Deze design guide voor Danfoss VLT® AQUA Drivefrequentieomvormers is bedoeld voor:
project- en systeemengineers;
•
ontwerpadviseurs;
•
toepassings- en productspecialisten.
•
De design guide bevat technische informatie die u helpt
om inzicht te krijgen in de mogelijkheden van de frequentieomvormer voor integratie in motorregel- en
bewakingssystemen.
De design guide is bedoeld om ontwerpafwegingen en
planningsgegevens te bieden voor integratie van de
frequentieomvormer in een systeem. De design guide is
van toepassing op diverse frequentieomvormers en opties
voor uiteenlopende toepassingen en installaties.
Op basis van de uitgebreide productgegevens kunt u in de
ontwerpfase een goed doordacht systeem ontwikkelen met
optimale functionaliteit en maximaal rendement.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2
Indeling
Hoofdstuk 1 Inleiding: het algemene doel van de design
guide en conformiteit met internationale richtlijnen.
Hoofdstuk 2 Productoverzicht: de interne opbouw en functionaliteit van de frequentieomvormer en operationele
functies.
Hoofdstuk 3 Systeemintegratie: omgevingseisen; EMC,
harmonischen en aardlekken; netingang; motoren en
motoraansluitingen; andere aansluitingen; mechanische
planning; en beschrijvingen van beschikbare opties en
accessoires.
Hoofdstuk 7
gegevens in de vorm van tabellen en afbeeldingen.
Hoofdstuk 8 Bijlage – geselecteerde tekeningen: een
compilatie van afbeeldingen ter illustratie van netvoedingsen motoraansluitingen, relaisklemmen en kabelingangen.
Specicaties: een compilatie van technische
1.3 Aanvullende hulpmiddelen
Er zijn hulpmiddelen beschikbaar om inzicht te krijgen in
geavanceerde bedienings- en programmeerfuncties van de
frequentieomvormer en naleving van richtlijnen:
De Bedieningshandleiding VLT® AQUA Drive FC 202
•
(in deze handleiding aangeduid als bedieningshandleiding) biedt gedetailleerde informatie over
de installatie en het opstarten van de frequentieomvormer.
De VLT® AQUA Drive FC 202 Design Guide bevat
•
ontwerp- en planningsinformatie die nodig is om
de frequentieomvormer te kunnen integreren in
een systeem.
De Programmeerhandleiding VLT® AQUA Drive FC
•
202 (in deze handleiding aangeduid als programmeerhandleiding) gaat dieper in op het gebruik
van parameters en bevat veel toepassingsvoorbeelden.
®
Frequency Converters - Safe Torque O
In VLT
•
Operating Instructions vindt u informatie over het
gebruik van Danfoss-frequentieomvormers in
toepassingen met functionele veiligheid. Deze
handleiding wordt bij de frequentieomvormer
geleverd als de STO-optie aanwezig is.
De VLT® Brake Resistor Design Guide legt uit hoe u
•
de optimale remweerstand kunt selecteren.
Aanvullende documentatie en handleiding zijn te
downloaden via danfoss.com/Product/Literature/Technical
+Documentation.htm.
Hoofdstuk 4 Toepassingsvoorbeelden: voorbeelden van
producttoepassingen en richtlijnen voor gebruik.
Hoofdstuk 5 Speciale omstandigheden: details over
ongebruikelijke bedrijfsomgevingen.
Hoofdstuk 6 Typecode en selectie: procedures voor het
bestellen van apparatuur en opties om het beoogde
gebruik van het systeem te realiseren.
Een deel van de informatie in deze documentatie is
mogelijk niet van toepassing bij gebruik van beschikbare
optionele apparatuur. Zorg dat u de bij de opties
geleverde instructies doorleest met het oog op
specieke vereisten.
Neem contact op met een Danfoss-leverancier of ga naar
www.danfoss.com voor aanvullende informatie.
Graden Celsius
CDConstante ontlading
CMCommon mode
CTConstant koppel
DCGelijkstroom
DIDigitale ingang
DMDierentiële modus
D-TYPEAfhankelijk van de frequentieomvormer
EMCElektromagnetische compatibiliteit
EMKElektromotorische kracht
ETR Elektronisch thermisch relais
f
JOG
De motorfrequentie wanneer de jogfunctie is
geactiveerd
f
f
M
MAX
Motorfrequentie
De maximale uitgangsfrequentie die de
frequentieomvormer op de uitgang schakelt
f
MIN
De minimale motorfrequentie van de frequen-
tieomvormer
f
M,N
Nominale motorfrequentie
FCFrequentieomvormer
ggram
Hiperface®Hiperface® is een gedeponeerd handelsmerk
van Stegmann
pkPaardenkracht
HTLHTL-encoder (10-30 V) pulsen – hoogspan-
ningstransistorlogica
HzHertz
I
INV
I
LIM
I
M,N
I
VLT,MAX
I
VLT,N
Nominale uitgangsstroom van de omvormer
Stroomgrens
Nominale motorstroom
De maximale uitgangsstroom
De nominale uitgangsstroom die door de
frequentieomvormer wordt geleverd
kHzKilohertz
LCPLokaal bedieningspaneel
lsbMinst signicante bit
mMeter
mAMilliampère
MCMMille Circular Mil
MCTMotion Control Tool
mHInductantie in millihenry
minMinuut
msMilliseconde
msbMeest signicante bit
η
VLT
Het rendement van de frequentieomvormer
gedenieerd als de verhouding tussen
uitgangsvermogen en ingangsvermogen
nFCapaciteit in nanofarad
NLCPNumeriek lokaal bedieningspaneel
NmNewtonmeter
n
s
Online-/oineparameters
Synchroon motortoerental
Wijzigingen van onlineparameters worden
onmiddellijk na het wijzigen van de
datawaarde geactiveerd
P
br,cont.
Nominaal vermogen van de remweerstand
(gemiddeld vermogen tijdens continu
remmen)
PCBPrinted Circuit Board – printplaat
PCDProcesdata
PELV Protective Extra Low Voltage
P
m
Het nominale uitgangsvermogen van de
frequentieomvormer als hoge overbelasting
(HO)
P
M,N
Nominaal motorvermogen
PM-motorPermanentmagneetmotor
Proces-PIDDe PID-regelaar handhaaft het gewenste
niveau voor toerental, druk, temperatuur
enzovoort
R
br,nom
De nominale weerstandswaarde die zorgt voor
een remvermogen op de motoras van
150/160% gedurende 1 minuut
RCD Reststroomapparaat
RegenRegeneratieve klemmen
R
min
Door de frequentieomvormer toegestane
minimale remweerstand
RMSRoot Mean Square
tpmToeren per minuut
R
Genummerde lijsten geven procedures aan.
Lijsten met opsommingstekens geven andere informatie en
beschrijvingen van afbeeldingen aan.
Cursieve tekst geeft een van de volgende zaken aan:
Kruisverwijzing
•
Koppeling
•
Voetnoot
•
Parameternaam, naam parametergroep, parame-
•
teroptie
Alle afmetingen zijn in mm (inch).
* geeft de standaardinstelling van een parameter aan.
De volgende symbolen worden gebruikt in dit document:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan
leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden
gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkpraktijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die
kunnen leiden tot schade aan apparatuur of
eigendommen.
1.5 Denities
Remweerstand
De remweerstand is een module die het remvermogen dat
bij regeneratief remmen wordt gegenereerd, kan
absorberen. Dit regeneratieve remvermogen verhoogt de
tussenkringspanning en een remchopper zorgt ervoor dat
het vermogen wordt overgebracht naar de remweerstand.
Vrijloop
De motoras bevindt zich in de vrije modus. Geen koppel
op de motor.
CT-karakteristieken
Constant-koppelkarakteristieken, gebruikt voor alle toepassingen, zoals transportbanden, verdringerpompen en
kranen.
Initialisatie
Bij initialisatie (14-22 Bedrijfsmodus) keert de frequentieomvormer terug naar de standaardinstelling.
Intermitterende belastingscyclus
De nominale intermitterende belasting heeft betrekking op
een reeks belastingscycli. Elke cyclus bestaat uit een
belaste en een onbelaste periode. Het kan een periodieke
cyclus of een niet-periodieke cyclus betreen.
Arbeidsfactor
De werkelijke arbeidsfactor (lambda) houdt rekening met
alle harmonischen en is altijd lager dan de arbeidsfactor
(cos phi), die alleen rekening houdt met de 1e
harmonische van stroom en spanning.
P kW
cosφ =
P kVA
Cos phi wordt ook wel verschuivingsfactor genoemd.
Zowel lambda als cos phi worden in
hoofdstuk 7.2 Netvoedinggespeciceerd voor Danfoss
VLT®-frequentieomvormers.
De arbeidsfactor geeft aan in hoeverre een frequentieomvormer de netvoeding belast.
Hoe lager de arbeidsfactor, hoe hoger de I
dezelfde kW-prestatie.
Bovendien betekent een hoge arbeidsfactor dat de
harmonische stromen laag zijn.
Alle Danfoss-frequentieomvormers zijn uitgerust met
ingebouwde DC-spoelen in de DC-tussenkring. Dit zorgt
voor een hoge arbeidsfactor en beperkt de totale
harmonische vervorming (THD) op de netvoeding.
Setup
U kunt parameterinstellingen in 4 setups opslaan. Het is
mogelijk om tussen de 4 parametersetups te schakelen en
1 setup te bewerken terwijl een andere setup actief is.
Slipcompensatie
De frequentieomvormer compenseert het slippen van de
motor met een aanvulling op de frequentie op basis van
de gemeten motorbelasting, waardoor het motortoerental
vrijwel constant wordt gehouden.
Smart Logic Control (SLC)
De SLC is een reeks door de gebruiker gedenieerde acties
die wordt uitgevoerd wanneer de bijbehorende, door de
gebruiker gedenieerde gebeurtenissen door de SLC
worden geëvalueerd als TRUE. (Parametergroep 13-** SmartLogic).
Standaard FC-bus
Omvat een RS485-bus met FC-protocol of MC-protocol. Zie
8-30 Protocol.
Thermistor
Een temperatuurafhankelijke weerstand die geplaatst
wordt op plaatsen waar de temperatuur moet worden
bewaakt (frequentieomvormer of motor).
Een toestand die zich voordoet in foutsituaties,
bijvoorbeeld als de frequentieomvormer wordt
blootgesteld aan een overtemperatuur of wanneer de
frequentieomvormer de motor, het proces of het
mechanisme beschermt. Een herstart is niet mogelijk
totdat de oorzaak van de fout is weggenomen en de
uitschakelingsstatus is opgeheven. Hef de uitschakelingsstatus op door:
reset te activeren of
•
de frequentieomvormer te programmeren om een
•
automatische reset uit te voeren.
Gebruik een uitschakeling (trip) niet voor persoonlijke
veiligheid.
Uitschakeling met blokkering
Een toestand die zich voordoet in foutsituaties waarbij de
frequentieomvormer zichzelf beschermt en fysiek ingrijpen
noodzakelijk is, bijv. als de frequentieomvormer wordt
kortgesloten op de uitgang. Een uitschakeling met
blokkering kan alleen worden opgeheven door de
netvoeding af te schakelen, de oorzaak van de fout weg te
nemen en de frequentieomvormer opnieuw aan te sluiten
op het net. Een herstart is niet mogelijk totdat de uitschakelingsstatus is opgeheven door het activeren van de reset
of, in sommige gevallen, doordat een automatische reset is
geprogrammeerd. Gebruik een uitschakeling (trip) niet voor
persoonlijke veiligheid.
VT-karakteristieken
Variabel-koppelkarakteristieken voor pompen en
ventilatoren.
1.6
Document- en softwareversie
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt.
Alle suggesties voor verbetering zijn welkom.
Tabel 1.2 toont de documentversie en de bijbehorende
softwareversie.
Design guide
1.7.1
CE-markering
Afbeelding 1.1 CE
De CE-markering (Communauté Européenne) geeft aan dat
de fabrikant van het product voldoet aan alle relevante EUrichtlijnen. De EU-richtlijnen die van toepassing zijn op het
ontwerp en de productie van frequentieomvormers, staan
vermeld in Tabel 1.3.
LET OP
De CE-markering heeft geen betrekking op de kwaliteit
van het product. Het is niet mogelijk om technische
specicaties af te leiden uit de CE-markering.
LET OP
Frequentieomvormers met een ingebouwde veiligheidsfunctie moeten voldoen aan de Machinerichtlijn.
De Laagspanningsrichtlijn is van toepassing op alle
elektrische apparaten in het spanningsbereik van 50-1000
V AC en 75-1600 V DC.
De richtlijn heeft tot doel om de persoonlijke veiligheid te
waarborgen en schade aan eigendommen te voorkomen
bij gebruik van elektrische apparatuur die correct is
geïnstalleerd en correct wordt onderhouden, in de
toepassing waarvoor deze apparatuur is bedoeld.
1.7.1.2
De EMC-richtlijn (elektromagnetische compatibiliteit) heeft
tot doel om de elektromagnetische interferentie te
beperken en de immuniteit van elektrische apparatuur en
installaties te verbeteren. De basiseis voor bescherming
Laagspanningsrichtlijn
EMC-richtlijn
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
1
van EMC-richtlijn 2004/108/EG stelt dat apparaten die
elektromagnetische interferentie (EMI) genereren, of
waarvan de werking door EMI kan worden beïnvloed,
zodanig moeten zijn ontworpen dat het genereren van
elektromagnetische interferentie wordt beperkt en dat ze
een adequaat niveau van ongevoeligheid ten opzichte van
EMI bieden wanneer ze correct worden geïnstalleerd en
onderhouden, en worden gebruikt zoals bedoeld.
Elektrische apparaten die zelfstandig worden gebruikt of
deel uitmaken van een systeem, moeten zijn voorzien van
de CE-markering. Systemen hoeven niet te zijn voorzien
van de CE-markering, maar moeten wel voldoen aan de
basiseisen voor bescherming volgens de EMC-richtlijn.
1.7.1.3
De Machinerichtlijn heeft tot doel om de persoonlijke
veiligheid te waarborgen en schade aan eigendommen te
voorkomen bij gebruik van mechanische apparatuur in
toepassingen waarvoor de apparatuur bedoeld is. De
Machinerichtlijn is van toepassing op machines die bestaan
uit een groep onderling verbonden componenten of
apparaten waarvan er ten minste één mechanische
bewegingen kan uitvoeren.
Frequentieomvormers met een ingebouwde veiligheidsfunctie moeten voldoen aan de Machinerichtlijn.
Frequentieomvormers zonder veiligheidsfunctie vallen niet
onder de Machinerichtlijn. Wanneer een frequentieomvormer is geïntegreerd in een machinesysteem, kan
Danfoss informatie verstrekken over de veiligheidsaspecten
met betrekking tot de frequentieomvormer.
Wanneer frequentieomvormers worden gebruikt in
machines met ten minste één bewegend deel, moet de
machinefabrikant een verklaring afgeven dat het product
voldoet aan alle relevante statuten en veiligheidsmaatregelen.
1.7.1.4
De ErP-richtlijn is de Europese Ecodesignrichtlijn voor
energiegerelateerde producten. De richtlijn denieert de
eisen voor ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde
producten, inclusief frequentieomvormers. De richtlijn heeft
tot doel om het energierendement en het milieubeschermingsniveau te verhogen, waarbij tevens de zekerheid van
de energievoorziening wordt versterkt. De milieueecten
van energiegerelateerde producten omvatten het energieverbruik gedurende de volledige levensduur van het
product.
Machinerichtlijn
ErP-richtlijn
1.7.2
C-tick-conformiteit
Afbeelding 1.2 C-Tick
Het C-tick-label geeft aan dat het product voldoet aan de
relevante technische normen voor elektromagnetische
compatibiliteit (EMC). C-tick-conformiteit is vereist voor
elektrische en elektronische producten die op de markt
worden gebracht in Australië en Nieuw-Zeeland.
De C-tick-verordening heeft betrekking op emissies via
geleiding en straling. Voor frequentieomvormers moet u de
emissielimieten volgen die zijn
61800-3.
Op verzoek kan een conformiteitsverklaring worden
afgegeven.
UL-conformiteit
1.7.3
UL Listed
Afbeelding 1.3 UL
gespeciceerd in EN-IEC
LET OP
525-690 V-frequentieomvormers zijn niet gecerticeerd
voor UL.
De frequentieomvormer voldoet aan de eisen van UL 508C
ten aanzien van het behoud van het thermische geheugen.
Zie hoofdstuk 2.6.2 Thermische motorbeveiliging voor meer
informatie.
Maritieme conformiteit
1.7.4
Eenheden met beschermingsklasse IP 55 (NEMA 12) of
hoger voorkomen vonkvorming en zijn geclassiceerd als
elektrische apparaten met beperkt explosiegevaar overeenkomstig het Europees Verdrag inzake het internationale
vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren
(ADN).
Ga naar www.danfoss.com voor aanvullende informatie
over goedkeuringen voor maritieme toepassingen.
Voor eenheden met beschermingsklasse IP 20/Chassis, IP
21/NEMA 1 of IP 54 moet u het risico op vonkvorming als
volgt vermijden:
Installeer geen netschakelaar.
•
Zorg dat 14-50
•
Verwijder alle relaisstekkers die zijn gemarkeerd
•
als RELAY. Zie Afbeelding 1.4.
Controleer of er relaisopties zijn geïnstalleerd, en
•
zo ja welke? De enige toegestane relaisoptie is
VLT® Extended Relay Card MCB 113.
RFI-lter is ingesteld op [1] Aan.
Design guide
Het strikt opvolgen van de veiligheidsmaatregelen en kennisgevingen is verplicht voor een veilige werking van
de frequentieomvormer.
1.8.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieomvormer is alleen mogelijk als de frequentieomvormer op
correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen,
geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur
mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen
en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te
onderhouden overeenkomstig relevante wetten en
voorschriften. Daarnaast moet het gekwaliceerde
personeel bekend zijn met de instructies en veiligheidsmaatregelen die in deze bedieningshandleiding staan
beschreven.
1
1
1, 2Relaisstekkers
Afbeelding 1.4 Positie van relaisstekkers
Op verzoek wordt een verklaring van de fabrikant
afgegeven.
1.8
Veiligheid
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieomvormers bevatten hoge spanning wanneer
ze zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of
loadsharing. Als de installatie, het opstarten en het
onderhoud niet worden uitgevoerd door gekwaliceerd
personeel, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
•
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel.
1.8.1 Algemene veiligheidsprincipes
Frequentieomvormers bevatten componenten die onder
hoge spanning staan en kunnen bij onjuiste hantering
dodelijk letsel veroorzaken. Deze apparatuur mag
uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door gekwaliceerd personeel. Voer geen reparatiewerkzaamheden uit
voordat de spanning naar de frequentieomvormer is
onderbroken en de voorgeschreven ontladingstijd voor het
afvoeren van opgeslagen elektrische energie is verstreken.
Wanneer de frequentieomvormer is aangesloten op de
netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op
elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens
programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan
apparatuur of eigendommen. De motor kan worden
gestart via een externe schakelaar, een seriële
buscommando, een ingangsreferentiesignaal van het LCP
of door het opheen van een foutconditie.
Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
•
omvormer.
Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
•
parameters gaat programmeren.
De frequentieomvormer, motor en eventuele
•
door de motor aangedreven apparatuur moeten
volledig bedraad en gemonteerd zijn voordat
de frequentieomvormer op de netvoeding, DCvoeding of loadsharing wordt aangesloten.
WAARSCHUWING
ONTLADINGSTIJD
De frequentieomvormer bevat DC-tussenkringcondensatoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer
de frequentieomvormer niet van spanning wordt
voorzien. Als u de aangegeven wachttijd na afschakeling
niet in acht neemt voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert, kan dit leiden tot ernstig of
dodelijk letsel.
Stop de motor.
•
Onderbreek de netvoeding en externe DC-
•
tussenkringvoedingen, inclusief
backupvoedingen, UPS-eenheden en DC-tussenkringaansluitingen naar andere
frequentieomvormers.
Schakel aanwezige PM-motoren af of blokkeer
•
ze.
Wacht tot de condensatoren volledig zijn
•
ontladen voordat u onderhouds- of reparatiewerkzaamheden uitvoert. De vereiste wachttijd
staat vermeld in Tabel 1.4.
Spanning
[V]
200-2400,25-3,7 kW-5,5-45 kW
380-4800,37-7,5 kW-11-90 kW
525-6000,75-7,5 kW-11-90 kW
525-690-1,1-7,5 kW11-90 kW
Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de waarschuwingsleds uit zijn.
Tabel 1.4 Ontladingstijd
Minimale wachttijd
(minuten)
4715
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een
onjuiste aarding van de frequentieomvormer kan leiden
tot ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
•
een erkende elektrisch installateur.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische
apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
De installatie, het opstarten en het onderhoud
•
mogen uitsluitend worden uitgevoerd door
hiervoor opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
•
worden uitgevoerd overeenkomstig de
nationale en lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in dit document.
•
WAARSCHUWING
ONBEDOELD DRAAIEN VAN DE MOTOR
WINDMILLING
Het onbedoeld draaien van permanentmagneetmotoren
wekt spanning op waardoor de eenheid kan worden
geladen; dit kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of
schade aan apparatuur.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de primaire
componenten en circuits van de frequentieomvormer. Het
beschrijft de interne elektrische en signaalverwerkingsfuncties. Ook een beschrijving van de interne
regelstructuur is opgenomen.
Het hoofdstuk beschrijft tevens automatische en optionele
frequentieomvormerfuncties die beschikbaar zijn voor het
ontwerpen van robuuste besturingssystemen met geavanceerde prestaties op het gebied van regeling en
statusrapportage.
Product speciaal ontworpen voor
2.1.1
water- en afvalwatertoepassingen
De VLT® AQUA Drive FC 202 is ontworpen voor water- en
afvalwatertoepassingen. De geïntegreerde SmartStartwizard en het snelmenu Water en pompen leiden de
gebruiker door het inbedrijfstellingsproces. De standaarden optionele functies omvatten:
Cascaderegeling
•
Droogloopdetectie
•
Einde-curvedetectie
•
Motorwisseling
•
Deragging
•
Initiële en uiteindelijke ramp
•
Aan-/uitloop afsluit-/terugslagklep
•
STO
•
Detectie weinig ow
•
Voorsmeren
•
Flowbevestiging
•
Leidingvulmodus
•
Slaapmodus
•
Realtimeklok
•
Wachtwoordbeveiliging
•
Overbelastingsbeveiliging
•
Smart Logic Control
•
Bewaking minimumtoerental
•
Vrij programmeerbare tekst voor informatie,
•
waarschuwingen en alarmen
2.1.2
Energiebesparing
In vergelijking met alternatieve regelsystemen en technieken is een frequentieomvormer hét
energiebesparingssysteem voor het regelen van ventilatoren pompsystemen.
Bij gebruik van een frequentieomvormer voor het regelen
van de ow leidt een verlaging van het pomptoerental van
20% in typische toepassingen tot een energiebesparing
van zo'n 50%.
Afbeelding 2.1 toont een voorbeeld van de haalbare
energiebesparing.
In Afbeelding 2.2 is te zien dat de ow wordt geregeld door
wijziging van het pomptoerental, gemeten in tpm. Bij een
toerentalreductie van slechts 20% ten opzichte van het
nominale toerental wordt ook de ow met 20% verlaagd.
Dit komt omdat de ow recht evenredig is met het
toerental. Het elektriciteitsverbruik neemt echter af met
bijna 50%.
Als het systeem slechts een paar dagen per jaar een ow
hoeft te leveren die gelijk is aan 100%, terwijl het
gemiddelde gedurende de rest van het jaar minder is dan
80% van de nominale ow, bedraagt de hoeveelheid
bespaarde energie zelfs meer dan 50%.
Afbeelding 2.2 laat zien hoe de
energieverbruik van centrifugaalpompen afhankelijk zijn
van het toerental (tpm).
ow, de druk en het
2.1.4
Klepregeling versus snelheidsregeling
voor centrifugaalpompen
Klepregeling
Omdat de druk in watersystemen varieert, moet de ow
op basis hiervan worden aangepast. Veelgebruikte
methoden voor het aanpassen van de ow zijn smoren of
recirculatie met behulp van kleppen.
Een recirculatieklep die te ver is geopend, kan ertoe leiden
dat de pomp aan het einde van de pompcurve werkt, met
een hoog debiet bij een lage pompopvoerhoogte. Deze
condities betekenen niet alleen een verspilling van energie
vanwege het hoge toerental van de pomp, maar ze
kunnen ook leiden tot pompcavitatie en vervolgens tot
schade aan de pomp.
Het smoren van de ow met een regelklep voegt een
drukval toe over de klep (HP-HS). Dit is te vergelijken met
het gelijktijdig accelereren en aan de rem trekken in een
poging om de snelheid van een auto te verlagen.
Afbeelding 2.3 laat zien dan smoren ertoe leidt dat de
systeemcurve bij punt (2) op de pompcurve afbuigt naar
een punt met een aanzienlijk lager rendement (1).
22
Afbeelding 2.2 Aniteitswetten voor centrifugaalpompen
Q
n
1
Flow:
Druk:
Vermogen:
1
=
Q
n
2
2
2
H
n
1
1
=
H
n
2
2
3
P
n
1
1
=
P
n
2
2
Uitgaand van een gelijk rendement in het toerentalbereik.
1Werkpunt bij gebruik van een smoorklep
2Natuurlijk werkpunt
3Werkpunt bij gebruik van snelheidsregeling
Afbeelding 2.3 Flowreductie bij klepregeling (smoren)
Snelheidsregeling
Dezelfde
van de pomp te verlagen, zoals getoond in Afbeelding 2.4.
Als het toerental wordt verlaagd, komt de pompcurve lager
ow kan worden aangepast door het toerental
te lopen. Het werkpunt is het nieuwe snijpunt van de
pompcurve en de systeemcurve (3). De energiebesparing is
te berekenen door de
beschreven in hoofdstuk 2.1.3 Voorbeeld van energiebe-sparing.
De berekeningen in dit voorbeeld zijn gebaseerd op
pompkarakteristieken die staan vermeld op een pompdatablad, zoals getoond in Afbeelding 2.7.
Het verkregen resultaat toont een energiebesparing van
meer dan 50% bij de gegeven owverdeling over een jaar;
zie Afbeelding 2.6. De terugverdientijd hangt af van de prijs
van elektriciteit en de prijs van de frequentieomvormer. In
dit voorbeeld is de terugverdientijd minder dan een jaar in
vergelijking met een systeem met kleppen en een constant
toerental.
500
[h]
t
1000
1500
2000
200100300
[m
3
/h]
400
Q
175HA210.11
Productoverzicht
Design guide
t [h]
Q [m³/h]Stromingssnelheid
Afbeelding 2.6 Flowverdeling over 1 jaar (duur versus
stromingssnelheid)
Het gebruik van een frequentieomvormer voor het regelen
van de ow of de druk in een systeem zorgt voor een
betere regeling.
Een frequentieomvormer kan het toerental van de
ventilator of pomp variëren, wat een variabele regeling van
ow en druk oplevert.
Bovendien kan een frequentieomvormer het toerental van
de ventilator of de pomp snel aanpassen aan nieuwe ow-
of drukcondities in het systeem.
Zorg voor een eenvoudige procesregeling (ow, niveau of
druk) door gebruik te maken van de ingebouwde PIregelaar.
22
Ster-driehoekschakeling of softstarter
2.1.7
Voor het starten van grote motoren is het in veel landen
nodig om apparatuur te gebruiken die de opstartstroom
beperkt. In meer traditionele systemen wordt vaak een
ster-driehoekschakeling of softstarter gebruikt. Dergelijke
motorstarters zijn niet meer nodig bij gebruik van een
frequentieomvormer.
Afbeelding 2.7 Energieverbruik bij verschillende toerentallen
Zoals in Afbeelding 2.8 te zien is, verbruikt een frequentieomvormer niet meer stroom dan de nominale stroom.
VLT® AQUA Drive FC 202
2 Ster-driehoekschakeling
3 Softstarter
4 Start direct op netvoeding
Afbeelding 2.8 Startstroom
2.2
Beschrijving van de werking
De frequentieomvormer voorziet de motor van een
gereguleerde hoeveelheid netspanning om het motortoerental te regelen. De frequentieomvormer levert een
variabele frequentie en spanning aan de motor.
De frequentieomvormer is onderverdeeld in 4
hoofdmodules:
Gelijkrichter
•
DC-tussenkring
•
Omvormer
•
Besturing en regeling
•
Afbeelding 2.9 is een blokschema van de interne
componenten van de frequentieomvormer. Zie Tabel 2.3
VLT® AQUA Drive FC 202
GebiedTitelFuncties
1Netingang
2Gelijkrichter
3DC-bus
4DC-reactoren
Condensator-
5
batterij
6Omvormer
Uitgang naar
7
motor
8Stuurcircuits
3-fasenetvoeding naar de frequen-
•
tieomvormer
De gelijkrichterbrug zet de
•
inkomende AC-stroom om naar
DC-stroom die in de omvormer
kan worden gebruikt.
De DC-tussenkring verwerkt de
•
DC-stroom.
Filteren de DC-tussenkring-
•
spanning.
Bieden beveiliging tegen nettran-
•
siënten.
Beperken de RMS-stroom.
•
Verhogen de arbeidsfactor naar
•
het voedende net.
Beperken de harmonischen op de
•
AC-ingang.
Slaat de DC-spanning op.
•
Biedt tijdelijke bescherming bij
•
kortstondige netonderbreking.
Zet het DC-signaal om naar een
•
geregelde pulsbreedtegemoduleerde AC-golfvorm voor een
regelbaar variabel uitgangssignaal
naar de motor.
Geregeld 3-fase-uitgangsvermogen
•
naar de motor.
Ingangsvermogen, interne
•
verwerking, uitgangssignalen en
motorstroom worden bewaakt
voor een eciënte werking en
regeling.
1.De frequentieomvormer zet wisselspanning
afkomstig van de netvoeding om in gelijkspanning.
2.De gelijkspanning wordt vervolgens omgezet in
een wisselstroom met variabele amplitude en
frequentie.
ProductoverzichtDesign guide
De frequentieomvormer voorziet de motor van variabele
spanning/stroom en frequentie en maakt zo toerenregeling
mogelijk bij 3-fase, standaard asynchrone motoren en
permanentmagneetmotoren met niet-uitspringende
magneten.
Afbeelding 2.10 Opbouw frequentieomvormer
2.3 Werkingsvolgorde
De frequentieomvormer kan werken op basis van diverse
motorbesturingsprincipes, waaronder speciale motormodus
U/f en VVC+. Het kortsluitgedrag van de frequentieomvormer hangt af van de 3 stroomtransductoren in de
motorfasen.
Remoptie
2.3.4
22
2.3.1 Gelijkrichterdeel
Op het moment dat er vermogen aan de frequentieomvormer wordt geleverd, komt dit binnen via de
netklemmen (L1, L2 en L3) en gaat het vervolgens naar de
netschakelaar en/of de RFI-lteroptie, afhankelijk van de
conguratie van de eenheid.
2.3.2 Tussenkringdeel
Na het gelijkrichterdeel gaat de spanning naar het tussenkringdeel. Een ltercircuit, bestaande uit de DCbusinductor en de DC-condensatorbatterij, vlakt de
gelijkgerichte spanning af.
De DC-businductor voorziet in serie-impedantie voor de
wisselende stroom. Dit draagt bij aan het lteringsproces
en beperkt tevens de harmonische vervorming naar het
AC-ingangssignaal, die gewoonlijk optreedt in gelijkrichtercircuits.
Omvormerdeel
2.3.3
Zodra een startcommando en een snelheidsreferentie
aanwezig zijn, beginnen in het omvormerdeel de IGBT's te
schakelen om het uitgangssignaal te creëren. Dit uitgangssignaal, gegenereerd door het Danfoss VVC+ PWM-principe
op de stuurkaart, zorgt voor optimale prestaties en
minimale verliezen in de motor.
Frequentieomvormers die zijn uitgerust met de
dynamische-remoptie, zijn tevens voorzien van een remIGBT plus de klemmen 81 (R-) en 82 (R+) voor het
aansluiten van een externe remweerstand.
De rem-IGBT dient ervoor om de spanning in de
tussenkring te beperken als de maximale spanningslimiet
wordt overschreden. Hiervoor wordt de extern
gemonteerde weerstand over de DC-bus geschakeld om de
overtollige DC-spanning af te voeren die aanwezig is op de
buscondensatoren.
Externe plaatsing van de remweerstand heeft het voordeel
dat de weerstand kan worden geselecteerd op basis van
de toepassingsbehoeften. De energie wordt buiten het
bedieningspaneel afgevoerd en de frequentieomvormer
wordt beschermd tegen oververhitting bij eventuele
overbelasting van de remweerstand.
Het stuursignaal van de rem-IGBT is afkomstig van de
stuurkaart en wordt aan de rem-IGBT geleverd via de
voedingskaart en de gatedriverkaart. Daarnaast bewaken
de voedingskaart en de stuurkaart de aansluiting van de
rem-IGBT en de remweerstand op kortsluiting en overbelasting. Zie hoofdstuk 7.1 Elektrische gegevens voor
voorzekeringspecicaties. Zie ook hoofdstuk 7.7 Zekeringen
en circuitbreakers.
2.Bij de tweede methode wordt de frequentieomvormer uitsluitend gevoed via een DC-bron.
Eenheden met de ingebouwde loadsharingoptie bevatten
22
de klemmen (+) 89 DC en (-) 88 DC. Binnen in de frequentieomvormer zijn deze klemmen vóór de DCtussenkringspoel en de buscondensatoren aangesloten op
de DC-bus.
Hiervoor is het volgende vereist:
2aEen DC-bron.
2bEen voorziening die bij het opstarten
van de DC-bus een soft-charge uitvoert.
Ook hier geldt dat bij een dergelijke conguratie
Neem voor meer informatie contact op met Danfoss.
speciale overwegingen komen kijken. Neem
contact op met Danfoss voor assistentie.
De loadsharingklemmen zijn aan te sluiten in 2
verschillende
conguraties.
2.4 Regelstructuren
2.4.1 Regelstructuur zonder terugkoppeling
1.Bij de eerste methode worden de klemmen
gebruikt om de DC-tussenkringen van meerdere
frequentieomvormers aan elkaar te koppelen.
Hierdoor kan een eenheid die in de regeneratieve
modus staat, de overtollige tussenkringspanning
delen met een andere eenheid die een motor
aandrijft. Loadsharing kan zo de noodzaak van
externe dynamische-remweerstanden beperken,
terwijl tegelijkertijd energie wordt bespaard. Het
is mogelijk om een oneindig aantal eenheden op
deze wijze aan te sluiten, op voorwaarde dat elke
eenheid dezelfde nominale spanning heeft.
Daarnaast kan het, afhankelijk van het vermogen
en het aantal eenheden, nodig zijn om DCspoelen en DC-zekeringen in de DCtussenkringaansluitingen en AC-spoelen op het
net aan te sluiten. Bij een dergelijke conguratie
moeten specieke afwegingen worden gemaakt.
Neem contact op met Danfoss voor assistentie.
Bij een regeling zonder terugkoppeling reageert de
frequentieomvormer op ingangscommando's die
handmatig worden gegeven via de LCP-toetsen of extern
worden gegeven via de analoge/digitale ingangen of een
seriële bus.
In de getoonde conguratie in Afbeelding 2.11 werkt de
frequentieomvormer op basis van een regeling zonder
terugkoppeling. De frequentieomvormer ontvangt ingangssignalen via het LCP (handmodus) of via een extern signaal
(automodus). Het signaal (de snelheidsreferentie) wordt na
ontvangst onderworpen aan de minimale en maximale
begrenzingen van het motortoerental (in tpm en Hz), aanen uitlooptijden en de draairichting van de motor.
Vervolgens wordt de referentie doorgegeven aan de motor.
Afbeelding 2.11 Blokschema voor een regeling zonder terugkoppeling
Bij een regeling met terugkoppeling kan de frequentieomvormer dankzij een interne PID-regelaar de
systeemreferentie en terugkoppelingssignalen gebruiken
om als zelfstandige regeleenheid te werken. Wanneer de
frequentieomvormer zelfstandig werkt op basis van een
Afbeelding 2.12 Blokschema voor een terugkoppelingsregelaar
Denk bijvoorbeeld aan een pomptoepassing waarbij het
toerental van de pomp zodanig wordt geregeld dat de
statische druk in een leiding constant blijft (zie
Afbeelding 2.12). De frequentieomvormer ontvangt een
terugkoppelingssignaal van een sensor in het systeem. Hij
vergelijkt de terugkoppeling met de waarde van een
setpointreferentie en bepaalt of en in hoeverre deze 2
signalen van elkaar verschillen. Vervolgens wordt het
motortoerental aangepast om dit verschil op te heen.
regeling met terugkoppeling, kan hij status- en alarmmeldingen genereren. Daarnaast bevat hij veel andere
programmeerbare opties voor externe systeembewaking.
Omgekeerde regeling – het motortoerental
•
neemt toe wanneer een terugkoppelingssignaal
hoog is.
Startfrequentie – zorgt dat het systeem snel een
•
bedrijfsstatus bereikt voordat de PID-regelaar de
besturing overneemt.
Ingebouwd laagdoorlaatlter – beperkt ruis in het
•
terugkoppelingssignaal.
22
Het gewenste statische-druksetpoint is het referentiesignaal naar de frequentieomvormer. Een statischedruksensor meet de actuele statische druk in de leiding en
levert deze in de vorm van een terugkoppelingssignaal
terug aan de frequentieomvormer. Als het terugkoppelingssignaal hoger is dan de setpointreferentie, zal de
frequentieomvormer het toerental verlagen om de druk te
verlagen. Omgekeerd geldt dat wanneer de leidingdruk
lager is dan de setpointreferentie, de frequentieomvormer
het toerental zal verhogen om de pompdruk te verhogen.
Hoewel de standaardwaarden voor de frequentieomvormer
bij een regeling met terugkoppeling in veel gevallen
aanvaardbare prestaties zal opleveren, kunt u de regeling
van het systeem vaak optimaliseren door een aantal
parameters van de terugkoppelingsregelaar nauwkeurig
aan te passen. Voor deze optimalisatie is Autotuning
beschikbaar.
Andere programmeerbare functies omvatten:
2.4.3 Lokale (Hand On) en externe (Auto
On) besturing
De frequentieomvormer kan handmatig worden bestuurd
via het LCP dan wel extern via analoge of digitale
ingangen en een seriële bus.
Actieve referentie en
De actieve referentie is een lokale referentie of een externe
referentie. Externe referentie is de standaardinstelling.
De lokale referentie is te gebruiken in de
•
handmodus. Om de handmodus in te schakelen,
moet u de parameterinstellingen in parametergroep 0-4* LCP-toetsenbord aanpassen. Zie deprogrammeerhandleiding voor meer informatie.
De externe referentie is te gebruiken in de
•
automodus; dit is de standaardmodus. In de
automodus is het mogelijk om de frequentieom-
vormer te besturen via de digitale ingangen en
diverse seriële interfaces (RS485, USB of een
optionele veldbus).
Afbeelding 2.13 toont welke
•
actief is op basis van de geselecteerde actieve
referentie (lokaal of extern).
Er is altijd een referentie actief, hetzij de externe referentie
of de lokale referentie. Ze kunnen niet op hetzelfde
moment actief zijn. Selecteer het toepassingsbesturingsprincipe (d.w.z. zonder terugkoppeling of met
terugkoppeling) in 1-00 Conguratiemodus, zoals
aangegeven in Tabel 2.4.
Wanneer de lokale referentie actief is, moet u het toepassingsbesturingsprincipe instellen in 1-05 Local ModeConguration.
Selecteer de referentieplaats in 3-13 Referentieplaats, zoals
aangegeven in Tabel 2.4.
programmeerhandleiding voor meer informatie.
Zie de
[Hand On]
[Auto On]
LCP-toetsen
HandGekoppeld Hand/AutoLokaal
Hand ⇒OGekoppeld Hand/AutoLokaal
AutoGekoppeld Hand/AutoExtern
Auto ⇒OGekoppeld Hand/AutoExtern
Alle toetsenLokaalLokaal
Alle toetsenExternExtern
Tabel 2.4 Conguraties met lokale en externe referentie
Gebruik van referenties
2.4.4
Referentieplaats
3-13 Referentieplaats
Actieve referentie
Het gebruik van referenties is van toepassing op
regelingen met en zonder terugkoppeling.
Interne en externe referenties
In de frequentieomvormer kunnen maximaal 8 interne
digitale referenties worden geprogrammeerd. De actieve
interne digitale referentie kan extern worden geselecteerd
via digitale stuuringangen of de seriële-communicatiebus.
Er kunnen ook externe referenties naar de frequentieomvormer worden gestuurd; dit gebeurt meestal via een
analoge stuuringang. Alle referentiebronnen en de busreferentie worden bij elkaar opgeteld om de totale externe
referentie te bepalen. De externe referentie, de digitale
referentie, het setpoint of de som van deze 3 kan worden
geselecteerd als de actieve referentie. Deze referentie kan
worden geschaald.
De geschaalde referentie wordt als volgt berekend:
Referentie = X + X ×
Y
100
waarbij X de externe referentie, de digitale referentie of de
som van deze referenties is en Y 3-14 Ingestelde relatieveref. is in [%].
Als Y, 3-14 Ingestelde relatieve ref., is ingesteld op 0%, heeft
de schaling geen invloed op de referentie.
Externe referentie
Een externe referentie bestaat uit de volgende elementen
(zie Afbeelding 2.15):
Het gebruik van terugkoppelingen kan worden gecon-
22
gureerd voor toepassingen waarbij een geavanceerde
regeling nodig is, bijvoorbeeld met meerdere setpoints en
meerdere terugkoppelingstypen (zie Afbeelding 2.16). De
volgende 3 regelingstypen komen het vaakst voor:
Eén zone, één setpoint
Dit type regeling is een eenvoudige terugkoppelingsconguratie. Setpoint 1 wordt opgeteld bij een andere
referentie (indien aanwezig) en het terugkoppelingssignaal
wordt geselecteerd.
Multi-zone, één setpoint
Dit type regeling gebruikt 2 of 3 terugkoppelingssensoren
maar slechts één setpoint. De terugkoppelingen kunnen
worden opgeteld, afgetrokken of gemiddeld. Bovendien
kan de maximum- of minimumwaarde worden gebruikt.
Setpoint 1 wordt uitsluitend in deze conguratie gebruikt.
Multi-zone, setpoint/terugkoppeling
Het setpoint-/terugkoppelingspaar met het grootste
verschil bepaalt het toerental van de frequentieomvormer.
De maximumwaarde probeert om alle zones op of onder
de bijbehorende setpoints te houden, terwijl de minimumwaarde probeert om alle zones op of boven de
bijbehorende setpoints te houden.
Voorbeeld
Een toepassing met 2 zones en 2 setpoints. Het setpoint
van zone 1 is 15 bar en de terugkoppeling is 5,5 bar. Het
setpoint van zone 2 is 4,4 bar en de terugkoppeling is 4,6
bar. Als de maximumwaarde is geselecteerd, dan worden
het setpoint en de terugkoppeling van zone 2 naar de PIDregelaar gestuurd, aangezien deze het kleinste verschil laat
zien (terugkoppeling is hoger dan het setpoint, wat
resulteert in een negatief verschil). Als de minimumwaarde
is geselecteerd, dan worden het setpoint en de terugkoppeling van zone 1 naar de PID-regelaar gestuurd,
aangezien deze het grootste verschil laten zien (de
terugkoppeling is lager dan het setpoint, wat resulteert in
een positief verschil).
Afbeelding 2.16 Blokschema voor verwerking van terugkoppelingssignalen
In sommige toepassingen is het nuttig om het terugkoppelingssignaal te converteren. Een voorbeeld hiervan is het
gebruik van een druksignaal om een terugkoppeling van
de ow te leveren. Aangezien de vierkantswortel van druk
evenredig is met de ow, levert de vierkantswortel van het
druksignaal een waarde op die evenredig is met de ow;
zie Afbeelding 2.17.
Afbeelding 2.17 Terugkoppelingsconversie
2.5 Automatische operationele functies
Automatische operationele functies zijn actief zodra de
frequentieomvormer in bedrijf is. Voor de meeste functies
is geen programmering of setup vereist. Het besef dat
deze functies aanwezig zijn, kan het systeemontwerp
helpen optimaliseren en mogelijk de toevoeging van
overbodige componenten of functionaliteit voorkomen.
Zie de programmeerhandleiding voor details over eventuele
instellingen die nodig zijn, met name voor motorparameters.
De frequentieomvormer heeft een reeks ingebouwde
beschermingsfuncties om zichzelf en de aangedreven
motor te beschermen.
Kortsluitbeveiliging
2.5.1
Motor (fase-fase)
De frequentieomvormer is tegen kortsluiting beveiligd
door middel van stroommetingen in elk van de 3
motorfasen of in de DC-tussenkring. Een kortsluiting tussen
2 uitgangsfasen veroorzaakt een overstroom in de
omvormer. De omvormer wordt uitgeschakeld als de
kortsluitstroom de toegestane waarde overschrijdt (Alarm
16 Uit & blokk.).
Netzijde
Een frequentieomvormer die correct werkt, beperkt de
stroom die hij uit de voeding kan opnemen. Desondanks
wordt het gebruik van zekeringen en/of circuitbreakers aan
de voedingszijde aanbevolen. Dit biedt bescherming
wanneer er een component in de frequentieomvormer
defect raakt (eerste storing). Zie hoofdstuk 7.7 Zekeringen encircuitbreakers voor meer informatie.
LET OP
Het gebruik van zekeringen en/of circuitbreakers is
verplicht als moet worden voldaan aan IEC 60364 (voor
CE) of NEC 2009 (voor UL).
Remweerstand
De frequentieomvormer is beveiligd tegen kortsluiting in
de remweerstand.
Loadsharing
Om de DC-bus te beschermen tegen kortsluiting en de
frequentieomvormers te beschermen tegen overbelasting,
moet u DC-zekeringen installeren in serie met de loadsharingklemmen van alle aangesloten eenheden. Zie
hoofdstuk 2.3.5 Loadsharing voor meer informatie.
Overspanningsbeveiliging
2.5.2
Door de motor gegenereerde overspanning
De spanning in de tussenkring neemt toe wanneer de
motor als generator werkt. Dit gebeurt in de volgende
gevallen:
De belasting drijft de motor aan (bij een
•
constante uitgangsfrequentie van de frequentieomvormer); de belasting wekt bijvoorbeeld
energie op.
Als gedurende het vertragen (uitlopen) het
•
traagheidsmoment hoog is, is de wrijving laag en
de uitlooptijd te kort om de energie te kunnen
afvoeren als een verlies in de frequentieomvormer, de motor en de installatie.
Een onjuiste instelling van de slipcompensatie
•
kan leiden tot een hogere DC-tussenkringspanning.
Tegen-EMK bij gebruik van een PM-motor. In
•
geval van vrijlopen bij hoge toerentallen bestaat
de kans dat de tegen-EMK van de PM-motor de
maximale spanningstolerantie van de frequentieomvormer overschrijdt en schade veroorzaakt.
Om dit tegen te gaan, wordt de waarde van
4-19 Max. uitgangsfreq. automatisch begrensd op
basis van een interne berekening die is gebaseerd
op de waarde van 1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM,
1-25 Nom. motorsnelheid en 1-39 Motorpolen.
LET OP
Voorzie de frequentieomvormer van een remweerstand
om te voorkomen dat de motor overtoeren maakt (bijv.
vanwege overmatige 'windmilling' of ongecontroleerde
waterstroming).
De overspanning kan worden afgehandeld door gebruik te
maken van een remfunctie (2-10 Remfunctie) of een
overspanningsbeveiliging (2-17 Overspanningsreg.).
OVC beperkt de kans op een uitschakeling (trip) van de
frequentieomvormer als gevolg van een overspanning op
22
de DC-tussenkring. Dit wordt bereikt door automatisch de
uitlooptijd te verlengen.
LET OP
OVC kan worden geactiveerd voor PM-motoren (PM VVC
+).
Remfuncties
Sluit een remweerstand aan om overtollige remenergie af
te voeren. Het aansluiten van een remweerstand voorkomt
een extreem hoge DC-tussenkringspanning tijdens het
remmen.
Een AC-rem is een alternatief om het remmen te
verbeteren zonder een remweerstand te gebruiken. Deze
functie voorkomt overmagnetisering van de motor
wanneer deze als generator werkt en extra energie opwekt.
Deze functie kan de OVC verbeteren. Door de elektriciteitsverliezen in de motor te verhogen, kan de OVC-functie het
remkoppel verhogen zonder de overspanningslimiet te
overschrijden.
LET OP
AC-rem is minder eectief dan dynamisch remmen met
een weerstand.
2.5.3 Detectie ontbrekende motorfase
De functie voor ontbrekende motorfase (4-58 Motorfase-functie ontbreekt) is standaard ingeschakeld om
beschadiging van de motor in geval van een ontbrekende
motorfase te voorkomen. De standaardinstelling is 1000
ms, maar deze kan worden aangepast voor een snellere
detectie.
Detectie onbalans netfasen
2.5.4
Gebruik bij ernstige onbalans van het net verkort de
levensduur van de motor. De condities worden als ernstig
beschouwd wanneer de motor continu in bedrijf is met
een bijna nominale belasting. Bij de standaardinstelling
schakelt de frequentieomvormer uit (trip) in geval van
onbalans van het net (14-12 Functie bij onbalans netsp.).
2.5.5
Schakelen aan de uitgang
Het toevoegen van een schakelaar aan de uitgang tussen
de motor en de frequentieomvormer is toegestaan. Er
kunnen foutmeldingen worden gegenereerd. Schakel
vliegende start in om een draaiende motor op te vangen.
2.5.6
Overbelastingsbeveiliging
Koppelbegrenzing
De koppelbegrenzingsfunctie beschermt de motor tegen
overbelasting, bij alle toerentallen. De koppelbegrenzing is
in te stellen in 4-16 Koppelbegrenzing motormodus of4-17 Koppelbegrenzing generatormodus, terwijl de instelling
in 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. bepaalt hoe lang het
duurt voordat de koppelbegrenzingswaarschuwing een
uitschakeling (trip) veroorzaakt.
Stroomgrens
De piekstroombegrenzing is in te stellen in
4-18 Stroombegr..
Snelheidsbegrenzing
Gebruik de volgende parameters om de lage en hoge
begrenzing voor het bedrijfstoerental in te stellen:
4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
•
4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] en
•
4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM], of
4-14 Motor Speed High Limit [Hz]
•
Het bedrijfstoerental kan bijvoorbeeld worden ingesteld op
een bereik van 30 tot 50/60 Hz.
4-19 Max. uitgangsfreq. begrenst de maximale uitgangssnelheid van de frequentieomvormer.
ETR
ETR is een elektronische functie die een bimetaalrelais
simuleert op basis van interne metingen. De karakteristieken worden getoond in Afbeelding 2.18.
Spanningslimiet
Om de transistoren en de tussenkringcondensatoren te
beschermen, schakelt de frequentieomvormer uit wanneer
een bepaald hard gecodeerd spanningsniveau is bereikt.
Overtemperatuur
De frequentieomvormer heeft ingebouwde temperatuursensoren en reageert onmiddellijk op kritische waarden op
basis van hard gecodeerde begrenzingen.
Automatische reductie
2.5.7
De frequentieomvormer controleert voortdurend op
kritische niveaus:
Hoge temperatuur op de stuurkaart of het
•
koellichaam
Hoge motorbelasting
•
Hoge DC-tussenkringspanning
•
Laag motortoerental
•
Als reactie op een kritisch niveau past de frequentieomvormer de schakelfrequentie aan. Bij hoge interne
temperaturen en een laag motortoerental kunnen de
frequentieomvormers ook het PWM-patroon naar SFAVM
forceren.
LET OP
Automatische reductie werkt anders wanneer
14-55 Uitgangslter is ingesteld op [2] Sinuslter vast.
2.5.8 Automatische energieoptimalisatie
Automatische energieoptimalisatie (AEO) zorgt ervoor dat
de frequentieomvormer voortdurend de belasting op de
motor bewaakt en de uitgangsspanning aanpast voor een
optimaal rendement. Bij een lichte belasting wordt de
spanning gereduceerd en wordt de motorstroom geminimaliseerd. Dit resulteert in een hoger rendement, een
lagere opwarming en een stillere werking van de motor.
Het is niet nodig om een V/Hz-curve te selecteren, omdat
de frequentieomvormer de motorspanning automatisch
aanpast.
Automatic Switching Frequency
2.5.9
Modulation (ASFM)
De frequentieomvormer genereert korte elektrische pulsen
om een AC-golfpatroon te creëren. De schakelfrequentie
geeft het tempo van deze pulsen aan. Een lage schakelfrequentie (trage pulsfrequentie) veroorzaakt hoorbaar geluid
ruis in de motor. Daarom gaat de voorkeur uit naar een
hogere schakelfrequentie. Een hogere schakelfrequentie
genereert echter warmte in de frequentieomvormer, wat
de hoeveelheid beschikbare stroom voor de motor kan
beperken.
ASFM regelt deze condities automatisch om de hoogst
mogelijke schakelfrequentie te bieden zonder oververhitting van de frequentieomvormer te veroorzaken. Door
een gereguleerde hoge schakelfrequentie te leveren, werkt
de motor stiller bij lage toerentallen, wanneer hoorbaar
geluid een kritische factor is, terwijl het volledige uitgangsvermogen aan de motor wordt geleverd wanneer dit nodig
is.
2.5.10
De frequentieomvormer is bedoeld voor een continue
werking met volledige belasting bij schakelfrequenties van
3,0 tot 4,5 kHz (dit frequentiebereik hangt af van de
vermogensklasse). Een schakelfrequentie die hoger is dan
het maximaal toegestane bereik genereert meer warmte in
de frequentieomvormer, waardoor de uitgangsstroom moet
worden gereduceerd.
Een automatische functie van de frequentieomvormer is
een belastingafhankelijke regeling van de schakelfrequentie. Dankzij deze functie kan de motor proteren van
Automatische reductie wegens overtemperatuur dient om
uitschakeling (trip) van de frequentieomvormer bij hoge
temperaturen te voorkomen. Interne temperatuursensoren
meten de condities om de vermogenscomponenten te
beschermen tegen oververhitting. De frequentieomvormer
kan zijn schakelfrequentie automatisch verlagen om de
bedrijfstemperatuur binnen veilige limieten te houden. Na
verlaging van de schakelfrequentie kan de frequentieomvormer ook de uitgangsfrequentie en de stroom met maar
liefst 30% verlagen om uitschakeling (trip) wegens
overtemperatuur te voorkomen.
2.5.12
Wanneer een motor een belasting te snel probeert te
versnellen ten opzichte van de beschikbare stroom, kan dit
leiden tot uitschakeling (trip) van de frequentieomvormer.
Hetzelfde geldt voor een te snelle vertraging. Automatisch
aan-/uitlopen biedt bescherming in deze situaties door de
aan-/uitlooptijd (versnellen of vertragen) te verlengen op
basis van de beschikbare stroom.
2.5.13
Wanneer een belasting de beschikbare stroomwaarde van
de frequentieomvormer bij normaal bedrijf (in geval van
een ondergedimensioneerde frequentieomvormer of
motor) overschrijdt, zorgt de stroomgrens ervoor dat de
uitgangsfrequentie wordt verlaagd, waardoor de motor
vertraagt en de belasting lager wordt. Er is een instelbare
timer beschikbaar om de werking onder deze condities te
beperken tot 60 s of minder. De fabrieksinstelling voor
deze limiet bedraagt 110% van de nominale motorstroom,
om overstroombelasting te minimaliseren.
2.5.14
Automatisch aan-/uitlopen
Stroomgrenscircuit
Prestaties bij
spanningsschommelingen
De frequentieomvormer is bestand tegen netschommelingen zoals:
transiënten;
•
kortstondige uitval;
•
korte spanningsdalingen;
•
stootspanningen.
•
De frequentieomvormer compenseert ingangsspanningen
die ±10% afwijken van de nominale spanning automatisch,
om de volledige motorspanning en het volledige nominale
koppel te leveren. Wanneer een automatische herstart is
geselecteerd, start de frequentieomvormer automatisch
weer op na een spanningstrip. Bij gebruik van een
vliegende start voert de frequentieomvormer voorafgaand
22
aan de start een synchronisatie met de motorrotatie uit.
2.5.15 Softstart van de motor
De frequentieomvormer voorziet de motor van de juiste
hoeveelheid stroom om de massatraagheid van de
belasting te overwinnen en de motor op toeren te
brengen. Dit voorkomt dat de maximale netspanning
wordt geschakeld op een stilstaande of traag draaiende
motor, wat een hoge stroom en warmte zou genereren.
Deze interne softstartfunctie beperkt de thermische en
mechanische belasting, verlengt de levensduur van de
motor en voorziet in een stillere werking van het systeem.
2.5.16
Resonantiedemping
2.5.20
Galvanische scheiding van
stuurklemmen
Alle stuurklemmen en uitgangsrelaisklemmen zijn
galvanisch gescheiden van de netvoeding. Dit betekent dat
het stuurcircuit volledig is beschermd tegen de ingangsstroom. De uitgangsrelaisklemmen hebben een eigen
aarding nodig. Deze galvanische scheiding voldoet aan de
strenge eisten voor extra lage spanning (PELV – Protective
Extra Low Voltage).
De galvanische scheiding bestaat uit de volgende
componenten:
Voeding, inclusief signaalscheiding
•
Gatedriver voor de IGBT's, triggertransformatoren
•
en optische koppelingen
Hall-eect-uitgangsstroomtransductoren
•
2.6 Klantspecieke toepassingsfuncties
Geluid door hoogfrequente motorresonantie kan worden
geëlimineerd door middel van resonantiedemping.
Frequentiedemping kan zowel automatisch als handmatig
worden geselecteerd.
2.5.17
De interne koelventilatoren worden geregeld op basis van
temperatuursensoren in de frequentieomvormer. De
koelventilator werkt vaak niet bij lage belastingen of in de
slaapmodus of in stand-by. De regeling beperkt de ruis,
verhoogt het rendement en verlengt de levensduur van de
ventilator.
Temperatuurgeregelde ventilatoren
Klantspecieke toepassingsfuncties zijn de meest gangbare
functies die in de frequentieomvormer worden
geprogrammeerd voor verbeterde systeemprestaties.
Hiervoor is minimale programmering of setup vereist. Het
besef dat deze functies beschikbaar zijn, kan het systeemontwerp helpen optimaliseren en mogelijk de toevoeging
van overbodige componenten of functionaliteit
voorkomen. Zie de programmeerhandleiding voor
instructies over het activeren van deze functies.
Automatische aanpassing
2.6.1
motorgegevens
2.5.18
Elektromagnetische interferentie (EMI) of radiofrequente
interferentie (RFI, in geval van radiofrequentie) is interferentie die een elektrisch circuit kan verstoren vanwege
elektromagnetische inductie of straling vanaf een externe
bron. De frequentieomvormer is ontworpen om te voldoen
aan de EMC-productnorm voor frequentieomvormers, IEC
61800-3, en aan de Europese norm EN 55011. Om te
voldoen aan de emissieniveaus van EN 55011 moet de
motorkabel zijn afgeschermd en correct zijn aangesloten.
Zie hoofdstuk 3.2.2 EMC-testresultaten voor meer informatie
over EMC-prestaties.
2.5.19
EMC-conformiteit
Stroommeting op alle drie
motorfasen
De uitgangsstroom naar de motor wordt continu gemeten
op alle 3 fasen om de frequentieomvormer en de motor te
beschermen tegen kortsluiting, aardfouten en faseverlies.
Aardfouten op de uitgang worden meteen gedetecteerd.
Bij verlies van een motorfase stopt de frequentieomvormer
onmiddellijk en geeft hij aan welke fase ontbreekt.
Automatische aanpassing motorgegevens (AMA) is een
geautomatiseerde testprocedure voor het meten van de
elektrische kenmerken van de motor. De AMA stelt een
nauwkeurig elektronisch model van de motor op. Dit stelt
de frequentieomvormer in staat om optimale prestaties en
rendement te berekenen op basis van de gebruikte motor.
Het uitvoeren van de AMA-procedure maximaliseert tevens
de functie voor automatische energieoptimalisatie van de
frequentieomvormer. De AMA wordt uitgevoerd zonder dat
de motor draait en zonder de belasting van de motor los
te koppelen.
Thermische motorbeveiliging is mogelijk op 3 manieren:
Door middel van directe temperatuurmeting via
•
een van de volgende hulpmiddelen:
Een PTC-sensor in de motorwikkelingen,
-
aangesloten op een standaard analoge
of digitale ingang
Een Pt 100 of Pt 1000 in de motorwik-
-
kelingen en motorlagers, aangesloten op
een VLT® Sensor Input Card MCB 114.
-
Een PTC-thermistoringang op een VLT®
PTC Thermistor Card MCB 112 (ATEXgoedgekeurd)
Een thermomechanische schakelaar (type Klixon)
•
op een digitale ingang
Via het ingebouwde elektronische thermische
•
relais (ETR) voor asynchrone motoren
ETR berekent de motortemperatuur door het meten van
stroom, frequentie en bedrijfstijd. De frequentieomvormer
geeft de thermische belasting op de motor weer als
percentage en kan een waarschuwing genereren bij een
programmeerbaar overbelastingssetpoint.
Programmeerbare opties in geval van een overbelasting
stellen de frequentieomvormer in staat om de motor te
stoppen, het uitgangsvermogen te verlagen of de conditie
te negeren. De frequentieomvormer voldoet aan I2t klasse
20-normen met betrekking tot overbelasting van de motor,
ook bij lage toerentallen.
nominale toerental, bij twee keer het nominale toerental
en bij 0,2 keer het nominale toerental.
Bij lagere toerentallen schakelt het ETR uit bij een lagere
warmteontwikkeling vanwege de verminderde koeling van
de motor. Op die manier is de motor beschermd tegen
oververhitting, ook bij lage toerentallen. De ETR-functie
berekent de motortemperatuur op basis van de actuele
stroom en het actuele toerental. De berekende
temperatuur kan worden uitgelezen via 16-18 Motor therm..
2.6.3 Netstoring
Tijdens een netstoring blijft de frequentieomvormer in
bedrijf tot de tussenkringspanning daalt tot onder het
minimale stopniveau, dat gewoonlijk 15% onder de laagste
nominale voedingsspanning van de frequentieomvormer
ligt. De netspanning vóór de storing en de motorbelasting
bepalen hoe lang het duurt voordat de frequentieomvormer gaat vrijlopen.
De frequentieomvormer kan worden
(14-10 Netstoring) om tijdens een netstoring op een
bepaalde manier te reageren, zoals:
uitschakeling met blokkering zodra de DC-
•
tussenkring geen vermogen meer kan leveren;
vrijloop, gevolgd door een vliegende start
•
wanneer de netspanning is hersteld (1-73 Vlieg.
start);
kinetische backup;
•
gecontroleerde uitloop.
•
gecongureerd
22
Vliegende start
Deze optie maakt het mogelijk een motor op te vangen
wanneer deze vrij draait als gevolg van een netstoring.
Deze optie is relevant voor centrifuges en ventilatoren.
Kinetische backup
Deze optie zorgt ervoor dat de frequentieomvormer blijft
werken zolang er energie beschikbaar is in het systeem. In
geval van kortstondige uitval van de netvoeding wordt de
werking hervat zodra de netvoeding is hersteld, zonder dat
de toepassing wordt gestopt of de frequentieomvormer de
controle verliest. Er zijn diverse varianten van kinetische
backup beschikbaar.
Afbeelding 2.18 ETR-kenmerken
Congureer het gedrag van de frequentieomvormer bij
een netstoring in 14-10 Netstoring en 1-73 Vlieg. start.
2.6.4
Ingebouwde PID-regelaars
De 4 ingebouwde proportionele, integrerende, dieren-
De X-as in Afbeelding 2.18 toont de verhouding tussen
I
en I
motor
voordat het ETR uitschakelt en daarmee de frequentieomvormer uitschakelt. De curves tonen het karakteristieke
tiërende (PID) regelaars maken het gebruik van extra
regelapparatuur overbodig.
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
Een van de PID-regelaars handhaaft een constante regeling
van systemen met terugkoppeling, waarbij een geregelde
druk, ow, temperatuur of andere systeemvereisten
22
moeten worden gehandhaafd. De frequentieomvormer kan
het motortoerental zelfstandig regelen op basis van
terugkoppelingssignalen van externe sensoren. De frequentieomvormer is in staat om 2 terugkoppelingssignalen van
2 verschillende apparaten te verwerken. Deze functie
maakt het mogelijk om een systeem met uiteenlopende
terugkoppelingsvereisten te regelen. De frequentieomvormer maakt regelbeslissingen door de 2 twee signalen te
vergelijken om de systeemprestaties te optimaliseren.
Gebruik de 3 extra en onafhankelijke regelaars om andere
procesapparatuur te regelen, zoals chemische voedingspompen, klepregeling of voor beluchting met verschillende
niveaus.
Automatische herstart
2.6.5
De frequentieomvormer kan worden geprogrammeerd om
de motor automatisch te herstarten na een minder
ernstige uitschakeling (trip), zoals een kortstondig
spanningsverlies of een spanningsschommeling. Door deze
functie wordt een handmatige reset onnodig en wordt de
geautomatiseerde werking van extern bestuurde systemen
verbeterd. Het aantal herstartpogingen en het tijdsinterval
tussen pogingen kunnen worden begrensd.
Vliegende start
2.6.6
2.6.8
Frequentiebypass
In sommige toepassingen kan het systeem bepaalde
bedrijfstoerentallen hebben die mechanische resonantie
veroorzaken. Dit kan overmatig veel geluid veroorzaken en
mogelijk schade toebrengen aan mechanische
componenten in het systeem. De frequentieomvormer
heeft 4 programmeerbare bypassfrequentiebandbreedtes.
Deze stellen de motor in staat om toerentallen die
systeemresonantie opwekken, over te slaan.
2.6.9 Voorverwarming van de motor
Om een motor in een koude of vochtige omgeving voor te
verwarmen, kan continu een kleine hoeveelheid DC-stroom
naar de motor worden gevoerd om deze te beschermen
tegen condensatie en een koude start. Hierdoor is mogelijk
geen verwarmingstoestel meer nodig.
2.6.10
De frequentieomvormer heeft 4 setups die afzonderlijk
kunnen worden geprogrammeerd. Via de optie Multi setup
is het mogelijk om via digitale ingangen of via seriële
commando's te schakelen tussen afzonderlijk geprogrammeerde functies. Afzonderlijke setups worden bijvoorbeeld
gebruikt om referenties te wijzigen, of voor dag-/
nachtbedrijf of zomer-/winterbedrijf, of om meerdere
motoren te regelen. De actieve setup wordt weergegeven
op het LCP.
Vier programmeerbare setups
Een vliegende start stelt de frequentieomvormer in staat
om een synchronisatie uit te voeren met een draaiende
motor, ook als deze op volle toeren draait, en in beide
draairichtingen. Dit voorkomt uitschakelingen (trips)
wanneer er te veel stroom wordt getrokken. Het minimaliseert de mechanische belasting op het systeem,
aangezien de motor geen abrupte wijzigingen in het
toerental krijgt wanneer de frequentieomvormer start.
Volledig koppel bij gereduceerd
2.6.7
toerental
De frequentieomvormer volgt een variabele V/Hz-curve om
ook bij gereduceerde toerentallen een volledig
motorkoppel te genereren. Een volledig uitgangskoppel
kan samenvallen met het maximale nominale bedrijfstoerental van de motor. Dit is anders dan bij omvormers met
variabel koppel, die een lager motorkoppel bieden bij lage
toerentallen, of omvormers met constant koppel, die
overmatige spanning, warmte en motorgeluid produceren
wanneer ze niet op volle toeren werken.
Setupgegevens kunnen van de ene frequentieomvormer
naar een andere worden overgezet door de gegevens te
downloaden vanuit het afneembare LCP.
2.6.11
Dynamische remmen vindt plaats door middel van:
Dynamisch remmen
Weerstandsrem
•
Een rem-IGBT zorgt ervoor dat de overspanning
onder een bepaalde drempel blijft door de
remenergie van de motor af te voeren naar de
aangesloten remweerstand (2-10 Remfunctie =
[1]).
AC-rem
•
De remenergie wordt verdeeld in de motor door
de verliescondities in de motor te wijzigen. De
AC-remfunctie kan niet worden gebruikt in
toepassingen met een hoge wisselfrequentie
omdat dit leidt tot oververhitting van de motor
(2-10 Remfunctie = [2]).
Coast
Start timer
Set Do X low
Select set-up 2
. . .
Running
Warning
Torque limit
Digital input X 30/2
. . .
=
TRUE longer than..
. . .
. . .
Productoverzicht
Design guide
2.6.12 Gelijkstroomrem
Voor sommige toepassingen kan het nodig zijn om een
motor te remmen om deze te vertragen of tot stilstand te
brengen. Door de motor te voorzien van DC-stroom remt
de motor, waardoor het gebruik van een afzonderlijke
motorrem mogelijk overbodig is. U kunt DC-remmen
instellen om in te schakelen bij een vooraf bepaalde
frequentie of na ontvangst van een signaal. U kunt ook de
remtijd programmeren.
2.6.13 Slaapmodus
De slaapmodus stopt de motor automatisch wanneer de
vraag te laag is gedurende een gespeciceerde tijd.
Wanneer de systeemvraag toeneemt, start de frequentieomvormer de motor weer. De slaapmodus bespaart
energie en beperkt motorslijtage. De frequentieomvormer
is altijd beschikbaar voor bedrijf wanneer de ingestelde
reactiveringsvraag wordt bereikt, wat niet het geval is bij
gebruik van een vaste verlagingsperiode.
2.6.14
Startvoorwaarde
22
Afbeelding 2.19 SLC-gebeurtenis en -actie
De frequentieomvormer kan wachten op een extern
signaal systeem gereed voordat hij start. Wanneer deze
functie actief is, blijft de frequentieomvormer gestopt
totdat hij toestemming krijgt om te starten. Startvoorwaarde zorgt ervoor dat het systeem of de hulpapparatuur
de juiste status heeft voordat de frequentieomvormer
toestemming krijgt om de motor te starten.
2.6.15
Smart Logic Control (SLC)
Smart Logic Control (SLC) is een reeks van gebruikersgedenieerde acties (zie 13-52 SL-controlleractie [x]) die door de
SLC wordt uitgevoerd als de bijbehorende gebruikersgedenieerde gebeurtenis (zie 13-51 SL Controller Event [x]) door
de SLC wordt geëvalueerd als TRUE.
De voorwaarde voor een gebeurtenis kan een bepaalde
status zijn of een logische regel of comparator-operand die
het resultaat TRUE oplevert. Dit leidt tot een bijbehorende
actie, zoals aangegeven in Afbeelding 2.19.
Gebeurtenissen en acties zijn genummerd en in paren
(toestanden) aan elkaar gekoppeld. Dit betekent dat actie
[0] wordt uitgevoerd wanneer gebeurtenis [0] plaatsvindt
(de waarde TRUE krijgt). Hierna worden de omstandigheden van gebeurtenis [1] geëvalueerd en bij de
evaluatie TRUE wordt actie [1] uitgevoerd, enzovoort. Er
wordt steeds slechts één gebeurtenis geëvalueerd. Als een
gebeurtenis wordt geëvalueerd als FALSE gebeurt er niets
(in de SLC) tijdens het huidige scaninterval en worden er
geen andere gebeurtenissen geëvalueerd. Dit betekent dat
bij het starten van de SLC gebeurtenis [0] (en enkel
gebeurtenis [0]) tijdens elk scaninterval wordt geëvalueerd.
Alleen wanneer gebeurtenis [0] als TRUE wordt
geëvalueerd, voert de SLC actie [0] uit en begint hij met
het evalueren van gebeurtenis [1]. Er kunnen 1 tot 20
gebeurtenissen en acties worden geprogrammeerd.
Nadat de laatste gebeurtenis/actie is geëvalueerd, begint de
cyclus opnieuw vanaf gebeurtenis [0]/actie [0].
Afbeelding 2.20 toont een voorbeeld met 4 gebeurtenissen/
acties:
De frequentieomvormer is leverbaar met STO-functionaliteit via stuurklem 37. STO schakelt de stuurspanning uit
van de vermogenshalfgeleiders van de eindtrap van de
frequentieomvormer. Dit voorkomt dat de spanning wordt
gegenereerd die nodig is om de motor te laten draaien.
Wanneer STO (klem 37) wordt geactiveerd, genereert de
frequentieomvormer een alarm en schakelt de eenheid uit
(trip), waarbij de motor vrijloopt tot stop. Een handmatige
herstart is vereist. De STO-functie is te gebruiken als
noodstop voor de frequentieomvormer. Gebruik de
normale stopfunctie in de normale bedrijfsmodus, wanneer
Afbeelding 2.20 Volgorde van uitvoering wanneer 4 gebeurtenissen/acties zijn geprogrammeerd
Comparatoren
Comparatoren worden gebruikt om continue variabelen
(uitgangsfrequentie, uitgangsstroom, analoge ingang enz.)
te vergelijken met vast ingestelde waarden.
Afbeelding 2.21 Comparatoren
Logische regels
Combineer maximaal 3 booleaanse ingangen (TRUE/FALSEingangen) van timers, comparatoren, digitale ingangen,
statusbits en gebeurtenissen die de logische operatoren
AND, OR en NOT gebruiken.
Afbeelding 2.22 Logische regels
De logische regels, timers en comparatoren zijn ook
beschikbaar voor gebruik buiten de SLC-reeks.
Zie hoofdstuk 4.3 Voorbeelden toepassingssetup voor een
voorbeeld van SLC.3
de STO-functie niet is vereist. Bij gebruik van een automatische herstart moet u ervoor zorgen dat wordt voldaan
aan de vereisten van ISO 12100-2 paragraaf 5.3.2.5.
Aansprakelijkheidsbepalingen
Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om ervoor
te zorgen dat het personeel dat de STO-functie installeert
en bedient:
Onder gebruiker wordt het volgende verstaan:
Normen
Voor het gebruik van de STO-functie op klem 37 is het
noodzakelijk dat de gebruiker voldoet aan alle veiligheidsbepalingen, inclusief de relevante wetten, voorschriften en
richtlijnen. De optionele STO-functie voldoet aan de
volgende normen:
De hier verstrekte informatie en instructies zijn niet
voldoende voor een juist en veilig gebruik van de STO-
functie. Zie de VLT® Safe Torque O Operating Instructions
voor volledige informatie over STO.
STO-functie
de veiligheidsvoorschriften ten aanzien van
•
veiligheid, gezondheid en ongevallenpreventie
heeft doorgelezen en begrepen;
beschikt over een goede kennis van de algemene
•
en veiligheidsnormen die van toepassing zijn op
de specieke toepassing.
Integrator
•
Operator
•
Servicemonteur
•
Onderhoudsmonteur
•
EN 954-1: 1996 Categorie 3
•
IEC 60204-1: 2005 categorie 0 – ongeregelde stop
•
IEC 61508: 1998 SIL2
•
IEC 61800-5-2: 2007 – STO-functie
•
IEC 62061: 2005 SIL CL2
•
ISO 13849-1: 2006 Categorie 3 PL d
•
ISO 14118: 2000 (EN 1037) – voorkoming van een
•
onbedoelde start
Productoverzicht
Design guide
Beschermende maatregelen
Veiligheidssystemen mogen uitsluitend worden
•
geïnstalleerd en in bedrijf worden gesteld door
gekwaliceerd en bekwaam personeel.
De eenheid moet worden geïnstalleerd in een IP
•
54-behuizing of vergelijkbare omgeving. Voor
speciale toepassingen is een hogere IP-klasse
vereist.
De kabel tussen klem 37 en de externe
•
beveiliging moet zijn beveiligd tegen kortsluiting
overeenkomstig ISO 13849-2 tabel D.4.
Wanneer externe krachten invloed uitoefenen op
•
de motoras (bijv. zwevende lasten) moeten extra
maatregelen worden getroen (bijv. een veiligheidshoudrem) om gevaren te elimineren.
2.7 Fout-, waarschuwings- en alarmfuncties
De frequentieomvormer bewaakt veel aspecten van de
systeemwerking, waaronder netcondities, motorbelasting
en prestaties, maar ook de status van de frequentieomvormer. Een alarm of waarschuwing hoeft niet altijd te
wijzen op een probleem met de frequentieomvormer zelf.
Het kan ook een conditie buiten de frequentieomvormer
zijn die wordt bewaakt op prestatielimieten. De frequentieomvormer beschikt over diverse voorgeprogrammeerde
reacties op fouten, waarschuwingen en alarmen. Selecteer
extra alarm- en waarschuwingsfuncties om de systeemprestaties te verbeteren of aan te passen.
Deze sectie beschrijft gangbare alarm- en waarschuwingsfuncties. Het besef dat deze functies beschikbaar zijn, kan
het systeemontwerp helpen optimaliseren en mogelijk de
toevoeging van overbodige componenten of functionaliteit
voorkomen.
knipperende waarschuwing wegens hoge of lage referentie
weergegeven wanneer het geprogrammeerde maximum of
minimum is bereikt.
2.7.3 Waarschuwing bij hoge en lage
terugkoppeling
Bij een regeling met terugkoppeling worden de geselecteerde waarden voor hoge en lage terugkoppeling
bewaakt door de frequentieomvormer. Op het display
wordt in voorkomende gevallen een knipperende
waarschuwing wegens een hoge dan wel lage waarde
weergegeven. De frequentieomvormer kan ook bij een
regeling zonder terugkoppeling terugkoppelingssignalen
bewaken. Hoewel de signalen niet van invloed zijn op de
werking van de frequentieomvormer in een regeling
zonder terugkoppeling, kunnen ze wel nuttig zijn om
lokaal of via seriële communicatie een indicatie van de
systeemstatus te geven. De frequentieomvormer verwerkt
39 verschillende meeteenheden.
Onbalans fase of faseverlies
2.7.4
Overmatige rimpelstroom in de DC-bus duidt op onbalans
van de netfase of faseverlies. Wanneer een voedingsfase
naar de frequentieomvormer ontbreekt, wordt standaard
een alarm gegenereerd en wordt de eenheid uitgeschakeld
(trip) om de DC-buscondensatoren te beschermen. Andere
opties zijn het genereren van een waarschuwing plus het
verlagen van de uitgangsstroom tot 30% van de maximale
stroom of het genereren van een waarschuwing terwijl
normaal bedrijf wordt voortgezet. Het in bedrijf houden
van een eenheid die op een niet-gebalanceerde lijn is
aangesloten, kan wenselijk zijn totdat de onbalans is
gecorrigeerd.
22
Waarschuwing bij hoge frequentie
Werking bij overtemperatuur
2.7.1
De frequentieomvormer genereert standaard een alarm en
uitschakeling (trip) bij overtemperatuur. Als Autoreductie enwaarschuwing is geselecteerd, zal de frequentieomvormer
een waarschuwing geven over de conditie. Hij blijft echter
wel in bedrijf en probeert zichzelf te koelen door eerst zijn
schakelfrequentie te verlagen. Zo nodig zal hij vervolgens
de uitgangsfrequentie verlagen.
Autoreductie vormt geen vervanging voor de gebruikersinstellingen voor reductie wegens de omgevingstemperatuur
(zie hoofdstuk 5.3 Reductie wegens omgevingstemperatuur).
2.7.2
Waarschuwing bij hoge en lage
2.7.5
Nuttig bij het gefaseerd inschakelen van aanvullende
apparatuur zoals pompen of koelventilatoren, omdat de
frequentieomvormer warm kan worden bij een hoog
motortoerental. In de frequentieomvormer kan een
specieke hoge frequentie worden ingesteld. Als de
uitgangsfrequentie hoger wordt dan de ingestelde
waarschuwingsfrequentie, geeft de eenheid een
waarschuwing wegens hoge frequentie weer. Een digitale
uitgang van de frequentieomvormer kan een signaal naar
externe apparatuur sturen zodat deze gefaseerd wordt
ingeschakeld.
2.7.6
Waarschuwing bij lage frequentie
referentie
De frequentieomvormer kan waarschuwen bij een laag
Bij een regeling zonder terugkoppeling wordt het toerental
van de frequentieomvormer rechtstreeks geregeld door
een referentiesignaal. Op het display wordt een
motortoerental, wat nuttig is bij het gefaseerd uitschakelen
van aanvullende apparatuur. Het is mogelijk om een
specieke lage frequentie in te stellen waarbij een
130BP066.10
1107 tpm
0-** Bediening/display
1-** Belasting & motor
2-** Remmen
3-** Ref./Ramp.
3,84 A1 (1)
Hoofdmenu
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
waarschuwing moet worden gegenereerd en een extern
apparaat moet worden uitgeschakeld. De eenheid zal geen
waarschuwing wegens lage frequentie genereren wanneer
22
hij wordt gestopt en ook niet bij het opstarten. Na het
opstarten kan een waarschuwing pas worden gegenereerd
nadat de bedrijfsfrequentie is bereikt.
2.7.7 Waarschuwing wegens hoge stroom
Deze functie is vergelijkbaar met de waarschuwing bij
hoge frequentie, behalve dan dat er nu een hoge stroom
wordt ingesteld waarbij een waarschuwing moet worden
gegenereerd en gefaseerd aanvullende apparatuur moet
worden ingeschakeld. De functie is niet actief bij stoppen
of bij het opstarten. De functie wordt na het opstarten pas
actief nadat de ingestelde bedrijfsstroom is bereikt.
Waarschuwing bij lage stroom
2.7.8
Deze functie is vergelijkbaar met de waarschuwing bij lage
frequentie (zie hoofdstuk 2.7.6 Waarschuwing bij lagefrequentie), behalve dan dat er nu een lage stroom wordt
ingesteld waarbij een waarschuwing moet worden
gegenereerd en aanvullende apparatuur moet worden
uitgeschakeld. De functie is niet actief bij stoppen of bij
het opstarten. De functie wordt na het opstarten pas actief
nadat de ingestelde bedrijfsstroom is bereikt.
Waarschuwing bij geen belasting/
2.7.9
defecte band
Deze functie kan worden gebruikt voor het bewaken van
een situatie zonder belasting, bijvoorbeeld bij een V-riem.
Als in de frequentieomvormer een lage stroomgrens is
ingesteld, kan de frequentieomvormer worden
geprogrammeerd om een alarm te genereren en de
eenheid uit te schakelen of om in bedrijf te blijven en een
waarschuwing te genereren wanneer verlies van de
belasting wordt gedetecteerd.
2.7.10
De frequentieomvormer kan het verlies van seriële
communicatie detecteren. Het is mogelijk om een vertragingstijd van maximaal 99 s in te stellen om te voorkomen
dat wordt gereageerd op onderbrekingen op de seriëlecommunicatiebus. Wanneer de vertragingstijd is verstreken,
kan de eenheid onder meer de volgende opties uitvoeren:
De frequentieomvormer gebruikt parameters voor het
programmeren van de toepassingsfuncties. Parameters
bieden een beschrijving van een functie en een menu met
selecteerbare opties of opties voor het invoeren van
numerieke waarden. Afbeelding 2.23 toont een voorbeeld
van een programmeringsmenu.
Afbeelding 2.23 Voorbeeld van programmeringsmenu
Lokale gebruikersinterface
Voor lokale programmering zijn parameters toegankelijk
via de toetsen [Quick Menu] of [Main Menu] op het LCP.
Het snelmenu is bedoeld om de frequentieomvormer voor
te bereiden op de eerste inschakeling en voor het instellen
van de motorkarakteristieken. Het hoofdmenu biedt
toegang tot alle parameters en biedt geavanceerde toepassingsspecieke programmeeropties.
Externe gebruikersinterface
Voor externe programmering biedt Danfoss een softwareprogramma voor het aanmaken, opslaan en overzetten van
programmeergegevens. Met behulp van de MCT 10
setupsoftware kan de gebruiker een pc aansluiten op de
frequentieomvormer en de frequentieomvormer
rechtstreeks programmeren zonder gebruik te hoeven
maken van het LCP-toetsenbord. De programmering van
de frequentieomvormer kan ook oine worden gedaan en
op eenvoudige wijze op de frequentieomvormer worden
gedownload. Het is mogelijk om het volledige proel van
de frequentieomvormer naar de pc te downloaden voor
backup of analyse. Er zijn een USB-connector en RS485klem beschikbaar om de pc aan te sluiten op de
frequentieomvormer.
MCT 10 setupsoftware is gratis te downloaden via
www.VLT-software.com. U kunt ook een cd met de software
bestellen met behulp van onderdeelnummer 130B1000. De
gebruikershandleiding bevat uitgebreide bedieningsinstructies. Zie ook hoofdstuk 2.8.2 Pc-software.
Stuurklemmen programmeren
Voor elke klem zijn
•
beschikbaar die door de klem kunnen worden
uitgevoerd.
Functies worden ingeschakeld via de parameters
•
die aan de klem zijn gekoppeld.
specieke functies
Auto
on
Reset
Hand
on
Off
Status
Quick
Menu
Main
Menu
Alarm
Log
Back
Cancel
Info
OK
Status
1(1)
1234rpm10,4A43,5Hz
Run OK
43,5Hz
On
Alarm
Warn.
130BB465.10
a
b
c
d
130BT308.10
Productoverzicht
Design guide
Voor een juiste werking van de frequentieom-
•
vormer moeten de klemmen:
correct worden bedraad;
-
worden geprogrammeerd voor de
-
gewenste functie.
2.8.1 Lokaal bedieningspaneel
Het lokale bedieningspaneel (LCP) is een grasch display
aan de voorzijde van de eenheid en voorziet in de gebruikersinterface door middel van druktoetsen en toont
statusmeldingen, waarschuwingen en alarmen, parameters
voor programmering en meer. Er is een numeriek display
beschikbaar, met beperkte displayopties. Afbeelding 2.24
toont het LCP.
Pc-software
2.8.2
De pc wordt aangesloten via een standaard USB-kabel
(host/apparaat) of via de RS485-interface.
USB is een seriële bus die gebruikmaakt van 4
afgeschermde draden, waarbij pen 4 (aarde) is verbonden
met de afscherming in de USB-poort van de pc. Als de pc
via een USB-kabel wordt aangesloten op een frequentieomvormer, bestaat er een risico op beschadiging van de
USB-hostcontroller in de pc. Alle standaard pc's worden
geproduceerd zonder galvanische scheiding in de USBpoort.
Een verschil in aardpotentiaal dat wordt veroorzaakt door
het niet opvolgen van de aanbevelingen in de bedienings-handleiding, kan leiden tot beschadiging van de USBhostcontroller via de afscherming van de USB-kabel.
Het wordt aangeraden om een USB-isolator met
galvanische scheiding te gebruiken om de USB-hostcontroller in de pc te beschermen tegen verschillen in
aardpotentiaal op het moment dat de pc via een USBkabel wordt aangesloten op de frequentieomvormer.
Gebruik geen pc-voedingskabel met een geaarde stekker
wanneer de pc via een USB-kabel wordt aangesloten op de
pc. Deze beperkt het verschil in aardpotentiaal maar
elimineert niet alle potentiaalverschillen, vanwege de
aardverbinding en afscherming in de USB-poort van de pc.
22
Afbeelding 2.24 Lokaal bedieningspaneel
Afbeelding 2.25 USB-aansluiting
2.8.2.1
MCT 10 setupsoftware
De MCT 10 setupsoftware is bedoeld voor inbedrijfstelling
en onderhoud van de frequentieomvormer, inclusief
geleide programmering van de cascaderegelaar, de realtimeklok, de Smart Logic Controller en preventief
onderhoud.
Deze software biedt u eenvoudige controle over de details
en een algemeen overzicht van systemen, groot of klein.
Het programma kan werken met alle frequentieomvormerseries, VLT®AAF-lters en VLT® Softstarter-gerelateerde
data.
Voorbeeld 1: Gegevens in de pc opslaan met behulp van
MCT 10 setupsoftware
1.Sluit een pc via een USB-poort of de RS485-
22
Alle parameters zijn nu opgeslagen.
Voorbeeld 2: Gegevens overzetten van LCP naar
frequentieomvormer met behulp van MCT 10
setupsoftware
Alle parameters worden nu overgezet naar de frequentieomvormer.
Er is een aparte handleiding beschikbaar voor de MCT 10
setupsoftware. Download de software en de handleiding
op www.danfoss.com/BusinessAreas/DrivesSolutions/Softwa-redownload/.
interface aan op de eenheid.
2.Start de MCT 10 setupsoftware.
3.Selecteer de USB-poort of de RS485-interface.
4.
Selecteer copy.
5.
Selecteer het gedeelte project.
6.
Selecteer paste.
7.
Selecteer save as.
1.Sluit een pc via een USB-poort of de RS485interface aan op de eenheid.
2.Start de MCT 10 setupsoftware.
3.
Selecteer Open – de opgeslagen bestanden
worden getoond.
4.Open het relevante bestand.
5.
Selecteer Write to drive.
2.9
Onderhoud
Danfoss-frequentieomvormermodellen tot 90 kW zijn
onderhoudsvrij. High Power-frequentieomvormers (met een
nominaal vermogen van 110 kW of hoger) hebben
ingebouwde ltermatten die door de gebruiker periodiek
moeten worden gereinigd, afhankelijk van de mate waarin
ze worden blootgesteld aan stof en verontreinigende
stoen. In de meeste omgevingen worden de volgende
onderhoudsintervallen aanbevolen: circa 3 jaar voor
koelventilatoren en circa 5 jaar voor condensatoren.
2.9.1 Opslag
Net als alle elektronische apparatuur moeten frequentieomvormers worden opgeslagen op een droge locatie.
Periodiek formeren (laden van de condensator) is niet
nodig tijdens opslag.
Het wordt aanbevolen om de apparatuur in de afgedichte
verpakking te laten tot aan de installatie.
2.8.2.2
De MCT 31 harmonischencalculator voor de pc vereenvoudigt het schatten van de harmonische vervorming in
een bepaalde toepassing. De harmonische vervorming van
zowel Danfoss-frequentieomvormers als frequentieomvormers van andere fabrikanten dan Danfoss met
aanvullende hulpmiddelen voor harmonischenreductie,
zoals Danfoss AHF-lters en 12-18-pulsgelijkrichters,
kunnen worden berekend.
MCT 31 is ook te downloaden via www.danfoss.com/BusinessAreas/DrivesSolutions/Softwaredownload/.
2.8.2.3
VLT® Motion Control Tool MCT 31
Harmonic Calculation Software
(HCS)
HCS is een geavanceerde versie van de harmonischencalculator. De berekende resultaten worden vergeleken met
relevante normen en kunnen vervolgens worden afgedrukt.
Dit hoofdstuk beschrijft de afwegingen die moeten worden
gemaakt bij integratie van de frequentieomvormer in een
systeemontwerp. Het hoofdstuk is opgedeeld in de
volgende secties:
Hoofdstuk 3.1 Omgevingscondities tijdens bedrijf
•
De omgevingscondities voor de frequentieomvormer tijdens bedrijf hebben betrekking op de
omgeving, behuizingen, temperatuur, reductie en
andere aandachtspunten.
Hoofdstuk 3.3 Netintegratie
•
Input naar de frequentieomvormer vanaf de
netzijde, waaronder vermogen, harmonischen,
bewaking, bekabeling, zekeringen en andere
aandachtspunten.
Hoofdstuk 3.2 EMC, harmonischen en aardlekbevei-
•
liging
Input (regeneratie) vanaf de frequentieomvormer
naar het stroomnet, waaronder vermogen,
harmonischen, bewaking en andere aandachtspunten.
Hoofdstuk 3.4 Motorintegratie
•
Output vanaf de frequentieomvormer naar de
motor, waaronder motortypen, belasting,
bewaking, bekabeling en andere aandachtspunten.
Hoofdstuk 3.5 Extra ingangen en uitgangen,
•
Hoofdstuk 3.6 Mechanische planning
Integratie van de frequentieomvormerinput en output voor optimaal systeemontwerp, waaronder
afstemming van frequentieomvormer en motor,
systeemkarakteristieken en andere aandachtspunten.
Een alomvattend systeemontwerp anticipeert op mogelijke
probleemgebieden bij het implementeren van de
eectiefste combinatie van omvormerfuncties.
Onderstaande informatie biedt richtlijnen voor het plannen
en speciceren van een motorregelsysteem met frequentieomvormers.
Operationele functies voorzien in uiteenlopende ontwerpconcepten, van een eenvoudige motortoerentalregeling tot
een volledig geïntegreerd automatiseringssysteem met
afhandeling van terugkoppelingen, signalering van de
bedrijfsstatus, geautomatiseerde reacties op fouten,
externe programmering, en meer.
Type frequentieomvormers
•
Motoren
•
Netvereisten
•
Regelstructuur en programmering
•
Seriële communicatie
•
Maat, vorm en gewicht van apparatuur
•
Vereisten voor voedings- en stuurkabels; type en
•
lengte
Zekeringen
•
Hulpapparatuur
•
Transport en opslag
•
Zie hoofdstuk 3.9 Checklist systeemontwerp voor een
praktische gids voor selectie en ontwerp.
Inzicht in functies en strategieopties kan het systeemontwerp helpen optimaliseren en mogelijk de toevoeging
van overbodige componenten of functionaliteit
voorkomen.
3.1 Omgevingscondities tijdens bedrijf
3.1.1 Vochtigheid
Hoewel de frequentieomvormer correct kan werken bij een
hoge vochtigheidsgraad (tot 95% relatieve vochtigheid),
moet u condensatie vermijden. Het risico op condensatie is
met name aanwezig wanneer de frequentieomvormer
kouder is dan de vochtige omgevingslucht. Vocht in de
lucht kan ook condenseren op de elektronische
componenten en kortsluiting veroorzaken. Condensatie
treedt op in eenheden zonder voeding. We adviseren om
kastverwarming te installeren wanneer condensvorming
mogelijk is vanwege de omgevingscondities. Vermijd
installatie in gebieden waar vorst kan optreden.
Een andere mogelijkheid is om de frequentieomvormer in
de stand-bymodus te laten werken (waarbij de eenheid is
aangesloten op het net). Dit verkleint de kans op
condensatie. Zorg dat er voldoende vermogensdissipatie
plaatsvindt om het circuit van de frequentieomvormer vrij
van vocht te houden.
3.1.2
Temperatuur
33
Een volledig ontwerpconcept houdt rekening met
uitgebreide specicatie van behoeften en gebruik.
Voor alle frequentieomvormers zijn een minimale en
maximale omgevingstemperatuur gespeciceerd. Het
vermijden van extreme omgevingstemperaturen verlengt
de levensduur van de apparatuur en optimaliseert de
algehele systeembetrouwbaarheid. Volg de vermelde
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
aanbevelingen op voor optimale prestaties en een
maximale levensduur van de apparatuur.
Hoewel de frequentieomvormer kan werken bij
•
temperaturen tot -10 °C, is een juiste werking bij
nominale belasting enkel gegarandeerd bij
33
3.1.3
Frequentieomvormers dissiperen vermogen in de vorm van
warmte. Volg de volgende aanbevelingen voor eectieve
koeling van de eenheid op.
3.1.3.1
De frequentieomvormer heeft ingebouwde ventilatoren om
te zorgen voor optimale koeling. De hoofdventilator
forceert de luchtstroom langs de koelribben op het
koellichaam en koelt zo de interne lucht. Bij bepaalde
vermogensklassen is dicht bij de stuurkaart een kleine
secundaire ventilator gemonteerd, die ervoor zorgt dat de
interne lucht circuleert, om warmteophoping te
voorkomen.
De hoofdventilator wordt geregeld door de interne
temperatuur in de frequentieomvormer en het toerental
neemt geleidelijk toe met de temperatuur. Dit beperkt de
ruis en verlaagt het energieverbruik wanneer de noodzaak
laag is, en zorgt voor maximale koeling wanneer dit nodig
is. De ventilatorbesturing kan via 14-52 Ventilatorreg.
worden aangepast aan elke toepassing, en biedt ook
bescherming tegen de negatieve
temperaturen van 0 °C en hoger.
Overschrijdt de maximumtemperatuur niet.
•
De levensduur van elektronische componenten
•
neemt met 50% af voor elke 10 °C bij gebruik
boven de ontwerptemperatuur.
Ook apparaten met een beschermingsklasse van
•
IP 54, IP 55 of IP 66 moeten voldoen aan de
gespeciceerde omgevingstemperatuurbereiken.
Aanvullende klimaatregeling van de kast of instal-
•
latieplek kan noodzakelijk zijn.
Koeling
De maximale luchttemperatuur die de behuizing
•
ingaat, mag nooit hoger zijn dan 40 °C (104 °F).
De gemiddelde etmaaltemperatuur mag niet
•
hoger zijn dan 35 °C (95 °F).
Monteer de eenheid zodanig dat er voldoende
•
luchtstroming mogelijk is om de koelribben te
koelen. Zie hoofdstuk 3.6.1 Vrije ruimte voor de
juiste vrije ruimte bij montage.
Houd aan de voor- en achterzijde een minimale
•
vrije ruimte aan voor luchtkoeling. Zie de
bedieningshandleiding voor de exacte installatievereisten.
Ventilatoren
eecten van koelen in
koude klimaten. In geval van overtemperatuur in de
frequentieomvormer worden de schakelfrequentie en het
schakelpatroon gereduceerd. Zie hoofdstuk 5.1 Reductie
voor meer informatie.
3.1.3.2 Berekening van de vereiste
luchtstroming voor het koelen van
de frequentieomvormer
De luchtstroom die nodig is voor het koelen van de
frequentieomvormer, of van meerdere frequentieomvormers in één kast, kan als volgt worden berekend:
1.Bepaal het vermogensverlies bij het maximale
uitgangsvermogen voor alle frequentieomvormers
aan de hand van de gegevenstabellen in
hoofdstuk 7
2.Tel hierbij de vermogensverlieswaarden op van
alle frequentieomvormers die op hetzelfde
moment kunnen werken. De totale som is de
warmte Q die moet worden overgedragen.
Vermenigvuldig het resultaat met de factor f, die
te vinden is in Tabel 3.1. Voorbeeld: f = 3,1 m³ x
K/Wh op zeeniveau.
3.Bepaal de hoogste temperatuur van de lucht die
de behuizing ingaat. Trek deze temperatuur af
van de vereiste temperatuur in de behuizing,
bijvoorbeeld 45 °C (113 °F).
4.Deel het totaal van stap 2 door het totaal van
stap 3.
De berekening wordt uitgedrukt door de formule:
f xQ
V =
Ti − TA
waarbij
V = luchtstroom in m³/h
f = factor in m³ x K/Wh
Q = over te dragen warmte in W
Ti = temperatuur in de behuizing in °C
TA = omgevingstemperatuur in °C
f = cp x ρ (soortelijke warmte van lucht x dichtheid van
lucht)
Specicaties.
LET OP
Soortelijke warmte van lucht (cp) en dichtheid van lucht
(ρ) zijn geen constanten, maar zijn afhankelijk van
temperatuur, vochtigheidsgraad en atmosferische druk.
Daarom zijn ze afhankelijk van de hoogte boven
zeeniveau.
Tabel 3.1 Factor f, berekend voor verschillende hoogtes
Voorbeeld
Wat is de vereiste luchtstroom voor het koelen van 2
frequentieomvormers (warmteverliezen 295 W en 1430 W)
die gelijktijdig werken en die geïnstalleerd zijn in een
behuizing met een temperatuurpiek van 37 °C?
1.De som van de warmteverliezen van beide
2.Het vermenigvuldigen van 1725 W met 3,3 m³ x
3.
4.Het delen van 5693 m x K/h door 8 K geeft: 711,6
van lucht
cp
frequentieomvormers is 1725 W.
K/Wh geeft 5693 m x K/h.
Het aftrekken van 37 °C van 45 °C geeft 8 °C (=8
K).
m³/h.
Dichtheid van luchtρFactor
f
[m3⋅K/Wh]
probeert dit te doen door automatisch de uitlooptijd te
verlengen als de overspanning optreedt tijdens het
vertragen. Als dit niet lukt, of als de belasting de motor
aandrijft terwijl hij bij een constante frequentie werkt,
schakelt de frequentieomvormer uit en wordt een
foutmelding gegenereerd wanneer een kritisch DCbusspanningsniveau is bereikt.
3.1.5 Akoestische ruis
De akoestische ruis van de frequentieomvormer is
afkomstig uit 3 bronnen:
DC-(tussenkring)spoelen
•
RFI-lter (-spoel)
•
Interne ventilatoren
•
Zie Tabel 7.60 voor de nominale waarden voor akoestische
ruis.
Trillingen en schokken
3.1.6
De frequentieomvormer is getest volgens een procedure
die is gebaseerd op IEC 68-2-6/34/35 en 36. Tijdens deze
tests wordt de eenheid gedurende 2 uur blootgesteld aan
krachten van 0,7 g, over het bereik van 18 tot 1000 Hz
willekeurig, in 3 richtingen. Alle frequentieomvormers van
Danfoss voldoen aan de vereisten die gelden wanneer de
eenheid aan de wand of op de vloer is gemonteerd of in
panelen die met bouten aan de wand of de vloer zijn
bevestigd.
33
Om de luchtstroom in CFM uit te drukken, gebruikt u de
conversie 1 m³/h = 0,589 CFM.
Voor bovenstaand voorbeeld: 711,6 m³/h = 418,85 CFM.
Door de motor gegenereerde
3.1.4
overspanning
De DC-spanning in de tussenkring (DC-bus) neemt toe
wanneer de motor als generator werkt. Dit kan gebeuren
op 2 manieren:
De belasting drijft de motor aan wanneer de
•
frequentieomvormer werkt bij een constante
uitgangsfrequentie. Dit wordt gewoonlijk
aangeduid als een negatieve belasting.
Als gedurende het vertragen het traagheids-
•
moment van de belasting hoog is en de
vertragingstijd van de frequentieomvormer op
een te lage waarde is ingesteld.
De frequentieomvormer kan de energie niet terugvoeren
naar de ingang. Daarom begrenst hij de energie die van de
motor wordt geaccepteerd, wanneer automatisch
terugregelen is ingeschakeld. De frequentieomvormer
Agressieve omgevingen
3.1.7
3.1.7.1 Gassen
Agressieve gassen, zoals waterstofsulde, chloor of
ammoniak, kunnen de elektrische en mechanische
componenten van de frequentieomvormer beschadigen.
Vervuiling van de koellucht kan op termijn ook PCB-sporen
en deurafdichtingen aantasten. Agressieve verontreinigende stoen zijn vaak aanwezig in
afvalwaterzuiveringsinstallaties of zwembaden. Een
duidelijk teken van een agressieve omgeving is
gecorrodeerd koper.
In agressieve omgevingen wordt het gebruik van dichte IPbehuizingen aanbevolen, in combinatie met printplaten
met vormvolgende coating. Zie Tabel 3.2 voor de waarden
van vormvolgende coatings.
LET OP
De frequentieomvormer is standaard uitgevoerd met een
klasse 3C2-coating. Een klasse 3C3-coating is op
aanvraag leverbaar.
1) De maximale waarden hebben betrekking op kortstondige
piekwaarden gedurende maximaal 30 minuten per dag.
3.1.7.2
Eenheid
mg/m³ 0,10,31,05,010
mg/m³ 0,010,10,53,010
mg/m³ 0,010,10,51,05,0
mg/m³ 0,0030,010,030,13,0
mg/m³ 0,31,03,01035
Tabel 3.2 Classicatie van vormvolgende coatings
Blootstelling aan stof
3C13C23C3
Gemidd
elde
waarde
Max.
waarde
1)
Gemid
delde
waarde
Max.
waarde
1)
Het installeren van frequentieomvormers in omgevingen
met een hoge blootstelling aan stof is vaak onvermijdelijk.
Stof is van invloed op wand- of framegemonteerde
eenheden met beschermingsklasse IP 55 of IP 66, en
tevens op in kasten gemonteerde apparaten met beschermingsklasse IP 21 of IP 20. Houd rekening met de in deze
sectie beschreven 3 aspecten wanneer frequentieomvormers in dergelijke omgevingen worden geïnstalleerd.
Minder koeling
Stof creëert afzettingen op de buitenkant van het apparaat
en intern op printplaten en de elektronische componenten.
Deze afzettingen werken als een isolatielaag en
belemmeren de warmteoverdracht naar de
omgevingslucht, waardoor de koelcapaciteit afneemt. De
componenten worden warmer. Dit veroorzaakt een snellere
veroudering van de componenten, waardoor de levensduur
van de eenheid wordt verkort. Stofafzettingen op het
koellichaam achter in de eenheid verkorten eveneens de
levensduur van de eenheid.
Koelventilatoren
De luchtstroom voor het koelen van de eenheid wordt
geproduceerd door koelventilatoren, die zich gewoonlijk
aan de achterzijde van het apparaat bevinden. De ventilatorrotors bevatten kleine lagers waarin stof kan
binnendringen en als schuurmiddel kan fungeren. Dit
resulteert in beschadiging van de lagers en uitval van de
Filters
High Power-frequentieomvormers zijn uitgerust met
koelventilatoren die warme lucht in de apparatuur naar
buiten afvoeren. Vanaf bepaalde vermogensklassen zijn
deze ventilatoren uitgerust met ltermatten. Deze lters
kunnen bij gebruik in stoge omgevingen snel verstopt
raken. In dergelijke situaties moeten voorzorgsmaatregelen
worden getroen.
Periodiek onderhoud
In de bovenstaande situaties verdient het aanbeveling om
de frequentieomvormer tijdens het periodieke onderhoud
te reinigen. Verwijder stof van het koellichaam en de
ventilatoren en reinig de ltermatten.
3.1.7.3
Explosiegevaarlijke omgevingen
Systemen in explosiegevaarlijke omgevingen moeten aan
speciale voorwaarden voldoen. EU-richtlijn 94/9/EG
beschrijft het gebruik van elektronische apparatuur in
explosiegevaarlijke omgevingen.
Bij motoren die door frequentieomvormers worden
geregeld in explosiegevaarlijke omgevingen, moet de
temperatuur worden bewaakt met behulp van een PTCtemperatuursensor. Motoren met
ontstekingsbeveiligingsklasse d of e zijn goedgekeurd voor
een dergelijke omgeving.
De d-classicatie houdt in dat vonken die
•
mogelijk ontstaan, binnen een beschermd gebied
worden gehouden. Hoewel geen speciale
goedkeuring nodig is, zijn speciale bedrading en
omkasting wel vereist.
De combinatie d/e komt het vaakst voor in
•
explosiegevaarlijke omgevingen. De motor zelf
biedt een ontstekingsbescherming volgens klasse
d, terwijl de motorbedrading en de aansluitomgeving voldoen aan de e-classicatie. De
beperking op de e-aansluitingsruimte behelst de
maximale spanning die in deze ruimte is
toegestaan. De uitgangsspanning van een
frequentieomvormer is gewoonlijk begrensd op
de netspanning. De modulatie van de uitgangsspanning kan voor klasse e ongeoorloofde hoge
piekspanningen produceren. In de praktijk is het
gebruik van een sinuslter bij de uitgang van de
frequentieomvormer een eectief middel
gebleken om de hoge piekspanning af te
zwakken.
LET OP
Installeer een frequentieomvormer niet in een explosiegevaarlijke omgeving. Installeer de frequentieomvormer
in een kast buiten deze zone. Het gebruik van een
sinuslter bij de uitgang van de frequentieomvormer
wordt ook aanbevolen om de dU/dt-spanningsverhoging
af te zwakken. Houd de motorkabels zo kort mogelijk.
Frequentieomvormers met de MCB 112-optie zijn
uitgerust met PTB-gecerticeerde thermistorsensorbewaking voor explosiegevaarlijke omgevingen.
Afgeschermde motorkabels zijn niet nodig wanneer
frequentieomvormers zijn uitgerust met sinuslters op
de uitgang.
3.1.8 Denities IP-klassen
Tegen binnendringing
van vaste vreemde
voorwerpen
0 (geen bescherming)(geen bescherming)
1
Diameter ≥ 50 mm
2 Diameter van 12,5 mmVinger
Eerste cijfer
Tweede
cijfer
Eerste
letter
Extra letter
Tabel 3.3 Denities IEC 60529 voor IP-klassen
3 Diameter van 2,5 mmGereedschap
4
Diameter van ≥1,0 mm
5 Beschermd tegen stof Draad
6 StofdichtDraad
Tegen binnendringing
van water met
schadelijke gevolgen
0 (geen bescherming)
1 Verticaal druppelend
water
2 Druppelend water onder
een hoek van 15°
3 Sproeiend water
4 Opspattend water
5 Waterstralen
6 Krachtige waterstralen
7 Korte onderdompeling
8 Langdurige onderdom-
peling
Aanvullende informatie
speciaal voor
A Rug van hand
B Vinger
C Gereedschap
D Draad
Aanvullende informatie
speciaal voor
H Hoogspanningsapparaat
M Apparaat beweegt
tijdens watertest
S Apparaat stationair
tijdens watertest
W Weersomstandigheden
Tegen toegang tot
gevaarlijke delen
door
Rug van hand
Draad
3.1.8.1
Kastopties en IP-klasse
De frequentieomvormers van Danfoss zijn leverbaar met 3
verschillende beschermingsklassen:
IP 00 of IP 20 voor installatie in een kast.
•
IP 54 of IP 55 voor lokale montage.
•
IP 66 voor kritische omgevingscondities, zoals een
•
extreem hoge (lucht)vochtigheid of hoge concentraties stof of agressieve gassen.
3.1.9 Radiofrequente interferentie
Het belangrijkste doel in de praktijk is om een systeem te
creëren dat stabiel werkt zonder radiofrequente interferentie tussen componenten. Om een hoog
immuniteitsniveau te realiseren, wordt aangeraden om
frequentieomvormers te gebruiken met hoogwaardige RFI-lters.
Gebruik lters van categorie C1, zoals gespeciceerd in EN
61800-3; deze voldoen aan de grenswaarden van klasse B
van de algemene norm EN 55011.
Breng waarschuwingen op de frequentieomvormer aan als
RFI-lters niet overeenkomen met categorie C1 (categorie
C2 of lager). De verantwoordelijkheid voor een juiste
markering berust bij de operator.
In de praktijk zijn er 2 benaderingswijzen voor
Geïntegreerd in de apparatuur
•
Geïntegreerde lters nemen ruimte in
-
de kast in, maar besparen op extra
kosten voor montage, bedrading en
materiaal. Het belangrijkste voordeel is
echter de perfecte EMC-conformiteit en
de bekabeling van geïntegreerde lters.
Externe opties
•
Optionele externe RFI-lters die op de
-
ingang van de frequentieomvormer zijn
geïnstalleerd, veroorzaken een
spanningsval. In de praktijk betekent dit
dat de maximale netspanning niet
beschikbaar is op de ingang van de
frequentieomvormer en dat het gebruik
van een frequentieomvormer met een
hoger vermogen nodig kan zijn. De
maximale lengte van de motorkabel
overeenkomstig de EMC-limieten
bedraagt 1-50 m. Daarnaast moeten
kosten worden gemaakt voor materiaal,
bekabeling en montage. EMC-conformiteit wordt niet getest.
Om een werking van de frequentieomvormer zonder
interferentie te waarborgen, moet u altijd een RFI-lter
van categorie C1 gebruiken.
33
LET OP
VLT® AQUA Drive-eenheden worden standaard geleverd
met geïntegreerde RFI-lters die voldoen aan categorie
C1 (EN 61800-3) voor gebruik met 400 V-netsystemen en
vermogensklassen tot 90 kW of aan categorie C2 voor
vermogensklassen van 110-630 kW. VLT® AQUA Driveeenheden voldoen aan categorie C1 met afgeschermde
motorkabels tot 50 m of aan categorie C2 met
afgeschermde motorkabels tot 150 m. Zie Tabel 3.4 voor
meer informatie.
3.1.10 Conformiteit met PELV en
galvanische scheiding
Zorg voor bescherming tegen elektrische schokken
wanneer de elektrische voeding van het type extra lage
spanning (PELV – Protective Extra Low Voltage) is en de
installatie voldoet aan lokale en nationale PELVvoorschriften.
Om aan de PELV-eisen te voldoen, moet alle aansluitingen
aan PELV voldoen. De thermistor moet bijvoorbeeld
versterkt/dubbel geïsoleerd zijn. Alle stuurklemmen en
relaisklemmen van Danfoss-frequentieomvormers voldoen
aan de PELV-eisen, met uitzondering van geaarde
driehoekschakelingen (één zijde geaard) boven 400 V.
(Gegarandeerde) galvanische scheiding wordt verkregen
door te voldoen aan de eisen voor hogere isolatie en door
de relevante kruip-/spelingafstanden in acht te nemen.
Deze vereisten worden beschreven in de norm NEN-EN-IEC
61800-5-1.
Elektrische scheiding wordt geboden zoals aangegeven in
Afbeelding 3.1. De genoemde componenten voldoen aan
de vereisten van zowel PELV als galvanische scheiding.
Netvoeding (SMPS) inclusief scheiding van het V DC-signaal,
1
dat de tussenkringspanning aangeeft
2 Gatedriver voor de IGBT's
3 Stroomtransductoren
4 Optische koppeling, remmodule
5 Interne aanloopstroom-, RFI- en temperatuurmeetcircuits.
6 Eigen relais
a Galvanische scheiding voor de 24 V-backupoptie
b Galvanische scheiding voor de RS485-standaardbusinterface
Afbeelding 3.1 Galvanische scheiding
Installatie op grote hoogte
Installaties op hoogtes boven de limieten voor grote
hoogte voldoen mogelijk niet aan de PELV-eisen. De
scheiding tussen componenten en kritische delen is
mogelijk onvoldoende. Er bestaat een kans op
overspanning. Beperk de kans op overspanning door
gebruik te maken van externe beschermende apparatuur
of galvanische scheiding.
Neem voor installaties op grote hoogte contact op met
Danfoss in verband met PELV-conformiteit.
380-500 V (behuizing A, B en C): boven 2000 m
•
(6500 ft)
380-500 V (behuizing D, E en F): boven 3000 m
•
(9800 ft)
525-690 V: boven 2000 m (6500 ft)
•
3.1.11
Opslag
Net als alle elektronische apparatuur moeten frequentieomvormers worden opgeslagen op een droge locatie.
Periodiek formeren (laden van de condensator) is niet
nodig tijdens opslag.
Het wordt aanbevolen om de apparatuur in de afgedichte
Frequentieomvormers (en andere elektrische apparaten)
genereren elektronische of magnetische velden die
storingen kunnen veroorzaken in de omgeving. De elektromagnetische compatibiliteit (EMC) van deze eecten hangt
af van het vermogen en de harmonische kenmerken van
de apparatuur.
Onbeheerste interactie tussen elektrische apparaten in een
systeem kan de compatibiliteit aantasten en een
betrouwbare werking verstoren. Interferentie kan optreden
in de vorm van harmonische vervorming op het net,
elektrostatische ontladingen, snelle spanningsschommelingen of hoogfrequente interferentie. Elektrische
apparaten genereren niet alleen interferentie, maar worden
ook beïnvloed door interferentie van andere gegenereerde
bronnen.
Elektrische verstoringen ontstaan meestal bij frequenties in
het bereik van 150 kHz to 30 MHz. Via de lucht verspreide
interferentie van het frequentieomvormersysteem binnen
een bereik van 30 MHz tot 1 GHz wordt gegenereerd door
de omvormer, de motorkabel en de motor.
Capacitieve stromen in de motorkabel in combinatie met
een hoge dU/dt van de motorspanning genereren
lekstromen, zoals te zien is in Afbeelding 3.2.
Het gebruik van een afgeschermde motorkabel verhoogt
de lekstroom (zie Afbeelding 3.2), omdat afgeschermde
kabels een hogere capaciteit naar aarde hebben dan nietafgeschermde kabels. Als de lekstroom niet wordt gelterd,
zal deze meer interferentie in het net veroorzaken in het
frequentiebereik lager dan ongeveer 5 MHz. Omdat de
lekstroom (I1) via de afscherming (I3) naar de eenheid
wordt teruggevoerd, zal de afgeschermde motorkabel in
principe slechts een klein elektromagnetisch veld (I4)
opwekken, zoals te zien is in Afbeelding 3.2.
De afscherming vermindert de interferentie door straling,
maar verhoogt de laagfrequentinterferentie op het net.
Sluit de afscherming van de motorkabel aan op zowel de
behuizing van de frequentieomvormer als de motorbehuizing. De beste manier om dit te doen, is door
ingebouwde afschermingsklemmen te gebruiken om
gedraaide uiteinden (pigtails) te vermijden. Pigtails
verhogen de impedantie van de afscherming bij hogere
frequenties, waardoor het eect van de afscherming
afneemt en de lekstroom (I4) toeneemt.
Als voor relais, stuurkabel, signaalinterface en rem een
afgeschermde kabel wordt gebruikt, moet u de
afscherming aan beide uiteinden op de behuizing
monteren. In enkele situaties zal het echter noodzakelijk
zijn de afscherming te onderbreken om stroomlussen te
vermijden.
Wanneer de afscherming op een montageplaat voor de
frequentieomvormer moet worden geplaatst, moet deze
montageplaat van metaal zijn, om de afschermstromen
naar de eenheid terug te leiden. Zorg ook voor een goed
elektrisch contact van de montageplaat, via de montagebouten, naar het chassis van de frequentieomvormer.
Bij gebruik van niet-afgeschermde kabels wordt niet
voldaan aan bepaalde emissievereisten, hoewel er wel aan
de meeste immuniteitsvereisten wordt voldaan.
Om het interferentieniveau van het totale systeem
(eenheid + installatie) zo veel mogelijk te beperken, moet
de bekabeling van de motor en remweerstand zo kort
mogelijk zijn. Voorkom dat signaalgevoelige kabels naast
motorkabels en remweerstandskabels worden
geïnstalleerd. Radiostoring van meer dan 50 MHz (via de
lucht) wordt met name gegenereerd door de besturingselektronica.
1Aarddraad3Netvoeding5 Afgeschermde motorkabel
2Afscherming4Frequentieomvormer6 Motor
Afbeelding 3.2 Genereren van lekstromen
EMC-testresultaten
3.2.2
De volgende testresultaten zijn verkregen bij gebruik van een systeem met een frequentieomvormer, een afgeschermde
stuurkabel, een besturingskast met potentiometer en een afgeschermde motorkabel (Ölex Classic 100 CY), bij de nominale
schakelfrequentie. Tabel 3.4 geeft de maximale motorkabellengtes voor conformiteit.
LET OP
De omstandigheden kunnen aanzienlijk variëren voor andere setups.
3) Hx-versies kunnen worden gebruikt overeenkomstig EN-IEC 61800-3 categorie C4.
4) T7, 37-90 kW voldoet aan klasse A groep 1 met 25 m motorkabel. Er gelden bepaalde restricties voor de installatie (neem contact op met
Danfoss voor meer informatie).
5) 100 m voor fase-nul, 150 m voor fase-fase (maar niet bij TT of TN). Eenfasige frequentieomvormers zijn niet bedoeld voor een 2-fasevoeding
van een TT- of TN-netwerk.
HX, H1, H2, H3, H4 of H5 wordt gedenieerd voor EMC-lters op pos. 16-17 in de typecode.
Hx – geen geïntegreerd EMC-lter in de frequentieomvormer.
H1 – geïntegreerd EMC-lter. Voldoet aan EN 55011 klasse A1/B en EN-IEC 61800-3 categorie 1/2.
H2 – een beperkt RFI-lter met enkel condensatoren en zonder een common-modespoel. Voldoet aan EN 55011 klasse A2 en EN-IEC 61800-3
categorie 3.
H3 – geïntegreerd EMC-lter. Voldoet aan EN 55011 klasse A1/B en EN-IEC 61800-3 categorie 1/2.
H4 – geïntegreerd EMC-lter. Voldoet aan EN 55011 klasse A1 en EN-IEC 61800-3 categorie 2.
H5 – maritieme versies. Verstevigde versie; voldoet aan dezelfde emissieniveaus als H2-versies.
De EMC-productnorm voor frequentieomvormers denieert
Omgeving
4 categorieën (C1, C2, C3 en C4) met specieke eisen voor
emissie en immuniteit. Tabel 3.5 geeft de denitie van de 4
categorieën en de corresponderende classicatie van EN
33
55011.
Correspon-
Categorie Denitie
C1Frequentieomvormers geïnstalleerd
in de eerste omgeving
(woonhuizen en kantoren) met een
voedingsspanning van minder dan
1000 V.
C2Frequentieomvormers geïnstalleerd
in de eerste omgeving
(woonhuizen en kantoren) met een
voedingsspanning van minder dan
1000 V die niet ingeplugd of
verplaatst kunnen worden en die
bedoeld zijn om geïnstalleerd en in
bedrijf gesteld te worden door een
vakman.
C3Frequentieomvormers geïnstalleerd
in de tweede omgeving
(industrieel) met een voedingsspanning van minder dan 1000 V.
C4Frequentieomvormers geïnstalleerd
in de tweede omgeving met een
voedingsspanning van 1000 V of
hoger of een nominale stroom van
400 A of hoger of bedoeld voor
gebruik in complexe systemen.
Tabel 3.5 Correlatie tussen IEC 61800-3 en EN 55011
derende
emissieklasse
in EN 55011
Klasse B
Klasse A groep
1
Klasse A groep
2
Geen emissielimiet.
Stel een EMCplan op.
Eerste
omgeving
(woonhuizen en
kantoren)
Tweede
omgeving
(industriële
omgeving)
Tabel 3.6 Correlatie tussen algemene emissienormen en
EN 55011
Immuniteitseisen:
3.2.4
De immuniteitseisen voor frequentieomvormers hangen af
van de omgeving waarin zij geïnstalleerd zijn. De eisen
voor industriële omgevingen zijn zwaarder dan de eisen
voor woon- en kantooromgevingen. Alle Danfoss-frequentieomvormers voldoen aan de eisen voor industriële
omgevingen en voldoen hiermee automatisch aan de
lagere eisen voor woon- en kantooromgevingen, met een
hoge veiligheidsmarge.
Om de immuniteit voor elektrische interferentie te
documenteren, zijn de volgende immuniteitstests
uitgevoerd overeenkomstig de volgende basisnormen:
•
•
•
Bij toepassing van de algemene emissienormen (m.b.t.
geleide emissies) moeten de frequentieomvormers voldoen
aan de limieten in Tabel 3.6.
•
Algemene emissie
norm
EN-IEC 61000-6-3 Emissienormen voor huishoudelijke,
handels- en licht-industriële
omgevingen.
EN-IEC 61000-6-4
Emissienorm voor
industriële omgevingen.
EN 61000-4-2 (IEC 61000-4-2): Elektrostatische
ontladingen (ESD). Simulatie van de invloed van
elektrostatisch geladen mensen.
EN 61000-4-3 (IEC 61000-4-3): Uitgestraalde,
radiofrequente, elektromagnetische velden –
Immuniteitsproef
EN 61000-4-4 (IEC 61000-4-4): Snelle elektrische
transiënten. Simulatie van interferentie
veroorzaakt door het schakelen van een magneetschakelaar, relais en dergelijke.
EN 61000-4-5 (IEC 61000-4-5): Stootspanningen.
Corresponderende
emissieklasse in
EN 55011
Klasse B
Klasse A groep 1
Simulatie van de transiënten veroorzaakt door
bijvoorbeeld blikseminslag in de buurt van de
installatie.
Moderne motoren die bedoeld zijn voor gebruik met
frequentieomvormers, voorzien in een hoge isolatiegraad
voor de nieuwe generatie hoogrendement-IGBT's met hoge
dU/dt. Bij installatie in bestaande oude motoren moet
worden onderzocht of de motorisolatie geschikt is. Het is
ook mogelijk om de waarden af te zwakken met een
dU/dt-lter of, waar nodig, met een sinuslter.
Voor motorkabellengtes ≤ de maximale kabellengte zoals
vermeld in hoofdstuk 7.5 Kabelspecicaties worden de in
Tabel 3.8 vermelde motorisolatieklassen aanbevolen.
Wanneer de motor een lagere isolatiewaarde heeft, wordt
aangeraden om gebruik te maken van een dU/dt- of
sinuslter.
Nominale netspanning [V]Motorisolatie [V]
UN ≤ 420
420 V < UN ≤ 500Versterkt U
500 V < UN ≤ 600Versterkt U
600 V < UN ≤ 690Versterkt U
Tabel 3.8 Motorisolatie
Standaard U
LL
= 1600
LL
= 1800
LL
= 2000
LL
= 1300
Motorlagerstromen
3.2.6
Om de lager- en asstromen tot een minimum te beperken,
moet u de volgende componenten aarden op de
aangedreven machine:
Frequentieomvormer
•
Motor
•
Aangedreven machine
•
Standaard beperkingsstrategieën
1.Gebruik een geïsoleerd lager.
2.Hanteer zeer strikte installatieprocedures:
2aZorg dat de motor en de motorbelasting
correct zijn uitgelijnd.
2bVolg de EMC-installatierichtlijnen strikt
op.
2cVersterk de PE zodat de hoogfrequen-
timpedantie in de PE lager is dan in de
ingangvoedingskabels.
2dZorg voor een goede hoogfrequentaan-
sluiting tussen de motor en de
frequentieomvormer, bijvoorbeeld door
middel van een afgeschermde kabel
met een 360°-aansluiting in de motor en
de frequentieomvormer.
frequentieomvormer naar de
gebouwaarde lager is dan de aardingsimpedantie van de machine. Dit kan
complex zijn bij pompen.
2fLeg een directe aardverbinding aan
33
tussen de motor en de motorbelasting.
3.Verlaag de IGBT-schakelfrequentie.
4.Pas de golfvorm van de omvormer aan: 60° AVM
vs. SFAVM.
5.Installeer een aardingssysteem voor de as of
gebruik een isolerende koppeling.
6.Breng een geleidend smeermiddel aan.
7.Gebruik zo mogelijk minimale toerentalinstellingen.
8.Probeer ervoor te zorgen dat de lijnspanning naar
aarde is gebalanceerd. Dit kan lastig zijn bij IT-,
TT- en TN-CS-systemen of systemen met één zijde
geaard.
9.Gebruik een dU/dt- of sinuslter.
Harmonischen
3.2.7
Elektrische apparaten met diodegelijkrichters, zoals tllampen, computers, kopieerapparaten, faxapparaten,
diverse laboratoriumapparaten en telecommunicatiesystemen, kunnen bijdragen aan harmonische vervorming
Een frequentieomvormer absorbeert een niet-sinusvormige
stroom, wat de ingangsstroom I
zal verhogen. Een niet-
RMS
sinusvormige stroom wordt door middel van een Fourieranalyse getransformeerd en opgesplitst in sinusgolfstromen met verschillende frequenties, d.w.z.
verschillende harmonische stromen IN met 50 of 60 Hz als
grondfrequentie:
De harmonische stromen dragen niet rechtstreeks bij aan
de vermogensopname, maar verhogen de warmteverliezen
in de installatie (transformator, kabels). Daarom is het bij
krachtinstallaties met een hoog percentage gelijkrichterbelasting belangrijk om de harmonische stromen op een laag
peil te houden om overbelasting in de transformator,
inductoren en kabels te vermijden.
De frequentieomvormer trekt geen gelijkmatige stroom
van de voedingslijn. Deze niet-sinusvormige stroom bevat
componenten die een meervoud zijn van de frequentie
van de grondstroom. Deze componenten worden
harmonischen genoemd. Het is belangrijk om de totale
I
Ingangsstroom1,00,90,40,2< 0,1
Tabel 3.11 Harmonische stromen vergeleken met de RMSingangsstroom
RMSI1
I
I
5
I
7
11-49
harmonische vervorming op de netvoeding te beheersen.
Hoewel de harmonische stromen niet rechtstreeks
bijdragen aan de vermogensopname, genereren ze wel
warmte in bedrading en transformatoren en kunnen ze
andere apparaten op dezelfde voedingslijn beïnvloeden.
Afbeelding 3.3 Tussenkringspoelen
3.2.7.1
Harmonischenanalyse
Er zijn diverse kenmerken van het elektrische systeem van
een gebouw die de exacte bijdrage van de harmonischen
van de frequentieomvormer aan de THD van een installatie
bepalen en de mate waarin deze voldoen aan IEEEnormen. Het is complex om algemene uitspraken te doen
over de bijdrage van harmonischen van de frequentieom-
LET OP
Sommige harmonische stromen kunnen storingen
veroorzaken in communicatieapparatuur die op dezelfde
transformator is aangesloten of resonantie veroorzaken
bij gebruik van condensatoren voor compensatie van de
arbeidsfactor.
vormer aan een specieke installatie. Voer waar nodig een
analyse van de systeemharmonischen uit om de eecten
van de apparatuur te bepalen.
Om te zorgen voor lage harmonische stromen, is de
frequentieomvormer uitgerust met passieve lters. DCspoelen beperken de totale harmonische vervorming (THD)
tot 40%.
De spanningsvervorming op de netvoeding hangt af van
de grootte van de harmonische stromen vermenigvuldigd
met de interne netimpedantie voor de betreende
frequentie. De totale spanningsvervorming (THD) wordt
berekend op basis van de individuele harmonische
spanningen met behulp van de volgende formule:
2
THD =
2
+ U
U
+ ... + U
5
7
U1
2
N
3.2.7.2 Emissie-eisen m.b.t. harmonischen
Apparatuur die is aangesloten op het openbare net.
OptieDenitie
1EN-IEC 61000-3-2 klasse A voor gebalanceerde 3-
faseapparatuur (voor professionele apparatuur met
een totaalvermogen van maximaal 1 kW).
2EN-IEC 61000-3-12 Apparatuur met een ingangs-
stroom van 16-75 A per fase en professionele
apparatuur vanaf 1 kW met een ingangsstroom tot
16 A per fase.
Tabel 3.12 Emissienormen m.b.t. harmonischen
3.2.7.3
Testresultaten harmonischen
(emissie)
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur of de
gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen dat de
apparatuur uitsluitend wordt aangesloten op een voeding
met een kortsluitvermogen Ssc dat groter is dan of gelijk is
aan de gespeciceerde waarde.
Overleg met de netwerkbeheerder als u andere
vermogensklassen op het openbare net wilt aansluiten.
Conformiteit met diverse richtlijnen op systeemniveau:
De vermelde gegevens over harmonische stromen in
Tabel 3.13 zijn in overeenstemming met EN-IEC 61000-3-12
met betrekking tot de productnorm voor aandrijfsystemen.
Ze kunnen worden gebruikt als basis voor het berekenen
van de invloed van harmonische stromen op het voedingssysteem voor de documentatie met betrekking tot de
naleving van de relevante regionale richtlijnen: IEEE
519-1992; G5/4.
3.2.7.4
Eect van harmonischen in een
vermogendistributiesysteem
In Afbeelding 3.4 is op de primaire zijde een transformator
aangesloten op een PCC1 (een Point of Common Coupling
– gemeenschappelijk koppelpunt), op de middenvoeding.
De transformator heeft een impedantie Z
gebruikt om een aantal belastingen te voeden. Het
gemeenschappelijke koppelpunt waar alle belastingen
gezamenlijk zijn aangesloten, is PCC2. Elke belasting is
aangesloten via kabels met een impedantie Z1, Z2, Z3.
en wordt
xfr
33
Vermogensklassen tot PK75 in T2 en T4 voldoen aan ENIEC 61000-3-2 klasse A. Vermogensklassen vanaf P1K1 en
tot P18K in T2 en tot P90K in T4 voldoen aan EN-IEC
61000-3-12, tabel 4. Vermogensklassen P110-P450 in T4
voldoen ook aan EN-IEC 61000-3-12, hoewel dit niet vereist
is omdat de stromen groter zijn dan 75 A.
Tabel 3.13 geeft aan dat het kortsluitvermogen van de
voeding Ssc op het interfacepunt tussen de voeding van de
gebruiker en het openbare net (R
) groter is dan of gelijk
sce
aan:
S
= 3 × R
SC
Actueel (typisch)
Limiet voor R
≥ 120
Actueel (typisch)
Limiet voor R
≥ 120
Tabel 3.13 Testresultaten harmonischen (emissie)
× U
× I
SCE
mains
sce
sce
= 3 × 120 × 400 × I
equ
Individuele harmonische stroom In/I1 (%)
I
5
4020108
40251510
I
7
Harmonische vervorming (%)
THDPWHD
4645
4846
equ
I
11
I
13
Afbeelding 3.4 Klein distributiesysteem
Harmonische stromen die door niet-lineaire belastingen
worden opgewekt, veroorzaken vervorming van de
spanning vanwege de spanningsval op de impedanties van
het distributiesysteem. Hogere impedanties leiden tot
hogere niveaus van spanningsvervorming.
Stroomvervorming heeft betrekking op de prestaties van
de apparatuur en op de individuele belasting. Spanningsvervorming heeft betrekking op de systeemprestaties. Het
is niet mogelijk om de spanningsvervorming in het PCC te
bepalen wanneer enkel de harmonische prestaties van de
belasting bekend zijn. Om de vervorming in het PCC te
bepalen, moeten de conguratie van het distributiesysteem en de relevante impedanties bekend zijn.
33
Een gangbare term voor het beschrijven van de
impedantie van een net is de kortsluitverhouding R
gedenieerd als de verhouding tussen het kortsluitvermogen van het net bij het PCC (Ssc) en het nominale
schijnbare vermogen van de belasting (S
S
ce
R
=
sce
S
equ
waarbij
Ssc=
Het negatieve eect van harmonischen is tweeledig
•
•
Afbeelding 3.5 Negatieve eecten van harmonischen
2
U
Z
voeding
Harmonische stromen dragen bij aan systeemverliezen (in bekabeling, transformator).
Harmonische spanningsvervorming zorgt voor
verstoring van andere belastingen en verhoogt de
verliezen in andere belastingen.
en S
equ
= U × I
3.2.7.5 Normen en voorschriften voor het
beperken van harmonischen
De vereisten voor het beperken van harmonischen kunnen
zijn:
Toepassingsspecieke vereisten
•
Normen die moeten worden gevolgd
•
De toepassingsspecieke vereisten hebben betrekking op
een specieke installatie waar technische redenen
aanwezig zijn om de harmonischen te beperken.
Voorbeeld
Een 250 kVA-transformator waarop twee 110 kW-motoren
zijn aangesloten is voldoende, als een van de motoren
direct op het net is aangesloten en de tweede wordt
gevoed via een frequentieomvormer. Als beide motoren via
een frequentieomvormer worden gevoed, is de
transformator echter ondergedimensioneerd. Door gebruik
te maken van aanvullende maatregelen voor beperking
van de harmonischen in de installatie of door speciale
omvormers met lage harmonischen te selecteren, is het
mogelijk om beide motoren met een frequentieomvormer
te laten werken.
equ
).
equ
sce
Er bestaan diverse normen, voorschriften en aanbevelingen
voor het beperken van de harmonischen. Voor de diverse
industrieën en geograsche regio's gelden verschillende
normen. De volgende normen zijn de meest gangbare:
IEC61000-3-2
•
IEC61000-3-12
,
•
IEC61000-3-4
•
IEEE 519
•
G5/4
•
Zie de AHF 005/010 Design Guide voor specieke details
over elke norm.
In Europa bedraagt de maximale THVD 8% als de installatie
is aangesloten via het openbare net. Als de installatie over
een eigen transformator beschikt, is de limiet 10% THVD.
De VLT® AQUA Drive is ontworpen voor een THVD van
10%.
3.2.7.6
Voor gevallen waarbij extra onderdrukking van
harmonischen vereist is, biedt Danfoss een breed
assortiment apparatuur om de harmonischen te
verminderen. Hiertoe behoren:
De keuze voor de juiste oplossing hangt af van diverse
factoren:
Overweeg altijd harmonischenreductie als de transformatorbelasting een niet-lineaire bijdrage van 40% of meer
levert.
Danfoss biedt hulpmiddelen voor het berekenen van de
harmonischen; zie hoofdstuk 2.8.2 Pc-software.
3.2.8
Volg de nationale en lokale voorschriften op ten aanzien
van de veiligheidsaarding van apparatuur met een
lekstroom groter dan 3,5 mA.
Harmonischenreductie
12-pulsomvormers
•
AHF-lters
•
Low Harmonic Drives
•
Actieve lters
•
Het net (achtergrondvervorming, onbalans van
•
het net, resonantie en het type voeding
(transformator/generator)).
De toepassing (belastingsproel, aantal
•
belastingen en hoogte van de belasting).
Lokale/nationale vereisten/voorschriften (IEEE 519,
•
IEC, G5/4 enz.).
Totale exploitatiekosten (initiële kosten,
Frequentieomvormertechnologie impliceert hoogfrequent
schakelen bij hoog vermogen. Dit genereert een lekstroom
in de aardverbinding.
De aardlekstroom bestaat uit meerdere componenten en
hangt af van diverse systeemconguraties, waaronder:
RFI-ltering;
•
Lengte motorkabel;
•
Afscherming motorkabel;
•
Vermogen frequentieomvormer.
•
Afbeelding 3.6 Invloed van de kabellengte en vermogensklasse van de motorkabel op de lekstroom – vermogensklasse
a > vermogensklasse b
Om te voldoen aan EN-IEC 61800-5-1 (productnorm voor
regelbare elektrische aandrijfsystemen) zijn speciale
voorzorgsmaatregelen vereist wanneer de lekstroom meer
bedraagt dan 3,5 mA. Versterk de aarding op basis van de
volgende aardverbindingsvereisten:
Aarddraad (klem 95) met een doorsnede van
•
minimaal 10 mm².
2 afzonderlijke aarddraden die beide voldoen aan
•
de regels ten aanzien van maatvoering.
Zie EN-IEC 61800-5-1 en EN 50178 voor meer informatie.
Gebruik van RCD's
Bij gebruik van reststroomapparaten (RCD's), ook wel
bekend als aardlekschakelaars (ELCB's), moet aan de
volgende voorwaarden worden voldaan:
Gebruik uitsluitend RCD's van type B, omdat deze
•
AC- en DC-stromen kunnen detecteren.
Gebruik RCD's met vertraging om fouten door
•
kortstondige aardstromen te voorkomen.
Dimensioneer RCD's op basis van de systeemcon-
•
guraties en omgevingsaspecten.
De lekstroom bevat meerdere frequenties die afkomstig
zijn van zowel de netfrequentie als de schakelfrequentie.
Of de schakelfrequentie wordt gedetecteerd, hangt af van
het gebruikte type RCD.
33
De lekstroom is mede afhankelijk van de lijnvervorming.
Afbeelding 3.7 Invloed van lijnvervorming op de lekstroom
Afbeelding 3.8 Belangrijkste factoren die bijdragen aan
lekstroom
De hoeveelheid lekstroom die door de RCD wordt
gedetecteerd, hangt af van de uitschakelfrequentie van de
RCD.
Systeemtype Beschrijving
IT-netsysteem Een geïsoleerd 4-draads systeem met een
nulgeleider die niet geaard is of geaard is via
een impedantie.
Tabel 3.14 Typen netvoedingssystemen
33
3.3.2 Laagfrequente interferentie in het net
3.3.2.1 Niet-sinusvormige netvoeding
De netspanning is zelden een uniforme sinusvormige
spanning met een constante amplitude en frequentie. Dit
wordt voor een deel veroorzaakt door belastingen die nietsinusvormige stromen van het net trekken of niet-lineaire
karakteristieken hebben, zoals computers, televisies,
schakelende voedingen, energiezuinige lampen en
frequentieomvormers. Afwijkingen zijn onvermijdelijk en
binnen bepaalde grenzen toegestaan.
Conformiteit met EMC-richtlijnen
Afbeelding 3.9 Invloed van de uitschakelfrequentie van de
RCD op de lekstroom
3.3
Netintegratie
3.3.2.2
In het grootste deel van Europa vormt de Richtlijn inzake
de elektromagnetische compatibiliteit van apparatuur
(EMC-richtlijn) de basis voor een objectieve beoordeling
van de kwaliteit van het netvermogen. Naleving van deze
richtlijn zorgt ervoor dat alle apparaten en netwerken die
op elektrische distributiesystemen zijn aangesloten,
voldoen aan hun beoogde doelen zonder problemen te
veroorzaken.
3.3.1 Netconguratie en EMC-eecten
Er zijn diverse typen netvoedingssystemen die frequentieomvormers van spanning kunnen voorzien. Deze zijn alle
van invloed op de EMC-kenmerken van het systeem. De 5draads TN-S-systemen worden beschouwd als de beste
keuze voor EMC, terwijl het geïsoleerde IT-systeem het
minst wenselijk is.
Systeemtype Beschrijving
TNnetsystemen
TN-SEen 5-draads systeem met afzonderlijke (N) nul-
TN-CEen 4-draads systeem met een gemeenschap-
TT-netsysteem Een 4-draads systeem met een geaarde
Er zijn 2 typen TN-netdistributiesystemen: TN-S
en TN-C.
en (PE) aardverbindingsgeleiders. Dit systeem
biedt de beste EMC-kenmerken en voorkomt de
overdracht van interferentie.
pelijke (N) nul- en (PE) aardverbindingsgeleider in
het gehele systeem. De gecombineerde nul- en
aardverbindingsgeleider zorgt voor slechte EMCkenmerken.
nulgeleider en afzonderlijke aarding van de
omvormereenheden. Dit systeem heeft goede
EMC-kenmerken wanneer het goed geaard is.
NormDenitie
EN 61000-2-2, EN
61000-2-4, EN
50160
EN 61000-3-2,
61000-3-12
EN 50178Bewaakt elektronische apparatuur voor
Tabel 3.15 EN-ontwerpnormen voor de kwaliteit van het
netvermogen
3.3.2.3
Interferentievrije
Denieert de netvoedingslimieten waarmee
rekening moet worden gehouden in
openbare en industriële voedingsnetten.
Reguleert de interferentie via het net die
door hierop aangesloten apparaten wordt
gegenereerd
gebruik in vermogensinstallaties.
frequentieomvormers
Elke frequentieomvormer genereert interferentie via het
net. De huidige normen deniëren enkel frequentiebereiken tot 2 kHz. Sommige frequentieomvormers
verschuiven de netstoring naar de zone boven 2 kHz, die
niet is opgenomen in de norm, en labelen ze vervolgens
als interferentievrij. Limieten voor deze zone worden op dit
moment bestudeerd. Frequentieomvormers verschuiven de
netstoring niet.
Netstoringsvervorming van de sinusvormige golfvorm die
wordt veroorzaakt door de pulserende ingangsstromen
worden gewoonlijk aangeduid als harmonischen. Op basis
van een Fourier-analyse wordt deze vervorming
beoordeeld tot 2,5 kHz, wat overeenkomt met de 50e
harmonische van de netfrequentie.
De ingangsgelijkrichters van frequentieomvormers
produceren deze typische vorm van harmonische storing
op het net. Wanneer frequentieomvormers op een 50 Hznetsysteem zijn aangesloten, vertonen de 3e harmonische
(150 Hz), de 5e harmonische (250 Hz) of de 7e
harmonische (350 Hz) de sterkste eecten. Het totale
aandeel van de harmonischen wordt de totale
harmonische vervorming (THD) genoemd.
3.3.2.5
Harmonischen en spanningsschommelingen zijn 2 vormen
van laagfrequente netstoringen. Deze zien er op het
ontstaanspunt anders uit dan op enig ander punt in het
netsysteem wanneer een belasting is aangesloten. Daarom
moeten uiteenlopende invloeden gezamenlijk worden
bepaald om de eecten van netstoringen te kunnen
beoordelen. Deze invloeden omvatten de netvoeding, structuur en -belastingen.
Als gevolg van netstoringen kunnen onderspanningswaarschuwingen en hogere functionele verliezen optreden.
Onderspanningswaarschuwingen
Hogere verliezen
Eecten van netstoringen
Onjuiste spanningsmetingen vanwege vervorming
•
van de sinusvormige netspanning.
Veroorzaken onjuiste vermogensmetingen omdat
•
enkel zuivere RMS-metingen rekening kunnen
houden met de harmonische inhoud.
Harmonischen beperken het werkzame
•
vermogen, het schijnbare vermogen en het
blindvermogen.
Vervormde elektrische belastingen die hoorbare
•
interferentie in andere apparaten of in het ergste
geval zelfs onherstelbare schade veroorzaakt.
Verkorten de levensduur van apparaten als
•
gevolg van opwarming.
LET OP
Overmatige harmonische inhoud belast arbeidsfactorcorrigerende apparatuur en kan zelfs leiden tot
onherstelbare beschadiging van deze apparatuur. Voorzie
arbeidsfactorcorrigerende apparatuur daarom van
smoorspoelen wanneer er sprake is van overmatige
harmonische inhoud.
3.3.3 Netstoringen analyseren
Om aantasting van de kwaliteit van het netvermogen te
voorkomen, zijn diverse methoden beschikbaar voor het
analyseren van systemen of apparaten die harmonische
stromen genereren. Netanalyseprogramma's, zoals
harmonischencalculatorsoftware (HCS) analyseren systeemontwerpen op harmonischen. Specieke tegenmaatregelen
kunnen vooraf worden getest en de uiteindelijke systeemcompatibiliteit waarborgen.
Ga voor het analyseren van netsystemen naarhttp://www.danfoss-hcs.com/Default.asp?LEVEL=START om software
te downloaden.
LET OP
Danfoss heeft veel EMC-kennis in huis en biedt klanten
EMC-analyses met een gedetailleerde evaluatie of
netberekeningen, naast trainingscursussen, seminars en
workshops.
3.3.4 Opties voor het beperken van
netstoringen
In het algemeen geldt dat netstoring die door frequentieomvormers veroorzaakt wordt, wordt beperkt door de
amplitude van pulsstromen te begrenzen. Hierdoor
verbetert de arbeidsfactor λ (lambda).
Diverse methoden worden aangeraden om netharmonischen te voorkomen:
Ingangssmoorspoelen of DC-tussenkringsmoor-
•
spoelen in de frequentieomvormers.
Passieve lters.
•
Actieve lters.
•
Slanke DC-tussenkringen.
•
Active Front End en Low Harmonic Drives.
•
Gelijkrichters met 12, 18 of 24 pulsen per cyclus.
•
Radiofrequente interferentie
3.3.5
Frequentieomvormers genereren radiofrequente interferentie (RFI) vanwege hun stroompulsen met variabele
breedte. Omvormers en motorkabels stralen deze
componenten uit en leiden ze naar het netsysteem.
RFI-lters worden gebruikt om deze interferentie op het
net te beperken. Ze voorzien in ruisimmuniteit om
apparaten te beschermen tegen hoogfrequente geleide
interferentie. Ze beperken ook de interferentie die naar de
netkabel of door de netkabel wordt uitgestraald. De lters
zijn bedoeld om de interferentie op een speciek niveau te
begrenzen. Geïntegreerde lters behoren vaak tot de
standaardapparatuur die wordt gespeciceerd voor een
speciek immuniteitsniveau.
LET OP
Alle VLT® AQUA Drive-frequentieomvormers zijn
33
standaard uitgerust met geïntegreerde smoorspoelen om
netstoring tegen te gaan.
3.3.6.4
Wanneer een frequentieomvormer niet voldoet aan
categorie C1, moet u een waarschuwing aanbrengen. Dit is
de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Ontstoring is
gebaseerd op klasse A1, A2 en B in EN 55011. De
gebruiker draagt de eindverantwoordelijkheid voor de
juiste classicatie van apparaten en de kosten voor het
oplossen van EMC-problemen.
Waarschuwingslabels
3.3.6 Classicatie van de bedrijfslocatie
Inzicht in de vereisten voor de omgeving waarin de
frequentieomvormer zal gaan werken, is de belangrijkste
factor met betrekking tot EMC-conformiteit.
3.3.6.1
Bedrijfslocaties die zijn aangesloten op het openbare
laagspanningsnet, met inbegrip van licht-industriële
omgevingen, zijn geclassiceerd als Omgeving 1/klasse B.
Deze hebben geen eigen hoogspannings- of middenspanningsdistributietransformatoren voor een afzonderlijk
netsysteem. De omgevingsclassicaties gelden zowel
binnen als buiten gebouwen. Sommige algemene
voorbeelden zijn bedrijventerreinen, woonhuizen,
restaurants, parkeerterreinen en recreatiefaciliteiten.
3.3.6.2
Industriële omgevingen zijn niet aangesloten op het
openbare net. In plaats daarvan beschikken ze over eigen
hoogspannings- of middenspanningsdistributietransformatoren. De omgevingsclassicaties gelden zowel binnen
als buiten de gebouwen.
Ze worden gedenieerd als industrieel en worden
gekenmerkt door specieke elektromagnetische condities:
3.3.6.3
In gebieden met middenspanningstransformatoren die
duidelijk zijn afgebakend van andere gebieden, bepaalt de
gebruiker voor welk type omgeving zijn installatie wordt
geclassiceerd. Het is de verantwoordelijkheid van de
gebruiker om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de
elektromagnetische compatibiliteit die nodig is voor een
probleemloze werking van alle apparaten binnen gespeci-ceerde condities. Enkele voorbeelden van speciale
omgevingen zijn winkelcentra, supermarkten, tankstations,
kantoorgebouwen en pakhuizen.
Omgeving 1/klasse B: Huishoudelijk
Omgeving 2/klasse A: Industrieel
De aanwezigheid van industriële, wetenschap-
•
pelijke of medische apparatuur.
Het schakelen van grote inductieve en capacitieve
•
belastingen.
Het ontstaan van sterk magnetische velden
•
(bijvoorbeeld vanwege hoge stromen).
Speciale omgevingen
3.3.7 Gebruik met geïsoleerde ingangsbron
De meeste krachtinstallaties in de Verenigde Staten
gebruiken de aarde als referentie. Hoewel dit in de
Verenigde Staten niet gebruikelijk is, kan het ingangsvermogen van een geïsoleerde bron komen. Alle Danfossfrequentieomvormers kunnen zowel met een geïsoleerde
ingangsbron als met voedingskabels met een aardreferentie worden gebruikt.
Arbeidsfactorcorrectie
3.3.8
Arbeidsfactorcorrigerende apparatuur dient om de
faseverschuiving (φ) tussen de spanning en de stroom te
beperken om de arbeidsfactor dichter bij 1 (cos φ) te
brengen. Dit is nodig wanneer een groot aantal inductieve
belastingen, zoals motoren of voorschakelapparaten voor
lampen, worden gebruikt in een elektrische distributiesysteem. Frequentieomvormers met een geïsoleerde DCtussenkring trekken geen blindvermogen van het
netsysteem en genereren geen arbeidsfactorcorrigerende
faseverschuivingen. Ze hebben een cos φ van ongeveer 1.
Daarom hoeft bij het dimensioneren van arbeidsfactorcorrigerende apparatuur geen rekening te worden gehouden
met motoren met toerentalregeling. De stroom die door de
fasecorrigerende apparatuur wordt getrokken, neemt
echter toe omdat de frequentieomvormer harmonischen
genereert. De belasting en warmtefactor op de condensatoren neemt toe wanneer het aantal bronnen van
harmonischen toeneemt. Rust arbeidsfactorcorrigerende
apparatuur daarom uit met smoorspoelen. De
smoorspoelen voorkomen ook resonantie tussen belastingsinductanties en de capaciteit. Ook voor omvormers met
cos φ < 1 zijn smoorspoelen in de arbeidsfactorcorrigerende apparatuur nodig. Houd bij het bepalen van de
kabelmaat ook rekening met het hogere blindvermogen.
Om ervoor te zorgen dat het circuit voor onderdrukking
van stootspanningen op de ingang correct werkt, moet u
een tijdsvertraging instellen tussen opeenvolgende schakelingen van het ingangsvermogen.
Tabel 3.16 toont de minimumtijd die moet worden
aangehouden tussen schakelingen van het ingangsvermogen.
Ingangsspanning [V]
Wachttijd [s]
Tabel 3.16 Vertraging ingangsvermogen
3.3.10
Transiënten zijn korte spanningspieken in het bereik van
enkele duizenden volt. Ze kunnen optreden in alle typen
vermogensdistributiesystemen, inclusief industriële en
woonomgevingen.
Blikseminslagen zijn een veelvoorkomende oorzaak van
transiënten. Transiënten worden echter ook veroorzaakt
door grote belastingen op of van de lijn te schakelen, of
door andere nettransiënten veroorzakende apparatuur,
zoals arbeidsfactorcorrigerende apparatuur, te schakelen.
Transiënten kunnen ook worden veroorzaakt door
kortsluiting, het activeren van circuitbreakers in
vermogensdistributiesystemen en inductieve koppeling
tussen parallelle kabels.
De norm EN 61000-4-1 beschrijft de vormen van deze
transiënten en hoeveel energie ze bevatten. Hun
schadelijke
beperkt. Gasgevulde overspanningsaeiders en
vonkbruggen bieden primaire bescherming tegen hogeenergietransiënten. Voor secundaire bescherming maken
de meeste elektronische apparaten, waaronder frequentieomvormers, gebruik van spanningsafhankelijke
weerstanden (varistoren) om transiënten af te zwakken.
3.3.11
Nettransiënten
eecten kunnen op diverse manieren worden
Werking met een stand-bygenerator
380415460600
486583133
totale harmonische vervorming toe. Met een juist ontwerp
kunnen generatoren in een systeem werken waarin
apparaten zijn opgenomen die harmonischen opwekken.
We adviseren om bij het ontwerp van het systeem het
gebruik van stand-bygeneratoren te overwegen.
Wanneer het systeem omschakelt van netbedrijf
•
naar generatorbedrijf neemt de harmonische
belasting gewoonlijk toe.
Ontwerpers moeten de toename in de
•
harmonische belasting berekenen of meten om
ervoor te zorgen dat de vermogenskwaliteit
voldoet aan de voorschriften die gelden om
harmonischenproblemen en uitval van apparatuur
te voorkomen.
Voorkom asymmetrische belasting van de
•
generator, omdat dit leidt tot hogere verliezen en
een mogelijke toename van de totale
harmonische vervorming.
Een 5/6 verschuiving van de generatorwikkeling
•
zwakt de 5e en 7e harmonische af, maar kan de
3e harmonische doen toenemen. Een 2/3
verschuiving verlaagt de 3e harmonische.
Waar mogelijk moet de operator de arbeidsfactor-
•
corrigerende apparatuur loskoppelen omdat deze
resonantie in het systeem veroorzaakt.
Smoorspoelen of actieve absorptielters, evenals
•
resistieve belastingen die parallel werken, kunnen
harmonischen afzwakken.
Capacitieve belastingen die parallel werken,
•
kunnen voor een extra belasting zorgen vanwege
onvoorspelbare resonantie-eecten.
Een meer nauwkeurige analyse is mogelijk door gebruik te
maken van netanalysesoftware zoals HCS. Ga voor het
analyseren van netsystemen naar http://www.danfoss-hcs.com/Default.asp?LEVEL=START om software te
downloaden.
Bij gebruik van de frequentieomvormer in combinatie met
harmonischen opwekkende apparaten, vindt u de
maximale belastingen voor een probleemloze werking van
de installatie in de tabel met harmonische limieten.
33
Gebruik backupvoedingssystemen wanneer ononderbroken
bedrijf vereist is bij uitval van de netvoeding. Deze worden
ook naast het openbare net gebruikt om een hoger
ingangsvermogen te realiseren. Dit is de standaardpraktijk
voor warmte-krachtkoppelingen, waarbij wordt
geproteerd van het hoge rendement dat met deze vorm
van energieomzetting wordt behaald. Wanneer backupvermogen door een generator wordt geleverd, is de
netimpedantie meestal hoger dan wanneer het vermogen
afkomstig is van het openbare net. Hierdoor neemt de
nominale generatorbelasting.
B6-gelijkrichter met smoorspoel ⇒ maximaal
•
20-35% van de nominale generatorbelasting,
afhankelijk van de samenstelling.
Gestuurde B6-gelijkrichter ⇒ maximaal 10% van
•
de nominale generatorbelasting.
175HA036.11
U
1
V
1
W
1
969798
FC
Motor
U
2
V
2
W
2
U
1
V
1
W
1
969798
FC
Motor
U
2
V
2
W
2
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.4 Motorintegratie
3.4.1 Afwegingen bij selecteren motor
De frequentieomvormer kan elektrische belasting van een
motor veroorzaken. Houd daarom rekening met de
33
volgende eecten op de motor wanneer u een passende
motor voor een frequentieomvormer zoekt:
Isolatiebelasting
•
Lagerbelasting
•
Thermische belasting
•
Sinuslter en dU/dt-lters
3.4.2
Uitgangslters bieden bij bepaalde motoren voordelen
doordat de elektrische belasting wordt beperkt en grotere
kabellengtes mogelijk worden gemaakt. Tot de uitgangsopties behoren sinuslters (ook wel LC-lters genoemd) en
dU/dt-lters. De dU/dt-lters verminderen de scherpe
stijging van de puls.
Sinuslters vlakken de spanningspulsen af om ze om te zetten in een bijna sinusvormige
uitgangsspanning. Bij sommige frequentieomvormers
voldoen de sinuslters aan EN 61800-3 RFI-categorie C2
voor niet-afgeschermde motorkabels; zie
hoofdstuk 3.7.5 Sinuslters.
Zie hoofdstuk 3.7.5 Sinuslters en hoofdstuk 3.7.6 dU/dt-lters
voor meer informatie over dU/dt-lteropties.
Afbeelding 3.10 Klemaansluiting voor rechtsom en linksom
draaien
Zie en hoofdstuk 6.2.9 dU/dt-lters voor meer informatie
over bestelnummers voor sinuslters en dU/dt-lters.
3.4.3
Een correcte aarding van de motor is essentieel voor de
persoonlijke veiligheid en om te voldoen aan de
elektrische EMC-vereisten voor laagspanningsapparatuur.
Een correcte aarding is nodig voor een eectief gebruik
van afscherming en lters. De ontwerpgegevens moeten
worden gecontroleerd op een correcte EMC-implementatie.
3.4.4
Aanbevelingen en specicaties voor motorkabels zijn te
vinden in hoofdstuk 7.5
Alle typen 3-fasige asynchrone standaardmotoren kunnen
door een frequentieomvormer worden bestuurd. De
draairichting is rechtsom op basis van de fabrieksinstelling.
Hierbij is de uitgang van de frequentieomvormer als volgt
aangesloten:
Correcte motoraarding
Motorkabels
Kabelspecicaties.
Wijzig de draairichting door 2 fasen van de motorkabel te
verwisselen of door de instelling in 4-10 Draairichtingmotor te wijzigen.
Afscherming motorkabel
3.4.5
Frequentieomvormers genereren op de uitgangen pulsen
met steile anken. Deze pulsen bevatten hoogfrequente
componenten (die tot in het gigahertzbereik lopen), die
ongewenste straling vanaf de motorkabel veroorzaken.
Afgeschermde motorkabels beperken deze uitstraling.
Het doel van afscherming is om:
de magnitude van interferentie door straling te
•
beperken;
de immuniteit tegen interferentie bij afzonderlijke
•
apparaten te verbeteren.
De afscherming vangt de hoogfrequente componenten af
en leidt ze terug naar de interferentiebron, in dit geval de
frequentieomvormer. Afgeschermde motorkabels bieden
ook immuniteit tegen interferentie van externe bronnen in
de nabijheid.
Zelfs een goede afscherming kan de straling niet volledig
elimineren. Systeemcomponenten die zich in omgevingen
met straling bevinden, moeten werken zonder functieverlies.
3.4.6 Aansluiten van meerdere motoren
LET OP
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er bij
de start en bij lage toerentallen problemen optreden. Dit
komt omdat de relatief hoge ohmse weerstand in de
stator van kleine motoren een hogere spanning vereist
bij de start en bij lage toerentallen.
De frequentieomvormer kan een aantal parallel
aangesloten motoren besturen. Neem bij een parallelle
motoraansluiting het volgende in acht:
In sommige toepassingen kan de modus VVC+
•
worden gebruikt.
De totale stroom die door de motoren wordt
•
opgenomen, mag niet groter zijn dan de
nominale uitgangsstroom I
omvormer.
Gebruik geen gemeenschappelijk koppelpunt
•
voor lange kabellengtes; zie Afbeelding 3.12.
De
•
•
•
•
gespeciceerde totale lengte van de
motorkabel in Tabel 3.4 is van toepassing zolang
de parallelle kabels kort worden gehouden (elk
korter dan 10 m); zie Afbeelding 3.14 en
Afbeelding 3.15.
Houd rekening met de spanningsval over de
motorkabel; zie Afbeelding 3.15.
Gebruik voor lange parallelle kabels een
zie Afbeelding 3.15.
Zie Afbeelding 3.16 voor informatie over lange
kabels zonder parallelle aansluiting.
van de frequentie-
INV
LC-lter;
33
Afbeelding 3.11 Gemeenschappelijk koppelpunt voor korte
kabellengtes
Afbeelding 3.12 Gemeenschappelijk koppelpunt voor lange
kabellengtes
LET OP
Wanneer motoren parallel zijn aangesloten, moet u
1-01 Motorbesturingsprincipe instellen op [0] U/f.
Afbeelding 3.13 Parallelle kabels zonder belasting
Harmonische interferentie die wordt gegenereerd door de
motorbekabeling, kan stuursignalen in de stuurkabels van
de frequentieomvormer aantasten en leiden tot
stuurfouten. Motorkabels en stuurkabels moeten van elkaar
worden gescheiden. Interferentie-eecten nemen door
scheiding aanzienlijk af.
De afstand tussen stuurkabels en motorkabels
•
moet groter zijn dan 200 mm.
Het gebruik van scheidingsstroken is essentieel
•
bij kleinere scheidingen om koppeling of
overdracht van interferentie te voorkomen.
De afscherming van stuurkabels moet aan beide
•
zijden op dezelfde manier worden aangesloten
als de afscherming van motorkabels.
Afgeschermde met gedraaide geleiders bieden de
•
hoogste verzwakking. De afzwakking van het
magnetische veld neemt toe van circa 30 dB met
een enkelvoudige afscherming tot 60 dB met een
dubbele afscherming en tot circa 75 dB als de
geleiders ook gedraaid zijn.
Thermische motorbeveiliging
3.4.8
De frequentieomvormer biedt thermische motorbeveiliging
op diverse manieren:
De X-as toont de verhouding tussen I
nominaal. De Y-as toont de tijd in seconden voordat het
ETR uitschakelt. De curves tonen het karakteristieke
nominale toerental, bij twee keer het nominale toerental
en bij 0,2 keer het nominale toerental.
Bij lagere toerentallen schakelt het ETR uit bij een lagere
warmteontwikkeling vanwege de verminderde koeling van
de motor. Op die manier wordt de motor beschermd tegen
oververhitting, ook bij lage toerentallen. De ETR-functie
berekent de motortemperatuur op basis van de actuele
stroom en het actuele toerental.
motor
en I
motor
33
De koppelbegrenzing beschermt de motor tegen
•
overbelasting, bij alle toerentallen.
Het minimale toerental begrenst het minimale
•
bereik van het bedrijfstoerental, bijvoorbeeld
tussen 30 en 50/60 Hz.
Het maximale toerental begrenst de maximale
•
uitgangssnelheid.
De ingang is beschikbaar voor een externe
•
thermistor.
Elektronisch thermisch relais (ETR) voor
•
asynchrone motoren simuleert een bimetaalrelais
op basis van interne metingen. Het ETR meet de
actuele stroom, snelheid en tijd voor het
berekenen van de motortemperatuur en
beschermt de motor tegen oververhitting door
een waarschuwing te genereren of door geen
vermogen meer aan de motor te leveren. De
kenmerken van het ETR vindt u in Afbeelding 3.17.
Uitgangscontactor
3.4.9
Hoewel dit over het algemeen niet wordt aanbevolen, is
het gebruik van een uitgangscontactor tussen de motor en
de frequentieomvormer niet schadelijk voor de frequentieomvormer. Het sluiten van een voorheen geopende
uitgangsschakelaar kan ertoe leiden dat een actieve
frequentieomvormer wordt aangesloten op een gestopte
motor. Hierdoor kan de frequentieomvormer uitschakelen
(trip) en een fout weergeven.
3.4.10
Gebruik een statische (mechanische) of dynamische rem
om de belasting op de motoras te remmen.
3.4.11
Dynamische remmen vindt plaats door middel van:
Remfuncties
Dynamisch remmen
Weerstandsrem: Een rem-IGBT zorgt ervoor dat de
•
overspanning onder een voorgeschreven drempel
blijft door de remenergie van de motor af te
voeren naar de remweerstand.
AC-rem: De remenergie wordt verdeeld in de
•
motor door de verliescondities in de motor te
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
wijzigen. De AC-remfunctie kan niet worden
gebruikt in toepassingen met een hoge wisselfrequentie omdat dit zal leiden tot oververhitting
van de motor.
DC-rem: Een overgemoduleerde DC-stroom die
•
aan de AC-stroom wordt toegevoegd, werkt als
33
een wervelstroomrem.
Zorg ervoor dat de weerstand geschikt is voor de vereiste
remtijd.
Berekening remweerstand
Om te voorkomen dat de frequentieomvormer om veiligheidsredenen uitschakelt wanneer de motor remt, moet u
de weerstandswaarde selecteren op basis van het piekremvermogen en de tussenkringspanning. Bereken de
weerstand van de remweerstand als volgt:
3.4.12 Berekening remweerstand
Een remweerstand is vereist om tijdens elektrisch
gegenereerd remmen de warmte af te voeren en toename
van de DC-tussenkringspanning op te vangen. Het gebruik
van een remweerstand zorgt ervoor dat de energie wordt
geabsorbeerd in de remweerstand en niet in de frequentieomvormer. Zie de Brake Resistor Design Guide voor meer
informatie.
Berekening belastingscyclus
Als de hoeveelheid kinetische energie die tijdens elke
remperiode wordt overgebracht naar de weerstand niet
bekend is, kan het gemiddelde vermogen worden
berekend op basis van de cyclustijd en de remtijd
(intermitterende belastingscyclus). De weerstand voor een
intermitterende belastingscyclus is een indicatie van de
belastingscyclus wanneer de weerstand actief is (zie
Afbeelding 3.18). Leveranciers van motoren gebruiken vaak
S5 ter specicatie van de toelaatbare belasting, een
uitdrukking van de intermitterende belastingscyclus.
Rbr =
De prestaties van de remweerstand hangen af van de DCtussenkringspanning (Udc).
Udc is de spanning waarbij de rem wordt geactiveerd. De
remfunctie van de FC-serie wordt bepaald op basis van de
netvoeding.
Netvoedingsingang
[V AC]
FC 202 3 x 200-240390405410
FC 202 3 x 380-480778810820
FC 202 3 x 525-600
FC 202 3 x 525-600
FC 202 3 x 525-690109911091130
Tabel 3.18 DC-tussenkringspanning (Udc)
1) Behuizingsgrootte A, B, C
2) Behuizingsgrootte D, E, F
Udc
P
peak
2
Ω
Waarschuwi
Rem
actief
[V DC]
1)
2)
943965975
109911091130
ng
hoge
spanning
[V DC]
Alarm
over-
spanning
[V DC]
Afbeelding 3.18 Belastingscyclus remweerstand
Bereken de intermitterende belastingscyclus voor de
weerstand wordt als volgt:
Belastingscyclus = tb/T
T is de cyclustijd in seconden
tb is de remtijd in seconden (van de cyclustijd)
Danfoss levert remweerstanden met een belastingscyclus
van 5%, 10% en 40%. Bij een belastingscyclus van 10%
absorberen de remweerstanden het remvermogen
gedurende 10% van de cyclustijd. De resterende 90% van
de cyclustijd wordt gebruikt om de overtollige warmte af
te voeren.
Gebruik de remweerstand R
om ervoor te zorgen dat de
rec
frequentieomvormer in staat is om te remmen bij het
hoogst mogelijke remkoppel (M
) van 160%. De formule
br(%)
kan als volgt worden geschreven:
2
U
x100
R
Ω =
rec
η
is typisch 0,90
motor
η
is typisch 0,98
VLT
P
motor
xM
dc
br( % )
xη
VLT
xη
motor
Wanneer een remweerstand met een hogere weerstand
wordt geselecteerd, kan het remkoppel van 160%/150%/
110% niet worden gehaald en bestaat het risico dat de
frequentieomvormer om veiligheidsredenen uitschakelt bij
overspanning van de DC-tussenkring.
Om bij een lager koppel, bijvoorbeeld 80%, te kunnen
remmen, is het mogelijk om een remweerstand met een
lager nominaal vermogen te installeren. Bereken de maat
met behulp van de formule voor het berekenen van R
rec
Frequentieomvormer met behuizingsgrootte D en F
bevatten meer dan één remchopper. Gebruik voor deze
behuizingsgroottes een remweerstand voor elke chopper.
De VLT® Brake Resistor MCE 101 Design Guide bevat de
meest actuele selectiegegevens en beschrijft de berekeningsstappen in meer detail, zoals:
berekening van het remvermogen;
•
berekening van het piekvermogen van de
•
remweerstand;
Berekening van het gemiddelde vermogen van
•
de remweerstand;
Afremmen van massatraagheid.
•
3.4.13 Remweerstandkabels
EMC (gedraaide kabels/afscherming)
Gebruik afgeschermde kabels/draden om de
ceerde EMC-prestaties van de frequentieomvormer te
realiseren. Bij gebruik van niet-afgeschermde draden raden
we aan om de draden ineen te draaien om de elektrische
ruis van de draden tussen de remweerstand en de frequentieomvormer te beperken.
Gebruik een metalen afscherming om de EMC-prestaties te
verbeteren.
3.4.14
Remweerstand en rem-IGBT
gespeci-
functie wanneer bijvoorbeeld de uitlooptijd te kort is,
aangezien uitschakeling van de frequentieomvormer zo
wordt vermeden. In deze situatie wordt de uitlooptijd
verlengd.
3.4.15 Energierendement
Rendement van de frequentieomvormer
De belasting van de frequentieomvormer heeft weinig
invloed op het rendement.
Dit houdt tevens in dat het rendement van de frequentieomvormer niet verandert door het wijzigen van de U/fkarakteristieken. De U/f-karakteristiek is echter wel van
invloed op het rendement van de motor.
Het rendement daalt enigszins als de schakelfrequentie is
ingesteld op een waarde boven 5 kHz. Het rendement zal
ook enigszins afnemen als de motorkabel langer is dan 30
m.
Rendement berekenen
Bereken het rendement van de frequentieomvormer bij
verschillende belastingen op basis van Afbeelding 3.19.
Vermenigvuldig de factor in deze
rendementsfactor die in hoofdstuk 7.1 Elektrische gegevens
staat vermeld.
graek met de relevante
33
Bewaking remweerstandsvermogen
Bovendien maakt de rembewakingsfunctie het mogelijk
om het actuele vermogen en het gemiddelde vermogen
over een geselecteerde tijdsperiode uit te lezen. De rem
kan ook het remvermogen bewaken en ervoor zorgen dat
dit niet boven een bepaalde, in 2-12 Begrenzingremvermogen (kW) ingestelde begrenzing uitkomt.
Selecteer in 2-13 Bewaking remvermogen de functie die
moet worden uitgevoerd wanneer het vermogen dat wordt
overgebracht naar de remweerstand, de in 2-12 Begrenzingremvermogen (kW) ingestelde begrenzing overschrijdt.
LET OP
De bewaking van het remvermogen is geen veiligheidsfunctie. Het remweerstandcircuit beschikt niet over
aardlekbeveiliging.
De rem is beveiligd tegen kortsluiting van de
remweerstand en de remtransistor wordt bewaakt zodat
kortsluiting van de transistor tijdig ontdekt wordt. Gebruik
een relaisuitgang of digitale uitgang om de remweerstand
bij een fout in de frequentieomvormer te beschermen
tegen overbelasting.
Afbeelding 3.19 Typische rendementscurves
Voorbeeld: uitgaande van een 55 kW, 380-480 V ACfrequentieomvormer met een belasting van 25% en een
toerental van 50%. De graek geeft 0,97 aan, terwijl het
nominale rendement voor een 55 kW-frequentieomvormer
0,98 bedraagt. Het feitelijke rendement is dan: 0,97 x 0,98
= 0,95.
Als alternatieve remfunctie kunt in 2-17 Overspanningsreg.
een overspanningsbeveiliging (OVC) inschakelen. Deze
functie is actief voor alle eenheden bij een toename van
de DC-tussenkringspanning. De functie zorgt ervoor dat
een uitschakeling (trip) kan worden vermeden. Dit gebeurt
door de uitgangsfrequentie te verhogen om de spanning
vanuit de DC-tussenkring te beperken. Dit is een nuttige
Het rendement van een motor die is aangesloten op de
frequentieomvormer, hangt af van het magnetiseringsniveau. Het motorrendement is afhankelijk van het type
motor.
Binnen het gebied van 75-100% van het
33
•
nominale koppel is het motorrendement bijna
constant, zowel bij aansluiting op de frequentieomvormer als bij werking direct op het net.
De invloed van de U/f-karakteristiek op kleine
•
motoren is marginaal. Bij gebruik van motoren
vanaf 11 kW is de gunstige invloed op het
rendement echter aanzienlijk.
De schakelfrequentie is niet van invloed op het
•
rendement van kleine motoren. Bij motoren van
11 kW en hoger verbetert het rendement met
1-2%. Dit komt omdat de sinusvorm van de
motorstroom bij hoge schakelfrequenties bijna
perfect is.
Systeemrendement
Het systeemrendement is te berekenen door het
rendement van de frequentieomvormer te vermenigvuldigen met het rendement van de motor.
Wanneer de stuurklemmen zijn bedraad en correct zijn geprogrammeerd, voorzien ze in:
terugkoppelings-, referentie- en andere ingangssignalen naar de frequentieomvormer;
•
communicatie van status en foutcondities van de frequentieomvormer;
•
relais voor het aansturen van hulpapparatuur;
•
een interface voor seriële communicatie;
•
24 V-common.
•
Stuurklemmen zijn voor diverse functies te programmeren door middel van de parameteropties via het lokale bedieningspaneel (LCP) aan de voorzijde van de eenheid of via externe bronnen. De meeste stuurkabels moeten door de klant zelf
worden geleverd, tenzij ze af fabriek zijn besteld.
33
Afbeelding 3.20 Eenvoudig bedradingsschema
A = analoog, D = digitaal
*Klem 37 (optioneel) wordt gebruikt voor STO. Installatie-instructies voor de STO-functie vindt u in de VLT® Frequency
Converters - Safe Torque O Operating Instructions.
**Sluit de kabelafscherming niet aan.
Zie hoofdstuk 2.5.18 EMC-conformiteit en hoofdstuk 3.2 EMC,
harmonischen en aardlekbeveiliging voor meer informatie
over EMC.
Verticale vrije ruimte
Voor optimale koelomstandigheden moet u ervoor zorgen
dat de lucht boven en onder de frequentieomvormer vrij
kan circuleren. Zie Afbeelding 3.24.
LET OP
33
EMC-STORINGEN
Gebruik afgeschermde kabels voor motor en stuurkabels
en afzonderlijke kabels voor ingangsvermogen,
motorkabels en stuurkabels. Als voedings-, motor- en
stuurkabels niet van elkaar worden gescheiden, kan dit
resulteren in een onbedoelde werking of verminderde
prestaties. De afstand tussen voedings-, motor- en
stuurkabels moet minimaal 200 mm (7,9 inch) bedragen.
3.6 Mechanische planning
3.6.1 Vrije ruimte
Installatie naast elkaar is mogelijk voor alle behuizingsgroottes, behalve bij gebruik van een IP 21/IP 4X/Type 1behuizingsset (zie hoofdstuk 3.7 Opties en accessoires).
Horizontale vrije ruimte, IP 20
De behuizingsgroottes A en B met IP 20 kunnen zonder
vrije ruimte naast elkaar worden geplaatst. Hierbij is de
juiste montagevolgorde wel belangrijk. Afbeelding 3.23
toont de juiste montage.
Afmetingen
behuizing
a [mm]100200225
b [mm]100200225
A1*/A2/A3/A4/
A5/B1
B2/B3/B4/
C1/C3
C2/C4
Afbeelding 3.23 Correcte installatie naast elkaar zonder vrije
ruimte
Horizontale vrije ruimte, IP 21-behuizingsset
Bij gebruik van de IP 21-behuizingsset voor behuizingsgrootte A1, A2 of A3 moet u tussen de
frequentieomvormers een vrije ruimte aanhouden van
minimaal 50 mm.
Afbeelding 3.24 Verticale vrije ruimte
wandmontage
3.6.2
Bij montage op een vlakke wand hebt u geen achterwand
nodig.
Gebruik een achterwand bij montage op een niet vlakke
wand om te zorgen voor voldoende koellucht over het
koellichaam. Gebruik de achterwand alleen bij behuizing
A4, A5, B1, B2, C1 en C2.
Gebruik voor frequentieomvormers met beschermingsklasse IP 66 een sluitring van vezel of nylon om de
epoxycoating te beschermen.
1Achterwand
2Frequentieomvormer met IP 66-behuizing
3Achterwand
4Vezel sluitring
Afbeelding 3.26 Montage met achterwand voor beschermingsklasse IP 66
Toegang
3.6.3
Raadpleeg de tekeningen in hoofdstuk 8.1 Tekeningen voor
aansluiting netvoeding (3 fasen) en hoofdstuk 8.2 Tekeningen
voor motoraansluiting wanneer u voorafgaand aan de
montage de toegang tot de bekabeling gaat plannen.
Design guide
3.7
Opties en accessoires
Opties
Zie hoofdstuk 6 Typecode en selectie voor bestelnummers
Netafscherming
Voedingsklemmen en ingangsplaten kunnen
•
worden voorzien van Lexan® afscherming om
bescherming te bieden tegen onbedoeld
aanraken wanneer de deur van de behuizing
openstaat.
Verwarmingstoestellen en thermostaat: Om
•
condensvorming in de behuizing te voorkomen,
kunnen in behuizingen van frame F verwarmingstoestellen worden gemonteerd die worden
geregeld via een automatische thermostaat. Bij
gebruik van de standaardinstellingen van de
thermostaat worden de verwarmingstoestellen
ingeschakeld bij 10 °C (50 °F) en uitgeschakeld bij
15,6 °C (60 °F).
RFI-lters
Frequentieomvormers zijn standaard uitgerust
•
met geïntegreerde RFI-lters, klasse A2. Voor een
hogere mate van RFI-bescherming zijn optionele
RFI-lters voor klasse A1 leverbaar. Deze bieden
onderdrukking van RF-interferentie en elektromagnetische straling overeenkomstig EN 55011.
Reststroomapparaat (RCD)
Gebruik de kernbalansmethode om aardsluitstromen te
bewaken in geaarde systemen en geaarde systemen met
een hoge weerstand (TN- en TT-systemen in IECterminologie). Er is een waarschuwingssetpoint (50% van
alarmsetpoint) en een alarmsetpoint. Bij elk setpoint hoort
een SPDT-alarmrelais voor extern gebruik. Hiervoor is een
externe stroomtransformator van het venstertype nodig (te
leveren en te installeren door de klant).
Geïntegreerd in het STO-circuit van de frequentie-
•
omvormer
IEC 60755 Type B apparaatbewaking, pulserende
•
DC- en zuivere DC-aardsluitstromen
Niveau-indicatie van aardsluitstroom door middel
•
van ledbalkje (10-100% van het setpoint)
Foutgeheugen
•
TEST/RESET-toets
•
Isolatieweerstandsmonitor (IRM)
Bewaakt de isolatieweerstand in ongeaarde systemen (ITsystemen in IEC-terminologie) tussen de
systeemfasegeleiders en aarde. Er is een ohms waarschuwingssetpoint en een alarmsetpoint voor het
isolatieniveau. Bij elk setpoint hoort een SPDT-alarmrelais
voor extern gebruik. NB Op elk ongeaard (IT-) systeem kan
slechts één isolatieweerstandsmonitor worden aangesloten.
Geïntegreerd in het veiligestopcircuit van de
•
frequentieomvormer
Lcd-display voor de isolatieweerstand
hoofdstuk 3.4.12 Berekening remweerstand en voor
meer informatie over remweerstanden.
Deze klemmen maken het mogelijk om regene-
•
ratieve eenheden aan te sluiten op de DC-bus
aan de condensatorbankzijde van de DC-tussenkringspoelen voor regeneratief remmen. De
regeneratieve klemmen voor frame F zijn
berekend op ongeveer de helft van het nominale
vermogen van de frequentieomvormer. Neem
contact op met de fabriek voor de geldende
limieten voor het regeneratieve vermogen op
basis van de vermogensklasse en spanning van
uw specieke frequentieomvormer.
Deze klemmen zorgen voor aansluiting op de DC-
•
bus aan de gelijkrichterzijde van de DCtussenkringspoelen maken het mogelijk om het
vermogen van de DC-bus te delen met meerdere
frequentieomvormers. De loadsharingklemmen
voor frame F zijn berekend op ongeveer 1/3 van
het nominale vermogen van de frequentieomvormer. Neem contact op met de fabriek voor de
geldende loadsharinglimieten op basis van de
vermogensklasse en spanning van uw specieke
frequentieomvormer.
Het gebruik van zekeringen wordt aanbevolen
•
voor een snel reagerende beveiliging tegen
stroomoverbelasting van de frequentieomvormer.
Beveiliging door middel van zekeringen beperkt
eventuele schade aan de frequentieomvormer en
zorgt voor een minimale stilstandtijd bij
storingen. Zekeringen moeten voldoen aan de
certicering voor maritieme toepassingen.
Een op de deur gemonteerde hendel voor
•
handmatige bediening van een netschakelaar om
de spanning naar de frequentieomvormer in- of
uit te schakelen en zo de veiligheid tijdens
onderhoudswerkzaamheden te verhogen. De
netschakelaar zorgt tevens voor vergrendeling
van de deur van de behuizing om te voorkomen
dat deze kan worden geopend wanneer er nog
spanning op de eenheid staat.
Een circuitbreaker kan extern worden
•
uitgeschakeld (trip) maar moet handmatig
worden gereset. Circuitbreakers werken tevens als
vergrendeling van de deuren van de behuizing
Contactors
Handmatige motorstarters
Voorziet in 3-fasespanning voor de elektrische koelventilatoren die vaak vereist zijn bij grotere motoren. De
spanning voor de starters wordt geleverd via de
belastingzijde van een aanwezige contactor, circuitbreaker
of netschakelaar of via de ingangszijde van het optionele
RFI-lter, klasse 1. De spanning is beveiligd met een
zekering vóór elke motorstarter, en is uitgeschakeld
wanneer de spanning naar de frequentieomvormer is
uitgeschakeld. Maximaal twee starters zijn toegestaan
(slechts één als een op 30 A afgezekerd circuit is besteld).
Geïntegreerd in het STO-circuit van de frequentieomvormer.
De eenheid biedt de volgende functies:
Op 30 A afgezekerde voedingsklemmen
24 V DC-voeding
om te voorkomen dat deze kunnen worden
geopend terwijl er nog spanning op de eenheid
staat. Optionele circuitbreakers worden geleverd
inclusief zekeringen voor een snel reagerende
beveiliging tegen stroomoverbelasting van de
frequentieomvormer.
Een elektrisch gestuurde contactor maakt het
•
mogelijk de spanning naar de frequentieomvormer op afstand in- en uit te schakelen. Als de
IEC-noodstopoptie is besteld, bewaakt het Pilzveiligheidsrelais een hulpcontact op de contactor.
Bedieningsschakelaar (aan/uit)
•
Kortsluit- en overbelastingsbeveiliging met
•
testfunctie
Handmatige resetfunctie
•
3-fasespanning die overeenkomt met de
•
inkomende netspanning voor het aansluiten van
ondersteunende apparatuur van de klant
Niet beschikbaar als 2 handmatige motorstarters
•
zijn geselecteerd
De klemmen zijn uitgeschakeld wanneer de
•
spanning naar de frequentieomvormer is
uitgeschakeld.
De spanning voor de klemmen met zekering
•
wordt geleverd via de belastingzijde van een
aanwezige contactor, circuitbreaker of netschakelaar of via de ingangszijde van het optionele
RFI-lter, klasse 1.
5 A, 120 W, 24 V DC.
•
Beveiligd tegen overstroom aan de uitgang,
•
overbelasting, kortsluiting en overtemperatuur.
Voor het leveren van spanning voor
•
ondersteunende apparatuur van de klant, zoals
PLC I/O, contactors, temperatuurvoelers, indicatielampjes en/of andere elektronische hardware.
droog DC OK-contact, een groene DC OK-led en
een rode overbelastingsled.
Externe temperatuurbewaking
Bedoeld voor het bewaken van de temperatuur
•
van externe systeemcomponenten, zoals de
motorwikkelingen en/of lagers. Inclusief 8
universele ingangsmodules plus 2 specieke
thermistoringangsmodules. Alle 10 modules zijn
geïntegreerd in het STO-circuit van de frequentieomvormer en kunnen worden bewaakt via een
veldbusnetwerk (hiervoor is het nodig om een
afzonderlijke module/buskoppeling aan te
schaen). Bestel een STO-remoptie om externe
temperatuurbewaking mogelijk te maken.
Seriële communicatie
PROFIBUS DP MCA 101
PROFIBUS DP V1 biedt uitgebreide compatibiliteit,
•
een hoge beschikbaarheid, ondersteuning voor
alle toonaangevende PLC-leveranciers en
compatibiliteit met toekomstige versies.
Snelle en eciënte communicatie, transparante
•
installatie, geavanceerde diagnostiek en parameterinstelling, en automatische conguratie van
procesdata via GSD-bestanden.
De PROFINET-optie biedt connectiviteit met PROFINETgebaseerde netwerken via het PROFINET-protocol. De optie
is in staat om een enkele verbinding met een werkelijk
pakketinterval vanaf slechts 1 ms in beide richtingen te
verwerken.
Ingebouwde webserver voor diagnose en
•
uitlezing van elementaire frequentieomvormerparameters op afstand.
Conguratieoptie om automatisch e-mailbe-
•
richten naar een of meer ontvangers te
verzenden wanneer bepaalde waarschuwingen of
alarmen worden gegenereerd of zijn opgeheven.
TCP/IP voor eenvoudige toegang tot frequentie-
•
omvormerconguratiegegevens via MCT 10
setupsoftware.
Bestanden uploaden en downloaden via FTP (File
•
Transfer Protocol).
Ondersteuning van DCP (Discovery and Congu-
•
ration Protocol).
EtherNet IP MCA 121
Ethernet is de toekomstige communicatiestandaard voor
de fabrieksvloer. De EtherNet-optie is gebaseerd op de
nieuwste technologie die op dit moment beschikbaar is
voor de meest veeleisende industriële toepassingen.
EtherNet / IP breidt commercieel standaard-Ethernet uit tot
het Common Industrial Protocol (CIP™), met hetzelfde
upper-layerprotocol en objectmodel als in DeviceNet wordt
gebruikt. De MCA 121 biedt geavanceerde functies, zoals:
Ingebouwde hoogwaardige switch maakt een
•
lijntopologie mogelijk zonder gebruik te maken
van externe switches.
Geavanceerde schakel- en diagnosefuncties.
•
Een ingebouwde webserver.
•
Een e-mailclient voor het automatisch verzenden
•
van serviceberichten.
Modbus TCP MCA 122
De Modbus-optie biedt connectiviteit met Modbus TCPgebaseerd netwerken, zoals Groupe Schneider PLC-systeem
via het Modbus TCP-protocol. De optie is in staat om een
enkele verbinding met een werkelijk pakketinterval vanaf
slechts 5 ms in beide richtingen te verwerken.
Ingebouwde webserver voor diagnose en
•
uitlezing van elementaire frequentieomvormerparameters op afstand.
Conguratieoptie om automatisch e-mailbe-
•
richten naar een of meer ontvangers te
verzenden wanneer bepaalde waarschuwingen of
alarmen worden gegenereerd of zijn opgeheven.
2 Ethernet-poorten met ingebouwde schakelaar.
•
Bestanden uploaden en downloaden via FTP (File
•
Transfer Protocol).
Automatische conguratie van het IP-adres op
•
basis van het protocol.
Meer opties
General Purpose I/O MCB 101
De I/O-optie biedt een aantal extra stuuringangen en uitgangen.
3 digitale ingangen 0-24 V: logische 0 < 5 V;
•
logische 1 > 10 V
2 analoge ingangen 0-10 V: resolutie 10 bit plus
240 V AC 2 A AC-15
Inductieve belasting bij cos φ 0,4: 240 V AC 0,2 A
•
DC-1
Resistieve belasting: 24 V DC 1 A DC-13
•
Inductieve belasting: bij cos φ 0,4: 24 V DC 0,1 A
•
Minimale klembelasting: DC 5 V: 10 mA
•
Maximale schakelsnelheid bij nominale belasting/
•
min. belasting: 6 min-1/20 s-1
Bestelnummer 130B1110 ongecoat, 130B1210
•
gecoat (klasse G3/ISA S71.04-1985)
Analog I/O-optie MCB 109
Deze analoge in-/uitgangsoptie is eenvoudig te bevestigen
in de frequentieomvormer, voor geavanceerde prestaties
en regeling met behulp van de extra in-/uitgangen. Deze
optie voorziet de frequentieomvormer tevens van backupvoeding met batterij voor de interne klok van de
frequentieomvormer. Hiermee is een betrouwbare werking
van alle klokfuncties van de frequentieomvormer,
waaronder tijdgebonden acties, gewaarborgd.
3 analoge ingangen, die in te stellen zijn als
•
spannings- of temperatuuringangen.
Aansluiting van analoge signalen van 0-10 V, en
•
van Pt 1000- en Ni 1000-temperatuuringangen.
3 analoge uitgangen, die in te stellen zijn als 0-10
•
V-uitgangen.
Geïntegreerde backupvoeding voor de standaard
•
klokfunctie van de frequentieomvormer. De
backupbatterij gaat gewoonlijk 10 jaar mee,
afhankelijk van de omgevingscondities. Bestelnummer 130B1143 ongecoat, 130B1243 gecoat
(klasse G3/ISA S71.04-1985).
PTC Thermistor Card MCB 112
Met de PTC Thermistor Card MCB 112 kunnen alle Danfossfrequentieomvormers met STO worden gebruikt om
motoren in explosiegevaarlijke omgevingen te bewaken.
MCB 112 biedt superieure prestaties in vergelijking met de
ingebouwde ETR-functie en de thermistorklem.
Beschermt de motor tegen oververhitting.
•
ATEX-goedgekeurd voor gebruik met Ex d- en EX
•
e-motoren.
Sensor Input MCB 114
De optie beschermt de motor tegen oververhitting door
de temperatuur van de lagers en wikkelingen in de motor
te bewaken. Zowel de limieten als de actie zijn congu-reerbaar, en de individuele sensortemperatuur kan worden
uitgelezen via het display of een veldbus.
Extended Cascade Controller MCO 101
Eenvoudig te bevestigen en te gebruiken om de
ingebouwde cascaderegelaar uit te breiden voor het
regelen van meer pompen en een meer geavanceerde
pompregeling in master-slavemodus.
Extended Relay Card MCB 113
De Extended Relay Card MCB 113 voegt in-/uitgangen toe
aan de VLT® AQUA Drive, voor extra
Advanced Cascade Controller MCO 102
Voorziet in extra functionaliteit voor de standaard cascaderegelaar die in frequentieomvormers is geïntegreerd.
Maakt gebruik van de STO-functie van Danfoss-
•
frequentieomvormers om de motor te stoppen in
geval van overtemperatuur.
Gecerticeerd voor gebruik voor het beveiligen
•
van motoren in zone 1, 2, 21 en 22.
Gecerticeerd tot SIL2.
•
Beschermt de motor tegen oververhitting.
•
3 zelfdetecterende sensoringangen voor 2- of 3-
•
draads Pt 100/Pt 1000-sensoren.
1 extra analoge ingang 4-20 mA.
smoorkleppen of conventionele, directe in- en
uitschakeling.
Gelijkmatig gebruik van pompen en blowers
•
dankzij wisselende hoofdpomp.
24 V External Supply MCB 107
Deze optie maakt het mogelijk om een externe DCvoeding aan te sluiten, waardoor de stuurkaart en
geïnstalleerde opties blijven werken bij uitval van de
netspanning.
Bereik ingangsvermogen: 24 V DC ± 15% (max.
•
37 V in 10 s).
Maximale ingangsstroom: 2,2 A.
•
Maximale kabellengte: 75 m.
•
Ingangsbelastingscapaciteit: < 10 uF.
•
Inschakelvertraging: < 0,6 s.
•
Eenvoudig te installeren in frequentieomvormers
•
in bestaande machines.
Zorgt dat de stuurkaart en opties blijven werken
•
bij stroomonderbrekingen.
Zorgt dat veldbussen blijven werken bij stroom-
De cascaderegelaaropties breiden het aantal beschikbare
relais uit. Na installatie van de opties zijn de parameters
die nodig zijn om de functies van de cascaderegelaar in te
stellen, beschikbaar via het bedieningspaneel.
MCO 101 en 102 zijn toevoegbare opties die het
ondersteunde aantal pompen en de functionaliteit van de
in de VLT® AQUA Drive ingebouwde cascaderegelaar
uitbreiden.
De volgende opties voor cascaderegeling zijn beschikbaar
voor de VLT® AQUA Drive:
De uitgebreide cascaderegelaar kan in 2 modi worden
gebruikt:
•
•
MCO 101 maakt het mogelijk om in totaal 5 relais te
gebruiken voor de cascaderegeling. MCO 102 maakt het
mogelijk om in totaal 8 pompen te besturen. De opties zijn
in staat om van hoofdpomp te wisselen op basis van 2
relais per pomp.
Specicaties voor meer informatie.
Met de uitgebreide functies die worden bepaald
in parametergroep 27-** Cascade CTL Option.
Voor uitbreiding van het aantal beschikbare relais
voor de basiscascaderegelaar,
die zijn in te stellen via parametergroep 25-**Cascaderegelaar.
Als de MCO 102 is geïnstalleerd, kan met de relaisoptie
MCB 105 het aantal relais worden uitgebreid tot 13.
Toepassing
Een cascaderegeling is een veel gebruikt regelsysteem om
parallel aangesloten pompen of ventilatoren op energiezuinige wijze te besturen.
De cascaderegelaaroptie maakt het mogelijk om meerdere,
parallel aangesloten pompen te regelen door:
afzonderlijke pompen automatisch in/uit te
•
schakelen;
het toerental van de pompen te regelen.
•
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Bij gebruik van cascaderegelaars worden de afzonderlijke
pompen automatisch aangezet (gefaseerde inschakeling)
en uitgezet (gefaseerde uitschakeling) wanneer dit noodzakelijk is om het vereiste systeemvermogen voor ow of
druk te handhaven. Ook het toerental van de pompen die
op de VLT® AQUA Drive zijn aangesloten, wordt geregeld
33
om te zorgen voor een gelijkmatig systeemvermogen.
Beoogd gebruik
Hoewel de cascaderegelaaropties speciaal bedoeld zijn
voor pomptoepassingen, is het ook mogelijk om cascaderegelaars te gebruiken voor alle toepassingen waarbij
meerdere motoren parallel zijn aangesloten.
Werkingsprincipe
De software voor de cascaderegelaar draait op één
frequentieomvormer waarop de cascaderegelaaroptie is
geïnstalleerd. Deze bestuurt een aantal pompen die
afzonderlijk worden geregeld door een frequentieomvormer of rechtstreeks zijn aangesloten via een contactor
of softstarter.
Bij extra frequentieomvormers in het systeem (slavefrequentieomvormers) is geen optiekaart voor een
Afbeelding 3.27 Toepassingsoverzicht
cascaderegelaar nodig. Ze werken in een regeling zonder
terugkoppeling en ontvangen hun snelheidsreferentie van
de masterfrequentieomvormer. Pompen die op deze
frequentieomvormers zijn aangesloten, worden aangeduid
als pompen met variabel toerental.
Pompen die via een contactor of softstarter op het net zijn
aangesloten, worden aangeduid als pompen met vast
toerental.
Elke pomp – met variabel toerental of vast toerental –
wordt bestuurd via een relais in de masterfrequentieomvormer.
De cascaderegelaaropties kunnen een combinatie van
pompen met variabel toerental en vast toerental besturen.
VSP = pomp met variabel toerental (rechtstreeks aangesloten
op de frequentieomvormer)
FSP = pomp met vast toerental (de motor kan worden
aangesloten via een contactor, softstarter of ster-driehoekschakeling)
Wanneer een motor door een frequentieomvormer wordt
geregeld, produceert de motor resonantiegeluid. Dit
geluid, dat het gevolg is van het motorontwerp, ontstaat
telkens wanneer een van de omvormerschakelaars van de
frequentieomvormer wordt geactiveerd. De frequentie van
het resonantiegeluid correspondeert dus met de schakelfrequentie van de frequentieomvormer.
Danfoss levert een sinuslter waarmee de akoestische
motorruis kan worden gedempt.
Het
lter verlaagt de stijgtijd van de spanning, de piekbelastingsspanning U
motor, wat betekent dat stroom en spanning bijna
sinusvormig worden. De akoestische motorruis wordt
daardoor tot een minimum beperkt.
De rimpelstroom in de sinuslterspoelen veroorzaakt ook
enige ruis. Dit probleem kan worden verholpen door het
lter in een schakelkast of vergelijkbaar in te bouwen.
dU/dt-lters
3.7.6
Danfoss levert dU/dt-lters. Dit zijn dierentiële-modus-laagdoorlaatlters die de fase-fasepiekspanningen bij de
motorklemmen beperken en de stijgtijd verlagen tot een
niveau dat de belasting op de isolatie bij de motorwikkelingen vermindert. Dit is met name van belang bij korte
motorkabels.
en de rimpelstroom ΔI naar de
PEAK
33
In toepassingen waarbij de motor als rem wordt gebruikt,
wordt energie opgewekt in de motor en teruggevoerd naar
de frequentieomvormer. Als de energie niet kan worden
teruggevoerd naar de motor, zal deze de spanning in de
DC-tussenkring van de frequentieomvormer verhogen. In
toepassingen waarbij veel moet worden geremd en/of met
hoge traagheidsbelastingen kan deze verhoging leiden tot
uitschakeling (trip) van de frequentieomvormer wegens
overspanning en uiteindelijk tot een denitieve uitschakeling. Remweerstanden worden gebruikt om de
overtollige energie als gevolg van regeneratief remmen af
te voeren. Selecteer de weerstand op basis van de ohmse
waarde, de vermogensdissipatiewaarde en de fysieke
afmetingen. Danfoss biedt een ruime keuze aan
weerstanden die speciaal zijn ontworpen voor Danfossfrequentieomvormers. Zie hoofdstuk 3.4.12 Berekeningremweerstand voor het selecteren van de juiste remweerstanden. Zie hoofdstuk 6.2 Opties, accessoires enreserveonderdelen voor bestelnummers.
In vergelijking met sinuslters (zie
hoofdstuk 3.7.5 Sinuslters) hebben de dU/dt-lters een
uitschakelfrequentie die hoger is dan de schakelfrequentie.
Common-modelters
3.7.7
Hoogfrequente common-modekernen (HF-CM-kernen)
beperken de elektromagnetische interferentie en
voorkomen beschadiging van de lagers door elektrische
ontlading. Het zijn speciale nanokristallijne magnetische
kernen met superieure lterprestaties in vergelijking met
de gebruikelijke ferrietkernen. De HF-CM-kern werkt als
een common-mode-inductor tussen fasen en aarde.
De common-modelters worden geïnstalleerd rond de 3
motorfasen (U, V, W) en beperken de hoogfrequentie
common-modestromen. Hierdoor wordt hoogfrequente
elektromagnetische interferentie vanaf de motorkabel
beperkt.
Het aantal benodigde kernen is afhankelijk van de lengte
van de motorkabels en de spanning van de frequentieomvormer. Elke set bestaat uit 2 kernen. Zie Tabel 3.19 om het
aantal benodigde kernen te bepalen.
IP 20/IP 4X boven/NEMA type 1 is een optioneel
behuizingselement dat beschikbaar is voor IP 20 Compacteenheden.
Door gebruik van de behuizingsset wordt een IP 20eenheid opgewaardeerd om te voldoen aan behuizing IP
21/4X boven/Type 1.
Tabel 3.19 Aantal kernen
1) Wanneer langere kabels nodig zijn, kunt u extra HF-CM-kernen
stapelen.
De IP 4X boven kan worden toegepast op alle standaard IP
20 FC 202-varianten.
Installeer de HF-CM-kernen door de 3 motorfasekabels (U,
V, W) door elke kern te leiden, zoals aangegeven in
Afbeelding 3.30.
Afbeelding 3.30 HF-CM-kern met motorfasen
Harmonischenlters
3.7.8
De Danfoss AHF 005 en AHF 010 zijn geavanceerde
harmonischenlters die niet te vergelijken zijn met de
conventionele passieve lters. De harmonischenlters van
Danfoss zijn speciaal ontwikkeld voor de frequentieomvormers van Danfoss.
Door de Danfoss-harmonischenlters AHF 005 of AHF 010
aan te sluiten vóór een frequentieomvormer van Danfoss,
wordt de totale harmonische stroomvervorming die terug
naar het net wordt gestuurd, beperkt tot respectievelijk 5%
en 10%.
Plaats de bovenafdekking zoals aangegeven. Bij gebruik
van een A- of B-optie moet u de rand aanbrengen om de
boveningang af te dekken. Plaats voetstuk C onder aan de
frequentieomvormer en gebruik de klemmen uit de
accessoiretas om de kabels op de juiste wijze te
bevestigen.
Installatie naast elkaar is niet mogelijk bij gebruik van de
IP 21/IP 4X/Type 1-behuizingsset.
3.7.10 Bevestigingsset voor externe
33
Het LCP kan naar de voorkant van een behuizing worden
verplaatst met behulp van de bevestigingsset voor externe
bediening. Draai de bevestigingsschroeven vast met een
aanhaalmoment van maximaal 1 Nm.
De behuizing van het LCP is IP 66.
BehuizingIP 66 front
Maximale kabellengte tussen LCP en eenheid3 m
CommunicatiestandaardRS485
bediening van LCP
Tabel 3.22 Technische gegevens
Afbeelding 3.35 LCP-set inclusief grasch LCP, bevestigingsmateriaal, 3 m kabel en pakking
Bestelnummer 130B1113
Afbeelding 3.34 Behuizingsgrootte B4, C3 en C4
Bovenafdekking
A
B Rand
C Voetstuk
D Afdekking voetstuk
E Schroef/schroeven
F Afdekking ventilator
G Klem bovenafdekking
Tabel 3.21 Legenda bij Afbeelding 3.33 en Afbeelding 3.34
Bij gebruik van optiemodule A en/of B moet u de rand (B)
aanbrengen op de bovenafdekking (A).
RS485 is een 2-draads businterface die compatibel is met
de multi-droptopologie, d.w.z. dat busdeelnemers kunnen
33
worden aangesloten als bus of via dropkabels vanaf een
gemeenschappelijke hoofdlijn. Op 1 netwerksegment
kunnen in totaal 32 busdeelnemers worden aangesloten.
De netwerksegmenten worden onderling gekoppeld door
middel van repeaters. Zie Afbeelding 3.40.
LET OP
Elke repeater fungeert als een busdeelnemer binnen het
segment waarin deze geïnstalleerd is. Elke busdeelnemer
in een bepaald netwerk moet een (bus)adres hebben dat
binnen alle segmenten uniek is.
Sluit elk segment aan beide uiteinden af met behulp van
de eindschakelaar (S801) van de frequentieomvormers of
een afsluitweerstandsnetwerk. Gebruik altijd afgeschermde
kabels met gedraaide paren (STP – screened twisted pair)
voor de busbekabeling en werk volgens goede standaard
installatiepraktijken.
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de afscherming
voor elke busdeelnemer is voorzien van een aardverbinding met lage impedantie; dit geldt ook bij hoge
frequenties. Verbind een groot oppervlak van de
afscherming met aarde, bijvoorbeeld door middel van een
kabelklem of een geleidende kabelwartel. Het kan nodig
zijn om gebruik te maken van potentiaalvereeningskabels
om in het gehele netwerk dezelfde aardpotentiaal te
handhaven, met name in installaties met lange kabels.
Gebruik altijd hetzelfde type kabel binnen het gehele
netwerk om problemen met verschillende impedanties te
voorkomen. Gebruik voor het aansluiten van een motor op
de frequentieomvormer altijd een afgeschermde
motorkabel.
Selecteer protocol, adres en
baudsnelheid in de
bovenstaande parameters.
D IN 37 is optioneel.
Parameters
FunctieInstelling
Voorkom mogelijke potentiaalvereeningsstromen in de
afscherming door de bedrading uit te voeren zoals
aangegeven in Afbeelding 3.20.
33
Afbeelding 3.42 Stuurkaartklemmen
Tabel 3.25 RS485-netwerkaansluiting
Netwerkaansluiting
3.8.2
Op een regelaar (of master) kunnen een of meer frequentieomvormers worden aangesloten via de standaard RS485interface. Klem 68 wordt aangesloten op het P-signaal (TX
+, RX+), terwijl klem 69 wordt aangesloten op het Nsignaal (TX-, RX-). Zie de tekeningen in
hoofdstuk 3.5.1 Bedradingsschema.
Gebruik parallelle aansluitingen om meerdere frequentieomvormers aan te sluiten op een master.
Sluit de RS485-bus aan beide uiteinden af met een
weerstandsnetwerk. Zet hiervoor schakelaar S801 op de
stuurkaart op 'ON' (aan).
Stel het communicatieprotocol in op 8-30 Protocol.
EMC-voorzorgsmaatregelen
3.8.4
De volgende EMC-voorzorgsmaatregelen worden
aanbevolen om te zorgen voor een ruisvrije werking van
het RS485-netwerk.
Volg de relevante nationale en lokale voorschriften op,
bijvoorbeeld ten aanzien van aardverbindingen. Houd de
RS485-aansluitkabel uit de buurt van kabels voor motor en
remweerstand, om een koppeling van hoogfrequente ruis
tussen kabels te vermijden. Normaal gesproken is een
afstand van 200 mm (8 inch) voldoende, maar het wordt
aanbevolen om een zo groot mogelijke afstand tussen de
kabels aan te houden, vooral wanneer kabels over lange
afstand parallel lopen. Als kruisen onvermijdelijk is, moet
de RS485-kabel de kabels voor motor en remweerstand
kruisen onder een hoek van 90°.
Fieldbus cable
Min. 200 mm
90° crossing
Brake resistor
130BD507.11
STXLGEADRDATABCC
195NA099.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.8.6
Stel de volgende parameters in om het FC-protocol voor
de frequentieomvormer in te schakelen:
Elk overgedragen teken begint met een startbit. Dan
volgen 8 databits, dat wil zeggen één byte. Elk teken
wordt beveiligd via een pariteitsbit. Deze bit wordt op 1
Afbeelding 3.43 Bekabeling
Overzicht FC-protocol
3.8.5
Het FC-protocol, ook wel aangeduid als FC-bus of
standaardbus, is de standaard veldbus van Danfoss. Het
speciceert een toegangsmethode op basis van het
master-slaveprincipe voor communicatie via een seriële
bus.
Op de bus kunnen 1 master en maximaal 126 slaves
worden aangesloten. De master selecteert de afzonderlijke
slaves via een adresteken in het telegram. Een slave kan
zelf nooit zenden zonder een verzoek hiertoe, en
rechtstreeks berichtenverkeer tussen afzonderlijke slaves is
dan ook niet mogelijk. Communicatie vindt plaats in de
halfduplexmodus.
De masterfunctie kan niet worden overgedragen aan een
andere busdeelnemer (systeem met één master).
De fysieke laag wordt gevormd door RS485, waarbij
gebruik wordt gemaakt van de RS485-poort die is
ingebouwd in de frequentieomvormer. Het FC-protocol
ondersteunt diverse telegramindelingen:
ingesteld wanneer pariteit wordt bereikt. Pariteit houdt in
dat het aantal binaire enen in de 8 databits en de
pariteitsbit samen even is. Het teken eindigt met een
stopbit en bestaat in totaal dus uit 11 bits.
Afbeelding 3.44 Inhoud van een teken
3.8.7.2 Telegramstructuur
Elk telegram heeft de volgende structuur:
Startteken (STX) = 02 hex.
•
Een byte die de telegramlengte aangeeft (LGE).
•
Een byte die het adres van de frequentieom-
•
vormer aangeeft (ADR).
Dan volgt een aantal databytes (variabel, afhankelijk van
het telegramtype).
De structuur van datablokken hangt af van het type telegram. Er zijn 3 telegramtypen; het type telegram geldt voor zowel
stuurtelegrammen (master ⇒ slave) als antwoordtelegrammen (slave ⇒ master).
De 3 telegramtypen zijn:
33
Procesblok (PCD)
Het PCD bestaat uit een datablok van 4 bytes (2 woorden) en bevat:
stuurwoord en referentiewaarde (van master naar slave);
•
statuswoord en actuele uitgangsfrequentie (van slave naar master).
•
Afbeelding 3.46 Procesblok
Parameterblok
Het parameterblok wordt gebruikt voor het overdragen van parameters tussen master en slave. Het datablok bestaat uit 12
bytes (6 woorden) en bevat ook het procesblok.
Afbeelding 3.47 Parameterblok
Tekstblok
Het tekstblok wordt gebruikt om teksten te lezen of te schrijven via het datablok.
De bitnummers 12-15 worden gebruikt voor het
overdragen van parametercommando's van master naar
slave en voor de verwerkte antwoorden van de slave terug
naar de master.
BitnummerParametercommando
15141312
0000Geen commando
0001Lezen parameterwaarde
0010Schrijven parameterwaarde in RAM
(woord)
0011Schrijven parameterwaarde in RAM
(dubbel woord)
1101Schrijven parameterwaarde in RAM en
EEPROM (dubbel woord)
1110Schrijven parameterwaarde in RAM en
EEPROM (woord)
1111Lezen/schrijven tekst
Als het commando niet kan worden uitgevoerd, verzendt
de slave het volgende antwoord:
0111 Commando kan niet worden uitgevoerd
– en genereert hij een foutrapport (zie Tabel 3.30) in de
parameterwaarde (PWE):
PWE laag
(hex)
11Het wijzigen van de data in de gedenieerde
82Er is geen bustoegang tot de gedenieerde
83Het wijzigen van de data is niet mogelijk omdat
Tabel 3.30 Foutrapport parameterwaarde
3.8.7.8
Foutrapport
0Het gebruikte parameternummer bestaat niet.
1Er is geen schrijftoegang tot de gedenieerde
parameter.
2De datawaarde overschrijdt de parameterbegren-
zingen.
3De gebruikte subindex bestaat niet.
4De parameter is niet van het type array.
5Het datatype komt niet overeen met de gede-
nieerde parameter.
parameter is niet mogelijk in de huidige modus
van de frequentieomvormer. Sommige parameters
kunnen uitsluitend worden gewijzigd wanneer de
motor is uitgeschakeld.
parameter.
de fabriekssetup is geselecteerd.
Parameternummer (PNU)
De bitnummers 0-11 dragen parameternummers over. De
functie van de betreende parameter wordt uitgelegd in
de parameterbeschrijving in de programmeerhandleiding.
3.8.7.9
Index (IND)
De index wordt samen met het parameternummer
gebruikt voor lees-/schrijftoegang tot de parameters met
een index, bijv. 15-30 Alarmlog: foutcode. De index bestaat
uit 2 bytes, een lage byte en een hoge byte.
woord)
0111Commando kan niet worden uitgevoerd
1111Tekst overgedragen
Tabel 3.29 Antwoord slave ⇒ master
3.8.7.10
Het parameterwaardeblok bestaat uit 2 woorden (4 bytes)
en de waarde hangt af van het gegeven commando (AK).
De master vraagt om een parameterwaarde wanneer het
PWE-blok geen waarde bevat. Om een parameterwaarde te
wijzigen (schrijven), schrijft u de nieuwe waarde in het
PWE-blok en verzendt u dit van de master naar de slave.
Als de slave antwoordt op een parameterverzoek
(leescommando), wordt de actuele parameterwaarde naar
het PWE-blok overgedragen en teruggestuurd naar de
Parameterwaarde (PWE)
master. Als een parameter geen numerieke waarde bevat
maar verschillende dataopties, bijv. 0-01 Taal, waarbij [0]
staat voor Engels en [4] voor Spaans, selecteert u de
gewenste datawaarde door de waarde in te voeren in het
PWE-blok. Via seriële communicatie is het alleen mogelijk
om parameters met datatype 9 (tekstreeks) te lezen.
15-40 FC-type tot 15-53 Serienr. voedingskaart bevatten
datatype 9.
Zo kunt u bijvoorbeeld het vermogen van de eenheid en
33
het netspanningsbereik uitlezen via 15-40 FC-type. Wanneer
een tekstreeks wordt overgedragen (lezen), is de lengte
van het telegram variabel, aangezien de teksten in lengte
variëren. De telegramlengte wordt gedenieerd in de
tweede byte van het telegram, LGE. Bij tekstoverdracht
4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]
van 0,1. Om de minimumfrequentie op 10 Hz in te stellen,
moet de waarde 100 worden overgedragen. Een conversiefactor van 0,1 betekent dat de overgebrachte waarde met
0,1 vermenigvuldigd zal worden. De waarde 100 wordt dus
gelezen als 10,0.
Voorbeelden:
0 s ⇒ conversie-index 0
0,00 s ⇒ conversie-index -2
0 ms ⇒ conversie-index -3
0,00 ms ⇒ conversie-index -5
heeft een conversiefactor
geeft het indexteken aan of het om een lees- of een
schrijfcommando gaat.
3.8.7.13 Proceswoorden (PCD)
Om een tekst via het PWE-blok te lezen, stelt u het
parametercommando (AK) in op F hex. De hoge byte van
het indexteken moet 4 zijn.
Sommige parameters bevatten teksten die kunnen worden
geschreven via de seriële bus. Om een tekst via het PWEblok te schrijven, stelt u het parametercommando (AK) in
op F hex. De hoge byte van het indexteken moet 5 zijn.
Het blok proceswoorden is verdeeld in 2 blokken van 16
bits, die altijd in de gegeven volgorde voorkomen.
Stel 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] in op 100 Hz.
Schrijf de gegevens in EEPROM.
PKE = E19E hex – schrijf één woord in 4-14 Motorsnelh.hoge begr. [Hz].
IND = 0000 hex
PWEHIGH = 0000 hex
PWELOW = 03E8 hex – datawaarde 1000, wat overeenkomt
met 100 Hz; zie hoofdstuk 3.8.7.12 Conversie.
Het telegram ziet er als volgt uit:
Afbeelding 3.51 Schrijf gegevens in EEPROM.
LET OP
4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] is één woord en het
parametercommando voor het schrijven naar EEPROM is
E. Parameternummer 4-14 komt overeen met 19E hex.
In de fabrieksinstellingen worden de diverse attributen van
elke parameter weergegeven. Parameterwaarden worden
enkel als gehele getallen overgedragen. Om decimalen
over te dragen, worden conversiefactoren gebruikt.
Als de waarde in 3-41 Ramp 1 aanlooptijd 10 s is, luidt het
antwoord van de slave aan de master
Afbeelding 3.54 Antwoord van slave
3E8 hex komt overeen met 1000 decimaal. De conversieindex voor 3-41 Ramp 1 aanlooptijd is -2, oftewel 0,01.
3-41 Ramp 1 aanlooptijd is van het type Zonder teken 32.
Modbus RTU-protocol
3.8.9
3.8.9.1 Aannames
Danfoss gaat ervan uit dat de geïnstalleerde regelaar de
interfaces in dit document ondersteunt en dat strikt wordt
voldaan aan de vereisten voor de regelaar en de frequentieomvormer, inclusief de relevante beperkingen.
De ingebouwde Modbus RTU (Remote Terminal Unit) dient
om te communiceren met elke mogelijke regelaar die de in
dit document vermelde interfaces ondersteunt. Er is
aangenomen dat de gebruiker volledig op de hoogte is
van de functies en beperkingen van de regelaar.
3.8.9.2
Het Modbus RTU-overzicht beschrijft het proces dat een
regelaar gebruikt om toegang te vragen tot een ander
apparaat. Dit proces is hetzelfde voor alle typen fysiekecommunicatienetwerken. Dit proces bepaalt bijvoorbeeld
hoe de Modbus RTU reageert op verzoeken van een ander
apparaat en de wijze waarop fouten worden gedetecteerd
en gerapporteerd. Het zorgt tevens voor een standaard
formaat voor de indeling en inhoud van berichtvelden.
Tijdens communicatie over een Modbus RTU-netwerk
bepaalt het protocol hoe elke regelaar
Als een antwoord nodig is, zal de regelaar het antwoordbericht opstellen en verzenden.
Regelaars communiceren via een master-slavemethode
waarbij enkel de master transacties (zogenaamde query's)
kan initiëren. Slaves reageren door de gevraagde data aan
de master te leveren of de via de query gevraagde actie
uit te voeren.
De master kan afzonderlijke slaves aanspreken of een
broadcastbericht naar alle slaves sturen. Wanneer een slave
een query ontvangt die speciaal aan hem is geadresseerd,
zendt hij een antwoord terug. Na een broadcastquery van
de master wordt geen antwoord teruggezonden. Het
Modbus RTU-protocol bepaalt de indeling voor de query
van de master door de volgende gegevens aan te leveren:
Het antwoordbericht van de slave wordt ook gedenieerd
op basis van het Modbus-protocol. Het bevat velden voor
het bevestigen van de uitgevoerde actie, eventuele terug
te zenden data, en een foutcontroleveld. Als bij de
ontvangst van het bericht een fout optreedt, of als de
slave niet in staat is om de gevraagde actie uit te voeren,
zal de slave een foutmelding genereren en deze als
antwoord terugzenden; het is ook mogelijk dat er een
time-out plaatsvindt.
Overzicht Modbus RTU
het adres van het apparaat verkrijgt;
•
een aan hem geadresseerd bericht herkent;
•
bepaalt welke acties moeten worden
•
ondernomen;
gegevens of andere informatie uit het bericht
De frequentieomvormer communiceert in Modbus RTUindeling over de ingebouwde RS485-interface. Modbus RTU
biedt toegang tot het stuurwoord en de busreferentie van
33
de frequentieomvormer.
Het stuurwoord stelt de Modbus-master in staat om
diverse belangrijke functies van de frequentieomvormer te
besturen.
Start
•
De frequentieomvormer kan op verschillende
•
manieren worden gestopt:
Vrijloop na stop
-
Snelle stop
-
Stop via DC-rem
-
Normale (ramp)stop
-
Reset na een uitschakeling (trip)
•
Draaien op diverse vooraf ingestelde toerentallen
•
Omgekeerd draaien
•
Wijzigen van de actieve setup
•
Besturen van het ingebouwde relais van de
•
frequentieomvormer
De busreferentie wordt gewoonlijk gebruikt voor een
snelheidsregeling. Het is ook mogelijk om toegang te
krijgen tot deze parameters, deze uit te lezen en, waar
mogelijk, er waarden naartoe te schrijven. Dit biedt een
reeks besturingsopties, inclusief het besturen van het
setpoint van de frequentieomvormer als gebruik wordt
gemaakt van de interne PI-regelaar.
3.8.9.4
Stel de volgende parameters in om Modbus RTU op de
frequentieomvormer in te schakelen:
De regelaars zijn ingesteld voor communicatie op het
Modbus-netwerk via de RTU (Remote Terminal Unit)
modus, waarbij elke byte in een bericht twee 4-bits
hexadecimale tekens bevat. De gegevensindeling voor elke
byte wordt aangegeven in Tabel 3.34.
2 hexadecimale tekens in elk 8-bits veld van
het bericht.
8 databits, de minst signicante bit wordt
eerst verzonden;
1 bit voor even/oneven pariteit; geen bit
voor geen pariteit.
1 stopbit bij gebruik pariteit; 2 bits bij geen
pariteit.
Stop
t
3.8.10.2 Berichtenstructuur Modbus RTU
Het zendende apparaat plaatst een Modbus RTU-bericht in
een frame met een bekend start- en eindpunt. Daardoor
kunnen ontvangende apparaten aan het begin van het
bericht beginnen, het adresgedeelte lezen, bepalen aan
welk apparaat (of alle apparaten bij een broadcastbericht)
het geadresseerd is en herkennen wanneer het bericht
volledig is. Onvolledige berichten worden gedetecteerd en
fouten worden als resultaat gezonden. Tekens voor
verzending moeten voor elk veld in hexadecimale notatie
00 tot FF zijn gesteld. De frequentieomvormer bewaakt de
netwerkbus continu, ook tijdens stille intervallen. Wanneer
het eerste veld (het adresveld) wordt ontvangen, wordt het
door elke frequentieomvormer of apparaat gedecodeerd
om te bepalen welk apparaat wordt geadresseerd. Modbus
RTU-berichten die aan nul zijn geadresseerd, zijn
broadcastberichten. Voor broadcastberichten is geen
antwoord toegestaan. In Tabel 3.35 wordt een typisch
berichtenframe weergegeven.
Berichten starten met een stille periode met een tijdsduur
van minstens 3,5 tekens. Dit wordt geïmplementeerd als
een meervoud van tekenintervallen bij de geselecteerde
baudsnelheid van het netwerk (aangegeven als Start T1-T2T3-T4). Het eerste veld dat moet worden verzonden, is het
apparaatadres. Na het laatste verzonden teken volgt een
vergelijkbare periode met een tijdsduur van minstens 3,5
tekens om het einde van het bericht aan te geven. Na
deze periode kan een nieuw bericht beginnen. Het
volledige berichtenframe moet als een continue stroom
worden verzonden. Als voor voltooiing van het frame een
stilte valt met een interval van meer dan 1,5 teken, gooit
het ontvangende apparaat het onvolledige bericht weg en
gaat het ervan uit dat de volgende byte het adresveld van
een nieuw bericht zal bevatten. Als een nieuw bericht
begint binnen een interval van 3,5 tekens na een
voorgaand bericht, gaat het ontvangende apparaat ervan
uit dat dit bericht een vervolg is op het eerdere bericht.
Dit zal een time-out veroorzaken (geen antwoord van de
slave), omdat de waarde in het laatste CRC-veld niet geldig
is voor de gecombineerde berichten.
3.8.10.4
Het adresveld van een berichtenframe bevat 8 bits. Geldige
adressen voor slaveapparaten liggen in het bereik van
0-247 decimaal. De individuele slaveapparaten krijgen
adressen toegewezen in het bereik van 1-247. (0 is
gereserveerd voor de broadcastmodus en wordt door alle
slaves herkend.) Een master adresseert een slave door het
slaveadres in het adresveld van het bericht te plaatsen.
Wanneer de slave zijn antwoord zendt, plaatst hij het eigen
adres in dit adresveld om de master te laten weten welke
slave reageert.
Adresveld
ondersteunde functiecodes
ringscodes Modbus.
en hoofdstuk 3.8.10.11 Uitzonde-
3.8.10.6 Dataveld
Het dataveld wordt opgebouwd met behulp van 2 hexadecimale getallen, in het bereik van 00-FF hex. Deze bestaan
uit 1 RTU-teken. Het dataveld van berichten die van een
master naar een slaveapparaat worden gezonden, bevat
aanvullende informatie die de slave moet gebruiken om de
in de functiecode gedenieerde actie uit te voeren. Dit kan
bijvoorbeeld een spoel- of registeradres zijn, het aantal
items dat moet worden afgehandeld of het aantal actuele
databytes in het veld.
3.8.10.7
Berichten bevatten onder meer een controleveld dat werkt
op basis van de Cyclical Redundancy Check (CRC)methode. Het CRC-veld controleert de inhoud van het
volledige bericht. Deze controle wordt ook toegepast als
voor afzonderlijke tekens van het bericht al een pariteitscontrolemethode wordt uitgevoerd. De CRC-waarde wordt
berekend door het zendende apparaat, dat de CRC achter
het laatste veld in het bericht plakt. Het ontvangende
apparaat berekent opnieuw een CRC tijdens de ontvangst
van het bericht en vergelijkt de berekende waarde met de
actuele waarde die werd ontvangen in het CRC-veld. Als de
2 waarden niet gelijk zijn, volgt een bustime-out. Het
controleveld bevat een 16-bits binaire waarde die wordt
geïmplementeerd als twee 8-bits bytes. Wanneer dit wordt
gedaan, wordt eerst de lage byte van het veld aangeplakt,
gevolgd door de hoge byte. De hoge byte van de CRC is
de laatste byte die in het bericht wordt verzonden.
3.8.10.8
CRC-controleveld
Adressering spoelregister
33
3.8.10.5
Het functieveld van een berichtenframe bevat 8 bits.
Geldige codes liggen in het bereik van 1-FF. Functievelden
worden gebruikt om berichten te verzenden tussen master
en slave. Wanneer een bericht van een master naar een
slaveapparaat wordt verzonden, vertelt het functiecodeveld
de slave wat voor actie hij moet uitvoeren. Wanneer de
slave antwoordt aan de master, gebruikt hij het functiecodeveld om een normaal (foutvrij) antwoord te geven dan
wel aan te geven dat er een fout is opgetreden (uitzonderingsantwoord genoemd). Voor een normaal antwoord
zendt de slave simpelweg de originele functiecode terug.
Voor een uitzonderingsantwoord zendt de slave een code
terug die overeenkomt met de originele functiecode, maar
waarbij het belangrijkste bit op logische 1 is gezet.
Bovendien plaatst de slave een unieke code in het
dataveld van het antwoordbericht. Dit vertelt de master
wat voor type fout is opgetreden of de reden voor de
uitzondering. Zie ook hoofdstuk 3.8.10.10 Door Modbus RTU
In Modbus zijn alle gegevens georganiseerd in spoelen en
registers. Een spoel kan één bit bevatten, terwijl een
register een woord van 2 bytes (16 bits) kan bevatten. Alle
data-adressen in Modbus-berichten worden berekend
vanaf nul. De eerste keer dat een data-item voorkomt,
wordt hieraan nummer 0 toegewezen. Bijvoorbeeld: de
spoel die bekend is als spoel 1 in een programmeerbare
regelaar, wordt geadresseerd als het adresveld van een
Modbus-bericht. Spoel 127 decimaal wordt geadresseerd als
spoel 007E hex (126 decimaal).
Register 40001 wordt geadresseerd als register 0000 in het
data-adresveld van het bericht. Het functiecodeveld
denieert al een registeractie. Daarom is de 4XXXXreferentie impliciet. Register 40108 wordt geadresseerd als
register 006B hex (107 decimaal).
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Spoelnu
mmer
1–16Stuurwoord frequentieomvormer.Master naar
17–32Bereik toerental of setpointreferentie
33
33–48Statuswoord frequentieomvormer (zie
49–64Modus zonder terugkoppeling:
65Besturing voor schrijven parameter
66-65536 Gereserveerd
Tabel 3.36 Beschrijving spoelen
Spoel01
01Digitale referentie, lsb
02Digitale referentie, msb
03DC-rem Geen DC-rem
04Vrijloop na stop Geen vrijloop na stop
05Snelle stopGeen snelle stop
06Uitgangsfreq.
07UitloopstopStart
08Niet resettenReset
09Geen jogJog
10Ramp 1Ramp 2
11Data niet geldigData geldig
12Relais 1 uit Relais 1 aan
13Relais 2 uit Relais 2 aan
14Setup lsb
15Setup msb
16Geen omkerenOmkeren
00001-00006 Gereserveerd
00007Laatste foutcode van een FC-dataobjectinterface
00008Gereserveerd
00009
00010-00990 Parametergroep 000 (parameter 0-01 tot en met
01000-01990 Parametergroep 100 (parameter 1-00 tot en met
02000-02990 Parametergroep 200 (parameter 2-00 tot en met
03000-03990 Parametergroep 300 (parameter 3-00 tot en met
04000-04990 Parametergroep 400 (parameter 4-00 tot en met
......
49000-49990 Parametergroep 4900 (parameter 49-00 tot en
Zie hoofdstuk 3.8.10.5 Functieveld voor een volledige
beschrijving van de opbouw van een uitzonderingscode.
Code NaamBetekenis
1Ongeldige
functie
2Ongeldig
data-adres
3Ongeldige
datawaarde
4Fout slave-
apparaat
De functiecode die ontvangen werd in de
query, is geen geldige actie voor de
server (of slave). Dit kan zijn omdat de
functiecode alleen van toepassing is op
nieuwere apparatuur en niet geïmplementeerd is in de geselecteerde eenheid.
Het kan ook aangeven dat de server (of
slave) niet in de juiste toestand verkeert
om een verzoek van dit type te kunnen
verwerken, bijvoorbeeld omdat hij niet
gecongureerd is en een verzoek krijgt
om registerwaarden terug te zenden.
Het data-adres dat ontvangen werd in de
query, is geen geldig adres voor de server
(of slave). Beter gezegd: de combinatie
van referentienummer en overdrachtslengte is ongeldig. Voor een regelaar met
100 registers zou een verzoek met oset
96 en lengte 4 succesvol zijn; een verzoek
met oset 96 en lengte 5 resulteert in
uitzondering 02.
Een waarde in het queryveld is geen
geldige waarde voor de server (of slave).
Dit geeft een fout aan in de opbouw van
het resterende deel van een complex
verzoek, zodat de geïmpliceerde lengte
onjuist is. Het betekent beslist NIET dat
een gegevenselement dat voor opslag in
een register wordt aangeleverd, een
waarde heeft die buiten de verwachting
van het toepassingsprogramma ligt,
omdat het Modbus-protocol zich niet
bewust is van de betekenis van specieke
waarden in een bepaald register.
Er is een onherstelbare fout opgetreden
terwijl de server (of slave) probeerde om
de gevraagde actie uit te voeren.
33
Tabel 3.41 Functiecodes en subfunctiecodes
Tabel 3.42 Uitzonderingscodes Modbus
3.8.11
Toegang tot parameters
3.8.11.1 Parameterafhandeling
Het PNU (parameternummer) wordt vertaald vanuit het
registeradres dat is opgenomen in het Modbus schrijf- of
leesbericht. Het parameternummer wordt naar Modbus
vertaald als (10 x parameternummer) decimaal. Voorbeeld:
Uitlezing 3-12 Catch up/slow Down Value (16 bit): register
3120 houdt de waarde van de parameter vast. Een waarde
van 1352 (decimaal) betekent dat de parameter is
ingesteld op 12,52%.
Uitlezing 3-14 Ingestelde relatieve ref. (32 bit): de registers
3410 en 3411 houden de waarde van de parameter vast.
Een waarde van 11300 (decimaal) betekent dat de
parameter is ingesteld op 1113,00.
Informatie over de parameters, de grootte en de conversieindex vindt u in de programmeerhandleiding.
33
3.8.11.2 Dataopslag
Spoel 65 decimaal bepaalt of data die naar de frequentieomvormer wordt geschreven, in EEPROM en RAM (spoel 65
= 1) of enkel in RAM (spoel 65=0) wordt opgeslagen.
Niet-standaard datatypen
Niet-standaard datatypen zijn tekstreeksen en worden
opgeslagen als 4x-registers (40001-4FFFF). De parameters
worden gelezen met behulp van functie 03 hex Registers
lezen en geschreven met behulp van functie 10 hex
Meerdere registers lezen. Leesbare groottes variëren van 1
register (2 tekens) tot 10 registers (20 tekens).
3.8.12 FC-omvormerstuurwoordproel
3.8.12.1 Stuurwoord overeenkomstig het
FC-proel (8-10 Stuurwoordproel =
FC-proel)
3.8.11.3
Sommige parameters in de frequentieomvormer zijn
arrayparameters, zoals 3-10 Ingestelde ref.. Omdat Modbus
geen ondersteuning biedt voor arrays in de registers,
reserveert de frequentieomvormer register 9 als verwijzing
naar de array. Voordat u een arrayparameter leest of
schrijft, moet u register 9 instellen. Als het register wordt
ingesteld op de waarde 2, wordt bij lezen/schrijven naar
arrayparameters in het vervolg altijd de index 2 gebruikt.
3.8.11.4
Parameters die als een tekstreeks zijn opgeslagen, kunnen
op dezelfde manier worden benaderd als andere
parameters. De maximumgrootte van tekstblokken is 20
tekens. Als een leesverzoek voor een parameter om meer
tekens vraagt dan in de parameter zijn opgeslagen, wordt
het antwoord afgekapt. Als het leesverzoek voor een
parameter om minder tekens vraagt dan in de parameter
zijn opgeslagen, wordt de ruimte in het antwoord
helemaal opgevuld.
3.8.11.5
Omdat een parameterwaarde alleen als een geheel getal
kan worden overgebracht, moet er een conversiefactor
worden gebruikt om decimalen over te brengen.
Standaard datatypen zijn int16, int32, uint8, uint16 en
uint32. Deze worden opgeslagen als 4x-registers
(40001-4FFFF). De parameters worden gelezen met behulp
van de functie 03 hex Registers lezen. Parameters worden
geschreven met behulp van de functie 6 hex Eén register
schrijven voor 1 register (16 bits) en de functie 10 hex
Meerdere registers schrijven voor 2 registers (32 bits).
Leesbare groottes variëren van 1 register (16 bits) tot 10
registers (20 tekens).
Bit 00 en 01 worden gebruikt om een van de 4 referentiewaarden te selecteren die zijn voorgeprogrammeerd in
3-10 Ingestelde ref. overeenkomstig Tabel 3.44:
Selecteer een optie in 8-56 Select. ingestelde ref. om in te
stellen hoe bit 00/01 wordt gecombineerd (gated) met
de corresponderende functie op de digitale ingangen.
Bit 02, DC-rem
Bit 02 = 0 leidt tot DC-remmen en stop. Stel de remstroom
en de remtijd in onder 2-01 DC-remstroom en 2-02 DC-remtijd.
Bit 02 = 1 leidt tot uitloop.
Bit 03, Vrijloop
Bit 03 = 0: de frequentieomvormer geeft de motor
onmiddellijk vrij (de uitgangstransistoren zijn
uitgeschakeld) waarna de motor vrijloopt tot stilstand.
Bit 03 = 1: de frequentieomvormer start de motor als aan
de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
Selecteer een optie in 8-50 Vrijloopselectie om in te stellen
hoe bit 03 wordt gecombineerd (gated) met de corresponderende functie op een digitale ingang.
Bit 04, Snelle stop
Bit 04 = 0: laat het motortoerental uitlopen tot stop
(ingesteld in 3-81 Snelle stop ramp-tijd).
Bit 05, Uitgangsfrequentie vasthouden
Bit 05 = 0: de huidige uitgangsfrequentie (in Hz) wordt
vastgehouden. Wijzig de vastgehouden uitgangsfrequentie
alleen via de digitale ingangen (5-10 Klem 18 digitale
ingang tot 5-15 Klem 33 digitale ingang), ingesteld op Snelh.
omh. en Snelh. omlaag.
LET OP
Als Uitgang vasthouden actief is, kan de frequentieomvormer alleen op de volgende manier worden gestopt:
Bit 03 Vrijloop na stop
•
Bit 02 DC-rem
•
Digitale ingang (5-10 Klem 18 digitale ingang tot
•
5-15 Klem 33 digitale ingang) geprogrammeerd
als DC-rem geïnv., Vrijloop geïnv. of Vrijloop &
reset inv.
Bit 06, Uitloopstop/start
Bit 06 = 0: leidt tot stop, waarbij het motortoerental
uitloopt naar stop via de geselecteerde uitloopparameter.
Bit 06 = 1: betekent dat de frequentieomvormer de motor
kan starten als aan de andere startvoorwaarden wordt
voldaan.
Selecteer een optie in 8-53 Startselectie om in te stellen
hoe bit 06 Uitloopstop/start wordt gecombineerd (gated)
met de corresponderende functie op een digitale ingang.
Bit 07, Reset
Bit 07 = 0: niet resetten.
Bit 07 = 1: heft een uitschakeling op. Reset wordt
geactiveerd op de
wanneer logische 0 wordt gewijzigd in logische 1.
Bit 08, Jog
Bit 08 = 1: de uitgangsfrequentie wordt bepaald door
3-19 Jog-snelh. [TPM].
Bit 09, Keuze van ramp 1/2
Bit 09 = 0: Ramp 1 is actief (3-41 Ramp 1 aanlooptijd tot
3-42 Ramp 1 uitlooptijd).
Bit 09 = 1: Ramp 2 is actief (3-51 Ramp 2 aanlooptijd tot
3-52 Ramp 2 uitlooptijd).
Bit 10, Data niet geldig/data geldig
Bepaalt of de frequentieomvormer het stuurwoord moet
gebruiken of negeren.
Bit 10 = 0: het stuurwoord wordt genegeerd.
Bit 10 = 1: het stuurwoord wordt gebruikt. Deze functie is
van belang omdat het telegram altijd een stuurwoord
bevat, ongeacht het telegramtype. Schakel het stuurwoord
uit als dit niet moet worden gebruikt bij het bijwerken of
lezen van parameters.
Bit 11, Relais 01
Bit 11 = 0: relais niet geactiveerd.
Bit 11 = 1: relais 01 is geactiveerd op voorwaarde dat
Stuurwoord bit 11 is geselecteerd in 5-40 Functierelais.
Bit 12, Relais 04
Bit 12 = 0: relais 04 is niet geactiveerd.
Bit 12 = 1: relais 04 is geactiveerd op voorwaarde dat
Stuurwoord bit 12 is geselecteerd in 5-40 Functierelais.
Bit 13/14, Setupselectie
Gebruik bit 13 en 14 om een van de 4 menusetups te
selecteren aan de hand van Tabel 3.45.
De functie is alleen beschikbaar als [9] Multi setup is
geselecteerd in 0-10 Actieve setup.
Selecteer een optie in 8-55 Setupselectie om in te stellen
hoe bit 13/14 wordt gecombineerd (gated) met de corresponderende functie op de digitale ingangen.
Bit 15 Omkeren
Bit 15 = 0: niet omkeren.
Bit 15 = 1: omkeren. Bij de standaardinstelling is omkeren
ingesteld op digitaal in 8-54 Omkeerselectie. Bit 15 leidt
alleen tot omkeren wanneer Bus, Log. OR of Log. AND is
geselecteerd.
3.8.12.2
Afbeelding 3.56 Statuswoord
BitBit = 0Bit = 1
00Besturing niet gereedBesturing gereed
01Omvormer niet gereedOmvormer gereed
02Vrijloop Ingesch.
03Geen foutUitschakeling (trip)
04Geen foutFout (geen uitschakeling)
05Gereserveerd06Geen foutUitschakeling met
Statuswoord overeenkomstig het
FC-proel (STW)
(8-10 Stuurwoordproel = FC-
proel)
blokkering
Frequentiebegrenzing OK
grenzing
Beschrijving van de statusbits
Bit 00, Besturing niet gereed/gereed
Bit 00 = 0: de frequentieomvormer wordt uitgeschakeld.
Bit 00 = 1: de besturingen van de frequentieomvormer zijn
gereed, maar het vermogensdeel hoeft niet noodzakelijkerwijs stroom te ontvangen (in het geval van een externe
24 V-voeding naar de besturingen).
Bit 01, Omvormer gereed
Bit 01 = 1: de frequentieomvormer is gereed voor bedrijf,
maar er is een actief vrijloopcommando via de digitale
ingangen of via seriële communicatie.
Bit 02, Vrijloop na stop
Bit 02 = 0: de frequentieomvormer heeft de motor
vrijgegeven.
Bit 02 = 1: de frequentieomvormer start de motor met een
startcommando.
Bit 03, Geen fout/uitschakeling
Bit 03 = 0: de frequentieomvormer staat niet in de
foutmodus.
Bit 03 = 1: de frequentieomvormer wordt uitgeschakeld.
Druk op [Reset] om de omvormer weer in bedrijf te stellen.
Bit 04, Geen fout/fout (geen uitschakeling)
Bit 04 = 0: de frequentieomvormer staat niet in de
foutmodus.
Bit 04 = 1: de frequentieomvormer geeft een fout aan
maar schakelt niet uit.
Bit 05, Niet gebruikt
bit 05 wordt niet gebruikt in het statuswoord.
Bit 06, Geen fout/uitschakeling met blokkering
Bit 06 = 0: de frequentieomvormer staat niet in de
foutmodus.
Bit 06 = 1: de frequentieomvormer is uitgeschakeld en
geblokkeerd.
Bit 07, Geen waarschuwing/waarschuwing
Bit 07 = 0: Er zijn geen waarschuwingen.
Bit 07 = 1: er is een waarschuwing.
Bit 08, Snelheid ≠ referentie/snelheid = referentie
Bit 08 = 0: de motor loopt, maar het huidige toerental
wijkt af van de ingestelde snelheidsreferentie. Dit kan
bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het toerental wordt
verhoogd/verlaagd tijdens starten/stoppen.
Bit 08 = 1: het motortoerental komt overeen met de
ingestelde snelheidsreferentie.
Bit 09, Lokale bediening/busbesturing
Bit 09 = 0: [Stop/Reset] wordt geactiveerd op de
besturingseenheid of Lokaal is geselecteerd in 3-13 Referen-tieplaats. Besturing via seriële communicatie is niet
mogelijk.
Bit 09 = 1: de frequentieomvormer kan via de veldbus/
seriële communicatie worden bestuurd.
Bit 10, Buiten frequentiebegrenzing
Bit 10 = 0: de uitgangsfrequentie heeft de ingestelde
waarde in 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] bereikt.
Actual output
freq.
STW
Follower-master
Speed ref.CTW
Master-follower
16bit
130BA276.11
ReverseForward
Par.3-00 set to
(1) -max- +max
Max referenceMax reference
Par.3-00 set to
(0) min-max
Max reference
Forward
Min reference
100%
(4000hex)
-100%
(C000hex)
0%
(0hex)
Par.3-030Par.3-03
Par.3-03
(4000hex)(0hex)
0%100%
Par.3-02
130BA277.10
Systeemintegratie
Design guide
Bit 10 = 1: de uitgangsfrequentie bevindt zich binnen de
De referentie en MAV worden als volgt geschaald:
gedenieerde begrenzingen.
Bit 11, Niet in bedrijf/in bedrijf
Bit 11 = 0: de motor loopt niet.
Bit 11 = 1: de frequentieomvormer heeft een startsignaal
gekregen of de uitgangsfrequentie is hoger dan 0 Hz.
Bit 12, Omvormer OK/gestopt, autostart
Bit 12 = 0: er is geen tijdelijke overtemperatuur in de
omvormer.
Bit 12 = 1: de omvormer stopt vanwege een overtemperatuur, maar de eenheid schakelt niet uit en zal de werking
hervatten zodra de overtemperatuur verdwijnt.
Bit 13, Spanning OK/begrenzing overschreden
Afbeelding 3.58 Referentie en MAV
Bit 13 = 0: er zijn geen spanningswaarschuwingen.
Bit 13 = 1: de DC-spanning in de tussenkring van de
frequentieomvormer is te laag of te hoog.
3.8.12.4
Stuurwoord overeenkomstig het
PROFIdrive-proel (CTW)
Bit 14, Koppel OK/begrenzing overschreden
Bit 14 = 0: de motorstroom is lager dan de ingestelde
koppelbegrenzing in 4-18 Stroombegr..
Het stuurwoord wordt gebruikt om commando's te
verzenden van een master (bijv. een pc) naar een slave.
Bit 14 = 1: de koppelbegrenzing in 4-18 Stroombegr. is
overschreden.
Bit 15, Timer OK/begrenzing overschreden
Bit 15 = 0: de timers voor thermische motorbeveiliging en
thermische beveiliging hebben de 100% niet overschreden.
Bit 15 = 1: een van de timers heeft de 100% overschreden.
Alle bits in het STW worden ingesteld op 0 als de
verbinding tussen de Interbus-optie en de frequentieomvormer wordt verbroken of als er een intern
communicatieprobleem is opgetreden.
3.8.12.3
Referentiewaarde bussnelheid
De referentiewaarde voor de snelheid wordt naar de
frequentieomvormer verzonden als een relatieve waarde in
%. De waarde wordt verzonden in de vorm van een 16-bits
woord, als een geheel getal (0-32767). De waarde 16384
(4000 hex) komt overeen met 100%. Negatieve getallen
worden berekend volgens het 2-complement. De actuele
uitgangsfrequentie (MAV) wordt op dezelfde wijze
geschaald als de busreferentie.
Normale uitloopstop waarbij gebruik wordt gemaakt van
de ramp-tijden van de huidige geselecteerde ramp.
Bit 00 = 0 leidt tot stop en activeert uitgangsrelais 1 of 2
als de uitgangsfrequentie 0 Hz is en [Relais 123] is
geselecteerd in 5-40 Functierelais.
Wanneer bit 00 = 1 bevindt de frequentieomvormer zich in
Status 1: Inschakeling geblokkeerd.
Bit 01, Uit 2/Aan 2
Vrijloop na stop
Bit 01 = 0 leidt tot vrijloop na stop en activeert uitgangsrelais 1 of 2 als de uitgangsfrequentie 0 Hz is en [Relais
123] is geselecteerd in 5-40 Functierelais.
Snelle stop waarbij gebruik wordt gemaakt van de ramptijd van 3-81 Snelle stop ramp-tijd. Bit 02 = 0 leidt tot een
snelle stop en activeert uitgangsrelais 1 of 2 als de
uitgangsfrequentie 0 Hz is en [Relais 123] is geselecteerd in
5-40 Functierelais.
33
Wanneer bit 02 = 1 bevindt de frequentieomvormer zich in
Status 1: Inschakeling geblokkeerd.
Bit 03, Vrijloop/Geen vrijloop
Vrijloopstopbit 03 = 0 leidt tot stop.
Wanneer bit 03 = 1 kan de frequentieomvormer starten als
aan de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
LET OP
De selectie in 8-50 Vrijloopselectie bepaalt hoe bit 03 is
gekoppeld aan de corresponderende functie van de
digitale ingangen.
Bit 04, Snelle stop/uitloop
Snelle stop waarbij gebruik wordt gemaakt van de ramptijd van 3-81 Snelle stop ramp-tijd.
Bit 04 = 0 leidt tot een snelle stop.
Wanneer bit 04 = 1 kan de frequentieomvormer starten als
aan de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
LET OP
De selectie in 8-51 Quick Stop Select bepaalt hoe bit 04 is
gekoppeld aan de corresponderende functie van de
digitale ingangen.
Bit 05, Frequentie-uitgang vasthouden/Ramp gebruiken
Wanneer bit 05 = 0 wordt de huidige uitgangsfrequentie
gehandhaafd, ook als de referentiewaarde wordt gewijzigd.
Wanneer bit 05 = 1 kan de frequentieomvormer de
regulerende functie weer uitvoeren; activering vindt plaats
op basis van de relevante referentiewaarde.
Bit 06, Uitloopstop/start
Normale uitloopstop waarbij gebruik wordt gemaakt van
de ramp-tijden van de huidige geselecteerde ramp.
Daarnaast wordt uitgangsrelais 01 of 04 geactiveerd als de
uitgangsfrequentie 0 Hz is en relais 123 is geselecteerd in
5-40 Functierelais.
Bit 06 = 0 leidt tot een stop.
Wanneer bit 06 = 1 kan de frequentieomvormer de motor
starten als aan de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
LET OP
De selectie in 8-53 Startselectie bepaalt hoe bit 06 is
gekoppeld aan de corresponderende functie van de
digitale ingangen.
Bit 07, Geen functie/reset
Reset na uitschakeling.
Bevestigt gebeurtenis in foutbuer.
Wanneer bit 07 = 0 vindt er geen reset plaats.
Een reset na uitschakeling vindt plaats wanneer de helling
van bit 07 wijzigt naar 1.
Bit 08, Jog 1 Uit/Aan
Activering van het voorgeprogrammeerde toerental in
8-90 Snelheid bus-jog 1. Jog 1 is alleen mogelijk als bit 04 =
0 en bit 00-03 = 1.
Bit 09, Jog 2 Uit/Aan
Activering van het voorgeprogrammeerde toerental in
8-91 Snelheid bus-jog 2. Jog 2 is alleen mogelijk als bit 04 =
0 en bit 00-03 =1.
Bit 10, Data ongeldig/geldig
Wordt gebruikt om de frequentieomvormer mee te delen
of het stuurwoord moet worden gebruikt of genegeerd.
Bit 10 = 0 zorgt ervoor dat het stuurwoord wordt
genegeerd.
Bit 10 = 1 zorgt ervoor dat het stuurwoord wordt gebruikt.
Deze functie is belangrijk omdat het stuurwoord altijd in
een telegram wordt overgedragen, ongeacht het gebruikte
type telegram. U kunt het stuurwoord uitschakelen als u
het niet wilt gebruiken bij het bijwerken of lezen van
parameters.
Bit 11, Geen functie/vertragen
Wordt gebruikt om de snelheidsreferentiewaarde te
verlagen met de waarde die is ingesteld in 3-12 Catch up/slow Down Value.
Wanneer bit 11 = 0 wordt de referentiewaarde niet
aangepast.
Wanneer bit 11 = 1 wordt de referentiewaarde verlaagd.
Bit 12, Geen functie/versnellen
Wordt gebruikt om de snelheidsreferentiewaarde te
verhogen met de waarde die is ingesteld in 3-12 Catch up/slow Down Value.
Wanneer bit 12 = 0 wordt de referentiewaarde niet
aangepast.
Wanneer bit 12 = 1 wordt de referentie verhoogd.
Als zowel vertragen als versnellen is geactiveerd (bit 11 en
12 = 1), heeft het vertragen de hoogste prioriteit, dat wil
zeggen dat de snelheidsreferentiewaarde wordt verlaagd.
Bit 13/14, Setupselectie
Bit 13 en 14 worden gebruikt om een van de 4 parametersetups te selecteren aan de hand van Tabel 3.48.
De functie is alleen beschikbaar als [9] Multi setup is
geselecteerd in 0-10 Actieve setup. De geselecteerde optie
in 8-55 Setupselectie bepaalt hoe bit 13 en 14 zijn
gekoppeld aan de corresponderende functie van de
digitale ingangen. Het wijzigen van een setup tijdens
bedrijf is alleen mogelijk als de setups zijn gekoppeld in
0-12 Setup gekoppeld aan.
Beschrijving van de statusbits
Bit 00, Besturing niet gereed/gereed
Wanneer bit 00 = 0, is bit 00, 01 of 02 van het stuurwoord
0 (Uit 1, Uit 2 of Uit 3) – anders zal de frequentieomvormer
uitschakelen (trip).
Wanneer bit 00 = 1, is de besturing van de frequentieomvormer gereed, maar hoeft er geen netvoeding te zijn (in
geval van een externe 24 V-voeding van het besturingssysteem).
Snelheid = referentie
Frequentiebegrenzing OK
Bit 01, Omvormer niet gereed/gereed
Vergelijkbaar met bit 00 maar met voeding via de
voedingseenheid. De frequentieomvormer is gereed
wanneer deze de noodzakelijke startsignalen ontvangt.
Bit 02, Vrijloop/inschakelen
Wanneer bit 02 = 0, is bit 00, 01 of 02 van het stuurwoord
0 (Uit 1, Uit 2, of Uit 3 of vrijloop) – anders zal de frequentieomvormer uitschakelen (trip).
Wanneer bit 02 = 1, is bit 00, 01 of 02 van het stuurwoord
1 – de frequentieomvormer is niet uitgeschakeld.
Bit 03, Geen fout/uitschakeling
Wanneer bit 03 = 0, is er geen fout opgetreden in de
frequentieomvormer.
Wanneer bit 03 = 1, is de frequentieomvormer
uitgeschakeld en is er een resetsignaal nodig voordat hij
weer kan starten.
Bit 04, Aan 2/Uit 2
Bit 04 = 0 wanneer bit 01 van het stuurwoord 0 is.
Bit 04 = 1 wanneer bit 01 van het stuurwoord 1 is.
Bit 05, Aan 3/Uit 3
Bit 05 = 0 wanneer bit 02 van het stuurwoord 0 is.
Bit 05 = 1 wanneer bit 02 van het stuurwoord 1 is.
Bit 06, Start mogelijk/start niet mogelijk
Als [1] PROFIdrive is geselecteerd in 8-10
Stuurwoordproel,
is bit 06 1 na een bevestiging na uitschakeling, na
activering van Uit 2 of Uit 3 en wordt na inschakeling van
de netspanning Start niet mogelijk gereset, waarbij bit 00
van het stuurwoord wordt ingesteld op 0 en bit 01, 02 en
10 op 1.
Bit 07, Geen waarschuwing/waarschuwing
Bit 07 = 0 betekent dat er geen waarschuwingen zijn.
Bit 07 = 1 betekent dat er een waarschuwing is
gegenereerd.
Bit 08, Snelheid ≠ referentie/snelheid = referentie
Wanneer bit 08 = 0, wijkt het huidige motortoerental af
van de ingestelde snelheidsreferentie. Dit kan bijvoorbeeld
gebeuren wanneer de snelheid via een aanloop/uitloop
wordt gewijzigd tijdens het starten/stoppen.
Wanneer bit 08 = 1, komt het huidige motortoerental
overeen met de ingestelde snelheidsreferentie.
Bit 09, Lokale besturing/busbesturing
Bit 09 = 0 geeft aan dat de frequentieomvormer is gestopt
via de [Stop]-toets op het LCP of dat Gekoppeld Hand/Auto
of Lokaal is geselecteerd in 3-13 Referentieplaats.
Wanneer bit 09 = 1, kan de frequentieomvormer worden
bestuurd via de seriële interface.
Bit 10, Buiten frequentiebegrenzing/frequentiebegrenzing OK
Wanneer bit 10 = 0, ligt de uitgangsfrequentie buiten de
begrenzingen die zijn ingesteld in 4-52 Waarschuwingsnelheid laag en 4-53 Waarschuwing snelheid hoog.
Wanneer bit 10 = 1, bevindt de uitgangsfrequentie zich
binnen de ingestelde begrenzingen.
Wanneer bit 11 = 0, draait de motor niet.
Wanneer bit 11 = 1, ontvangt de frequentieomvormer een
startsignaal of is de uitgangsfrequentie hoger dan 0 Hz.
Bit 12, Omvormer OK/gestopt, autostart
Wanneer bit 12 = 0, is er geen sprake van een tijdelijke
33
overbelasting van de omvormer.
Wanneer bit 12 = 1, is de omvormer gestopt wegens
overbelasting. De frequentieomvormer is echter niet
uitgeschakeld (trip) en start weer als de overbelasting is
opgeheven.
Bit 13, Spanning OK/spanning overschreden
Wanneer bit 13 = 0, worden de spanningsbegrenzingen
Bit 14, Koppel OK/koppel overschreden
Wanneer bit 14 = 0, is het motorkoppel lager dan de in
4-16 Koppelbegrenzing motormodus en 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus ingestelde waarde.Wanneer bit 14 = 1, wordt de in 4-16 Koppelbegrenzing
motormodus of 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus
ingestelde koppelbegrenzing overschreden.
Bit 15, Timer OK/timer overschreden
Wanneer bit 15 = 0, hebben de timers voor de thermische
motorbeveiliging en de thermische beveiliging van de
frequentieomvormer de 100% niet overschreden.
Wanneer bit 15 = 1, heeft een van de timers de 100%
overschreden.
van de frequentieomvormer niet overschreden.
Wanneer bit 13 = 1, is de DC-spanning in de tussenkring
van de frequentieomvormer te laag of te hoog.
3.9 Checklist systeemontwerp
Tabel 3.50 bevat een checklist voor het integreren van een frequentieomvormer in een motorregelingssysteem. De lijst is
bedoeld als geheugensteuntje voor de algemene categorieën en opties die nodig zijn voor het speciceren van de systeemvereisten.