Deze bedieningshandleiding biedt informatie voor veilige
installatie en inbedrijfstelling van de VLT® Midi Drive FC
280 frequentieregelaar.
De bedieningshandleiding is bedoeld voor gebruik door
gekwaliceerd personeel.
Lees de bedieningshandleiding en volg de aanwijzingen op
om de frequentieregelaar op veilige en professionele wijze
te gebruiken. Let met name op de veiligheidsvoorschriften
en algemene waarschuwingen. Bewaar deze bedieningshandleiding altijd in de buurt van de frequentieregelaar.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
Productoverzicht
1.4
1.4.1 Beoogd gebruik
De frequentieregelaar is een elektronische motorregelaar
voor:
Het regelen van het motortoerental op basis van
•
terugkoppeling van het systeem of externe
commando's vanaf externe regelaars. Een
elektrische aandrijving bestaat uit de frequentieregelaar, de motor en het door de motor
aangedreven werktuig.
Bewaking van systeem- en motorstatus.
•
De frequentieregelaar kan ook worden gebruikt voor
bescherming tegen overbelasting van de motor.
1.2 Aanvullende informatiebronnen
Er zijn informatiebronnen beschikbaar om inzicht te krijgen
in geavanceerde functies, programmering en onderhoud
van de frequentieregelaar.
Afhankelijk van de conguratie kan de frequentieregelaar
worden gebruikt in zelfstandige toepassingen of deel
uitmaken van een omvangrijkere toepassing of installatie.
De VLT® Midi Drive FC 280 Design Guide bevat
•
gedetailleerde informatie over ontwerp en
toepassingen van de frequentieregelaar.
De VLT® Midi Drive FC 280 Programmeerhand-
•
leiding geeft informatie over het programmeren
en bevat een uitgebreide beschrijving van de
parameters.
Aanvullende documentatie en handleidingen zijn
beschikbaar bij Danfoss. Zie drives.danfoss.com/knowledge-center/technical-documentation/ voor een overzicht.
Document- en softwareversie
1.3
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom. Tabel 1.1
toont de documentversie en de bijbehorende softwareversie.
VersieOpmerkingenSoftwareversie
MG07A5
Software-update en ondersteuning
geheugenmodule.
Tabel 1.1 Document- en softwareversie
1,5
De frequentieregelaar mag worden gebruikt in residentiële,
industriële en commerciële omgevingen in overeenstemming met lokale wetten en normen.
LET OP
In een woonomgeving kan dit product radiostoring
veroorzaken. In dat geval kan het nodig zijn om
aanvullende corrigerende maatregelen te treen.
Te voorzien onjuist gebruik
Gebruik de frequentieregelaar niet in toepassingen die niet
voldoen aan de gespeciceerde bedrijfsomstandigheden
en -omgevingen. Zorg dat wordt voldaan aan de in
hoofdstuk 9 Specicaties gespeciceerde voorwaarden.
Afbeelding 1.1 is een blokschema van de interne
componenten van de frequentieregelaar.
GebiedOnderdeelFuncties
Netvoeding naar de frequen-
1Netingang
2Gelijkrichter
3DC-bus
4DC-spoelen
5Condensatorbatterij
•
tieregelaar.
De gelijkrichterbrug zet de
•
inkomende AC-spanning om
naar DC-spanning die in de
omvormer kan worden
gebruikt.
De DC-tussenkring verwerkt
•
de DC-stroom.
Filteren de DC-tussenkring-
•
stroom.
Bieden beveiliging tegen
•
nettransiënten.
Beperken de RMS-stroom
•
(Root Mean Square –
eectieve waarde).
Verhogen de arbeidsfactor
•
•
•
•
naar het voedende net.
Beperken de harmonischen op
de AC-ingang.
Slaat de DC-spanning op.
Biedt tijdelijke bescherming
bij kortstondige netonderbreking.
GebiedOnderdeelFuncties
Zet het DC-signaal om naar
•
een geregelde pulsbreedtege-
6Omvormer
7Uitgang naar motor
8Stuurcircuits
9PFC
10Remchopper
Afbeelding 1.1 Voorbeeld van een blokschema voor een
frequentieregelaar
moduleerde AC-golfvorm voor
een regelbaar variabel
uitgangssignaal naar de
motor.
Geregeld 3-fase-uitgangs-
•
vermogen naar de motor.
Ingangsvermogen, interne
•
verwerking, uitgang en
motorstroom worden bewaakt
voor een eciënte werking en
regeling.
De gebruikersinterface en
•
externe commando's worden
bewaakt en uitgevoerd.
Biedt mogelijkheden voor
•
statusuitgang en -regeling.
Arbeidsfactorcorrectie
•
verandert de golfvorm van de
door de frequentieregelaar
opgenomen stroom en dient
om de arbeidsfactor te
verbeteren.
De remchopper wordt
•
gebruikt in de DC-tussenkring
om de DC-spanning te
regelen wanneer de belasting
energie terugvoert.
1.4.3 Behuizingsgroottes en
vermogensklassen
Zie hoofdstuk 9.9 Behuizingsgrootte, vermogensklasse enafmetingen voor behuizingsgroottes en vermogensklassen
van de frequentieregelaars.
1.4.4 Safe Torque O (STO)
De VLT® Midi Drive FC 280 frequentieregelaar ondersteunt
Safe Torque O (STO). Zie hoofdstuk 6 Safe Torque O (STO)
voor meer informatie over installatie, inbedrijfstelling,
onderhoud en technische gegevens van STO.
Zie het hoofdstuk ADN-conforme installatie in de VLT® Midi
Drive FC 280 Design Guide voor conformiteit met het
Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van
gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN).
De frequentieregelaar voldoet aan de eisen van UL 508C
ten aanzien van het behoud van het thermische geheugen.
Zie het hoofdstuk Thermische motorbeveiliging in de VLTMidi Drive FC 280 Design Guide voor meer informatie.
Toegepaste normen en conformiteit voor STO
Voor het gebruik van de STO-functie op klem 37 en 38 is
het noodzakelijk dat er wordt voldaan aan alle veiligheidsbepalingen, waaronder relevante wetten, voorschriften en
richtlijnen. De geïntegreerde STO-functie voldoet aan de
volgende normen:
IEC-EN 61508:2010, SIL2
•
IEC-EN 61800-5-2:2007, SIL2
•
IEC-EN 62061:2015, SILCL van SIL2
•
EN-ISO 13849-1:2015, categorie 3 PL d
•
®
Verwijdering
1.6
Apparatuur die elektrische componenten
bevat, mag niet als huishoudelijk afval
worden afgevoerd.
Voer dergelijke apparatuur apart af
volgens de geldende lokale voorschriften.
De volgende symbolen worden gebruikt in dit document:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
2.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieregelaar is alleen mogelijk als de frequentieregelaar op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden volgens relevante wetten en voorschriften.
Het personeel moet tevens bekend zijn met de instructies
en veiligheidsmaatregelen die in deze handleiding staan
beschreven.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als installatie, opstarten en onderhoud niet
worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan
dat leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of er geen spanning meer op de
frequentieregelaar staat voordat u service- of
reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP,
via externe bediening met behulp van MCT 10
setupsoftware of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
De frequentieregelaar bevat DC-tussenkringcondensatoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer
de frequentieregelaar niet van spanning wordt voorzien.
Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de
waarschuwingsleds uit zijn. Als u de aangegeven
wachttijd na afschakeling niet in acht neemt voordat u
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Stop de motor.
•
Schakel de netvoeding en externe DC-tussen-
•
kringvoedingen af, inclusief backupvoedingen,
UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen
naar andere frequentieregelaars.
Schakel de PM-motor af of blokkeer deze.
•
Wacht tot de condensatoren volledig ontladen
•
zijn. De minimale wachttijd staat vermeld in
Tabel 2.1.
Controleer met een geschikt spanningsmeetap-
•
paraat of de condensatoren volledig ontladen
zijn voordat u service- of reparatiewerkzaamheden gaat uitvoeren.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor
opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd volgens de nationale en
lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in deze handleiding.
•
VOORZICHTIG
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Een interne fout in de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig letsel als de frequentieregelaar niet goed is
gesloten.
Controleer voordat u de spanning inschakelt of
•
alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten
en stevig zijn vastgezet.
Spanning [V]
200–2400,37-3,7 (0,5-5)4
380–480
Tabel 2.1 Ontladingstijd
Vermogensbereik
[kW (pk)]
0,37-7,5 (0,5-10)4
11–22 (15–30)15
Minimale wachttijd
(minuten)
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
See manual for special condition/mains fuse
Voir manual de conditions speciales/fusibles
Enclosure: See manual
5AF3 E358502 IND.CONT.EQ.
Stored charge, wait 4 min.
Charge r
é
siduelle, attendez 4 min.
21
1
2
4
3
5
11
20
19
18
16
15
14
13
10
8
9
6
17
R
US LISTED
www.tuv.com
ID 0600000000
Danfoss A/S, 6430 Nordborg, Denmark
12
7
Mechanische installatieBedieningshandleiding
3 Mechanische installatie
3.1 Uitpakken
3.1.1 Geleverde artikelen
Welke artikelen precies worden geleverd, hangt af van de
productconguratie.
Controleer of de geleverde artikelen en de
•
informatie op het typeplaatje overeenkomen met
de orderbevestiging.
Controleer de verpakking en frequentieregelaar
•
op zichtbare schade die is veroorzaakt door een
onjuiste behandeling tijdens het vervoer. Dien
eventuele schadeclaims in bij de vervoerder.
Bewaar beschadigde onderdelen om de claim te
onderbouwen.
Verwijder het typeplaatje niet van de frequentieregelaar
(verlies van garantie).
Zie het hoofdstuk Typecode in de VLT® Midi Drive FC 280
Design Guide voor meer informatie.
130BE615.12
Mechanische installatie
VLT® Midi Drive FC 280
3.1.2 Opslag
Zorg dat aan de vereisten voor opslag wordt voldaan. Zie
hoofdstuk 9.4 Omgevingscondities voor meer informatie.
3.2 Installatieomgeving
33
LET OP
In omgevingen met vloeistofnevel, deeltjes of corrosieve
gassen moet u ervoor zorgen dat de IP/Type-klasse
overeenkomt met de installatieomgeving. Als niet aan de
omgevingsvereisten wordt voldaan, kan de levensduur
van de frequentieregelaar worden bekort. Zorg dat
wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van
luchtvochtigheid, temperatuur en hoogte.
Trillingen en schokken
De frequentieregelaar voldoet aan de vereisten die gelden
wanneer de eenheid is gemonteerd aan de wand of op de
vloer van een productiehal of in panelen die met bouten
aan de wand of de vloer zijn bevestigd.
Zie hoofdstuk 9.4 Omgevingscondities voor gedetailleerde
omgevingsspecicaties.
Montage
3.3
Montage
Als aanpassingen nodig zijn in verband met de bevestigingsgaten van de VLT® Midi Drive FC 280, kunt u contact
opnemen met een Danfoss-leverancier in uw regio om een
aparte achterwand te bestellen.
De frequentieregelaar monteren:
1.Verzeker u ervan dat de installatielocatie het
gewicht van de eenheid kan dragen. De frequentieregelaar is geschikt voor installatie naast elkaar.
2.Plaats de eenheid zo dicht mogelijk bij de motor.
Houd de motorkabels zo kort mogelijk.
3.Monteer de eenheid verticaal op een stevige,
vlakke ondergrond of op de optionele
achterwand, om te zorgen voor de benodigde
luchtkoeling.
4.Maak bij wandmontage gebruik van de
sleufvormige bevestigingsgaten, indien aanwezig.
LET OP
Zie hoofdstuk 9.9 Behuizingsgrootte, vermogensklasse en
afmetingen voor de afmetingen van bevestigingsgaten.
3.3.1 Installatie naast elkaar
LET OP
Een onjuiste montage kan leiden tot oververhitting en
lagere prestaties.
Koeling
Zorg voor een vrije ruimte van 100 mm (3,9 in)
•
boven en onder de eenheid in verband met
luchtkoeling.
Hijsen
Om een veilige hijsmethode te bepalen, moet u
•
het gewicht van de eenheid controleren; zie
hoofdstuk 9.9 Behuizingsgrootte, vermogensklasse
en afmetingen.
Verzeker u ervan dat het hijstoestel geschikt is
•
voor de taak.
Regel zo nodig een takel, kraan of vorkheftruck
•
met de juiste hefcapaciteit om de eenheid te
verplaatsen.
Maak bij het hijsen gebruik van de hijsogen op
•
de eenheid, indien aanwezig.
Installatie naast elkaar
Alle VLT® Midi Drive FC 280-eenheden kunnen naast elkaar
worden geïnstalleerd in horizontale of verticale positie. De
eenheden hebben geen extra ventilatieruimte aan de
zijkanten nodig.
KANS OP OVERVERHITTING
Bij gebruik van de IP 21-conversieset kan het naast
elkaar installeren van de eenheden leiden tot oververhitting van en schade aan de eenheid.
Tussen de randen van de bovenafdekking van
•
IP 21-conversiesets is een vrije ruimte van
minimaal 30 mm (1,2 in) vereist.
De busontkoppelingsset zorgt voor mechanische xatie en
elektrische afscherming van kabels voor de volgende
stuurcassette-uitvoeringen:
Stuurcassette met PROFIBUS.
•
Stuurcassette met PROFINET.
•
Stuurcassette met CANopen.
•
Stuurcassette met Ethernet.
•
Stuurcassette met POWERLINK.
•
Elke busontkoppelingsset bevat 1 horizontale ontkoppelingsplaat en 1 verticale ontkoppelingsplaat. Bevestiging
van de verticale ontkoppelingsplaat is optioneel. De
verticale ontkoppelingsplaat biedt betere mechanische
ondersteuning voor PROFINET-, Ethernet- en POWERLINKconnectoren en -kabels.
3.3.4 Montage
De busontkoppelingsset monteren:
1.Plaats de horizontale ontkoppelingsplaat op de
stuurcassette die op de frequentieregelaar is
gemonteerd, en zet de plaat met 2 schroeven
vast, zoals aangegeven in Afbeelding 3.5. Het
aanhaalmoment bedraagt 0,7-1,0 Nm (6,2-8,9 inlb).
2.Optioneel: bevestig de verticale ontkoppelingsplaat als volgt:
2aVerwijder de 2 veren en de 2 metalen
klemmen van de horizontale plaat.
2bMonteer de veren en de metalen
klemmen op de verticale plaat.
2cZet de plaat met 2 schroeven vast, zoals
aangegeven in Afbeelding 3.6. Het
aanhaalmoment bedraagt 0,7-1,0 Nm
(6,2-8,9 in-lb).
LET OP
Monteer de verticale ontkoppelingsplaat niet als de IP
21-bovenafdekking wordt gebruikt, omdat de hoogte
van de ontkoppelingsplaat de juiste installatie van de IP
21-bovenafdekking belemmert.
Afbeelding 3.5 De horizontale ontkoppelingsplaat bevestigen
met schroeven
1Verticale ontkoppelingsplaat
2Schroeven
Afbeelding 3.6 De verticale ontkoppelingsplaat bevestigen
met schroeven
Zowel Afbeelding 3.5 als Afbeelding 3.6 toont op Ethernet
gebaseerde connectoren (RJ45). Het werkelijke connectortype hangt af van de veldbusvariant die voor de
frequentieregelaar is geselecteerd.
3.Zorg voor een correcte bedrading van de
veldbuskabels (PROFIBUS/CANopen) of druk de
kabelconnectoren (RJ45 voor PROFINET/
POWERLINK/EtherNet/IP) in de aansluitbussen in
de stuurcassette.
4.4aPlaats de PROFIBUS-/CANopen-kabels
tussen de metalen veerklemmen om
mechanische
xatie en elektrisch
contact tussen de kabelafscherming en
de klemmen tot stand te brengen.
4bPlaats de PROFINET-/POWERLINK-/
EtherNet/IP-kabels tussen de metalen
veerklemmen om mechanische xatie
tussen de kabels en de klemmen tot
stand te brengen.
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsinstructies.
WAARSCHUWING
GEÏNDUCEERDE SPANNING
Geïnduceerde spanning uit motoruitgangskabels van
meerdere frequentieregelaars die bij elkaar zijn
geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur
opladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en
vergrendeld (lockout). Wanneer u de motorkabels niet
van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde
kabels gebruikt, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Houd motorkabels van elkaar gescheiden.
•
Gebruik afgeschermde kabels.
•
Vergrendel alle frequentieregelaars tegelijk
•
(lockout).
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De frequentieregelaar kan een DC-stroom veroorzaken in
de beschermende geleider en daarmee leiden tot ernstig
of dodelijk letsel.
Bij gebruik van een reststroomapparaat (RCD)
•
als beveiliging tegen elektrische schokken mag
aan de voedingszijde van dit product
uitsluitend een RCD van type B worden
gebruikt.
Het niet opvolgen van de aanbeveling kan ertoe leiden
dat de RCD niet de beoogde beveiliging biedt.
Overstroombeveiliging
Aanvullende beschermende apparatuur, zoals
•
kortsluitbeveiliging of thermische motorbeveiliging tussen de frequentieregelaar en de motor,
is vereist voor toepassingen met meerdere
motoren.
Ingangszekeringen zijn vereist om te voorzien in
•
beveiliging tegen kortsluiting en overstroom. Als
deze zekeringen niet in de fabriek zijn
aangebracht, moet de installateur ze plaatsen. Zie
hoofdstuk 9.8 Zekeringen en circuitbreakers voor de
maximale zekeringgrootte.
Draadtype en -specicaties
De volledige bedrading moet voldoen aan de
•
nationale en lokale voorschriften ten aanzien van
dwarsdoorsneden en omgevingstemperatuur.
Aanbeveling voor voedingsdraden: koperdraad
•
dat bestand is tegen minimaal 75 °C (167 °F).
Zie hoofdstuk 9.5 Kabelspecicaties voor de aanbevolen
draaddiktes en -typen.
4.2 EMC-correcte installatie
Om een EMC-correcte installatie uit te voeren, volgt u de
instructies die staan vermeld in hoofdstuk 4.3 Aarding,
hoofdstuk 4.4 Bedradingsschema, hoofdstuk 4.6 Motoraansluiting en hoofdstuk 4.8 Stuurkabels.
4.3 Aarding
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieregelaar kan leiden tot
ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
Voor elektrische veiligheid
Aard de frequentieregelaar volgens de relevante
•
normen en richtlijnen.
Gebruik een afzonderlijke aarddraad voor de
•
voedende bekabeling, de motorbekabeling en de
stuurkabels.
Aard de ene frequentieregelaar niet op de
•
andere, zoals in een ringnetwerk (zie
Afbeelding 4.1).
scherming en de behuizing van de
frequentieregelaar met behulp van metalen
kabelwartels of de klemmen die op de
apparatuur aanwezig zijn (zie
hoofdstuk 4.6 Motoraansluiting).
Gebruik sterk gevlochten draad (litzedraad, high-
•
strand wire) om snelle elektrische transiënten te
beperken.
Gebruik geen pigtails.
•
LET OP
POTENTIAALVEREFFENING
Risico op snelle elektrische transiënten wanneer de
aardpotentiaal van de frequentieregelaar niet
overeenkomt met de aardpotentiaal van het
regelsysteem. Installeer vereeningskabels tussen de
systeemcomponenten. Aanbevolen kabeldoorsnede:
16 mm² (6 AWG).
1PLC10Netkabel (niet-afgeschermd)
2Vereeningskabel van minimaal 16 mm² (6 AWG)11Uitgangscontactor, en meer.
3Stuurkabels12Kabelisolatie gestript
4Minimaal 200 mm (7,87 in) tussen stuurkabels, motorkabels
en netkabels.
5Netvoeding14Remweerstand
6Blank (ongelakt) oppervlak15Metalen aansluitdoos
7Tandveerringen16Aansluiting naar motor
8Remkabel (afgeschermd)17Motor
9Motorkabel (afgeschermd)18EMC-kabelwartel
Afbeelding 4.3 Typische elektrische aansluiting
13Gemeenschappelijk aardingsrail. Volg de nationale en lokale
Geïnduceerde spanning uit motorkabels die bij elkaar
zijn geplaatst, kan de condensatoren van de apparatuur
opladen, ook wanneer die apparatuur is afgeschakeld en
vergrendeld (lockout). Wanneer u de motorkabels niet
van elkaar gescheiden houdt en ook geen afgeschermde
kabels gebruikt, kan dat leiden tot ernstig of dodelijk
letsel.
Procedure
1.Verwijder een deel van de buitenste kabelisolatie.
2.Plaats de gestripte kabel onder de kabelklem om
een mechanische bevestiging en elektrisch
contact tussen de kabelafscherming en aarde te
verkrijgen.
3.Sluit de aardkabel aan op de dichtstbijzijnde
aardklem volgens de aardingsinstructies in
hoofdstuk 4.3 Aarding. Zie Afbeelding 4.5.
4.Sluit de 3-fasige motorkabel aan op klem 96 (U),
97 (V) en 98 (W), zoals aangegeven in
Afbeelding 4.5.
5.Haal de klemmen aan volgens de informatie in
hoofdstuk 9.7 Aanhaalmomenten voor aansluitingen.
44
Houd motorkabels van elkaar gescheiden.
•
Gebruik afgeschermde kabels.
•
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
•
aanzien van kabelgroottes op. Zie
hoofdstuk 9.1 Elektrische gegevens voor de
maximale kabelgroottes.
Volg de bedradingsvereisten van de motorfa-
•
brikant op.
Onderaan eenheden van het type IP 21/Type 1
•
zijn uitbreekpoorten of toegangspanelen
aangebracht voor het aansluiten van de motorbedrading.
Sluit geen starter of poolomschakelingsapparaat
•
(bijvoorbeeld voor een Dahlandermotor of
sleepringmotor) aan tussen de frequentieregelaar
en de motor.
Afbeelding 4.5 Motoraansluiting
De aansluitingen voor netvoeding, motor en aarde voor 1fase- en 3-fasefrequentieregelaars worden weergegeven in
respectievelijk Afbeelding 4.6, Afbeelding 4.7 en
Afbeelding 4.8. De werkelijke conguratie hangt af van het
type eenheid en de aanwezigheid van optionele
apparatuur.
Afbeelding 4.6 Aansluiting netvoeding, motor en aarde
voor 1-fase-eenheden
Afbeelding 4.7 Aansluiting netvoeding, motor en aarde
voor 3-fase-eenheden (K1, K2, K3)
Afbeelding 4.8 Aansluiting netvoeding, motor en aarde
voor 3-fase-eenheden (K4, K5)
Aansluiting netvoeding
4.7
Bepaal de juiste draaddikte op basis van de
•
ingangsstroom van de frequentieregelaar. Zie
hoofdstuk 9.1 Elektrische gegevens voor de
maximale draaddiktes.
Volg de nationale en lokale voorschriften ten
•
aanzien van kabelgroottes op.
Procedure
1.Sluit de netvoedingskabels aan op klem N en L
voor 1-fase-eenheden (zie Afbeelding 4.6) of op
klem L1, L2 en L3 voor 3-fase-eenheden (zie
Afbeelding 4.7).
2.Afhankelijk van de conguratie van de apparatuur
moet het ingangsvermogen worden aangesloten
op de netingangsklemmen of de netschakelaar.
3.Aard de kabel volgens de aardingsinstructies in
hoofdstuk 4.3 Aarding.
4.Als de frequentieregelaar wordt gevoed via een
geïsoleerde netbron (IT-net of zwevende
driehoekschakeling) of TT/TN-S met één zijde
geaard (geaarde driehoekschakeling), moet u
zorgen dat de RFI-lterschroef wordt verwijderd.
Het verwijderen van de RFI-schroef voorkomt
schade aan de DC-tussenkring en beperkt de
aardcapaciteitsstromen volgens IEC 61800-3 (zie
Afbeelding 9.2; de RFI-schroef bevindt zich aan de
kant van de frequentieregelaar).
Afbeelding 4.9 toont de verwijderbare connectoren van de
frequentieregelaar. De functies en standaardinstellingen
van de klemmen worden in het kort besproken in Tabel 4.1
en Tabel 4.2.
Afbeelding 4.9 Stuurklemposities
Afbeelding 4.10 Klemnummers
Zie hoofdstuk 9.6 Stuuringang/-uitgang en stuurgegevens
voor informatie over de nominale waarden van de
klemmen.
KlemParameter
Digitale I/O, puls-I/O, encoder
12, 13–+24 V DC
Parameter 5-10
18
19
Terminal 18
Digital Input
Parameter 5-11
Terminal 19
Digital Input
Standaardin-
stelling
[8] Start
[10] Omkeren
Beschrijving
24 V DC-voedingsspanning De
maximale
uitgangsstroom
bedraagt 100 mA
voor alle 24 Vbelastingen.
Digitale ingangen.
KlemParameter
Parameter 5-01
Terminal 27
Mode
Parameter 5-12
27
29
32
33
37, 38–STO
42
50–+10 V DC
53
54
Terminal 27
Digital Input
Parameter 5-30
Terminal 27
Digital Output
Parameter 5-13
Terminal 29
Digital Input
Parameter 5-14
Terminal 32
Digital Input
Parameter 5-15
Terminal 33
Digital Input
Analoge ingangen/uitgangen
Parameter 6-91
Terminal 42
Analog Output
Parametergroep
6-1* Anal.
ingang 53
Parametergroep
6-2* Anal.
ingang 54
Standaardin-
stelling
DI [2] Vrijloop
geïnv.
DO [0] Niet in
bedrijf
[14] JogDigitale ingang.
[0] Niet in
bedrijf
[0] Niet in
bedrijf
[0] No
operation
(Niet in
bedrijf)
–
–
Beschrijving
In te stellen als
digitale ingang,
digitale uitgang of
pulsuitgang. De
standaardinstelling
is digitale ingang.
Digitale ingang,
24 V-encoder.
Klem 33 kan
worden gebruikt
als pulsingang.
Ingangen voor
functionele
veiligheid.
Programmeerbare
analoge uitgang.
Het analoge
signaal is 0-20 mA
of 4-20 mA bij
maximaal 500 Ω.
Ook te
congureren als
digitale uitgang.
Analoge 10 V DChulpvoedingsspan
ning. Een signaal
van maximaal
15 mA wordt vaak
gebruikt voor een
potentiometer of
thermistor.
Analoge ingang.
Alleen de
spanningsmodus
wordt
ondersteund. Ook
te gebruiken als
digitale ingang.
Analoge ingang. In
te stellen op
spanningsmodus
of stroommodus.
kabelafscherming.
UITSLUITEND voor
het aansluiten van
de afscherming in
geval van EMCproblemen.
RS485-interface. Er
is een stuurkaartschakelaar
aanwezig voor
inschakeling van
de afsluitweerstand.
C-form relaisuitgang. Deze
relais bevinden
zich in diverse
posities,
afhankelijk van de
conguratie en het
vermogen van de
frequentieregelaar.
Te gebruiken voor
AC- en DCspanning en
resistieve of
inductieve
belastingen.
4.8.2 Bedrading naar stuurklemmen
Stuurklemconnectoren kunnen uit de frequentieregelaar
worden getrokken. Dat vereenvoudigt het installeren, zoals
te zien is in Afbeelding 4.9.
Zie hoofdstuk 6 Safe Torque O (STO) voor meer informatie
over STO-bedrading.
LET OP
Houd stuurkabels zo kort mogelijk en gescheiden van
hoogvermogenkabels om interferentie te minimaliseren.
1.Draai de schroeven voor de klemmen los.
2.Steek de stuurkabels inclusief mantel in de
sleuven.
3.Draai de schroeven voor de klemmen vast.
4.Verzeker u ervan dat de kabel stevig in het
contact is geklemd. Loszittende stuurkabels
kunnen storingen in de apparatuur of een
suboptimale werking tot gevolg hebben.
Zie hoofdstuk 9.5 Kabelspecicaties voor stuurkabelgroottes
en hoofdstuk 7 Toepassingsvoorbeelden voor typische
stuurkabelaansluitingen.
4.8.3 Motorwerking mogelijk maken (klem
27)
Er is een jumperkabel vereist tussen klem 12 (of 13) en
klem 27 om de frequentieregelaar te laten werken
wanneer de standaard fabrieksinstellingen worden
gebruikt.
Digitale ingangsklem 27 is ontworpen om een
•
extern-vergrendelingscommando van 24 V DC te
ontvangen.
Wanneer geen vergrendelingsapparaat wordt
•
gebruikt, moet u een jumper aansluiten tussen
stuurklem 12 (aanbevolen) of 13 en klem 27. De
jumper zorgt voor een intern 24 V-signaal op
klem 27.
Alleen voor GLCP: Wanneer de statusregel onder
•
aan het LCP de tekst AUTO EXTERN VRIJLOOP
weergeeft, betekent dit dat de eenheid
bedrijfsklaar is, maar dat er een ingangssignaal op
klem 27 ontbreekt.
LET OP
STARTEN NIET MOGELIJK
De frequentieregelaar kan niet werken zonder een
signaal op klem 27, tenzij klem 27 opnieuw is
geprogrammeerd.
De frequentieregelaar is geen beveiliging. Het is de verantwoordelijkheid van de systeemontwerper om beveiligingen
te integreren volgens de relevante nationale voorschriften
voor kranen/hijsinrichtingen.
LET OP
Een USB-bus heeft geen adres dat kan worden ingesteld
en geen busnaam die kan worden gecongureerd. Als
meerdere frequentieregelaars via USB worden
aangesloten, wordt de busnaam in de lijst met netwerkbussen in MCT 10 setupsoftware automatisch verhoogd.
Het aansluiten van meerdere frequentieregelaars via een
USB-kabel veroorzaakt bij computers met Windows XP
vaak een uitzondering en een crash. Daarom adviseren
44
we om slechts 1 frequentieregelaar via USB aan te
sluiten op de pc.
4.8.6 RS485 seriële communicatie
Sluit de RS485-kabel voor seriële communicatie aan op
klem (+)68 en (-)69.
Het gebruik van afgeschermde kabels voor seriële
•
communicatie wordt aanbevolen.
Zie hoofdstuk 4.3 Aarding voor de juiste aarding.
•
Afbeelding 4.12 De mechanische rem aansluiten op de
frequentieregelaar
4.8.5 Datacommunicatie via USB
Afbeelding 4.13 Lijst met netwerkbussen
Wanneer de USB-kabel wordt losgekoppeld, wordt de via
de USB-poort aangesloten frequentieregelaar verwijderd uit
de lijst met netwerkbussen.
Afbeelding 4.14 Bedradingsschema voor seriële
fcommunicatie
Voor een basisconguratie van de seriële communicatie
stelt u de volgende gegevens in:
1.Type protocol in parameter 8-30 Protocol.
2.Adres frequentieregelaar in parameter 8-31 Adres.
3.Baudsnelheid in parameter 8-32 Baudsnelheid.
In de frequentieregelaar zijn twee communicatieprotocollen geïntegreerd. Volg de bedradingsvereisten van de
motorfabrikant op.
Danfoss FC.
•
Modbus RTU
•
De functies kunnen op afstand worden geprogrammeerd
met behulp van de protocolsoftware en de RS485aansluiting of via parametergroep 8-** Comm. en opties.
Door het selecteren van een speciek communicatieprotocol worden diverse standaard parameterinstellingen automatisch
aangepast aan de specicaties voor het betreende protocol. Daarnaast worden extra protocolspecieke parameters toegankelijk gemaakt.
4.9 Installatiechecklist
Voordat u de installatie van de eenheid voltooit, moet u eerst de volledige installatie inspecteren zoals aangegeven in
Tabel 4.3. Vink de items af wanneer ze voltooid zijn.
InspecterenBeschrijving
Hulpapparatuur
Bekabeling
Stuurkabels
Vrije ruimte voor
koeling
Omgevingscondities•Controleer of aan de omgevingscondities wordt voldaan.
Zekeringen en
circuitbreakers
Aarding
Bedrading voor inen
uitgangsvermogen
Binnenzijde paneel
Schakelaars
Trilling
Kijk of er hulpapparatuur, schakelaars, werkschakelaars of ingangszekeringen/circuitbreakers aanwezig zijn
•
aan de voedende zijde van de frequentieregelaar of aan de uitgangszijde naar de motor. Ga na of deze
geschikt zijn om bij vol toerental te worden gebruikt.
Controleer de functie en installatie van sensoren die worden gebruikt voor terugkoppeling naar de
•
frequentieregelaar.
Verwijder eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren van de motor(en).
•
Pas eventuele arbeidsfactorcorrigerende condensatoren aan de voedingszijde aan en zorg dat ze worden
•
gedempt.
Zorg dat de motorkabels en de stuurkabels van elkaar zijn gescheiden (afgeschermd) of in 3 afzonderlijke
•
metalen kabelgoten zijn geplaatst om hoogfrequente interferentie tegen te gaan.
Controleer op gebroken of beschadigde draden en loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de stuurkabels zijn gescheiden van voedings- en motorkabels om ruisimmuniteit te
•
garanderen.
Controleer de spanningsbron van de signalen, waar nodig.
•
Het gebruik van afgeschermde kabels of kabels met gedraaide paren wordt aanbevolen. Verzeker u ervan dat
de afscherming correct is aangesloten.
Controleer of er boven en onder de eenheid voldoende vrije ruimte is om te zorgen voor de benodigde
•
luchtkoeling; zie hoofdstuk 3.3 Montage.
Controleer op het gebruik van de juiste zekeringen en circuitbreakers.
•
Controleer of alle zekeringen stevig zijn bevestigd en bedrijfsklaar zijn en of alle circuitbreakers openstaan.
•
Controleer of er voldoende aardverbindingen zijn en dat die stevig vastzitten en vrij zijn van oxidatie.
•
Aard niet op een kabelgoot en monteer de achterwand niet op een metalen oppervlak.
•
Controleer op loszittende aansluitingen.
•
Controleer of de motor- en netkabels in aparte kabelgoten zijn geplaatst of afzonderlijk zijn afgeschermd.
•
Controleer of de binnenzijde van de eenheid vrij is van vuil, metaalsplinters, vocht en corrosie.
•
Controleer of de eenheid is gemonteerd op een ongelakt metalen oppervlak.
•
Verzeker u ervan dat alle schakelaars en lastscheiders in de juiste stand staan.
•
Controleer of de eenheid stevig is gemonteerd of dat er trillingsdempers zijn gebruikt, waar nodig.
•
Controleer op ongebruikelijke trillingsniveaus.
•
☑
44
Tabel 4.3 Installatiechecklist
VOORZICHTIG
POTENTIEEL GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Er bestaat een kans op lichamelijk letsel als de frequentieregelaar niet goed is gesloten.
Controleer vóór u de spanning inschakelt of alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten en stevig zijn
Zie hoofdstuk 2 Veiligheid voor algemene veiligheidsvoorschriften.
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
55
Frequentieregelaars bevatten hoge spanning wanneer ze
zijn aangesloten op de netvoeding. Als installatie,
opstarten en onderhoud niet worden uitgevoerd door
gekwaliceerd personeel, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
Voordat u de spanning inschakelt:
1.Sluit de afdekking goed.
2.Controleer of alle kabelwartels stevig zijn
vastgezet.
3.Verzeker u ervan dat het ingangsvermogen naar
de eenheid is afgeschakeld en vergrendeld
(lockout). Vertrouw niet op de lastscheiders van
de frequentieregelaar voor isolatie van het
ingangsvermogen.
4.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de ingangsklemmen L1 (91), L2 (92) en L3 (93),
fase naar fase en fase naar aarde.
5.Verzeker u ervan dat er geen spanning staat op
de uitgangsklemmen 96 (U), 97 (V) en 98 (W),
fase naar fase en fase naar aarde.
6.Controleer de elektrische geleiding door de
motor door de ohmwaarden te meten op U-V
(96-97), V-W (97-98) en W-U (98-96).
7.Controleer op een juiste aarding van de frequentieregelaar en de motor.
8.Inspecteer de frequentieregelaar op losse
klemaansluitingen.
9.Controleer of de voedingsspanning overeenkomt
met de spanning van de frequentieregelaar en de
motor.
Spanning inschakelen
5.2
Schakel de spanning naar de frequentieregelaar in door de
onderstaande stappen uit te voeren.
1.Verzeker u ervan dat de ingangsspanning is
gebalanceerd binnen een marge van 3%. Als dat
niet het geval is, moet u de onbalans van de
ingangsspanning corrigeren voordat u verdergaat.
Herhaal de procedure na de spanningscorrectie.
2.Zorg dat de bedrading van eventuele optionele
apparatuur geschikt is voor de installatietoepassing.
3.Zorg dat alle bedieningselementen in de UITstand staan. Paneeldeuren moeten zijn gesloten
en afdekkingen moeten stevig zijn vastgezet.
4.Schakel de spanning naar de eenheid in. Start de
frequentieregelaar nog niet. Als de eenheid is
uitgerust met een hoofdschakelaar, moet u die in
de AAN-stand zetten om de spanning naar de
frequentieregelaar in te schakelen.
5.3 Werking lokaal bedieningspaneel
De frequentieregelaar ondersteunt een numeriek lokaal
bedieningspaneel (NLCP), grasch lokaal bedieningspaneel
(GLCP) en een blinde afdekking. In deze sectie wordt de
werking met NLCP en GLCP beschreven.
LET OP
De frequentieregelaar kan met behulp van MCT 10
setupsoftware vanaf een pc worden geprogrammeerd via
een RS485-communicatiepoort of USB-poort. Deze
software is te bestellen onder bestelnummer 130B1000
of te downloaden via de website van Danfoss:
drives.danfoss.com/downloads/pc-tools/#/.
5.3.1 Numeriek lokaal bedieningspaneel
(NLCP)
De functies van het numerieke lokale bedieningspaneel
(NLCP) zijn onderverdeeld in 4 groepen.
Druk op [Menu] om te schakelen tussen status, snelmenu
en hoofdmenu.
C. Indicatielampjes (leds) en navigatietoetsen
Indicator
Lampj
e
Functie
Het On-lampje gaat branden wanneer
de frequentieregelaar spanning krijgt
6AanGroen
van de netvoeding, een DCaansluitklem of een externe 24 Vvoeding.
Wanneer er een waarschuwingsconditie
55
optreedt, gaat het gele Warn.-lampje
7Warn.Geel
branden en verschijnt er een tekst op
het display om het probleem aan te
geven.
Wanneer er een foutconditie optreedt,
8AlarmRood
gaat het rode Alarm-lampje knipperen
en verschijnt er een alarmmelding op
het display.
Tabel 5.2 Legenda bij Afbeelding 5.1, indicatielampjes (leds)
Afbeelding 5.1 Weergave van het NLCP
A. Numeriek display
9[Back]
Het lcd-scherm is voorzien van achtergrondverlichting en 1
numerieke regel. Alle gegevens worden op het NLCP
weergegeven.
Het setupnummer toont het nummer van de actieve setup
en het nummer van de setup die wordt bewerkt. Als de
actieve setup ook de setup is die wordt bewerkt, wordt
alleen het nummer van die setup getoond (fabrieksin-
1
stelling). Als de actieve en de te bewerken setup niet
dezelfde zijn, worden beide nummers op het display
weergegeven (bijvoorbeeld setup 12). Het nummer van de
te bewerken setup zal knipperen.
2Parameternummer.
3Parameterwaarde.
De draairichting van de motor wordt linksonder op het
4
display aangegeven. Een pijltje geeft de draairichting van
de motor aan.
Het driehoekje geeft aan of het LCP de status, het
5
snelmenu of het hoofdmenu weergeeft.
Tabel 5.1 Legenda bij Afbeelding 5.1, groep A
Afbeelding 5.2 Informatie op het display
10
11[OK]
12
Tabel 5.3 Legenda bij Afbeelding 5.1, navigatietoetsen
ToetsFunctie
Dient om terug te keren naar de vorige
stap of laag in de navigatiestructuur.
Dienen om te schakelen tussen parametergroepen of parameters, te bewegen
binnen parameters of om parameter-
[▲] [▼]
waarden te verhogen/verlagen. De
pijltjestoetsen kunnen ook worden
gebruikt voor het instellen van de lokale
referentie.
Hiermee kunt u toegang krijgen tot
parametergroepen of een selectie
bevestigen.
Dient om binnen de parameterwaarde
[►]
van links naar rechts te bewegen om elk
afzonderlijk cijfer te wijzigen.
Start de frequentieregelaar in de lokale
bediening.
Een extern stopsignaal via een stuuringang
13Hand On
14O/Reset
55
15Auto On
Tabel 5.4 Legenda bij Afbeelding 5.1, groep D
•
of seriële communicatie onderdrukt de
lokale handmodus.
Stopt de motor maar onderbreekt de voeding
naar de frequentieregelaar niet, of reset de
frequentieregelaar nadat een fout handmatig is
opgeheven. Als de alarmmodus actief is, wordt
het alarm gereset wanneer de alarmconditie is
opgeheven.
Zet het systeem in de externe
bedieningsmodus.
Reageert op een extern startcommando via
•
stuurklemmen of seriële communicatie.
WAARSCHUWING
ELEKTRISCH GEVAAR
Nadat u de [O/Reset]-toets hebt ingedrukt, is er nog
steeds spanning aanwezig op de klemmen van de
frequentieregelaar. Het indrukken van de [O/Reset]-toets onderbreekt de netvoeding naar de
frequentieregelaar niet. Het aanraken van spanningvoerende delen kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Raak spanningvoerende delen niet aan.
•
5.3.2 De functie van pijl rechts op het NLCP
Druk op [►] om de 4 cijfers op het display een voor een te
wijzigen. Wanneer u één keer op [►] drukt, beweegt de
cursor naar het eerste cijfer en gaat dit cijfer knipperen,
zoals te zien is in Afbeelding 5.3. Gebruik [▲] [▼] om de
waarde te wijzigen. Drukken op [►] wijzigt de waarde van
de cijfers niet en verschuift ook het decimaalteken niet.
Afbeelding 5.3 Functie pijl rechts
[►] kan ook worden gebruikt om te bewegen tussen
parametergroepen. Druk in het hoofdmenu op [►] om naar
de eerste parameter in de volgende parametergroep te
gaan (ga bijvoorbeeld van parameter 0-03 Regional Settings
[0] Internationaal naar parameter 1-00 Conguration Mode
[0] Geen terugk.).
LET OP
Tijdens het opstarten wordt op het LCP de melding
INITIALISING (INITIALISATIE) weergegeven. Wanneer die
melding niet meer wordt weergegeven, is de frequentieregelaar gereed voor bedrijf. Door het toevoegen of
verwijderen van opties kan het opstarten langer duren.
5.3.3 Snelmenu op het NLCP
Het snelmenu biedt eenvoudige toegang tot de meestgebruikte parameters.
1.Om het snelmenu te activeren, drukt u herhaaldelijk op [Menu] totdat de indicator op het
display boven Quick Menu staat.
2.
Gebruik [▲] [▼] om QM1 of QM2 te selecteren en
druk vervolgens op [OK].
3.
Gebruik [▲] [▼] om door de parameters in het
snelmenu te navigeren.
4.Druk op [OK] om een parameter te selecteren.
5.
Gebruik [▲] [▼] om de waarde van de geselecteerde parameter te wijzigen.
7.Om het huidige scherm te verlaten, drukt u twee keer op [Back] (of 3 keer als u in QM2 of QM3 staat) om naar
Status te gaan of drukt u één keer op [Menu] om naar Main Menu te gaan.
1.Om het hoofdmenu te activeren, drukt u herhaaldelijk op [Menu] totdat de indicator op het
display boven Main Menu staat.
2.
[▲] [▼]: om door de parametergroepen te
navigeren.
3.Druk op [OK] om een parametergroep te
selecteren.
55
4.
[▲] [▼]: om door de parameters in een bepaalde
groep te navigeren.
5.Druk op [OK] om de parameter te selecteren.
6.
[►] en [▲] / [▼]: om de parameterwaarde in te
stellen of te wijzigen.
7.Druk op [OK] om de waarde op te slaan.
8.Om het huidige scherm te verlaten, drukt u twee
keer op [Back] (of 3 keer voor arrayparameters)
om naar Main Menu te gaan of drukt u één keer
op [Menu] om naar Status te gaan.
Zie Afbeelding 5.5, Afbeelding 5.6 en Afbeelding 5.7 voor de
principes voor het wijzigen van de waarde van respectievelijk continue, selectie- en arrayparameters. De acties in
de afbeeldingen worden beschreven in Tabel 5.5, Tabel 5.6
en Tabel 5.7.
1[OK]: de eerste parameter in de groep wordt weergegeven.
2
Druk herhaaldelijk op [▼] om omlaag te schuiven naar de
parameter.
3Druk op [OK] om de parameter te bewerken.
4
[►]: eerste cijfer knippert (kan worden gewijzigd).
5
[►]: tweede cijfer knippert (kan worden gewijzigd).
6
[►]: derde cijfer knippert (kan worden gewijzigd).
7
[▼]: verlaag de parameterwaarde; het decimaalteken
verandert automatisch.
8
[▲]: verhoog de parameterwaarde.
9[Back]: annuleer de wijzigingen; keer terug naar 2.
[OK]: accepteer de wijzigingen; keer terug naar 2.
10
[▲][▼]: selecteer een parameter binnen de groep.
11 [Back]: verwijder de waarde en toon de parametergroep.
12
[▲][▼]: selecteer de groep.
Tabel 5.5 Waarden wijzigen in continue parameters
Voor genummerde parameters is de interactie
vergelijkbaar, maar de parameterwaarde wordt tussen
haken weergegeven vanwege het beperkte aantal cijfers (4
grote cijfers) op het NLCP. Het nummer kan groter dan 99
zijn. Wanneer de nummerwaarde groter dan 99 is, kan het
LCP alleen het eerste deel van de haak weergeven.
Menutoetsen dienen om toegang te krijgen tot de
parametersetup, te schakelen tussen statusdisplaymodi
De functies van het GLCP zijn onderverdeeld in 4 groepen
(zie Afbeelding 5.8).
A. Display.
B. Menutoetsen.
C. Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds).
D. Bedieningstoetsen en reset.
55
tijdens normaal bedrijf en om foutloggegevens weer te
geven.
ToetsFunctie
6StatusGeeft bedrijfsgegevens weer.
Quick
7
Menu
8Main Menu
9Alarm Log
Tabel 5.9 Legenda bij Afbeelding 5.8, menutoetsen
Geeft toegang tot de parameters voor het
programmeren van de eerste setup en biedt
uitgebreide toepassingsinstructies.
Biedt toegang tot alle programmeerbare
parameters.
Toont een overzicht van de actieve
waarschuwingen, de laatste 10 alarmen en
de onderhoudslog.
C. Navigatietoetsen en indicatielampjes (leds)
Navigatietoetsen worden gebruikt voor het programmeren
van functies en het verplaatsen van de displaycursor. De
navigatietoetsen dienen tevens om het toerental te regelen
in de lokale bediening. In deze zone bevinden zich ook 3
statusindicatielampjes voor de frequentieregelaar.
Het display wordt geactiveerd wanneer de frequentieregelaar spanning krijgt van de netvoeding, een DCaansluitklem of een externe 24 V DC-voeding.
De informatie die op het LCP wordt weergegeven, kan
voor de gebruikerstoepassing worden aangepast. Selecteer
de opties via [Quick Menu], Q3-13 Displayinstellingen.
Tabel 5.10 Legenda bij Afbeelding 5.8, navigatietoetsen
Tabel 5.11 Legenda bij Afbeelding 5.8, indicatielampjes (leds)
Brengt u terug naar de vorige stap of lijst in
de menustructuur.
Annuleert uw laatste wijziging of commando,
zolang de displaymodus niet is gewijzigd.
Druk hierop om een beschrijving van de
geselecteerde functie weer te geven.
Gebruik de 4 navigatietoetsen om naar
andere opties in het menu te gaan.
Hiermee kunt u toegang krijgen tot parametergroepen of een selectie bevestigen.
Het On-lampje gaat branden
wanneer de frequentieregelaar
spanning krijgt van de netvoeding,
een DC-aansluitklem of een
externe 24 V-voeding.
Wanneer er een waarschuwingsconditie optreedt, gaat het gele
Warn.-lampje branden en
verschijnt er een tekst op het
display om het probleem aan te
geven.
Wanneer er een foutconditie
optreedt, gaat het rode Alarmlampje knipperen en verschijnt er
een alarmmelding op het display.
InbedrijfstellingBedieningshandleiding
D. Bedieningstoetsen en reset
De bedieningstoetsen bevinden zich onderaan het LCP.
ToetsFunctie
Start de frequentieregelaar in de
handmodus.
Een extern stopsignaal via een
18Hand On
19Uit
20Auto On
21Reset
Tabel 5.12 Legenda bij Afbeelding 5.8, bedieningstoetsen en
reset
•
stuuringang of seriële
communicatie onderdrukt de lokale
handmodus.
Stopt de motor maar onderbreekt de
voeding naar de frequentieregelaar niet.
Zet het systeem in de externe
bedieningsmodus.
Reageert op een extern startcommando
•
via stuurklemmen of seriële
communicatie.
Hiermee kunt u de frequentieregelaar
handmatig resetten nadat u een fout hebt
opgeheven.
LET OP
U kunt het displaycontrast aanpassen door [Status]
ingedrukt te houden en op [▲]/[▼] te drukken.
5.3.6 Parameterinstellingen
Om een toepassing goed te programmeren, moeten er
vaak functies worden ingesteld in diverse gerelateerde
parameters. Zie hoofdstuk 10.2 Opbouw parametermenu
voor meer informatie over de parameters.
De programmeergegevens worden in de frequentieregelaar
zelf opgeslagen.
De gegevens kunnen bij wijze van backup in het
•
LCP-geheugen worden geladen.
Om gegevens naar een andere frequentieregelaar
•
over te zetten, sluit u het LCP aan op die eenheid
en downloadt u de opgeslagen instellingen.
Het herstellen van de fabrieksinstellingen heeft
•
geen gevolgen voor de gegevens die in het LCPgeheugen zijn opgeslagen.
5.3.7 Parameterinstellingen wijzigen met
het GLCP
Parameterinstellingen kunnen worden geopend en
gewijzigd via het snelmenu of het hoofdmenu Het snelmenu
geeft slechts toegang tot een beperkt aantal parameters.
1.Druk op [Quick Menu] of [Main Menu] op het LCP.
2.
Druk op [▲] [▼] om door de parametergroepen te
navigeren, druk op [OK] om een parametergroep
te selecteren.
3.
Druk op [▲] [▼] om door de parameters te
navigeren, druk op [OK] om een parameter te
selecteren.
4.
Gebruik [▲] [▼] om de waarde van de geselecteerde parameter te wijzigen.
5.
Gebruik [◄] [►] om naar het vorige of volgende
cijfer te gaan wanneer u bezig bent om een
decimale parameter te wijzigen.
6.Druk op [OK] om de wijziging op te slaan.
7.Druk twee keer op [Back] om naar Status te gaan
of druk één keer op [Main Menu] om naar het
hoofdmenu te gaan.
Wijzigingen weergeven
Via [Quick Menu], Q5 Changes Made (Gemaakte wijz.) kunt u
alle parameterinstellingen zien die afwijken van de
standaardinstellingen.
De lijst toont alleen parameters die zijn gewijzigd
•
in de huidige, te bewerken setup.
Parameters die weer op de standaardwaarde zijn
•
ingesteld, worden niet vermeld.
De melding Empty (Leeg) geeft aan dat geen van
•
de parameters is gewijzigd.
5.3.8 Gegevens uploaden/downloaden
naar/van het LCP
1.Druk op [O] om de motor te stoppen voordat u
gegevens uploadt of downloadt.
2.Druk op [Main Menu], parameter 0-50 LCP Copy en
vervolgens op [OK].
3.Selecteer [1] Alles naar LCP om gegevens naar het
LCP te uploaden of selecteer [2] Alles vanaf LCP
om gegevens vanaf het LCP te downloaden.
4.Druk op [OK]. Een voortgangsbalkje geeft het
verloop van het upload- of downloadproces weer.
5.Druk op [Hand On] of [Auto On] om terug te
keren naar normaal bedrijf.
5.3.9 Standaardinstellingen herstellen met
het LCP
Tijdens het opstarten worden de fabrieksinstellingen
hersteld. Hierdoor kan het opstarten iets langer duren dan
normaal.
LET OP
Kans op verlies van programmering, motorgegevens,
lokalisatie en bewakingsgegevens bij herstellen van de
standaardinstellingen. Voorafgaand aan initialisatie kunt
u een backup creëren door de gegevens te uploaden
naar het LCP.
Het herstellen van de standaard parameterinstellingen is
55
mogelijk door de frequentieregelaar te initialiseren. De
initialisatie kan via parameter 14-22 Operation Mode
(aanbevolen) of handmatig worden uitgevoerd. Bij een
initialisatie worden de instellingen van
parameter 1-06 Clockwise Direction en
parameter 0-03 Regional Settings niet gereset.
Bij initialisatie via parameter 14-22 Operation Mode
•
worden frequentieregelaargegevens zoals
bedrijfsuren, instellingen voor seriële
communicatie, foutlog, alarmlog en andere
bewakingsfuncties niet gewijzigd.
Bij een handmatige initialisatie worden alle
•
motor-, programmeer-, lokalisatie- en bewakingsgegevens gewist en worden de
fabrieksinstellingen hersteld.
Aanbevolen initialisatieprocedure, via
parameter 14-22 Operation Mode
1.Selecteer parameter 14-22 Operation Mode en
druk op [OK].
2.Selecteer [2] Initialisatie en druk op [OK].
3.Onderbreek de voeding naar de eenheid en
wacht tot het display uitgaat.
4.Schakel de spanning naar de eenheid in.
Tijdens het opstarten worden de standaard parameterinstellingen hersteld. Hierdoor kan het opstarten iets langer
duren dan normaal.
Bij een handmatige initialisatie worden de volgende
gegevens van de frequentieregelaar niet gereset:
Parameter 15-00 Operating hours.
•
Parameter 15-03 Power Up's.
•
Parameter 15-04 Over Temp's.
•
Parameter 15-05 Over Volt's.
•
5.4 Basisprogrammering
5.4.1 Setup asynchrone motor
Voer de volgende motorgegevens in de aangegeven
volgorde in. Deze informatie is te vinden op het motortypeplaatje.
1.Parameter 1-20 Motor Power.
2.Parameter 1-22 Motor Voltage.
3.Parameter 1-23 Motor Frequency.
4.Parameter 1-24 Motor Current.
5.Parameter 1-25 Motor Nominal Speed.
Voor optimale prestaties in de VVC+-modus zijn extra
motorgegevens nodig om de volgende parameters in te
stellen.
6.Parameter 1-30 Stator Resistance (Rs).
7.Parameter 1-31 Rotor Resistance (Rr).
8.Parameter 1-33 Stator Leakage Reactance (X1).
9.Parameter 1-35 Main Reactance (Xh).
De gegevens zijn te vinden op het motordatablad (deze
gegevens zijn gewoonlijk niet beschikbaar op het motortypeplaatje). Voer een volledige AMA uit via
parameter 1-29 Automatic Motor Adaption (AMA) [1]
Volledige AMA insch. of stel de parameters handmatig in.
5.Alarm 80, Drive initialised (Omvormer geïnitialiseerd) wordt weergegeven.
6.Druk op [Reset] om terug te keren naar de
normale bedieningsmodus.
Procedure voor handmatige initialisatie
1.Onderbreek de voeding naar de eenheid en
wacht tot het display uitgaat.
2.Houd [Status], [Main Menu] en [OK] op het GLCP
gelijktijdig ingedrukt, of houd [Menu] en [OK] op
het NLCP gelijktijdig ingedrukt terwijl u de
spanning naar de eenheid inschakelt (ongeveer 5
s of totdat u een klik hoort en de ventilator start).
Toepassingsspecieke aanpassing bij gebruik van VVC
VVC+ is de meest robuuste regelmodus. Deze biedt in de
meeste situaties optimale prestaties zonder verdere
aanpassingen. Voer een volledige AMA uit voor de beste
prestaties.
+
InbedrijfstellingBedieningshandleiding
5.4.2
Setup PM-motor in VVC
+
Stappen voor eerste programmering
1.Activeer het gebruik van een PM-motor door
parameter 1-10 Motor Construction in te stellen op
een van de volgende opties:
1a[1] PM, niet-uitspr. SPM
1b[3] PM, salient IPM (PM, uitspringende
IPM)
2.Selecteer [0] Geen terugk. in
parameter 1-00 Conguration Mode.
LET OP
Encoderterugkoppeling wordt niet ondersteund voor PMmotoren.
De motorgegevens programmeren
Nadat u in parameter 1-10 Motor Construction 1 van de PMmotoropties hebt geselecteerd, zijn de PMmotorgerelateerde parameters in parametergroep 1-2*
Motordata, 1-3* Geav. motordata en 1-4* Adv. Motor Data II
(Geav. motordata II) beschikbaar.
De benodigde gegevens zijn te vinden op het motortypeplaatje en het motordatablad.
Programmeer de volgende parameters in de aangegeven
volgorde:
1.Parameter 1-24 Motor Current.
2.Parameter 1-26 Motor Cont. Rated Torque.
3.Parameter 1-25 Motor Nominal Speed.
4.Parameter 1-39 Motor Poles.
5.Parameter 1-30 Stator Resistance (Rs).
Voer de weerstand van de statorwikkeling in voor
fase-common (sterpunt) (Rs). Wanneer alleen fasefasegegevens beschikbaar zijn, moet u de waarde
delen door 2 om de waarde voor fase-common
(sterpunt) te verkrijgen.
De waarde kan ook worden gemeten met behulp
van een ohmmeter; hierbij wordt ook rekening
gehouden met de weerstand van de kabel. Deel
de gemeten waarde door 2 en voer het resultaat
in.
6.Parameter 1-37 d-axis Inductance (Ld).
Voer de directe asinductantie van de PM-motor in
voor fase-common.
Wanneer alleen fase-fasegegevens beschikbaar
zijn, moet u de fase-fasewaarde door 2 delen om
de waarde voor fase-common (sterpunt) te
verkrijgen.
De waarde kan ook worden gemeten met behulp
van een inductiemeter; hierbij wordt ook
rekening gehouden met de inductantie van de
kabel. Deel de gemeten waarde door 2 en voer
het resultaat in.
7.Parameter 1-40 Back EMF at 1000 RPM.
Voer de tegen-EMK (fase-fase, rms-waarde) in van
de PM-motor bij een mechanisch toerental van
1000 tpm. Tegen-EMK is de spanning die door
een PM-motor wordt gegenereerd wanneer er
geen frequentieregelaar is aangesloten en de as
extern wordt gedraaid. De tegen-EMK wordt in
specicaties meestal vermeld voor het nominale
motortoerental of voor een motortoerental van
1000 tpm, gemeten tussen 2 fasen. Als de waarde
voor een motortoerental van 1000 tpm niet
beschikbaar is, kunt u de juiste waarde als volgt
berekenen: Als de tegen-EMK bij 1800 tpm
bijvoorbeeld 320 V bedraagt, dan bedraagt de
tegen-EMK bij 1000 tpm:
Tegen-EMK = (spanning/tpm) x 1000 = (320/1800)
x 1000 = 178.
Programmeer deze waarde in parameter 1-40 BackEMF at 1000 RPM.
Motorwerking testen
1.Start de motor bij een laag toerental (100 tot
200 tpm). Als de motor niet draait, moet u de
installatie, algemene programmering en de
motorgegevens controleren.
Parkeren
Deze functie is de aanbevolen optie voor toepassingen
waarbij de motor met laag toerental draait (zoals bij
windmilling in ventilatortoepassingen).
Parameter 2-06 Parking Current en parameter 2-07 Parking
Time kunnen worden gewijzigd. Verhoog de fabrieksin-
stelling van deze parameters voor toepassingen met hoge
massatraagheid.
Start de motor op het nominale toerental. Controleer de
VVC+ PM-instellingen als de toepassing niet goed werkt.
Tabel 5.13 toont aanbevelingen voor diverse toepassingen.
ToepassingInstellingen
Toepassingen met lage
massatraagheid
I
Load/IMotor
Toepassingen met
gemiddelde
massatraagheid
50 > I
Toepassingen met hoge
massatraagheid
I
Load/IMotor
< 5
Load/IMotor
> 50
> 5
Verhoog de waarde voor
•
parameter 1-17 Voltage lter time
const. met een factor 5-10.
Verlaag de waarde voor
•
parameter 1-14 Damping Gain.
Verlaag de waarde (< 100%) voor
•
parameter 1-66 Min. Current at
Low Speed.
Handhaaf de berekende waarden.
Verhoog de waarden voor
parameter 1-14 Damping Gain,
parameter 1-15 Low Speed Filter Time
Const. en parameter 1-16 High Speed
Controleer de draairichting van de encoder alleen als een
encoderterugkoppeling wordt gebruikt.
1.Selecteer [0] Geen terugk. inparameter 1-00 Conguration Mode.
2.Selecteer [1] 24V-encoder in parameter 7-00 SpeedPID Feedback Source.
3.Druk op [Hand On].
4.
Druk op [▲] voor een positieve snelheidsreferentie (parameter 1-06 Clockwise Direction
ingesteld op [0] Normaal).
5.Controleer in parameter 16-57 Feedback [RPM] of
de terugkoppeling positief is.
LET OP
NEGATIEVE TERUGKOPPELING
Als de terugkoppeling negatief is, dan is de encoderaansluiting incorrect. Gebruik parameter 5-71 Term 32/33Encoder Direction om de richting om te keren of
verwissel de encoderkabels.
5.7 Test lokale bediening
Systeem opstarten
5.8
Voor de procedure in deze sectie is het noodzakelijk dat de
bedrading en de toepassingsspecieke programmering
door de gebruiker zijn voltooid. We adviseren om de
volgende procedure uit te voeren nadat de toepassingssetup is voltooid.
1.Druk op [Auto On].
2.Schakel een extern startcommando in.
3.Pas de snelheidsreferentie aan voor het volledige
toerentalbereik.
4.Schakel het externe startcommando uit.
5.Controleer het geluids- en trillingsniveau van de
motor om u ervan te verzekeren dat het systeem
naar behoren werkt.
Raadpleeg hoofdstuk 8.2 Waarschuwings- en alarmtypen als
er waarschuwingen of alarmen optreden. Daar vindt u
informatie over het resetten van de frequentieregelaar na
een uitschakeling (trip).
5.9 Geheugenmodule
De VLT® Memory Module MCM is een klein geheugenapparaat met gegevens zoals:
55
1.Druk op [Hand On] om de frequentieregelaar te
voorzien van een lokaal startcommando.
2.
Laat de frequentieregelaar versnellen door via [▲]
naar vol toerental te gaan. Door de cursor links
van het decimaalteken te plaatsen, kunt u
wijzigingen sneller invoeren.
3.Let op eventuele problemen bij het versnellen.
4.Druk op [O]. Let op eventuele problemen bij het
vertragen.
Raadpleeg hoofdstuk 8.5 Problemen verhelpen als er
problemen met versnellen of vertragen optreden. Zie
hoofdstuk 8.2 Waarschuwings- en alarmtypen voor
informatie over het resetten van de frequentieregelaar na
een uitschakeling (trip).
Firmware voor de frequentieregelaar (exclusief de
•
rmware voor communicatie op de stuurkaart).
PUD-bestand.
•
SIVP-bestand.
•
Parameterbestand.
•
De VLT® Memory Module MCM is een accessoire. Bij
levering van de frequentieregelaar is de geheugenmodule
nog niet geïnstalleerd. Een nieuwe geheugenmodule is te
bestellen met behulp van de volgende bestelnummers.
BeschrijvingBestelnummer
VLT® Memory Module MCM 102
VLT® Memory Module MCM 103
Tabel 5.14 Bestelnummer
Elke geheugenmodule heeft een uniek serienummer dat
niet kan worden gewijzigd.
132B0359
132B0466
LET OP
De VLT® Memory Module MCM kan worden gebruikt op
frequentieregelaars met rmware 1.5 en hoger.
Selecteer de juiste opties voor parameter 31-40 Memory
Module Function voordat u de geheugenmodule
5.9.1 Gegevens frequentieregelaar
synchroniseren met een nieuwe
geheugenmodule (Backup
[0] Disabled (Uitgesch.)De functie voor het downloaden
of uploaden van gegevens is
uitgeschakeld.
*[1] Only Allow Download
(Alleen downloaden
toestaan)
55
[2] Only Allow Upload (Alleen
uploaden toestaan)
[3] Allow Both Download
and Upload (Downloaden en
uploaden toestaan)
Staat alleen het downloaden van
gegevens vanuit de geheugen-
module naar de
frequentieregelaar toe. Dit is de
standaardinstelling van
parameter 31-40 Memory Module
Function.
Staat alleen het uploaden van
gegevens vanuit de frequentiere-
gelaar naar de geheugenmodule
toe.
Als deze optie is geselecteerd,
downloadt de frequentieregelaar
eerst gegevens vanuit de
geheugenmodule voordat hij
gegevens vanuit de frequentiere-
gelaar naar de geheugenmodule
uploadt.
frequentieregelaar maken)
1.Steek een nieuwe, lege geheugenmodule in de
frequentieregelaar.
2.Selecteer [2] Only Allow Upload (Alleen uploaden
toestaan) of [3] Allow Both Download and Upload
(Downloaden en uploaden toestaan) in
parameter 31-40 Memory Module Function.
3.Schakel de frequentieregelaar in.
4.Wacht totdat de synchronisatie is voltooid. Zie
hoofdstuk 5.9.7 Overdrachtsprestaties en -indicaties
voor informatie over de overdrachtsindicaties op
de frequentieregelaar.
LET OP
Om onbedoeld overschrijven van de gegevens in de
geheugenmodule te voorkomen, adviseren we om de
instellingen voor parameter 31-40 Memory ModuleFunction voorafgaand aan de volgende vermogenscyclus
te wijzigen naargelang de bedrijfsbehoeften.
Tabel 5.15 Beschrijving van
Parameter 31-40 Memory Module Function
LET OP
VOORKOM ONBEDOELD OVERSCHRIJVEN
De standaardinstelling van parameter 31-40 Memory
Module Function is [1] Only Allow Download (Alleen
downloaden toestaan). Als er een update wordt
uitgevoerd, bijvoorbeeld rmware die door MCT 10 via
een OSS-bestand wordt bijgewerkt, een parameter die
via LCP of bus wordt bijgewerkt, parameters die via
parameter 14-22 Operation Mode worden gereset of een
3-vingerige reset van de frequentieregelaar, gaan de
bijgewerkte gegevens na het uit- en weer inschakelen
van de frequentieregelaar verloren, omdat de frequentieregelaar opnieuw gegevens van de geheugenmodule
downloadt.
Nadat er gegevens van de geheugenmodule
•
naar de frequentieregelaar zijn gedownload,
moet u parameter 31-40 Memory Module
Function instellen op [0] Disabled (Uitgesch.) of
[2] Only Allow Upload (Alleen uploaden toestaan)
voordat er een nieuwe vermogenscyclus wordt
uitgevoerd.
5.9.2 Gegevens naar een andere
frequentieregelaar kopiëren
1.Verzeker u ervan dat de vereiste gegevens naar
de geheugenmodule zijn geüpload; zie
hoofdstuk 5.9.1 Gegevens frequentieregelaar
synchroniseren met een nieuwe geheugenmodule
(Backup frequentieregelaar maken).
2.Verwijder de geheugenmodule en steek hem in
een andere frequentieregelaar.
3.Zorg ervoor dat op de nieuwe frequentieregelaar
[1] Only Allow Upload (Alleen uploaden toestaan) of
[3] Allow Both Download and Upload (Downloaden
en uploaden toestaan) is geselecteerd in
parameter 31-40 Memory Module Function.
4.Schakel de nieuwe frequentieregelaar in.
5.Wacht totdat het downloaden is voltooid en de
gegevens zijn overgezet. Zie
hoofdstuk 5.9.7 Overdrachtsprestaties en -indicaties
voor informatie over de overdrachtsindicaties op
de frequentieregelaar.
LET OP
Om onbedoeld overschrijven van de gegevens in de
geheugenmodule te voorkomen, adviseren we om de
instellingen voor parameter 31-40 Memory ModuleFunction voorafgaand aan de volgende vermogenscyclus
te wijzigen naargelang de bedrijfsbehoeften.
5.9.3 Gegevens naar meerdere
frequentieregelaars kopiëren
Als meerdere frequentieregelaars dezelfde spannings-/
vermogensklasse hebben, kan de informatie van 1 frequentieregelaar via 1 geheugenmodule worden overgezet naar
de andere frequentieregelaars.
1.Volg de stappen in hoofdstuk 5.9.1 Gegevens
frequentieregelaar synchroniseren met een nieuwe
geheugenmodule (Backup frequentieregelaar
maken) om de gegevens vanuit 1 frequentiere-
gelaar over te zetten naar een geheugenmodule.
2.Om te voorkomen dat u per ongeluk gegevens
naar de mastergeheugenmodule uploadt, moet u
ervoor zorgen dat op de andere frequentieregelaars [1] Only Allow Download (Alleen
downloaden toestaan) is geselecteerd in
parameter 31-40 Memory Module Function.
3.Verwijder de geheugenmodule en steek hem in
een andere frequentieregelaar.
4.Schakel de nieuwe frequentieregelaar in.
5.Wacht totdat het downloaden is voltooid en de
gegevens zijn overgezet. Zie
hoofdstuk 5.9.7 Overdrachtsprestaties en -indicaties
voor informatie over de overdrachtsindicaties op
de frequentieregelaar.
6.Herhaal de stappen 3-5 voor de volgende
frequentieregelaar.
LET OP
Het is ook mogelijk om de gegevens via een pc naar de
geheugenmodule te downloaden met behulp van de
VLT® Memory Module Programmer.
LET OP
Als op een van de frequentieregelaars een lege
geheugenmodule wordt ingestoken om gegevens te
back-uppen, moet u parameter 31-40 Memory Module
Function op [2] Only Allow Upload (Alleen uploaden
toestaan) of [3] Allow Both Download and Upload
(Downloaden en uploaden toestaan) instellen voordat de
volgende vermogenscyclus wordt uitgevoerd.
5.9.4 De rmware-informatie overzetten
Als 2 frequentieregelaars dezelfde spannings- en
vermogensklasse hebben, kan de rmware-informatie van
de ene frequentieregelaar worden overgezet naar de
andere.
1.Volg de stappen in hoofdstuk 5.9.1 Gegevens
frequentieregelaar synchroniseren met een nieuwe
geheugenmodule (Backup frequentieregelaar
maken) om de
frequentieregelaar over te zetten naar een
geheugenmodule.
2.Volg de stappen in hoofdstuk 5.9.2 Gegevens naareen andere frequentieregelaar kopiëren om de
rmware-informatie over te zetten naar een
andere frequentieregelaar met dezelfde
spannings- en vermogensklasse.
rmware-informatie vanuit 1
LET OP
Het is ook mogelijk om de rmware-informatie via een
pc naar de geheugenmodule te downloaden met behulp
van de VLT® Memory Module Programmer.
5.9.5 Parameterwijzigingen naar
geheugenmodule back-uppen
1.Steek een nieuwe of gewiste geheugenmodule in
de frequentieregelaar.
2.Selecteer [2] Only Allow Upload (Alleen uploaden
toestaan) of [3] Allow Both Download and Upload
(Downloaden en uploaden toestaan) in
parameter 31-40 Memory Module Function.
3.Schakel de frequentieregelaar in.
4.Wacht totdat de synchronisatie is voltooid. Zie
hoofdstuk 5.9.7 Overdrachtsprestaties en -indicaties
voor informatie over de overdrachtsindicaties op
de frequentieregelaar.
5.Alle wijzigingen in de parameterinstellingen
wordt automatisch gesynchroniseerd naar de
geheugenmodule.
U kunt de geheugenmodule via de instelling
parameter 31-43 Erase_MM wissen zonder een nieuwe
vermogenscyclus uit te voeren.
5.9.8 De PROFIBUS-omzetter activeren
VLT® Memory Module MCM 103 fungeert als een
combinatie van geheugenmodule en activeringsmodule
om de PROFIBUS-omzetterfunctie in de rmware in te
schakelen. VLT® Memory Module MCM 103 bevat een
1.Verzeker u ervan de geheugenmodule in de
frequentieregelaar is gestoken.
2.Selecteer [1] Erase MM (MM wissen) in
parameter 31-43 Erase_MM.
3.Alle bestanden in de geheugenmodule worden
55
gewist.
PBconver.MME-bestand, dat is gekoppeld aan het
serienummer van de individuele geheugenmodule.
PBconver.MME is de sleutel voor de PROFIBUS-omzetterfunctie.
Om de PROFIBUS-omzetter te activeren, selecteert u de
versie in parameter 14-70 Compatibility Selections.
4.De instelling in Parameter 31-43 Erase_MM wordt
teruggezet op [0] No function (Geen functie).
5.9.7 Overdrachtsprestaties en -indicaties
De tijd die nodig is voor de overdracht van gegevens
tussen de frequentieregelaar en de geheugenmodule,
varieert op basis van het soort gegevens. Zie Tabel 5.16.
GegevensbestandTijd
Het duurt ongeveer 2 minuten om
•
gegevens vanuit de frequentieregelaar
naar de geheugenmodule te uploaden.
Firmwarebestand
SIVP-bestandOngeveer 10 s.
Parameterbestand
Tabel 5.16 Overdrachtsprestaties
1) Als u een parameter wilt uploaden nadat die in de frequentiere-
gelaar is gewijzigd, wacht dan minimaal 5 seconden voordat u de
frequentieregelaar uitschakelt.
Gegevens-
bestand
Firmwarebestand
SIVPbestand
Parameterbestand
Tijdens de
overdracht wordt
'Synchronizing with
Memory Module'
(Synchroniseren met
geheugenmodule)
weergegeven.
Geen tekstindicatie.
Het duurt ongeveer 6 minuten om
•
gegevens vanuit de geheugenmodule
naar de frequentieregelaar te
downloaden.
1)
GLCPNLCP
Ongeveer 5 s.
Indicaties
Geen tekstindicatie.
1)
On-led
De led knippert
traag tijdens de
overdracht.
De led knippert
niet.
Parameter 14-70 Compatibility
Selections
*[0] No Function (Geen functie)Selectie van de compatibili-
[12] VLT2800 3MSelecteer de compatibili-
[13] VLT2800 3M incl. MAVSelecteer de compatibili-
[14] VLT2800 12MSelecteer de compatibili-
[15] VLT2800 12M incl. MAVSelecteer de compatibili-
Tabel 5.18 Beschrijving van
parameter 14-70 Compatibility Selections
Beschrijving
teitsfunctie is uitgeschakeld.
teitsmodus VLT2800 3M voor
de frequentieregelaar.
teitsmodus VLT2800 3M incl.
MAV voor de frequentieregelaar.
teitsmodus VLT2800 12M
voor de frequentieregelaar.
teitsmodus VLT2800 12M incl.
MAV voor de frequentieregelaar.
Activeer de PROFIBUS-omzetter via VLT® Memory Module
MCM 103
1.Steek de geheugenmodule in de frequentieregelaar.
3.Schakel de frequentieregelaar uit en weer in om
hem op te starten als VLT® 2800 met
PROFIBUS-
identicatienummer en -modus.
LET OP
Om de VLT® Memory Module MCM 103 als PROFIBUSomzetter te laten werken, mag parameter 31-40 MemoryModule Function niet zijn ingeschakeld op [0] Disabled
Tabel 5.17 Overdrachtsindicaties
1) De On-led bevindt zich op het LCP. Zie hoofdstuk 5.3.1 Numeriek
lokaal bedieningspaneel (NLCP) en hoofdstuk 5.3.5
bedieningspaneel (GLCP) voor informatie over de positie en functies
Het is mogelijk om de PROFIBUS-omzetter een gelimiteerde tijd te activeren zonder de VLT® Memory Module
MCM 103 te gebruiken. Als u de PROFIBUS-omzetterfunctie
vervolgens wilt behouden, moet u een VLT® Memory
Module MCM 103 insteken voordat die tijd is verstreken.
De PROFIBUS-omzetter activeren via parameterinstellingen
1.Selecteer [1] Enabled (Ingesch.) in
parameter 31-47 Time Limit Function.
2.Selecteer [12] VLT 2800 3M of [14] VLT 2800 12M in
parameter 14-70 Compatibility Selections.
3.Schakel de frequentieregelaar uit en weer in om
hem op te starten als VLT® 2800 met
identicatienummer en -modus.
4.Parameter 31-48 Time Limit Remaining Time begint
af te tellen nadat de vermogenscyclus is voltooid
en geeft de resterende gebruikstijd weer.
Na 720 draaiuren genereert de frequentieregelaar een
waarschuwing. De PROFIBUS-omzetter blijft werken.
Wanneer de timer in parameter 31-48 Time Limit RemainingTime 0 bereikt, genereert de frequentieregelaar bij het
eerstvolgende opstartcommando een alarm wegens
uitschakeling met blokkering,
De functie Safe Torque O (STO) maakt deel uit van een
veiligheidssysteem. STO voorkomt dat de eenheid de
spanning genereert die nodig is om de motor te laten
draaien, waardoor de veiligheid is gewaarborgd in noodsituaties.
De STO-functie is ontworpen en geschikt bevonden voor
de vereisten van:
EN-IEC 61508: 2010 SIL2
•
EN-IEC 61800-5-2: 2007 SIL2
•
EN-IEC 62061: 2012 SILCL van SIL2
•
EN-ISO 13849-1: 2008 categorie 3 PL d
•
Selecteer voor het veiligheidssysteem de juiste
componenten en pas die zo toe dat het vereiste niveau
van operationele veiligheid wordt verkregen. Voer voordat
u STO in een installatie toepast een grondige risicoanalyse
uit om te bepalen of de functionaliteit en veiligheidscategorie van de STO geschikt en voldoende zijn.
De STO-functie in de frequentieregelaar wordt bestuurd via
de stuurklemmen 37 en 38. Wanneer de STO-functie wordt
geactiveerd, wordt de voeding aan de hoge en lage zijde
van de IGBT-gatedrivercircuits uitgeschakeld. Afbeelding 6.1
toont de STO-architectuur. Tabel 6.1 toont STO-statussen op
basis van het feit of de klemmen 37 en 38 al dan niet
bekrachtigd zijn.
Klem 37Klem 38KoppelWaarschuwing
of alarm
Bekrachtigd
1)
Bekrachtigd
2)
Ja
Geen waarschuwingen of
alarmen.
3)
Onbekrachtigd
OnbekrachtigdNeeWaarschuwing/
alarm 68: Safe
Torque O.
OnbekrachtigdBekrachtigdNeeAlarm 188: STO
function fault
(Fout STO-
functie).
BekrachtigdOnbekrachtigdNeeAlarm 188: STO
function fault
(Fout STO-
functie).
Tabel 6.1 STO-status
1) Het spanningsbereik is 24 V ± 5 V, met klem 55 als de referen-
tieklem.
2) Er is alleen koppel aanwezig als de frequentieregelaar in bedrijf is.
±
3) Open circuit, of de spanning binnen het bereik van 0 V
1,5 V,
met klem 55 als de referentieklem.
Testpulsltering
Voor veiligheidsvoorzieningen die testpulsen op de STOstuurlijnen genereren: als de pulssignalen niet langer dan
5 ms op een laag niveau (≤ 1,8 V) blijven, worden ze
genegeerd, zoals te zien is in Afbeelding 6.2.
De ingangssignalen op de 2 klemmen zijn niet altijd
synchroon. Als de afwijking tussen de 2 signalen meer dan
12 ms bedraagt, wordt het STO-alarm (Alarm 188, STOFunction Fault (Fout STO-functie) gegenereerd.
Geldige signalen
Voor activering van STO moeten de 2 signalen beide
minimaal 80 ms op het lage niveau zijn. Om STO te
beëindigen, moeten de 2 signalen beide minimaal 20 ms
op het hoge niveau zijn. Zie hoofdstuk 9.6 Stuuringang/-uitgang en stuurgegevens voor de spanningsniveaus en
ingangsstromen van STO-klemmen.
6.1 Veiligheidsvoorschriften voor STO
Gekwaliceerd personeel
Deze apparatuur mag uitsluitend worden geïnstalleerd of
bediend door gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden volgens relevante wetten en voorschriften.
Het personeel moet tevens bekend zijn met de instructies
en veiligheidsmaatregelen die in deze handleiding staan
beschreven.
6.2 Installatie Safe Torque O
Volg voor aansluiting van de motor, de netvoeding en de
stuurkabels de instructies voor veilige installatie in
hoofdstuk 4 Elektrische installatie op.
Schakel de geïntegreerde STO-functie als volgt in:
1.Verwijder de jumper tussen de stuurklemmen 12
(24 V), 37 en 38. Het doorknippen of breken van
de jumper is niet voldoende om kortsluiting te
voorkomen. Zie de jumper in Afbeelding 6.3.
6
6
LET OP
Voer na de installatie van STO een inbedrijfstellingstest
uit zoals gespeciceerd in hoofdstuk 6.3.3 Inbedrijfstel-lingstest STO-functie. Na de eerste inbedrijfstelling en na
elke wijziging aan de veiligheidsvoorziening moet een
inbedrijfstellingstest met succes worden afgerond.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ELEKTRISCHE SCHOKKEN
De STO-functie voorziet NIET in isolatie van de
netvoeding naar de frequentieregelaar of hulpcircuits en
biedt dus geen elektrische veiligheid. Wanneer de
netvoeding niet wordt geïsoleerd van de eenheid en de
gespeciceerde wachttijd niet wordt aangehouden, kan
dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Voer werkzaamheden aan elektrische
•
componenten van de frequentieregelaar of de
motor enkel uit nadat de netvoeding is
geïsoleerd en de gespeciceerde wachttijd in
hoofdstuk 2.3.1 Ontladingstijd is verstreken.
LET OP
Bij het ontwerpen van de machinetoepassing moet u
rekening houden met de duur en afstand voor het
vrijlopen tot stop (STO). Zie EN 60204-1 voor meer
informatie over stopcategorieën.
Afbeelding 6.3 Jumper tussen klem 12 (24 V), 37 en 38
2.Sluit op klem 37 en 38 een dubbelkanaalsbeveiliging (zoals veiligheids-PLC, lichtgordijn,
veiligheidsrelais of noodstopknop) aan om een
veiligheidstoepassing te vormen. De beveiliging
moet voldoen aan het vereiste veiligheidsniveau
op basis van de risicobeoordeling. Afbeelding 6.4
toont het bedradingsschema voor STO-toepassingen waarbij de frequentieregelaar en de
veiligheidsvoorziening in dezelfde kast zijn
ondergebracht. Afbeelding 6.5 toont het
bedradingsschema voor STO-toepassingen waarbij
een externe voeding wordt gebruikt.
Om de STO-functie te activeren, moet u de spanning naar
klem 37 en 38 van de frequentieregelaar onderbreken.
Wanneer de STO-functie is geactiveerd, genereert de
frequentieregelaar alarm 68, Safe Torque Oof
waarschuwing 68, Safe Torque O en wordt de eenheid
uitgeschakeld, waarbij de motor vrijloopt tot stop. Gebruik
de STO-functie om de frequentieregelaar in noodsituaties
te stoppen. Gebruik de normale stopfunctie in de normale
bedrijfsmodus wanneer de STO-functie niet nodig is.
6
1Beveiliging
Afbeelding 6.4 STO-bedrading in 1 kast, de frequentieregelaar
levert de voedingsspanning
1Beveiliging
Afbeelding 6.5 STO-bedrading, externe voeding
3.Sluit de bedrading aan zoals aangegeven in
hoofdstuk 4 Elektrische installatie en:
3aElimineer kortsluitingsrisico's.
3bZorg dat de STO-kabels afgeschermd
zijn als ze langer dan 20 m (65,6 ft) zijn
of zich buiten de kast bevinden.
3cSluit de beveiliging rechtstreeks aan op
klem 37 en 38.
LET OP
Als STO actief is wanneer de frequentieregelaar
waarschuwing 8, DC undervoltage (DC-onderspanning) o
alarm 8, DC undervoltage (DC-onderspanning) genereert,
slaat de frequentieregelaar alarm 68, Safe Torque O
over. De werking van STO wordt hierdoor niet beïnvloed.
6.3.2 Deactivering van Safe Torque O
Volg de instructies in Tabel 6.2 om de STO-functie te
deactiveren en normaal bedrijf te hervatten op basis van
de herstartmodus van de STO-functie.
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR ERNSTIG OF DODELIJK LETSEL
Door weer 24 V DC te schakelen op klem 37 of 38 wordt
de SIL2 STO-toestand beëindigd en zou de motor
kunnen starten. Het onverwachts starten van de motor
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat alle veiligheidsmaatregelen zijn
•
getroen voordat er weer 24 V DC wordt
geschakeld op klem 37 en 38.
Stappen om STO te
deactiveren en normaal
bedrijf te hervatten
1. Sluit de 24 V DCvoeding weer aan op
klem 37 en 38.
2. Verstuur een
resetsignaal (via
veldbus, digitale I/O of
de [Reset]/[O Reset]toets op het LCP).
Sluit de 24 V DC-voeding
weer aan op klem 37 en
38.
Conguratie
herstartmodus
Standaardinstelling.
Parameter 5-19 Terminal
37/38 Safe Torque O =
[1] Safe Torque O Alarm
(Alarm STO)
Parameter 5-19 Terminal
37/38 Safe Torque O =
[3] Safe Torque O
Warning (Waarschuwing
STO).
6.3.3 Inbedrijfstellingstest STO-functie
Voorafgaand aan de ingebruikname moet na het
installeren een inbedrijfstellingstest worden uitgevoerd
waarbij de STO-functie wordt gebruikt.
De test moet worden uitgevoerd na elke aanpassing van
de installatie of toepassing waarvan STO deel uitmaakt.
LET OP
Een geslaagde inbedrijfstellingstest van de STO-functie is
vereist na de initiële installatie en na elke volgende
wijziging aan de installatie.
Een inbedrijfstellingstest uitvoeren:
Volg de instructies in hoofdstuk 6.3.4 Test voor
•
STO-toepassingen in de handmatige-herstartmodus
als STO is ingesteld op de handmatigeherstartmodus.
Volg de instructies in hoofdstuk 6.3.5 Test voor
•
STO-toepassingen in de automatischeherstartmodus als STO is ingesteld op de
automatische-herstartmodus.
6.3.4 Test voor STO-toepassingen in de
handmatige-herstartmodus
Voor toepassingen waarbij parameter 5-19 Terminal 37/38
Safe Torque O is ingesteld op de standaardwaarde [1] Safe
Torque O Alarm (Alarm STO), moet u de inbedrijfstel-
lingstest als volgt uitvoeren:
1.Stel parameter 5-40 Function Relay in op [190] Safe
Function active (Veilige functie actief ).
2.Onderbreek de 24 V DC-spanning naar klem 37
en 38 met behulp van de beveiliging terwijl de
motor wordt aangedreven door de frequentieregelaar (d.w.z. dat de netvoeding niet wordt
onderbroken).
3.Controleer of:
3aDe motor vrijloopt. Het kan lang duren
voordat de motor stopt.
3bAlarm 68, Safe Torque
wordt weergegeven als het LCP is
gemonteerd. Alarm 68, Safe Torque O
wordt gelogd in parameter 15-30 AlarmLog: Error Code als het LCP niet is
gemonteerd.
4.Sluit de 24 V DC-voeding weer aan op klem 37
en 38.
5.Controleer of de motor in de vrijloopstatus blijft
staan en het door de klant geïnstalleerde relais
(als dat is aangesloten) aangesproken blijft.
6.Verstuur een resetsignaal (via veldbus, digitale I/O
of de [Reset]/[O Reset]-toets op het LCP).
7.Verzeker u ervan dat de motor weer gaat werken
en binnen het oorspronkelijke toerentalbereik
loopt.
De inbedrijfstellingstest is geslaagd als alle bovenstaande
stappen met goed gevolg zijn uitgevoerd.
O op het LCP
6.3.5 Test voor STO-toepassingen in de
automatische-herstartmodus
6
6
Voor toepassingen waarbij parameter 5-19 Terminal 37/38
Safe Torque O is ingesteld op [3] Safe Torque O Alarm
(Waarschuwing STO), moet u de inbedrijfstellingstest als
volgt uitvoeren:
1.Onderbreek de 24 V DC-spanning naar klem 37
en 38 met behulp van de beveiliging terwijl de
motor wordt aangedreven door de frequentieregelaar (d.w.z. dat de netvoeding niet wordt
onderbroken).
op het LCP wordt weergegeven als het
LCP is gemonteerd. Waarschuwing 68,
Safe Torque O W68 in bit 30 van
parameter 16-92 Warning Word wordt
gelogd als het LCP niet is gemonteerd.
3.Sluit de 24 V DC-voeding weer aan op klem 37
en 38.
4.Verzeker u ervan dat de motor weer gaat werken
en binnen het oorspronkelijke toerentalbereik
loopt.
De inbedrijfstellingstest is geslaagd als alle bovenstaande
stappen met goed gevolg zijn uitgevoerd.
LET OP
Zie de waarschuwing over het herstartgedrag in
hoofdstuk 6.1 Veiligheidsvoorschriften voor STO.
6.4 Onderhoud en service voor STO
De gebruiker is verantwoordelijk voor het treen
•
van beveiligingsmaatregelen.
De parameters van de frequentieregelaar kunnen
•
met een wachtwoord worden beveiligd.
De functionele test bestaat uit 2 delen:
Elementaire functionele test.
•
Diagnostische functionele test.
•
Als alle stappen met goed gevolg zijn uitgevoerd, is de
functionele test geslaagd.
7.Sluit de 24 V DC-voeding weer aan op klem 37
en 38.
8.Verzeker u ervan dat de motor niet automatisch
wordt gestart en enkel herstart na een
resetsignaal (via veldbus, digitale I/O of de
[Reset]/[O Reset]-toets op het LCP).
Diagnostische functionele test
1.Verzeker u ervan dat waarschuwing 68, Safe
Torque Oen alarm 68, Safe Torque Oniet
optreden wanneer een 24 V-voeding wordt
aangesloten op klem 37 en 38.
2.Onderbreek de 24 V-voeding naar klem 37 en
verzeker u ervan dat het LCP (als dat is
aangesloten) alarm 188, STO Function Fault (FoutSTO-functie) weergeeft. Als het LCP niet is
gemonteerd, controleer dan of Alarm 188, STO
Function Fault (Fault STO-functie) is gelogd in
parameter 15-30 Alarm Log: Error Code.
3.Sluit de 24 V-voeding weer aan op klem 37 en
verzeker u ervan dat het resetten van het alarm
succesvol is.
4.Onderbreek de 24 V-voeding naar klem 38 en
verzeker u ervan dat het LCP (als dat is
aangesloten) alarm 188, STO Function Fault (FoutSTO-functie) weergeeft. Als het LCP niet is
gemonteerd, controleer dan of Alarm 188, STO
Function Fault (Fault STO-functie) is gelogd in
parameter 15-30 Alarm Log: Error Code.
5.Sluit de 24 V-voeding weer aan op klem 38 en
verzeker u ervan dat het resetten van het alarm
succesvol is.
Elementaire functionele test
Als de STO-functie gedurende 1 jaar niet is gebruikt, moet
u een elementaire functionele test uitvoeren om eventuele
defecten of storingen van STO te detecteren.
1.Zorg ervoor dat parameter 5-19 Terminal 37/38
Safe Torque O is ingesteld op *[1] Safe Torque O
Alarm (Alarm STO).
2.Onderbreek de 24 V DC-voeding naar klem 37 en
38.
3.Controleer of alarm 68, Safe Torque Owordt
weergegeven op het LCP.
4.Controleer of de frequentieregelaar de eenheid
uitschakelt.
5.Controleer of de motor vrijloopt en volledig tot
stilstand komt.
6.Verstuur een startsignaal (via veldbus, digitale I/O
of het LCP) en verzeker u ervan dat de motor niet
start.
De falingstoestand-, eecten- en diagnostische analyse (FMEDA – Failure Modes, Eects, and Diagnostic Analysis) wordt
uitgevoerd op basis van de volgende aannames:
VLT® Midi Drive FC 280 beslaat 10% van het totale storingsbudget voor een SIL2-veiligheidslus.
•
Storingsfrequenties zijn gebaseerd op de Siemens SN29500-database.
•
Storingsfrequenties zijn constant; slijtagemechanismen zijn niet inbegrepen.
•
Voor elk kanaal wordt ervan uitgegaan dat de veiligheidsgerelateerde componenten van het type A zijn met een
•
hardwarefouttolerantie van 0.
De belastingsniveaus zijn gemiddeld voor een industriële omgeving en de bedrijfstemperatuur van componenten
•
bedraagt maximaal 85 °C (185 °F).
Een veilige fout (bijvoorbeeld een uitgang in veilige toestand) wordt binnen 8 uur hersteld.
•
Geen afgegeven koppel is de veilige toestand.
•
Veiligheidsnormen
VeiligheidsfunctieSafe Torque OIEC 61800-5-2
Veiligheidsprestaties
Veiligheid van machinesISO 13849-1, IEC 62061
Functionele veiligheidIEC 61508
ISO 13849-1
CategorieCat. 3
Diagnostic coverage (DC – diagnostische functies)
Mean time to dangerous failure
(MTTFd – gemiddelde tijd tot
gevaarlijke uitval)
PrestatieniveauPL d
IEC 61508/IEC 61800-5-2/IEC 62061
Safety Integrity Level (veiligheidsintegriteitsniveau)SIL2
Probability of dangerous failure per
hour (PFH – waarschijnlijkheid van
gevaarlijke uitval per uur)
(hogevraagmodus)
Probability of dangerous failure on
demand (PFD – waarschijnlijkheid
van gevaarlijke uitval bij aanvraag)
(PFD
Responstijd ingang naar uitgangBehuizingsgrootte K1-K3: maximaal 50 ms
2)
20 jaar
β = 5%; βD = 5%
160 ms
Behuizingsgrootte K4 en K5: maximaal 30 ms
130BF096.10
FC
+24 V
D IN
D IN
D IN
D IN
D IN
+10 V
A IN
A IN
COM
12
13
18
19
27
29
32
33
50
53
54
55
42
A OUT
D IN
+24 V
130BE204.11
+24 V
D IN
D IN
D IN
D IN
D IN
D IN
+10 V
A IN
A IN
COM
A OUT
12
13
18
19
27
29
32
33
50
53
54
55
42
0 ~10 V
+
-
FC
+24 V
Toepassingsvoorbeelden
7 Toepassingsvoorbeelden
VLT® Midi Drive FC 280
7.1 Inleiding
De voorbeelden in deze sectie zijn bedoeld als een snelle
referentie voor veelgebruikte toepassingen.
De parameterinstellingen zijn gebaseerd op de
•
standaard regionale instelling (geselecteerd in
parameter 0-03 Regional Settings).
De parameters die betrekking hebben op de
•
klemmen en bijbehorende instellingen, worden
naast de tekeningen weergegeven.
Ook de benodigde schakelinstellingen voor de
•
analoge klemmen 53 of 54 worden aangegeven.
77
LET OP
Als de STO-functie niet wordt gebruikt, moet er een
jumperkabel aanwezig zijn tussen klem 12, 37 en 38 om
de frequentieregelaar te laten werken wanneer de
standaard fabrieksinstellingen worden gebruikt.
7.2 Toepassingsvoorbeelden
7.2.1 AMA
7.2.2 Toerental
Parameters
FunctieInstelling
Parameter 6-10
Terminal 53 Low
Voltage
Parameter 6-11
Terminal 53
High Voltage
Parameter 6-14
Terminal 53 Low
Ref./Feedb.
Value
Parameter 6-15
Terminal 53
High Ref./Feedb.
Value
Parameter 6-19
Terminal 53
mode
* = standaardwaarde
Opmerkingen:
0,07 V*
10 V*
0
50
[1] Voltage
(Spanning)
Parameters
FunctieInstelling
Parameter 1-29 Aut
om. aanpassing
motorgeg. (AMA)
Parameter 5-12 Kle
m 27 digitale
ingang
* = standaardwaarde
Opmerkingen: Stel parame-
tergroep 1-2* Motordata in op
basis van de motorspecicaties.
[1]
Volledige
AMA insch.
*[2]
Vrijloop
geïnv.
Tabel 7.2 Analoge snelheidsreferentie (spanning)
LET OP
Stel
Tabel 7.1 AMA, klem 27 aangesloten
parameter 5-12 Terminal 27
Digital Input in op [0] Niet
in bedrijf als klem 13 en 27
Als de limiet van de terugkoppelingsbewaking wordt
overschreden, wordt
waarschuwing 61, Feedback
monitor (Terugkoppelingsbewaking) gegenereerd. De SLCbewaakt waarschuwing 61,
Feedback monitor (Terugkoppelingsbewaking) Als
waarschuwing 61 Feedback
Monitor (Terugkoppelingsbewaking) true wordt, wordt
relais 1 aangesproken.
Via externe apparatuur kan
worden aangegeven dat er
onderhoud nodig is. Als de
terugkoppelingsfout binnen 5 s
weer tot onder de limiet zakt,
blijft de frequentieregelaar
werken en verdwijnt de
waarschuwing. Relais 1 blijft
echter aangesproken totdat
[O/Reset] wordt ingedrukt.
Tabel 7.9 SLC gebruiken om een relais in te stellen
Bij normale bedrijfscondities en belastingproelen is de
frequentieregelaar onderhoudsvrij gedurende zijn volledige
levensduur. Om uitval, gevaar en schade te voorkomen,
moet u de frequentieregelaar regelmatig inspecteren op
een stevige bevestiging van de klemaansluitingen, binnendringing van stof enzovoort; de frequentie hiervan is
afhankelijk van de bedrijfscondities. Vervang versleten of
beschadigde onderdelen door originele reserveonderdelen
of standaard onderdelen. Neem voor service en
ondersteuning contact op met de Danfoss-leverancier in
uw regio.
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieregelaar is aangesloten op de
88
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart door een externe schakelaar, een veldbuscommando, een ingangsreferentiesignaal vanaf het LCP,
via externe bediening met behulp van MCT 10
setupsoftware of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
regelaar.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
Zorg dat de frequentieregelaar, motor en
•
eventuele door de motor aangedreven
werktuigen volledig bedraad en gemonteerd
zijn voordat u de frequentieregelaar aansluit op
de netvoeding, DC-voeding of loadsharing.
8.2 Waarschuwings- en alarmtypen
Waarschuwings-/
alarmtype
WaarschuwingEen waarschuwing geeft een abnormale
AlarmEen alarm geeft een fout aan die
Uitschakeling (trip)
Bij een uitschakeling (trip) schort de frequentieregelaar de
werking op om schade aan de frequentieregelaar en
andere apparatuur te voorkomen. Na een uitschakeling
(trip) loopt de motor vrij uit tot stop. De logica van de
frequentieregelaar blijft werken en blijft de status van de
frequentieregelaar bewaken. Nadat de foutconditie is
opgeheven, kan de frequentieregelaar worden gereset.
Uitschakeling met blokkering
Bij een uitschakeling met blokkering schort de frequentieregelaar de werking op om schade aan de
frequentieregelaar en andere apparatuur te voorkomen. Na
een uitschakeling met blokkering loopt de motor vrij uit
tot stop. De logica van de frequentieregelaar blijft werken
en blijft de status van de frequentieregelaar bewaken. Een
uitschakeling met blokkering vindt alleen plaats bij
ernstige storingen die schade kunnen toebrengen aan de
frequentieregelaar of andere apparatuur. Nadat de fouten
zijn opgeheven, moet u spanning af- en weer inschakelen
voordat u de frequentieregelaar kunt resetten.
Beschrijving
bedrijfsconditie aan die tot een alarm leidt.
Een waarschuwing verdwijnt wanneer de
abnormale conditie is opgeheven.
onmiddellijk aandacht vereist. De fout
veroorzaakt altijd een uitschakeling (trip) of
een uitschakeling met blokkering. Reset de
frequentieregelaar na een alarm.
Reset de frequentieregelaar op een van de
volgende 4 manieren:
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
Een alarm of een alarm met uitschakeling en blokkering
wordt samen met het alarmnummer op het display
weergegeven.
Afbeelding 8.2 Alarm/Alarm met uitschakeling en blokkering
Behalve de tekst en de alarmcode op het display van de
frequentieregelaar zijn er ook 3 statuslampjes. Het
waarschuwingslampje is geel tijdens een waarschuwing.
Het alarmlampje is rood en knippert tijdens een alarm.
De aanduiding (X) in Tabel 8.1 geeft aan dat de waarschuwing of het alarm is opgetreden.
Waarschu
Nr.Beschrijving
2Live zero-foutXX–
3Geen motorX––
4
Voedingsfaseverlies
7
DC-overspanning
8
DC-onderspanning
88
9Inverter overbelastXX–
10Overtemperatuur motor-ETRXX–
Overtemperatuur motorther-
11
mistor
12KoppelbegrenzingXX–
13OverstroomXXX
14Aardfout–XXOntlading van de uitgangsfasen naar aarde.
16Kortsluiting–XXKortsluiting in de motor of op de motorklemmen.
17Stuurwoordtime-outXX–Geen communicatie met de frequentieregelaar.
25Kortsluiting remweerstand–XX
26Rem overbelastXX–
Rem-IGBT/remchopper kortge-
27
sloten
28Remtest–X–De remweerstand is niet aangesloten of werkt niet.
30Verlies U-fase–XXMotorfase U ontbreekt. Controleer de fase.
31Verlies V-fase–XXMotorfase V ontbreekt. Controleer de fase.
32Verlies W-fase–XXMotorfase W ontbreekt. Controleer de fase.
Het signaal op klem 53 of 54 is minder dan 50% van de
waarde die is ingesteld in parameter 6-10 Terminal 53 Low
Voltage, parameter 6-20 Terminal 54 Low Voltage en
parameter 6-22 Terminal 54 Low Current.
Er is geen motor aangesloten op de uitgang van de
frequentieregelaar.
Ontbrekende fase aan voedingszijde of onbalans
netspanning te hoog. Controleer de voedingsspanning.
De DC-tussenkringspanning is hoger dan de limiet.
De DC-tussenkringspanning is lager dan de waarschuwingslimiet voor lage spanning.
Een belasting van meer dan 100% gedurende een te
lange tijd.
Motor is te warm vanwege een belasting van meer dan
100% gedurende een te lange tijd.
De thermistor of de thermistoraansluiting is uitgeschakeld
of de motor is te warm.
Het koppel is hoger dan de waarde die is ingesteld in
parameter 4-16 Torque Limit Motor Mode of
parameter 4-17 Torque Limit Generator Mode.
Piekstroombegrenzing van de omvormer is overschreden.
Als dit alarm optreedt tijdens het inschakelen, moet u
controleren of de voedingskabels per ongeluk zijn
aangesloten op de motorklemmen.
De remweerstand is kortgesloten en de remfunctie is
daarom afgeschakeld.
Het vermogen dat in de afgelopen 120 s naar de
remweerstand is overgebracht, overschrijdt de limiet.
Mogelijke correcties: verminder de remenergie door
middel van een lager toerental of een langere ramp-tijd.
De remtransistor is kortgesloten en de remfunctie is
daarom afgeschakeld.
Er zijn problemen opgetreden met de PROFIBUScommunicatie.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
Waarschu
Nr.Beschrijving
36NetstoringXX–
38Interne fout–XXNeem contact op met de Danfoss-leverancier in uw regio.
40Overbelasting klem 27X––
46Spanningsfout gate driver–XX–
4724 V-voeding laagXXX24 V DC-voeding is mogelijk overbelast.
49Snelheidsbegrenzing–X–
50AMA-kalibratie mislukt–X–Er is een kalibratiefout opgetreden.
51AMA controleer U
52AMA lage I
53AMA grote motor–X–
54AMA kleine motor–X–
55AMA-parameterbereik–X–
56AMA onderbr.–X–De AMA is onderbroken.
57AMA time-out–X––
58AMA intern–X–Neem contact op met Danfoss.
59StroomgrensXX–De frequentieregelaar is overbelast.
60Ext. vergrendeling–X–De externe vergrendeling is ingeschakeld.
61EncoderverliesXX––
63Mechanische rem laag–X–
65Temp. stuurkaartXXX
67Optiewijziging–X–
68
Safe Torque O
69Temp. voed.krtXXX
Omvormer ingesteld op
80
standaardwaarden
nom
en I
nom
nom
2)
wing
–X–
–X–Motorstroom is te laag. Controleer de instellingen.
XX–
–X–
AlarmUitscha-
keling met
blokkering
Oorzaak
Deze waarschuwing/dit alarm is alleen actief als de
netspanning naar de frequentieregelaar lager is dan de
ingestelde waarde in parameter 14-11 Mains Fault VoltageLevel en parameter 14-10 Mains Failure NIET is ingesteld
op [0] Geen functie.
Controleer de belasting die is aangesloten op klem 27, of
verwijder de aansluiting die kortsluiting veroorzaakt.
Het motortoerental is lager dan de in
parameter 1-87 Uitsch lg snelh [Hz] ingestelde limiet.
Onjuiste instelling voor motorspanning en/of
motorstroom.
De vermogensklasse van de motor is te groot om een
AMA te kunnen uitvoeren.
De vermogensklasse van de motor is te klein om een
AMA te kunnen uitvoeren.
De parameterinstellingen voor de motor vallen buiten het
toegestane bereik. AMA kan niet worden uitgevoerd.
De huidige motorstroom heeft het niveau van de remvrijgavestroom niet overschreden binnen de ingestelde tijd
voor de startvertraging.
De temperatuur van de stuurkaart heeft de maximaal
toegestane uitschakeltemperatuur overschreden.
Er is een nieuwe optie gedetecteerd of een gemonteerde
optie is verwijderd.
STO is geactiveerd. Als STO in de handmatigeherstartmodus staat (standaard), moet u 24 V DC op klem
37 en 38 schakelen en een resetsignaal versturen (via
veldbus, digitale I/O of de [Reset]/O Reset]-toets) om
normaal bedrijf te hervatten. Als STO in de automatischeherstartmodus staat, keert de frequentieregelaar
automatisch terug naar normaal bedrijf zodra 24 V DC
wordt geschakeld op klem 37 en 38.
De temperatuur van de voedingskaart heeft de maximaal
toegestane uitschakeltemperatuur overschreden.
Alle parameterinstellingen zijn teruggezet naar de
standaardinstellingen.
88Optiedetectie–XXDe optie is met succes verwijderd.
95Defecte bandXX––
99Rotor geblokkeerd–X–
120Fout positieregeling–X––
126Motor draait–X–De PM-motor draait bij het uitvoeren van een AMA.
127Tegen-EMK te hoogX––
188
88
Interne fout STO
nw
Not while running (Niet tijdens
run
bedrijf)
Fout Verkeerd wachtwoord ingevoerd–––
2)
wing
–X–
–––
AlarmUitscha-
keling met
blokkering
Oorzaak
Treedt op bij werking op IT-net wanneer de frequentieregelaar vrijloopt en de DC-spanning hoger is dan 830 V
voor 400 V-eenheden of hoger is dan 425 V voor 200 Veenheden. De motor verbruikt de energie in de DCtussenkring. De functie kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld in parameter 0-07 Auto DC Braking.
De rotor is geblokkeerd.
De tegen-EMK van de PM-motor is te hoog vóór het
starten.
De 24 V DC-voeding is aangesloten op slechts 1 van de 2
STO-klemmen (37 en 38) of er is een storing in de STOkanalen gedetecteerd. Zorg ervoor dat beide klemmen
worden gevoed door de 24 V DC-voeding en dat de
discrepantie tussen de signalen op de 2 klemmen minder
dan 12 ms bedraagt. Neem contact op met de Danfossleverancier in uw regio als de fout hierdoor niet
verdwijnt.
Parameters kunnen uitsluitend worden gewijzigd wanneer
de motor gestopt is.
Treedt op wanneer een verkeerd wachtwoord wordt
ingevoerd om een parameter met wachtwoordbeveiliging
te wijzigen.
Tabel 8.1 Lijst met waarschuwings- en alarmcodes
1) Netvervormingen kunnen deze fouten veroorzaken. Het installeren van een Danfoss-lijnlter kan dit probleem mogelijk verhelpen.
2) Dit alarm kan niet automatisch worden gereset via parameter 14-20 Reset Mode.
Lees de alarmwoorden, waarschuwingswoorden en uitgebreide statuswoorden uit voor diagnose.
Onderhoud, diagnose en prob...Bedieningshandleiding
8.5 Problemen verhelpen
SymptoomMogelijke oorzaakTestOplossing
Druk op [Auto On] of [Hand On]
Motor loopt niet
Motor draait in
verkeerde richting
De motor bereikt
het maximale
toerental niet
Motortoerental is
instabiel
Motor draait
ongelijkmatig
Motor remt niet
Stop via LCPControleer of [O] werd ingedrukt.
Controleer of parameter 5-10 Klem 18
Ontbrekend startsignaal (stand-by)
Motorvrijloopsignaal actief (motor
loopt vrij)
Verkeerde bron voor referentiesignaal
Draaibegrenzing motor
Omkeersignaal actief
Aansluiting motorfase verkeerd
Frequentielimieten zijn verkeerd
ingesteld
Referentiesignaal niet correct
geschaald
Parameterinstellingen mogelijk
verkeerd
Mogelijke overmagnetisering
Remparameters mogelijk verkeerd
ingesteld. Uitlooptijden mogelijk te
kort.
digitale ingang correct is ingesteld
voor klem 18 (gebruik standaardinstelling).
Controleer of parameter 5-12 Terminal27 Digital Input correct is ingesteld
voor klem 27 (gebruik standaardinstelling).
Controleer het volgende:
Is het referentiesignaal lokaal,
•
extern of een busreferentie?
Is er een digitale referentie actief?
•
Is de klemaansluiting correct?
•
Is de schaling van de klemmen
•
correct?
Is het referentiesignaal
•
beschikbaar?
Controleer of
parameter 4-10 Draairichting motor
correct is geprogrammeerd.
Controleer of er een omkeercommando voor de klem is
geprogrammeerd via parametergroep
parameter 4-14 Motorsnelh. hoge begr.
[Hz] en parameter 4-19 Max.
uitgangsfreq.
Controleer de schaling van het
referentiesignaal in parametergroep 6-
** Analoog In/Uit en parametergroep
3-1* Referenties.
Controleer de instellingen van alle
motorparameters, inclusief alle
motorcompensatie-instellingen. Bij een
regeling met terugkoppeling:
controleer de PID-instellingen.
Controleer de motorinstellingen in alle
motorparameters.
Controleer de remparameters.
Controleer de ramp-tijdinstellingen.
(afhankelijk van de bedieningsmodus)
om de motor te activeren.
Geef een geldig startsignaal om de
motor te starten.
Schakel 24 V op klem 27 of stel de
klem in voor [0] Niet in bedrijf.
Programmeer de juiste instellingen.
Programmeer de actieve digitale
referentie in parametergroep 3-1*Referenties. Controleer op een juiste
bedrading. Controleer de schaling van
de klemmen. Controleer het referentiesignaal.
Programmeer de juiste instellingen.
Schakel het omkeersignaal uit.
Programmeer de juiste limieten.
Programmeer de juiste instellingen.
Controleer de instellingen in parame-
tergroep 6-** Analoog In/Uit.
Controleer de motorinstellingen in
parametergroep 1-2* Motordata, 1-3*
Geav. motordata en 1-5* Bel. onafh.
inst.
Controleer parametergroep 2-0* DCrem en 3-0* Ref. begrenz.
Open voedingszekeringen of
geactiveerde circuitbreaker
Onbalans van de
netstroom groter
dan 3%
88
Onbalans van de
motorstroom groter
dan 3%
Akoestische ruis of
trillingen
(bijvoorbeeld een
ventilatorblad dat
geluid maakt of
trillingen bij
bepaalde
frequenties)
Overbelasting motor
Losse aansluitingen
Netvoedingsprobleem (zie
beschrijving bij alarm 4, Mains phaseloss (Voedingsfaseverlies))
Probleem met de frequentieregelaar
Probleem met de motor of de
motorkabels
Probleem met de frequentieregelaar
Resonantie, bijvoorbeeld in het
motor-/ventilatorsysteem
VLT® Midi Drive FC 280
De motor of het paneel heeft een
kortgesloten fase naar fase. Controleer
de motor en het paneel op
kortsluiting tussen twee fasen.
De motor is overbelast voor de
toepassing.
Voer een prestartcontrole uit om losse
aansluitingen op te sporen.
Schuif de ingaande voedingsdraden
naar de frequentieregelaar 1 positie
op: A naar B, B naar C, C naar A.
Schuif de ingaande voedingsdraden
naar de frequentieregelaar 1 positie
op: A naar B, B naar C, C naar A.
Schuif de uitgaande motordraden 1
positie op: U naar V, V naar W, W naar
U.
Schuif de uitgaande motordraden 1
positie op: U naar V, V naar W, W naar
U.
Bypass kritische frequenties met
behulp van de parameters in parame-
tergroep 4-6* Snelh.-bypass.
Schakel overmodulatie uit in
parameter 14-03 Overmodulation.
Verhoog de resonantiedemping in
parameter 1-64 Resonance Dampening.
Hef eventuele kortsluitingen op.
Voer een opstarttest uit en controleer
of de motorstroom voldoet aan de
specicaties. Als de motorstroom
hoger is dan de op het typeplaatje
vermelde vollaststroom, dan moet de
belasting op de motor worden
verlaagd. Raadpleeg de specicaties
voor de toepassing.
Zet losse aansluitingen vast.
Als de niet-gebalanceerde zijde met
de draad mee verschuift, is er sprake
van een voedingsprobleem.
Controleer de netvoeding.
Als de niet-gebalanceerde zijde zich
nog steeds op dezelfde ingangsklem
bevindt, is er een probleem met de
eenheid. Neem contact op met de
leverancier.
Als de niet-gebalanceerde zijde met
de draad mee verschuift, is er een
probleem met de motor of de
motorbedrading. Controleer de motor
en de motorbedrading.
Als de niet-gebalanceerde zijde zich
nog steeds op dezelfde uitgangsklem
bevindt, is er een probleem met de
eenheid. Neem contact op met de
leverancier.
Controleer of de ruis en/of trillingen
zijn verlaagd tot een acceptabel
niveau.
Beschermingsklasse behuizing IP 20 (IP 21/Type
1 als optie)
Uitgangsstroom
Asvermogen [kW]0,370,550,751,11,52,23
Continu (3 x 380-440 V) [A]1,21,72,233,75,37,2
Continu (3 x 441-480 V) [A]1,11,62,12,83,44,86,3
Intermitterend (60 s overbelasting) [A]1,92,73,54,85,98,511,5
Continu kVA (400 V AC) [kVA]0,91,21,52,12,63,75,0
Continu kVA (480 V AC) [kVA]0,91,31,72,52,84,05,2
Maximale ingangsstroom
Continu (3 x 380-440 V) [A]1,21,62,12,63,54,76,3
Continu (3 x 441-480 V) [A]1,01,21,82,02,93,94,3
Intermitterend (60 s overbelasting) [A]1,92,63,44,25,67,510,1
Meer specicaties
Maximale kabeldoorsnede (net, motor, rem en
loadsharing) [mm² (AWG)]
Geschat vermogensverlies bij nominale
maximumbelasting [W]
Gewicht, beschermingsklasse behuizing IP 20,
[kg (lb)]
Gewicht, beschermingsklasse behuizing IP 21,
[kg (lb)]
Beschermingsklasse behuizing IP 20 (IP 21/Type
1 als optie)
Uitgangsstroom
Asvermogen45,57,5111518,522
Continu (3 x 380-440 V) [A]91215,523313742,5
Continu (3 x 441-480 V) [A]8,2111421273440
Intermitterend (60 s overbelasting) [A]14,419,224,834,546,555,563,8
Continu kVA (400 V AC) [kVA]6,28,310,715,921,525,629,5
Continu kVA (480 V AC) [kVA]6,89,111,617,522,428,333,3
Maximale ingangsstroom
Continu (3 x 380-440 V) [A]8,311,215,122,129,935,241,5
Continu (3 x 441-480 V) [A]6,89,412,618,424,729,334,6
Intermitterend (60 s overbelasting) [A]13,317,924,233,244,952,862,3
Meer specicaties
Maximale kabeldoorsnede (net, motor, rem en
loadsharing) [mm² (AWG)]
Geschat vermogensverlies bij nominale
maximumbelasting [W]
Gewicht, beschermingsklasse behuizing IP 20,
[kg (lb)]
99
Gewicht, beschermingsklasse behuizing IP 21,
[kg (lb)]
Beschermingsklasse behuizing IP 20 (IP 21/Type
1 als optie)
Uitgangsstroom
Continu (3 x 200-240 V) [A]2,23,24,266,89,615,2
Intermitterend (60 s overbelasting) [A]3,55,16,79,610,915,424,3
Continu kVA (230 V AC) [kVA]0,91,31,72,42,73,86,1
Maximale ingangsstroom
Continu (3 x 200-240 V) [A]1,82,73,44,76,38,814,3
Intermitterend (60 s overbelasting) [A]2,94,35,47,510,114,122,9
Meer specicaties
Maximale kabeldoorsnede (net, motor, rem en
loadsharing) [mm² (AWG)]
Geschat vermogensverlies bij nominale
maximumbelasting [W]
Gewicht, beschermingsklasse behuizing IP 20,
[kg (lb)]
Gewicht, beschermingsklasse behuizing IP 21,
[kg (lb)]
Netvoeding (L1/N, L2/L, L3)
Voedingsklemmen(L1/N, L2/L, L3)
Voedingsspanning380-480 V: -15% (-25%)1) tot +10%
Voedingsspanning200-240 V: -15% (-25%)1) tot +10%
1) De frequentieregelaar kan bij een ingangsspanning van -25% werken met gereduceerd uitgangsvermogen. Het maximale
uitgangsvermogen van de frequentieregelaar bedraagt 75% bij een ingangsspanning van -25% en 85% bij een ingangsspanning
van -15%.
Bij een netspanning van meer dan 10% onder de minimale nominale netspanning van de frequentieregelaar is een volledig
koppel waarschijnlijk niet mogelijk.
Netfrequentie50/60 Hz ± 5%
Maximale tijdelijke onbalans tussen netfasen3,0% van de nominale netspanning
Werkelijke arbeidsfactor (λ)≥ 0,9 nominaal bij nominale belasting
Verschuivingsfactor (cos ϕ)Dicht bij 1 (> 0,98)
Schakelen aan de netingang (L1/N, L2/L, L3) (inschakelingen) ≤ 7,5 kW (10 pk)maximaal 2 keer/min
Schakelen aan de netingang (L1/N, L2/L, L3) (inschakelingen) 11-22 kW (15-30 pk)maximaal 1 keer/min
9.3 Uitgangsvermogen van de motor en motorgegevens
Motoraansluiting (U, V, W)
Uitgangsspanning0-100% van de voedingsspanning
Uitgangsfrequentie0-500 Hz
Uitgangsfrequentie in VVC+-modus0-200 Hz
Schakelen in de uitgangonbeperkt
Aan/uitlooptijd0,01-3600 s
Koppelkarakteristiek
Startkoppel (constant koppel)maximaal 160% gedurende 60 s
Overbelastingskoppel (constant koppel)maximaal 160% gedurende 60 s
StartstroomMaximaal 200% gedurende 1 s
Stijgtijd van het koppel in VVC+-modus (onafhankelijk van fsw)maximaal 50 ms
1) Het percentage heeft betrekking op het nominale koppel. Dit bedraagt 150% voor frequentieregelaars met een vermogen van
11-22 kW (15-30 pk).
1)
1)
9.4 Omgevingscondities
Omgevingscondities
Beschermingsklasse behuizing, frequentieregelaarIP 20 (IP 21/Type 1 als optie)
Beschermingsklasse behuizing, conversiesetIP 21/Type 1
Triltest, alle behuizingsgroottes1,14 g
- bij volledige constante uitgangsstroomMaximaal 45 °C (113 °F)
Minimale omgevingstemperatuur bij volledig bedrijf0 °C (32 °F)
Minimale omgevingstemperatuur bij gereduceerd uitgangsvermogen-10 °C (14 °F)
Temperatuur tijdens opslag/vervoer-25 tot +65/70 °C (-13 tot +149/158 °F)
Maximumhoogte boven zeeniveau zonder reductie1000 m (3280 ft)
Maximumhoogte boven zeeniveau met reductie3000 m (9243 ft)
EN 61800-3, EN 61000-3-2, EN 61000-3-3, EN 61000-3-11,
EMC-normen, emissie
EMC-normen, immuniteit
Energierendementsklasse
1) Zie Speciale omstandigheden in de design guide voor:
Reductie wegens hoge omgevingstemperatuur.
•
Reductie wegens grote hoogte.
•
2) Voor PROFIBUS-, PROFINET- en EtherNet/IP en POWERLINK-uitvoeringen van de VLT
digitale/analoge I/O-belasting bij omgevingstemperaturen hoger dan 45 °C (113 °F) vermijden, om overtemperatuur van de
stuurkaart te voorkomen.
3) De maximale omgevingstemperatuur voor K1S2 met reductie is 50 °C (122 °F).
4) De maximale omgevingstemperatuur voor K1S2 bij volledige constante uitgangsstroom is 40 °C (104 °F).
5) Bepaald volgens EN 50598-2 bij:
Nominale belasting.
•
90% van de nominale frequentie.
•
Fabrieksinstelling schakelfrequentie.
•
Fabrieksinstelling schakelpatroon.
•
Open type: temperatuur omgevingslucht 45 °C (113 °F).
•
5)
EN 61000-3-12, EN 61000-6-3/4, EN 55011, IEC 61800-3
EN 61800-3, EN 61000-6-1/2, EN 61000-4-2, EN 61000-4-3
EN 61000-4-4, EN 61000-4-5, EN 61000-4-6, EN 61326-3-1
Type 1 (NEMA-set): omgevingstemperatuur 45 °C (113 °F).
•
9.5 Kabelspecicaties
Lengte en dwarsdoorsnede van kabels
Maximale lengte motorkabel, afgeschermd50 m (164 ft)
Maximale lengte motorkabel, niet-afgeschermd75 m (246 ft)
Maximale kabeldoorsnede naar stuurklemmen, buigzame draad/draad met massieve kern2,5 mm²/14 AWG
Minimale kabeldoorsnede naar stuurklemmen0,55 mm²/30 AWG
Maximale kabellengte STO-ingang, niet-afgeschermd20 m (66 ft)
1) Zie Tabel 9.1, Tabel 9.2, Tabel 9.3 en Tabel 9.4 voor de vereiste dwarsdoorsnede van voedingskabels.
Om te voldoen aan EN 55011 1A en EN 55011 1B moet de motorkabel in bepaalde gevallen worden ingekort. Zie het hoofdstuk
2.6.2 EMC-emissie in de VLT® Midi Drive FC 280' Design Guide voor meer informatie.
1)
9.6 Stuuringang/-uitgang en stuurgegevens
Digitale ingangen
Klemnummer
LogicaPNP of NPN
Spanningsniveau0-24 V DC
Spanningsniveau, logische 0 PNP< 5 V DC
Spanningsniveau, logische 1 PNP> 10 V DC
Spanningsniveau, logische 0 NPN> 19 V DC
Spanningsniveau, logische 1 NPN< 14 V DC
Maximale spanning op ingang28 V DC
Pulsfrequentiebereik4-32 kHz
Minimale pulsbreedte (belastingscyclus)4,5 ms
Ingangsweerstand, R
1) Klem 27 kan ook worden geprogrammeerd als digitale ingang.
i
18, 19, 271), 29, 32, 33
ongeveer 4 kΩ
99
STO-ingangen
Klemnummer37, 38
Spanningsniveau0-30 V DC
Spanningsniveau, laag< 1,8 V DC
Spanningsniveau, hoog> 20 V DC
Maximale spanning op ingang30 V DC
Minimale ingangsstroom (elke pin)6 mA
1) Zie hoofdstuk 6 Safe Torque O (STO) voor meer informatie over STO-ingangen.
Analoge ingangen
Aantal analoge ingangen2
Klemnummer531), 54
Modispanning of stroom
ModusselectieSoftware
Spanningsniveau0-10 V
Ingangsweerstand, R
Maximale spanning-15 V tot +20 V
Stroomniveau0/4 tot 20 mA (schaalbaar)
Ingangsweerstand, R
Maximale stroom30 mA
Resolutie voor analoge ingangen11 bit
Nauwkeurigheid van analoge ingangenmaximale fout 0,5% van volledige schaal
Bandbreedte100 Hz
De analoge ingangen zijn galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
1) Klem 53 ondersteunt enkel de spanningsmodus en kan ook worden gebruikt als digitale ingang.
Neem voor hoogtes boven 2000 m (6562 ft) contact op met de helpdesk van Danfoss in verband met PELV.
Pulsingangen
Programmeerbare pulsingangen2
Klemnummer puls29, 33
Maximale frequentie op klem 29, 3332 kHz (push-pull)
Maximale frequentie op klem 29, 335 kHz (open collector)
Minimale frequentie op klem 29, 334 Hz
99
SpanningsniveauZie de sectie over digitale ingang
Maximale spanning op ingang28 V DC
Ingangsweerstand, R
i
ongeveer 4 kΩ
Nauwkeurigheid van pulsingangmaximale fout: 0,1% van volledige schaal
Digitale uitgangen
Programmeerbare digitale/pulsuitgangen2
Klemnummer27
Spanningsniveau bij digitale/frequentie-uitgang0-24 V
Maximale uitgangsstroom (sink of source)40 mA
Maximale belasting bij frequentie-uitgang1 kΩ
Maximale capacitieve belasting bij frequentie-uitgang10 nF
Minimale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang4 Hz
Maximale uitgangsfrequentie bij frequentie-uitgang32 kHz
Nauwkeurigheid van frequentie-uitgangmaximale fout: 0,1% van volledige schaal
Resolutie van frequentie-uitgang10 bit
Klemnummer (zie gegevens in analoge uitgangen)42
Spanningsniveau digitale uitgang0-17 V
1) Klem 27 kan ook worden geprogrammeerd als ingang.
2) Klem 42 kan ook worden geprogrammeerd als analoge uitgang.
De digitale uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Analoge uitgangen
Aantal programmeerbare analoge uitgangen1
Klemnummer42
Stroombereik bij analoge uitgang0/4-20 mA
Maximale weerstandsbelasting naar gemeenschappelijke klem van analoge uitgang500 Ω
Maximale spanning bij analoge uitgang17 V
Nauwkeurigheid van analoge uitgangmaximale fout: 0,8% van volledige schaal
Resolutie op analoge uitgang10 bit
1) Klem 42 kan ook worden geprogrammeerd als digitale uitgang.
De analoge uitgang is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, 24 V DC-uitgang
Klemnummer12, 13
Maximale belasting100 mA
De 24 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV). De voeding heeft echter dezelfde potentiaal als
de analoge en digitale in- en uitgangen.
Stuurkaart, +10 V DC-uitgang
Klemnummer50
Uitgangsspanning10,5 V ± 0,5 V
Maximale belasting15 mA
De 10 V DC-voeding is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
Stuurkaart, RS485 seriële communicatie
Klemnummer68 (P,TX+, RX+), 69 (N,TX-, RX-)
Klemnummer 61gemeenschappelijk voor klem 68 en 69
Het RS485-circuit voor seriële communicatie is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV).
Stuurkaart, seriële communicatie via USB
USB-standaard1.1 (volledige snelheid)
USB-stekkerType B USB-stekker
Aansluiting op de pc vindt plaats via een standaard USB-host/apparaatkabel.
De USB-aansluiting is galvanisch gescheiden van de voedingsspanning (PELV) en andere klemmen met hoge spanning.
De USB-aardverbinding is niet galvanisch gescheiden van de aardverbinding. Sluit alleen geïsoleerde laptops aan op de USBconnector van de frequentieregelaar.
Relaisuitgangen
Programmeerbare relaisuitgangen1
Relais 0101-03 (NC), 01-02 (NO)
Maximale klembelasting (AC-1)1) op 01-02 (NO) (resistieve belasting)250 V AC, 3 A
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 01-02 (NO) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)250 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)1) op 01-02 (NO) (resistieve belasting)30 V DC, 2 A
Maximale klembelasting (DC-13)1) op 01-02 (NO) (inductieve belasting)24 V DC, 0,1 A
Maximale klembelasting (AC-1)
Maximale klembelasting (AC-15)1) op 01-03 (NC) (inductieve belasting bij cos φ 0,4)250 V AC, 0,2 A
Maximale klembelasting (DC-1)
Minimale klembelasting op 01-03 (NC), 01-02 (NO)24 V DC 10 mA, 24 V AC 20 mA
1) IEC 60947 deel 4 en 5,
De relaiscontacten zijn galvanisch gescheiden van de rest van het circuit door middel van versterkte isolatie.
1)
op 01-03 (NC) (resistieve belasting)250 V AC, 3 A
1)
op 01-03 (NC) (resistieve belasting)30 V DC, 2 A
99
Stuurkaartprestaties
Scaninterval1 ms
Stuurkarakteristieken
Resolutie van uitgangsfrequentie bij 0-500 Hz± 0,003 Hz
Systeemresponstijd (klem 18, 19, 27, 29, 32 en 33)≤ 2 ms
Bereik snelheidsregeling (zonder terugkoppeling)1:100 van synchroon toerental
Nauwkeurigheid van toerental (zonder terugkoppeling)± 0,5% van nominaal toerental
Nauwkeurigheid van toerental (met terugkoppeling)± 0,1% van nominaal toerental
Alle stuurkarakteristieken zijn gebaseerd op een 4-polige asynchrone motor.
Zorg dat u alle elektrische aansluitingen vastdraait met het juiste aanhaalmoment. Een te laag of te hoog aanhaalmoment
kan leiden tot problemen met elektrische aansluitingen. Gebruik een momentsleutel om te zorgen voor het juiste aanhaalmoment. Aanbevolen type platkopschroevendraaier is SZS 0,6 x 3,5 mm.
Gebruik aan de voedingszijde zekeringen en/of circuitbreakers om servicepersoneel en apparatuur te beschermen tegen
99
letsel en schade wanneer er een component in de frequentieregelaar defect raakt (eerste storing).
Aftakcircuitbeveiliging
Beveilig alle aftakcircuits in een installatie (inclusief schakelapparatuur en machines) tegen kortsluiting en overstroom
volgens de nationale/internationale voorschriften.
LET OP
Geïntegreerde halfgeleiderkortsluitbeveiliging voorziet niet in aftakcircuitbeveiliging. Zorg voor een aftakcircuitbeveiliging volgens de nationale en lokale regels en voorschriften.
In Tabel 9.6 vindt u de aanbevolen zekeringen en circuitbreakers die zijn getest.
VOORZICHTIG
RISICO OP LICHAMELIJK LETSEL EN SCHADE AAN APPARATUUR
Een storing of het niet opvolgen van de aanbevelingen kan leiden tot persoonlijke risico's en schade aan de frequentieregelaar en andere apparatuur.
Selecteer zekeringen volgens de aanbevelingen. Eventuele schade kan hierdoor beperkt blijven tot schade in
•
de frequentieregelaar.
LET OP
SCHADE AAN APPARATUUR
Het gebruik van zekeringen en/of circuitbreakers is verplicht als moet worden voldaan aan IEC 60364 in verband met
CE. Het negeren van de volgende beveiligingsaanbevelingen kan leiden tot schade aan de frequentieregelaar.
Danfossraadt het gebruik van de in Tabel 9.6 en Tabel 9.7 vermelde zekeringen en circuitbreakers aan als moet worden
voldaan aan UL 508C of IEC 61800-5-1. Voor niet-UL-toepassingen moet u circuitbreakers opnemen die bescherming bieden
in een circuit dat maximaal 50000 A
frequentieregelaar (SCCR) is geschikt voor gebruik in een circuit dat maximaal 100000 A
gebruik van T-klassezekeringen ter bescherming.
IPIP-bescherming
LCPLokaal bedieningspaneel
MCTMotion Control Tool
MMGeheugenmodule
1010
MMPProgrammer voor geheugenmodule
n
s
P
M,N
PELVProtective Extra Low Voltage
PCBPrinted Circuit Board – printkaart
PM-motorPermanentmagneetmotor
PUDGegevens vermogenseenheid
PWMPulsbreedtemodulatie
tpmToeren per minuut
SIVPSpecieke initialisatiewaarden en bescherming
STOSafe Torque O
T
LIM
U
M,N
Graden Celsius
Graden Fahrenheit
Nominale motorfrequentie
Nominale uitgangsstroom van de inverter
Stroomgrens
Nominale motorstroom
Maximale uitgangsstroom
Nominale uitgangsstroom die door de frequentieregelaar wordt geleverd
Synchroonmotortoerental
Nominaal motorvermogen
Koppelbegrenzing
Nominale motorspanning
Tabel 10.1 Symbolen en afkortingen
Conventies
Alle afmetingen in afbeeldingen zijn in [mm (in)].
Danfoss kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor mogelijke fouten in catalogi, handboeken en andere documentatie. Danfoss behoudt zich het recht voor zijn producten zonder
voorafgaande kennisgeving te wijzigen. Dit geldt eveneens voor reeds bestelde producten, mits zulke wijzigingen aangebracht kunnen worden zonder dat veranderingen in reeds overeengekomen
specicaties noodzakelijk zijn. Alle in deze publicatie genoemde handelsmerken zijn eigendom van de respectievelijke bedrijven. Danfoss en het Danfoss-logo zijn handelsmerken van Danfoss A/S.
Alle rechten voorbehouden.