad en buigzame draad met
kabelmof.
3) Geldt voor dimensionering van de koeling van de frequentieregelaar. Als de schakelfrequentie hoger is dan de standaardinstelling, kunnen de
vermogensverliezen toenemen. Daarbij is rekening gehouden met het typische energieverbruik van de stuurkaart en het LCP. Gegevens over
vermogensverliezen volgens EN 50598-2 vindt u op drives.danfoss.com/knowledge-center/energy-eciency-directive/#/
4) Rendement gemeten bij nominale stroom. Zie hoofdstuk 8.4 Omgevingscondities voor energierendementsklassen. Informatie over verliezen bij
gedeeltelijke belastingen vindt u op drives.danfoss.com/knowledge-center/energy-eciency-directive/#/.
5) De vermelde kabeldoorsnede geldt voor koperkabel.
Netvoeding
Voedingsklemmen (6-puls)L1, L2, L3
Voedingsklemmen (12-puls)L1-1, L2-1, L3-1, L1-2, L2-2, L3-2
Voedingsspanning200-240 V ± 10%
VoedingsspanningFC 301: 380-480 V/FC 302: 380-500 V ± 10%
VoedingsspanningFC 302: 525-600 V ± 10%
VoedingsspanningFC 302: 525-690 V ± 10%
Lage netspanning/uitval van de netvoeding:
Bij lage netspanning of uitval van de netvoeding blijft de frequentieregelaar in bedrijf totdat de DC-tussenkringspanning daalt
tot onder het minimale stopniveau. Dat ligt gewoonlijk 15% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieregelaar. Bij een netspanning van meer dan 10% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieregelaar zijn
opstarten en een volledig koppel waarschijnlijk niet mogelijk.
Netfrequentie50/60 Hz ± 5%
Maximale tijdelijke onbalans tussen netfasen3,0% van de nominale netspanning
Werkelijke arbeidsfactor (λ)≥ 0,9 nominaal bij nominale belasting
Verschuivingsfactor (cos ϕ)Dicht bij 1 (> 0,98)
Schakelen aan de netingang L1, L2, L3 (inschakelingen) ≤ 7,5 kW (10 pk)Maximaal 2 keer per minuut.
Schakelen aan de netingang L1, L2, L3 (inschakelingen) 11-75 kW (15-101 pk)Maximaal 1 keer per minuut.
Schakelen aan de netingang L1, L2, L3 (inschakelingen) ≥ 90 kW (121 pk)Maximaal 1 keer per 2 minuten.
Omgeving volgens EN 60664-1Overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
De eenheid is geschikt voor gebruik in een circuit dat maximaal 100000 A
symmetrisch en 240/500/600/690 V kan leveren.
rms
88
8.3 Uitgangsvermogen van de motor en motorgegevens
Motoraansluiting (U, V, W)
Uitgangsspanning0-100% van de voedingsspanning
Uitgangsfrequentie0-590 Hz
Uitgangsfrequentie in uxmodus0-300 Hz
Schakelen aan de uitgangOnbeperkt
Aan- en uitlooptijden0,01-3600 s
1) Afhankelijk van spanning en vermogen.
Koppelkarakteristiek
Startkoppel (constant koppel)Maximaal 160% gedurende 60 s1), 1 keer/10 min
Start-/overbelastingskoppel (variabel koppel)Maximaal 110% gedurende 0,5 s1), 1 keer/10 min
Stijgtijd van het koppel in ux (voor 5 kHz fsw)1 ms
Stijgtijd van het koppel in VVC+ (onafhankelijk van fsw)10 ms
1) Het percentage heeft betrekking op het nominale koppel.
8.4 Omgevingscondities
Omgeving
BehuizingIP 20/Chassis, IP 21/Type 1, IP 55/Type 12, IP 66/Type 4X
Triltest1,0 g
Maximale THD
Max. relatieve vochtigheid5-93% (IEC 721-3-3; klasse 3K3 (niet-condenserend) tijdens bedrijf )
Agressieve omgeving (IEC 60068-2-43) H2S-testKlasse Kd
Omgevingstemperatuur
Minimale omgevingstemperatuur bij volledig bedrijf0 °C (32 °F)
Minimale omgevingstemperatuur bij gereduceerd uitgangsvermogen-10 °C (14 °F)
Temperatuur tijdens opslag/vervoer-25 tot +65/70 °C (-13 tot +149/158 °F)
Maximumhoogte boven zeeniveau zonder reductie
v
1)
Maximaal 50 °C (122 °F) (gemiddelde over 24 uur maximaal 45 °C (113 °F))
1) Zie Speciale omstandigheden in de design guide voor:
Reductie wegens hoge omgevingstemperatuur.
•
Reductie wegens grote hoogte.
•
2) Bepaald volgens EN 50598-2 bij:
Nominale belasting.
•
90% van de nominale frequentie.
•
Fabrieksinstelling schakelfrequentie.
•
Fabrieksinstelling schakelpatroon.
•
2)
VLT® AutomationDrive FC 301/302
IE2
8.5 Kabelspecicaties
Lengte en dwarsdoorsnede van stuurkabels
Maximale lengte motorkabel, afgeschermdFC 301: 50 m (164 ft)/FC 302: 150 m (492 ft)
Maximale lengte motorkabel, niet-afgeschermdFC 301: 75 m (246 ft)/FC 302: 300 m (984 ft)
88
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad/draad met massieve kern zonder
kabelmoen1,5 mm²/16 AWG
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad met kabelmoen1 mm²/18 AWG
Maximale kabeldoorsnede voor stuurklemmen, buigzame draad met kabelmoen met kraag0,5 mm²/20 AWG
Minimale kabeldoorsnede naar stuurklemmen0,25 mm²/24 AWG
1) Zie de tabellen met elektrische gegevens in hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor informatie over voedingskabels.
1)
8.6 Stuuringang/-uitgang en stuurgegevens
Digitale ingangen
Programmeerbare digitale ingangenFC 301: 4 (5)1)/FC 302: 4 (6)
Klemnummer18, 19, 271), 291), 32, 33
LogicaPNP of NPN
Spanningsniveau 0-24 V DC
Spanningsniveau, logische 0 PNP< 5 V DC
Spanningsniveau, logische 1 PNP> 10 V DC
Spanningsniveau, logische 0 NPN
Spanningsniveau, logische 1 NPN
Maximale spanning op ingang28 V DC
Pulsfrequentiebereik0-110 kHz
Minimale pulsbreedte (belastingscyclus)4,5 ms
Ingangsweerstand, R
1) Klem 27 en 29 kunnen ook worden geprogrammeerd als uitgang.
2) Met uitzondering van de ingangsklem voor de STO-functie, klem 37.
i
2)
2)
> 19 V DC
< 14 V DC
Ongeveer 4 kΩ
1)
STO-klem 37
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische 0 PNP< 4 V DC
Spanningsniveau, logische 1 PNP> 20 V DC
Maximale spanning op ingang28 V DC
Typische ingangsstroom bij 24 V50 mA rms
Typische ingangsstroom bij 20 V60 mA rms
Ingangscapaciteit400 nF
Alle digitale ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
1) Zie hoofdstuk 4.7.1 Safe Torque O (STO) voor meer informatie over klem 37 en de STO-functie.
2) Bij gebruik van een contactor met een interne DC-spoel in combinatie met de STO-functie is het belangrijk om te zorgen voor
een retourpad voor de stroom vanaf de spoel bij het uitschakelen. Dat kan worden gedaan door gebruik te maken van een
vrijloopdiode (of eventueel een MOV van 30 V of 50 V voor een snellere responstijd) over de spoel. Er zijn contactors in de handel
met een dergelijke diode.
Analoge ingangen
Aantal analoge ingangen2
Klemnummer53, 54
ModiSpanning of stroom
ModusselectieSchakelaar S201 en schakelaar S202
SpanningsmodusSchakelaar S201/schakelaar S202 = UIT (U)
Spanningsniveau-10 V tot +10 V (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
i
Ongeveer 10 kΩ
Maximale spanning± 20 V
StroommodusSchakelaar S201/schakelaar S202 = AAN (I)
Stroomniveau0/4 tot 20 mA (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
i
Ongeveer 200 Ω
Maximale stroom30 mA
Resolutie voor analoge ingangen10 bit (+ teken)
Nauwkeurigheid van analoge ingangenMaximale fout 0,5% van volledige schaal
Bandbreedte100 Hz
De analoge ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
88
Afbeelding 8.1 Galvanische scheiding (PELV)
Puls-/encoderingangen
Programmeerbare puls-/encoderingangen2/1
Klemnummer puls/encoder291), 332)/323), 33
Maximale frequentie op klem 29, 32, 33110 kHz (push-pull)
Maximale frequentie op klem 29, 32, 335 kHz (open collector)
Minimale frequentie op klem 29, 32, 334 Hz
SpanningsniveauZie parametergroep 5-1* Digitale ingangen in de programmeerhandleiding.
Maximale spanning op ingang28 V DC
Ingangsweerstand, R
i
Ongeveer 4 kΩ
Nauwkeurigheid van pulsingang (0,1-1 kHz)Maximale fout: 0,1% van volledige schaal
Nauwkeurigheid van encoderingang (1-11 kHz)Maximale fout: 0,05% van volledige schaal
De puls- en encoderingangen (klem 29, 32, 33) zijn galvanisch gescheiden van de voedingspanning (PELV) en andere klemmen
met hoge spanning.
1) Alleen FC 302.
2) De pulsingangen zijn 29 en 33.
3) Encoderingangen: 32 = A, 33 = B.
Digitale uitgang
Programmeerbare digitale/pulsuitgangen2
Klemnummer27, 29
Spanningsniveau bij digitale/frequentie-uitgang0-24 V
Maximale uitgangsstroom (sink of source)40 mA
Maximale belasting bij frequentie-uitgang1 kΩ
Maximale capacitieve belasting bij frequentie-uitgang10 nF
Minimale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang0 Hz
Maximale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang32 kHz
Nauwkeurigheid van frequentie-uitgangMaximale fout: 0,1% van volledige schaal
Resolutie van frequentie-uitgangen12 bit
1) Klem 27 en 29 kunnen ook worden geprogrammeerd als ingang.
De digitale uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Analoge uitgang
Aantal programmeerbare analoge uitgangen1
Klemnummer42
Stroombereik bij analoge uitgang0/4-20 mA
Maximale belasting GND – analoge uitgang lager dan500 Ω
Nauwkeurigheid van analoge uitgangMaximale fout: 0,5% van volledige schaal
Resolutie op analoge uitgang12 bit
De analoge uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, 24 V DC-uitgang
Klemnummer12, 13
Uitgangsspanning24 V +1, -3 V
88
Maximale belasting200 mA
De 24 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV), maar heeft dezelfde potentiaal als de analoge en
digitale in- en uitgangen.
VLT® AutomationDrive FC 301/302
Stuurkaart, 10 V DC-uitgang
Klemnummer±50
Uitgangsspanning10,5 V ± 0,5 V
Maximale belasting15 mA
De 10 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, RS485 seriële communicatie
Klemnummer68 (P, TX+, RX+), 69 (N, TX-, RX-)
Klemnummer 61Gemeenschappelijk voor klem 68 en 69
Het RS485 seriële-communicatiecircuit is functioneel gescheiden van andere centrale circuits en galvanisch gescheiden van de
voedingsspanning (PELV).
Stuurkaart, seriële communicatie via USB
USB-standaard1.1 (volledige snelheid)
USB-stekkerType B USB-stekker
Aansluiting op de pc vindt plaats via een standaard USB-host/apparaatkabel.
De USB-aansluiting is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
De USB-aardverbinding is niet galvanisch gescheiden van de aardverbinding. Sluit alleen geïsoleerde laptops aan op de USBconnector van de frequentieregelaar.
Relaisuitgangen
Programmeerbare relaisuitgangenFC 301 alle kW: 1/FC 302 alle kW: 2
Relais 01 klemnummer1-3 (verbreek), 1-2 (maak)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 1-3 (NC), 1-2 (NO) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 1-2 (NO), 1-3 (NC) (resistieve belasting)60 V DC, 1 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Relay 02 (alleen FC 302) klemnummer4-6 (verbreek), 4-5 (maak)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 4-5 (NO) (resistieve belasting)80 V DC, 2 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) op 4-5 (NO) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 4-6 (NC) (resistieve belasting)240 V AC, 2 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 4-6 (NO) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)240 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 4-6 (NC) (resistieve belasting)50 V DC, 2 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) op 4-6 (NC) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Minimale klembelasting op 1-3 (NC), 1-2 (NO), 4-6 (NC), 4-5 (NO)24 V DC 1 mA, 24 V AC 20 mA
Omgeving volgens EN 60664-1Overspanningscategorie III/verontreinigingsgraad 2
1) IEC 60947 deel 4 en 5.
De relaiscontacten zijn galvanisch gescheiden van de rest van het circuit door middel van versterkte isolatie (PELV).
2) Overspanningscategorie II.
3) UL-toepassingen 300 V AC 2 A.
Stuurkaartprestaties
Scaninterval1 ms
Stuurkarakteristieken
Resolutie van uitgangsfrequentie bij 0-590 Hz± 0,003 Hz
Herhalingsnauwkeurigheid van precisiestart/-stop (klem 18, 19)≤± 0,1 ms
Systeemresponstijd (klem 18, 19, 27, 29, 32, 33)≤ 2 ms
Bereik snelheidsregeling (zonder terugkoppeling)1:100 van synchroon toerental
Bereik snelheidsregeling (met terugkoppeling)1:1000 van synchroon toerental
Nauwkeurigheid van toerental (zonder terugkoppeling)30-4000 tpm: fout ± 8 tpm
Nauwkeurigheid van toerental (met terugkoppeling), afhankelijk van de resolutie van de
terugkoppelingsbron0-6000 tpm: fout ± 0,15 tpm
Nauwkeurigheid koppelregeling (snelheidsterugkoppeling)Maximale fout ± 5% van nominaal koppel
Alle stuurkarakteristieken zijn gebaseerd op een 4-polige asynchrone motor.
Gebruik de aanbevolen zekeringen en/of circuitbreakers aan de voedingszijde. Die bieden bescherming wanneer er een
component in de frequentieregelaar defect raakt (eerste storing).
LET OP
Het gebruik van zekeringen aan de voedingszijde is verplicht voor installaties die moeten voldoen aan IEC 60364 (CE)
en NEC 2009 (UL).
Aanbevelingen
Zekeringen van het type gG.
•
Circuitbreakers van het Moeller-type. Zorg er bij gebruik van andere typen circuitbreakers voor dat de energie die
•
naar de frequentieregelaar gaat, gelijk is aan of lager is dan de energie die wordt geleverd door de Moeller-typen.
Het gebruik van de aanbevolen zekeringen en circuitbreakers zorgt ervoor dat eventuele schade aan de frequentieregelaar
beperkt blijft tot interne schade in de eenheid. Zie de toepassingsnotitie Fuses and Circuit Breakers voor meer informatie.
De zekeringen in hoofdstuk 8.7.1 CE-conformiteit tot hoofdstuk 8.7.2 UL-conformiteit zijn geschikt voor gebruik in een circuit
dat maximaal 100000 A
de juiste zekeringen bedraagt de nominale kortsluitstroom (SCCR – Short Circuit Current Rating) van de frequentieregelaar
88
100000 A
rms
.
(symmetrisch) kan leveren, afhankelijk van de nominale spanning van de frequentieregelaar. Met
IPIP-bescherming
LCPLokaal bedieningspaneel
MCTMotion Control Tool
n
s
P
M,N
PELVProtective Extra Low Voltage
PCBPrintkaart
PM-motorPermanentmagneetmotor
PWMPulsbreedtemodulatie
tpmToeren per minuut
RegeneratieRegeneratieklemmen
T
LIM
U
M,N
Graden Celsius
Graden Fahrenheit
Nominale motorfrequentie
Nominale uitgangsstroom van de inverter
Stroomgrens
Nominale motorstroom
Maximale uitgangsstroom
Nominale uitgangsstroom die door de frequentieregelaar wordt geleverd
Synchroonmotortoerental
Nominaal motorvermogen
Koppelbegrenzing
Nominale motorspanning
99
Tabel 9.1 Symbolen en afkortingen
Conventies
Genummerde lijsten geven procedures aan. Lijsten met opsommingstekens geven andere informatie aan.
Cursieve tekst geeft een van de volgende zaken aan:
Danfoss kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor mogelijke fouten in catalogi, handboeken en andere documentatie. Danfoss behoudt zich het recht voor zijn producten zonder
voorafgaande kennisgeving te wijzigen. Dit geldt eveneens voor reeds bestelde producten, mits zulke wijzigingen aangebracht kunnen worden zonder dat veranderingen in reeds overeengekomen
specicaties noodzakelijk zijn. Alle in deze publicatie genoemde handelsmerken zijn eigendom van de respectievelijke bedrijven. Danfoss en het Danfoss-logo zijn handelsmerken van Danfoss A/S.
Alle rechten voorbehouden.