Danfoss FC 202 Design guide [nl]

MAKING MODERN LIVING POSSIBLE
Design guide
VLT® AQUA Drive FC 202
0,25-90 kW
vlt-drives.danfoss.com
Inhoud Design guide
Inhoud
1.1 Doel van de design guide
1.2 Indeling
1.3 Aanvullende hulpmiddelen
1.4 Afkortingen, symbolen en conventies
1.5 Denities
1.6 Document- en softwareversie
1.7 Goedkeuringen en certiceringen
1.7.1 CE-markering 11
1.7.1.1 Laagspanningsrichtlijn 11
1.7.1.2 EMC-richtlijn 11
1.7.1.3 Machinerichtlijn 12
1.7.1.4 ErP-richtlijn 12
1.7.2 C-tick-conformiteit 12
1.7.3 UL-conformiteit 12
1.7.4 Maritieme conformiteit 12
1.8 Veiligheid
8 8 8 8
9 10 11 11
13
1.8.1 Algemene veiligheidsprincipes 13
2 Productoverzicht
2.1 Inleiding
2.2 Beschrijving van de werking
2.3 Werkingsvolgorde
2.3.1 Gelijkrichterdeel 21
2.3.2 Tussenkringdeel 21
2.3.3 Omvormerdeel 21
2.3.4 Remoptie 21
2.3.5 Loadsharing 22
2.4 Regelstructuren
2.4.1 Regelstructuur zonder terugkoppeling 22
2.4.2 Regelstructuur met terugkoppeling 23
2.4.3 Lokale (Hand On) en externe (Auto On) besturing 23
2.4.4 Gebruik van referenties 24
2.4.5 Gebruik van terugkoppelingen 26
2.5 Automatische operationele functies
16 16 20 21
22
27
2.5.1 Kortsluitbeveiliging 27
2.5.2 Overspanningsbeveiliging 27
2.5.3 Detectie ontbrekende motorfase 28
2.5.4 Detectie onbalans netfasen 28
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 1
Inhoud
VLT® AQUA Drive FC 202
2.5.5 Schakelen aan de uitgang 28
2.5.6 Overbelastingsbeveiliging 28
2.5.7 Automatische reductie 28
2.5.8 Automatische energieoptimalisatie 29
2.5.9 Automatic Switching Frequency Modulation (ASFM) 29
2.5.10 Automatische reductie wegens hoge schakelfrequentie 29
2.5.11 Automatische reductie wegens overtemperatuur 29
2.5.12 Automatisch aan-/uitlopen 29
2.5.13 Stroomgrenscircuit 29
2.5.14 Prestaties bij spanningsschommelingen 29
2.5.15 Softstart van de motor 30
2.5.16 Resonantiedemping 30
2.5.17 Temperatuurgeregelde ventilatoren 30
2.5.18 EMC-conformiteit 30
2.5.19 Stroommeting op alle drie motorfasen 30
2.5.20 Galvanische scheiding van stuurklemmen 30
2.6 Klantspecieke toepassingsfuncties
2.6.1 Automatische aanpassing motorgegevens 30
2.6.2 Thermische motorbeveiliging 31
2.6.3 Netstoring 31
2.6.4 Ingebouwde PID-regelaars 31
2.6.5 Automatische herstart 32
2.6.6 Vliegende start 32
2.6.7 Volledig koppel bij gereduceerd toerental 32
2.6.8 Frequentiebypass 32
2.6.9 Voorverwarming van de motor 32
2.6.10 Vier programmeerbare setups 32
2.6.11 Dynamisch remmen 32
2.6.12 Gelijkstroomrem 33
2.6.13 Slaapmodus 33
2.6.14 Startvoorwaarde 33
2.6.15 Smart Logic Control (SLC) 33
30
2.6.16 STO-functie 34
2.7 Fout-, waarschuwings- en alarmfuncties
35
2.7.1 Werking bij overtemperatuur 35
2.7.2 Waarschuwing bij hoge en lage referentie 35
2.7.3 Waarschuwing bij hoge en lage terugkoppeling 35
2.7.4 Onbalans fase of faseverlies 35
2.7.5 Waarschuwing bij hoge frequentie 35
2.7.6 Waarschuwing bij lage frequentie 35
2 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Inhoud Design guide
2.7.7 Waarschuwing wegens hoge stroom 36
2.7.8 Waarschuwing bij lage stroom 36
2.7.9 Waarschuwing bij geen belasting/defecte band 36
2.7.10 Verbroken seriële interface 36
2.8 Gebruikersinterface en programmering
2.8.1 Lokaal bedieningspaneel 37
2.8.2 Pc-software 37
2.8.2.1 MCT 10 setupsoftware 37
2.8.2.2 VLT® Motion Control Tool MCT 31
2.8.2.3 Harmonic Calculation Software (HCS) 38
2.9 Onderhoud
2.9.1 Opslag 38
3 Systeemintegratie
3.1 Omgevingscondities tijdens bedrijf
3.1.1 Vochtigheid 39
3.1.2 Temperatuur 39
3.1.3 Koeling 40
3.1.4 Door de motor gegenereerde overspanning 41
3.1.5 Akoestische ruis 41
3.1.6 Trillingen en schokken 41
3.1.7 Agressieve omgevingen 41
36
38
38
39 39
3.1.8 Denities IP-klassen 43
3.1.9 Radiofrequente interferentie 43
3.1.10 Conformiteit met PELV en galvanische scheiding 44
3.1.11 Opslag 44
3.2 EMC, harmonischen en aardlekbeveiliging
3.2.1 Algemene aspecten van EMC-emissies 45
3.2.2 EMC-testresultaten 46
3.2.3 Emissie-eisen 48
3.2.4 Immuniteitseisen: 48
3.2.5 Motorisolatie 49
3.2.6 Motorlagerstromen 49
3.2.7 Harmonischen 50
3.2.8 Aardlekstroom 52
3.3 Netintegratie
3.3.1 Netconguratie en EMC-eecten 54
3.3.2 Laagfrequente interferentie in het net 54
3.3.3 Netstoringen analyseren 55
45
54
3.3.4 Opties voor het beperken van netstoringen 55
3.3.5 Radiofrequente interferentie 55
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 3
Inhoud
VLT® AQUA Drive FC 202
3.3.6 Classicatie van de bedrijfslocatie 56
3.3.7 Gebruik met geïsoleerde ingangsbron 56
3.3.8 Arbeidsfactorcorrectie 56
3.3.9 Vertraging ingangsvermogen 57
3.3.10 Nettransiënten 57
3.3.11 Werking met een stand-bygenerator 57
3.4 Motorintegratie
3.4.1 Afwegingen bij selecteren motor 58
3.4.2 Sinuslter en dU/dt-lters 58
3.4.3 Correcte motoraarding 58
3.4.4 Motorkabels 58
3.4.5 Afscherming motorkabel 58
3.4.6 Aansluiten van meerdere motoren 59
3.4.7 Stuurdraadisolatie 61
3.4.8 Thermische motorbeveiliging 61
3.4.9 Uitgangscontactor 61
3.4.10 Remfuncties 61
3.4.11 Dynamisch remmen 61
3.4.12 Berekening remweerstand 62
3.4.13 Remweerstandkabels 63
3.4.14 Remweerstand en rem-IGBT 63
3.4.15 Energierendement 63
3.5 Extra ingangen en uitgangen
58
65
3.5.1 Bedradingsschema 65
3.5.2 Relaisaansluitingen 66
3.5.3 EMC-correcte elektrische aansluiting 67
3.6 Mechanische planning
3.6.1 Vrije ruimte 68
3.6.2 wandmontage 68
3.6.3 Toegang 69
3.7 Opties en accessoires
3.7.1 Communicatieopties 73
3.7.2 Ingang/uitgang, terugkoppeling en veiligheidsopties 73
3.7.3 Cascaderegelingsopties 73
3.7.4 Remweerstanden 75
3.7.5 Sinuslters 75
3.7.6 dU/dt-lters 75
3.7.7 Common-modelters 75
3.7.8 Harmonischenlters 76
3.7.9 IP 21/NEMA type 1-behuizingsset 76
68
69
4 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Inhoud Design guide
3.7.10 Bevestigingsset voor externe bediening van LCP 78
3.7.11 Montagebeugel voor behuizingsgrootte A5, B1, B2, C1 en C2 79
3.8 Seriële interface RS485
3.8.1 Overzicht 80
3.8.2 Netwerkaansluiting 81
3.8.3 RS485-busafsluiting 81
3.8.4 EMC-voorzorgsmaatregelen 81
3.8.5 Overzicht FC-protocol 82
3.8.6 Netwerkconguratie 82
3.8.7 Berichtframingstructuur FC-protocol 82
3.8.8 Voorbeelden FC-protocol 86
3.8.9 Modbus RTU-protocol 87
3.8.10 Berichtframingstructuur Modbus RTU 88
3.8.11 Toegang tot parameters 91
3.8.12 FC-omvormerstuurwoordproel 92
3.9 Checklist systeemontwerp
4 Toepassingsvoorbeelden
4.1 Overzicht toepassingsvoorbeelden
4.2 Speciale toepassingsfuncties
80
98
100 100 100
4.2.1 SmartStart 100
4.2.2 Snelmenu Water en pompen 101
4.2.3 29-1* Deragging Function 101
4.2.4 Voor-/nasmeren 102
4.2.5 29-5* Flow Conrmation 103
4.3 Voorbeelden toepassingssetup
4.3.1 Toepassing met dompelpomp 106
4.3.2 BASIC cascaderegelaar 108
4.3.3 Pompstaging met wisselende hoofdpomp 109
4.3.4 Systeemstatus en bediening 109
4.3.5 Bedradingsschema cascaderegelaar 110
4.3.6 Bedradingsschema voor pomp met variabel toerental 111
4.3.7 Bedradingsschema voor hoofdpompwisseling 111
5 Speciale omstandigheden
5.1 Handmatige reductie
5.2 Reductie wegens lange motorkabels of kabels met een grotere dwarsdoorsnede
5.3 Reductie wegens omgevingstemperatuur
104
115 115 116 116
6 Typecode en selectie
6.1 Bestellen
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 5
121 121
Inhoud
VLT® AQUA Drive FC 202
6.1.1 Typecode 121
6.1.2 Softwaretaal 123
6.2 Opties, accessoires en reserveonderdelen
6.2.1 Opties en accessoires 123
6.2.2 Reserveonderdelen 125
6.2.3 Accessoiretassen 125
6.2.4 Keuze van de remweerstand 126
6.2.5 Aanbevolen remweerstanden 127
6.2.6 Alternatieve remweerstanden, T2 en T4 134
6.2.7 Harmonischenlters 135
6.2.8 Sinuslters 137
6.2.9 dU/dt-lters 139
6.2.10 Common-modelters 140
7 Specicaties
7.1 Elektrische gegevens
7.1.1 Netvoeding 1 x 200-240 V AC 141
7.1.2 Netvoeding 3 x 200-240 V AC 142
7.1.3 Netvoeding 1 x 380-480 V AC 145
7.1.4 Netvoeding 3 x 380-480 V AC 146
123
141 141
7.1.5 Netvoeding 3 x 525-600 V AC 150
7.1.6 Netvoeding 3 x 525-690 V AC 154
7.2 Netvoeding
7.3 Uitgangsvermogen van de motor en motorgegevens
7.4 Omgevingscondities
7.5 Kabelspecicaties
7.6 Stuuringang/-uitgang en stuurgegevens
7.7 Zekeringen en circuitbreakers
7.8 Vermogensklasse, gewicht en afmetingen
7.9 dU/dt-tests
7.10 Akoestische-ruiswaarden
7.11 Geselecteerde opties
7.11.1 VLT® General Purpose I/O MCB 101
7.11.2 VLT® Relay Card MCB 105
7.11.3 VLT® PTC Thermistor Card MCB 112
7.11.4 VLT® Extended Relay Card MCB 113
7.11.5 VLT® Sensor Input MCB 114
157 157 158 158 159 162 170 171 173 174 174 174 176 178 179
7.11.6 VLT® Extended Cascade Controller MCO 101
7.11.7 VLT® Advanced Cascade Controller MCO 102
8 Bijlage – geselecteerde tekeningen
6 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
180 181
184
Inhoud Design guide
8.1 Tekeningen voor aansluiting netvoeding (3 fasen)
8.2 Tekeningen voor motoraansluiting
8.3 Tekeningen voor relaisklemmen
8.4 Kabelinvoergaten
Trefwoordenregister
184 187 189 190
194
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 7
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
1
1 Inleiding
1.1 Doel van de design guide
Deze design guide voor Danfoss VLT® AQUA Drive­frequentieomvormers is bedoeld voor:
project- en systeemengineers;
ontwerpadviseurs;
toepassings- en productspecialisten.
De design guide bevat technische informatie die u helpt om inzicht te krijgen in de mogelijkheden van de frequen­tieomvormer voor integratie in motorregel- en bewakingssystemen.
De design guide is bedoeld om ontwerpafwegingen en planningsgegevens te bieden voor integratie van de frequentieomvormer in een systeem. De design guide is van toepassing op diverse frequentieomvormers en opties voor uiteenlopende toepassingen en installaties.
Op basis van de uitgebreide productgegevens kunt u in de ontwerpfase een goed doordacht systeem ontwikkelen met optimale functionaliteit en maximaal rendement.
VLT® is een gedeponeerd handelsmerk.
1.2
Indeling
Hoofdstuk 1 Inleiding: het algemene doel van de design guide en conformiteit met internationale richtlijnen.
Hoofdstuk 2 Productoverzicht: de interne opbouw en functi­onaliteit van de frequentieomvormer en operationele functies.
Hoofdstuk 3 Systeemintegratie: omgevingseisen; EMC, harmonischen en aardlekken; netingang; motoren en motoraansluitingen; andere aansluitingen; mechanische planning; en beschrijvingen van beschikbare opties en accessoires.
Hoofdstuk 7
gegevens in de vorm van tabellen en afbeeldingen.
Hoofdstuk 8 Bijlage – geselecteerde tekeningen: een compilatie van afbeeldingen ter illustratie van netvoedings­en motoraansluitingen, relaisklemmen en kabelingangen.
Specicaties: een compilatie van technische
1.3 Aanvullende hulpmiddelen
Er zijn hulpmiddelen beschikbaar om inzicht te krijgen in geavanceerde bedienings- en programmeerfuncties van de frequentieomvormer en naleving van richtlijnen:
De Bedieningshandleiding VLT® AQUA Drive FC 202
(in deze handleiding aangeduid als bedienings­handleiding) biedt gedetailleerde informatie over
de installatie en het opstarten van de frequentie­omvormer.
De VLT® AQUA Drive FC 202 Design Guide bevat
ontwerp- en planningsinformatie die nodig is om de frequentieomvormer te kunnen integreren in een systeem.
De Programmeerhandleiding VLT® AQUA Drive FC
202 (in deze handleiding aangeduid als program­meerhandleiding) gaat dieper in op het gebruik
van parameters en bevat veel toepassingsvoor­beelden.
®
Frequency Converters - Safe Torque O
In VLT
Operating Instructions vindt u informatie over het gebruik van Danfoss-frequentieomvormers in toepassingen met functionele veiligheid. Deze handleiding wordt bij de frequentieomvormer geleverd als de STO-optie aanwezig is.
De VLT® Brake Resistor Design Guide legt uit hoe u
de optimale remweerstand kunt selecteren.
Aanvullende documentatie en handleiding zijn te downloaden via danfoss.com/Product/Literature/Technical
+Documentation.htm.
Hoofdstuk 4 Toepassingsvoorbeelden: voorbeelden van
producttoepassingen en richtlijnen voor gebruik.
Hoofdstuk 5 Speciale omstandigheden: details over ongebruikelijke bedrijfsomgevingen.
Hoofdstuk 6 Typecode en selectie: procedures voor het bestellen van apparatuur en opties om het beoogde gebruik van het systeem te realiseren.
8 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
LET OP
Een deel van de informatie in deze documentatie is mogelijk niet van toepassing bij gebruik van beschikbare optionele apparatuur. Zorg dat u de bij de opties geleverde instructies doorleest met het oog op specieke vereisten.
Neem contact op met een Danfoss-leverancier of ga naar www.danfoss.com voor aanvullende informatie.
Inleiding
Design guide
1.4 Afkortingen, symbolen en conventies
1
1
60° AVM 60° asynchrone vectormodulatie A Ampère/AMP AC Wisselstroom AD Luchtontlading AEO Automatische energieoptimalisatie AI Analoge ingang AMA Automatische aanpassing motorgegevens AWG American Wire Gauge °C
Graden Celsius CD Constante ontlading CM Common mode CT Constant koppel DC Gelijkstroom DI Digitale ingang DM Dierentiële modus D-TYPE Afhankelijk van de frequentieomvormer EMC Elektromagnetische compatibiliteit EMK Elektromotorische kracht ETR Elektronisch thermisch relais f
JOG
De motorfrequentie wanneer de jogfunctie is
geactiveerd f f
M
MAX
Motorfrequentie
De maximale uitgangsfrequentie die de
frequentieomvormer op de uitgang schakelt f
MIN
De minimale motorfrequentie van de frequen-
tieomvormer f
M,N
Nominale motorfrequentie FC Frequentieomvormer g gram Hiperface® Hiperface® is een gedeponeerd handelsmerk
van Stegmann pk Paardenkracht HTL HTL-encoder (10-30 V) pulsen – hoogspan-
ningstransistorlogica Hz Hertz I
INV
I
LIM
I
M,N
I
VLT,MAX
I
VLT,N
Nominale uitgangsstroom van de omvormer
Stroomgrens
Nominale motorstroom
De maximale uitgangsstroom
De nominale uitgangsstroom die door de
frequentieomvormer wordt geleverd kHz Kilohertz LCP Lokaal bedieningspaneel lsb Minst signicante bit m Meter mA Milliampère MCM Mille Circular Mil MCT Motion Control Tool mH Inductantie in millihenry min Minuut ms Milliseconde msb Meest signicante bit
η
VLT
Het rendement van de frequentieomvormer gedenieerd als de verhouding tussen
uitgangsvermogen en ingangsvermogen nF Capaciteit in nanofarad NLCP Numeriek lokaal bedieningspaneel Nm Newtonmeter n
s
Online-/oine­parameters
Synchroon motortoerental
Wijzigingen van onlineparameters worden
onmiddellijk na het wijzigen van de
datawaarde geactiveerd P
br,cont.
Nominaal vermogen van de remweerstand
(gemiddeld vermogen tijdens continu
remmen) PCB Printed Circuit Board – printplaat PCD Procesdata PELV Protective Extra Low Voltage P
m
Het nominale uitgangsvermogen van de
frequentieomvormer als hoge overbelasting
(HO) P
M,N
Nominaal motorvermogen PM-motor Permanentmagneetmotor Proces-PID De PID-regelaar handhaaft het gewenste
niveau voor toerental, druk, temperatuur
enzovoort R
br,nom
De nominale weerstandswaarde die zorgt voor
een remvermogen op de motoras van
150/160% gedurende 1 minuut RCD Reststroomapparaat Regen Regeneratieve klemmen R
min
Door de frequentieomvormer toegestane
minimale remweerstand RMS Root Mean Square tpm Toeren per minuut R
rec
Aanbevolen weerstand van Danfoss-remweer-
standen s Seconde SFAVM Stator Flux Asynchrone Vectormodulatie STW Statuswoord SMPS Schakelende voeding THD Totale harmonische vervorming T
LIM
Koppelbegrenzing TTL TTL-encoder (5 V) pulsen – transistor-transi-
storlogica U
M,N
Nominale motorspanning V Volt VT Variabel koppel VVC+ Voltage Vector Control
Tabel 1.1 Afkortingen
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 9
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
1
Conventies
Genummerde lijsten geven procedures aan. Lijsten met opsommingstekens geven andere informatie en beschrijvingen van afbeeldingen aan. Cursieve tekst geeft een van de volgende zaken aan:
Kruisverwijzing
Koppeling
Voetnoot
Parameternaam, naam parametergroep, parame-
teroptie
Alle afmetingen zijn in mm (inch). * geeft de standaardinstelling van een parameter aan.
De volgende symbolen worden gebruikt in dit document:
WAARSCHUWING
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
Geeft een potentieel gevaarlijke situatie aan die kan leiden tot licht of matig letsel. Kan tevens worden gebruikt om te waarschuwen tegen onveilige werkprak­tijken.
LET OP
Geeft belangrijke informatie aan, waaronder situaties die kunnen leiden tot schade aan apparatuur of eigendommen.
1.5 Denities
Remweerstand
De remweerstand is een module die het remvermogen dat bij regeneratief remmen wordt gegenereerd, kan absorberen. Dit regeneratieve remvermogen verhoogt de tussenkringspanning en een remchopper zorgt ervoor dat het vermogen wordt overgebracht naar de remweerstand.
Vrijloop
De motoras bevindt zich in de vrije modus. Geen koppel op de motor.
CT-karakteristieken
Constant-koppelkarakteristieken, gebruikt voor alle toepas­singen, zoals transportbanden, verdringerpompen en kranen.
Initialisatie
Bij initialisatie (14-22 Bedrijfsmodus) keert de frequentieom­vormer terug naar de standaardinstelling.
Intermitterende belastingscyclus
De nominale intermitterende belasting heeft betrekking op een reeks belastingscycli. Elke cyclus bestaat uit een belaste en een onbelaste periode. Het kan een periodieke cyclus of een niet-periodieke cyclus betreen.
Arbeidsfactor
De werkelijke arbeidsfactor (lambda) houdt rekening met alle harmonischen en is altijd lager dan de arbeidsfactor (cos phi), die alleen rekening houdt met de 1e harmonische van stroom en spanning.
P kW
cosφ = 
P kVA
Cos phi wordt ook wel verschuivingsfactor genoemd. Zowel lambda als cos phi worden in
hoofdstuk 7.2 Netvoeding gespeciceerd voor Danfoss VLT®-frequentieomvormers.
De arbeidsfactor geeft aan in hoeverre een frequentieom­vormer de netvoeding belast. Hoe lager de arbeidsfactor, hoe hoger de I dezelfde kW-prestatie.
Bovendien betekent een hoge arbeidsfactor dat de harmonische stromen laag zijn. Alle Danfoss-frequentieomvormers zijn uitgerust met ingebouwde DC-spoelen in de DC-tussenkring. Dit zorgt voor een hoge arbeidsfactor en beperkt de totale harmonische vervorming (THD) op de netvoeding.
Setup
U kunt parameterinstellingen in 4 setups opslaan. Het is mogelijk om tussen de 4 parametersetups te schakelen en 1 setup te bewerken terwijl een andere setup actief is.
Slipcompensatie
De frequentieomvormer compenseert het slippen van de motor met een aanvulling op de frequentie op basis van de gemeten motorbelasting, waardoor het motortoerental vrijwel constant wordt gehouden.
Smart Logic Control (SLC)
De SLC is een reeks door de gebruiker gedenieerde acties die wordt uitgevoerd wanneer de bijbehorende, door de gebruiker gedenieerde gebeurtenissen door de SLC worden geëvalueerd als TRUE. (Parametergroep 13-** Smart Logic).
Standaard FC-bus
Omvat een RS485-bus met FC-protocol of MC-protocol. Zie 8-30 Protocol.
Thermistor
Een temperatuurafhankelijke weerstand die geplaatst wordt op plaatsen waar de temperatuur moet worden bewaakt (frequentieomvormer of motor).
xxcosφ
 = 
x
RMS
voor
10 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Inleiding
Uitschakeling (trip)
Een toestand die zich voordoet in foutsituaties, bijvoorbeeld als de frequentieomvormer wordt blootgesteld aan een overtemperatuur of wanneer de frequentieomvormer de motor, het proces of het mechanisme beschermt. Een herstart is niet mogelijk totdat de oorzaak van de fout is weggenomen en de uitschakelingsstatus is opgeheven. Hef de uitschakelings­status op door:
reset te activeren of
de frequentieomvormer te programmeren om een
automatische reset uit te voeren.
Gebruik een uitschakeling (trip) niet voor persoonlijke veiligheid.
Uitschakeling met blokkering
Een toestand die zich voordoet in foutsituaties waarbij de frequentieomvormer zichzelf beschermt en fysiek ingrijpen noodzakelijk is, bijv. als de frequentieomvormer wordt kortgesloten op de uitgang. Een uitschakeling met blokkering kan alleen worden opgeheven door de netvoeding af te schakelen, de oorzaak van de fout weg te nemen en de frequentieomvormer opnieuw aan te sluiten op het net. Een herstart is niet mogelijk totdat de uitscha­kelingsstatus is opgeheven door het activeren van de reset of, in sommige gevallen, doordat een automatische reset is geprogrammeerd. Gebruik een uitschakeling (trip) niet voor persoonlijke veiligheid.
VT-karakteristieken
Variabel-koppelkarakteristieken voor pompen en ventilatoren.
1.6
Document- en softwareversie
Deze handleiding wordt regelmatig herzien en bijgewerkt. Alle suggesties voor verbetering zijn welkom.
Tabel 1.2 toont de documentversie en de bijbehorende softwareversie.
Design guide
1.7.1
CE-markering
Afbeelding 1.1 CE
De CE-markering (Communauté Européenne) geeft aan dat de fabrikant van het product voldoet aan alle relevante EU­richtlijnen. De EU-richtlijnen die van toepassing zijn op het ontwerp en de productie van frequentieomvormers, staan vermeld in Tabel 1.3.
LET OP
De CE-markering heeft geen betrekking op de kwaliteit van het product. Het is niet mogelijk om technische specicaties af te leiden uit de CE-markering.
LET OP
Frequentieomvormers met een ingebouwde veiligheids­functie moeten voldoen aan de Machinerichtlijn.
EU-richtlijn Versie
Laagspanningsrichtlijn 2006/95/EC EMC-richtlijn 2004/108/EC Machinerichtlijn ErP-richtlijn 2009/125/EC ATEX-richtlijn 94/9/EC RoHS-richtlijn 2002/95/EC
Tabel 1.3 EU-richtlijnen die van toepassing zijn op frequentieomvormers
1) Enkel frequentieomvormers met een ingebouwde veiligheidsfunctie moeten voldoen aan de Machinerichtlijn.
Conformiteitsverklaringen zijn leverbaar op aanvraag.
1)
2006/42/EC
1
1
Versie Opmerkingen Softwareversie
MG20N6xx Vervangt MG20N5xx 2.20 en later
Tabel 1.2 Document- en softwareversie
1.7
Goedkeuringen en certiceringen
Frequentieomvormers zijn ontworpen overeenkomstig de richtlijnen in deze sectie.
Meer informatie over goedkeuringen en certicaten is te vinden in het downloadgedeelte op http://
www.danfoss.com/BusinessAreas/DrivesSolutions/Documen­tations/.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 11
1.7.1.1
De Laagspanningsrichtlijn is van toepassing op alle elektrische apparaten in het spanningsbereik van 50-1000 V AC en 75-1600 V DC.
De richtlijn heeft tot doel om de persoonlijke veiligheid te waarborgen en schade aan eigendommen te voorkomen bij gebruik van elektrische apparatuur die correct is geïnstalleerd en correct wordt onderhouden, in de toepassing waarvoor deze apparatuur is bedoeld.
1.7.1.2
De EMC-richtlijn (elektromagnetische compatibiliteit) heeft tot doel om de elektromagnetische interferentie te beperken en de immuniteit van elektrische apparatuur en installaties te verbeteren. De basiseis voor bescherming
Laagspanningsrichtlijn
EMC-richtlijn
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
1
van EMC-richtlijn 2004/108/EG stelt dat apparaten die elektromagnetische interferentie (EMI) genereren, of waarvan de werking door EMI kan worden beïnvloed, zodanig moeten zijn ontworpen dat het genereren van elektromagnetische interferentie wordt beperkt en dat ze een adequaat niveau van ongevoeligheid ten opzichte van EMI bieden wanneer ze correct worden geïnstalleerd en onderhouden, en worden gebruikt zoals bedoeld.
Elektrische apparaten die zelfstandig worden gebruikt of deel uitmaken van een systeem, moeten zijn voorzien van de CE-markering. Systemen hoeven niet te zijn voorzien van de CE-markering, maar moeten wel voldoen aan de basiseisen voor bescherming volgens de EMC-richtlijn.
1.7.1.3
De Machinerichtlijn heeft tot doel om de persoonlijke veiligheid te waarborgen en schade aan eigendommen te voorkomen bij gebruik van mechanische apparatuur in toepassingen waarvoor de apparatuur bedoeld is. De Machinerichtlijn is van toepassing op machines die bestaan uit een groep onderling verbonden componenten of apparaten waarvan er ten minste één mechanische bewegingen kan uitvoeren.
Frequentieomvormers met een ingebouwde veiligheids­functie moeten voldoen aan de Machinerichtlijn. Frequentieomvormers zonder veiligheidsfunctie vallen niet onder de Machinerichtlijn. Wanneer een frequentieom­vormer is geïntegreerd in een machinesysteem, kan Danfoss informatie verstrekken over de veiligheidsaspecten met betrekking tot de frequentieomvormer.
Wanneer frequentieomvormers worden gebruikt in machines met ten minste één bewegend deel, moet de machinefabrikant een verklaring afgeven dat het product voldoet aan alle relevante statuten en veiligheidsmaat­regelen.
1.7.1.4
De ErP-richtlijn is de Europese Ecodesignrichtlijn voor energiegerelateerde producten. De richtlijn denieert de eisen voor ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten, inclusief frequentieomvormers. De richtlijn heeft tot doel om het energierendement en het milieubescher­mingsniveau te verhogen, waarbij tevens de zekerheid van de energievoorziening wordt versterkt. De milieueecten van energiegerelateerde producten omvatten het energie­verbruik gedurende de volledige levensduur van het product.
Machinerichtlijn
ErP-richtlijn
1.7.2
C-tick-conformiteit
Afbeelding 1.2 C-Tick
Het C-tick-label geeft aan dat het product voldoet aan de relevante technische normen voor elektromagnetische compatibiliteit (EMC). C-tick-conformiteit is vereist voor elektrische en elektronische producten die op de markt worden gebracht in Australië en Nieuw-Zeeland.
De C-tick-verordening heeft betrekking op emissies via geleiding en straling. Voor frequentieomvormers moet u de emissielimieten volgen die zijn 61800-3.
Op verzoek kan een conformiteitsverklaring worden afgegeven.
UL-conformiteit
1.7.3
UL Listed
Afbeelding 1.3 UL
gespeciceerd in EN-IEC
LET OP
525-690 V-frequentieomvormers zijn niet gecerticeerd voor UL.
De frequentieomvormer voldoet aan de eisen van UL 508C ten aanzien van het behoud van het thermische geheugen. Zie hoofdstuk 2.6.2 Thermische motorbeveiliging voor meer informatie.
Maritieme conformiteit
1.7.4
Eenheden met beschermingsklasse IP 55 (NEMA 12) of hoger voorkomen vonkvorming en zijn geclassiceerd als elektrische apparaten met beperkt explosiegevaar overeen­komstig het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN).
Ga naar www.danfoss.com voor aanvullende informatie over goedkeuringen voor maritieme toepassingen.
12 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
1
2
130BD832.10
Inleiding
Voor eenheden met beschermingsklasse IP 20/Chassis, IP 21/NEMA 1 of IP 54 moet u het risico op vonkvorming als volgt vermijden:
Installeer geen netschakelaar.
Zorg dat 14-50
Verwijder alle relaisstekkers die zijn gemarkeerd
als RELAY. Zie Afbeelding 1.4. Controleer of er relaisopties zijn geïnstalleerd, en
zo ja welke? De enige toegestane relaisoptie is VLT® Extended Relay Card MCB 113.
RFI-lter is ingesteld op [1] Aan.
Design guide
Het strikt opvolgen van de veiligheidsmaatregelen en ­kennisgevingen is verplicht voor een veilige werking van de frequentieomvormer.
1.8.2 Gekwaliceerd personeel
Een probleemloze en veilige werking van de frequentieom­vormer is alleen mogelijk als de frequentieomvormer op correcte en betrouwbare wijze wordt vervoerd, opgeslagen, geïnstalleerd, gebruikt en onderhouden. Deze apparatuur mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door
gekwaliceerd personeel.
Gekwaliceerd personeel is gedenieerd als opgeleide
medewerkers die bevoegd zijn om apparatuur, systemen en circuits te installeren, in bedrijf te stellen en te onderhouden overeenkomstig relevante wetten en voorschriften. Daarnaast moet het gekwaliceerde personeel bekend zijn met de instructies en veiligheids­maatregelen die in deze bedieningshandleiding staan beschreven.
1
1
1, 2 Relaisstekkers
Afbeelding 1.4 Positie van relaisstekkers
Op verzoek wordt een verklaring van de fabrikant afgegeven.
1.8
Veiligheid
WAARSCHUWING
HOGE SPANNING
Frequentieomvormers bevatten hoge spanning wanneer ze zijn aangesloten op een netingang, DC-voeding of loadsharing. Als de installatie, het opstarten en het onderhoud niet worden uitgevoerd door gekwaliceerd personeel, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Installatie, opstarten en onderhoud mogen
uitsluitend worden uitgevoerd door gekwali­ceerd personeel.
1.8.1 Algemene veiligheidsprincipes
Frequentieomvormers bevatten componenten die onder hoge spanning staan en kunnen bij onjuiste hantering dodelijk letsel veroorzaken. Deze apparatuur mag uitsluitend worden geïnstalleerd of bediend door gekwali­ceerd personeel. Voer geen reparatiewerkzaamheden uit voordat de spanning naar de frequentieomvormer is onderbroken en de voorgeschreven ontladingstijd voor het afvoeren van opgeslagen elektrische energie is verstreken.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 13
Inleiding
VLT® AQUA Drive FC 202
1
WAARSCHUWING
ONBEDOELDE START
Wanneer de frequentieomvormer is aangesloten op de netvoeding, DC-voeding of loadsharing, kan de motor op elk moment starten. Een onbedoelde start tijdens programmeer-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of tot schade aan apparatuur of eigendommen. De motor kan worden gestart via een externe schakelaar, een seriële buscommando, een ingangsreferentiesignaal van het LCP of door het opheen van een foutconditie. Om een onbedoelde motorstart te voorkomen:
Onderbreek de netvoeding naar de frequentie-
omvormer. Druk op [O/Reset] op het LCP voordat u
parameters gaat programmeren. De frequentieomvormer, motor en eventuele
door de motor aangedreven apparatuur moeten volledig bedraad en gemonteerd zijn voordat de frequentieomvormer op de netvoeding, DC­voeding of loadsharing wordt aangesloten.
WAARSCHUWING
ONTLADINGSTIJD
De frequentieomvormer bevat DC-tussenkringconden­satoren waarop spanning kan blijven staan, ook wanneer de frequentieomvormer niet van spanning wordt voorzien. Als u de aangegeven wachttijd na afschakeling niet in acht neemt voordat u onderhouds- of reparatie­werkzaamheden uitvoert, kan dit leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Stop de motor.
Onderbreek de netvoeding en externe DC-
tussenkringvoedingen, inclusief backupvoedingen, UPS-eenheden en DC-tussen­kringaansluitingen naar andere frequentieomvormers.
Schakel aanwezige PM-motoren af of blokkeer
ze. Wacht tot de condensatoren volledig zijn
ontladen voordat u onderhouds- of reparatie­werkzaamheden uitvoert. De vereiste wachttijd staat vermeld in Tabel 1.4.
Spanning [V]
200-240 0,25-3,7 kW - 5,5-45 kW 380-480 0,37-7,5 kW - 11-90 kW 525-600 0,75-7,5 kW - 11-90 kW 525-690 - 1,1-7,5 kW 11-90 kW Er kan hoge spanning aanwezig zijn, ook wanneer de waarschu­wingsleds uit zijn.
Tabel 1.4 Ontladingstijd
Minimale wachttijd
(minuten)
4 7 15
WAARSCHUWING
GEVAAR VOOR LEKSTROOM
De aardlekstroom bedraagt meer dan 3,5 mA. Een onjuiste aarding van de frequentieomvormer kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
Zorg dat de apparatuur correct is geaard door
een erkende elektrisch installateur.
WAARSCHUWING
GEVAARLIJKE APPARATUUR
Het aanraken van draaiende assen en elektrische apparatuur kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel.
De installatie, het opstarten en het onderhoud
mogen uitsluitend worden uitgevoerd door hiervoor opgeleid en gekwaliceerd personeel.
Zorg dat alle elektrische werkzaamheden
worden uitgevoerd overeenkomstig de nationale en lokale elektriciteitsvoorschriften.
Volg de procedures in dit document.
WAARSCHUWING
ONBEDOELD DRAAIEN VAN DE MOTOR WINDMILLING
Het onbedoeld draaien van permanentmagneetmotoren wekt spanning op waardoor de eenheid kan worden geladen; dit kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel of schade aan apparatuur.
Zorg dat permanentmagneetmotoren zijn
geblokkeerd om onbedoeld draaien te voorkomen.
14 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Inleiding
Design guide
VOORZICHTIG
GEVAAR BIJ INTERNE FOUT
Een interne fout in de frequentieomvormer kan leiden tot ernstig letsel als de frequentieomvormer niet goed is afgesloten.
Controleer voordat u de spanning inschakelt of
alle veiligheidsafdekkingen op hun plaats zitten en stevig zijn vastgezet.
1
1
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 15
130BD889.10
60
50
40
30
20
10
H
s
0 100 200 300 400
(mwg)
1350rpm
1650rpm
0
10
20
30
(kW)
40
50
60
200100 300
(
m3 /h
)
(
m3 /h
)
400
1350rpm
1650rpm
P
shaft
1
Productoverzicht
2 Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
22
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de primaire componenten en circuits van de frequentieomvormer. Het beschrijft de interne elektrische en signaalverwerkings­functies. Ook een beschrijving van de interne regelstructuur is opgenomen.
Het hoofdstuk beschrijft tevens automatische en optionele frequentieomvormerfuncties die beschikbaar zijn voor het ontwerpen van robuuste besturingssystemen met geavan­ceerde prestaties op het gebied van regeling en statusrapportage.
Product speciaal ontworpen voor
2.1.1 water- en afvalwatertoepassingen
De VLT® AQUA Drive FC 202 is ontworpen voor water- en afvalwatertoepassingen. De geïntegreerde SmartStart­wizard en het snelmenu Water en pompen leiden de gebruiker door het inbedrijfstellingsproces. De standaard­en optionele functies omvatten:
Cascaderegeling
Droogloopdetectie
Einde-curvedetectie
Motorwisseling
Deragging
Initiële en uiteindelijke ramp
Aan-/uitloop afsluit-/terugslagklep
STO
Detectie weinig ow
Voorsmeren
Flowbevestiging
Leidingvulmodus
Slaapmodus
Realtimeklok
Wachtwoordbeveiliging
Overbelastingsbeveiliging
Smart Logic Control
Bewaking minimumtoerental
Vrij programmeerbare tekst voor informatie,
waarschuwingen en alarmen
2.1.2
Energiebesparing
In vergelijking met alternatieve regelsystemen en ­technieken is een frequentieomvormer hét energiebesparingssysteem voor het regelen van ventilator­en pompsystemen.
Bij gebruik van een frequentieomvormer voor het regelen van de ow leidt een verlaging van het pomptoerental van 20% in typische toepassingen tot een energiebesparing van zo'n 50%. Afbeelding 2.1 toont een voorbeeld van de haalbare energiebesparing.
1 Energiebesparing
Afbeelding 2.1 Voorbeeld: Energiebesparing
16 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
n
100%
50%
25%
12,5%
50% 100%
80%
80%
175HA208.10
Power ~n
3
Pressure ~n
2
Flow ~n
Productoverzicht Design guide
2.1.3 Voorbeeld van energiebesparing
In Afbeelding 2.2 is te zien dat de ow wordt geregeld door wijziging van het pomptoerental, gemeten in tpm. Bij een toerentalreductie van slechts 20% ten opzichte van het nominale toerental wordt ook de ow met 20% verlaagd. Dit komt omdat de ow recht evenredig is met het toerental. Het elektriciteitsverbruik neemt echter af met bijna 50%. Als het systeem slechts een paar dagen per jaar een ow hoeft te leveren die gelijk is aan 100%, terwijl het gemiddelde gedurende de rest van het jaar minder is dan 80% van de nominale ow, bedraagt de hoeveelheid bespaarde energie zelfs meer dan 50%.
Afbeelding 2.2 laat zien hoe de energieverbruik van centrifugaalpompen afhankelijk zijn van het toerental (tpm).
ow, de druk en het
2.1.4
Klepregeling versus snelheidsregeling voor centrifugaalpompen
Klepregeling
Omdat de druk in watersystemen varieert, moet de ow op basis hiervan worden aangepast. Veelgebruikte methoden voor het aanpassen van de ow zijn smoren of recirculatie met behulp van kleppen.
Een recirculatieklep die te ver is geopend, kan ertoe leiden dat de pomp aan het einde van de pompcurve werkt, met een hoog debiet bij een lage pompopvoerhoogte. Deze condities betekenen niet alleen een verspilling van energie vanwege het hoge toerental van de pomp, maar ze kunnen ook leiden tot pompcavitatie en vervolgens tot schade aan de pomp.
Het smoren van de ow met een regelklep voegt een drukval toe over de klep (HP-HS). Dit is te vergelijken met het gelijktijdig accelereren en aan de rem trekken in een poging om de snelheid van een auto te verlagen. Afbeelding 2.3 laat zien dan smoren ertoe leidt dat de systeemcurve bij punt (2) op de pompcurve afbuigt naar een punt met een aanzienlijk lager rendement (1).
2 2
Afbeelding 2.2 Aniteitswetten voor centrifugaalpompen
Q
n
1
Flow: 
Druk: 
Vermogen: 
1
 = 
Q
n
2
2
2
H
n
1
1
 = 
H
n
2
2
3
P
n
1
1
 = 
P
n
2
2
Uitgaand van een gelijk rendement in het toerentalbereik.
Q =
ow P = vermogen Q1 = ow 1 P1 = vermogen 1 Q2 = gereduceerde ow P2 = gereduceerd vermogen H = druk n = toerentalregeling H1 = druk 1 n1 = toerental 1 H2 = gereduceerde druk n2 = gereduceerd toerental
Tabel 2.1 Aniteitswetten
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 17
100% speed
Flow
Flow
Pump curve
Head or pressure Head or pressure
Natural
operating point
Operating
point
Throttled
Unthrottled
Throttled system
Unthrottled system
60
65
70
75
78
80
80
78
75
3
1
1
2
2
3
Hs
Hp
130BD890.10
Flow
Head or Pressure
Pump curve
Operating
point
Natural
Operating point
system
Unthrottled
Speed reduction
1
2
3
Hp
Hs
130BD894.10
140
130
120
110
100
90
80
70
60
50
40
30
20
10
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
Recirculation
Throttle
control
Cycle
control
VSD
control
Ideal pump
control
Q(%)
P(%)
130BD892.10
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
22
1 Werkpunt bij gebruik van een smoorklep 2 Natuurlijk werkpunt 3 Werkpunt bij gebruik van snelheidsregeling
Afbeelding 2.3 Flowreductie bij klepregeling (smoren)
Snelheidsregeling
Dezelfde van de pomp te verlagen, zoals getoond in Afbeelding 2.4. Als het toerental wordt verlaagd, komt de pompcurve lager
ow kan worden aangepast door het toerental
te lopen. Het werkpunt is het nieuwe snijpunt van de pompcurve en de systeemcurve (3). De energiebesparing is te berekenen door de beschreven in hoofdstuk 2.1.3 Voorbeeld van energiebe- sparing.
18 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
aniteitswetten toe te passen zoals
1
Werkpunt bij gebruik van een smoorklep 2 Natuurlijk werkpunt 3 Werkpunt bij gebruik van snelheidsregeling
Afbeelding 2.4 Flowreductie bij snelheidsregeling
Afbeelding 2.5 Vergelijkende debietregelingscurves
Voorbeeld met wisselende ow
2.1.5 gedurende 1 jaar
De berekeningen in dit voorbeeld zijn gebaseerd op pompkarakteristieken die staan vermeld op een pompda­tablad, zoals getoond in Afbeelding 2.7.
Het verkregen resultaat toont een energiebesparing van meer dan 50% bij de gegeven owverdeling over een jaar; zie Afbeelding 2.6. De terugverdientijd hangt af van de prijs van elektriciteit en de prijs van de frequentieomvormer. In dit voorbeeld is de terugverdientijd minder dan een jaar in vergelijking met een systeem met kleppen en een constant toerental.
500
[h]
t
1000
1500
2000
200100 300
[m
3
/h]
400
Q
175HA210.11
Productoverzicht
Design guide
t [h] Q [m³/h] Stromingssnelheid
Afbeelding 2.6 Flowverdeling over 1 jaar (duur versus stromingssnelheid)
Duur van ow. Zie ook Tabel 2.2.
Stromi
ngssn elheid
[m³/h] [h] [kW] [kWh] [kW] [kWh]
350 5 438 300 15 1314 38,5 50.589 29,0 38.106 250 20 1752 35,0 61.320 18,5 32.412 200 20 1752 31,5 55.188 11,5 20.148 150 20 1752 28,0 49.056 6,5 11.388 100 20 1752
Tabel 2.2 Resultaat
1) Gemeten vermogen bij punt A1
2) Gemeten vermogen bij punt B1
3) Gemeten vermogen bij punt C1
2.1.6
Verdeling Regeling met
kleppen
frequentieom-
% Duur Vermo
42,5
23,0
1008760 275.064 26.801
Σ
gen
1)
2)
Verbruik Vermo
gen
18.615
40.296
42,5
3,5
Verbeterde regeling
Regeling
met
vormer
Verbruik
1)
3)
18.615
6.132
Het gebruik van een frequentieomvormer voor het regelen van de ow of de druk in een systeem zorgt voor een betere regeling. Een frequentieomvormer kan het toerental van de ventilator of pomp variëren, wat een variabele regeling van ow en druk oplevert. Bovendien kan een frequentieomvormer het toerental van de ventilator of de pomp snel aanpassen aan nieuwe ow- of drukcondities in het systeem. Zorg voor een eenvoudige procesregeling (ow, niveau of druk) door gebruik te maken van de ingebouwde PI­regelaar.
2 2
Ster-driehoekschakeling of softstarter
2.1.7
Voor het starten van grote motoren is het in veel landen nodig om apparatuur te gebruiken die de opstartstroom beperkt. In meer traditionele systemen wordt vaak een ster-driehoekschakeling of softstarter gebruikt. Dergelijke motorstarters zijn niet meer nodig bij gebruik van een frequentieomvormer.
Afbeelding 2.7 Energieverbruik bij verschillende toerentallen
Zoals in Afbeelding 2.8 te zien is, verbruikt een frequentie­omvormer niet meer stroom dan de nominale stroom.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 19
Full load
% Full load current
& speed
500
100
0
0 12,5 25 37,5 50Hz
200
300
400
600
700
800
4
3
2
1
175HA227.10
Productoverzicht
22
1
VLT® AQUA Drive FC 202 2 Ster-driehoekschakeling 3 Softstarter 4 Start direct op netvoeding
Afbeelding 2.8 Startstroom
2.2
Beschrijving van de werking
De frequentieomvormer voorziet de motor van een gereguleerde hoeveelheid netspanning om het motortoe­rental te regelen. De frequentieomvormer levert een variabele frequentie en spanning aan de motor.
De frequentieomvormer is onderverdeeld in 4 hoofdmodules:
Gelijkrichter
DC-tussenkring
Omvormer
Besturing en regeling
Afbeelding 2.9 is een blokschema van de interne componenten van de frequentieomvormer. Zie Tabel 2.3
VLT® AQUA Drive FC 202
Gebied Titel Functies
1 Netingang
2 Gelijkrichter
3 DC-bus
4 DC-reactoren
Condensator-
5
batterij
6 Omvormer
Uitgang naar
7
motor
8 Stuurcircuits
3-fasenetvoeding naar de frequen-
tieomvormer
De gelijkrichterbrug zet de
inkomende AC-stroom om naar DC-stroom die in de omvormer kan worden gebruikt.
De DC-tussenkring verwerkt de
DC-stroom.
Filteren de DC-tussenkring-
spanning.
Bieden beveiliging tegen nettran-
siënten.
Beperken de RMS-stroom.
Verhogen de arbeidsfactor naar
het voedende net.
Beperken de harmonischen op de
AC-ingang.
Slaat de DC-spanning op.
Biedt tijdelijke bescherming bij
kortstondige netonderbreking.
Zet het DC-signaal om naar een
geregelde pulsbreedtegemodu­leerde AC-golfvorm voor een regelbaar variabel uitgangssignaal naar de motor.
Geregeld 3-fase-uitgangsvermogen
naar de motor.
Ingangsvermogen, interne
verwerking, uitgangssignalen en motorstroom worden bewaakt voor een eciënte werking en regeling.
De gebruikersinterface en externe
commando's worden bewaakt en uitgevoerd.
Biedt mogelijkheden voor status-
uitgang en -regeling.
voor de bijbehorende functies.
Tabel 2.3 Legenda bij Afbeelding 2.9
Afbeelding 2.9 Blokschema frequentieomvormer
20 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
1. De frequentieomvormer zet wisselspanning afkomstig van de netvoeding om in gelijk­spanning.
2. De gelijkspanning wordt vervolgens omgezet in een wisselstroom met variabele amplitude en frequentie.
Productoverzicht Design guide
De frequentieomvormer voorziet de motor van variabele spanning/stroom en frequentie en maakt zo toerenregeling mogelijk bij 3-fase, standaard asynchrone motoren en permanentmagneetmotoren met niet-uitspringende magneten.
Afbeelding 2.10 Opbouw frequentieomvormer
2.3 Werkingsvolgorde
De frequentieomvormer kan werken op basis van diverse motorbesturingsprincipes, waaronder speciale motormodus U/f en VVC+. Het kortsluitgedrag van de frequentieom­vormer hangt af van de 3 stroomtransductoren in de motorfasen.
Remoptie
2.3.4
2 2
2.3.1 Gelijkrichterdeel
Op het moment dat er vermogen aan de frequentieom­vormer wordt geleverd, komt dit binnen via de netklemmen (L1, L2 en L3) en gaat het vervolgens naar de netschakelaar en/of de RFI-lteroptie, afhankelijk van de conguratie van de eenheid.
2.3.2 Tussenkringdeel
Na het gelijkrichterdeel gaat de spanning naar het tussen­kringdeel. Een ltercircuit, bestaande uit de DC­businductor en de DC-condensatorbatterij, vlakt de gelijkgerichte spanning af.
De DC-businductor voorziet in serie-impedantie voor de wisselende stroom. Dit draagt bij aan het lteringsproces en beperkt tevens de harmonische vervorming naar het AC-ingangssignaal, die gewoonlijk optreedt in gelijkrichter­circuits.
Omvormerdeel
2.3.3
Zodra een startcommando en een snelheidsreferentie aanwezig zijn, beginnen in het omvormerdeel de IGBT's te schakelen om het uitgangssignaal te creëren. Dit uitgangs­signaal, gegenereerd door het Danfoss VVC+ PWM-principe op de stuurkaart, zorgt voor optimale prestaties en minimale verliezen in de motor.
Frequentieomvormers die zijn uitgerust met de dynamische-remoptie, zijn tevens voorzien van een rem­IGBT plus de klemmen 81 (R-) en 82 (R+) voor het aansluiten van een externe remweerstand.
De rem-IGBT dient ervoor om de spanning in de tussenkring te beperken als de maximale spanningslimiet wordt overschreden. Hiervoor wordt de extern gemonteerde weerstand over de DC-bus geschakeld om de overtollige DC-spanning af te voeren die aanwezig is op de buscondensatoren.
Externe plaatsing van de remweerstand heeft het voordeel dat de weerstand kan worden geselecteerd op basis van de toepassingsbehoeften. De energie wordt buiten het bedieningspaneel afgevoerd en de frequentieomvormer wordt beschermd tegen oververhitting bij eventuele overbelasting van de remweerstand.
Het stuursignaal van de rem-IGBT is afkomstig van de stuurkaart en wordt aan de rem-IGBT geleverd via de voedingskaart en de gatedriverkaart. Daarnaast bewaken de voedingskaart en de stuurkaart de aansluiting van de rem-IGBT en de remweerstand op kortsluiting en overbe­lasting. Zie hoofdstuk 7.1 Elektrische gegevens voor
voorzekeringspecicaties. Zie ook hoofdstuk 7.7 Zekeringen en circuitbreakers.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 21
130BB153.10
100%
0%
-100%
100%
P 3-13 Reference site
Local reference scaled to RPM or Hz
Auto mode
Hand mode
LCP Hand on, o and auto on keys
Linked to hand/auto
Local
Remote
Reference
Ramp
P 4-10 Motor speed direction
To motor control
Reference handling Remote reference
P 4-13 Motor speed high limit [RPM]
P 4-14 Motor speed high limit [Hz]
P 4-11 Motor speed low limit [RPM]
P 4-12 Motor speed low limit [Hz]
P 3-4* Ramp 1 P 3-5* Ramp 2
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
2.3.5 Loadsharing
2. Bij de tweede methode wordt de frequentieom­vormer uitsluitend gevoed via een DC-bron.
Eenheden met de ingebouwde loadsharingoptie bevatten
22
de klemmen (+) 89 DC en (-) 88 DC. Binnen in de frequen­tieomvormer zijn deze klemmen vóór de DC­tussenkringspoel en de buscondensatoren aangesloten op de DC-bus.
Hiervoor is het volgende vereist:
2a Een DC-bron. 2b Een voorziening die bij het opstarten
van de DC-bus een soft-charge uitvoert.
Ook hier geldt dat bij een dergelijke conguratie
Neem voor meer informatie contact op met Danfoss.
speciale overwegingen komen kijken. Neem contact op met Danfoss voor assistentie.
De loadsharingklemmen zijn aan te sluiten in 2 verschillende
conguraties.
2.4 Regelstructuren
2.4.1 Regelstructuur zonder terugkoppeling
1. Bij de eerste methode worden de klemmen gebruikt om de DC-tussenkringen van meerdere frequentieomvormers aan elkaar te koppelen. Hierdoor kan een eenheid die in de regeneratieve modus staat, de overtollige tussenkringspanning delen met een andere eenheid die een motor aandrijft. Loadsharing kan zo de noodzaak van externe dynamische-remweerstanden beperken, terwijl tegelijkertijd energie wordt bespaard. Het is mogelijk om een oneindig aantal eenheden op deze wijze aan te sluiten, op voorwaarde dat elke eenheid dezelfde nominale spanning heeft. Daarnaast kan het, afhankelijk van het vermogen en het aantal eenheden, nodig zijn om DC­spoelen en DC-zekeringen in de DC­tussenkringaansluitingen en AC-spoelen op het net aan te sluiten. Bij een dergelijke conguratie moeten specieke afwegingen worden gemaakt. Neem contact op met Danfoss voor assistentie.
Bij een regeling zonder terugkoppeling reageert de frequentieomvormer op ingangscommando's die handmatig worden gegeven via de LCP-toetsen of extern worden gegeven via de analoge/digitale ingangen of een seriële bus.
In de getoonde conguratie in Afbeelding 2.11 werkt de frequentieomvormer op basis van een regeling zonder terugkoppeling. De frequentieomvormer ontvangt ingangs­signalen via het LCP (handmodus) of via een extern signaal (automodus). Het signaal (de snelheidsreferentie) wordt na ontvangst onderworpen aan de minimale en maximale begrenzingen van het motortoerental (in tpm en Hz), aan­en uitlooptijden en de draairichting van de motor. Vervolgens wordt de referentie doorgegeven aan de motor.
Afbeelding 2.11 Blokschema voor een regeling zonder terugkoppeling
22 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Productoverzicht Design guide
2.4.2 Regelstructuur met terugkoppeling
Bij een regeling met terugkoppeling kan de frequentieom­vormer dankzij een interne PID-regelaar de systeemreferentie en terugkoppelingssignalen gebruiken om als zelfstandige regeleenheid te werken. Wanneer de frequentieomvormer zelfstandig werkt op basis van een
Afbeelding 2.12 Blokschema voor een terugkoppelingsregelaar
Denk bijvoorbeeld aan een pomptoepassing waarbij het toerental van de pomp zodanig wordt geregeld dat de statische druk in een leiding constant blijft (zie Afbeelding 2.12). De frequentieomvormer ontvangt een terugkoppelingssignaal van een sensor in het systeem. Hij vergelijkt de terugkoppeling met de waarde van een setpointreferentie en bepaalt of en in hoeverre deze 2 signalen van elkaar verschillen. Vervolgens wordt het motortoerental aangepast om dit verschil op te heen.
regeling met terugkoppeling, kan hij status- en alarmmel­dingen genereren. Daarnaast bevat hij veel andere programmeerbare opties voor externe systeembewaking.
Omgekeerde regeling – het motortoerental
neemt toe wanneer een terugkoppelingssignaal hoog is.
Startfrequentie – zorgt dat het systeem snel een
bedrijfsstatus bereikt voordat de PID-regelaar de besturing overneemt.
Ingebouwd laagdoorlaatlter – beperkt ruis in het
terugkoppelingssignaal.
2 2
Het gewenste statische-druksetpoint is het referentie­signaal naar de frequentieomvormer. Een statische­druksensor meet de actuele statische druk in de leiding en levert deze in de vorm van een terugkoppelingssignaal terug aan de frequentieomvormer. Als het terugkoppelings­signaal hoger is dan de setpointreferentie, zal de frequentieomvormer het toerental verlagen om de druk te verlagen. Omgekeerd geldt dat wanneer de leidingdruk lager is dan de setpointreferentie, de frequentieomvormer het toerental zal verhogen om de pompdruk te verhogen.
Hoewel de standaardwaarden voor de frequentieomvormer bij een regeling met terugkoppeling in veel gevallen aanvaardbare prestaties zal opleveren, kunt u de regeling van het systeem vaak optimaliseren door een aantal parameters van de terugkoppelingsregelaar nauwkeurig aan te passen. Voor deze optimalisatie is Autotuning beschikbaar.
Andere programmeerbare functies omvatten:
2.4.3 Lokale (Hand On) en externe (Auto On) besturing
De frequentieomvormer kan handmatig worden bestuurd via het LCP dan wel extern via analoge of digitale ingangen en een seriële bus.
Actieve referentie en
De actieve referentie is een lokale referentie of een externe referentie. Externe referentie is de standaardinstelling.
De lokale referentie is te gebruiken in de
handmodus. Om de handmodus in te schakelen, moet u de parameterinstellingen in parame­tergroep 0-4* LCP-toetsenbord aanpassen. Zie de programmeerhandleiding voor meer informatie.
De externe referentie is te gebruiken in de
automodus; dit is de standaardmodus. In de automodus is het mogelijk om de frequentieom-
vormer te besturen via de digitale ingangen en diverse seriële interfaces (RS485, USB of een optionele veldbus).
Afbeelding 2.13 toont welke
actief is op basis van de geselecteerde actieve referentie (lokaal of extern).
conguratiemodus
conguratiemodus
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 23
130BD893.10
open loop
Scale to RPM or
Hz
Scale to
closed loop
unit
closed loop
Local
ref.
Local
reference
Conguration
mode
P 1-00
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
22
Afbeelding 2.14 toont de handmatige congura-
tiemodus bij gebruik van de lokale referentie.
Afbeelding 2.13 Actieve referentie
Afbeelding 2.14 Conguratiemodus
Toepassingsbesturingsprincipe
Er is altijd een referentie actief, hetzij de externe referentie of de lokale referentie. Ze kunnen niet op hetzelfde moment actief zijn. Selecteer het toepassingsbesturings­principe (d.w.z. zonder terugkoppeling of met terugkoppeling) in 1-00 Conguratiemodus, zoals aangegeven in Tabel 2.4. Wanneer de lokale referentie actief is, moet u het toepas­singsbesturingsprincipe instellen in 1-05 Local Mode Conguration. Selecteer de referentieplaats in 3-13 Referentieplaats, zoals aangegeven in Tabel 2.4.
programmeerhandleiding voor meer informatie.
Zie de
[Hand On] [Auto On] LCP-toetsen
Hand Gekoppeld Hand/Auto Lokaal Hand O Gekoppeld Hand/Auto Lokaal Auto Gekoppeld Hand/Auto Extern Auto O Gekoppeld Hand/Auto Extern Alle toetsen Lokaal Lokaal Alle toetsen Extern Extern
Tabel 2.4 Conguraties met lokale en externe referentie
Gebruik van referenties
2.4.4
Referentieplaats
3-13 Referentieplaats
Actieve referentie
Het gebruik van referenties is van toepassing op regelingen met en zonder terugkoppeling.
Interne en externe referenties
In de frequentieomvormer kunnen maximaal 8 interne digitale referenties worden geprogrammeerd. De actieve interne digitale referentie kan extern worden geselecteerd via digitale stuuringangen of de seriële-communicatiebus.
Er kunnen ook externe referenties naar de frequentieom­vormer worden gestuurd; dit gebeurt meestal via een analoge stuuringang. Alle referentiebronnen en de busrefe­rentie worden bij elkaar opgeteld om de totale externe referentie te bepalen. De externe referentie, de digitale referentie, het setpoint of de som van deze 3 kan worden geselecteerd als de actieve referentie. Deze referentie kan worden geschaald.
De geschaalde referentie wordt als volgt berekend:
Referentie = X + X  × 
Y
100
waarbij X de externe referentie, de digitale referentie of de som van deze referenties is en Y 3-14 Ingestelde relatieve ref. is in [%].
Als Y, 3-14 Ingestelde relatieve ref., is ingesteld op 0%, heeft de schaling geen invloed op de referentie.
Externe referentie
Een externe referentie bestaat uit de volgende elementen (zie Afbeelding 2.15):
Digitale referenties
Externe referenties:
Analoge ingangen
-
Pulsfrequentie-ingangen
-
Digitale-potentiometeringangen
-
Seriële-communicatiebusreferenties
-
Een digitale relatieve referentie
Een setpoint op basis van terugkoppeling
24 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Productoverzicht Design guide
2 2
Afbeelding 2.15 Blokschema voor het gebruik van externe referenties
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 25
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
2.4.5 Gebruik van terugkoppelingen
Het gebruik van terugkoppelingen kan worden gecon-
22
gureerd voor toepassingen waarbij een geavanceerde regeling nodig is, bijvoorbeeld met meerdere setpoints en meerdere terugkoppelingstypen (zie Afbeelding 2.16). De volgende 3 regelingstypen komen het vaakst voor:
Eén zone, één setpoint
Dit type regeling is een eenvoudige terugkoppelingscon­guratie. Setpoint 1 wordt opgeteld bij een andere
referentie (indien aanwezig) en het terugkoppelingssignaal wordt geselecteerd.
Multi-zone, één setpoint
Dit type regeling gebruikt 2 of 3 terugkoppelingssensoren maar slechts één setpoint. De terugkoppelingen kunnen worden opgeteld, afgetrokken of gemiddeld. Bovendien kan de maximum- of minimumwaarde worden gebruikt. Setpoint 1 wordt uitsluitend in deze conguratie gebruikt.
Multi-zone, setpoint/terugkoppeling
Het setpoint-/terugkoppelingspaar met het grootste verschil bepaalt het toerental van de frequentieomvormer. De maximumwaarde probeert om alle zones op of onder
de bijbehorende setpoints te houden, terwijl de minimum­waarde probeert om alle zones op of boven de bijbehorende setpoints te houden.
Voorbeeld
Een toepassing met 2 zones en 2 setpoints. Het setpoint van zone 1 is 15 bar en de terugkoppeling is 5,5 bar. Het setpoint van zone 2 is 4,4 bar en de terugkoppeling is 4,6 bar. Als de maximumwaarde is geselecteerd, dan worden het setpoint en de terugkoppeling van zone 2 naar de PID­regelaar gestuurd, aangezien deze het kleinste verschil laat zien (terugkoppeling is hoger dan het setpoint, wat resulteert in een negatief verschil). Als de minimumwaarde is geselecteerd, dan worden het setpoint en de terugkop­peling van zone 1 naar de PID-regelaar gestuurd, aangezien deze het grootste verschil laten zien (de terugkoppeling is lager dan het setpoint, wat resulteert in een positief verschil).
Afbeelding 2.16 Blokschema voor verwerking van terugkoppelingssignalen
26 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Productoverzicht
Design guide
Terugkoppelingsconversie
In sommige toepassingen is het nuttig om het terugkop­pelingssignaal te converteren. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van een druksignaal om een terugkoppeling van de ow te leveren. Aangezien de vierkantswortel van druk evenredig is met de ow, levert de vierkantswortel van het druksignaal een waarde op die evenredig is met de ow; zie Afbeelding 2.17.
Afbeelding 2.17 Terugkoppelingsconversie
2.5 Automatische operationele functies
Automatische operationele functies zijn actief zodra de frequentieomvormer in bedrijf is. Voor de meeste functies is geen programmering of setup vereist. Het besef dat deze functies aanwezig zijn, kan het systeemontwerp helpen optimaliseren en mogelijk de toevoeging van overbodige componenten of functionaliteit voorkomen.
Zie de programmeerhandleiding voor details over eventuele instellingen die nodig zijn, met name voor motorpara­meters.
De frequentieomvormer heeft een reeks ingebouwde beschermingsfuncties om zichzelf en de aangedreven motor te beschermen.
Kortsluitbeveiliging
2.5.1
Motor (fase-fase)
De frequentieomvormer is tegen kortsluiting beveiligd door middel van stroommetingen in elk van de 3 motorfasen of in de DC-tussenkring. Een kortsluiting tussen 2 uitgangsfasen veroorzaakt een overstroom in de omvormer. De omvormer wordt uitgeschakeld als de kortsluitstroom de toegestane waarde overschrijdt (Alarm 16 Uit & blokk.).
Netzijde
Een frequentieomvormer die correct werkt, beperkt de stroom die hij uit de voeding kan opnemen. Desondanks wordt het gebruik van zekeringen en/of circuitbreakers aan de voedingszijde aanbevolen. Dit biedt bescherming wanneer er een component in de frequentieomvormer defect raakt (eerste storing). Zie hoofdstuk 7.7 Zekeringen en circuitbreakers voor meer informatie.
LET OP
Het gebruik van zekeringen en/of circuitbreakers is verplicht als moet worden voldaan aan IEC 60364 (voor CE) of NEC 2009 (voor UL).
Remweerstand
De frequentieomvormer is beveiligd tegen kortsluiting in de remweerstand.
Loadsharing
Om de DC-bus te beschermen tegen kortsluiting en de frequentieomvormers te beschermen tegen overbelasting, moet u DC-zekeringen installeren in serie met de loadsha­ringklemmen van alle aangesloten eenheden. Zie hoofdstuk 2.3.5 Loadsharing voor meer informatie.
Overspanningsbeveiliging
2.5.2
Door de motor gegenereerde overspanning
De spanning in de tussenkring neemt toe wanneer de motor als generator werkt. Dit gebeurt in de volgende gevallen:
De belasting drijft de motor aan (bij een
constante uitgangsfrequentie van de frequentie­omvormer); de belasting wekt bijvoorbeeld energie op.
Als gedurende het vertragen (uitlopen) het
traagheidsmoment hoog is, is de wrijving laag en de uitlooptijd te kort om de energie te kunnen afvoeren als een verlies in de frequentieom­vormer, de motor en de installatie.
Een onjuiste instelling van de slipcompensatie
kan leiden tot een hogere DC-tussenkring­spanning.
Tegen-EMK bij gebruik van een PM-motor. In
geval van vrijlopen bij hoge toerentallen bestaat de kans dat de tegen-EMK van de PM-motor de maximale spanningstolerantie van de frequentie­omvormer overschrijdt en schade veroorzaakt. Om dit tegen te gaan, wordt de waarde van 4-19 Max. uitgangsfreq. automatisch begrensd op basis van een interne berekening die is gebaseerd op de waarde van 1-40 Tegen-EMK bij 1000 TPM, 1-25 Nom. motorsnelheid en 1-39 Motorpolen.
LET OP
Voorzie de frequentieomvormer van een remweerstand om te voorkomen dat de motor overtoeren maakt (bijv. vanwege overmatige 'windmilling' of ongecontroleerde waterstroming).
De overspanning kan worden afgehandeld door gebruik te maken van een remfunctie (2-10 Remfunctie) of een overspanningsbeveiliging (2-17 Overspanningsreg.).
2 2
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 27
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
Overspanningsbeveiliging (OVC)
OVC beperkt de kans op een uitschakeling (trip) van de frequentieomvormer als gevolg van een overspanning op
22
de DC-tussenkring. Dit wordt bereikt door automatisch de uitlooptijd te verlengen.
LET OP
OVC kan worden geactiveerd voor PM-motoren (PM VVC +).
Remfuncties
Sluit een remweerstand aan om overtollige remenergie af te voeren. Het aansluiten van een remweerstand voorkomt een extreem hoge DC-tussenkringspanning tijdens het remmen.
Een AC-rem is een alternatief om het remmen te verbeteren zonder een remweerstand te gebruiken. Deze functie voorkomt overmagnetisering van de motor wanneer deze als generator werkt en extra energie opwekt. Deze functie kan de OVC verbeteren. Door de elektriciteits­verliezen in de motor te verhogen, kan de OVC-functie het remkoppel verhogen zonder de overspanningslimiet te overschrijden.
LET OP
AC-rem is minder eectief dan dynamisch remmen met een weerstand.
2.5.3 Detectie ontbrekende motorfase
De functie voor ontbrekende motorfase (4-58 Motorfase- functie ontbreekt) is standaard ingeschakeld om beschadiging van de motor in geval van een ontbrekende motorfase te voorkomen. De standaardinstelling is 1000 ms, maar deze kan worden aangepast voor een snellere detectie.
Detectie onbalans netfasen
2.5.4
Gebruik bij ernstige onbalans van het net verkort de levensduur van de motor. De condities worden als ernstig beschouwd wanneer de motor continu in bedrijf is met een bijna nominale belasting. Bij de standaardinstelling schakelt de frequentieomvormer uit (trip) in geval van onbalans van het net (14-12 Functie bij onbalans netsp.).
2.5.5
Schakelen aan de uitgang
Het toevoegen van een schakelaar aan de uitgang tussen de motor en de frequentieomvormer is toegestaan. Er kunnen foutmeldingen worden gegenereerd. Schakel vliegende start in om een draaiende motor op te vangen.
2.5.6
Overbelastingsbeveiliging
Koppelbegrenzing
De koppelbegrenzingsfunctie beschermt de motor tegen overbelasting, bij alle toerentallen. De koppelbegrenzing is in te stellen in 4-16 Koppelbegrenzing motormodus of 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus, terwijl de instelling in 14-25 Uitsch.vertr. bij Koppelbegr. bepaalt hoe lang het duurt voordat de koppelbegrenzingswaarschuwing een uitschakeling (trip) veroorzaakt.
Stroomgrens
De piekstroombegrenzing is in te stellen in 4-18 Stroombegr..
Snelheidsbegrenzing
Gebruik de volgende parameters om de lage en hoge begrenzing voor het bedrijfstoerental in te stellen:
4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of
4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz] en
4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM], of 4-14 Motor Speed High Limit [Hz]
Het bedrijfstoerental kan bijvoorbeeld worden ingesteld op een bereik van 30 tot 50/60 Hz. 4-19 Max. uitgangsfreq. begrenst de maximale uitgangs­snelheid van de frequentieomvormer.
ETR
ETR is een elektronische functie die een bimetaalrelais simuleert op basis van interne metingen. De karakteris­tieken worden getoond in Afbeelding 2.18.
Spanningslimiet
Om de transistoren en de tussenkringcondensatoren te beschermen, schakelt de frequentieomvormer uit wanneer een bepaald hard gecodeerd spanningsniveau is bereikt.
Overtemperatuur
De frequentieomvormer heeft ingebouwde temperatuur­sensoren en reageert onmiddellijk op kritische waarden op basis van hard gecodeerde begrenzingen.
Automatische reductie
2.5.7
De frequentieomvormer controleert voortdurend op kritische niveaus:
Hoge temperatuur op de stuurkaart of het
koellichaam Hoge motorbelasting
Hoge DC-tussenkringspanning
Laag motortoerental
Als reactie op een kritisch niveau past de frequentieom­vormer de schakelfrequentie aan. Bij hoge interne temperaturen en een laag motortoerental kunnen de
28 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Productoverzicht
Design guide
frequentieomvormers ook het PWM-patroon naar SFAVM forceren.
LET OP
Automatische reductie werkt anders wanneer 14-55 Uitgangslter is ingesteld op [2] Sinuslter vast.
2.5.8 Automatische energieoptimalisatie
Automatische energieoptimalisatie (AEO) zorgt ervoor dat de frequentieomvormer voortdurend de belasting op de motor bewaakt en de uitgangsspanning aanpast voor een optimaal rendement. Bij een lichte belasting wordt de spanning gereduceerd en wordt de motorstroom gemini­maliseerd. Dit resulteert in een hoger rendement, een lagere opwarming en een stillere werking van de motor. Het is niet nodig om een V/Hz-curve te selecteren, omdat de frequentieomvormer de motorspanning automatisch aanpast.
Automatic Switching Frequency
2.5.9 Modulation (ASFM)
De frequentieomvormer genereert korte elektrische pulsen om een AC-golfpatroon te creëren. De schakelfrequentie geeft het tempo van deze pulsen aan. Een lage schakelfre­quentie (trage pulsfrequentie) veroorzaakt hoorbaar geluid ruis in de motor. Daarom gaat de voorkeur uit naar een hogere schakelfrequentie. Een hogere schakelfrequentie genereert echter warmte in de frequentieomvormer, wat de hoeveelheid beschikbare stroom voor de motor kan beperken.
ASFM regelt deze condities automatisch om de hoogst mogelijke schakelfrequentie te bieden zonder overver­hitting van de frequentieomvormer te veroorzaken. Door een gereguleerde hoge schakelfrequentie te leveren, werkt de motor stiller bij lage toerentallen, wanneer hoorbaar geluid een kritische factor is, terwijl het volledige uitgangs­vermogen aan de motor wordt geleverd wanneer dit nodig is.
2.5.10
De frequentieomvormer is bedoeld voor een continue werking met volledige belasting bij schakelfrequenties van 3,0 tot 4,5 kHz (dit frequentiebereik hangt af van de vermogensklasse). Een schakelfrequentie die hoger is dan het maximaal toegestane bereik genereert meer warmte in de frequentieomvormer, waardoor de uitgangsstroom moet worden gereduceerd.
Een automatische functie van de frequentieomvormer is een belastingafhankelijke regeling van de schakelfre­quentie. Dankzij deze functie kan de motor proteren van
Automatische reductie wegens hoge schakelfrequentie
de hoogst mogelijke schakelfrequentie op basis van de belasting.
2.5.11 Automatische reductie wegens overtemperatuur
Automatische reductie wegens overtemperatuur dient om uitschakeling (trip) van de frequentieomvormer bij hoge temperaturen te voorkomen. Interne temperatuursensoren meten de condities om de vermogenscomponenten te beschermen tegen oververhitting. De frequentieomvormer kan zijn schakelfrequentie automatisch verlagen om de bedrijfstemperatuur binnen veilige limieten te houden. Na verlaging van de schakelfrequentie kan de frequentieom­vormer ook de uitgangsfrequentie en de stroom met maar liefst 30% verlagen om uitschakeling (trip) wegens overtemperatuur te voorkomen.
2.5.12
Wanneer een motor een belasting te snel probeert te versnellen ten opzichte van de beschikbare stroom, kan dit leiden tot uitschakeling (trip) van de frequentieomvormer. Hetzelfde geldt voor een te snelle vertraging. Automatisch aan-/uitlopen biedt bescherming in deze situaties door de aan-/uitlooptijd (versnellen of vertragen) te verlengen op basis van de beschikbare stroom.
2.5.13
Wanneer een belasting de beschikbare stroomwaarde van de frequentieomvormer bij normaal bedrijf (in geval van een ondergedimensioneerde frequentieomvormer of motor) overschrijdt, zorgt de stroomgrens ervoor dat de uitgangsfrequentie wordt verlaagd, waardoor de motor vertraagt en de belasting lager wordt. Er is een instelbare timer beschikbaar om de werking onder deze condities te beperken tot 60 s of minder. De fabrieksinstelling voor deze limiet bedraagt 110% van de nominale motorstroom, om overstroombelasting te minimaliseren.
2.5.14
Automatisch aan-/uitlopen
Stroomgrenscircuit
Prestaties bij spanningsschommelingen
De frequentieomvormer is bestand tegen netschomme­lingen zoals:
transiënten;
kortstondige uitval;
korte spanningsdalingen;
stootspanningen.
De frequentieomvormer compenseert ingangsspanningen die ±10% afwijken van de nominale spanning automatisch, om de volledige motorspanning en het volledige nominale koppel te leveren. Wanneer een automatische herstart is
2 2
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 29
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
geselecteerd, start de frequentieomvormer automatisch weer op na een spanningstrip. Bij gebruik van een vliegende start voert de frequentieomvormer voorafgaand
22
aan de start een synchronisatie met de motorrotatie uit.
2.5.15 Softstart van de motor
De frequentieomvormer voorziet de motor van de juiste hoeveelheid stroom om de massatraagheid van de belasting te overwinnen en de motor op toeren te brengen. Dit voorkomt dat de maximale netspanning wordt geschakeld op een stilstaande of traag draaiende motor, wat een hoge stroom en warmte zou genereren. Deze interne softstartfunctie beperkt de thermische en mechanische belasting, verlengt de levensduur van de motor en voorziet in een stillere werking van het systeem.
2.5.16
Resonantiedemping
2.5.20
Galvanische scheiding van stuurklemmen
Alle stuurklemmen en uitgangsrelaisklemmen zijn galvanisch gescheiden van de netvoeding. Dit betekent dat het stuurcircuit volledig is beschermd tegen de ingangs­stroom. De uitgangsrelaisklemmen hebben een eigen aarding nodig. Deze galvanische scheiding voldoet aan de strenge eisten voor extra lage spanning (PELV – Protective Extra Low Voltage).
De galvanische scheiding bestaat uit de volgende componenten:
Voeding, inclusief signaalscheiding
Gatedriver voor de IGBT's, triggertransformatoren
en optische koppelingen
Hall-eect-uitgangsstroomtransductoren
2.6 Klantspecieke toepassingsfuncties
Geluid door hoogfrequente motorresonantie kan worden geëlimineerd door middel van resonantiedemping. Frequentiedemping kan zowel automatisch als handmatig worden geselecteerd.
2.5.17
De interne koelventilatoren worden geregeld op basis van temperatuursensoren in de frequentieomvormer. De koelventilator werkt vaak niet bij lage belastingen of in de slaapmodus of in stand-by. De regeling beperkt de ruis, verhoogt het rendement en verlengt de levensduur van de ventilator.
Temperatuurgeregelde ventilatoren
Klantspecieke toepassingsfuncties zijn de meest gangbare functies die in de frequentieomvormer worden geprogrammeerd voor verbeterde systeemprestaties. Hiervoor is minimale programmering of setup vereist. Het besef dat deze functies beschikbaar zijn, kan het systeem­ontwerp helpen optimaliseren en mogelijk de toevoeging van overbodige componenten of functionaliteit voorkomen. Zie de programmeerhandleiding voor instructies over het activeren van deze functies.
Automatische aanpassing
2.6.1
motorgegevens
2.5.18
Elektromagnetische interferentie (EMI) of radiofrequente interferentie (RFI, in geval van radiofrequentie) is interfe­rentie die een elektrisch circuit kan verstoren vanwege elektromagnetische inductie of straling vanaf een externe bron. De frequentieomvormer is ontworpen om te voldoen aan de EMC-productnorm voor frequentieomvormers, IEC 61800-3, en aan de Europese norm EN 55011. Om te voldoen aan de emissieniveaus van EN 55011 moet de motorkabel zijn afgeschermd en correct zijn aangesloten. Zie hoofdstuk 3.2.2 EMC-testresultaten voor meer informatie over EMC-prestaties.
2.5.19
EMC-conformiteit
Stroommeting op alle drie motorfasen
De uitgangsstroom naar de motor wordt continu gemeten op alle 3 fasen om de frequentieomvormer en de motor te beschermen tegen kortsluiting, aardfouten en faseverlies. Aardfouten op de uitgang worden meteen gedetecteerd. Bij verlies van een motorfase stopt de frequentieomvormer onmiddellijk en geeft hij aan welke fase ontbreekt.
Automatische aanpassing motorgegevens (AMA) is een geautomatiseerde testprocedure voor het meten van de elektrische kenmerken van de motor. De AMA stelt een nauwkeurig elektronisch model van de motor op. Dit stelt de frequentieomvormer in staat om optimale prestaties en rendement te berekenen op basis van de gebruikte motor. Het uitvoeren van de AMA-procedure maximaliseert tevens de functie voor automatische energieoptimalisatie van de frequentieomvormer. De AMA wordt uitgevoerd zonder dat de motor draait en zonder de belasting van de motor los te koppelen.
30 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
1,21,0 1,4
30
10
20
100
60
40
50
1,81,6 2,0
2000
500
200
400 300
1000
600
t [s]
175ZA052.11
fOUT = 0,2 x f M,N
fOUT = 2 x f M,N
fOUT = 1 x f M,N
IMN
IM
Productoverzicht
Design guide
2.6.2 Thermische motorbeveiliging
Thermische motorbeveiliging is mogelijk op 3 manieren:
Door middel van directe temperatuurmeting via
een van de volgende hulpmiddelen:
Een PTC-sensor in de motorwikkelingen,
-
aangesloten op een standaard analoge of digitale ingang
Een Pt 100 of Pt 1000 in de motorwik-
-
kelingen en motorlagers, aangesloten op een VLT® Sensor Input Card MCB 114.
-
Een PTC-thermistoringang op een VLT® PTC Thermistor Card MCB 112 (ATEX­goedgekeurd)
Een thermomechanische schakelaar (type Klixon)
op een digitale ingang Via het ingebouwde elektronische thermische
relais (ETR) voor asynchrone motoren
ETR berekent de motortemperatuur door het meten van stroom, frequentie en bedrijfstijd. De frequentieomvormer geeft de thermische belasting op de motor weer als percentage en kan een waarschuwing genereren bij een programmeerbaar overbelastingssetpoint. Programmeerbare opties in geval van een overbelasting stellen de frequentieomvormer in staat om de motor te stoppen, het uitgangsvermogen te verlagen of de conditie te negeren. De frequentieomvormer voldoet aan I2t klasse 20-normen met betrekking tot overbelasting van de motor, ook bij lage toerentallen.
nominale toerental, bij twee keer het nominale toerental en bij 0,2 keer het nominale toerental. Bij lagere toerentallen schakelt het ETR uit bij een lagere warmteontwikkeling vanwege de verminderde koeling van de motor. Op die manier is de motor beschermd tegen oververhitting, ook bij lage toerentallen. De ETR-functie berekent de motortemperatuur op basis van de actuele stroom en het actuele toerental. De berekende temperatuur kan worden uitgelezen via 16-18 Motor therm..
2.6.3 Netstoring
Tijdens een netstoring blijft de frequentieomvormer in bedrijf tot de tussenkringspanning daalt tot onder het minimale stopniveau, dat gewoonlijk 15% onder de laagste nominale voedingsspanning van de frequentieomvormer ligt. De netspanning vóór de storing en de motorbelasting bepalen hoe lang het duurt voordat de frequentieom­vormer gaat vrijlopen.
De frequentieomvormer kan worden (14-10 Netstoring) om tijdens een netstoring op een bepaalde manier te reageren, zoals:
uitschakeling met blokkering zodra de DC-
tussenkring geen vermogen meer kan leveren; vrijloop, gevolgd door een vliegende start
wanneer de netspanning is hersteld (1-73 Vlieg. start);
kinetische backup;
gecontroleerde uitloop.
gecongureerd
2 2
Vliegende start
Deze optie maakt het mogelijk een motor op te vangen wanneer deze vrij draait als gevolg van een netstoring. Deze optie is relevant voor centrifuges en ventilatoren.
Kinetische backup
Deze optie zorgt ervoor dat de frequentieomvormer blijft werken zolang er energie beschikbaar is in het systeem. In geval van kortstondige uitval van de netvoeding wordt de werking hervat zodra de netvoeding is hersteld, zonder dat de toepassing wordt gestopt of de frequentieomvormer de controle verliest. Er zijn diverse varianten van kinetische backup beschikbaar.
Afbeelding 2.18 ETR-kenmerken
Congureer het gedrag van de frequentieomvormer bij een netstoring in 14-10 Netstoring en 1-73 Vlieg. start.
2.6.4
Ingebouwde PID-regelaars
De 4 ingebouwde proportionele, integrerende, dieren-
De X-as in Afbeelding 2.18 toont de verhouding tussen I
en I
motor
voordat het ETR uitschakelt en daarmee de frequentieom­vormer uitschakelt. De curves tonen het karakteristieke
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 31
nominaal. De Y-as toont de tijd in seconden
motor
tiërende (PID) regelaars maken het gebruik van extra regelapparatuur overbodig.
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
Een van de PID-regelaars handhaaft een constante regeling van systemen met terugkoppeling, waarbij een geregelde druk, ow, temperatuur of andere systeemvereisten
22
moeten worden gehandhaafd. De frequentieomvormer kan het motortoerental zelfstandig regelen op basis van terugkoppelingssignalen van externe sensoren. De frequen­tieomvormer is in staat om 2 terugkoppelingssignalen van 2 verschillende apparaten te verwerken. Deze functie maakt het mogelijk om een systeem met uiteenlopende terugkoppelingsvereisten te regelen. De frequentieom­vormer maakt regelbeslissingen door de 2 twee signalen te vergelijken om de systeemprestaties te optimaliseren.
Gebruik de 3 extra en onafhankelijke regelaars om andere procesapparatuur te regelen, zoals chemische voedings­pompen, klepregeling of voor beluchting met verschillende niveaus.
Automatische herstart
2.6.5
De frequentieomvormer kan worden geprogrammeerd om de motor automatisch te herstarten na een minder ernstige uitschakeling (trip), zoals een kortstondig spanningsverlies of een spanningsschommeling. Door deze functie wordt een handmatige reset onnodig en wordt de geautomatiseerde werking van extern bestuurde systemen verbeterd. Het aantal herstartpogingen en het tijdsinterval tussen pogingen kunnen worden begrensd.
Vliegende start
2.6.6
2.6.8
Frequentiebypass
In sommige toepassingen kan het systeem bepaalde bedrijfstoerentallen hebben die mechanische resonantie veroorzaken. Dit kan overmatig veel geluid veroorzaken en mogelijk schade toebrengen aan mechanische componenten in het systeem. De frequentieomvormer heeft 4 programmeerbare bypassfrequentiebandbreedtes. Deze stellen de motor in staat om toerentallen die systeemresonantie opwekken, over te slaan.
2.6.9 Voorverwarming van de motor
Om een motor in een koude of vochtige omgeving voor te verwarmen, kan continu een kleine hoeveelheid DC-stroom naar de motor worden gevoerd om deze te beschermen tegen condensatie en een koude start. Hierdoor is mogelijk geen verwarmingstoestel meer nodig.
2.6.10
De frequentieomvormer heeft 4 setups die afzonderlijk kunnen worden geprogrammeerd. Via de optie Multi setup is het mogelijk om via digitale ingangen of via seriële commando's te schakelen tussen afzonderlijk geprogram­meerde functies. Afzonderlijke setups worden bijvoorbeeld gebruikt om referenties te wijzigen, of voor dag-/ nachtbedrijf of zomer-/winterbedrijf, of om meerdere motoren te regelen. De actieve setup wordt weergegeven op het LCP.
Vier programmeerbare setups
Een vliegende start stelt de frequentieomvormer in staat om een synchronisatie uit te voeren met een draaiende motor, ook als deze op volle toeren draait, en in beide draairichtingen. Dit voorkomt uitschakelingen (trips) wanneer er te veel stroom wordt getrokken. Het minima­liseert de mechanische belasting op het systeem, aangezien de motor geen abrupte wijzigingen in het toerental krijgt wanneer de frequentieomvormer start.
Volledig koppel bij gereduceerd
2.6.7 toerental
De frequentieomvormer volgt een variabele V/Hz-curve om ook bij gereduceerde toerentallen een volledig motorkoppel te genereren. Een volledig uitgangskoppel kan samenvallen met het maximale nominale bedrijfstoe­rental van de motor. Dit is anders dan bij omvormers met variabel koppel, die een lager motorkoppel bieden bij lage toerentallen, of omvormers met constant koppel, die overmatige spanning, warmte en motorgeluid produceren wanneer ze niet op volle toeren werken.
Setupgegevens kunnen van de ene frequentieomvormer naar een andere worden overgezet door de gegevens te downloaden vanuit het afneembare LCP.
2.6.11
Dynamische remmen vindt plaats door middel van:
Dynamisch remmen
Weerstandsrem
Een rem-IGBT zorgt ervoor dat de overspanning onder een bepaalde drempel blijft door de remenergie van de motor af te voeren naar de aangesloten remweerstand (2-10 Remfunctie = [1]).
AC-rem
De remenergie wordt verdeeld in de motor door de verliescondities in de motor te wijzigen. De AC-remfunctie kan niet worden gebruikt in toepassingen met een hoge wisselfrequentie omdat dit leidt tot oververhitting van de motor (2-10 Remfunctie = [2]).
32 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
. . . . . .
Par. 13-11 Comparator Operator
Par. 13-43 Logic Rule Operator 2
Par. 13-51 SL Controller Event
Par. 13-52 SL Controller Action
130BB671.13
Coast Start timer Set Do X low Select set-up 2 . . .
Running Warning Torque limit Digital input X 30/2 . . .
= TRUE longer than..
. . . . . .
Productoverzicht
Design guide
2.6.12 Gelijkstroomrem
Voor sommige toepassingen kan het nodig zijn om een motor te remmen om deze te vertragen of tot stilstand te brengen. Door de motor te voorzien van DC-stroom remt de motor, waardoor het gebruik van een afzonderlijke motorrem mogelijk overbodig is. U kunt DC-remmen instellen om in te schakelen bij een vooraf bepaalde frequentie of na ontvangst van een signaal. U kunt ook de remtijd programmeren.
2.6.13 Slaapmodus
De slaapmodus stopt de motor automatisch wanneer de vraag te laag is gedurende een gespeciceerde tijd. Wanneer de systeemvraag toeneemt, start de frequentie­omvormer de motor weer. De slaapmodus bespaart energie en beperkt motorslijtage. De frequentieomvormer is altijd beschikbaar voor bedrijf wanneer de ingestelde reactiveringsvraag wordt bereikt, wat niet het geval is bij gebruik van een vaste verlagingsperiode.
2.6.14
Startvoorwaarde
2 2
Afbeelding 2.19 SLC-gebeurtenis en -actie
De frequentieomvormer kan wachten op een extern signaal systeem gereed voordat hij start. Wanneer deze functie actief is, blijft de frequentieomvormer gestopt totdat hij toestemming krijgt om te starten. Startvoor­waarde zorgt ervoor dat het systeem of de hulpapparatuur de juiste status heeft voordat de frequentieomvormer toestemming krijgt om de motor te starten.
2.6.15
Smart Logic Control (SLC)
Smart Logic Control (SLC) is een reeks van gebruikersgede­nieerde acties (zie 13-52 SL-controlleractie [x]) die door de SLC wordt uitgevoerd als de bijbehorende gebruikersgede­nieerde gebeurtenis (zie 13-51 SL Controller Event [x]) door de SLC wordt geëvalueerd als TRUE. De voorwaarde voor een gebeurtenis kan een bepaalde status zijn of een logische regel of comparator-operand die het resultaat TRUE oplevert. Dit leidt tot een bijbehorende actie, zoals aangegeven in Afbeelding 2.19.
Gebeurtenissen en acties zijn genummerd en in paren (toestanden) aan elkaar gekoppeld. Dit betekent dat actie [0] wordt uitgevoerd wanneer gebeurtenis [0] plaatsvindt (de waarde TRUE krijgt). Hierna worden de omstan­digheden van gebeurtenis [1] geëvalueerd en bij de evaluatie TRUE wordt actie [1] uitgevoerd, enzovoort. Er wordt steeds slechts één gebeurtenis geëvalueerd. Als een gebeurtenis wordt geëvalueerd als FALSE gebeurt er niets (in de SLC) tijdens het huidige scaninterval en worden er geen andere gebeurtenissen geëvalueerd. Dit betekent dat bij het starten van de SLC gebeurtenis [0] (en enkel gebeurtenis [0]) tijdens elk scaninterval wordt geëvalueerd. Alleen wanneer gebeurtenis [0] als TRUE wordt geëvalueerd, voert de SLC actie [0] uit en begint hij met het evalueren van gebeurtenis [1]. Er kunnen 1 tot 20 gebeurtenissen en acties worden geprogrammeerd. Nadat de laatste gebeurtenis/actie is geëvalueerd, begint de cyclus opnieuw vanaf gebeurtenis [0]/actie [0]. Afbeelding 2.20 toont een voorbeeld met 4 gebeurtenissen/ acties:
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 33
Par. 13-11 Comparator Operator
=
TRUE longer than.
. . .
. . .
Par. 13-10 Comparator Operand
Par. 13-12 Comparator Value
130BB672.10
. . . . . .
. . . . . .
Par. 13-43 Logic Rule Operator 2
Par. 13-41 Logic Rule Operator 1
Par. 13-40 Logic Rule Boolean 1
Par. 13-42 Logic Rule Boolean 2
Par. 13-44 Logic Rule Boolean 3
130BB673.10
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
22
2.6.16
De frequentieomvormer is leverbaar met STO-functiona­liteit via stuurklem 37. STO schakelt de stuurspanning uit van de vermogenshalfgeleiders van de eindtrap van de frequentieomvormer. Dit voorkomt dat de spanning wordt gegenereerd die nodig is om de motor te laten draaien. Wanneer STO (klem 37) wordt geactiveerd, genereert de frequentieomvormer een alarm en schakelt de eenheid uit (trip), waarbij de motor vrijloopt tot stop. Een handmatige herstart is vereist. De STO-functie is te gebruiken als noodstop voor de frequentieomvormer. Gebruik de normale stopfunctie in de normale bedrijfsmodus, wanneer
Afbeelding 2.20 Volgorde van uitvoering wanneer 4 gebeurte­nissen/acties zijn geprogrammeerd
Comparatoren
Comparatoren worden gebruikt om continue variabelen (uitgangsfrequentie, uitgangsstroom, analoge ingang enz.) te vergelijken met vast ingestelde waarden.
Afbeelding 2.21 Comparatoren
Logische regels
Combineer maximaal 3 booleaanse ingangen (TRUE/FALSE­ingangen) van timers, comparatoren, digitale ingangen, statusbits en gebeurtenissen die de logische operatoren AND, OR en NOT gebruiken.
Afbeelding 2.22 Logische regels
De logische regels, timers en comparatoren zijn ook beschikbaar voor gebruik buiten de SLC-reeks.
Zie hoofdstuk 4.3 Voorbeelden toepassingssetup voor een voorbeeld van SLC.3
34 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
de STO-functie niet is vereist. Bij gebruik van een automa­tische herstart moet u ervoor zorgen dat wordt voldaan aan de vereisten van ISO 12100-2 paragraaf 5.3.2.5.
Aansprakelijkheidsbepalingen
Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om ervoor te zorgen dat het personeel dat de STO-functie installeert en bedient:
Onder gebruiker wordt het volgende verstaan:
Normen
Voor het gebruik van de STO-functie op klem 37 is het noodzakelijk dat de gebruiker voldoet aan alle veiligheids­bepalingen, inclusief de relevante wetten, voorschriften en richtlijnen. De optionele STO-functie voldoet aan de volgende normen:
De hier verstrekte informatie en instructies zijn niet voldoende voor een juist en veilig gebruik van de STO-
functie. Zie de VLT® Safe Torque O Operating Instructions voor volledige informatie over STO.
STO-functie
de veiligheidsvoorschriften ten aanzien van
veiligheid, gezondheid en ongevallenpreventie heeft doorgelezen en begrepen;
beschikt over een goede kennis van de algemene
en veiligheidsnormen die van toepassing zijn op de specieke toepassing.
Integrator
Operator
Servicemonteur
Onderhoudsmonteur
EN 954-1: 1996 Categorie 3
IEC 60204-1: 2005 categorie 0 – ongeregelde stop
IEC 61508: 1998 SIL2
IEC 61800-5-2: 2007 – STO-functie
IEC 62061: 2005 SIL CL2
ISO 13849-1: 2006 Categorie 3 PL d
ISO 14118: 2000 (EN 1037) – voorkoming van een
onbedoelde start
Productoverzicht
Design guide
Beschermende maatregelen
Veiligheidssystemen mogen uitsluitend worden
geïnstalleerd en in bedrijf worden gesteld door gekwaliceerd en bekwaam personeel.
De eenheid moet worden geïnstalleerd in een IP
54-behuizing of vergelijkbare omgeving. Voor speciale toepassingen is een hogere IP-klasse vereist.
De kabel tussen klem 37 en de externe
beveiliging moet zijn beveiligd tegen kortsluiting overeenkomstig ISO 13849-2 tabel D.4.
Wanneer externe krachten invloed uitoefenen op
de motoras (bijv. zwevende lasten) moeten extra maatregelen worden getroen (bijv. een veilig­heidshoudrem) om gevaren te elimineren.
2.7 Fout-, waarschuwings- en alarmfuncties
De frequentieomvormer bewaakt veel aspecten van de systeemwerking, waaronder netcondities, motorbelasting en prestaties, maar ook de status van de frequentieom­vormer. Een alarm of waarschuwing hoeft niet altijd te wijzen op een probleem met de frequentieomvormer zelf. Het kan ook een conditie buiten de frequentieomvormer zijn die wordt bewaakt op prestatielimieten. De frequentie­omvormer beschikt over diverse voorgeprogrammeerde reacties op fouten, waarschuwingen en alarmen. Selecteer extra alarm- en waarschuwingsfuncties om de systeempres­taties te verbeteren of aan te passen.
Deze sectie beschrijft gangbare alarm- en waarschuwings­functies. Het besef dat deze functies beschikbaar zijn, kan het systeemontwerp helpen optimaliseren en mogelijk de toevoeging van overbodige componenten of functionaliteit voorkomen.
knipperende waarschuwing wegens hoge of lage referentie weergegeven wanneer het geprogrammeerde maximum of minimum is bereikt.
2.7.3 Waarschuwing bij hoge en lage terugkoppeling
Bij een regeling met terugkoppeling worden de geselec­teerde waarden voor hoge en lage terugkoppeling bewaakt door de frequentieomvormer. Op het display wordt in voorkomende gevallen een knipperende waarschuwing wegens een hoge dan wel lage waarde weergegeven. De frequentieomvormer kan ook bij een regeling zonder terugkoppeling terugkoppelingssignalen bewaken. Hoewel de signalen niet van invloed zijn op de werking van de frequentieomvormer in een regeling zonder terugkoppeling, kunnen ze wel nuttig zijn om lokaal of via seriële communicatie een indicatie van de systeemstatus te geven. De frequentieomvormer verwerkt 39 verschillende meeteenheden.
Onbalans fase of faseverlies
2.7.4
Overmatige rimpelstroom in de DC-bus duidt op onbalans van de netfase of faseverlies. Wanneer een voedingsfase naar de frequentieomvormer ontbreekt, wordt standaard een alarm gegenereerd en wordt de eenheid uitgeschakeld (trip) om de DC-buscondensatoren te beschermen. Andere opties zijn het genereren van een waarschuwing plus het verlagen van de uitgangsstroom tot 30% van de maximale stroom of het genereren van een waarschuwing terwijl normaal bedrijf wordt voortgezet. Het in bedrijf houden van een eenheid die op een niet-gebalanceerde lijn is aangesloten, kan wenselijk zijn totdat de onbalans is gecorrigeerd.
2 2
Waarschuwing bij hoge frequentie
Werking bij overtemperatuur
2.7.1
De frequentieomvormer genereert standaard een alarm en uitschakeling (trip) bij overtemperatuur. Als Autoreductie en waarschuwing is geselecteerd, zal de frequentieomvormer een waarschuwing geven over de conditie. Hij blijft echter wel in bedrijf en probeert zichzelf te koelen door eerst zijn schakelfrequentie te verlagen. Zo nodig zal hij vervolgens de uitgangsfrequentie verlagen.
Autoreductie vormt geen vervanging voor de gebruikersin­stellingen voor reductie wegens de omgevingstemperatuur (zie hoofdstuk 5.3 Reductie wegens omgevingstemperatuur).
2.7.2
Waarschuwing bij hoge en lage
2.7.5
Nuttig bij het gefaseerd inschakelen van aanvullende apparatuur zoals pompen of koelventilatoren, omdat de frequentieomvormer warm kan worden bij een hoog motortoerental. In de frequentieomvormer kan een specieke hoge frequentie worden ingesteld. Als de uitgangsfrequentie hoger wordt dan de ingestelde waarschuwingsfrequentie, geeft de eenheid een waarschuwing wegens hoge frequentie weer. Een digitale uitgang van de frequentieomvormer kan een signaal naar externe apparatuur sturen zodat deze gefaseerd wordt ingeschakeld.
2.7.6
Waarschuwing bij lage frequentie
referentie
De frequentieomvormer kan waarschuwen bij een laag
Bij een regeling zonder terugkoppeling wordt het toerental van de frequentieomvormer rechtstreeks geregeld door een referentiesignaal. Op het display wordt een
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 35
motortoerental, wat nuttig is bij het gefaseerd uitschakelen van aanvullende apparatuur. Het is mogelijk om een specieke lage frequentie in te stellen waarbij een
130BP066.10
1107 tpm
0-** Bediening/display
1-** Belasting & motor
2-** Remmen
3-** Ref./Ramp.
3,84 A 1 (1)
Hoofdmenu
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
waarschuwing moet worden gegenereerd en een extern apparaat moet worden uitgeschakeld. De eenheid zal geen waarschuwing wegens lage frequentie genereren wanneer
22
hij wordt gestopt en ook niet bij het opstarten. Na het opstarten kan een waarschuwing pas worden gegenereerd nadat de bedrijfsfrequentie is bereikt.
2.7.7 Waarschuwing wegens hoge stroom
Deze functie is vergelijkbaar met de waarschuwing bij hoge frequentie, behalve dan dat er nu een hoge stroom wordt ingesteld waarbij een waarschuwing moet worden gegenereerd en gefaseerd aanvullende apparatuur moet worden ingeschakeld. De functie is niet actief bij stoppen of bij het opstarten. De functie wordt na het opstarten pas actief nadat de ingestelde bedrijfsstroom is bereikt.
Waarschuwing bij lage stroom
2.7.8
Deze functie is vergelijkbaar met de waarschuwing bij lage frequentie (zie hoofdstuk 2.7.6 Waarschuwing bij lage frequentie), behalve dan dat er nu een lage stroom wordt ingesteld waarbij een waarschuwing moet worden gegenereerd en aanvullende apparatuur moet worden uitgeschakeld. De functie is niet actief bij stoppen of bij het opstarten. De functie wordt na het opstarten pas actief nadat de ingestelde bedrijfsstroom is bereikt.
Waarschuwing bij geen belasting/
2.7.9 defecte band
Deze functie kan worden gebruikt voor het bewaken van een situatie zonder belasting, bijvoorbeeld bij een V-riem. Als in de frequentieomvormer een lage stroomgrens is ingesteld, kan de frequentieomvormer worden geprogrammeerd om een alarm te genereren en de eenheid uit te schakelen of om in bedrijf te blijven en een waarschuwing te genereren wanneer verlies van de belasting wordt gedetecteerd.
2.7.10
De frequentieomvormer kan het verlies van seriële communicatie detecteren. Het is mogelijk om een vertra­gingstijd van maximaal 99 s in te stellen om te voorkomen dat wordt gereageerd op onderbrekingen op de seriële­communicatiebus. Wanneer de vertragingstijd is verstreken, kan de eenheid onder meer de volgende opties uitvoeren:
36 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Verbroken seriële interface
het laatste toerental handhaven;
naar het maximale toerental gaan;
naar een vooraf ingesteld toerental gaan;
stoppen en een waarschuwing genereren.
2.8
Gebruikersinterface en programmering
De frequentieomvormer gebruikt parameters voor het programmeren van de toepassingsfuncties. Parameters bieden een beschrijving van een functie en een menu met selecteerbare opties of opties voor het invoeren van numerieke waarden. Afbeelding 2.23 toont een voorbeeld van een programmeringsmenu.
Afbeelding 2.23 Voorbeeld van programmeringsmenu
Lokale gebruikersinterface
Voor lokale programmering zijn parameters toegankelijk via de toetsen [Quick Menu] of [Main Menu] op het LCP.
Het snelmenu is bedoeld om de frequentieomvormer voor te bereiden op de eerste inschakeling en voor het instellen van de motorkarakteristieken. Het hoofdmenu biedt toegang tot alle parameters en biedt geavanceerde toepas­singsspecieke programmeeropties.
Externe gebruikersinterface
Voor externe programmering biedt Danfoss een software­programma voor het aanmaken, opslaan en overzetten van programmeergegevens. Met behulp van de MCT 10 setupsoftware kan de gebruiker een pc aansluiten op de frequentieomvormer en de frequentieomvormer rechtstreeks programmeren zonder gebruik te hoeven maken van het LCP-toetsenbord. De programmering van de frequentieomvormer kan ook oine worden gedaan en op eenvoudige wijze op de frequentieomvormer worden gedownload. Het is mogelijk om het volledige proel van de frequentieomvormer naar de pc te downloaden voor backup of analyse. Er zijn een USB-connector en RS485­klem beschikbaar om de pc aan te sluiten op de frequentieomvormer.
MCT 10 setupsoftware is gratis te downloaden via www.VLT-software.com. U kunt ook een cd met de software bestellen met behulp van onderdeelnummer 130B1000. De gebruikershandleiding bevat uitgebreide bedieningsin­structies. Zie ook hoofdstuk 2.8.2 Pc-software.
Stuurklemmen programmeren
Voor elke klem zijn
beschikbaar die door de klem kunnen worden uitgevoerd.
Functies worden ingeschakeld via de parameters
die aan de klem zijn gekoppeld.
specieke functies
Auto
on
Reset
Hand
on
Off
Status
Quick Menu
Main
Menu
Alarm
Log
Back
Cancel
Info
OK
Status
1(1)
1234rpm 10,4A 43,5Hz
Run OK
43,5Hz
On
Alarm
Warn.
130BB465.10
a
b
c
d
130BT308.10
Productoverzicht
Design guide
Voor een juiste werking van de frequentieom-
vormer moeten de klemmen:
correct worden bedraad;
-
worden geprogrammeerd voor de
-
gewenste functie.
2.8.1 Lokaal bedieningspaneel
Het lokale bedieningspaneel (LCP) is een grasch display aan de voorzijde van de eenheid en voorziet in de gebrui­kersinterface door middel van druktoetsen en toont statusmeldingen, waarschuwingen en alarmen, parameters voor programmering en meer. Er is een numeriek display beschikbaar, met beperkte displayopties. Afbeelding 2.24 toont het LCP.
Pc-software
2.8.2
De pc wordt aangesloten via een standaard USB-kabel (host/apparaat) of via de RS485-interface.
USB is een seriële bus die gebruikmaakt van 4 afgeschermde draden, waarbij pen 4 (aarde) is verbonden met de afscherming in de USB-poort van de pc. Als de pc via een USB-kabel wordt aangesloten op een frequentie­omvormer, bestaat er een risico op beschadiging van de USB-hostcontroller in de pc. Alle standaard pc's worden geproduceerd zonder galvanische scheiding in de USB­poort. Een verschil in aardpotentiaal dat wordt veroorzaakt door het niet opvolgen van de aanbevelingen in de bedienings- handleiding, kan leiden tot beschadiging van de USB­hostcontroller via de afscherming van de USB-kabel. Het wordt aangeraden om een USB-isolator met galvanische scheiding te gebruiken om de USB-hostcon­troller in de pc te beschermen tegen verschillen in aardpotentiaal op het moment dat de pc via een USB­kabel wordt aangesloten op de frequentieomvormer. Gebruik geen pc-voedingskabel met een geaarde stekker wanneer de pc via een USB-kabel wordt aangesloten op de pc. Deze beperkt het verschil in aardpotentiaal maar elimineert niet alle potentiaalverschillen, vanwege de aardverbinding en afscherming in de USB-poort van de pc.
2 2
Afbeelding 2.24 Lokaal bedieningspaneel
Afbeelding 2.25 USB-aansluiting
2.8.2.1
MCT 10 setupsoftware
De MCT 10 setupsoftware is bedoeld voor inbedrijfstelling en onderhoud van de frequentieomvormer, inclusief geleide programmering van de cascaderegelaar, de realti­meklok, de Smart Logic Controller en preventief onderhoud. Deze software biedt u eenvoudige controle over de details en een algemeen overzicht van systemen, groot of klein. Het programma kan werken met alle frequentieomvormer­series, VLT® AAF-lters en VLT® Softstarter-gerelateerde data.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 37
Productoverzicht
VLT® AQUA Drive FC 202
Voorbeeld 1: Gegevens in de pc opslaan met behulp van MCT 10 setupsoftware
1. Sluit een pc via een USB-poort of de RS485-
22
Alle parameters zijn nu opgeslagen.
Voorbeeld 2: Gegevens overzetten van LCP naar frequentieomvormer met behulp van MCT 10 setupsoftware
Alle parameters worden nu overgezet naar de frequentie­omvormer.
Er is een aparte handleiding beschikbaar voor de MCT 10 setupsoftware. Download de software en de handleiding op www.danfoss.com/BusinessAreas/DrivesSolutions/Softwa- redownload/.
interface aan op de eenheid.
2. Start de MCT 10 setupsoftware.
3. Selecteer de USB-poort of de RS485-interface.
4.
Selecteer copy.
5.
Selecteer het gedeelte project.
6.
Selecteer paste.
7.
Selecteer save as.
1. Sluit een pc via een USB-poort of de RS485­interface aan op de eenheid.
2. Start de MCT 10 setupsoftware.
3.
Selecteer Open – de opgeslagen bestanden worden getoond.
4. Open het relevante bestand.
5.
Selecteer Write to drive.
2.9
Onderhoud
Danfoss-frequentieomvormermodellen tot 90 kW zijn onderhoudsvrij. High Power-frequentieomvormers (met een nominaal vermogen van 110 kW of hoger) hebben ingebouwde ltermatten die door de gebruiker periodiek moeten worden gereinigd, afhankelijk van de mate waarin ze worden blootgesteld aan stof en verontreinigende stoen. In de meeste omgevingen worden de volgende onderhoudsintervallen aanbevolen: circa 3 jaar voor koelventilatoren en circa 5 jaar voor condensatoren.
2.9.1 Opslag
Net als alle elektronische apparatuur moeten frequentie­omvormers worden opgeslagen op een droge locatie. Periodiek formeren (laden van de condensator) is niet nodig tijdens opslag.
Het wordt aanbevolen om de apparatuur in de afgedichte verpakking te laten tot aan de installatie.
2.8.2.2
De MCT 31 harmonischencalculator voor de pc vereen­voudigt het schatten van de harmonische vervorming in een bepaalde toepassing. De harmonische vervorming van zowel Danfoss-frequentieomvormers als frequentieom­vormers van andere fabrikanten dan Danfoss met aanvullende hulpmiddelen voor harmonischenreductie, zoals Danfoss AHF-lters en 12-18-pulsgelijkrichters, kunnen worden berekend.
MCT 31 is ook te downloaden via www.danfoss.com/ BusinessAreas/DrivesSolutions/Softwaredownload/.
2.8.2.3
VLT® Motion Control Tool MCT 31
Harmonic Calculation Software (HCS)
HCS is een geavanceerde versie van de harmonischencal­culator. De berekende resultaten worden vergeleken met relevante normen en kunnen vervolgens worden afgedrukt.
Ga voor meer informatie naar www.danfoss-hcs.com/
Default.asp?LEVEL=START
38 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
3 Systeemintegratie
Design guide
Dit hoofdstuk beschrijft de afwegingen die moeten worden gemaakt bij integratie van de frequentieomvormer in een systeemontwerp. Het hoofdstuk is opgedeeld in de volgende secties:
Hoofdstuk 3.1 Omgevingscondities tijdens bedrijf
De omgevingscondities voor de frequentieom­vormer tijdens bedrijf hebben betrekking op de omgeving, behuizingen, temperatuur, reductie en andere aandachtspunten.
Hoofdstuk 3.3 Netintegratie
Input naar de frequentieomvormer vanaf de netzijde, waaronder vermogen, harmonischen, bewaking, bekabeling, zekeringen en andere aandachtspunten.
Hoofdstuk 3.2 EMC, harmonischen en aardlekbevei-
liging
Input (regeneratie) vanaf de frequentieomvormer naar het stroomnet, waaronder vermogen, harmonischen, bewaking en andere aandachts­punten.
Hoofdstuk 3.4 Motorintegratie
Output vanaf de frequentieomvormer naar de motor, waaronder motortypen, belasting, bewaking, bekabeling en andere aandachts­punten.
Hoofdstuk 3.5 Extra ingangen en uitgangen,
Hoofdstuk 3.6 Mechanische planning
Integratie van de frequentieomvormerinput en ­output voor optimaal systeemontwerp, waaronder afstemming van frequentieomvormer en motor, systeemkarakteristieken en andere aandachts­punten.
Een alomvattend systeemontwerp anticipeert op mogelijke probleemgebieden bij het implementeren van de eectiefste combinatie van omvormerfuncties. Onderstaande informatie biedt richtlijnen voor het plannen en speciceren van een motorregelsysteem met frequen­tieomvormers.
Operationele functies voorzien in uiteenlopende ontwerp­concepten, van een eenvoudige motortoerentalregeling tot een volledig geïntegreerd automatiseringssysteem met afhandeling van terugkoppelingen, signalering van de bedrijfsstatus, geautomatiseerde reacties op fouten, externe programmering, en meer.
Type frequentieomvormers
Motoren
Netvereisten
Regelstructuur en programmering
Seriële communicatie
Maat, vorm en gewicht van apparatuur
Vereisten voor voedings- en stuurkabels; type en
lengte Zekeringen
Hulpapparatuur
Transport en opslag
Zie hoofdstuk 3.9 Checklist systeemontwerp voor een praktische gids voor selectie en ontwerp.
Inzicht in functies en strategieopties kan het systeem­ontwerp helpen optimaliseren en mogelijk de toevoeging van overbodige componenten of functionaliteit voorkomen.
3.1 Omgevingscondities tijdens bedrijf
3.1.1 Vochtigheid
Hoewel de frequentieomvormer correct kan werken bij een hoge vochtigheidsgraad (tot 95% relatieve vochtigheid), moet u condensatie vermijden. Het risico op condensatie is met name aanwezig wanneer de frequentieomvormer kouder is dan de vochtige omgevingslucht. Vocht in de lucht kan ook condenseren op de elektronische componenten en kortsluiting veroorzaken. Condensatie treedt op in eenheden zonder voeding. We adviseren om kastverwarming te installeren wanneer condensvorming mogelijk is vanwege de omgevingscondities. Vermijd installatie in gebieden waar vorst kan optreden.
Een andere mogelijkheid is om de frequentieomvormer in de stand-bymodus te laten werken (waarbij de eenheid is aangesloten op het net). Dit verkleint de kans op condensatie. Zorg dat er voldoende vermogensdissipatie plaatsvindt om het circuit van de frequentieomvormer vrij van vocht te houden.
3.1.2
Temperatuur
3 3
Een volledig ontwerpconcept houdt rekening met uitgebreide specicatie van behoeften en gebruik.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 39
Voor alle frequentieomvormers zijn een minimale en maximale omgevingstemperatuur gespeciceerd. Het vermijden van extreme omgevingstemperaturen verlengt de levensduur van de apparatuur en optimaliseert de algehele systeembetrouwbaarheid. Volg de vermelde
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
aanbevelingen op voor optimale prestaties en een maximale levensduur van de apparatuur.
Hoewel de frequentieomvormer kan werken bij
temperaturen tot -10 °C, is een juiste werking bij nominale belasting enkel gegarandeerd bij
33
3.1.3
Frequentieomvormers dissiperen vermogen in de vorm van warmte. Volg de volgende aanbevelingen voor eectieve koeling van de eenheid op.
3.1.3.1
De frequentieomvormer heeft ingebouwde ventilatoren om te zorgen voor optimale koeling. De hoofdventilator forceert de luchtstroom langs de koelribben op het koellichaam en koelt zo de interne lucht. Bij bepaalde vermogensklassen is dicht bij de stuurkaart een kleine secundaire ventilator gemonteerd, die ervoor zorgt dat de interne lucht circuleert, om warmteophoping te voorkomen.
De hoofdventilator wordt geregeld door de interne temperatuur in de frequentieomvormer en het toerental neemt geleidelijk toe met de temperatuur. Dit beperkt de ruis en verlaagt het energieverbruik wanneer de noodzaak laag is, en zorgt voor maximale koeling wanneer dit nodig is. De ventilatorbesturing kan via 14-52 Ventilatorreg. worden aangepast aan elke toepassing, en biedt ook bescherming tegen de negatieve
temperaturen van 0 °C en hoger. Overschrijdt de maximumtemperatuur niet.
De levensduur van elektronische componenten
neemt met 50% af voor elke 10 °C bij gebruik boven de ontwerptemperatuur.
Ook apparaten met een beschermingsklasse van
IP 54, IP 55 of IP 66 moeten voldoen aan de gespeciceerde omgevingstemperatuurbereiken.
Aanvullende klimaatregeling van de kast of instal-
latieplek kan noodzakelijk zijn.
Koeling
De maximale luchttemperatuur die de behuizing
ingaat, mag nooit hoger zijn dan 40 °C (104 °F). De gemiddelde etmaaltemperatuur mag niet
hoger zijn dan 35 °C (95 °F). Monteer de eenheid zodanig dat er voldoende
luchtstroming mogelijk is om de koelribben te koelen. Zie hoofdstuk 3.6.1 Vrije ruimte voor de juiste vrije ruimte bij montage.
Houd aan de voor- en achterzijde een minimale
vrije ruimte aan voor luchtkoeling. Zie de bedieningshandleiding voor de exacte installatie­vereisten.
Ventilatoren
eecten van koelen in
koude klimaten. In geval van overtemperatuur in de frequentieomvormer worden de schakelfrequentie en het schakelpatroon gereduceerd. Zie hoofdstuk 5.1 Reductie voor meer informatie.
3.1.3.2 Berekening van de vereiste luchtstroming voor het koelen van de frequentieomvormer
De luchtstroom die nodig is voor het koelen van de frequentieomvormer, of van meerdere frequentieom­vormers in één kast, kan als volgt worden berekend:
1. Bepaal het vermogensverlies bij het maximale uitgangsvermogen voor alle frequentieomvormers aan de hand van de gegevenstabellen in
hoofdstuk 7
2. Tel hierbij de vermogensverlieswaarden op van alle frequentieomvormers die op hetzelfde moment kunnen werken. De totale som is de warmte Q die moet worden overgedragen. Vermenigvuldig het resultaat met de factor f, die te vinden is in Tabel 3.1. Voorbeeld: f = 3,1 m³ x K/Wh op zeeniveau.
3. Bepaal de hoogste temperatuur van de lucht die de behuizing ingaat. Trek deze temperatuur af van de vereiste temperatuur in de behuizing, bijvoorbeeld 45 °C (113 °F).
4. Deel het totaal van stap 2 door het totaal van stap 3.
De berekening wordt uitgedrukt door de formule:
f xQ
V =
Ti TA
waarbij V = luchtstroom in m³/h f = factor in m³ x K/Wh Q = over te dragen warmte in W Ti = temperatuur in de behuizing in °C TA = omgevingstemperatuur in °C f = cp x ρ (soortelijke warmte van lucht x dichtheid van lucht)
Specicaties.
LET OP
Soortelijke warmte van lucht (cp) en dichtheid van lucht (ρ) zijn geen constanten, maar zijn afhankelijk van temperatuur, vochtigheidsgraad en atmosferische druk. Daarom zijn ze afhankelijk van de hoogte boven zeeniveau.
40 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie Design guide
Tabel 3.1 toont typische waarden van de factor f, berekend voor verschillende hoogtes.
Soortelijke warmte
Hoogte
[m] [kJ/kgK] [kg/m³]
0 0,9480 1,225 3,1
500 0,9348 1,167 3,3 1000 0,9250 1,112 3,5 1500 0,8954 1,058 3,8 2000 0,8728 1,006 4,1 2500 0,8551 0,9568 4,4 3000 0,8302 0,9091 4,8 3500 0,8065 0,8633 5,2
Tabel 3.1 Factor f, berekend voor verschillende hoogtes
Voorbeeld
Wat is de vereiste luchtstroom voor het koelen van 2 frequentieomvormers (warmteverliezen 295 W en 1430 W) die gelijktijdig werken en die geïnstalleerd zijn in een behuizing met een temperatuurpiek van 37 °C?
1. De som van de warmteverliezen van beide
2. Het vermenigvuldigen van 1725 W met 3,3 m³ x
3.
4. Het delen van 5693 m x K/h door 8 K geeft: 711,6
van lucht
cp
frequentieomvormers is 1725 W.
K/Wh geeft 5693 m x K/h. Het aftrekken van 37 °C van 45 °C geeft 8 °C (=8
K).
m³/h.
Dichtheid van luchtρFactor
f
[m3⋅K/Wh]
probeert dit te doen door automatisch de uitlooptijd te verlengen als de overspanning optreedt tijdens het vertragen. Als dit niet lukt, of als de belasting de motor aandrijft terwijl hij bij een constante frequentie werkt, schakelt de frequentieomvormer uit en wordt een foutmelding gegenereerd wanneer een kritisch DC­busspanningsniveau is bereikt.
3.1.5 Akoestische ruis
De akoestische ruis van de frequentieomvormer is afkomstig uit 3 bronnen:
DC-(tussenkring)spoelen
RFI-lter (-spoel)
Interne ventilatoren
Zie Tabel 7.60 voor de nominale waarden voor akoestische ruis.
Trillingen en schokken
3.1.6
De frequentieomvormer is getest volgens een procedure die is gebaseerd op IEC 68-2-6/34/35 en 36. Tijdens deze tests wordt de eenheid gedurende 2 uur blootgesteld aan krachten van 0,7 g, over het bereik van 18 tot 1000 Hz willekeurig, in 3 richtingen. Alle frequentieomvormers van Danfoss voldoen aan de vereisten die gelden wanneer de eenheid aan de wand of op de vloer is gemonteerd of in panelen die met bouten aan de wand of de vloer zijn bevestigd.
3 3
Om de luchtstroom in CFM uit te drukken, gebruikt u de conversie 1 m³/h = 0,589 CFM.
Voor bovenstaand voorbeeld: 711,6 m³/h = 418,85 CFM.
Door de motor gegenereerde
3.1.4 overspanning
De DC-spanning in de tussenkring (DC-bus) neemt toe wanneer de motor als generator werkt. Dit kan gebeuren op 2 manieren:
De belasting drijft de motor aan wanneer de
frequentieomvormer werkt bij een constante uitgangsfrequentie. Dit wordt gewoonlijk aangeduid als een negatieve belasting.
Als gedurende het vertragen het traagheids-
moment van de belasting hoog is en de vertragingstijd van de frequentieomvormer op een te lage waarde is ingesteld.
De frequentieomvormer kan de energie niet terugvoeren naar de ingang. Daarom begrenst hij de energie die van de motor wordt geaccepteerd, wanneer automatisch terugregelen is ingeschakeld. De frequentieomvormer
Agressieve omgevingen
3.1.7
3.1.7.1 Gassen
Agressieve gassen, zoals waterstofsulde, chloor of ammoniak, kunnen de elektrische en mechanische componenten van de frequentieomvormer beschadigen. Vervuiling van de koellucht kan op termijn ook PCB-sporen en deurafdichtingen aantasten. Agressieve verontrei­nigende stoen zijn vaak aanwezig in afvalwaterzuiveringsinstallaties of zwembaden. Een duidelijk teken van een agressieve omgeving is gecorrodeerd koper.
In agressieve omgevingen wordt het gebruik van dichte IP­behuizingen aanbevolen, in combinatie met printplaten met vormvolgende coating. Zie Tabel 3.2 voor de waarden van vormvolgende coatings.
LET OP
De frequentieomvormer is standaard uitgevoerd met een klasse 3C2-coating. Een klasse 3C3-coating is op aanvraag leverbaar.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 41
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Klasse
Type gas
Zeezout n.v.t. Geen Zoute nevel Zoute nevel
33
Zwavel­oxiden
Waterst ofsuld e
Chloor mg/m³ 0,01 0,1 0,03 0,3 1,0 Waterst ofchlori de
Waterst ouori de
Ammon iak Ozon mg/m³ 0,01 0,05 0,1 0,1 0,3 Stikstof mg/m³ 0,1 0,5 1,0 3,0 9,0
1) De maximale waarden hebben betrekking op kortstondige
piekwaarden gedurende maximaal 30 minuten per dag.
3.1.7.2
Eenheid
mg/m³ 0,1 0,3 1,0 5,0 10
mg/m³ 0,01 0,1 0,5 3,0 10
mg/m³ 0,01 0,1 0,5 1,0 5,0
mg/m³ 0,003 0,01 0,03 0,1 3,0
mg/m³ 0,3 1,0 3,0 10 35
Tabel 3.2 Classicatie van vormvolgende coatings
Blootstelling aan stof
3C1 3C2 3C3
Gemidd elde waarde
Max. waarde
1)
Gemid delde waarde
Max. waarde
1)
Het installeren van frequentieomvormers in omgevingen met een hoge blootstelling aan stof is vaak onvermijdelijk. Stof is van invloed op wand- of framegemonteerde eenheden met beschermingsklasse IP 55 of IP 66, en tevens op in kasten gemonteerde apparaten met bescher­mingsklasse IP 21 of IP 20. Houd rekening met de in deze sectie beschreven 3 aspecten wanneer frequentieom­vormers in dergelijke omgevingen worden geïnstalleerd.
Minder koeling
Stof creëert afzettingen op de buitenkant van het apparaat en intern op printplaten en de elektronische componenten. Deze afzettingen werken als een isolatielaag en belemmeren de warmteoverdracht naar de omgevingslucht, waardoor de koelcapaciteit afneemt. De componenten worden warmer. Dit veroorzaakt een snellere veroudering van de componenten, waardoor de levensduur van de eenheid wordt verkort. Stofafzettingen op het koellichaam achter in de eenheid verkorten eveneens de levensduur van de eenheid.
Koelventilatoren
De luchtstroom voor het koelen van de eenheid wordt geproduceerd door koelventilatoren, die zich gewoonlijk aan de achterzijde van het apparaat bevinden. De ventila­torrotors bevatten kleine lagers waarin stof kan binnendringen en als schuurmiddel kan fungeren. Dit resulteert in beschadiging van de lagers en uitval van de
Filters
High Power-frequentieomvormers zijn uitgerust met koelventilatoren die warme lucht in de apparatuur naar buiten afvoeren. Vanaf bepaalde vermogensklassen zijn deze ventilatoren uitgerust met ltermatten. Deze lters kunnen bij gebruik in stoge omgevingen snel verstopt raken. In dergelijke situaties moeten voorzorgsmaatregelen worden getroen.
Periodiek onderhoud
In de bovenstaande situaties verdient het aanbeveling om de frequentieomvormer tijdens het periodieke onderhoud te reinigen. Verwijder stof van het koellichaam en de ventilatoren en reinig de ltermatten.
3.1.7.3
Explosiegevaarlijke omgevingen
Systemen in explosiegevaarlijke omgevingen moeten aan speciale voorwaarden voldoen. EU-richtlijn 94/9/EG beschrijft het gebruik van elektronische apparatuur in explosiegevaarlijke omgevingen.
Bij motoren die door frequentieomvormers worden geregeld in explosiegevaarlijke omgevingen, moet de temperatuur worden bewaakt met behulp van een PTC­temperatuursensor. Motoren met ontstekingsbeveiligingsklasse d of e zijn goedgekeurd voor een dergelijke omgeving.
De d-classicatie houdt in dat vonken die
mogelijk ontstaan, binnen een beschermd gebied worden gehouden. Hoewel geen speciale goedkeuring nodig is, zijn speciale bedrading en omkasting wel vereist.
De combinatie d/e komt het vaakst voor in
explosiegevaarlijke omgevingen. De motor zelf biedt een ontstekingsbescherming volgens klasse d, terwijl de motorbedrading en de aansluitom­geving voldoen aan de e-classicatie. De beperking op de e-aansluitingsruimte behelst de maximale spanning die in deze ruimte is toegestaan. De uitgangsspanning van een frequentieomvormer is gewoonlijk begrensd op de netspanning. De modulatie van de uitgangs­spanning kan voor klasse e ongeoorloofde hoge piekspanningen produceren. In de praktijk is het gebruik van een sinuslter bij de uitgang van de frequentieomvormer een eectief middel gebleken om de hoge piekspanning af te zwakken.
LET OP
Installeer een frequentieomvormer niet in een explosie­gevaarlijke omgeving. Installeer de frequentieomvormer in een kast buiten deze zone. Het gebruik van een sinuslter bij de uitgang van de frequentieomvormer wordt ook aanbevolen om de dU/dt-spanningsverhoging af te zwakken. Houd de motorkabels zo kort mogelijk.
ventilator.
42 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
LET OP
Frequentieomvormers met de MCB 112-optie zijn uitgerust met PTB-gecerticeerde thermistorsensorbe­waking voor explosiegevaarlijke omgevingen. Afgeschermde motorkabels zijn niet nodig wanneer frequentieomvormers zijn uitgerust met sinuslters op de uitgang.
3.1.8 Denities IP-klassen
Tegen binnendringing van vaste vreemde voorwerpen
0 (geen bescherming) (geen bescherming) 1
Diameter 50 mm
2 Diameter van 12,5 mm Vinger
Eerste cijfer
Tweede cijfer
Eerste letter
Extra letter
Tabel 3.3 Denities IEC 60529 voor IP-klassen
3 Diameter van 2,5 mm Gereedschap 4
Diameter van 1,0 mm 5 Beschermd tegen stof Draad 6 Stofdicht Draad
Tegen binnendringing
van water met
schadelijke gevolgen
0 (geen bescherming) 1 Verticaal druppelend
water 2 Druppelend water onder
een hoek van 15° 3 Sproeiend water 4 Opspattend water 5 Waterstralen 6 Krachtige waterstralen 7 Korte onderdompeling 8 Langdurige onderdom-
peling
Aanvullende informatie
speciaal voor
A Rug van hand B Vinger C Gereedschap D Draad
Aanvullende informatie
speciaal voor
H Hoogspanningsapparaat M Apparaat beweegt
tijdens watertest S Apparaat stationair
tijdens watertest W Weersomstandigheden
Tegen toegang tot gevaarlijke delen door
Rug van hand
Draad
3.1.8.1
Kastopties en IP-klasse
De frequentieomvormers van Danfoss zijn leverbaar met 3 verschillende beschermingsklassen:
IP 00 of IP 20 voor installatie in een kast.
IP 54 of IP 55 voor lokale montage.
IP 66 voor kritische omgevingscondities, zoals een
extreem hoge (lucht)vochtigheid of hoge concen­traties stof of agressieve gassen.
3.1.9 Radiofrequente interferentie
Het belangrijkste doel in de praktijk is om een systeem te creëren dat stabiel werkt zonder radiofrequente interfe­rentie tussen componenten. Om een hoog immuniteitsniveau te realiseren, wordt aangeraden om frequentieomvormers te gebruiken met hoogwaardige RFI- lters.
Gebruik lters van categorie C1, zoals gespeciceerd in EN 61800-3; deze voldoen aan de grenswaarden van klasse B van de algemene norm EN 55011.
Breng waarschuwingen op de frequentieomvormer aan als RFI-lters niet overeenkomen met categorie C1 (categorie C2 of lager). De verantwoordelijkheid voor een juiste markering berust bij de operator.
In de praktijk zijn er 2 benaderingswijzen voor
Geïntegreerd in de apparatuur
Geïntegreerde lters nemen ruimte in
-
de kast in, maar besparen op extra kosten voor montage, bedrading en materiaal. Het belangrijkste voordeel is echter de perfecte EMC-conformiteit en de bekabeling van geïntegreerde lters.
Externe opties
Optionele externe RFI-lters die op de
-
ingang van de frequentieomvormer zijn geïnstalleerd, veroorzaken een spanningsval. In de praktijk betekent dit dat de maximale netspanning niet beschikbaar is op de ingang van de frequentieomvormer en dat het gebruik van een frequentieomvormer met een hoger vermogen nodig kan zijn. De maximale lengte van de motorkabel overeenkomstig de EMC-limieten bedraagt 1-50 m. Daarnaast moeten kosten worden gemaakt voor materiaal, bekabeling en montage. EMC-confor­miteit wordt niet getest.
RFI-lters:
3 3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 43
130BA056.10
1
3
25 4
6
ba
M
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
LET OP
Om een werking van de frequentieomvormer zonder interferentie te waarborgen, moet u altijd een RFI-lter van categorie C1 gebruiken.
33
LET OP
VLT® AQUA Drive-eenheden worden standaard geleverd met geïntegreerde RFI-lters die voldoen aan categorie C1 (EN 61800-3) voor gebruik met 400 V-netsystemen en vermogensklassen tot 90 kW of aan categorie C2 voor vermogensklassen van 110-630 kW. VLT® AQUA Drive­eenheden voldoen aan categorie C1 met afgeschermde motorkabels tot 50 m of aan categorie C2 met afgeschermde motorkabels tot 150 m. Zie Tabel 3.4 voor meer informatie.
3.1.10 Conformiteit met PELV en galvanische scheiding
Zorg voor bescherming tegen elektrische schokken wanneer de elektrische voeding van het type extra lage spanning (PELV – Protective Extra Low Voltage) is en de installatie voldoet aan lokale en nationale PELV­voorschriften.
Om aan de PELV-eisen te voldoen, moet alle aansluitingen aan PELV voldoen. De thermistor moet bijvoorbeeld versterkt/dubbel geïsoleerd zijn. Alle stuurklemmen en relaisklemmen van Danfoss-frequentieomvormers voldoen aan de PELV-eisen, met uitzondering van geaarde driehoekschakelingen (één zijde geaard) boven 400 V.
(Gegarandeerde) galvanische scheiding wordt verkregen door te voldoen aan de eisen voor hogere isolatie en door de relevante kruip-/spelingafstanden in acht te nemen. Deze vereisten worden beschreven in de norm NEN-EN-IEC 61800-5-1.
Elektrische scheiding wordt geboden zoals aangegeven in Afbeelding 3.1. De genoemde componenten voldoen aan de vereisten van zowel PELV als galvanische scheiding.
Netvoeding (SMPS) inclusief scheiding van het V DC-signaal,
1
dat de tussenkringspanning aangeeft 2 Gatedriver voor de IGBT's 3 Stroomtransductoren 4 Optische koppeling, remmodule 5 Interne aanloopstroom-, RFI- en temperatuurmeetcircuits. 6 Eigen relais a Galvanische scheiding voor de 24 V-backupoptie b Galvanische scheiding voor de RS485-standaardbusinterface
Afbeelding 3.1 Galvanische scheiding
Installatie op grote hoogte
Installaties op hoogtes boven de limieten voor grote hoogte voldoen mogelijk niet aan de PELV-eisen. De scheiding tussen componenten en kritische delen is mogelijk onvoldoende. Er bestaat een kans op overspanning. Beperk de kans op overspanning door gebruik te maken van externe beschermende apparatuur of galvanische scheiding.
Neem voor installaties op grote hoogte contact op met Danfoss in verband met PELV-conformiteit.
380-500 V (behuizing A, B en C): boven 2000 m
(6500 ft) 380-500 V (behuizing D, E en F): boven 3000 m
(9800 ft) 525-690 V: boven 2000 m (6500 ft)
3.1.11
Opslag
Net als alle elektronische apparatuur moeten frequentie­omvormers worden opgeslagen op een droge locatie. Periodiek formeren (laden van de condensator) is niet nodig tijdens opslag.
Het wordt aanbevolen om de apparatuur in de afgedichte
44 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
verpakking te laten tot aan de installatie.
Systeemintegratie Design guide
3.2 EMC, harmonischen en aardlekbeveiliging
3.2.1 Algemene aspecten van EMC-emissies
Frequentieomvormers (en andere elektrische apparaten) genereren elektronische of magnetische velden die storingen kunnen veroorzaken in de omgeving. De elektro­magnetische compatibiliteit (EMC) van deze eecten hangt af van het vermogen en de harmonische kenmerken van de apparatuur.
Onbeheerste interactie tussen elektrische apparaten in een systeem kan de compatibiliteit aantasten en een betrouwbare werking verstoren. Interferentie kan optreden in de vorm van harmonische vervorming op het net, elektrostatische ontladingen, snelle spanningsschomme­lingen of hoogfrequente interferentie. Elektrische apparaten genereren niet alleen interferentie, maar worden ook beïnvloed door interferentie van andere gegenereerde bronnen.
Elektrische verstoringen ontstaan meestal bij frequenties in het bereik van 150 kHz to 30 MHz. Via de lucht verspreide interferentie van het frequentieomvormersysteem binnen een bereik van 30 MHz tot 1 GHz wordt gegenereerd door de omvormer, de motorkabel en de motor. Capacitieve stromen in de motorkabel in combinatie met een hoge dU/dt van de motorspanning genereren lekstromen, zoals te zien is in Afbeelding 3.2. Het gebruik van een afgeschermde motorkabel verhoogt de lekstroom (zie Afbeelding 3.2), omdat afgeschermde kabels een hogere capaciteit naar aarde hebben dan niet­afgeschermde kabels. Als de lekstroom niet wordt gelterd, zal deze meer interferentie in het net veroorzaken in het frequentiebereik lager dan ongeveer 5 MHz. Omdat de lekstroom (I1) via de afscherming (I3) naar de eenheid wordt teruggevoerd, zal de afgeschermde motorkabel in principe slechts een klein elektromagnetisch veld (I4) opwekken, zoals te zien is in Afbeelding 3.2.
De afscherming vermindert de interferentie door straling, maar verhoogt de laagfrequentinterferentie op het net. Sluit de afscherming van de motorkabel aan op zowel de behuizing van de frequentieomvormer als de motorbe­huizing. De beste manier om dit te doen, is door ingebouwde afschermingsklemmen te gebruiken om gedraaide uiteinden (pigtails) te vermijden. Pigtails verhogen de impedantie van de afscherming bij hogere frequenties, waardoor het eect van de afscherming afneemt en de lekstroom (I4) toeneemt. Als voor relais, stuurkabel, signaalinterface en rem een afgeschermde kabel wordt gebruikt, moet u de afscherming aan beide uiteinden op de behuizing monteren. In enkele situaties zal het echter noodzakelijk zijn de afscherming te onderbreken om stroomlussen te vermijden.
Wanneer de afscherming op een montageplaat voor de frequentieomvormer moet worden geplaatst, moet deze montageplaat van metaal zijn, om de afschermstromen naar de eenheid terug te leiden. Zorg ook voor een goed elektrisch contact van de montageplaat, via de montage­bouten, naar het chassis van de frequentieomvormer.
Bij gebruik van niet-afgeschermde kabels wordt niet voldaan aan bepaalde emissievereisten, hoewel er wel aan de meeste immuniteitsvereisten wordt voldaan.
Om het interferentieniveau van het totale systeem (eenheid + installatie) zo veel mogelijk te beperken, moet de bekabeling van de motor en remweerstand zo kort mogelijk zijn. Voorkom dat signaalgevoelige kabels naast motorkabels en remweerstandskabels worden geïnstalleerd. Radiostoring van meer dan 50 MHz (via de lucht) wordt met name gegenereerd door de besturings­elektronica.
3 3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 45
1
2
z
z
z
L1
L2
L3
PE
U
V
W
C
S
I
2
I
1
I
3
I
4
C
S
C
S
C
S
C
S
I
4
C
S
z
PE
3
4
5
6
175ZA062.12
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
33
1 Aarddraad 3 Netvoeding 5 Afgeschermde motorkabel 2 Afscherming 4 Frequentieomvormer 6 Motor
Afbeelding 3.2 Genereren van lekstromen
EMC-testresultaten
3.2.2
De volgende testresultaten zijn verkregen bij gebruik van een systeem met een frequentieomvormer, een afgeschermde stuurkabel, een besturingskast met potentiometer en een afgeschermde motorkabel (Ölex Classic 100 CY), bij de nominale schakelfrequentie. Tabel 3.4 geeft de maximale motorkabellengtes voor conformiteit.
LET OP
De omstandigheden kunnen aanzienlijk variëren voor andere setups.
LET OP
Zie Tabel 3.17 voor parallelle motorkabels.
46 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
RFI-ltertype Emissie via geleiding Emissie via straling Kabellengte [m] Kabellengte [m] Normen en voorschrif­ten
EN 55011 Klasse B Klasse A
Groep 1 Woonhuizen, kantoren en
Industriële
omgeving lichte industrie
Klasse A Groep 2 Industriële omge­ving
Klasse B Klasse A
Groep 1 Woonhuizen, kantoren en
Industriële
omgeving lichte industrie
Klasse A Groep 2 Industriële omgeving
EN-IEC 61800-3 Categorie C1 Categorie C2 Categorie C3 Categorie C1 Categorie C2 Categorie C3
Eerste omgeving Woonhuizen en kantoren
Eerste omgeving Woonhuizen en kantoren
Tweede omge­ving Industrieel
Eerste omgeving Woonhuizen en kantoren
Eerste
omgeving
Woonhuizen
en kantoren
Second environment Industrial
H1
0,25-45 kW 200-240 V T2 50 150 150 Nee Ja Ja
FC 202
1,1-7,5 kW 200-240 V S2 50
100/150
5)
0,37-90 kW 380-480 V T4 50 150 150 Nee Ja Ja 7,5 kW 380-480 V S4
50 100/150
5)
100/150
100/150
5)
5)
Nee Ja Ja
Nee Ja Ja
H2
FC 202 0,25-3,7 kW 200-240 V T2 Nee Nee 5 Nee Nee Nee
5,5-45 kW 200-240 V T2 Nee Nee 25 Nee Nee Nee 1,1-7,5 kW 200-240 V S2 Nee Nee 25 Nee Nee Nee 0,37-7,5 kW 380-480 V T4 Nee Nee 5 Nee Nee Nee
4)
11-90 kW 380-380 V
T4 Nee Nee 25 Nee Nee Nee
7,5 kW 380-480 V S4 Nee Nee 25 Nee Nee Nee
1,4)
11-30 kW 525-690 V 37-90 kW 525-690 V
T7 Nee Nee 25 Nee Nee Nee
2,4)
T7 Nee Nee 25 Nee Nee Nee
H3
FC 202
0,25-45 kW 200-240 V T2 10 50 50 Nee Ja Ja 0,37-90 kW 380-480 V T4 10 50 50 Nee Ja Ja
H4
1)
FC 202
1)
Hx
1,1-30 kW 525-690 V 37-90 kW 525-690 V
T7 Nee 100 100 Nee Ja Ja
2)
T7 Nee 150 150 Nee Ja Ja
1,1-90 kW 525-600 V T6 Nee Nee Nee Nee Nee Nee
FC 202
15-22 kW 200-240 V S2 Nee Nee Nee Nee Nee Nee 11-37 kW 380-480 V S4 Nee Nee Nee Nee Nee Nee
3 3
Tabel 3.4 EMC-testresultaten (emissie) Maximale lengte motorkabel
1) Behuizingsgrootte B2.
2) Behuizingsgrootte C2.
3) Hx-versies kunnen worden gebruikt overeenkomstig EN-IEC 61800-3 categorie C4.
4) T7, 37-90 kW voldoet aan klasse A groep 1 met 25 m motorkabel. Er gelden bepaalde restricties voor de installatie (neem contact op met Danfoss voor meer informatie).
5) 100 m voor fase-nul, 150 m voor fase-fase (maar niet bij TT of TN). Eenfasige frequentieomvormers zijn niet bedoeld voor een 2-fasevoeding van een TT- of TN-netwerk. HX, H1, H2, H3, H4 of H5 wordt gedenieerd voor EMC-lters op pos. 16-17 in de typecode. Hx – geen geïntegreerd EMC-lter in de frequentieomvormer. H1 – geïntegreerd EMC-lter. Voldoet aan EN 55011 klasse A1/B en EN-IEC 61800-3 categorie 1/2. H2 – een beperkt RFI-lter met enkel condensatoren en zonder een common-modespoel. Voldoet aan EN 55011 klasse A2 en EN-IEC 61800-3 categorie 3. H3 – geïntegreerd EMC-lter. Voldoet aan EN 55011 klasse A1/B en EN-IEC 61800-3 categorie 1/2. H4 – geïntegreerd EMC-lter. Voldoet aan EN 55011 klasse A1 en EN-IEC 61800-3 categorie 2. H5 – maritieme versies. Verstevigde versie; voldoet aan dezelfde emissieniveaus als H2-versies.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 47
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.2.3 Emissie-eisen
De EMC-productnorm voor frequentieomvormers denieert
Omgeving
4 categorieën (C1, C2, C3 en C4) met specieke eisen voor emissie en immuniteit. Tabel 3.5 geeft de denitie van de 4 categorieën en de corresponderende classicatie van EN
33
55011.
Correspon-
Categorie Denitie
C1 Frequentieomvormers geïnstalleerd
in de eerste omgeving (woonhuizen en kantoren) met een voedingsspanning van minder dan 1000 V.
C2 Frequentieomvormers geïnstalleerd
in de eerste omgeving (woonhuizen en kantoren) met een voedingsspanning van minder dan 1000 V die niet ingeplugd of verplaatst kunnen worden en die bedoeld zijn om geïnstalleerd en in bedrijf gesteld te worden door een vakman.
C3 Frequentieomvormers geïnstalleerd
in de tweede omgeving (industrieel) met een voedings­spanning van minder dan 1000 V.
C4 Frequentieomvormers geïnstalleerd
in de tweede omgeving met een voedingsspanning van 1000 V of hoger of een nominale stroom van 400 A of hoger of bedoeld voor gebruik in complexe systemen.
Tabel 3.5 Correlatie tussen IEC 61800-3 en EN 55011
derende emissieklasse in EN 55011
Klasse B
Klasse A groep 1
Klasse A groep 2
Geen emissie­limiet. Stel een EMC­plan op.
Eerste omgeving (woonhuizen en kantoren) Tweede omgeving (industriële omgeving)
Tabel 3.6 Correlatie tussen algemene emissienormen en EN 55011
Immuniteitseisen:
3.2.4
De immuniteitseisen voor frequentieomvormers hangen af van de omgeving waarin zij geïnstalleerd zijn. De eisen voor industriële omgevingen zijn zwaarder dan de eisen voor woon- en kantooromgevingen. Alle Danfoss-frequen­tieomvormers voldoen aan de eisen voor industriële omgevingen en voldoen hiermee automatisch aan de lagere eisen voor woon- en kantooromgevingen, met een hoge veiligheidsmarge.
Om de immuniteit voor elektrische interferentie te documenteren, zijn de volgende immuniteitstests uitgevoerd overeenkomstig de volgende basisnormen:
Bij toepassing van de algemene emissienormen (m.b.t. geleide emissies) moeten de frequentieomvormers voldoen aan de limieten in Tabel 3.6.
Algemene emissie norm
EN-IEC 61000-6-3 Emissie­normen voor huishoudelijke, handels- en licht-industriële omgevingen. EN-IEC 61000-6-4 Emissienorm voor industriële omgevingen.
EN 61000-4-2 (IEC 61000-4-2): Elektrostatische ontladingen (ESD). Simulatie van de invloed van elektrostatisch geladen mensen.
EN 61000-4-3 (IEC 61000-4-3): Uitgestraalde, radiofrequente, elektromagnetische velden – Immuniteitsproef
EN 61000-4-4 (IEC 61000-4-4): Snelle elektrische transiënten. Simulatie van interferentie veroorzaakt door het schakelen van een magneet­schakelaar, relais en dergelijke.
EN 61000-4-5 (IEC 61000-4-5): Stootspanningen.
Correspon­derende emissieklasse in EN 55011
Klasse B
Klasse A groep 1
Simulatie van de transiënten veroorzaakt door bijvoorbeeld blikseminslag in de buurt van de installatie.
EN 61000-4-6 (IEC 61000-4-6): RF common
mode. Simulatie van het
eect van radiozendap-
paratuur die verbonden is via aansluitkabels.
Zie Tabel 3.7.
48 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie Design guide
Basisnorm Snelle
transiënten
IEC 61000-4-4 Aanvaardingscriterium B B B A A Spanningsbereik: 200-240 V, 380-500 V, 525-600 V, 525-690 V
Lijn
Motor Rem 4 kV CM Loadsharing 4 kV CM Stuurdraden Standaardbus 2 kV CM Relaisdraden 2 kV CM Toepassings- en veldbu-
sopties LCP-kabel Externe 24 V DC
Behuizing
Tabel 3.7 EMC-immuniteitsschema
1) Injectie op kabelafscherming
2) Waarden gewoonlijk verkregen via testen
4 kV CM
4 kV CM
2 kV CM
2 kV CM
2 kV CM
2 V CM
Stootspanningen
2)
2)
IEC 61000-4-5
2 kV/2 Ω DM
4 kV/12 Ω CM
4 kV/2 Ω 4 kV/2 Ω 4 kV/2 Ω 2 kV/2 Ω 2 kV/2 Ω 2 kV/2 Ω
2 kV/2 Ω
2 kV/2 Ω
0,5 kV/2 Ω DM
1 kV/12 Ω CM
2)
1)
1)
1)
1)
1)
1)
1)
1)
2)
ESD
IEC
61000-4-2
10 Vrms
10 Vrms — 10 Vrms — 10 Vrms — 10 Vrms — 10 Vrms — 10 Vrms
10 Vrms
10 Vrms
10 Vrms
8 kV AD 6 kV CD
Straling van elektromag-
netisch veld
IEC 61000-4-3
10 V/m
modespanning
IEC 61000-4-6
RF common-
3 3
Motorisolatie
3.2.5
Moderne motoren die bedoeld zijn voor gebruik met frequentieomvormers, voorzien in een hoge isolatiegraad voor de nieuwe generatie hoogrendement-IGBT's met hoge dU/dt. Bij installatie in bestaande oude motoren moet worden onderzocht of de motorisolatie geschikt is. Het is ook mogelijk om de waarden af te zwakken met een dU/dt-lter of, waar nodig, met een sinuslter.
Voor motorkabellengtes de maximale kabellengte zoals vermeld in hoofdstuk 7.5 Kabelspecicaties worden de in Tabel 3.8 vermelde motorisolatieklassen aanbevolen. Wanneer de motor een lagere isolatiewaarde heeft, wordt aangeraden om gebruik te maken van een dU/dt- of
sinuslter.
Nominale netspanning [V] Motorisolatie [V]
UN ≤ 420 420 V < UN ≤ 500 Versterkt U 500 V < UN ≤ 600 Versterkt U 600 V < UN ≤ 690 Versterkt U
Tabel 3.8 Motorisolatie
Standaard U
LL
= 1600
LL
= 1800
LL
= 2000
LL
= 1300
Motorlagerstromen
3.2.6
Om de lager- en asstromen tot een minimum te beperken, moet u de volgende componenten aarden op de aangedreven machine:
Frequentieomvormer
Motor
Aangedreven machine
Standaard beperkingsstrategieën
1. Gebruik een geïsoleerd lager.
2. Hanteer zeer strikte installatieprocedures: 2a Zorg dat de motor en de motorbelasting
correct zijn uitgelijnd.
2b Volg de EMC-installatierichtlijnen strikt
op.
2c Versterk de PE zodat de hoogfrequen-
timpedantie in de PE lager is dan in de ingangvoedingskabels.
2d Zorg voor een goede hoogfrequentaan-
sluiting tussen de motor en de frequentieomvormer, bijvoorbeeld door middel van een afgeschermde kabel met een 360°-aansluiting in de motor en de frequentieomvormer.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 49
175HA034.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
2e Zorg ervoor dat de impedantie van de
frequentieomvormer naar de gebouwaarde lager is dan de aardings­impedantie van de machine. Dit kan complex zijn bij pompen.
2f Leg een directe aardverbinding aan
33
tussen de motor en de motorbelasting.
3. Verlaag de IGBT-schakelfrequentie.
4. Pas de golfvorm van de omvormer aan: 60° AVM vs. SFAVM.
5. Installeer een aardingssysteem voor de as of gebruik een isolerende koppeling.
6. Breng een geleidend smeermiddel aan.
7. Gebruik zo mogelijk minimale toerentalinstel­lingen.
8. Probeer ervoor te zorgen dat de lijnspanning naar aarde is gebalanceerd. Dit kan lastig zijn bij IT-, TT- en TN-CS-systemen of systemen met één zijde geaard.
9. Gebruik een dU/dt- of sinuslter.
Harmonischen
3.2.7
Elektrische apparaten met diodegelijkrichters, zoals tl­lampen, computers, kopieerapparaten, faxapparaten, diverse laboratoriumapparaten en telecommunicatie­systemen, kunnen bijdragen aan harmonische vervorming
Een frequentieomvormer absorbeert een niet-sinusvormige stroom, wat de ingangsstroom I
zal verhogen. Een niet-
RMS
sinusvormige stroom wordt door middel van een Fourier­analyse getransformeerd en opgesplitst in sinus­golfstromen met verschillende frequenties, d.w.z. verschillende harmonische stromen IN met 50 of 60 Hz als grondfrequentie:
De harmonische stromen dragen niet rechtstreeks bij aan de vermogensopname, maar verhogen de warmteverliezen in de installatie (transformator, kabels). Daarom is het bij krachtinstallaties met een hoog percentage gelijkrichterbe­lasting belangrijk om de harmonische stromen op een laag peil te houden om overbelasting in de transformator, inductoren en kabels te vermijden.
Afkorting Beschrijving
f
1
I
1
U
1
I
n
U
n
n orde van een harmonische
Tabel 3.9 Afkortingen m.b.t. harmonischen
Basis-
Stroom I Frequentie [Hz]
grondfrequentie basisstroom basisspanning harmonische stromen harmonische spanning
Harmonische stroom (In)
stroom (I1)
1
50 250 350 550
I
5
I
7
I
11
op een netvoeding. Frequentieomvormers maken gebruik van een diodebrugingang, die eveneens kan bijdragen aan
Tabel 3.10 Getransformeerde niet-sinusvormige stroom
harmonische vervorming.
Stroom Harmonische stroom
De frequentieomvormer trekt geen gelijkmatige stroom van de voedingslijn. Deze niet-sinusvormige stroom bevat componenten die een meervoud zijn van de frequentie van de grondstroom. Deze componenten worden harmonischen genoemd. Het is belangrijk om de totale
I Ingangsstroom 1,0 0,9 0,4 0,2 < 0,1
Tabel 3.11 Harmonische stromen vergeleken met de RMS­ingangsstroom
RMSI1
I
I
5
I
7
11-49
harmonische vervorming op de netvoeding te beheersen. Hoewel de harmonische stromen niet rechtstreeks bijdragen aan de vermogensopname, genereren ze wel warmte in bedrading en transformatoren en kunnen ze andere apparaten op dezelfde voedingslijn beïnvloeden.
Afbeelding 3.3 Tussenkringspoelen
3.2.7.1
Harmonischenanalyse
Er zijn diverse kenmerken van het elektrische systeem van een gebouw die de exacte bijdrage van de harmonischen van de frequentieomvormer aan de THD van een installatie bepalen en de mate waarin deze voldoen aan IEEE­normen. Het is complex om algemene uitspraken te doen over de bijdrage van harmonischen van de frequentieom-
LET OP
Sommige harmonische stromen kunnen storingen veroorzaken in communicatieapparatuur die op dezelfde transformator is aangesloten of resonantie veroorzaken bij gebruik van condensatoren voor compensatie van de arbeidsfactor.
vormer aan een specieke installatie. Voer waar nodig een analyse van de systeemharmonischen uit om de eecten van de apparatuur te bepalen.
50 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
Om te zorgen voor lage harmonische stromen, is de frequentieomvormer uitgerust met passieve lters. DC­spoelen beperken de totale harmonische vervorming (THD) tot 40%.
De spanningsvervorming op de netvoeding hangt af van de grootte van de harmonische stromen vermenigvuldigd met de interne netimpedantie voor de betreende frequentie. De totale spanningsvervorming (THD) wordt berekend op basis van de individuele harmonische spanningen met behulp van de volgende formule:
2
THD =
2
 + U
U
 + ... + U
5
7
U1
2
N
3.2.7.2 Emissie-eisen m.b.t. harmonischen
Apparatuur die is aangesloten op het openbare net.
Optie Denitie
1 EN-IEC 61000-3-2 klasse A voor gebalanceerde 3-
faseapparatuur (voor professionele apparatuur met een totaalvermogen van maximaal 1 kW).
2 EN-IEC 61000-3-12 Apparatuur met een ingangs-
stroom van 16-75 A per fase en professionele apparatuur vanaf 1 kW met een ingangsstroom tot 16 A per fase.
Tabel 3.12 Emissienormen m.b.t. harmonischen
3.2.7.3
Testresultaten harmonischen (emissie)
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur of de gebruiker van de apparatuur om ervoor te zorgen dat de apparatuur uitsluitend wordt aangesloten op een voeding met een kortsluitvermogen Ssc dat groter is dan of gelijk is aan de gespeciceerde waarde. Overleg met de netwerkbeheerder als u andere vermogensklassen op het openbare net wilt aansluiten.
Conformiteit met diverse richtlijnen op systeemniveau: De vermelde gegevens over harmonische stromen in Tabel 3.13 zijn in overeenstemming met EN-IEC 61000-3-12 met betrekking tot de productnorm voor aandrijfsystemen. Ze kunnen worden gebruikt als basis voor het berekenen van de invloed van harmonische stromen op het voedings­systeem voor de documentatie met betrekking tot de naleving van de relevante regionale richtlijnen: IEEE 519-1992; G5/4.
3.2.7.4
Eect van harmonischen in een vermogendistributiesysteem
In Afbeelding 3.4 is op de primaire zijde een transformator aangesloten op een PCC1 (een Point of Common Coupling – gemeenschappelijk koppelpunt), op de middenvoeding. De transformator heeft een impedantie Z gebruikt om een aantal belastingen te voeden. Het gemeenschappelijke koppelpunt waar alle belastingen gezamenlijk zijn aangesloten, is PCC2. Elke belasting is aangesloten via kabels met een impedantie Z1, Z2, Z3.
en wordt
xfr
3 3
Vermogensklassen tot PK75 in T2 en T4 voldoen aan EN­IEC 61000-3-2 klasse A. Vermogensklassen vanaf P1K1 en tot P18K in T2 en tot P90K in T4 voldoen aan EN-IEC 61000-3-12, tabel 4. Vermogensklassen P110-P450 in T4 voldoen ook aan EN-IEC 61000-3-12, hoewel dit niet vereist is omdat de stromen groter zijn dan 75 A.
Tabel 3.13 geeft aan dat het kortsluitvermogen van de voeding Ssc op het interfacepunt tussen de voeding van de gebruiker en het openbare net (R
) groter is dan of gelijk
sce
aan:
S
= 3 × R
SC
Actueel (typisch) Limiet voor R ≥ 120
Actueel (typisch) Limiet voor R ≥ 120
Tabel 3.13 Testresultaten harmonischen (emissie)
× U
 × I
SCE
mains
sce
sce
=  3 × 120 × 400 × I
equ
Individuele harmonische stroom In/I1 (%)
I
5
40 20 10 8
40 25 15 10
I
7
Harmonische vervorming (%)
THD PWHD
46 45
48 46
equ
I
11
I
13
Afbeelding 3.4 Klein distributiesysteem
Harmonische stromen die door niet-lineaire belastingen worden opgewekt, veroorzaken vervorming van de spanning vanwege de spanningsval op de impedanties van het distributiesysteem. Hogere impedanties leiden tot hogere niveaus van spanningsvervorming.
Stroomvervorming heeft betrekking op de prestaties van de apparatuur en op de individuele belasting. Spannings­vervorming heeft betrekking op de systeemprestaties. Het
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 51
Non-linear
Current Voltage
System
Impedance
Disturbance to
other users
Contribution to
system losses
130BB541.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
is niet mogelijk om de spanningsvervorming in het PCC te bepalen wanneer enkel de harmonische prestaties van de belasting bekend zijn. Om de vervorming in het PCC te bepalen, moeten de conguratie van het distributie­systeem en de relevante impedanties bekend zijn.
33
Een gangbare term voor het beschrijven van de impedantie van een net is de kortsluitverhouding R gedenieerd als de verhouding tussen het kortsluit­vermogen van het net bij het PCC (Ssc) en het nominale schijnbare vermogen van de belasting (S
S
ce
R
=
sce
S
equ
waarbij
Ssc=
Het negatieve eect van harmonischen is tweeledig
Afbeelding 3.5 Negatieve eecten van harmonischen
2
U
Z
voeding
Harmonische stromen dragen bij aan systeemver­liezen (in bekabeling, transformator).
Harmonische spanningsvervorming zorgt voor verstoring van andere belastingen en verhoogt de verliezen in andere belastingen.
en S
equ
= U × I
3.2.7.5 Normen en voorschriften voor het beperken van harmonischen
De vereisten voor het beperken van harmonischen kunnen zijn:
Toepassingsspecieke vereisten
Normen die moeten worden gevolgd
De toepassingsspecieke vereisten hebben betrekking op een specieke installatie waar technische redenen aanwezig zijn om de harmonischen te beperken.
Voorbeeld
Een 250 kVA-transformator waarop twee 110 kW-motoren zijn aangesloten is voldoende, als een van de motoren direct op het net is aangesloten en de tweede wordt gevoed via een frequentieomvormer. Als beide motoren via een frequentieomvormer worden gevoed, is de transformator echter ondergedimensioneerd. Door gebruik te maken van aanvullende maatregelen voor beperking van de harmonischen in de installatie of door speciale omvormers met lage harmonischen te selecteren, is het mogelijk om beide motoren met een frequentieomvormer te laten werken.
equ
).
equ
sce
Er bestaan diverse normen, voorschriften en aanbevelingen voor het beperken van de harmonischen. Voor de diverse industrieën en geograsche regio's gelden verschillende normen. De volgende normen zijn de meest gangbare:
IEC61000-3-2
IEC61000-3-12
,
IEC61000-3-4
IEEE 519
G5/4
Zie de AHF 005/010 Design Guide voor specieke details over elke norm.
In Europa bedraagt de maximale THVD 8% als de installatie is aangesloten via het openbare net. Als de installatie over een eigen transformator beschikt, is de limiet 10% THVD. De VLT® AQUA Drive is ontworpen voor een THVD van 10%.
3.2.7.6
Voor gevallen waarbij extra onderdrukking van harmonischen vereist is, biedt Danfoss een breed assortiment apparatuur om de harmonischen te verminderen. Hiertoe behoren:
De keuze voor de juiste oplossing hangt af van diverse factoren:
Overweeg altijd harmonischenreductie als de transforma­torbelasting een niet-lineaire bijdrage van 40% of meer levert.
Danfoss biedt hulpmiddelen voor het berekenen van de harmonischen; zie hoofdstuk 2.8.2 Pc-software.
3.2.8
Volg de nationale en lokale voorschriften op ten aanzien van de veiligheidsaarding van apparatuur met een lekstroom groter dan 3,5 mA.
Harmonischenreductie
12-pulsomvormers
AHF-lters
Low Harmonic Drives
Actieve lters
Het net (achtergrondvervorming, onbalans van
het net, resonantie en het type voeding (transformator/generator)).
De toepassing (belastingsproel, aantal
belastingen en hoogte van de belasting). Lokale/nationale vereisten/voorschriften (IEEE 519,
IEC, G5/4 enz.). Totale exploitatiekosten (initiële kosten,
rendement, onderhoud enz.).
Aardlekstroom
52 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
130BB955.12
a
b
Leakage current
Motor cable length
130BB956.12
THVD=0%
THVD=5%
Leakage current
130BB958.12
f
sw
Cable
150 Hz
3rd harmonics
50 Hz
Mains
RCD with low f
cut-
RCD with high f
cut-
Leakage current
Frequency
Systeemintegratie Design guide
Frequentieomvormertechnologie impliceert hoogfrequent schakelen bij hoog vermogen. Dit genereert een lekstroom in de aardverbinding. De aardlekstroom bestaat uit meerdere componenten en hangt af van diverse systeemconguraties, waaronder:
RFI-ltering;
Lengte motorkabel;
Afscherming motorkabel;
Vermogen frequentieomvormer.
Afbeelding 3.6 Invloed van de kabellengte en vermogens­klasse van de motorkabel op de lekstroom – vermogensklasse a > vermogensklasse b
Om te voldoen aan EN-IEC 61800-5-1 (productnorm voor regelbare elektrische aandrijfsystemen) zijn speciale voorzorgsmaatregelen vereist wanneer de lekstroom meer bedraagt dan 3,5 mA. Versterk de aarding op basis van de volgende aardverbindingsvereisten:
Aarddraad (klem 95) met een doorsnede van
minimaal 10 mm². 2 afzonderlijke aarddraden die beide voldoen aan
de regels ten aanzien van maatvoering.
Zie EN-IEC 61800-5-1 en EN 50178 voor meer informatie.
Gebruik van RCD's
Bij gebruik van reststroomapparaten (RCD's), ook wel bekend als aardlekschakelaars (ELCB's), moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Gebruik uitsluitend RCD's van type B, omdat deze
AC- en DC-stromen kunnen detecteren. Gebruik RCD's met vertraging om fouten door
kortstondige aardstromen te voorkomen. Dimensioneer RCD's op basis van de systeemcon-
guraties en omgevingsaspecten.
De lekstroom bevat meerdere frequenties die afkomstig zijn van zowel de netfrequentie als de schakelfrequentie. Of de schakelfrequentie wordt gedetecteerd, hangt af van het gebruikte type RCD.
3 3
De lekstroom is mede afhankelijk van de lijnvervorming.
Afbeelding 3.7 Invloed van lijnvervorming op de lekstroom
Afbeelding 3.8 Belangrijkste factoren die bijdragen aan lekstroom
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 53
130BB957.11
Leakage current [mA]
100 Hz
2 kHz
100 kHz
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
De hoeveelheid lekstroom die door de RCD wordt gedetecteerd, hangt af van de uitschakelfrequentie van de RCD.
Systeemtype Beschrijving
IT-netsysteem Een geïsoleerd 4-draads systeem met een
nulgeleider die niet geaard is of geaard is via een impedantie.
Tabel 3.14 Typen netvoedingssystemen
33
3.3.2 Laagfrequente interferentie in het net
3.3.2.1 Niet-sinusvormige netvoeding
De netspanning is zelden een uniforme sinusvormige spanning met een constante amplitude en frequentie. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door belastingen die niet­sinusvormige stromen van het net trekken of niet-lineaire karakteristieken hebben, zoals computers, televisies, schakelende voedingen, energiezuinige lampen en frequentieomvormers. Afwijkingen zijn onvermijdelijk en binnen bepaalde grenzen toegestaan.
Conformiteit met EMC-richtlijnen
Afbeelding 3.9 Invloed van de uitschakelfrequentie van de RCD op de lekstroom
3.3
Netintegratie
3.3.2.2
In het grootste deel van Europa vormt de Richtlijn inzake de elektromagnetische compatibiliteit van apparatuur (EMC-richtlijn) de basis voor een objectieve beoordeling van de kwaliteit van het netvermogen. Naleving van deze richtlijn zorgt ervoor dat alle apparaten en netwerken die op elektrische distributiesystemen zijn aangesloten, voldoen aan hun beoogde doelen zonder problemen te veroorzaken.
3.3.1 Netconguratie en EMC-eecten
Er zijn diverse typen netvoedingssystemen die frequentie­omvormers van spanning kunnen voorzien. Deze zijn alle van invloed op de EMC-kenmerken van het systeem. De 5­draads TN-S-systemen worden beschouwd als de beste keuze voor EMC, terwijl het geïsoleerde IT-systeem het minst wenselijk is.
Systeemtype Beschrijving
TN­netsystemen TN-S Een 5-draads systeem met afzonderlijke (N) nul-
TN-C Een 4-draads systeem met een gemeenschap-
TT-netsysteem Een 4-draads systeem met een geaarde
Er zijn 2 typen TN-netdistributiesystemen: TN-S en TN-C.
en (PE) aardverbindingsgeleiders. Dit systeem biedt de beste EMC-kenmerken en voorkomt de overdracht van interferentie.
pelijke (N) nul- en (PE) aardverbindingsgeleider in het gehele systeem. De gecombineerde nul- en aardverbindingsgeleider zorgt voor slechte EMC­kenmerken.
nulgeleider en afzonderlijke aarding van de omvormereenheden. Dit systeem heeft goede EMC-kenmerken wanneer het goed geaard is.
Norm Denitie
EN 61000-2-2, EN 61000-2-4, EN 50160 EN 61000-3-2, 61000-3-12
EN 50178 Bewaakt elektronische apparatuur voor
Tabel 3.15 EN-ontwerpnormen voor de kwaliteit van het netvermogen
3.3.2.3
Interferentievrije
Denieert de netvoedingslimieten waarmee rekening moet worden gehouden in openbare en industriële voedingsnetten. Reguleert de interferentie via het net die door hierop aangesloten apparaten wordt gegenereerd
gebruik in vermogensinstallaties.
frequentieomvormers
Elke frequentieomvormer genereert interferentie via het net. De huidige normen deniëren enkel frequentiebe­reiken tot 2 kHz. Sommige frequentieomvormers verschuiven de netstoring naar de zone boven 2 kHz, die niet is opgenomen in de norm, en labelen ze vervolgens als interferentievrij. Limieten voor deze zone worden op dit moment bestudeerd. Frequentieomvormers verschuiven de netstoring niet.
54 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
3.3.2.4 Hoe interferentie op het net ontstaat
Netstoringsvervorming van de sinusvormige golfvorm die wordt veroorzaakt door de pulserende ingangsstromen worden gewoonlijk aangeduid als harmonischen. Op basis van een Fourier-analyse wordt deze vervorming beoordeeld tot 2,5 kHz, wat overeenkomt met de 50e harmonische van de netfrequentie.
De ingangsgelijkrichters van frequentieomvormers produceren deze typische vorm van harmonische storing op het net. Wanneer frequentieomvormers op een 50 Hz­netsysteem zijn aangesloten, vertonen de 3e harmonische (150 Hz), de 5e harmonische (250 Hz) of de 7e harmonische (350 Hz) de sterkste eecten. Het totale aandeel van de harmonischen wordt de totale harmonische vervorming (THD) genoemd.
3.3.2.5
Harmonischen en spanningsschommelingen zijn 2 vormen van laagfrequente netstoringen. Deze zien er op het ontstaanspunt anders uit dan op enig ander punt in het netsysteem wanneer een belasting is aangesloten. Daarom moeten uiteenlopende invloeden gezamenlijk worden bepaald om de eecten van netstoringen te kunnen beoordelen. Deze invloeden omvatten de netvoeding, ­structuur en -belastingen.
Als gevolg van netstoringen kunnen onderspanningswaar­schuwingen en hogere functionele verliezen optreden.
Onderspanningswaarschuwingen
Hogere verliezen
Eecten van netstoringen
Onjuiste spanningsmetingen vanwege vervorming
van de sinusvormige netspanning. Veroorzaken onjuiste vermogensmetingen omdat
enkel zuivere RMS-metingen rekening kunnen houden met de harmonische inhoud.
Harmonischen beperken het werkzame
vermogen, het schijnbare vermogen en het blindvermogen.
Vervormde elektrische belastingen die hoorbare
interferentie in andere apparaten of in het ergste geval zelfs onherstelbare schade veroorzaakt.
Verkorten de levensduur van apparaten als
gevolg van opwarming.
LET OP
Overmatige harmonische inhoud belast arbeidsfactorcor­rigerende apparatuur en kan zelfs leiden tot onherstelbare beschadiging van deze apparatuur. Voorzie arbeidsfactorcorrigerende apparatuur daarom van smoorspoelen wanneer er sprake is van overmatige harmonische inhoud.
3.3.3 Netstoringen analyseren
Om aantasting van de kwaliteit van het netvermogen te voorkomen, zijn diverse methoden beschikbaar voor het analyseren van systemen of apparaten die harmonische stromen genereren. Netanalyseprogramma's, zoals harmonischencalculatorsoftware (HCS) analyseren systeem­ontwerpen op harmonischen. Specieke tegenmaatregelen kunnen vooraf worden getest en de uiteindelijke systeem­compatibiliteit waarborgen.
Ga voor het analyseren van netsystemen naarhttp:// www.danfoss-hcs.com/Default.asp?LEVEL=START om software te downloaden.
LET OP
Danfoss heeft veel EMC-kennis in huis en biedt klanten EMC-analyses met een gedetailleerde evaluatie of netberekeningen, naast trainingscursussen, seminars en workshops.
3.3.4 Opties voor het beperken van netstoringen
In het algemeen geldt dat netstoring die door frequentie­omvormers veroorzaakt wordt, wordt beperkt door de amplitude van pulsstromen te begrenzen. Hierdoor verbetert de arbeidsfactor λ (lambda).
Diverse methoden worden aangeraden om netharmo­nischen te voorkomen:
Ingangssmoorspoelen of DC-tussenkringsmoor-
spoelen in de frequentieomvormers. Passieve lters.
Actieve lters.
Slanke DC-tussenkringen.
Active Front End en Low Harmonic Drives.
Gelijkrichters met 12, 18 of 24 pulsen per cyclus.
Radiofrequente interferentie
3.3.5
Frequentieomvormers genereren radiofrequente interfe­rentie (RFI) vanwege hun stroompulsen met variabele breedte. Omvormers en motorkabels stralen deze componenten uit en leiden ze naar het netsysteem.
RFI-lters worden gebruikt om deze interferentie op het net te beperken. Ze voorzien in ruisimmuniteit om apparaten te beschermen tegen hoogfrequente geleide interferentie. Ze beperken ook de interferentie die naar de netkabel of door de netkabel wordt uitgestraald. De lters zijn bedoeld om de interferentie op een speciek niveau te begrenzen. Geïntegreerde lters behoren vaak tot de
3 3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 55
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
standaardapparatuur die wordt gespeciceerd voor een speciek immuniteitsniveau.
LET OP
Alle VLT® AQUA Drive-frequentieomvormers zijn
33
standaard uitgerust met geïntegreerde smoorspoelen om netstoring tegen te gaan.
3.3.6.4
Wanneer een frequentieomvormer niet voldoet aan categorie C1, moet u een waarschuwing aanbrengen. Dit is de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Ontstoring is gebaseerd op klasse A1, A2 en B in EN 55011. De gebruiker draagt de eindverantwoordelijkheid voor de juiste classicatie van apparaten en de kosten voor het oplossen van EMC-problemen.
Waarschuwingslabels
3.3.6 Classicatie van de bedrijfslocatie
Inzicht in de vereisten voor de omgeving waarin de frequentieomvormer zal gaan werken, is de belangrijkste factor met betrekking tot EMC-conformiteit.
3.3.6.1
Bedrijfslocaties die zijn aangesloten op het openbare laagspanningsnet, met inbegrip van licht-industriële omgevingen, zijn geclassiceerd als Omgeving 1/klasse B. Deze hebben geen eigen hoogspannings- of middenspan­ningsdistributietransformatoren voor een afzonderlijk netsysteem. De omgevingsclassicaties gelden zowel binnen als buiten gebouwen. Sommige algemene voorbeelden zijn bedrijventerreinen, woonhuizen, restaurants, parkeerterreinen en recreatiefaciliteiten.
3.3.6.2
Industriële omgevingen zijn niet aangesloten op het openbare net. In plaats daarvan beschikken ze over eigen hoogspannings- of middenspanningsdistributietransfor­matoren. De omgevingsclassicaties gelden zowel binnen als buiten de gebouwen.
Ze worden gedenieerd als industrieel en worden gekenmerkt door specieke elektromagnetische condities:
3.3.6.3
In gebieden met middenspanningstransformatoren die duidelijk zijn afgebakend van andere gebieden, bepaalt de gebruiker voor welk type omgeving zijn installatie wordt geclassiceerd. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de elektromagnetische compatibiliteit die nodig is voor een probleemloze werking van alle apparaten binnen gespeci- ceerde condities. Enkele voorbeelden van speciale omgevingen zijn winkelcentra, supermarkten, tankstations, kantoorgebouwen en pakhuizen.
Omgeving 1/klasse B: Huishoudelijk
Omgeving 2/klasse A: Industrieel
De aanwezigheid van industriële, wetenschap-
pelijke of medische apparatuur. Het schakelen van grote inductieve en capacitieve
belastingen. Het ontstaan van sterk magnetische velden
(bijvoorbeeld vanwege hoge stromen).
Speciale omgevingen
3.3.7 Gebruik met geïsoleerde ingangsbron
De meeste krachtinstallaties in de Verenigde Staten gebruiken de aarde als referentie. Hoewel dit in de Verenigde Staten niet gebruikelijk is, kan het ingangs­vermogen van een geïsoleerde bron komen. Alle Danfoss­frequentieomvormers kunnen zowel met een geïsoleerde ingangsbron als met voedingskabels met een aardrefe­rentie worden gebruikt.
Arbeidsfactorcorrectie
3.3.8
Arbeidsfactorcorrigerende apparatuur dient om de faseverschuiving (φ) tussen de spanning en de stroom te beperken om de arbeidsfactor dichter bij 1 (cos φ) te brengen. Dit is nodig wanneer een groot aantal inductieve belastingen, zoals motoren of voorschakelapparaten voor lampen, worden gebruikt in een elektrische distributie­systeem. Frequentieomvormers met een geïsoleerde DC­tussenkring trekken geen blindvermogen van het netsysteem en genereren geen arbeidsfactorcorrigerende faseverschuivingen. Ze hebben een cos φ van ongeveer 1.
Daarom hoeft bij het dimensioneren van arbeidsfactorcorri­gerende apparatuur geen rekening te worden gehouden met motoren met toerentalregeling. De stroom die door de fasecorrigerende apparatuur wordt getrokken, neemt echter toe omdat de frequentieomvormer harmonischen genereert. De belasting en warmtefactor op de conden­satoren neemt toe wanneer het aantal bronnen van harmonischen toeneemt. Rust arbeidsfactorcorrigerende apparatuur daarom uit met smoorspoelen. De smoorspoelen voorkomen ook resonantie tussen belasting­sinductanties en de capaciteit. Ook voor omvormers met cos φ < 1 zijn smoorspoelen in de arbeidsfactorcorri­gerende apparatuur nodig. Houd bij het bepalen van de kabelmaat ook rekening met het hogere blindvermogen.
56 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
3.3.9 Vertraging ingangsvermogen
Om ervoor te zorgen dat het circuit voor onderdrukking van stootspanningen op de ingang correct werkt, moet u een tijdsvertraging instellen tussen opeenvolgende schake­lingen van het ingangsvermogen.
Tabel 3.16 toont de minimumtijd die moet worden aangehouden tussen schakelingen van het ingangs­vermogen.
Ingangsspanning [V] Wachttijd [s]
Tabel 3.16 Vertraging ingangsvermogen
3.3.10
Transiënten zijn korte spanningspieken in het bereik van enkele duizenden volt. Ze kunnen optreden in alle typen vermogensdistributiesystemen, inclusief industriële en woonomgevingen.
Blikseminslagen zijn een veelvoorkomende oorzaak van transiënten. Transiënten worden echter ook veroorzaakt door grote belastingen op of van de lijn te schakelen, of door andere nettransiënten veroorzakende apparatuur, zoals arbeidsfactorcorrigerende apparatuur, te schakelen. Transiënten kunnen ook worden veroorzaakt door kortsluiting, het activeren van circuitbreakers in vermogensdistributiesystemen en inductieve koppeling tussen parallelle kabels.
De norm EN 61000-4-1 beschrijft de vormen van deze transiënten en hoeveel energie ze bevatten. Hun schadelijke beperkt. Gasgevulde overspanningsaeiders en vonkbruggen bieden primaire bescherming tegen hoge­energietransiënten. Voor secundaire bescherming maken de meeste elektronische apparaten, waaronder frequentie­omvormers, gebruik van spanningsafhankelijke weerstanden (varistoren) om transiënten af te zwakken.
3.3.11
Nettransiënten
eecten kunnen op diverse manieren worden
Werking met een stand-bygenerator
380 415 460 600
48 65 83 133
totale harmonische vervorming toe. Met een juist ontwerp kunnen generatoren in een systeem werken waarin apparaten zijn opgenomen die harmonischen opwekken.
We adviseren om bij het ontwerp van het systeem het gebruik van stand-bygeneratoren te overwegen.
Wanneer het systeem omschakelt van netbedrijf
naar generatorbedrijf neemt de harmonische belasting gewoonlijk toe.
Ontwerpers moeten de toename in de
harmonische belasting berekenen of meten om ervoor te zorgen dat de vermogenskwaliteit voldoet aan de voorschriften die gelden om harmonischenproblemen en uitval van apparatuur te voorkomen.
Voorkom asymmetrische belasting van de
generator, omdat dit leidt tot hogere verliezen en een mogelijke toename van de totale harmonische vervorming.
Een 5/6 verschuiving van de generatorwikkeling
zwakt de 5e en 7e harmonische af, maar kan de 3e harmonische doen toenemen. Een 2/3 verschuiving verlaagt de 3e harmonische.
Waar mogelijk moet de operator de arbeidsfactor-
corrigerende apparatuur loskoppelen omdat deze resonantie in het systeem veroorzaakt.
Smoorspoelen of actieve absorptielters, evenals
resistieve belastingen die parallel werken, kunnen harmonischen afzwakken.
Capacitieve belastingen die parallel werken,
kunnen voor een extra belasting zorgen vanwege onvoorspelbare resonantie-eecten.
Een meer nauwkeurige analyse is mogelijk door gebruik te maken van netanalysesoftware zoals HCS. Ga voor het analyseren van netsystemen naar http://www.danfoss- hcs.com/Default.asp?LEVEL=START om software te downloaden.
Bij gebruik van de frequentieomvormer in combinatie met harmonischen opwekkende apparaten, vindt u de maximale belastingen voor een probleemloze werking van de installatie in de tabel met harmonische limieten.
3 3
Gebruik backupvoedingssystemen wanneer ononderbroken bedrijf vereist is bij uitval van de netvoeding. Deze worden ook naast het openbare net gebruikt om een hoger ingangsvermogen te realiseren. Dit is de standaardpraktijk voor warmte-krachtkoppelingen, waarbij wordt geproteerd van het hoge rendement dat met deze vorm van energieomzetting wordt behaald. Wanneer backup­vermogen door een generator wordt geleverd, is de netimpedantie meestal hoger dan wanneer het vermogen afkomstig is van het openbare net. Hierdoor neemt de
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 57
Harmonische limieten
B2- en B6-gelijkrichters maximaal 20% van de
nominale generatorbelasting. B6-gelijkrichter met smoorspoel maximaal
20-35% van de nominale generatorbelasting, afhankelijk van de samenstelling.
Gestuurde B6-gelijkrichter maximaal 10% van
de nominale generatorbelasting.
175HA036.11
U
1
V
1
W
1
96 97 98
FC
Motor
U
2
V
2
W
2
U
1
V
1
W
1
96 97 98
FC
Motor
U
2
V
2
W
2
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.4 Motorintegratie
3.4.1 Afwegingen bij selecteren motor
De frequentieomvormer kan elektrische belasting van een motor veroorzaken. Houd daarom rekening met de
33
volgende eecten op de motor wanneer u een passende motor voor een frequentieomvormer zoekt:
Isolatiebelasting
Lagerbelasting
Thermische belasting
Sinuslter en dU/dt-lters
3.4.2
Uitgangslters bieden bij bepaalde motoren voordelen doordat de elektrische belasting wordt beperkt en grotere kabellengtes mogelijk worden gemaakt. Tot de uitgangs­opties behoren sinuslters (ook wel LC-lters genoemd) en dU/dt-lters. De dU/dt-lters verminderen de scherpe stijging van de puls.
Sinuslters vlakken de spannings­pulsen af om ze om te zetten in een bijna sinusvormige uitgangsspanning. Bij sommige frequentieomvormers voldoen de sinuslters aan EN 61800-3 RFI-categorie C2 voor niet-afgeschermde motorkabels; zie hoofdstuk 3.7.5 Sinuslters.
Zie hoofdstuk 3.7.5 Sinuslters en hoofdstuk 3.7.6 dU/dt-lters voor meer informatie over dU/dt-lteropties.
Afbeelding 3.10 Klemaansluiting voor rechtsom en linksom draaien
Zie en hoofdstuk 6.2.9 dU/dt-lters voor meer informatie over bestelnummers voor sinuslters en dU/dt-lters.
3.4.3
Een correcte aarding van de motor is essentieel voor de persoonlijke veiligheid en om te voldoen aan de elektrische EMC-vereisten voor laagspanningsapparatuur. Een correcte aarding is nodig voor een eectief gebruik van afscherming en lters. De ontwerpgegevens moeten worden gecontroleerd op een correcte EMC-implementatie.
3.4.4
Aanbevelingen en specicaties voor motorkabels zijn te vinden in hoofdstuk 7.5
Alle typen 3-fasige asynchrone standaardmotoren kunnen door een frequentieomvormer worden bestuurd. De draairichting is rechtsom op basis van de fabrieksinstelling. Hierbij is de uitgang van de frequentieomvormer als volgt aangesloten:
Correcte motoraarding
Motorkabels
Kabelspecicaties.
Wijzig de draairichting door 2 fasen van de motorkabel te verwisselen of door de instelling in 4-10 Draairichting motor te wijzigen.
Afscherming motorkabel
3.4.5
Frequentieomvormers genereren op de uitgangen pulsen met steile anken. Deze pulsen bevatten hoogfrequente componenten (die tot in het gigahertzbereik lopen), die ongewenste straling vanaf de motorkabel veroorzaken. Afgeschermde motorkabels beperken deze uitstraling.
Het doel van afscherming is om:
de magnitude van interferentie door straling te
beperken; de immuniteit tegen interferentie bij afzonderlijke
apparaten te verbeteren.
De afscherming vangt de hoogfrequente componenten af en leidt ze terug naar de interferentiebron, in dit geval de frequentieomvormer. Afgeschermde motorkabels bieden ook immuniteit tegen interferentie van externe bronnen in de nabijheid.
58 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
130BD774.10
130BD775.10
130BD776.10
Systeemintegratie Design guide
Zelfs een goede afscherming kan de straling niet volledig elimineren. Systeemcomponenten die zich in omgevingen met straling bevinden, moeten werken zonder functie­verlies.
3.4.6 Aansluiten van meerdere motoren
LET OP
Als de motorvermogens sterk verschillen, kunnen er bij de start en bij lage toerentallen problemen optreden. Dit komt omdat de relatief hoge ohmse weerstand in de stator van kleine motoren een hogere spanning vereist bij de start en bij lage toerentallen.
De frequentieomvormer kan een aantal parallel aangesloten motoren besturen. Neem bij een parallelle motoraansluiting het volgende in acht:
In sommige toepassingen kan de modus VVC+
worden gebruikt. De totale stroom die door de motoren wordt
opgenomen, mag niet groter zijn dan de nominale uitgangsstroom I omvormer.
Gebruik geen gemeenschappelijk koppelpunt
voor lange kabellengtes; zie Afbeelding 3.12. De
gespeciceerde totale lengte van de
motorkabel in Tabel 3.4 is van toepassing zolang de parallelle kabels kort worden gehouden (elk korter dan 10 m); zie Afbeelding 3.14 en Afbeelding 3.15.
Houd rekening met de spanningsval over de motorkabel; zie Afbeelding 3.15.
Gebruik voor lange parallelle kabels een zie Afbeelding 3.15.
Zie Afbeelding 3.16 voor informatie over lange kabels zonder parallelle aansluiting.
van de frequentie-
INV
LC-lter;
3 3
Afbeelding 3.11 Gemeenschappelijk koppelpunt voor korte kabellengtes
Afbeelding 3.12 Gemeenschappelijk koppelpunt voor lange kabellengtes
LET OP
Wanneer motoren parallel zijn aangesloten, moet u 1-01 Motorbesturingsprincipe instellen op [0] U/f.
Afbeelding 3.13 Parallelle kabels zonder belasting
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 59
130BD777.10
130BD778.10
130BD779.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
33
Afbeelding 3.14 Parallelle kabels met belasting
Afbeelding 3.16 In serie aangesloten lange kabels
Afbeelding 3.15 LC-lter voor lange parallelle kabels
Behuizings­groottes
A1, A2, A4, A5 0,37-0,75
A2, A4, A5 1,1-1,5
A2, A4, A5 2,2-4
A3, A4, A5 5,5-7,5
B1, B2, B3, B4, C1, C2, C3, C4
A3 1,1-7,5 525–690 100 50 33 25 B4 11–30 525–690 150 75 50 37 C3 37–45 525–690 150 75 50 37
Tabel 3.17 Maximale kabellengte voor elke parallelle kabel
Vermogensklasse [kW]
11–90
Spanning [V] 1 kabel [m] 2 kabels [m] 3 kabels [m] 4 kabels [m]
400 150 45 8 6 500 150 7 4 3
400 150 45 20 8
500 150 45 5 4 400 150 45 20 11 500 150 45 20 6 400 150 45 20 11 500 150 45 20 11 400 150 75 50 37 500 150 75 50 37
60 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
1,21,0 1,4
30
10
20
100
60
40
50
1,81,6 2,0
2000
500
200
400 300
1000
600
t [s]
175ZA052.11
fOUT = 0,2 x f M,N
fOUT = 2 x f M,N
fOUT = 1 x f M,N
IMN
IM
Systeemintegratie
Design guide
3.4.7 Stuurdraadisolatie
Harmonische interferentie die wordt gegenereerd door de motorbekabeling, kan stuursignalen in de stuurkabels van de frequentieomvormer aantasten en leiden tot stuurfouten. Motorkabels en stuurkabels moeten van elkaar worden gescheiden. Interferentie-eecten nemen door scheiding aanzienlijk af.
De afstand tussen stuurkabels en motorkabels
moet groter zijn dan 200 mm. Het gebruik van scheidingsstroken is essentieel
bij kleinere scheidingen om koppeling of overdracht van interferentie te voorkomen.
De afscherming van stuurkabels moet aan beide
zijden op dezelfde manier worden aangesloten als de afscherming van motorkabels.
Afgeschermde met gedraaide geleiders bieden de
hoogste verzwakking. De afzwakking van het magnetische veld neemt toe van circa 30 dB met een enkelvoudige afscherming tot 60 dB met een dubbele afscherming en tot circa 75 dB als de geleiders ook gedraaid zijn.
Thermische motorbeveiliging
3.4.8
De frequentieomvormer biedt thermische motorbeveiliging op diverse manieren:
Afbeelding 3.17 Kenmerken elektronisch thermisch relais
De X-as toont de verhouding tussen I nominaal. De Y-as toont de tijd in seconden voordat het ETR uitschakelt. De curves tonen het karakteristieke nominale toerental, bij twee keer het nominale toerental en bij 0,2 keer het nominale toerental. Bij lagere toerentallen schakelt het ETR uit bij een lagere warmteontwikkeling vanwege de verminderde koeling van de motor. Op die manier wordt de motor beschermd tegen oververhitting, ook bij lage toerentallen. De ETR-functie berekent de motortemperatuur op basis van de actuele stroom en het actuele toerental.
motor
en I
motor
3 3
De koppelbegrenzing beschermt de motor tegen
overbelasting, bij alle toerentallen. Het minimale toerental begrenst het minimale
bereik van het bedrijfstoerental, bijvoorbeeld tussen 30 en 50/60 Hz.
Het maximale toerental begrenst de maximale
uitgangssnelheid. De ingang is beschikbaar voor een externe
thermistor. Elektronisch thermisch relais (ETR) voor
asynchrone motoren simuleert een bimetaalrelais op basis van interne metingen. Het ETR meet de actuele stroom, snelheid en tijd voor het berekenen van de motortemperatuur en
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 61
beschermt de motor tegen oververhitting door een waarschuwing te genereren of door geen vermogen meer aan de motor te leveren. De kenmerken van het ETR vindt u in Afbeelding 3.17.
Uitgangscontactor
3.4.9
Hoewel dit over het algemeen niet wordt aanbevolen, is het gebruik van een uitgangscontactor tussen de motor en de frequentieomvormer niet schadelijk voor de frequentie­omvormer. Het sluiten van een voorheen geopende uitgangsschakelaar kan ertoe leiden dat een actieve frequentieomvormer wordt aangesloten op een gestopte motor. Hierdoor kan de frequentieomvormer uitschakelen (trip) en een fout weergeven.
3.4.10
Gebruik een statische (mechanische) of dynamische rem om de belasting op de motoras te remmen.
3.4.11
Dynamische remmen vindt plaats door middel van:
Remfuncties
Dynamisch remmen
Weerstandsrem: Een rem-IGBT zorgt ervoor dat de
overspanning onder een voorgeschreven drempel blijft door de remenergie van de motor af te voeren naar de remweerstand.
AC-rem: De remenergie wordt verdeeld in de
motor door de verliescondities in de motor te
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
wijzigen. De AC-remfunctie kan niet worden gebruikt in toepassingen met een hoge wisselfre­quentie omdat dit zal leiden tot oververhitting van de motor.
DC-rem: Een overgemoduleerde DC-stroom die
aan de AC-stroom wordt toegevoegd, werkt als
33
een wervelstroomrem.
Zorg ervoor dat de weerstand geschikt is voor de vereiste remtijd.
Berekening remweerstand
Om te voorkomen dat de frequentieomvormer om veilig­heidsredenen uitschakelt wanneer de motor remt, moet u de weerstandswaarde selecteren op basis van het piekrem­vermogen en de tussenkringspanning. Bereken de weerstand van de remweerstand als volgt:
3.4.12 Berekening remweerstand
Een remweerstand is vereist om tijdens elektrisch gegenereerd remmen de warmte af te voeren en toename van de DC-tussenkringspanning op te vangen. Het gebruik van een remweerstand zorgt ervoor dat de energie wordt geabsorbeerd in de remweerstand en niet in de frequentie­omvormer. Zie de Brake Resistor Design Guide voor meer informatie.
Berekening belastingscyclus
Als de hoeveelheid kinetische energie die tijdens elke remperiode wordt overgebracht naar de weerstand niet bekend is, kan het gemiddelde vermogen worden berekend op basis van de cyclustijd en de remtijd (intermitterende belastingscyclus). De weerstand voor een intermitterende belastingscyclus is een indicatie van de belastingscyclus wanneer de weerstand actief is (zie Afbeelding 3.18). Leveranciers van motoren gebruiken vaak S5 ter specicatie van de toelaatbare belasting, een uitdrukking van de intermitterende belastingscyclus.
Rbr = 
De prestaties van de remweerstand hangen af van de DC­tussenkringspanning (Udc).
Udc is de spanning waarbij de rem wordt geactiveerd. De remfunctie van de FC-serie wordt bepaald op basis van de netvoeding.
Netvoedingsingang [V AC]
FC 202 3 x 200-240 390 405 410 FC 202 3 x 380-480 778 810 820 FC 202 3 x 525-600 FC 202 3 x 525-600 FC 202 3 x 525-690 1099 1109 1130
Tabel 3.18 DC-tussenkringspanning (Udc)
1) Behuizingsgrootte A, B, C
2) Behuizingsgrootte D, E, F
Udc
P
peak
2
 Ω
Waarschuwi
Rem
actief
[V DC]
1)
2)
943 965 975
1099 1109 1130
ng
hoge
spanning
[V DC]
Alarm
over-
spanning
[V DC]
Afbeelding 3.18 Belastingscyclus remweerstand
Bereken de intermitterende belastingscyclus voor de weerstand wordt als volgt:
Belastingscyclus = tb/T
T is de cyclustijd in seconden tb is de remtijd in seconden (van de cyclustijd)
Danfoss levert remweerstanden met een belastingscyclus van 5%, 10% en 40%. Bij een belastingscyclus van 10% absorberen de remweerstanden het remvermogen gedurende 10% van de cyclustijd. De resterende 90% van de cyclustijd wordt gebruikt om de overtollige warmte af te voeren.
Gebruik de remweerstand R
om ervoor te zorgen dat de
rec
frequentieomvormer in staat is om te remmen bij het hoogst mogelijke remkoppel (M
) van 160%. De formule
br(%)
kan als volgt worden geschreven:
2
U
x100
R
Ω = 
rec
η
is typisch 0,90
motor
η
is typisch 0,98
VLT
P
motor
xM
dc
br( % )
xη
VLT
xη
motor
Wanneer een remweerstand met een hogere weerstand wordt geselecteerd, kan het remkoppel van 160%/150%/ 110% niet worden gehaald en bestaat het risico dat de frequentieomvormer om veiligheidsredenen uitschakelt bij overspanning van de DC-tussenkring.
Om bij een lager koppel, bijvoorbeeld 80%, te kunnen remmen, is het mogelijk om een remweerstand met een lager nominaal vermogen te installeren. Bereken de maat met behulp van de formule voor het berekenen van R
rec
Frequentieomvormer met behuizingsgrootte D en F bevatten meer dan één remchopper. Gebruik voor deze behuizingsgroottes een remweerstand voor elke chopper.
.
62 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
1.0
0.99
0.98
0.97
0.96
0.95
0.93
0.92 0% 50% 100% 200%
0.94
Relative Eciency
130BB252.11
1.01
150%
% Speed
100% load 75% load 50% load 25% load
Systeemintegratie
Design guide
De VLT® Brake Resistor MCE 101 Design Guide bevat de meest actuele selectiegegevens en beschrijft de bereke­ningsstappen in meer detail, zoals:
berekening van het remvermogen;
berekening van het piekvermogen van de
remweerstand; Berekening van het gemiddelde vermogen van
de remweerstand; Afremmen van massatraagheid.
3.4.13 Remweerstandkabels
EMC (gedraaide kabels/afscherming)
Gebruik afgeschermde kabels/draden om de ceerde EMC-prestaties van de frequentieomvormer te realiseren. Bij gebruik van niet-afgeschermde draden raden we aan om de draden ineen te draaien om de elektrische ruis van de draden tussen de remweerstand en de frequen­tieomvormer te beperken.
Gebruik een metalen afscherming om de EMC-prestaties te verbeteren.
3.4.14
Remweerstand en rem-IGBT
gespeci-
functie wanneer bijvoorbeeld de uitlooptijd te kort is, aangezien uitschakeling van de frequentieomvormer zo wordt vermeden. In deze situatie wordt de uitlooptijd verlengd.
3.4.15 Energierendement
Rendement van de frequentieomvormer
De belasting van de frequentieomvormer heeft weinig invloed op het rendement.
Dit houdt tevens in dat het rendement van de frequentie­omvormer niet verandert door het wijzigen van de U/f­karakteristieken. De U/f-karakteristiek is echter wel van invloed op het rendement van de motor.
Het rendement daalt enigszins als de schakelfrequentie is ingesteld op een waarde boven 5 kHz. Het rendement zal ook enigszins afnemen als de motorkabel langer is dan 30 m.
Rendement berekenen
Bereken het rendement van de frequentieomvormer bij verschillende belastingen op basis van Afbeelding 3.19. Vermenigvuldig de factor in deze rendementsfactor die in hoofdstuk 7.1 Elektrische gegevens staat vermeld.
graek met de relevante
3 3
Bewaking remweerstandsvermogen
Bovendien maakt de rembewakingsfunctie het mogelijk om het actuele vermogen en het gemiddelde vermogen over een geselecteerde tijdsperiode uit te lezen. De rem kan ook het remvermogen bewaken en ervoor zorgen dat dit niet boven een bepaalde, in 2-12 Begrenzing remvermogen (kW) ingestelde begrenzing uitkomt. Selecteer in 2-13 Bewaking remvermogen de functie die moet worden uitgevoerd wanneer het vermogen dat wordt overgebracht naar de remweerstand, de in 2-12 Begrenzing remvermogen (kW) ingestelde begrenzing overschrijdt.
LET OP
De bewaking van het remvermogen is geen veiligheids­functie. Het remweerstandcircuit beschikt niet over aardlekbeveiliging.
De rem is beveiligd tegen kortsluiting van de remweerstand en de remtransistor wordt bewaakt zodat kortsluiting van de transistor tijdig ontdekt wordt. Gebruik een relaisuitgang of digitale uitgang om de remweerstand bij een fout in de frequentieomvormer te beschermen tegen overbelasting.
Afbeelding 3.19 Typische rendementscurves
Voorbeeld: uitgaande van een 55 kW, 380-480 V AC­frequentieomvormer met een belasting van 25% en een toerental van 50%. De graek geeft 0,97 aan, terwijl het nominale rendement voor een 55 kW-frequentieomvormer 0,98 bedraagt. Het feitelijke rendement is dan: 0,97 x 0,98 = 0,95.
Als alternatieve remfunctie kunt in 2-17 Overspanningsreg. een overspanningsbeveiliging (OVC) inschakelen. Deze functie is actief voor alle eenheden bij een toename van de DC-tussenkringspanning. De functie zorgt ervoor dat een uitschakeling (trip) kan worden vermeden. Dit gebeurt door de uitgangsfrequentie te verhogen om de spanning vanuit de DC-tussenkring te beperken. Dit is een nuttige
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 63
Systeemintegratie
Motorrendement
Het rendement van een motor die is aangesloten op de frequentieomvormer, hangt af van het magnetiserings­niveau. Het motorrendement is afhankelijk van het type motor.
Binnen het gebied van 75-100% van het
33
nominale koppel is het motorrendement bijna constant, zowel bij aansluiting op de frequentie­omvormer als bij werking direct op het net.
De invloed van de U/f-karakteristiek op kleine
motoren is marginaal. Bij gebruik van motoren vanaf 11 kW is de gunstige invloed op het rendement echter aanzienlijk.
De schakelfrequentie is niet van invloed op het
rendement van kleine motoren. Bij motoren van 11 kW en hoger verbetert het rendement met 1-2%. Dit komt omdat de sinusvorm van de motorstroom bij hoge schakelfrequenties bijna perfect is.
Systeemrendement
Het systeemrendement is te berekenen door het rendement van de frequentieomvormer te vermenig­vuldigen met het rendement van de motor.
VLT® AQUA Drive FC 202
64 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
+ - + -
S202
**
*
Motor
Analoge uitgang
relais1
relais2
AAN = afgesloten UIT = open
50 (+10 V OUT)
53 (A IN)
54 (A IN)
55 (COM A IN)
12 (+24 V OUT)
13 (+24 V OUT)
37 (D IN)
18 (D IN)
(COM D IN)
(COM A OUT) 39
(A OUT) 42
(P RS-485) 68
(N RS-485) 69
(COM RS-485) 61
0/4-20 mA
240 V AC, 2 A
24 V (NPN)
0 V (PNP)
0 V (PNP)
24 V (NPN)
19 (D IN)
24 V (NPN)
0 V (PNP)
(D IN/OUT)
0 V (PNP)
24 V (NPN)
(D IN/OUT)
24 V (NPN)
0 V (PNP)
0 V (PNP)
24 V (NPN)
33 (D IN)
32 (D IN)
: Chassis
: Aarde
240 V AC, 2 A
400 V AC, 2 A
91 (L1) 92 (L2) 93 (L3)
PE
88 (-) 89 (+)
20
10 V DC
15 mA 130/200 mA
(U) 96
(V) 97 (W) 98 (PE) 99
0 V
5V
S801
RS-485
03
24 V DC
02
01
05
04
06
27
24 V
0 V
0 V
24 V
29
1 2
AAN
S201
AAN
21
AAN = 0/4-20 mA
UIT = 0/-10 V DC -
+10 V DC
95
P 5-00
21
AAN
S801
(R+) 82
(R-) 81
130BD552.10
3-fase­vermogens­ingang
DC-bus
+10 V DC
0/-10 V DC­+10 V DC 0/4-20 mA
0/-10 V DC­+10 V DC 0/4-20 mA
Schakelende
voeding
Remweerstand
RS-485-
interface
Systeemintegratie
Design guide
3.5 Extra ingangen en uitgangen
3.5.1 Bedradingsschema
Wanneer de stuurklemmen zijn bedraad en correct zijn geprogrammeerd, voorzien ze in:
terugkoppelings-, referentie- en andere ingangssignalen naar de frequentieomvormer;
communicatie van status en foutcondities van de frequentieomvormer;
relais voor het aansturen van hulpapparatuur;
een interface voor seriële communicatie;
24 V-common.
Stuurklemmen zijn voor diverse functies te programmeren door middel van de parameteropties via het lokale bedienings­paneel (LCP) aan de voorzijde van de eenheid of via externe bronnen. De meeste stuurkabels moeten door de klant zelf worden geleverd, tenzij ze af fabriek zijn besteld.
3 3
Afbeelding 3.20 Eenvoudig bedradingsschema
A = analoog, D = digitaal *Klem 37 (optioneel) wordt gebruikt voor STO. Installatie-instructies voor de STO-functie vindt u in de VLT® Frequency Converters - Safe Torque O Operating Instructions. **Sluit de kabelafscherming niet aan.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 65
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.5.2 Relaisaansluitingen
33
Relais
1 1 gemeenschappelijk
2 4 gemeenschappelijk
1 01-02 maak (normaal geopend)
2 04-05 maak (normaal geopend)
Afbeelding 3.21 Relaisuitgang 1 en 2, maximale spanning
1) Installeer VLT
1)
Klem
2 normaal geopend
3 normaal gesloten
5 normaal gesloten
6 normaal gesloten
01-03 verbreek (normaal gesloten)
04-06 verbreek (normaal gesloten)
®
Relay Card MCB 105 of VLT® Extended
Beschrijving
maximaal 240 V
maximaal 240 V
maximaal 240 V
maximaal 240 V
Relay Card MCB 113 om meer relaisuitgangen toe te voegen.
Zie hoofdstuk 7 Specicaties en hoofdstuk 8.3 Tekeningen voor relaisklemmen voor meer informatie over relais.
Zie hoofdstuk 3.7 Opties en accessoires voor meer informatie over relaisopties.
66 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
130BD529.12
1
2
3
4
5
6
7
8
9
L1 L2 L3
PE
10
11
PE
u
v
w
Systeemintegratie
Design guide
3.5.3 EMC-correcte elektrische aansluiting
3 3
1 PLC 7 Motor, 3 fasen en aardverbinding (afgeschermd) 2 Frequentieomvormer 8 Net, 3 fasen en versterkte aardverbinding (niet afgeschermd) 3 Uitgangscontactor 9 Stuurkabels (afgeschermd) 4 Kabelklem 10 Potentiaalvereening min. 16 mm² (0,025 in) 5 Kabelisolatie (gestript) 6 Kabelwartel
11
Vrije ruimte tussen stuurkabel, motorkabel en netkabel: Minimaal 200 mm
Afbeelding 3.22 EMC--correcte elektrische aansluiting
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 67
130BD389.11
A2
B3 B3
A2
a
b
130BA419.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Zie hoofdstuk 2.5.18 EMC-conformiteit en hoofdstuk 3.2 EMC, harmonischen en aardlekbeveiliging voor meer informatie
over EMC.
Verticale vrije ruimte
Voor optimale koelomstandigheden moet u ervoor zorgen dat de lucht boven en onder de frequentieomvormer vrij kan circuleren. Zie Afbeelding 3.24.
LET OP
33
EMC-STORINGEN
Gebruik afgeschermde kabels voor motor en stuurkabels en afzonderlijke kabels voor ingangsvermogen, motorkabels en stuurkabels. Als voedings-, motor- en stuurkabels niet van elkaar worden gescheiden, kan dit resulteren in een onbedoelde werking of verminderde prestaties. De afstand tussen voedings-, motor- en stuurkabels moet minimaal 200 mm (7,9 inch) bedragen.
3.6 Mechanische planning
3.6.1 Vrije ruimte
Installatie naast elkaar is mogelijk voor alle behuizings­groottes, behalve bij gebruik van een IP 21/IP 4X/Type 1­behuizingsset (zie hoofdstuk 3.7 Opties en accessoires).
Horizontale vrije ruimte, IP 20
De behuizingsgroottes A en B met IP 20 kunnen zonder vrije ruimte naast elkaar worden geplaatst. Hierbij is de juiste montagevolgorde wel belangrijk. Afbeelding 3.23 toont de juiste montage.
Afmetingen
behuizing
a [mm] 100 200 225 b [mm] 100 200 225
A1*/A2/A3/A4/
A5/B1
B2/B3/B4/
C1/C3
C2/C4
Afbeelding 3.23 Correcte installatie naast elkaar zonder vrije ruimte
Horizontale vrije ruimte, IP 21-behuizingsset
Bij gebruik van de IP 21-behuizingsset voor behuizings­grootte A1, A2 of A3 moet u tussen de frequentieomvormers een vrije ruimte aanhouden van minimaal 50 mm.
Afbeelding 3.24 Verticale vrije ruimte
wandmontage
3.6.2
Bij montage op een vlakke wand hebt u geen achterwand nodig.
Gebruik een achterwand bij montage op een niet vlakke wand om te zorgen voor voldoende koellucht over het koellichaam. Gebruik de achterwand alleen bij behuizing A4, A5, B1, B2, C1 en C2.
68 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
130BA219.11
1
130BA392.11
2
1
3
4
Systeemintegratie
1 Achterwand
Afbeelding 3.25 Montage met achterwand
Gebruik voor frequentieomvormers met beschermings­klasse IP 66 een sluitring van vezel of nylon om de epoxycoating te beschermen.
1 Achterwand 2 Frequentieomvormer met IP 66-behuizing 3 Achterwand 4 Vezel sluitring
Afbeelding 3.26 Montage met achterwand voor beschermings­klasse IP 66
Toegang
3.6.3
Raadpleeg de tekeningen in hoofdstuk 8.1 Tekeningen voor
aansluiting netvoeding (3 fasen) en hoofdstuk 8.2 Tekeningen voor motoraansluiting wanneer u voorafgaand aan de
montage de toegang tot de bekabeling gaat plannen.
Design guide
3.7
Opties en accessoires
Opties
Zie hoofdstuk 6 Typecode en selectie voor bestelnummers
Netafscherming
Voedingsklemmen en ingangsplaten kunnen
worden voorzien van Lexan® afscherming om bescherming te bieden tegen onbedoeld aanraken wanneer de deur van de behuizing openstaat.
Verwarmingstoestellen en thermostaat: Om
condensvorming in de behuizing te voorkomen, kunnen in behuizingen van frame F verwarmings­toestellen worden gemonteerd die worden geregeld via een automatische thermostaat. Bij gebruik van de standaardinstellingen van de thermostaat worden de verwarmingstoestellen ingeschakeld bij 10 °C (50 °F) en uitgeschakeld bij 15,6 °C (60 °F).
RFI-lters
Frequentieomvormers zijn standaard uitgerust
met geïntegreerde RFI-lters, klasse A2. Voor een hogere mate van RFI-bescherming zijn optionele RFI-lters voor klasse A1 leverbaar. Deze bieden onderdrukking van RF-interferentie en elektro­magnetische straling overeenkomstig EN 55011.
Reststroomapparaat (RCD)
Gebruik de kernbalansmethode om aardsluitstromen te bewaken in geaarde systemen en geaarde systemen met een hoge weerstand (TN- en TT-systemen in IEC­terminologie). Er is een waarschuwingssetpoint (50% van alarmsetpoint) en een alarmsetpoint. Bij elk setpoint hoort een SPDT-alarmrelais voor extern gebruik. Hiervoor is een externe stroomtransformator van het venstertype nodig (te leveren en te installeren door de klant).
Geïntegreerd in het STO-circuit van de frequentie-
omvormer IEC 60755 Type B apparaatbewaking, pulserende
DC- en zuivere DC-aardsluitstromen Niveau-indicatie van aardsluitstroom door middel
van ledbalkje (10-100% van het setpoint) Foutgeheugen
TEST/RESET-toets
Isolatieweerstandsmonitor (IRM)
Bewaakt de isolatieweerstand in ongeaarde systemen (IT­systemen in IEC-terminologie) tussen de systeemfasegeleiders en aarde. Er is een ohms waarschu­wingssetpoint en een alarmsetpoint voor het isolatieniveau. Bij elk setpoint hoort een SPDT-alarmrelais voor extern gebruik. NB Op elk ongeaard (IT-) systeem kan slechts één isolatieweerstandsmonitor worden aangesloten.
Geïntegreerd in het veiligestopcircuit van de
frequentieomvormer Lcd-display voor de isolatieweerstand
3 3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 69
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Foutgeheugen
De toetsen INFO, TEST en RESET
Remchopper (IGBT’s)
Een IGBT-remchoppercircuit maakt het mogelijk
om externe remweerstanden aan te sluiten. Zie
33
Regeneratieve klemmen
Loadsharingklemmen
Zekeringen
Netschakelaar
Circuitbreakers
hoofdstuk 3.4.12 Berekening remweerstand en voor meer informatie over remweerstanden.
Deze klemmen maken het mogelijk om regene-
ratieve eenheden aan te sluiten op de DC-bus aan de condensatorbankzijde van de DC-tussen­kringspoelen voor regeneratief remmen. De regeneratieve klemmen voor frame F zijn berekend op ongeveer de helft van het nominale vermogen van de frequentieomvormer. Neem contact op met de fabriek voor de geldende limieten voor het regeneratieve vermogen op basis van de vermogensklasse en spanning van uw specieke frequentieomvormer.
Deze klemmen zorgen voor aansluiting op de DC-
bus aan de gelijkrichterzijde van de DC­tussenkringspoelen maken het mogelijk om het vermogen van de DC-bus te delen met meerdere frequentieomvormers. De loadsharingklemmen voor frame F zijn berekend op ongeveer 1/3 van het nominale vermogen van de frequentieom­vormer. Neem contact op met de fabriek voor de geldende loadsharinglimieten op basis van de vermogensklasse en spanning van uw specieke frequentieomvormer.
Het gebruik van zekeringen wordt aanbevolen
voor een snel reagerende beveiliging tegen stroomoverbelasting van de frequentieomvormer. Beveiliging door middel van zekeringen beperkt eventuele schade aan de frequentieomvormer en zorgt voor een minimale stilstandtijd bij storingen. Zekeringen moeten voldoen aan de certicering voor maritieme toepassingen.
Een op de deur gemonteerde hendel voor
handmatige bediening van een netschakelaar om de spanning naar de frequentieomvormer in- of uit te schakelen en zo de veiligheid tijdens onderhoudswerkzaamheden te verhogen. De netschakelaar zorgt tevens voor vergrendeling van de deur van de behuizing om te voorkomen dat deze kan worden geopend wanneer er nog spanning op de eenheid staat.
Een circuitbreaker kan extern worden
uitgeschakeld (trip) maar moet handmatig worden gereset. Circuitbreakers werken tevens als vergrendeling van de deuren van de behuizing
Contactors
Handmatige motorstarters
Voorziet in 3-fasespanning voor de elektrische koelventi­latoren die vaak vereist zijn bij grotere motoren. De spanning voor de starters wordt geleverd via de belastingzijde van een aanwezige contactor, circuitbreaker of netschakelaar of via de ingangszijde van het optionele RFI-lter, klasse 1. De spanning is beveiligd met een zekering vóór elke motorstarter, en is uitgeschakeld wanneer de spanning naar de frequentieomvormer is uitgeschakeld. Maximaal twee starters zijn toegestaan (slechts één als een op 30 A afgezekerd circuit is besteld). Geïntegreerd in het STO-circuit van de frequentieom­vormer.
De eenheid biedt de volgende functies:
Op 30 A afgezekerde voedingsklemmen
24 V DC-voeding
om te voorkomen dat deze kunnen worden geopend terwijl er nog spanning op de eenheid staat. Optionele circuitbreakers worden geleverd inclusief zekeringen voor een snel reagerende beveiliging tegen stroomoverbelasting van de frequentieomvormer.
Een elektrisch gestuurde contactor maakt het
mogelijk de spanning naar de frequentieom­vormer op afstand in- en uit te schakelen. Als de IEC-noodstopoptie is besteld, bewaakt het Pilz­veiligheidsrelais een hulpcontact op de contactor.
Bedieningsschakelaar (aan/uit)
Kortsluit- en overbelastingsbeveiliging met
testfunctie Handmatige resetfunctie
3-fasespanning die overeenkomt met de
inkomende netspanning voor het aansluiten van ondersteunende apparatuur van de klant
Niet beschikbaar als 2 handmatige motorstarters
zijn geselecteerd De klemmen zijn uitgeschakeld wanneer de
spanning naar de frequentieomvormer is uitgeschakeld.
De spanning voor de klemmen met zekering
wordt geleverd via de belastingzijde van een aanwezige contactor, circuitbreaker of netscha­kelaar of via de ingangszijde van het optionele RFI-lter, klasse 1.
5 A, 120 W, 24 V DC.
Beveiligd tegen overstroom aan de uitgang,
overbelasting, kortsluiting en overtemperatuur. Voor het leveren van spanning voor
ondersteunende apparatuur van de klant, zoals PLC I/O, contactors, temperatuurvoelers, indicatie­lampjes en/of andere elektronische hardware.
70 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
Diagnostiek door middel van onder meer een
droog DC OK-contact, een groene DC OK-led en een rode overbelastingsled.
Externe temperatuurbewaking
Bedoeld voor het bewaken van de temperatuur
van externe systeemcomponenten, zoals de motorwikkelingen en/of lagers. Inclusief 8 universele ingangsmodules plus 2 specieke thermistoringangsmodules. Alle 10 modules zijn geïntegreerd in het STO-circuit van de frequentie­omvormer en kunnen worden bewaakt via een veldbusnetwerk (hiervoor is het nodig om een afzonderlijke module/buskoppeling aan te schaen). Bestel een STO-remoptie om externe temperatuurbewaking mogelijk te maken.
Seriële communicatie
PROFIBUS DP MCA 101
PROFIBUS DP V1 biedt uitgebreide compatibiliteit,
een hoge beschikbaarheid, ondersteuning voor alle toonaangevende PLC-leveranciers en compatibiliteit met toekomstige versies.
Snelle en eciënte communicatie, transparante
installatie, geavanceerde diagnostiek en parame­terinstelling, en automatische conguratie van procesdata via GSD-bestanden.
Instellen van acyclische parameters via PROFIBUS
DP V1, PROFIdrive of Danfoss FC-proel, PROFIBUS DP V1, master klasse 1 en 2 Bestel­nummer 130B1100 ongecoat – 130B1200 gecoat (klasse G3/ISA S71.04-1985).
DeviceNet MCA 104
Dit moderne communicatiemodel biedt geavan-
ceerde functionaliteit waarmee operators eectief kunt bepalen welke gegevens nodig zijn en wanneer.
Dankzij het strikte ODVA-beleid ten aanzien van
conformiteitstesten zijn producten onderling koppelbaar. Bestelnummer 130B1102 ongecoat, 130B1202 gecoat (klasse G3/ISA S71.04-1985).
PROFINET MCA 120
De PROFINET-optie biedt connectiviteit met PROFINET­gebaseerde netwerken via het PROFINET-protocol. De optie is in staat om een enkele verbinding met een werkelijk pakketinterval vanaf slechts 1 ms in beide richtingen te verwerken.
Ingebouwde webserver voor diagnose en
uitlezing van elementaire frequentieomvormerpa­rameters op afstand.
Conguratieoptie om automatisch e-mailbe-
richten naar een of meer ontvangers te verzenden wanneer bepaalde waarschuwingen of alarmen worden gegenereerd of zijn opgeheven.
TCP/IP voor eenvoudige toegang tot frequentie-
omvormerconguratiegegevens via MCT 10 setupsoftware.
Bestanden uploaden en downloaden via FTP (File
Transfer Protocol). Ondersteuning van DCP (Discovery and Congu-
ration Protocol).
EtherNet IP MCA 121
Ethernet is de toekomstige communicatiestandaard voor de fabrieksvloer. De EtherNet-optie is gebaseerd op de nieuwste technologie die op dit moment beschikbaar is voor de meest veeleisende industriële toepassingen. EtherNet / IP breidt commercieel standaard-Ethernet uit tot het Common Industrial Protocol (CIP), met hetzelfde upper-layerprotocol en objectmodel als in DeviceNet wordt gebruikt. De MCA 121 biedt geavanceerde functies, zoals:
Ingebouwde hoogwaardige switch maakt een
lijntopologie mogelijk zonder gebruik te maken van externe switches.
Geavanceerde schakel- en diagnosefuncties.
Een ingebouwde webserver.
Een e-mailclient voor het automatisch verzenden
van serviceberichten.
Modbus TCP MCA 122
De Modbus-optie biedt connectiviteit met Modbus TCP­gebaseerd netwerken, zoals Groupe Schneider PLC-systeem via het Modbus TCP-protocol. De optie is in staat om een enkele verbinding met een werkelijk pakketinterval vanaf slechts 5 ms in beide richtingen te verwerken.
Ingebouwde webserver voor diagnose en
uitlezing van elementaire frequentieomvormerpa­rameters op afstand.
Conguratieoptie om automatisch e-mailbe-
richten naar een of meer ontvangers te verzenden wanneer bepaalde waarschuwingen of alarmen worden gegenereerd of zijn opgeheven.
2 Ethernet-poorten met ingebouwde schakelaar.
Bestanden uploaden en downloaden via FTP (File
Transfer Protocol). Automatische conguratie van het IP-adres op
basis van het protocol.
Meer opties
General Purpose I/O MCB 101
De I/O-optie biedt een aantal extra stuuringangen en ­uitgangen.
3 digitale ingangen 0-24 V: logische 0 < 5 V;
logische 1 > 10 V 2 analoge ingangen 0-10 V: resolutie 10 bit plus
teken 2 digitale uitgangen NPN/PNP push-pull
1 analoge uitgang 0/4-20 mA
3 3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 71
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Geveerde aansluiting
Afzonderlijke parameterinstellingen Bestelnummer
130B1125 ongecoat – 130B1212 gecoat (klasse G3/ISA S71.04-1985)
Relaisoptie MCB 105
33
Maakt het mogelijk om de relaisfuncties uit te breiden met 3 extra relaisuitgangen.
Maximale klembelasting: AC-1 resistieve belasting:
240 V AC 2 A AC-15 Inductieve belasting bij cos φ 0,4: 240 V AC 0,2 A
DC-1 Resistieve belasting: 24 V DC 1 A DC-13
Inductieve belasting: bij cos φ 0,4: 24 V DC 0,1 A
Minimale klembelasting: DC 5 V: 10 mA
Maximale schakelsnelheid bij nominale belasting/
min. belasting: 6 min-1/20 s-1 Bestelnummer 130B1110 ongecoat, 130B1210
gecoat (klasse G3/ISA S71.04-1985)
Analog I/O-optie MCB 109
Deze analoge in-/uitgangsoptie is eenvoudig te bevestigen in de frequentieomvormer, voor geavanceerde prestaties en regeling met behulp van de extra in-/uitgangen. Deze optie voorziet de frequentieomvormer tevens van backup­voeding met batterij voor de interne klok van de frequentieomvormer. Hiermee is een betrouwbare werking van alle klokfuncties van de frequentieomvormer, waaronder tijdgebonden acties, gewaarborgd.
3 analoge ingangen, die in te stellen zijn als
spannings- of temperatuuringangen. Aansluiting van analoge signalen van 0-10 V, en
van Pt 1000- en Ni 1000-temperatuuringangen. 3 analoge uitgangen, die in te stellen zijn als 0-10
V-uitgangen. Geïntegreerde backupvoeding voor de standaard
klokfunctie van de frequentieomvormer. De backupbatterij gaat gewoonlijk 10 jaar mee, afhankelijk van de omgevingscondities. Bestel­nummer 130B1143 ongecoat, 130B1243 gecoat (klasse G3/ISA S71.04-1985).
PTC Thermistor Card MCB 112
Met de PTC Thermistor Card MCB 112 kunnen alle Danfoss­frequentieomvormers met STO worden gebruikt om motoren in explosiegevaarlijke omgevingen te bewaken. MCB 112 biedt superieure prestaties in vergelijking met de ingebouwde ETR-functie en de thermistorklem.
Beschermt de motor tegen oververhitting.
ATEX-goedgekeurd voor gebruik met Ex d- en EX
e-motoren.
Sensor Input MCB 114
De optie beschermt de motor tegen oververhitting door de temperatuur van de lagers en wikkelingen in de motor te bewaken. Zowel de limieten als de actie zijn congu- reerbaar, en de individuele sensortemperatuur kan worden uitgelezen via het display of een veldbus.
Extended Cascade Controller MCO 101
Eenvoudig te bevestigen en te gebruiken om de ingebouwde cascaderegelaar uit te breiden voor het regelen van meer pompen en een meer geavanceerde pompregeling in master-slavemodus.
Extended Relay Card MCB 113
De Extended Relay Card MCB 113 voegt in-/uitgangen toe aan de VLT® AQUA Drive, voor extra
Advanced Cascade Controller MCO 102
Voorziet in extra functionaliteit voor de standaard cascade­regelaar die in frequentieomvormers is geïntegreerd.
Maakt gebruik van de STO-functie van Danfoss-
frequentieomvormers om de motor te stoppen in geval van overtemperatuur.
Gecerticeerd voor gebruik voor het beveiligen
van motoren in zone 1, 2, 21 en 22. Gecerticeerd tot SIL2.
Beschermt de motor tegen oververhitting.
3 zelfdetecterende sensoringangen voor 2- of 3-
draads Pt 100/Pt 1000-sensoren. 1 extra analoge ingang 4-20 mA.
Tot 6 pompen in een standaard cascadecon-
guratie
Tot 6 pompen in een
Technische
7 digitale ingangen: 0-24 V
2 analoge uitgangen: 0/4-20 mA
4 SPDT-relais
Nominale belasting relais: 240 V AC/2 A (ohm)
Voldoet aan NAMUR-aanbevelingen
Galvanischescheidingsfunctie Bestelnummer
130B1164 ongecoat, 130B1264 gecoat (klasse G3/ISA S71.04-1985)
Biedt 8 extra relais voor het gefaseerd in- en
uitschakelen van extra motoren. Biedt een nauwkeurige ow-, druk- en niveaure-
geling voor optimalisatie van het rendement van systemen met meerdere pompen of blowers.
In de master-slavemodus werken alle
ventilatoren/pompen op hetzelfde toerental, waardoor het energieverbruik kan worden gehalveerd ten opzichte van het gebruik van
specicatie: zie Relay Card MCB 105
master-slaveconguratie
exibiliteit.
72 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
smoorkleppen of conventionele, directe in- en uitschakeling.
Gelijkmatig gebruik van pompen en blowers
dankzij wisselende hoofdpomp.
24 V External Supply MCB 107
Deze optie maakt het mogelijk om een externe DC­voeding aan te sluiten, waardoor de stuurkaart en geïnstalleerde opties blijven werken bij uitval van de netspanning.
Bereik ingangsvermogen: 24 V DC ± 15% (max.
37 V in 10 s). Maximale ingangsstroom: 2,2 A.
Maximale kabellengte: 75 m.
Ingangsbelastingscapaciteit: < 10 uF.
Inschakelvertraging: < 0,6 s.
Eenvoudig te installeren in frequentieomvormers
in bestaande machines. Zorgt dat de stuurkaart en opties blijven werken
bij stroomonderbrekingen. Zorgt dat veldbussen blijven werken bij stroom-
onderbrekingen Bestelnummer 130B1108 ongecoat, 130B1208 gecoat (klasse G3/ISA S71.04-1985).
Communicatieopties
3.7.1
VLT® PROFIBUS DP MCA 101
VLT® DeviceNet MCA 104
VLT® PROFINET MCA 120
VLT® EtherNet/IP MCA 121
VLT® Modbus TCP MCA 122
Zie hoofdstuk 7
Specicaties voor meer informatie.
3.7.3
Cascaderegelingsopties
De cascaderegelaaropties breiden het aantal beschikbare relais uit. Na installatie van de opties zijn de parameters die nodig zijn om de functies van de cascaderegelaar in te stellen, beschikbaar via het bedieningspaneel.
MCO 101 en 102 zijn toevoegbare opties die het ondersteunde aantal pompen en de functionaliteit van de
in de VLT® AQUA Drive ingebouwde cascaderegelaar uitbreiden.
De volgende opties voor cascaderegeling zijn beschikbaar voor de VLT® AQUA Drive:
Ingebouwde basiscascaderegelaar (standaard
cascaderegelaar) MCO 101 (uitgebreide cascaderegelaar)
MCO 102 (geavanceerde cascaderegelaar)
Zie hoofdstuk 7
De uitgebreide cascaderegelaar kan in 2 modi worden gebruikt:
MCO 101 maakt het mogelijk om in totaal 5 relais te gebruiken voor de cascaderegeling. MCO 102 maakt het mogelijk om in totaal 8 pompen te besturen. De opties zijn in staat om van hoofdpomp te wisselen op basis van 2 relais per pomp.
Specicaties voor meer informatie.
Met de uitgebreide functies die worden bepaald in parametergroep 27-** Cascade CTL Option.
Voor uitbreiding van het aantal beschikbare relais voor de basiscascaderegelaar, die zijn in te stellen via parametergroep 25-** Cascaderegelaar.
3 3
Ingang/uitgang, terugkoppeling en
3.7.2 veiligheidsopties
VLT® General Purpose I/O MCB 101
VLT® Relay Card MCB 105
VLT® PTC Thermistor Card MCB 112
VLT® Extended Relay Card MCB 113
VLT® Sensor Input MCB 114
Zie hoofdstuk 7
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 73
Specicaties voor meer informatie.
LET OP
Als de MCO 102 is geïnstalleerd, kan met de relaisoptie MCB 105 het aantal relais worden uitgebreid tot 13.
Toepassing
Een cascaderegeling is een veel gebruikt regelsysteem om parallel aangesloten pompen of ventilatoren op energie­zuinige wijze te besturen.
De cascaderegelaaroptie maakt het mogelijk om meerdere, parallel aangesloten pompen te regelen door:
afzonderlijke pompen automatisch in/uit te
schakelen; het toerental van de pompen te regelen.
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Bij gebruik van cascaderegelaars worden de afzonderlijke pompen automatisch aangezet (gefaseerde inschakeling) en uitgezet (gefaseerde uitschakeling) wanneer dit noodza­kelijk is om het vereiste systeemvermogen voor ow of druk te handhaven. Ook het toerental van de pompen die
op de VLT® AQUA Drive zijn aangesloten, wordt geregeld
33
om te zorgen voor een gelijkmatig systeemvermogen.
Beoogd gebruik
Hoewel de cascaderegelaaropties speciaal bedoeld zijn voor pomptoepassingen, is het ook mogelijk om cascade­regelaars te gebruiken voor alle toepassingen waarbij meerdere motoren parallel zijn aangesloten.
Werkingsprincipe
De software voor de cascaderegelaar draait op één frequentieomvormer waarop de cascaderegelaaroptie is geïnstalleerd. Deze bestuurt een aantal pompen die afzonderlijk worden geregeld door een frequentieom­vormer of rechtstreeks zijn aangesloten via een contactor of softstarter.
Ingebouwd
MCO 101
MCO 102
1 VSP + 2 FSP's parametergroep 25-** Cascaderegelaar 1 VSP + 5 FSP's parametergroep 25-** Cascaderegelaar 1 VSP + 8 FSP's parametergroep 25-** Cascaderegelaar
Bij extra frequentieomvormers in het systeem (slavefre­quentieomvormers) is geen optiekaart voor een
Afbeelding 3.27 Toepassingsoverzicht
cascaderegelaar nodig. Ze werken in een regeling zonder terugkoppeling en ontvangen hun snelheidsreferentie van de masterfrequentieomvormer. Pompen die op deze frequentieomvormers zijn aangesloten, worden aangeduid als pompen met variabel toerental.
Pompen die via een contactor of softstarter op het net zijn aangesloten, worden aangeduid als pompen met vast toerental.
Elke pomp – met variabel toerental of vast toerental – wordt bestuurd via een relais in de masterfrequentieom­vormer.
De cascaderegelaaropties kunnen een combinatie van pompen met variabel toerental en vast toerental besturen.
Ingebouwd
1 tot 6 VSP's + 1 tot 5 FSP's
MCO 101
MCO 102
Afbeelding 3.28 Toepassingsoverzicht
74 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
(maximaal 6 pompen) parametergroep 27-** Cascade CTL Option 1 tot 8 VSP's + 1 tot 7 FSP's (maximaal 8 pompen) parametergroep 27-** Cascade CTL Option
-
Systeemintegratie
Ingebouwd -
MCO 101
MCO 102
Afbeelding 3.29 Toepassingsoverzicht
VSP = pomp met variabel toerental (rechtstreeks aangesloten op de frequentieomvormer) FSP = pomp met vast toerental (de motor kan worden aangesloten via een contactor, softstarter of ster-driehoek­schakeling)
3.7.4
6 VSP's parametergroep 27-** Cascade CTL Option 8 VSP's parametergroep 27-** Cascade CTL Option
Remweerstanden
Design guide
3.7.5
Sinuslters
Wanneer een motor door een frequentieomvormer wordt geregeld, produceert de motor resonantiegeluid. Dit geluid, dat het gevolg is van het motorontwerp, ontstaat telkens wanneer een van de omvormerschakelaars van de frequentieomvormer wordt geactiveerd. De frequentie van het resonantiegeluid correspondeert dus met de schakel­frequentie van de frequentieomvormer.
Danfoss levert een sinuslter waarmee de akoestische motorruis kan worden gedempt.
Het
lter verlaagt de stijgtijd van de spanning, de piekbe­lastingsspanning U motor, wat betekent dat stroom en spanning bijna sinusvormig worden. De akoestische motorruis wordt daardoor tot een minimum beperkt.
De rimpelstroom in de sinuslterspoelen veroorzaakt ook enige ruis. Dit probleem kan worden verholpen door het
lter in een schakelkast of vergelijkbaar in te bouwen.
dU/dt-lters
3.7.6
Danfoss levert dU/dt-lters. Dit zijn dierentiële-modus- laagdoorlaatlters die de fase-fasepiekspanningen bij de motorklemmen beperken en de stijgtijd verlagen tot een niveau dat de belasting op de isolatie bij de motorwikke­lingen vermindert. Dit is met name van belang bij korte motorkabels.
en de rimpelstroom ΔI naar de
PEAK
3 3
In toepassingen waarbij de motor als rem wordt gebruikt, wordt energie opgewekt in de motor en teruggevoerd naar de frequentieomvormer. Als de energie niet kan worden teruggevoerd naar de motor, zal deze de spanning in de DC-tussenkring van de frequentieomvormer verhogen. In toepassingen waarbij veel moet worden geremd en/of met hoge traagheidsbelastingen kan deze verhoging leiden tot uitschakeling (trip) van de frequentieomvormer wegens overspanning en uiteindelijk tot een denitieve uitscha­keling. Remweerstanden worden gebruikt om de overtollige energie als gevolg van regeneratief remmen af te voeren. Selecteer de weerstand op basis van de ohmse waarde, de vermogensdissipatiewaarde en de fysieke afmetingen. Danfoss biedt een ruime keuze aan weerstanden die speciaal zijn ontworpen voor Danfoss­frequentieomvormers. Zie hoofdstuk 3.4.12 Berekening remweerstand voor het selecteren van de juiste remweer­standen. Zie hoofdstuk 6.2 Opties, accessoires en reserveonderdelen voor bestelnummers.
In vergelijking met sinuslters (zie hoofdstuk 3.7.5 Sinuslters) hebben de dU/dt-lters een uitschakelfrequentie die hoger is dan de schakelfrequentie.
Common-modelters
3.7.7
Hoogfrequente common-modekernen (HF-CM-kernen) beperken de elektromagnetische interferentie en voorkomen beschadiging van de lagers door elektrische ontlading. Het zijn speciale nanokristallijne magnetische kernen met superieure lterprestaties in vergelijking met de gebruikelijke ferrietkernen. De HF-CM-kern werkt als een common-mode-inductor tussen fasen en aarde.
De common-modelters worden geïnstalleerd rond de 3 motorfasen (U, V, W) en beperken de hoogfrequentie common-modestromen. Hierdoor wordt hoogfrequente elektromagnetische interferentie vanaf de motorkabel beperkt.
Het aantal benodigde kernen is afhankelijk van de lengte van de motorkabels en de spanning van de frequentieom­vormer. Elke set bestaat uit 2 kernen. Zie Tabel 3.19 om het aantal benodigde kernen te bepalen.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 75
PE U V W
130BD839.10
A
B
C
D
E
130BT323.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Kabellengte [m] A en B C D
50 2 4 2 2 4 100 4 4 2 4 4
33
150 4 6 4 4 4 300 4 6 4 4 6
1)
Afmetingen behuizing
T2/T4 T7 T2/T4 T7 T7
3.7.9
IP 21/NEMA type 1-behuizingsset
IP 20/IP 4X boven/NEMA type 1 is een optioneel behuizingselement dat beschikbaar is voor IP 20 Compact­eenheden. Door gebruik van de behuizingsset wordt een IP 20­eenheid opgewaardeerd om te voldoen aan behuizing IP 21/4X boven/Type 1.
Tabel 3.19 Aantal kernen
1) Wanneer langere kabels nodig zijn, kunt u extra HF-CM-kernen stapelen.
De IP 4X boven kan worden toegepast op alle standaard IP 20 FC 202-varianten.
Installeer de HF-CM-kernen door de 3 motorfasekabels (U, V, W) door elke kern te leiden, zoals aangegeven in Afbeelding 3.30.
Afbeelding 3.30 HF-CM-kern met motorfasen
Harmonischenlters
3.7.8
De Danfoss AHF 005 en AHF 010 zijn geavanceerde harmonischenlters die niet te vergelijken zijn met de conventionele passieve lters. De harmonischenlters van Danfoss zijn speciaal ontwikkeld voor de frequentieom­vormers van Danfoss.
Door de Danfoss-harmonischenlters AHF 005 of AHF 010 aan te sluiten vóór een frequentieomvormer van Danfoss, wordt de totale harmonische stroomvervorming die terug naar het net wordt gestuurd, beperkt tot respectievelijk 5% en 10%.
Afbeelding 3.31 Behuizingsgrootte A2
76 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
B
A
E
C
D
130BT324.10
E
F
D
C
B
A
130BT620.12
Systeemintegratie Design guide
Type behuizing
A2 372 90 205 A3 372 130 205 B3 475 165 249 B4 670 255 246 C3 755 329 337 C4 950 391 337
Tabel 3.20 Afmetingen
1) Bij gebruik van optie A/B neemt de diepte toe (zie hoofdstuk 7.8 Vermogensklasse, gewicht en afmetingen voor meer informatie)
Hoogte A
[mm]
Breedte B
[mm]
Diepte C
[mm]
1)
3 3
A Bovenafdekking B Rand C Voetstuk D Afdekking voetstuk E Schroef/schroeven
Afbeelding 3.32 Behuizingsgrootte A3
Plaats de bovenafdekking zoals aangegeven. Bij gebruik van een A- of B-optie moet u de rand aanbrengen om de boveningang af te dekken. Plaats voetstuk C onder aan de frequentieomvormer en gebruik de klemmen uit de accessoiretas om de kabels op de juiste wijze te bevestigen.
Gaten voor kabelwartels:
Behuizingsgrootte A2: 2 x M25 en 3 x M32
Behuizingsgrootte A3: 3 x M25 en 3 x M32
Afbeelding 3.33 Behuizingsgrootte B3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 77
130BT621.12
D
C
A
G
130BA138.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
LET OP
Installatie naast elkaar is niet mogelijk bij gebruik van de IP 21/IP 4X/Type 1-behuizingsset.
3.7.10 Bevestigingsset voor externe
33
Het LCP kan naar de voorkant van een behuizing worden verplaatst met behulp van de bevestigingsset voor externe bediening. Draai de bevestigingsschroeven vast met een aanhaalmoment van maximaal 1 Nm.
De behuizing van het LCP is IP 66.
Behuizing IP 66 front
Maximale kabellengte tussen LCP en eenheid 3 m Communicatiestandaard RS485
bediening van LCP
Tabel 3.22 Technische gegevens
Afbeelding 3.35 LCP-set inclusief grasch LCP, bevestigingsma­teriaal, 3 m kabel en pakking Bestelnummer 130B1113
Afbeelding 3.34 Behuizingsgrootte B4, C3 en C4
Bovenafdekking
A B Rand C Voetstuk D Afdekking voetstuk E Schroef/schroeven F Afdekking ventilator G Klem bovenafdekking
Tabel 3.21 Legenda bij Afbeelding 3.33 en Afbeelding 3.34
Bij gebruik van optiemodule A en/of B moet u de rand (B) aanbrengen op de bovenafdekking (A).
78 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
130BA200.10
130BA844.10
130BA845.10
A
B
Systeemintegratie
Design guide
Afbeelding 3.36 LCP-set inclusief numeriek LCP, bevestigings­materiaal en pakking Bestelnummer 130B1114
3.7.11
Montagebeugel voor behuizingsgrootte A5, B1, B2, C1 en C2
Afbeelding 3.38 Onderste beugel
3 3
Afbeelding 3.37 Afmetingen van LCP-set
Afbeelding 3.39 Bovenste beugel
Zie de afmetingen in Tabel 3.23.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 79
Behuizingsgrootte IP A [mm] B [mm] Bestelnummer
A5 55/66 480 495 130B1080 B1 21/55/66 535 550 130B1081 B2 21/55/66 705 720 130B1082 B3 21/55/66 730 745 130B1083 B4 21/55/66 820 835 130B1084
Tabel 3.23 Details montagebeugels
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.8 Seriële interface RS485
3.8.1 Overzicht
RS485 is een 2-draads businterface die compatibel is met de multi-droptopologie, d.w.z. dat busdeelnemers kunnen
33
worden aangesloten als bus of via dropkabels vanaf een gemeenschappelijke hoofdlijn. Op 1 netwerksegment kunnen in totaal 32 busdeelnemers worden aangesloten. De netwerksegmenten worden onderling gekoppeld door middel van repeaters. Zie Afbeelding 3.40.
LET OP
Elke repeater fungeert als een busdeelnemer binnen het segment waarin deze geïnstalleerd is. Elke busdeelnemer in een bepaald netwerk moet een (bus)adres hebben dat binnen alle segmenten uniek is.
Sluit elk segment aan beide uiteinden af met behulp van de eindschakelaar (S801) van de frequentieomvormers of een afsluitweerstandsnetwerk. Gebruik altijd afgeschermde kabels met gedraaide paren (STP – screened twisted pair) voor de busbekabeling en werk volgens goede standaard installatiepraktijken.
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de afscherming voor elke busdeelnemer is voorzien van een aardver­binding met lage impedantie; dit geldt ook bij hoge frequenties. Verbind een groot oppervlak van de afscherming met aarde, bijvoorbeeld door middel van een kabelklem of een geleidende kabelwartel. Het kan nodig zijn om gebruik te maken van potentiaalvereeningskabels om in het gehele netwerk dezelfde aardpotentiaal te handhaven, met name in installaties met lange kabels. Gebruik altijd hetzelfde type kabel binnen het gehele netwerk om problemen met verschillende impedanties te voorkomen. Gebruik voor het aansluiten van een motor op de frequentieomvormer altijd een afgeschermde motorkabel.
Kabel Afgeschermd met gedraaide paren (STP)
Impedantie [Ω]
Kabellengte [m]
Tabel 3.24 Kabelspecicaties
120 Maximaal 1200 m (inclusief dropkabels)
Maximaal 500 m station-tot-station
Afbeelding 3.40 RS485-businterface
80 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
FC
+24 V
+24 V
D IN
D IN
D IN
COM
D IN
D IN
D IN
D IN
+10
V
A IN
A IN
COM
A OUT
COM
R1R2
12
13
18
19
20
27
29
32
33
37
50
53
54
55
42
39
01
02
03
04
05
06
-
61 68 69
RS-485
+
130BB685.10
130BA060.11
68 69 68 69 68 69
RS 485
RS 232 USB
+
-
130BB021.10
12 13 18 19 27 29 32
33 20 37
Remove jumper to enable Safe Stop
61 68 69 39 42 50 53 54 55
Systeemintegratie
Design guide
8-30 Protocol FC* 8-31 Adres 1* 8-32 Baudsnelheid9600*
* = standaardwaarde
Opmerkingen:
Selecteer protocol, adres en baudsnelheid in de bovenstaande parameters. D IN 37 is optioneel.
Parameters
Functie Instelling
Voorkom mogelijke potentiaalvereeningsstromen in de afscherming door de bedrading uit te voeren zoals aangegeven in Afbeelding 3.20.
3 3
Afbeelding 3.42 Stuurkaartklemmen
Tabel 3.25 RS485-netwerkaansluiting
Netwerkaansluiting
3.8.2
Op een regelaar (of master) kunnen een of meer frequen­tieomvormers worden aangesloten via de standaard RS485­interface. Klem 68 wordt aangesloten op het P-signaal (TX +, RX+), terwijl klem 69 wordt aangesloten op het N­signaal (TX-, RX-). Zie de tekeningen in hoofdstuk 3.5.1 Bedradingsschema.
Gebruik parallelle aansluitingen om meerdere frequentie­omvormers aan te sluiten op een master.
Afbeelding 3.41 Parallelle aansluitingen
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 81
RS485-busafsluiting
3.8.3
Sluit de RS485-bus aan beide uiteinden af met een weerstandsnetwerk. Zet hiervoor schakelaar S801 op de stuurkaart op 'ON' (aan).
Stel het communicatieprotocol in op 8-30 Protocol.
EMC-voorzorgsmaatregelen
3.8.4
De volgende EMC-voorzorgsmaatregelen worden aanbevolen om te zorgen voor een ruisvrije werking van het RS485-netwerk.
Volg de relevante nationale en lokale voorschriften op, bijvoorbeeld ten aanzien van aardverbindingen. Houd de RS485-aansluitkabel uit de buurt van kabels voor motor en remweerstand, om een koppeling van hoogfrequente ruis tussen kabels te vermijden. Normaal gesproken is een afstand van 200 mm (8 inch) voldoende, maar het wordt aanbevolen om een zo groot mogelijke afstand tussen de kabels aan te houden, vooral wanneer kabels over lange afstand parallel lopen. Als kruisen onvermijdelijk is, moet de RS485-kabel de kabels voor motor en remweerstand kruisen onder een hoek van 90°.
Fieldbus cable
Min. 200 mm
90° crossing
Brake resistor
130BD507.11
STX LGE ADR DATA BCC
195NA099.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.8.6
Stel de volgende parameters in om het FC-protocol voor de frequentieomvormer in te schakelen:
Netwerkconguratie
33
Parameternummer Instelling
8-30 Protocol FC 8-31 Adres 1–126 8-32 Baudsnelheid 2400–115200 8-33 Par./stopbits Even pariteit, 1 stopbit (standaard)
Tabel 3.26 Parameters FC-protocol
Berichtframingstructuur FC-protocol
3.8.7
3.8.7.1 Inhoud van een teken (byte)
Elk overgedragen teken begint met een startbit. Dan volgen 8 databits, dat wil zeggen één byte. Elk teken wordt beveiligd via een pariteitsbit. Deze bit wordt op 1
Afbeelding 3.43 Bekabeling
Overzicht FC-protocol
3.8.5
Het FC-protocol, ook wel aangeduid als FC-bus of standaardbus, is de standaard veldbus van Danfoss. Het speciceert een toegangsmethode op basis van het master-slaveprincipe voor communicatie via een seriële bus. Op de bus kunnen 1 master en maximaal 126 slaves worden aangesloten. De master selecteert de afzonderlijke slaves via een adresteken in het telegram. Een slave kan zelf nooit zenden zonder een verzoek hiertoe, en rechtstreeks berichtenverkeer tussen afzonderlijke slaves is dan ook niet mogelijk. Communicatie vindt plaats in de halfduplexmodus. De masterfunctie kan niet worden overgedragen aan een andere busdeelnemer (systeem met één master).
De fysieke laag wordt gevormd door RS485, waarbij gebruik wordt gemaakt van de RS485-poort die is ingebouwd in de frequentieomvormer. Het FC-protocol ondersteunt diverse telegramindelingen:
ingesteld wanneer pariteit wordt bereikt. Pariteit houdt in dat het aantal binaire enen in de 8 databits en de pariteitsbit samen even is. Het teken eindigt met een stopbit en bestaat in totaal dus uit 11 bits.
Afbeelding 3.44 Inhoud van een teken
3.8.7.2 Telegramstructuur
Elk telegram heeft de volgende structuur:
Startteken (STX) = 02 hex.
Een byte die de telegramlengte aangeeft (LGE).
Een byte die het adres van de frequentieom-
vormer aangeeft (ADR).
Dan volgt een aantal databytes (variabel, afhankelijk van het telegramtype).
Het telegram eindigt met een datastuurbyte (BCC).
Een korte gegevensindeling met 8 bytes voor
82 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
procesdata. Een lange gegevensindeling van 16 bytes
inclusief een parameterkanaal. Een gegevensindeling die wordt gebruikt voor
tekst.
Afbeelding 3.45 Telegramstructuur
Systeemintegratie Design guide
3.8.7.3 Telegramlengte (LGE)
De telegramlengte is het aantal databytes plus de adresbyte ADR en de datastuurbyte BCC.
4 databytes LGE = 4 + 1 + 1 = 6 bytes 12 databytes LGE = 12 + 1 + 1 = 14 bytes Telegrammen die tekst bevatten
Tabel 3.27 Telegramlengte
1) 10 staat voor de vaste tekens, n is variabel (afhankelijk van de lengte van de tekst).
101)+n bytes
3 3
3.8.7.4
Er kunnen 2 verschillende adresindelingen worden gebruikt. Het adresbereik van de frequentieomvormer is 1-31 of 1-126.
De slave zendt de ongewijzigde adresbyte terug naar de master in het antwoordtelegram.
Adres frequentieomvormer (ADR)
Adresindeling 1-31
Bit 7 = 0 (adresindeling 1-31 actief).
-
Bit 6 wordt niet gebruikt.
-
Bit 5 = 1: broadcast, adresbits (0-4)
-
worden niet gebruikt. Bit 5 = 0: geen broadcast.
-
Bit 0-4 = frequentieomvormeradres 1-31.
-
Adresindeling 1-126
Bit 7 = 1 (adresindeling 1-126 actief).
-
Bit 0-6 = frequentieomvormeradres
-
1-126. Bit 0-6 = 0 broadcast.
-
3.8.7.5
De checksum wordt berekend als een XOR-functie. Voordat de eerste byte van het telegram ontvangen is, is de berekende checksum 0.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 83
Datastuurbyte (BCC)
ADRLGESTX PCD1 PCD2 BCC
130BA269.10
PKE IND
130BA270.10
ADRLGESTX PCD1 PCD2 BCCCh1 Ch2 Chn
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.8.7.6 Het dataveld
De structuur van datablokken hangt af van het type telegram. Er zijn 3 telegramtypen; het type telegram geldt voor zowel stuurtelegrammen (master slave) als antwoordtelegrammen (slave master).
De 3 telegramtypen zijn:
33
Procesblok (PCD)
Het PCD bestaat uit een datablok van 4 bytes (2 woorden) en bevat:
stuurwoord en referentiewaarde (van master naar slave);
statuswoord en actuele uitgangsfrequentie (van slave naar master).
Afbeelding 3.46 Procesblok
Parameterblok
Het parameterblok wordt gebruikt voor het overdragen van parameters tussen master en slave. Het datablok bestaat uit 12 bytes (6 woorden) en bevat ook het procesblok.
Afbeelding 3.47 Parameterblok
Tekstblok
Het tekstblok wordt gebruikt om teksten te lezen of te schrijven via het datablok.
Afbeelding 3.48 Tekstblok
84 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
3.8.7.7 Het PKE-veld
Het PKE-veld bevat 2 subvelden:
Parametercommando en antwoord AK.
Parameternummer PNU.
Afbeelding 3.49 PKE-veld
De bitnummers 12-15 worden gebruikt voor het overdragen van parametercommando's van master naar slave en voor de verwerkte antwoorden van de slave terug naar de master.
Bitnummer Parametercommando
15 14 13 12 0 0 0 0 Geen commando 0 0 0 1 Lezen parameterwaarde 0 0 1 0 Schrijven parameterwaarde in RAM
(woord)
0 0 1 1 Schrijven parameterwaarde in RAM
(dubbel woord)
1 1 0 1 Schrijven parameterwaarde in RAM en
EEPROM (dubbel woord)
1 1 1 0 Schrijven parameterwaarde in RAM en
EEPROM (woord)
1 1 1 1 Lezen/schrijven tekst
Als het commando niet kan worden uitgevoerd, verzendt de slave het volgende antwoord:
0111 Commando kan niet worden uitgevoerd
– en genereert hij een foutrapport (zie Tabel 3.30) in de parameterwaarde (PWE):
PWE laag
(hex)
11 Het wijzigen van de data in de gedenieerde
82 Er is geen bustoegang tot de gedenieerde
83 Het wijzigen van de data is niet mogelijk omdat
Tabel 3.30 Foutrapport parameterwaarde
3.8.7.8
Foutrapport
0 Het gebruikte parameternummer bestaat niet. 1 Er is geen schrijftoegang tot de gedenieerde
parameter.
2 De datawaarde overschrijdt de parameterbegren-
zingen. 3 De gebruikte subindex bestaat niet. 4 De parameter is niet van het type array. 5 Het datatype komt niet overeen met de gede-
nieerde parameter.
parameter is niet mogelijk in de huidige modus
van de frequentieomvormer. Sommige parameters
kunnen uitsluitend worden gewijzigd wanneer de
motor is uitgeschakeld.
parameter.
de fabriekssetup is geselecteerd.
Parameternummer (PNU)
De bitnummers 0-11 dragen parameternummers over. De functie van de betreende parameter wordt uitgelegd in de parameterbeschrijving in de programmeerhandleiding.
3.8.7.9
Index (IND)
De index wordt samen met het parameternummer gebruikt voor lees-/schrijftoegang tot de parameters met een index, bijv. 15-30 Alarmlog: foutcode. De index bestaat uit 2 bytes, een lage byte en een hoge byte.
Alleen de lage byte wordt gebruikt als index.
3 3
Tabel 3.28 Parametercommando's master slave
Bitnummer Antwoord
15 14 13 12 0 0 0 0 Geen antwoord 0 0 0 1 Parameterwaarde overgedragen (woord) 0 0 1 0 Parameterwaarde overgedragen (dubbel
woord) 0 1 1 1 Commando kan niet worden uitgevoerd 1 1 1 1 Tekst overgedragen
Tabel 3.29 Antwoord slave master
3.8.7.10
Het parameterwaardeblok bestaat uit 2 woorden (4 bytes) en de waarde hangt af van het gegeven commando (AK). De master vraagt om een parameterwaarde wanneer het PWE-blok geen waarde bevat. Om een parameterwaarde te wijzigen (schrijven), schrijft u de nieuwe waarde in het PWE-blok en verzendt u dit van de master naar de slave.
Als de slave antwoordt op een parameterverzoek (leescommando), wordt de actuele parameterwaarde naar het PWE-blok overgedragen en teruggestuurd naar de
Parameterwaarde (PWE)
master. Als een parameter geen numerieke waarde bevat maar verschillende dataopties, bijv. 0-01 Taal, waarbij [0] staat voor Engels en [4] voor Spaans, selecteert u de
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 85
E19E H
PKE IND PWE
high
PWE
low
0000 H 0000 H 03E8 H
130BA092.10
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
gewenste datawaarde door de waarde in te voeren in het PWE-blok. Via seriële communicatie is het alleen mogelijk om parameters met datatype 9 (tekstreeks) te lezen.
15-40 FC-type tot 15-53 Serienr. voedingskaart bevatten datatype 9. Zo kunt u bijvoorbeeld het vermogen van de eenheid en
33
het netspanningsbereik uitlezen via 15-40 FC-type. Wanneer een tekstreeks wordt overgedragen (lezen), is de lengte van het telegram variabel, aangezien de teksten in lengte variëren. De telegramlengte wordt gedenieerd in de tweede byte van het telegram, LGE. Bij tekstoverdracht
4-12 Motorsnelh. lage begr. [Hz]
van 0,1. Om de minimumfrequentie op 10 Hz in te stellen, moet de waarde 100 worden overgedragen. Een conversie­factor van 0,1 betekent dat de overgebrachte waarde met 0,1 vermenigvuldigd zal worden. De waarde 100 wordt dus gelezen als 10,0.
Voorbeelden: 0 s conversie-index 0 0,00 s conversie-index -2 0 ms conversie-index -3 0,00 ms conversie-index -5
heeft een conversiefactor
geeft het indexteken aan of het om een lees- of een schrijfcommando gaat.
3.8.7.13 Proceswoorden (PCD)
Om een tekst via het PWE-blok te lezen, stelt u het parametercommando (AK) in op F hex. De hoge byte van het indexteken moet 4 zijn.
Sommige parameters bevatten teksten die kunnen worden geschreven via de seriële bus. Om een tekst via het PWE­blok te schrijven, stelt u het parametercommando (AK) in op F hex. De hoge byte van het indexteken moet 5 zijn.
Het blok proceswoorden is verdeeld in 2 blokken van 16 bits, die altijd in de gegeven volgorde voorkomen.
PCD 1 PCD 2
Stuurtelegram (master slave) Stuurwoord Stuurtelegram (slave master) Statuswoord
Tabel 3.32 Proceswoorden (PCD)
Referentiewaarde Actuele uitgangs-
frequentie
Afbeelding 3.50 Tekst via PWE-blok
3.8.7.11 Datatypen die worden ondersteund
Zonder teken betekent dat er geen teken in het telegram opgenomen is.
Datatypen Beschrijving
3 Integer 16 4 Integer 32 5 Zonder teken 8 6 Zonder teken 16 7 Zonder teken 32 9 Tekstreeks 10 Bytereeks 13 Tijdverschil 33 Gereserveerd 35 Bitvolgorde
Tabel 3.31 Datatypen die worden ondersteund
3.8.7.12
Conversie
Voorbeelden FC-protocol
3.8.8
3.8.8.1 Een parameterwaarde schrijven
Stel 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] in op 100 Hz. Schrijf de gegevens in EEPROM.
PKE = E19E hex – schrijf één woord in 4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz]. IND = 0000 hex PWEHIGH = 0000 hex PWELOW = 03E8 hex – datawaarde 1000, wat overeenkomt met 100 Hz; zie hoofdstuk 3.8.7.12 Conversie.
Het telegram ziet er als volgt uit:
Afbeelding 3.51 Schrijf gegevens in EEPROM.
LET OP
4-14 Motorsnelh. hoge begr. [Hz] is één woord en het
parametercommando voor het schrijven naar EEPROM is E. Parameternummer 4-14 komt overeen met 19E hex.
In de fabrieksinstellingen worden de diverse attributen van elke parameter weergegeven. Parameterwaarden worden enkel als gehele getallen overgedragen. Om decimalen over te dragen, worden conversiefactoren gebruikt.
86 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
119E H
PKE
IND
PWE
high
PWE
low
0000 H 0000 H 03E8 H
130BA093.10
1155 H
PKE IND PWE
high
PWE
low
0000 H 0000 H 0000 H
130BA094.10
Systeemintegratie
Design guide
Het antwoord van de slave aan de master is:
Afbeelding 3.52 Antwoord van slave
3.8.8.2 Een parameterwaarde lezen
Lees de waarde in 3-41 Ramp 1 aanlooptijd. PKE = 1155 hex – lees parameterwaarde in 3-41 Ramp 1
aanlooptijd. IND = 0000 hex PWEHIGH = 0000 hex PWELOW = 0000 hex
Afbeelding 3.53 Parameterwaarde
Als de waarde in 3-41 Ramp 1 aanlooptijd 10 s is, luidt het antwoord van de slave aan de master
Afbeelding 3.54 Antwoord van slave
3E8 hex komt overeen met 1000 decimaal. De conversie­index voor 3-41 Ramp 1 aanlooptijd is -2, oftewel 0,01. 3-41 Ramp 1 aanlooptijd is van het type Zonder teken 32.
Modbus RTU-protocol
3.8.9
3.8.9.1 Aannames
Danfoss gaat ervan uit dat de geïnstalleerde regelaar de interfaces in dit document ondersteunt en dat strikt wordt voldaan aan de vereisten voor de regelaar en de frequen­tieomvormer, inclusief de relevante beperkingen.
De ingebouwde Modbus RTU (Remote Terminal Unit) dient om te communiceren met elke mogelijke regelaar die de in dit document vermelde interfaces ondersteunt. Er is aangenomen dat de gebruiker volledig op de hoogte is van de functies en beperkingen van de regelaar.
3.8.9.2
Het Modbus RTU-overzicht beschrijft het proces dat een regelaar gebruikt om toegang te vragen tot een ander apparaat. Dit proces is hetzelfde voor alle typen fysieke­communicatienetwerken. Dit proces bepaalt bijvoorbeeld hoe de Modbus RTU reageert op verzoeken van een ander apparaat en de wijze waarop fouten worden gedetecteerd en gerapporteerd. Het zorgt tevens voor een standaard formaat voor de indeling en inhoud van berichtvelden. Tijdens communicatie over een Modbus RTU-netwerk bepaalt het protocol hoe elke regelaar
Als een antwoord nodig is, zal de regelaar het antwoord­bericht opstellen en verzenden. Regelaars communiceren via een master-slavemethode waarbij enkel de master transacties (zogenaamde query's) kan initiëren. Slaves reageren door de gevraagde data aan de master te leveren of de via de query gevraagde actie uit te voeren. De master kan afzonderlijke slaves aanspreken of een broadcastbericht naar alle slaves sturen. Wanneer een slave een query ontvangt die speciaal aan hem is geadresseerd, zendt hij een antwoord terug. Na een broadcastquery van de master wordt geen antwoord teruggezonden. Het Modbus RTU-protocol bepaalt de indeling voor de query van de master door de volgende gegevens aan te leveren:
Het antwoordbericht van de slave wordt ook gedenieerd op basis van het Modbus-protocol. Het bevat velden voor het bevestigen van de uitgevoerde actie, eventuele terug te zenden data, en een foutcontroleveld. Als bij de ontvangst van het bericht een fout optreedt, of als de slave niet in staat is om de gevraagde actie uit te voeren, zal de slave een foutmelding genereren en deze als antwoord terugzenden; het is ook mogelijk dat er een time-out plaatsvindt.
Overzicht Modbus RTU
het adres van het apparaat verkrijgt;
een aan hem geadresseerd bericht herkent;
bepaalt welke acties moeten worden
ondernomen; gegevens of andere informatie uit het bericht
haalt.
het adres van het apparaat (of de broadcast);
een functiecode die de gevraagde actie
denieert;
eventuele te verzenden data;
een foutcontroleveld.
3 3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 87
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
3.8.9.3 Frequentieomvormer met Modbus
RTU
De frequentieomvormer communiceert in Modbus RTU­indeling over de ingebouwde RS485-interface. Modbus RTU biedt toegang tot het stuurwoord en de busreferentie van
33
de frequentieomvormer. Het stuurwoord stelt de Modbus-master in staat om
diverse belangrijke functies van de frequentieomvormer te besturen.
Start
De frequentieomvormer kan op verschillende
manieren worden gestopt:
Vrijloop na stop
-
Snelle stop
-
Stop via DC-rem
-
Normale (ramp)stop
-
Reset na een uitschakeling (trip)
Draaien op diverse vooraf ingestelde toerentallen
Omgekeerd draaien
Wijzigen van de actieve setup
Besturen van het ingebouwde relais van de
frequentieomvormer
De busreferentie wordt gewoonlijk gebruikt voor een snelheidsregeling. Het is ook mogelijk om toegang te krijgen tot deze parameters, deze uit te lezen en, waar mogelijk, er waarden naartoe te schrijven. Dit biedt een reeks besturingsopties, inclusief het besturen van het setpoint van de frequentieomvormer als gebruik wordt gemaakt van de interne PI-regelaar.
3.8.9.4
Stel de volgende parameters in om Modbus RTU op de frequentieomvormer in te schakelen:
Parameter Instelling
8-30 Protocol Modbus RTU 8-31 Adres 1-247 8-32 Baudsnelheid 2400-115200 8-33 Par./stopbits Even pariteit, 1 stopbit (standaard)
Tabel 3.33 Parameters Modbus RTU
Netwerkconguratie
3.8.10
Berichtframingstructuur Modbus RTU
3.8.10.1 Frequentieomvormer met Modbus RTU
De regelaars zijn ingesteld voor communicatie op het Modbus-netwerk via de RTU (Remote Terminal Unit) modus, waarbij elke byte in een bericht twee 4-bits hexadecimale tekens bevat. De gegevensindeling voor elke byte wordt aangegeven in Tabel 3.34.
Startb it
Tabel 3.34 Gegevensindeling voor elke byte
Coderingssysteem 8-bits binair, hexadecimaal 0-9, A-F.
Bits per byte 1 startbit.
Foutcontroleveld Cyclical Redundancy Check (CRC).
Databyte Stop/
paritei
2 hexadecimale tekens in elk 8-bits veld van het bericht.
8 databits, de minst signicante bit wordt eerst verzonden; 1 bit voor even/oneven pariteit; geen bit voor geen pariteit. 1 stopbit bij gebruik pariteit; 2 bits bij geen pariteit.
Stop
t
3.8.10.2 Berichtenstructuur Modbus RTU
Het zendende apparaat plaatst een Modbus RTU-bericht in een frame met een bekend start- en eindpunt. Daardoor kunnen ontvangende apparaten aan het begin van het bericht beginnen, het adresgedeelte lezen, bepalen aan welk apparaat (of alle apparaten bij een broadcastbericht) het geadresseerd is en herkennen wanneer het bericht volledig is. Onvolledige berichten worden gedetecteerd en fouten worden als resultaat gezonden. Tekens voor verzending moeten voor elk veld in hexadecimale notatie 00 tot FF zijn gesteld. De frequentieomvormer bewaakt de netwerkbus continu, ook tijdens stille intervallen. Wanneer het eerste veld (het adresveld) wordt ontvangen, wordt het door elke frequentieomvormer of apparaat gedecodeerd om te bepalen welk apparaat wordt geadresseerd. Modbus RTU-berichten die aan nul zijn geadresseerd, zijn broadcastberichten. Voor broadcastberichten is geen antwoord toegestaan. In Tabel 3.35 wordt een typisch berichtenframe weergegeven.
Start Adres Functie Data CRC-
controle
T1-T2-T3-T48 bits 8 bits N x 8 bits 16 bits T1-T2-T3-
Tabel 3.35 Typische structuur Modbus RTU-berichten
88 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Einde
T4
Systeemintegratie
Design guide
3.8.10.3 Start-/stopveld
Berichten starten met een stille periode met een tijdsduur van minstens 3,5 tekens. Dit wordt geïmplementeerd als een meervoud van tekenintervallen bij de geselecteerde baudsnelheid van het netwerk (aangegeven als Start T1-T2­T3-T4). Het eerste veld dat moet worden verzonden, is het apparaatadres. Na het laatste verzonden teken volgt een vergelijkbare periode met een tijdsduur van minstens 3,5 tekens om het einde van het bericht aan te geven. Na deze periode kan een nieuw bericht beginnen. Het volledige berichtenframe moet als een continue stroom worden verzonden. Als voor voltooiing van het frame een stilte valt met een interval van meer dan 1,5 teken, gooit het ontvangende apparaat het onvolledige bericht weg en gaat het ervan uit dat de volgende byte het adresveld van een nieuw bericht zal bevatten. Als een nieuw bericht begint binnen een interval van 3,5 tekens na een voorgaand bericht, gaat het ontvangende apparaat ervan uit dat dit bericht een vervolg is op het eerdere bericht. Dit zal een time-out veroorzaken (geen antwoord van de slave), omdat de waarde in het laatste CRC-veld niet geldig is voor de gecombineerde berichten.
3.8.10.4
Het adresveld van een berichtenframe bevat 8 bits. Geldige adressen voor slaveapparaten liggen in het bereik van 0-247 decimaal. De individuele slaveapparaten krijgen adressen toegewezen in het bereik van 1-247. (0 is gereserveerd voor de broadcastmodus en wordt door alle slaves herkend.) Een master adresseert een slave door het slaveadres in het adresveld van het bericht te plaatsen. Wanneer de slave zijn antwoord zendt, plaatst hij het eigen adres in dit adresveld om de master te laten weten welke slave reageert.
Adresveld
ondersteunde functiecodes ringscodes Modbus.
en hoofdstuk 3.8.10.11 Uitzonde-
3.8.10.6 Dataveld
Het dataveld wordt opgebouwd met behulp van 2 hexade­cimale getallen, in het bereik van 00-FF hex. Deze bestaan uit 1 RTU-teken. Het dataveld van berichten die van een master naar een slaveapparaat worden gezonden, bevat aanvullende informatie die de slave moet gebruiken om de in de functiecode gedenieerde actie uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld een spoel- of registeradres zijn, het aantal items dat moet worden afgehandeld of het aantal actuele databytes in het veld.
3.8.10.7
Berichten bevatten onder meer een controleveld dat werkt op basis van de Cyclical Redundancy Check (CRC)­methode. Het CRC-veld controleert de inhoud van het volledige bericht. Deze controle wordt ook toegepast als voor afzonderlijke tekens van het bericht al een pariteits­controlemethode wordt uitgevoerd. De CRC-waarde wordt berekend door het zendende apparaat, dat de CRC achter het laatste veld in het bericht plakt. Het ontvangende apparaat berekent opnieuw een CRC tijdens de ontvangst van het bericht en vergelijkt de berekende waarde met de actuele waarde die werd ontvangen in het CRC-veld. Als de 2 waarden niet gelijk zijn, volgt een bustime-out. Het controleveld bevat een 16-bits binaire waarde die wordt geïmplementeerd als twee 8-bits bytes. Wanneer dit wordt gedaan, wordt eerst de lage byte van het veld aangeplakt, gevolgd door de hoge byte. De hoge byte van de CRC is de laatste byte die in het bericht wordt verzonden.
3.8.10.8
CRC-controleveld
Adressering spoelregister
3 3
3.8.10.5
Het functieveld van een berichtenframe bevat 8 bits. Geldige codes liggen in het bereik van 1-FF. Functievelden worden gebruikt om berichten te verzenden tussen master en slave. Wanneer een bericht van een master naar een slaveapparaat wordt verzonden, vertelt het functiecodeveld de slave wat voor actie hij moet uitvoeren. Wanneer de slave antwoordt aan de master, gebruikt hij het functieco­develd om een normaal (foutvrij) antwoord te geven dan wel aan te geven dat er een fout is opgetreden (uitzonde­ringsantwoord genoemd). Voor een normaal antwoord zendt de slave simpelweg de originele functiecode terug. Voor een uitzonderingsantwoord zendt de slave een code terug die overeenkomt met de originele functiecode, maar waarbij het belangrijkste bit op logische 1 is gezet. Bovendien plaatst de slave een unieke code in het dataveld van het antwoordbericht. Dit vertelt de master wat voor type fout is opgetreden of de reden voor de uitzondering. Zie ook hoofdstuk 3.8.10.10 Door Modbus RTU
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 89
Functieveld
In Modbus zijn alle gegevens georganiseerd in spoelen en registers. Een spoel kan één bit bevatten, terwijl een register een woord van 2 bytes (16 bits) kan bevatten. Alle data-adressen in Modbus-berichten worden berekend vanaf nul. De eerste keer dat een data-item voorkomt, wordt hieraan nummer 0 toegewezen. Bijvoorbeeld: de spoel die bekend is als spoel 1 in een programmeerbare regelaar, wordt geadresseerd als het adresveld van een Modbus-bericht. Spoel 127 decimaal wordt geadresseerd als
spoel 007E hex (126 decimaal). Register 40001 wordt geadresseerd als register 0000 in het
data-adresveld van het bericht. Het functiecodeveld denieert al een registeractie. Daarom is de 4XXXX­referentie impliciet. Register 40108 wordt geadresseerd als register 006B hex (107 decimaal).
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Spoelnu mmer
1–16 Stuurwoord frequentieomvormer. Master naar
17–32 Bereik toerental of setpointreferentie
33
33–48 Statuswoord frequentieomvormer (zie
49–64 Modus zonder terugkoppeling:
65 Besturing voor schrijven parameter
66-65536 Gereserveerd
Tabel 3.36 Beschrijving spoelen
Spoel 0 1
01 Digitale referentie, lsb 02 Digitale referentie, msb 03 DC-rem Geen DC-rem 04 Vrijloop na stop Geen vrijloop na stop 05 Snelle stop Geen snelle stop 06 Uitgangsfreq.
07 Uitloopstop Start 08 Niet resetten Reset 09 Geen jog Jog 10 Ramp 1 Ramp 2 11 Data niet geldig Data geldig 12 Relais 1 uit Relais 1 aan 13 Relais 2 uit Relais 2 aan 14 Setup lsb 15 Setup msb 16 Geen omkeren Omkeren
Tabel 3.37 Stuurwoord frequentieomvormer (FC-proel)
Beschrijving Signaalrichting
slave
Master naar frequentieomvormer 0x0-0xFFFF (-200% ... ~200%)
Tabel 3.38)
uitgangsfrequentie frequentieom­vormer. Modus met terugkoppeling: terugkoppelingssignaal frequentie­omvormer.
(master naar slave) 0=Wijzigingen van parameter-
waarden worden geschreven naar het RAM van de frequentieom­vormer.
1=Wijzigingen van parameter-
waarden worden geschreven naar RAM en EEPROM van de frequen­tieomvormer.
Uitgangsfreq. niet vasthouden
vasthouden
slave
Slave naar
master
Slave naar
master
Master naar
slave
Spoel 0 1
33 Besturing niet gereed Besturing gereed 34 Frequentieomvormer niet
gereed 35 Vrijloop na stop Veiligheidsvergrendeling 36 Geen alarm Alarm 37 Niet gebruikt Niet gebruikt 38 Niet gebruikt Niet gebruikt 39 Niet gebruikt Niet gebruikt 40 Geen waarschuwing Waarschuwing 41 Niet op referentie Op referentie 42 Handmodus Automodus 43 Buiten frequentiebereik Binnen frequentiebereik 44 Gestopt Actief 45 Niet gebruikt Niet gebruikt 46 Geen spanningswaar-
schuwing 47 Niet binnen stroomgrens Stroomgrens 48 Geen thermische
waarschuwing
Tabel 3.38 Statuswoord frequentieomvormer (FC-proel)
Register­nummer
00001-00006 Gereserveerd 00007 Laatste foutcode van een FC-dataobjectinterface 00008 Gereserveerd 00009 00010-00990 Parametergroep 000 (parameter 0-01 tot en met
01000-01990 Parametergroep 100 (parameter 1-00 tot en met
02000-02990 Parametergroep 200 (parameter 2-00 tot en met
03000-03990 Parametergroep 300 (parameter 3-00 tot en met
04000-04990 Parametergroep 400 (parameter 4-00 tot en met
... ...
49000-49990 Parametergroep 4900 (parameter 49-00 tot en
50000 Ingangsgegevens: stuurwoordregister frequentie-
50010 Ingangsgegevens: busreferentieregister (REF).
... ...
50200 Uitgangsgegevens: statuswoordregister frequen-
50210 Uitgangsgegevens: hoofdregister actuele waarde
Beschrijving
Parameterindex
0-99)
1-99)
2-99)
3-99)
4-99)
met 49-99)
omvormer (CTW).
tieomvormer (STW).
frequentieomvormer (MAV).
Frequentieomvormer gereed
Spanningswaarschuwing
Thermische waarschuwing
1)
Tabel 3.39 Registers
1) Wordt gebruikt om aan te geven welk indexnummer moet worden gebruikt om toegang te krijgen tot een geïndexeerde parameter.
90 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
3.8.10.9 De frequentieomvormer besturen
Beschikbare codes voor gebruik in de functie- en datavelden van een Modbus RTU-bericht staan vermeld in
hoofdstuk 3.8.10.10 Door Modbus RTU ondersteunde functiecodes en hoofdstuk 3.8.10.11 Uitzonderingscodes Modbus.
3.8.10.10 Door Modbus RTU ondersteunde functiecodes
Modbus RTU ondersteunt het gebruik van de functiecodes (zie Tabel 3.40) in het functieveld van een bericht.
Functie Functiecode (hex)
Spoelen lezen 1 Registers lezen 3 Eén spoel schrijven 5 Eén register schrijven 6 Meerdere spoelen schrijven F Meerdere registers schrijven 10 Communicatiegebeurtenissenteller ophalen Slave-ID rapporteren 11
Tabel 3.40 Functiecodes
Functie FunctiecodeSubfunc-
tiecode
Diagnostiek 8 1 Communicatie hervatten
2 Diagnostisch register
10 Tellers en diagnostisch
11 Busberichtenteller
12 Buscommunicatiefouten-
13 Slavefoutenteller
14 Slaveberichtenteller
B
Subfunctie
terugzenden
register wissen
terugzenden
teller terugzenden
terugzenden
terugzenden
3.8.10.11
Uitzonderingscodes Modbus
Zie hoofdstuk 3.8.10.5 Functieveld voor een volledige beschrijving van de opbouw van een uitzonderingscode.
Code Naam Betekenis
1 Ongeldige
functie
2 Ongeldig
data-adres
3 Ongeldige
datawaarde
4 Fout slave-
apparaat
De functiecode die ontvangen werd in de query, is geen geldige actie voor de server (of slave). Dit kan zijn omdat de functiecode alleen van toepassing is op nieuwere apparatuur en niet geïmple­menteerd is in de geselecteerde eenheid. Het kan ook aangeven dat de server (of slave) niet in de juiste toestand verkeert om een verzoek van dit type te kunnen verwerken, bijvoorbeeld omdat hij niet gecongureerd is en een verzoek krijgt om registerwaarden terug te zenden. Het data-adres dat ontvangen werd in de query, is geen geldig adres voor de server (of slave). Beter gezegd: de combinatie van referentienummer en overdracht­slengte is ongeldig. Voor een regelaar met 100 registers zou een verzoek met oset 96 en lengte 4 succesvol zijn; een verzoek met oset 96 en lengte 5 resulteert in uitzondering 02. Een waarde in het queryveld is geen geldige waarde voor de server (of slave). Dit geeft een fout aan in de opbouw van het resterende deel van een complex verzoek, zodat de geïmpliceerde lengte onjuist is. Het betekent beslist NIET dat een gegevenselement dat voor opslag in een register wordt aangeleverd, een waarde heeft die buiten de verwachting van het toepassingsprogramma ligt, omdat het Modbus-protocol zich niet bewust is van de betekenis van specieke waarden in een bepaald register. Er is een onherstelbare fout opgetreden terwijl de server (of slave) probeerde om de gevraagde actie uit te voeren.
3 3
Tabel 3.41 Functiecodes en subfunctiecodes
Tabel 3.42 Uitzonderingscodes Modbus
3.8.11
Toegang tot parameters
3.8.11.1 Parameterafhandeling
Het PNU (parameternummer) wordt vertaald vanuit het registeradres dat is opgenomen in het Modbus schrijf- of leesbericht. Het parameternummer wordt naar Modbus vertaald als (10 x parameternummer) decimaal. Voorbeeld: Uitlezing 3-12 Catch up/slow Down Value (16 bit): register 3120 houdt de waarde van de parameter vast. Een waarde van 1352 (decimaal) betekent dat de parameter is ingesteld op 12,52%.
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 91
Speed ref.CTW
Master-follower
130BA274.11
15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Bit no.:
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Uitlezing 3-14 Ingestelde relatieve ref. (32 bit): de registers 3410 en 3411 houden de waarde van de parameter vast. Een waarde van 11300 (decimaal) betekent dat de parameter is ingesteld op 1113,00.
Informatie over de parameters, de grootte en de conversie­index vindt u in de programmeerhandleiding.
33
3.8.11.2 Dataopslag
Spoel 65 decimaal bepaalt of data die naar de frequentie­omvormer wordt geschreven, in EEPROM en RAM (spoel 65 = 1) of enkel in RAM (spoel 65=0) wordt opgeslagen.
Niet-standaard datatypen
Niet-standaard datatypen zijn tekstreeksen en worden opgeslagen als 4x-registers (40001-4FFFF). De parameters worden gelezen met behulp van functie 03 hex Registers
lezen en geschreven met behulp van functie 10 hex Meerdere registers lezen. Leesbare groottes variëren van 1
register (2 tekens) tot 10 registers (20 tekens).
3.8.12 FC-omvormerstuurwoordproel
3.8.12.1 Stuurwoord overeenkomstig het
FC-proel (8-10 Stuurwoordproel = FC-proel)
3.8.11.3
Sommige parameters in de frequentieomvormer zijn arrayparameters, zoals 3-10 Ingestelde ref.. Omdat Modbus geen ondersteuning biedt voor arrays in de registers, reserveert de frequentieomvormer register 9 als verwijzing naar de array. Voordat u een arrayparameter leest of schrijft, moet u register 9 instellen. Als het register wordt ingesteld op de waarde 2, wordt bij lezen/schrijven naar arrayparameters in het vervolg altijd de index 2 gebruikt.
3.8.11.4
Parameters die als een tekstreeks zijn opgeslagen, kunnen op dezelfde manier worden benaderd als andere parameters. De maximumgrootte van tekstblokken is 20 tekens. Als een leesverzoek voor een parameter om meer tekens vraagt dan in de parameter zijn opgeslagen, wordt het antwoord afgekapt. Als het leesverzoek voor een parameter om minder tekens vraagt dan in de parameter zijn opgeslagen, wordt de ruimte in het antwoord helemaal opgevuld.
3.8.11.5
Omdat een parameterwaarde alleen als een geheel getal kan worden overgebracht, moet er een conversiefactor worden gebruikt om decimalen over te brengen.
3.8.11.6
IND (index)
Tekstblokken
Conversiefactor
Parameterwaarden
Afbeelding 3.55 Stuurwoord
Bit Bitwaarde = 0 Bitwaarde = 1
00 Referentiewaarde Externe selectie, lsb 01 Referentiewaarde Externe selectie, msb 02 DC-rem Ramp 03 Vrijloop Geen vrijloop 04 Snelle stop Ramp 05 Uitgangsfreq.
vasthouden 06 Uitloopstop Start 07 Geen functie Reset 08 Geen functie Jog 09 Ramp 1 Ramp 2 10 Data ongeldig Data geldig 11 Geen functie Relais 01 actief 12 Geen functie Relais 02 actief 13 Parametersetup Selectie lsb 14 Parametersetup Selectie msb 15 Geen functie Omkeren
Tabel 3.43 Stuurwoordbits
Aan-/uitloop gebruiken
Standaard datatypen
Standaard datatypen zijn int16, int32, uint8, uint16 en uint32. Deze worden opgeslagen als 4x-registers (40001-4FFFF). De parameters worden gelezen met behulp van de functie 03 hex Registers lezen. Parameters worden geschreven met behulp van de functie 6 hex Eén register
schrijven voor 1 register (16 bits) en de functie 10 hex Meerdere registers schrijven voor 2 registers (32 bits).
Leesbare groottes variëren van 1 register (16 bits) tot 10 registers (20 tekens).
92 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
Beschrijving van de stuurbits Bits 00/01
Bit 00 en 01 worden gebruikt om een van de 4 referentie­waarden te selecteren die zijn voorgeprogrammeerd in 3-10 Ingestelde ref. overeenkomstig Tabel 3.44:
Ingestelde ref.waarde
1
2
3
4
Tabel 3.44 Referentiewaarden
Parameter Bit 01 Bit 00
3-10 Ingestelde ref. [0] 3-10 Ingestelde ref. [1] 3-10 Ingestelde ref. [2] 3-10 Ingestelde ref. [3]
0 0
0 1
1 0
1 1
LET OP
Selecteer een optie in 8-56 Select. ingestelde ref. om in te stellen hoe bit 00/01 wordt gecombineerd (gated) met de corresponderende functie op de digitale ingangen.
Bit 02, DC-rem
Bit 02 = 0 leidt tot DC-remmen en stop. Stel de remstroom en de remtijd in onder 2-01 DC-remstroom en 2-02 DC- remtijd. Bit 02 = 1 leidt tot uitloop.
Bit 03, Vrijloop
Bit 03 = 0: de frequentieomvormer geeft de motor onmiddellijk vrij (de uitgangstransistoren zijn uitgeschakeld) waarna de motor vrijloopt tot stilstand. Bit 03 = 1: de frequentieomvormer start de motor als aan de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
Selecteer een optie in 8-50 Vrijloopselectie om in te stellen hoe bit 03 wordt gecombineerd (gated) met de correspon­derende functie op een digitale ingang.
Bit 04, Snelle stop
Bit 04 = 0: laat het motortoerental uitlopen tot stop (ingesteld in 3-81 Snelle stop ramp-tijd).
Bit 05, Uitgangsfrequentie vasthouden
Bit 05 = 0: de huidige uitgangsfrequentie (in Hz) wordt vastgehouden. Wijzig de vastgehouden uitgangsfrequentie alleen via de digitale ingangen (5-10 Klem 18 digitale
ingang tot 5-15 Klem 33 digitale ingang), ingesteld op Snelh. omh. en Snelh. omlaag.
LET OP
Als Uitgang vasthouden actief is, kan de frequentieom­vormer alleen op de volgende manier worden gestopt:
Bit 03 Vrijloop na stop
Bit 02 DC-rem
Digitale ingang (5-10 Klem 18 digitale ingang tot
5-15 Klem 33 digitale ingang) geprogrammeerd als DC-rem geïnv., Vrijloop geïnv. of Vrijloop &
reset inv.
Bit 06, Uitloopstop/start
Bit 06 = 0: leidt tot stop, waarbij het motortoerental uitloopt naar stop via de geselecteerde uitloopparameter. Bit 06 = 1: betekent dat de frequentieomvormer de motor kan starten als aan de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
Selecteer een optie in 8-53 Startselectie om in te stellen hoe bit 06 Uitloopstop/start wordt gecombineerd (gated) met de corresponderende functie op een digitale ingang.
Bit 07, Reset
Bit 07 = 0: niet resetten. Bit 07 = 1: heft een uitschakeling op. Reset wordt geactiveerd op de wanneer logische 0 wordt gewijzigd in logische 1.
Bit 08, Jog
Bit 08 = 1: de uitgangsfrequentie wordt bepaald door 3-19 Jog-snelh. [TPM].
Bit 09, Keuze van ramp 1/2
Bit 09 = 0: Ramp 1 is actief (3-41 Ramp 1 aanlooptijd tot 3-42 Ramp 1 uitlooptijd). Bit 09 = 1: Ramp 2 is actief (3-51 Ramp 2 aanlooptijd tot 3-52 Ramp 2 uitlooptijd).
Bit 10, Data niet geldig/data geldig
Bepaalt of de frequentieomvormer het stuurwoord moet gebruiken of negeren. Bit 10 = 0: het stuurwoord wordt genegeerd. Bit 10 = 1: het stuurwoord wordt gebruikt. Deze functie is van belang omdat het telegram altijd een stuurwoord bevat, ongeacht het telegramtype. Schakel het stuurwoord uit als dit niet moet worden gebruikt bij het bijwerken of lezen van parameters.
Bit 11, Relais 01
Bit 11 = 0: relais niet geactiveerd. Bit 11 = 1: relais 01 is geactiveerd op voorwaarde dat Stuurwoord bit 11 is geselecteerd in 5-40 Functierelais.
Bit 12, Relais 04
Bit 12 = 0: relais 04 is niet geactiveerd. Bit 12 = 1: relais 04 is geactiveerd op voorwaarde dat Stuurwoord bit 12 is geselecteerd in 5-40 Functierelais.
Bit 13/14, Setupselectie
Gebruik bit 13 en 14 om een van de 4 menusetups te selecteren aan de hand van Tabel 3.45.
voorank van een signaal, bijvoorbeeld
3 3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 93
Output freq.STW
Bit no.:
Follower-master
15 14 13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
130BA273.11
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
33
Tabel 3.45 Specicatie van menusetups
De functie is alleen beschikbaar als [9] Multi setup is geselecteerd in 0-10 Actieve setup.
Selecteer een optie in 8-55 Setupselectie om in te stellen hoe bit 13/14 wordt gecombineerd (gated) met de corres­ponderende functie op de digitale ingangen.
Bit 15 Omkeren
Bit 15 = 0: niet omkeren. Bit 15 = 1: omkeren. Bij de standaardinstelling is omkeren ingesteld op digitaal in 8-54 Omkeerselectie. Bit 15 leidt alleen tot omkeren wanneer Bus, Log. OR of Log. AND is geselecteerd.
3.8.12.2
Afbeelding 3.56 Statuswoord
Bit Bit = 0 Bit = 1
00 Besturing niet gereed Besturing gereed 01 Omvormer niet gereed Omvormer gereed 02 Vrijloop Ingesch. 03 Geen fout Uitschakeling (trip) 04 Geen fout Fout (geen uitschakeling) 05 Gereserveerd ­06 Geen fout Uitschakeling met
07 Geen waarschuwing Waarschuwing 08 Snelheid ≠ referentie Snelheid = referentie 09 Lokale bediening Busbesturing 10 Buiten frequentiebe-
11 Niet in bedrijf In bedrijf 12 Omvormer OK Gestopt, autostart 13 Spanning OK Spanning overschreden 14 Koppel OK Koppel overschreden 15 Timer OK Timer overschreden
Tabel 3.46 Statuswoordbits
94 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Setup Bit 14 Bit 13
1 0 0 2 0 1 3 1 0 4 1 1
Statuswoord overeenkomstig het FC-proel (STW) (8-10 Stuurwoordproel = FC-
proel)
blokkering
Frequentiebegrenzing OK
grenzing
Beschrijving van de statusbits Bit 00, Besturing niet gereed/gereed
Bit 00 = 0: de frequentieomvormer wordt uitgeschakeld. Bit 00 = 1: de besturingen van de frequentieomvormer zijn gereed, maar het vermogensdeel hoeft niet noodzakelij­kerwijs stroom te ontvangen (in het geval van een externe 24 V-voeding naar de besturingen).
Bit 01, Omvormer gereed
Bit 01 = 1: de frequentieomvormer is gereed voor bedrijf, maar er is een actief vrijloopcommando via de digitale ingangen of via seriële communicatie.
Bit 02, Vrijloop na stop
Bit 02 = 0: de frequentieomvormer heeft de motor vrijgegeven. Bit 02 = 1: de frequentieomvormer start de motor met een startcommando.
Bit 03, Geen fout/uitschakeling
Bit 03 = 0: de frequentieomvormer staat niet in de foutmodus. Bit 03 = 1: de frequentieomvormer wordt uitgeschakeld. Druk op [Reset] om de omvormer weer in bedrijf te stellen.
Bit 04, Geen fout/fout (geen uitschakeling)
Bit 04 = 0: de frequentieomvormer staat niet in de foutmodus. Bit 04 = 1: de frequentieomvormer geeft een fout aan maar schakelt niet uit.
Bit 05, Niet gebruikt
bit 05 wordt niet gebruikt in het statuswoord.
Bit 06, Geen fout/uitschakeling met blokkering
Bit 06 = 0: de frequentieomvormer staat niet in de foutmodus. Bit 06 = 1: de frequentieomvormer is uitgeschakeld en geblokkeerd.
Bit 07, Geen waarschuwing/waarschuwing
Bit 07 = 0: Er zijn geen waarschuwingen. Bit 07 = 1: er is een waarschuwing.
Bit 08, Snelheid ≠ referentie/snelheid = referentie
Bit 08 = 0: de motor loopt, maar het huidige toerental wijkt af van de ingestelde snelheidsreferentie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het toerental wordt verhoogd/verlaagd tijdens starten/stoppen. Bit 08 = 1: het motortoerental komt overeen met de ingestelde snelheidsreferentie.
Bit 09, Lokale bediening/busbesturing
Bit 09 = 0: [Stop/Reset] wordt geactiveerd op de besturingseenheid of Lokaal is geselecteerd in 3-13 Referen- tieplaats. Besturing via seriële communicatie is niet mogelijk. Bit 09 = 1: de frequentieomvormer kan via de veldbus/ seriële communicatie worden bestuurd.
Bit 10, Buiten frequentiebegrenzing
Bit 10 = 0: de uitgangsfrequentie heeft de ingestelde waarde in 4-11 Motorsnelh. lage begr. [RPM] of 4-13 Motorsnelh. hoge begr. [RPM] bereikt.
Actual output freq.
STW
Follower-master
Speed ref.CTW
Master-follower
16bit
130BA276.11
Reverse Forward
Par.3-00 set to
(1) -max- +max
Max reference Max reference
Par.3-00 set to
(0) min-max
Max reference
Forward
Min reference
100%
(4000hex)
-100%
(C000hex)
0%
(0hex)
Par.3-03 0 Par.3-03
Par.3-03
(4000hex)(0hex)
0% 100%
Par.3-02
130BA277.10
Systeemintegratie
Design guide
Bit 10 = 1: de uitgangsfrequentie bevindt zich binnen de
De referentie en MAV worden als volgt geschaald:
gedenieerde begrenzingen.
Bit 11, Niet in bedrijf/in bedrijf
Bit 11 = 0: de motor loopt niet. Bit 11 = 1: de frequentieomvormer heeft een startsignaal gekregen of de uitgangsfrequentie is hoger dan 0 Hz.
Bit 12, Omvormer OK/gestopt, autostart
Bit 12 = 0: er is geen tijdelijke overtemperatuur in de omvormer. Bit 12 = 1: de omvormer stopt vanwege een overtempe­ratuur, maar de eenheid schakelt niet uit en zal de werking hervatten zodra de overtemperatuur verdwijnt.
Bit 13, Spanning OK/begrenzing overschreden
Afbeelding 3.58 Referentie en MAV
Bit 13 = 0: er zijn geen spanningswaarschuwingen. Bit 13 = 1: de DC-spanning in de tussenkring van de frequentieomvormer is te laag of te hoog.
3.8.12.4
Stuurwoord overeenkomstig het PROFIdrive-proel (CTW)
Bit 14, Koppel OK/begrenzing overschreden
Bit 14 = 0: de motorstroom is lager dan de ingestelde koppelbegrenzing in 4-18 Stroombegr..
Het stuurwoord wordt gebruikt om commando's te verzenden van een master (bijv. een pc) naar een slave.
Bit 14 = 1: de koppelbegrenzing in 4-18 Stroombegr. is overschreden.
Bit 15, Timer OK/begrenzing overschreden
Bit 15 = 0: de timers voor thermische motorbeveiliging en thermische beveiliging hebben de 100% niet overschreden. Bit 15 = 1: een van de timers heeft de 100% overschreden.
Alle bits in het STW worden ingesteld op 0 als de verbinding tussen de Interbus-optie en de frequentieom­vormer wordt verbroken of als er een intern communicatieprobleem is opgetreden.
3.8.12.3
Referentiewaarde bussnelheid
De referentiewaarde voor de snelheid wordt naar de frequentieomvormer verzonden als een relatieve waarde in %. De waarde wordt verzonden in de vorm van een 16-bits woord, als een geheel getal (0-32767). De waarde 16384 (4000 hex) komt overeen met 100%. Negatieve getallen worden berekend volgens het 2-complement. De actuele uitgangsfrequentie (MAV) wordt op dezelfde wijze geschaald als de busreferentie.
Bit Bit = 0 Bit = 1
00 Uit 1 Aan 1 01 Uit 2 Aan 2 02 Uit 3 Aan 3 03 Vrijloop Geen vrijloop 04 Snelle stop Ramp 05 Frequentie-uitgang
Aan-/uitloop gebruiken
vasthouden 06 Uitloopstop Start 07 Geen functie Reset 08 Jog 1 uit Jog 1 aan 09 Jog 2 uit Jog 2 aan 10 Data ongeldig Data geldig 11 Geen functie Vertragen 12 Geen functie Versnellen 13 Parametersetup Selectie lsb 14 Parametersetup Selectie msb 15 Geen functie Omkeren
Tabel 3.47 Stuurwoordbits
Beschrijving van de stuurbits Bit 00, Uit 1/Aan 1
Normale uitloopstop waarbij gebruik wordt gemaakt van de ramp-tijden van de huidige geselecteerde ramp. Bit 00 = 0 leidt tot stop en activeert uitgangsrelais 1 of 2 als de uitgangsfrequentie 0 Hz is en [Relais 123] is geselecteerd in 5-40 Functierelais. Wanneer bit 00 = 1 bevindt de frequentieomvormer zich in Status 1: Inschakeling geblokkeerd.
Bit 01, Uit 2/Aan 2
Vrijloop na stop Bit 01 = 0 leidt tot vrijloop na stop en activeert uitgangs­relais 1 of 2 als de uitgangsfrequentie 0 Hz is en [Relais 123] is geselecteerd in 5-40 Functierelais.
Afbeelding 3.57 Actuele uitgangsfrequentie (MAV)
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 95
3 3
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Bit 02, Uit 3/Aan 3
Snelle stop waarbij gebruik wordt gemaakt van de ramp­tijd van 3-81 Snelle stop ramp-tijd. Bit 02 = 0 leidt tot een snelle stop en activeert uitgangsrelais 1 of 2 als de uitgangsfrequentie 0 Hz is en [Relais 123] is geselecteerd in 5-40 Functierelais.
33
Wanneer bit 02 = 1 bevindt de frequentieomvormer zich in Status 1: Inschakeling geblokkeerd.
Bit 03, Vrijloop/Geen vrijloop
Vrijloopstopbit 03 = 0 leidt tot stop. Wanneer bit 03 = 1 kan de frequentieomvormer starten als aan de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
LET OP
De selectie in 8-50 Vrijloopselectie bepaalt hoe bit 03 is gekoppeld aan de corresponderende functie van de digitale ingangen.
Bit 04, Snelle stop/uitloop
Snelle stop waarbij gebruik wordt gemaakt van de ramp­tijd van 3-81 Snelle stop ramp-tijd. Bit 04 = 0 leidt tot een snelle stop. Wanneer bit 04 = 1 kan de frequentieomvormer starten als aan de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
LET OP
De selectie in 8-51 Quick Stop Select bepaalt hoe bit 04 is gekoppeld aan de corresponderende functie van de digitale ingangen.
Bit 05, Frequentie-uitgang vasthouden/Ramp gebruiken
Wanneer bit 05 = 0 wordt de huidige uitgangsfrequentie gehandhaafd, ook als de referentiewaarde wordt gewijzigd. Wanneer bit 05 = 1 kan de frequentieomvormer de regulerende functie weer uitvoeren; activering vindt plaats op basis van de relevante referentiewaarde.
Bit 06, Uitloopstop/start
Normale uitloopstop waarbij gebruik wordt gemaakt van de ramp-tijden van de huidige geselecteerde ramp. Daarnaast wordt uitgangsrelais 01 of 04 geactiveerd als de uitgangsfrequentie 0 Hz is en relais 123 is geselecteerd in 5-40 Functierelais. Bit 06 = 0 leidt tot een stop. Wanneer bit 06 = 1 kan de frequentieomvormer de motor starten als aan de andere startvoorwaarden wordt voldaan.
LET OP
De selectie in 8-53 Startselectie bepaalt hoe bit 06 is gekoppeld aan de corresponderende functie van de digitale ingangen.
Bit 07, Geen functie/reset
Reset na uitschakeling. Bevestigt gebeurtenis in foutbuer. Wanneer bit 07 = 0 vindt er geen reset plaats. Een reset na uitschakeling vindt plaats wanneer de helling van bit 07 wijzigt naar 1.
Bit 08, Jog 1 Uit/Aan
Activering van het voorgeprogrammeerde toerental in 8-90 Snelheid bus-jog 1. Jog 1 is alleen mogelijk als bit 04 = 0 en bit 00-03 = 1.
Bit 09, Jog 2 Uit/Aan
Activering van het voorgeprogrammeerde toerental in 8-91 Snelheid bus-jog 2. Jog 2 is alleen mogelijk als bit 04 = 0 en bit 00-03 =1.
Bit 10, Data ongeldig/geldig
Wordt gebruikt om de frequentieomvormer mee te delen of het stuurwoord moet worden gebruikt of genegeerd. Bit 10 = 0 zorgt ervoor dat het stuurwoord wordt genegeerd. Bit 10 = 1 zorgt ervoor dat het stuurwoord wordt gebruikt. Deze functie is belangrijk omdat het stuurwoord altijd in een telegram wordt overgedragen, ongeacht het gebruikte type telegram. U kunt het stuurwoord uitschakelen als u het niet wilt gebruiken bij het bijwerken of lezen van parameters.
Bit 11, Geen functie/vertragen
Wordt gebruikt om de snelheidsreferentiewaarde te verlagen met de waarde die is ingesteld in 3-12 Catch up/ slow Down Value. Wanneer bit 11 = 0 wordt de referentiewaarde niet aangepast. Wanneer bit 11 = 1 wordt de referentiewaarde verlaagd.
Bit 12, Geen functie/versnellen
Wordt gebruikt om de snelheidsreferentiewaarde te verhogen met de waarde die is ingesteld in 3-12 Catch up/ slow Down Value. Wanneer bit 12 = 0 wordt de referentiewaarde niet aangepast. Wanneer bit 12 = 1 wordt de referentie verhoogd. Als zowel vertragen als versnellen is geactiveerd (bit 11 en 12 = 1), heeft het vertragen de hoogste prioriteit, dat wil zeggen dat de snelheidsreferentiewaarde wordt verlaagd.
Bit 13/14, Setupselectie
Bit 13 en 14 worden gebruikt om een van de 4 parameter­setups te selecteren aan de hand van Tabel 3.48.
De functie is alleen beschikbaar als [9] Multi setup is geselecteerd in 0-10 Actieve setup. De geselecteerde optie in 8-55 Setupselectie bepaalt hoe bit 13 en 14 zijn gekoppeld aan de corresponderende functie van de digitale ingangen. Het wijzigen van een setup tijdens bedrijf is alleen mogelijk als de setups zijn gekoppeld in 0-12 Setup gekoppeld aan.
96 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Systeemintegratie
Design guide
Setup Bit 13 Bit 14
1 0 0 2 1 0 3 0 1 4 1 1
Tabel 3.48 Setupselectie
Bit 15, Geen functie/omkeren
Bit 15 = 0 leidt niet tot omkeren. Bit 15 = 1 leidt tot omkeren.
LET OP
Bij de standaardinstelling wordt omkeren ingesteld als
digitaal via 8-54 Omkeerselectie.
LET OP
Bit 15 leidt alleen tot omkeren wanneer Bus, Log. OR of Log. AND is geselecteerd.
3.8.12.5 Statuswoord overeenkomstig het PROFIdrive-proel (STW)
Het statuswoord wordt gebruikt om de master (bijvoorbeeld een pc) te informeren over de status van een slave.
Bit Bit = 0 Bit = 1
00 Besturing niet gereed Besturing gereed 01 Omvormer niet gereed Omvormer gereed 02 Vrijloop Ingesch. 03 Geen fout Uitschakeling (trip) 04 Uit 2 Aan 2 05 Uit 3 Aan 3 06 Start mogelijk Start niet mogelijk 07 Geen waarschuwing Waarschuwing 08 09 Lokale bediening Busbesturing 10 Buiten frequentiebe-
11 Niet in bedrijf In bedrijf 12 Omvormer OK Gestopt, autostart 13 Spanning OK Spanning overschreden 14 Koppel OK Koppel overschreden 15 Timer OK Timer overschreden
Tabel 3.49 Statuswoordbits
Snelheid referentie
grenzing
Beschrijving van de statusbits Bit 00, Besturing niet gereed/gereed
Wanneer bit 00 = 0, is bit 00, 01 of 02 van het stuurwoord 0 (Uit 1, Uit 2 of Uit 3) – anders zal de frequentieomvormer uitschakelen (trip). Wanneer bit 00 = 1, is de besturing van de frequentieom­vormer gereed, maar hoeft er geen netvoeding te zijn (in geval van een externe 24 V-voeding van het besturings­systeem).
Snelheid = referentie
Frequentiebegrenzing OK
Bit 01, Omvormer niet gereed/gereed
Vergelijkbaar met bit 00 maar met voeding via de voedingseenheid. De frequentieomvormer is gereed wanneer deze de noodzakelijke startsignalen ontvangt.
Bit 02, Vrijloop/inschakelen
Wanneer bit 02 = 0, is bit 00, 01 of 02 van het stuurwoord 0 (Uit 1, Uit 2, of Uit 3 of vrijloop) – anders zal de frequen­tieomvormer uitschakelen (trip). Wanneer bit 02 = 1, is bit 00, 01 of 02 van het stuurwoord 1 – de frequentieomvormer is niet uitgeschakeld.
Bit 03, Geen fout/uitschakeling
Wanneer bit 03 = 0, is er geen fout opgetreden in de frequentieomvormer. Wanneer bit 03 = 1, is de frequentieomvormer uitgeschakeld en is er een resetsignaal nodig voordat hij weer kan starten.
Bit 04, Aan 2/Uit 2
Bit 04 = 0 wanneer bit 01 van het stuurwoord 0 is. Bit 04 = 1 wanneer bit 01 van het stuurwoord 1 is.
Bit 05, Aan 3/Uit 3
Bit 05 = 0 wanneer bit 02 van het stuurwoord 0 is. Bit 05 = 1 wanneer bit 02 van het stuurwoord 1 is.
Bit 06, Start mogelijk/start niet mogelijk
Als [1] PROFIdrive is geselecteerd in 8-10
Stuurwoordproel,
is bit 06 1 na een bevestiging na uitschakeling, na activering van Uit 2 of Uit 3 en wordt na inschakeling van de netspanning Start niet mogelijk gereset, waarbij bit 00 van het stuurwoord wordt ingesteld op 0 en bit 01, 02 en 10 op 1.
Bit 07, Geen waarschuwing/waarschuwing
Bit 07 = 0 betekent dat er geen waarschuwingen zijn. Bit 07 = 1 betekent dat er een waarschuwing is gegenereerd.
Bit 08, Snelheid ≠ referentie/snelheid = referentie
Wanneer bit 08 = 0, wijkt het huidige motortoerental af van de ingestelde snelheidsreferentie. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer de snelheid via een aanloop/uitloop wordt gewijzigd tijdens het starten/stoppen. Wanneer bit 08 = 1, komt het huidige motortoerental overeen met de ingestelde snelheidsreferentie.
Bit 09, Lokale besturing/busbesturing
Bit 09 = 0 geeft aan dat de frequentieomvormer is gestopt via de [Stop]-toets op het LCP of dat Gekoppeld Hand/Auto of Lokaal is geselecteerd in 3-13 Referentieplaats. Wanneer bit 09 = 1, kan de frequentieomvormer worden bestuurd via de seriële interface.
Bit 10, Buiten frequentiebegrenzing/frequentiebe­grenzing OK
Wanneer bit 10 = 0, ligt de uitgangsfrequentie buiten de begrenzingen die zijn ingesteld in 4-52 Waarschuwing snelheid laag en 4-53 Waarschuwing snelheid hoog. Wanneer bit 10 = 1, bevindt de uitgangsfrequentie zich binnen de ingestelde begrenzingen.
3 3
MG20N610 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. 97
Systeemintegratie
VLT® AQUA Drive FC 202
Bit 11, Niet in bedrijf/in bedrijf
Wanneer bit 11 = 0, draait de motor niet. Wanneer bit 11 = 1, ontvangt de frequentieomvormer een startsignaal of is de uitgangsfrequentie hoger dan 0 Hz.
Bit 12, Omvormer OK/gestopt, autostart
Wanneer bit 12 = 0, is er geen sprake van een tijdelijke
33
overbelasting van de omvormer. Wanneer bit 12 = 1, is de omvormer gestopt wegens overbelasting. De frequentieomvormer is echter niet uitgeschakeld (trip) en start weer als de overbelasting is opgeheven.
Bit 13, Spanning OK/spanning overschreden
Wanneer bit 13 = 0, worden de spanningsbegrenzingen
Bit 14, Koppel OK/koppel overschreden
Wanneer bit 14 = 0, is het motorkoppel lager dan de in
4-16 Koppelbegrenzing motormodus en 4-17 Koppelbe­grenzing generatormodus ingestelde waarde. Wanneer bit 14 = 1, wordt de in 4-16 Koppelbegrenzing motormodus of 4-17 Koppelbegrenzing generatormodus
ingestelde koppelbegrenzing overschreden.
Bit 15, Timer OK/timer overschreden
Wanneer bit 15 = 0, hebben de timers voor de thermische motorbeveiliging en de thermische beveiliging van de frequentieomvormer de 100% niet overschreden. Wanneer bit 15 = 1, heeft een van de timers de 100% overschreden.
van de frequentieomvormer niet overschreden. Wanneer bit 13 = 1, is de DC-spanning in de tussenkring van de frequentieomvormer te laag of te hoog.
3.9 Checklist systeemontwerp
Tabel 3.50 bevat een checklist voor het integreren van een frequentieomvormer in een motorregelingssysteem. De lijst is bedoeld als geheugensteuntje voor de algemene categorieën en opties die nodig zijn voor het speciceren van de systeem­vereisten.
Categorie Details Opmerkingen FC-model Vermogen
Volt Stroom
Fysiek
Afmetingen Gewicht
Omgevingscondities tijdens bedrijf
Temperatuur Hoogte Vochtigheid Luchtkwaliteit/stof Reductievereisten
Afmetingen behuizing Ingang Kabels
Type Lengte
Zekeringen
Type Maat Nominale waarde
Opties
Connectoren Contacten Filters
Uitgang Kabels
Type Lengte
98 Danfoss A/S © 09/2014 Alle rechten voorbehouden. MG20N610
Loading...