Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige
installatie en inbedrijfstelling van de frequentieregelaar.
De bedieningshandleiding is bedoeld voor gebruik door
gekwaliceerd personeel.
Zorg dat u de instructies leest en opvolgt om de frequentieregelaar op veilige en professionele wijze te gebruiken.
Let vooral ook op de veiligheidsvoorschriften en algemene
waarschuwingen. Bewaar deze bedieningshandleiding altijd
in de buurt van de frequentieregelaar.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2 Aanvullende informatiebronnen
Er zijn andere informatiebronnen beschikbaar om inzicht te
krijgen in geavanceerde functies en programmering van de
frequentieregelaar.
Productoverzicht
1.4
1.4.1 Beoogd gebruik
De frequentieregelaar is een elektronische motorregelaar
voor:
Het regelen van het motortoerental op basis van
•
terugkoppeling van het systeem of externe
commando's vanaf externe regelaars. Een
elektrische aandrijving bestaat uit de frequentieregelaar, de motor en het door de motor
aangedreven werktuig.
Bewaking van systeem- en motorstatus.
•
De frequentieregelaar kan ook worden gebruikt voor
bescherming tegen overbelasting van de motor.
Afhankelijk van de conguratie kan de frequentieregelaar
worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of deel
uitmaken van een omvangrijkere toepassing of installatie.
11
De VLT® AutomationDrive FC 301/FC 302
•
Programmeerhandleiding gaat dieper in op het
gebruik van parameters en bevat veel toepassingsvoorbeelden.
De VLT® AutomationDrive FC 301/FC 302 Design
•
Guide biedt gedetailleerde informatie over de
mogelijkheden en functies voor het ontwerpen
van motorregelsystemen.
Instructies voor gebruik met optionele
•
apparatuur.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn
beschikbaar bij Danfoss. Zie www.danfoss.com/en/search/?lter=type%3Adocumentation%2Csegment%3Adds voor een
overzicht.
Handleiding- en softwareversie
1.3
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de handleidingversie en de bijbehorende softwareversie.
VersieOpmerkingenSoftwareversie
MG33ATxx Correctie fout. Minimale
kabeldoorsnede veranderd in 10
mm² (7 AWG)
8.1x, 48.20
(IMC)
De frequentieregelaar mag worden gebruikt in residentiële,
industriële en commerciële omgevingen in overeenstemming met lokale wetten en normen.
LET OP
In een woonomgeving kan dit product radiostoring
veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om
aanvullende corrigerende maatregelen te treen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieregelaar niet in toepassingen die niet
voldoen aan de gespeciceerde bedrijfsomstandigheden
en -omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de in
hoofdstuk 8 Specicaties gespeciceerde voorwaarden.
LET OP
De uitgangsfrequentie van de frequentieregelaar is
begrensd op 590 Hz.
Neem contact op met Danfoss als meer dan 590 Hz
vereist is.
De onderstaande lijst bevat een selectie van mogelijke
typegoedkeuringen en certiceringen voor Danfoss
frequentieregelaars:
11
LET OP
De specieke goedkeuringen en certicering voor de
frequentieregelaar zijn te vinden op het typeplaatje van
de frequentieregelaar. Voor meer informatie kunt u
contact opnemen met de vestiging of partner van
Danfoss bij u in de buurt.
Zie de sectie Thermische motorbeveiliging in de productspeciekedesign guide voor meer informatie over de eisen van
UL 508C ten aanzien van het behoud van het thermische
geheugen.
Zie de sectie ADN-conforme installatie in de productspeciekedesign guide voor meer informatie over conformiteit
met het Europees Verdrag inzake het internationale
vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren
(ADN).
In dit document worden de volgende symbolen gebruikt:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieregelaar is alleen mogelijk als de frequentieregelaar op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd en bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden volgens relevante wetten en voorschriften.
Het personeel moet tevens bekend zijn met de instructies
en veiligheidsmaatregelen die in deze handleiding staan
beschreven.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer
de frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien.
Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de
waarschuwingsleds uit zijn. Als u de aangegeven
wachttijd na afschakeling niet in acht neemt voordat u
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Stop de motor.
•
Schakel de netvoeding en externe DC-tussen-
•
kringvoedingen af, inclusief backupvoedingen,
UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen
naar andere frequentieregelaars.
Onderbreek de voeding naar de PM-motor of
•
vergrendel de motor.
Wacht tot de condensatoren volledig ontladen
•
zijn. De vereiste minimale wachttijd staat
vermeld in Tabel 2.1 en is ook te vinden op het
productlabel boven op de frequentieregelaar.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of de condensatoren volledig ontladen
zijn voordat u service- of reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor
opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd volgens de nationale en
lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
WAARSCHUWING
ONBEDOELD DRAAIEN VAN DE MOTOR
WINDMILLING
Het onbedoeld draaien van permanentmagneetmotoren
wekt spanning op waardoor de eenheid elektrisch kan
worden geladen; dat kan leiden tot ernstig of dodelijk
letsel of schade aan apparatuur.
Zorg dat permanentmagneetmotoren zijn
•
geblokkeerd om onbedoeld draaien te
voorkomen.
22
Spanning
[V]
4715
200–2400,25-3,7 kW
380–5000,25-7,5 kW
525–6000,75-7,5 kW
525–690–1,5-7,5 kW
Tabel 2.1 Ontladingstijd
Minimale wachttijd (minuten)
(0,34-5 pk)
(0,34-10 pk)
(1-10 pk)
(2-10 pk)
–5,5-37 kW
(7,5-50 pk)
–11-75 kW
(15-100 pk)
–11-75 kW
(15-100 pk)
11-75 kW
(15-100 pk)
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
VOORZICHTIG
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Een interne fout in de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig letsel als de frequentieregelaar niet goed is
gesloten.
Controleer voordat u de spanning inschakelt of
•
alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten
en stevig zijn vastgezet.
CAUTION:
See manual for special condition/mains fuse
Voir manual de conditions speclales/fusibles
WARNING:
Stored charge, wait 4 min.
Charge residuelle, attendez 4 min.
* 1 3 1
X
3 5 3 7 0 1 0 1 2 2 G 4 3 0 *
`
Automation Drive
www.danfoss.com
T/C: FC-302PK37T2E20H1BGXXXXSXXXXA6BKC4XXXD0
Listed 76X1 E134261 Ind. Contr. Eq.
o
`
1
2
4
5
6
7
8
9
10
3
Mechanische installatie
3 Mechanische installatie
VLT® AutomationDrive FC 301/302
3.1 Uitpakken
33
3.1.1 Geleverde artikelen
Welke artikelen precies worden geleverd, hangt af van de
productconguratie.
Controleer of de geleverde artikelen en de
•
LET OP
Verwijder het typeplaatje niet van de frequentieregelaar
(verlies van garantie).
Zorg dat aan de vereisten voor opslag wordt voldaan. Zie
hoofdstuk 8.4 Omgevingscondities voor meer informatie.
3.2 Installatieomgevingen
informatie op het typeplaatje overeenkomen met
de orderbevestiging.
Controleer de verpakking en frequentieregelaar
•
op zichtbare schade die is veroorzaakt door een
onjuiste behandeling tijdens het vervoer. Dien
eventuele schadeclaims in bij de vervoerder.
Bewaar beschadigde onderdelen om de claim te
onderbouwen.
LET OP
In omgevingen met vloeistofnevel, deeltjes of corrosieve
gassen moet u ervoor zorgen dat de IP/Type-klasse
overeenkomt met de installatieomgeving. Als niet aan de
omgevingsvereisten wordt voldaan, kan dit de
levensduur van de frequentieregelaar bekorten. Zorg dat
wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van
luchtvochtigheid, temperatuur en hoogte.
Trillingen en schokken
De frequentieregelaar voldoet aan de vereisten die gelden
wanneer de eenheid is gemonteerd aan de wand of op de
vloer van een productiehal of in panelen die met bouten
aan de wand of de vloer zijn bevestigd.
Zie hoofdstuk 8.4 Omgevingscondities voor gedetailleerde
Een onjuiste montage kan leiden tot oververhitting en
lagere prestaties.
Koeling
Zorg voor vrije ruimte boven en onder de
•
eenheid in verband met luchtkoeling. Zie
Afbeelding 3.2 voor de vereiste vrije ruimte.
Afbeelding 3.2 Vrije ruimte boven en onder voor luchtkoeling
BehuizingA1-A5B1-B4C1, C3C2, C4
a [mm (in)]100 (3,9)200 (7,8)200 (7,8)225 (8,9)
Tabel 3.1 Vereisten minimale vrije ruimte voor luchtkoeling
Hijsen
Verzeker u ervan dat het hijstoestel geschikt is
•
voor de taak.
Regel zo nodig een takel, kraan of vorkheftruck
•
met de juiste hefcapaciteit om de eenheid te
verplaatsen.
Maak bij het hijsen gebruik van de hijsogen op
•
de eenheid, indien aanwezig.
WAARSCHUWING
ZWARE LAST
Niet-gebalanceerde lasten kunnen vallen en lasten
kunnen kantelen. Als u bij het hijsen niet de juiste
voorzorgsmaatregelen treft, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel of tot schade aan apparatuur.
Loop niet onder hangende lasten door.
•
Draag persoonlijke beschermingsmiddelen zoals
•
handschoenen, een veiligheidsbril en veiligheidsschoeisel om letsel te voorkomen.
Zorg dat u hijstoestellen gebruikt met het juiste
•
draagvermogen. Om een veilige hijsmethode te
bepalen, moet u het gewicht van de eenheid
controleren; zie hoofdstuk 8.9 Vermogensklasse,gewicht en afmetingen.
De hoek tussen de bovenkant van de frequen-
•
tieregelaarmodule en de hijskabels is van
invloed op de maximale laadkracht op de kabel.
Die hoek moet 65° of meer bedragen. Kies
hijskabels van de juiste maat en bevestig ze op
de juiste wijze.
Montage
1.Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
gewicht van de eenheid kan dragen. De frequentieregelaar is geschikt voor installatie naast elkaar.
2.Plaats de eenheid zo dicht mogelijk bij de motor.
Houd de motorkabels zo kort mogelijk.
3.Monteer de eenheid verticaal op een stevige,
vlakke ondergrond of op de optionele
achterwand, om te zorgen voor de benodigde
luchtkoeling.
4.Maak bij wandmontage gebruik van de
sleufvormige bevestigingsgaten, indien aanwezig.
Montage met montageplaat en rails
Het gebruik van de montageplaat is vereist bij montage op
rails.
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
44
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Door geïnduceerde spanning vanuit motorkabels die bij
elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren van
de apparatuur worden opgeladen, ook wanneer die
apparatuur is uitgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motorkabels niet van elkaar gescheiden
houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Houd uitgaande motorkabels van elkaar
•
gescheiden of
Gebruik afgeschermde kabels.
•
VOORZICHTIG
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in
de beschermende geleider. Het niet opvolgen van de
aanbevelingen kan ertoe leiden dat de RCD niet de
beoogde beveiliging biedt.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Overstroombeveiliging
Aanvullende beschermende apparatuur, zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieregelaar en de motor,
is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
kortsluitbeveiliging en overstroombeveiliging. Als
die zekeringen niet in de fabriek zijn aangebracht,
moet de installateur ze plaatsen. Zie de maximale
zekeringgrootte in hoofdstuk 8.7 Zekeringen encircuitbreakers.
Draadtype en -specicaties
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C (167 °F).
Zie hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens en
hoofdstuk 8.5 Kabelspecicaties voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
4.2 EMC-correcte installatie
Om een EMC-correcte installatie uit te voeren, volgt u de
instructies die staan vermeld in hoofdstuk 4.3 Aarding,
hoofdstuk 4.4 Bedradingsschema, hoofdstuk 4.5 Motoraansluiting en hoofdstuk 4.7 Stuurkabels.
4.3 Aarding
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
Voor elektrische veiligheid
Aard de frequentieregelaar volgens de relevante
•
normen en richtlijnen.
Gebruik een afzonderlijke aarddraad voor de
•
voedende bekabeling, de motorbekabeling en de
stuurkabels.
Aard de ene frequentieregelaar niet op de
•
andere, zoals in een ringnetwerk (zie
Afbeelding 4.1).
scherming en de behuizing van de
frequentieregelaar met behulp van metalen
kabelwartels of de klemmen die op de
apparatuur aanwezig zijn (zie
hoofdstuk 4.5 Motoraansluiting).
Gebruik sterk gevlochten draad (litzedraad, high-
•
strand wire) om snelle elektrische transiënten te
beperken.
Gebruik geen pigtails.
•
LET OP
POTENTIAALVEREFFENING
Risico op snelle elektrische transiënten wanneer de
aardpotentiaal van de frequentieregelaar niet
overeenkomt met de aardpotentiaal van het
regelsysteem. Installeer vereeningskabels tussen de
systeemcomponenten. Aanbevolen kabeldoorsnede:
16 mm² (6 AWG).
1) Klem 37 (optioneel) wordt gebruikt voor Safe Torque O (STO). Zie de VLT® Safe Torque O Bedieningshandleiding voor
installatie-instructies. Voor FC 301 geldt dat klem 37 alleen beschikbaar is in behuizingsgrootte A1. Relais 2 en klem 29
hebben geen functie in de FC 301.
1PLC10Netkabel (niet-afgeschermd)
2Vereeningskabel van minimaal 16 mm² (6 AWG)11Uitgangscontactor.
3Stuurkabels.12Kabelisolatie gestript.
4Minimaal 200 mm (7,9 in) tussen stuurkabels, motorkabels en
Zie hoofdstuk 4.2 EMC-correcte installatie voor meer informatie over EMC.
VLT® AutomationDrive FC 301/302
LET OP
EMC-STORINGEN
Gebruik afgeschermde kabels voor motorkabels en
stuurkabels en afzonderlijke kabels voor ingangsvermogen, motorkabels en stuurkabels. Als voedings-,
motor- en stuurkabels niet van elkaar worden
44
gescheiden, kan dat resulteren in een onbedoelde
werking of verminderde prestaties. De afstand tussen
voedings-, motor- en stuurkabels moet minimaal 200
mm (7,9 in) bedragen.
4.Sluit de 3-fasige motorkabel aan op klem 96 (U),
97 (V) en 98 (W); zie Afbeelding 4.4.
5.Haal de klemmen aan volgens de informatie in
hoofdstuk 8.8 Aanhaalmomenten voor aansluitingen.
4.5 Motoraansluiting
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Door geïnduceerde spanning vanuit motorkabels die bij
elkaar in de buurt lopen, kunnen de condensatoren van
de apparatuur worden opgeladen, ook wanneer die
apparatuur is uitgeschakeld en vergrendeld (lockout).
Wanneer u de motorkabels niet van elkaar gescheiden
houdt en ook geen afgeschermde kabels gebruikt, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Houd uitgaande motorkabels van elkaar
•
gescheiden of
Gebruik afgeschermde kabels.
•
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
•
aanzien van kabelgroottes op. Zie
hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor de
maximale draaddiktes.
Volg de bedradingsvereisten van de motorfa-
•
brikant op.
Onderaan eenheden van het type IP 21 (NEMA
•
1/12) en hoger zijn uitbreekpoorten of toegangspanelen aangebracht voor het aansluiten van de
motorkabels.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat
•
(voor bv. Dahlandermotor of sleepringmotor) aan
tussen de frequentieregelaar en de motor.
Procedure voor aarding van de kabelafscherming
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte draad onder de kabelklem om
een mechanische bevestiging en elektrisch
contact tussen de kabelafscherming en aarde te
verkrijgen.
3.Sluit de aarddraad aan op de dichtstbijzijnde
aardklem volgens de aardingsinstructies in
hoofdstuk 4.3 Aarding; zie Afbeelding 4.4.
Afbeelding 4.4 Motoraansluiting
Afbeelding 4.5 toont de kabelaansluitingen voor
netvoeding, motor en aarde voor basisfrequentieregelaars.
De werkelijke conguratie hangt af van het type eenheid
en de aanwezigheid van optionele apparatuur.
Afbeelding 4.5 Voorbeeld van bedrading van motor,
netvoeding en aarde
Aansluiting netvoeding
4.6
Bepaal de juiste draaddikte op basis van de
•
ingangsstroom van de frequentieregelaar. Zie
hoofdstuk 8.1 Elektrische gegevens voor de
maximale draaddiktes.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
•
aanzien van kabelgroottes op.
Procedure
1.Sluit de 3-fasige netvoedingskabels aan op klem
L1, L2 en L3 (zie Afbeelding 4.5).
2.Afhankelijk van de conguratie van de apparatuur
moet het ingangsvermogen worden aangesloten
op de netingangsklemmen of de netschakelaar.
3.Aard de kabel volgens de aardingsinstructies in
hoofdstuk 4.3 Aarding.
4.Als de frequentieregelaar wordt gevoed via een
geïsoleerde netbron (IT-net of zwevende
driehoekschakeling) of TT/TN-S met één zijde
geaard (geaarde driehoekschakeling), moet u
zorgen dat parameter 14-50 RFI-lter is ingesteld
op [0] Uit. Die instelling voorkomt schade aan de
tussenkring en beperkt de aardcapaciteitsstromen
conform IEC 61800-3.
Als de frequentieregelaar zich in de alarmmodus of een
overspanningssituatie bevindt, wordt de mechanische rem
onmiddellijk gesloten.
LET OP
De frequentieregelaar is geen beveiliging. Het is de
verantwoordelijkheid van de systeemontwerper om
beveiligingen te integreren volgens de relevante
nationale voorschriften voor kranen/hijsinrichtingen.
Stuurkabels
Isoleer de stuurkabels van de hoogvermogencom-
•
ponenten in de frequentieregelaar.
Wanneer een thermistor op de frequentieregelaar
•
wordt aangesloten, moet u ervoor zorgen dat de
stuurkabels van de thermistor afgeschermd en
versterkt/dubbel geïsoleerd zijn. Het gebruik van
een 24 V DC-voeding wordt aanbevolen.
Bij hijs-/daaltoepassingen moet een elektromechanische
rem kunnen worden bestuurd.
Bestuur de rem via een relaisuitgang of een
•
digitale uitgang (klem 27 en 29).
Houd de uitgang gesloten (spanningsvrij) zolang
•
de frequentieregelaar de motor niet in stilstand
kan houden, bijvoorbeeld doordat de belasting te
groot is.
Selecteer [32] Mech. rembesturing in parame-
•
tergroep 5-4* Relais voor toepassingen met een
elektromechanische rem.
De rem wordt vrijgegeven als de motorstroom
•
hoger wordt dan de in parameter 2-20 Stroom bij
vrijgave rem ingestelde waarde.
De rem wordt ingeschakeld wanneer de uitgangs-
•
frequentie lager wordt dan de in
parameter 2-21 Snelheid remactivering [TPM] of
parameter 2-22 Snelheid activering rem [Hz]
ingestelde waarde, en alleen als de frequentieregelaar een stopcommando uitvoert.
Afbeelding 4.6 De mechanische rem aansluiten op de frequentieregelaar
4.8 Installatiechecklist
Voordat u de installatie van de eenheid voltooit, moet u eerst de volledige installatie inspecteren zoals aangegeven in
Tabel 4.1. Vink de items af wanneer ze voltooid zijn.
InspecterenBeschrijving
Hulpapparatuur
Bekabeling
Stuurkabels
Vrije ruimte voor
koeling
Omgevingscondities•Controleer of aan de omgevingscondities wordt voldaan.
Zekeringen en
circuitbreakers
Kijk of er hulpapparatuur, schakelaars, werkschakelaars of ingangszekeringen/circuitbreakers aanwezig zijn
•
aan de voedende zijde van de frequentieregelaar of aan de uitgangszijde naar de motor. Ga na of die
geschikt zijn om bij vol toerental te worden gebruikt.
Controleer de functie en installatie van sensoren die worden gebruikt voor terugkoppeling naar de
•
frequentieregelaar.
Verwijder eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren van de motor.
•
Pas eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan de voedingszijde aan en zorg dat ze worden
•
gedempt.
Zorg dat de motorkabels en de stuurkabels van elkaar zijn gescheiden (afgeschermd) of in 3 afzonderlijke
•
metalen kabelgoten zijn geplaatst om hoogfrequente interferentie tegen te gaan.
Controleer op gebroken of beschadigde draden en loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de stuurkabels zijn gescheiden van voedings- en motorkabels om ruisimmuniteit te
•
garanderen.
Controleer de spanningsbron van de signalen, waar nodig.
•
Het gebruik van afgeschermde kabels of kabels met gedraaide paren wordt aanbevolen. Verzeker u ervan dat
de afscherming correct is aangesloten.
Controleer of er boven en onder de eenheid voldoende vrije ruimte is om te zorgen voor de benodigde
•
luchtkoeling; zie hoofdstuk 3.3.1 Montage.
Controleer op het gebruik van de juiste zekeringen en circuitbreakers.
•
Controleer of alle zekeringen stevig zijn bevestigd en bedrijfsklaar zijn en of alle circuitbreakers openstaan.
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
55
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op de netvoeding. Als installatie,
opstarten en onderhoud niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dat leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
LET OP
De frontafdekkingen met waarschuwingssymbolen
vormen een integraal onderdeel van de frequentieregelaar en zijn aangemerkt als veiligheidsafdekking. De
afdekkingen moeten vóór het inschakelen van de
spanning worden aangebracht en altijd op hun plaats
zitten.
Voordat u de spanning inschakelt:
1.Sluit de veiligheidsafdekking goed.
2.Controleer of alle kabelwartels stevig zijn
vastgezet.
3.Verzeker u ervan dat het ingangsvermogen naar
de eenheid is afgeschakeld en vergrendeld
(lockout). Vertrouw niet op de lastscheiders van
de frequentieregelaar voor isolatie van het
ingangsvermogen.
4.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de ingangsklemmen L1 (91), L2 (92) en L3 (93),
fase naar fase en fase naar aarde.
5.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de uitgangsklemmen 96 (U), 97 (V) en 98 (W),
fase naar fase en fase naar aarde.
6.Controleer de elektrische geleiding door de
motor door de ohmwaarden te meten op U-V
(96-97), V-W (97-98) en W-U (98-96).
7.Controleer op een juiste aarding van de frequentieregelaar en de motor.
8.Inspecteer de frequentieregelaar op losse
klemaansluitingen.
9.Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
met de spanning van de frequentieregelaar en de
motor.
1 Welke informatie op het display wordt weergegeven, is afhankelijk van welke functie of welk menu is geselecteerd
(in dit geval [Quick Menu], Q3-13 Displayinstellingen).
2 StatusGeeft bedrijfsgegevens weer.
3 Quick MenuGeeft toegang tot de parameters voor het programmeren van de eerste setup en biedt uitgebreide toepassingsin-
structies.
4 BackBrengt u terug naar de vorige stap of lijst in de menustructuur.
5 Groen indicatie-
Spanning ingeschakeld.
lampje
6 Geel indicatie-
lampje
7 Rood indicatie-
lampje
8 [Hand On]Hiermee wordt de frequentieregelaar in de lokale bedieningsmodus geplaatst, zodat hij reageert op het LCP.
9 UitStopt de motor maar onderbreekt de voeding naar de frequentieregelaar niet.
10 [Auto On]Zet het systeem in de externe bedieningsmodus.
11 ResetHiermee kunt u de frequentieregelaar handmatig resetten nadat u een fout hebt opgeheven.
Het indicatielampje gaat branden als er een waarschuwing actief is. Op het display wordt een tekst weergegeven
om het probleem aan te duiden.
Bij een foutconditie gaat het indicatielampje knipperen en wordt er een alarmtekst weergegeven.
Een extern stopsignaal via een stuuringang of seriële communicatie onderdrukt de lokale handmodus.
•
Reageert op een extern startcommando via stuurklemmen of seriële communicatie.
•
12 OKHiermee kunt u toegang krijgen tot parametergroepen of een selectie bevestigen.
13 Navigatietoetsen Druk op de navigatietoetsen om tussen opties in het menu te schakelen.
14 InfoDruk hierop om een beschrijving van de geselecteerde functie weer te geven.
15 CancelAnnuleert uw laatste wijziging of opdracht, zolang de displaymodus niet is gewijzigd.
16 HoofdmenuBiedt toegang tot alle programmeerbare parameters.
17 Alarm LogToont een overzicht van de actieve waarschuwingen, de laatste 10 alarmen en de onderhoudslog.