Danfoss Elektronische regelingen Service guide [nl]

MAKING MODERN LIVING POSSIBLE
Elektronische regelingen
Tips voor de monteur
www.danfoss.com
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
2 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Inhoud
Meten 4
Elektrische aansluitingen 13
Regeling 15
Pulsbreedtemodulatie elektronisch bediend expansieventiel type AKV 13 Stappenmotor elektronisch bediend expansieventiel type ETS 13 Digitale input (DI) / Digitale uitgang (DO) 14 Spanningsloos getekend 14 Gedeelde sensoren en AKV 14 Externe start/stop regeling 14
Ingangen en uitgangen 15 Bediening 15 Verdamperregelaars 16 Parameters 16 Wat doet de regelaar...? 17 Snel van start 17
Wat is er fout....? 18
Communicatie 19
Waarom...? 19 Hoe…? 19 Kabelselectie / afsluiting 20 Installatievereisten 20 Kabels 21 Adressering 24 Problemen oplossen 24
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 3
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
R
NTC
PTC
Pt
T
Meten
Meten van een temperatuur
Aansluiten ingangen
Met het gebruik van elektronische regelaars zoals Danfoss ADAP-KOOL® producten, moeten de installatievereisten worden aangehouden om te waarborgen dat alle elektrische aansluiting druk- en temperatuursensoren en eventuele netwerkaansluitingen correct zijn zodat de unit werkt zoals behoord. Hierna volgen enkele algemene richtlijnen
y Temperatuuringangen
Het is heel belangrijk dat het juiste type temperatuursensor wordt gebruikt voor het temperatuurbereik en de meettoepassing en dat het sensorsignaal compatibel is met de elektronische koelregelaar (raadpleeg de technische handleiding voor de regelaar om te waarborgen dat de juiste temperatuursensor wordt gebruikt).
y Sensortypen
Het productprogramma van temperatuursensoren voor koeltechniek bestaat uit twee belangrijke families: AKS en EKS. Deze sensorelementen zijn gebaseerd op drie technologieën: Pt, PTC en NTC.
en,
Type temperatuursensor: AKS11, AKS12, AKS21, AK-HS 1000
Pt sensor
Deze sensoren staan ook bekend als RTD´s, Resistance Temperature Detectors. Het sensorelement is gemaakt van platina, bijvoorbeeld
Pt1000, waarbij het getal de nominale weerstand aangeeft bij 0°C, in dit geval 1000 Ω. De weerstand neemt 4Ω toe per 1°C. De sensorkarakteristiek is lineair. Deze sensoren zijn van het type AKS. De tolerantie van een Pt1000 sensor is minder dan ± (0,3 + 0,005 T). Dit betekent een temperatuurafwijking van minder dan 0,5 graden voor koeltoepassingen. De Pt1000 sensor moet worden gebruikt voor levensmiddelenregistratie
en de regeling van oververhitting, omdat ze voldoen aan de tolerantieeisen van EN 60751 klasse B en dus voldoen aan de HACCP eisen van EN 12830, EN 13485.
Verlenging van sensorkabels
Bij het verlengen van een sensorkabel kan de nieuwe weerstandswaarde van de langere kabel aanleiding geven tot een meetfout. Het wordt aanbevolen dat de totale kabelweerstand niet groter moet zijn dan 2 Ω hetgeen overeenkomt met een meetfout van 0,5°C (Pt1000 Ω).
Opm.
Tot 50 m gebruik 0,75 mm² Tot 100 m gebruik 1,5 mm² Tot 150 m gebruik 2,5 mm²
De algemene weerstandswaarden voor kabels zijn:
y -2,4Ω/100m voor ader dwarsdoorsnede van 0,75 mm². y -1,4Ω/100m voor ader dwarsdoorsnede van 1,5 mm². y -0,4Ω/100m voor ader dwarsdoorsnede van 2,5 mm².
AKS 11, AKS 12, AKS 21, AK-HS 1000
°C ohm °C ohma
0 1000.0 1000.0
1 1003.9 -1 996.1 2 1007.8 -2 992.2 3 1011.7 -3 988.3 4 1015.6 -4 984.4 5 1019.5 -5 980.4 6 1023.4 -6 976.5 7 1027.3 -7 972.6 8 1031.2 -8 968.7 9 10.35.1 -9 964.8 10 1039.0 -10 960.9 11 1042.9 -11 956.9 12 1046.8 -12 953.0 13 1050.7 -13 949.1 14 1054.6 -14 945.2 15 1058.5 -15 941.2 16 1062.4 -16 937.3 17 1066.3 -17 933.4 18 1070.2 -18 929.5 19 1074.0 -19 925.5 20 1077.9 -20 921.6 21 1081.8 -21 917.7 22 1085.7 -22 913.7 23 1089.6 -23 909.8 24 1093.5 -24 905.9 25 1097.3 -25 901.9 26 1101.2 -26 898.0 27 1105.1 -27 894.0 28 1109.0 -28 890.1 29 1112.8 -29 886.2 30 1116.7 -30 882.2 31 1120.6 -31 878.3 32 1124.5 -32 874.3 33 1128.3 -33 870.4 34 1132 -34 866.4 34 1132.2 -34 866.4 35 1136.1 -35 862.5 36 1139 -36 858.5 37 1143.8 -37 854.6 38 1147.7 -38 850.6 39 1151.5 -39 846.7 40 1155.4 -40 842.7 41 1159.3 -41 838.8 42 1163.1 -42 835.0 43 1167.0 -43 830.8 44 1170.8 -44 826.9 45 1174.7 -45 822.9 46 1178.5 -46 818.9 47 1182.4 -47 815.0 48 1186.3 -48 811.0 49 1190.1 -49 807.0 50 1194.0 -50 803.1
ca. 3,9 Ohm/K
4 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Temperatuursensor, type EKS 111
PTC sensor
De PTC sensor dankt haar naam aan het feit dat het sensorelement is voorzien van een Positieve Temperatuur Coëciënt. Het sensorelement is een halfgeleider, bijvoorbeeld PTC1000 waarbij het getal de nominale weerstand aangeeft bij 25°C. De sensorkarakteristiek is bijna lineair, maar niet gestandaardiseerd aangezien de producent haar eigen karakteristieken kan deniëren.
Bij Danfoss is de EKS111 een PTC1000 type. De PTC temperatuursensor type EKS111 mag niet worden gebruik voor wettelijke temperatuursregistraties, omdat ze niet voldoen aan de eisen EN 12830, EN 13485 of voor regeling van oververhitting, omdat ze niet de vereiste nauwkeurigheid van +/- 0,5 K hebben.
R (type) Ohm Temp. °C Fout K Temp °F
1679 100 +/-3,5 212
1575 90 194
1475 80 176
1378 70 158
1286 60 140
1196 50 122
1111 40 104
1029 30 86
990 25 +/-1,3 77
951 20 68
877 10 50
807 0 32
740 -10 14
677 -20 -4
617 -30 -22
562 -40 -40
510 -50 -58
485 -55 +/-3,0 -67
Temperatuursensor, type EKS 211
NTC sensor
Het sensorelement in NTC´s is een thermistor met een Negatieve TemperatuurCoecient.
De sensorkarakteristiek wordt gedenieert door een nummer, dat net als bij PTC´s de nominale weerstand aangeeft bij 25 °C een β-waarde die de karakteristiek van de curve denieert. Vanwege de grote variëteit van de karakteristieken is het niet mogelijk om een standaard NTC-sensor te ontwikkelen die gebruikt kan worden voor alle regelaartypen. Dus moet u een “originele” NTC-sensor installeren tijdens onderhoud om te waarborgen dat de regelaar correct werkt.
Temperatuursensor, type EKS 211
De NTC temperatuursensor type EKS211 mag niet worden gebruik voor wettelijke temperatuurregistraties, omdat ze niet voldoet aan de eisen EN 12830, EN 13485 of voor regeling van oververhitting, omdat ze niet de vereiste nauwkeurigheid van +/- 0,5 K heeft.
en door
R_nom Ohm Temp. °C Temp °F
631,0 80 176
743,2 75 167
878,9 70 158
1044 65 149
1247 60 140
1495 55 131
1803 50 122
2186 45 113
2665 40 104
3266 35 95
4029 30 86
5000 25 77
6246 20 68
7855 15 59
9951 10 50
12696 5 41
16330 0 32
21166 -5 23 27681 -10 14
36503 -15 5
48614 -20 -4
65333 -25 -13
88766 -30 -22
121795 -35 -31
169157 -40 -40
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 5
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Plaatsing temperatuursensoren
Het is heel belangrijk dat tijdens het installatieproces en servicewerkzaamheden de juiste positie en montage van alle temperatuursensoren in acht wordt genomen overeenkomend met de Danfoss aanbevelingen verkeerde temperatuurmetingen die worden gebruikt door de regelaar hetgeen kan leiden tot een onjuiste werking.
. Incorrecte montage kan leiden tot
Ø=
Ø=
125
in.
8
12 - 16mm
341
1
8
18 - 26mm
in.
12
1
2
3
4
12
1
2
3
4
Sensoren rondom de verdamper
Benoeming van temperatuursensoren & druksensoren in Danfoss regelaars
y S1: Temperatuursensor die de verdampingstemperatuur meet
(kan worden gebruikt als minder nauwkeurige meting de verdampingstemperatuur zonder de noodzaak voor een druksensor)
y Pe
: Druksensor die de werkelijke verdampingsdruk meet
(voorkeursmethode)
y S2: Zuigtemperatuur uitlaat van de verdamper y S3
: Aanzuiglucht van de verdamper
y S4
: Uitblaaslucht van de verdamper
y S5
: Ontdooistopsensor wanneer ontdooiing wordt gebruikt
y S6
: Wordt gebruikt als productsensor (type AK-HS1000, HACCP
voldoet aan levensmiddeleneisen)
van
Ø=6.5
S6 S4
M M
NB!
Pe
S2
S5
Sensoren rondom de compressor condensor set
y Po
: Druksensor - zuigdruk
y Pc
: Druksensor - persdruk
y Ss
: Temperatuursensor - Zuigtemperatuur voor bepalen van
de oververhitting op de zuigleiding in combinatie met zuigdruk Po
y Sd
: Temperatuursensor - Perstemperatuur
y Sc3: Temperatuursensor - Buitentemperatuur van de lucht die
door de condensor wordt aangezogen
6 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
S
S3
Po Pc
S
S
CS
Sd
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
S1 en S2 sensoren
S1 en S2 sensoren meten de verzadigingstemperatuur en temperatuu van de oververhitte gassen.
y S1
: Deze sensor meet de verdampingstemperatuur van de
verdamper en moet daarom worden gemonteerd op het koudste punt van de verdamper, normaal gesproken de eerste retourbocht. De meetwaarde moet worden gecontroleerd met de zuigdrukmanometer om te bevestigen dat de druk- en temperatuurverhouding correct is, anders zal de regeling van de oververhitting incorrect zijn.
Waar en hoe monteren van de S1 sensor
r
S1
S1S1A
S1
B
B
y S2: De sensorfunctie moet de temperatuur van het koelmiddel
meten dat uit de uitlaat van de verdamper komt en heeft zo hetzelfde doel als een bulb van een thermostatisch expansieventiel en moet exact volgens dezelfde regels worden geplaatst. Alleen een Pt1000 AKS11 type sensor mag worden gebruikt, omdat dit het enige type is dat de noodzakelijke nauwkeurigheid biedt die nodig is voor dit doel.
Monteren van S2 sensor op verticale leiding
Stalen leidingen
Wanneer stalen leidingen worden gebruikt op de verdamperuitlaat moet het oververhittingssignaal worden gemeten m.b.v. een insteeksensor om een correct signaal te verkrijgen. Dit is absoluut noodzakelijk om een goede inspuitregeling te krijgen.
Koperen leidingen (groter dan 54 mm)
Met grotere leidingdiameters neemt ook de materiaaldikte toe. Een grotere dikte betekent ook een groter temperatuurverschil tussen de binnen- en buitentemperaturen. U moet hier ook een insteeksensor gebruiken.
Waar en hoe monteren van de S2 sensor
A
S2
Monteer op een verticale leiding indien mogelijk en niet te dicht bij bocht en niet te ver van de verdamperuittrede
,
S2 B
AA
De sensor moet op de leiding worden gemonteerd met uitsluitend contact pasta en de sensor moet geïsoleerd worden.
S2
Doorsnede A-A
Leidingisolatie
S2 sensor
Doorsnede A-A
Door oliespatten kan het signaal verstoord worden
Monteren van S2 sensor op horizontale leiding
De sensor moet
Indien gemonteerd op een horizontale leiding hangt de positie af van de diameter van de leiding.
y Monteer op 1 uur wanneer de diameter tussen 1/2 en 5/8 inch
(12-16 mm) ligt.
y Monteer op 2 uur wanneer de diameter tussen 3/4 en 1- 1/8
inch (18-26 mm) ligt.
y Monteer op 4 uur wanneer de diameter groter is dan 1- 1/2 inch
(38 mm) ligt.
y Gebruik een insteeksensor wanneer u wilt meten op een stalen
leiding.
B
B
Doorsnede B-B
op de leiding worden gemonteerd met uitsluitend contact pasta en de sensor moet geïsoleerd worden
S2
S2 sensor
Leiding
Isolatie
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 7
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Meten van een druk
Het is heel belangrijk dat het juiste type druksensor wordt gebruikt voor het drukbereik en de meettoepassing en dat het druksensorsignaal compatibel is met de elektronische regelaar (raadpleeg de technische handleiding van de regelaar om te waarborgen dat de juiste druksensor wordt gebruikt).
AKS ratiometrisch
Typ e Werkbereik [bar] Toegestane werkdruk PB [bar]
AKS 2050 -1 tot 59 100
-1 tot 99 150
-1 tot 159 250
AKS 32, versie 1-5V
Werkbereik Max. werkdruk PB
LP
HP
AKS 32, versie 0-10 V
LP
HP
AKS 33, versie 4-20mA
LP
HP
-1 --> 6 [bar] 33 [bar]
-1 --> 12 [bar] 33 [bar]
-1 --> 20 [bar] 40 [bar]
-1 --> 34 [bar] 55 [bar]
Werkbereik Max. werkdruk PB
-1 --> 5 [bar] 33 [bar]
-1 --> 9 [bar] 33 [bar]
-1 --> 21 [bar] 10 [bar]
-1 --> 39 [bar] 60 [bar]
Werkbereik Max. werkdruk PB
-1 --> 5 [bar] 33 [bar]
-1 --> 6 [bar] 33 [bar]
-1 --> 9 [bar] 33 [bar]
-1 --> 12 [bar] 33 [bar]
-1 --> 20 [bar] 40 [bar]
-1 --> 34 [bar] 55 [bar]
0 --> 16 [bar] 40 [bar]
0 --> 25 [bar] 40 [bar]
8 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Druksensor Bereik en type signalen
Een druksensor meet een druk en zal deze meting omvormen in een elektrisch signaal zodat het over een grotere afstand kan worden “verzonden”. Een druksensor heeft een voeding nodig, meestal wordt deze geleverd door de regelaar waarop de sensor is aangesloten. Vergeet niet dat sensoren over het algemeen de “ogen” van een regelaar zijn.
Hoe beter ze zijn geselecteerd en geplaatst, des te beter de regelaar zijn werk kan doen.
Er zijn twee belangrijke gegevens nodig om een druksensor te deniëren:
1. Het drukbereik, afhankelijk van de toepassing waar de druksensor nodig is. In een traditioneel koelsysteem vinden we doorgaans twee verschillende drukbereiken, de verdampingsdruk (LP) en de condenstatiedruk (HP). Dit gebeurt bij verschillende drukken aangezien het drukbereik van de druksensor voor de lage druk anders de hoge druk. Een bereik van -1 tot 12 ba gebruikt voor de lage druk en een bereik van -1 tot 34 bar wordt gebruikt voor de hoge druk. Het is belangrijk voor de nauwkeurigheid van het signaal dat het bereik correct wordt geselecteerd op basis van de toepassing. Voorbeeld:
Wanneer u een druk moet meten van 5 bar, dan zal een druksensor van -1 tot 12 bar een betere nauwkeurigheid bieden dan een van -1 tot 34 bar.
zal zijn dan die voor
r wordt doorgaans
2. Het type elektrisch signaal, kan stroom [mA] of spanning zijn [V]. In de twee genoemde typen is het uitgangssignaal direct proportioneel aan de druk. Hoe kan ik een waarde vinden van een verwacht signaal voor een bekende druk? Voorbeeld:
Een druksensor met een bereik van -1 tot 12 bar wordt gebruikt. De druk in het systeem is 5 bar. Het totale drukbereik is dus van
-1 tot 12 bar, in totaal dus 13 bar (+12-(-1)).
Voor een 4-20 mA sensor, wordt een signaal van 4 mA uitgezonden voor een druk van -1 bar en 20 mA bij 12 bar. Het uitgangssignaal is van 4 tot 20 mA en dus een totaal bereik van 16 mA (20-4). We delen de 16 mA door 13 bar en dit resulteert in 1,23 mA/bar. We vermenigvuldigen nu het aantal bar, te beginnen bij -1bar, dus 1+5 = 6 bar met 1,23. Uitkomst = 7,38 mA en tot slot tellen we het beginpunt daarbij van 4 mA (niet “0” !!) daarbij op voor het uiteindelijke antwoord: 11,38 mA voor een druk van 5 bar. Deze waarde kan gemakkelijk worden gecontroleerd m.b.v. een stroommeter in serie geschakeld met de sensordraden.
Voor een 0-10 V sensor, wordt een signaal van 0 V uitgezon voor een druk van -1 bar en 10 V bij 12 bar. Het totale drukbereik is dus van -1 tot 12 bar, in totaal dus 13 bar (+12-(-1)). Het uitgangssignaal is van 0 tot 10V en dus een totaal bereik van 10 V. We delen de 10 V door 13 bar en dit resulteert in 0,77 V/bar. We vermenigvuldigen nu het aantal bar, te beginnen bij -1bar, dus 1+5 = 6 bar met 0,77. Uitkomst = 4,62 V voor een druk van 5 bar. Deze waarde kan gemakkelijk worden gecontroleerd m.b.v. een spanningsmeter in serie geschakeld met de sensordraden.
den
1
3
R
2
L
U
B
4-20 mA uitgang, 2-draads (+,-)
1
3
R
2
L
U
B
0-10V of 1-5V uitgang, 3-draads (+, s, -)
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 9
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Voor de ratiometrische druksensoren, is het uitgangssignaal
niet alleen proportioneel aan de druk, maar ook direct afhankelijk van de spanning van de voeding. Dit is het type druksensor dat doorgaans wordt gebruikt op de meeste regelaars. Het uitgangssignaal van de sensor wordt gepresenteerd als een percentage van de spanning van de voeding Voorbeeld: 10….90% van [V] voeding.
Laten we een voorbeeld nemen voor een ratiometrische sensor een druksensor met een bereik -1 tot 12 bar wordt gebruikt. De druk in het systeem is 5 bar en de voedingsspanning is 5 VDC. Het laagste signaal zal voor -1 bar zijn en overeenkomen met 10% van de stroomtoevoer, dus 0,5 V.
Het hoogste signaal zal voor 12 bar zijn en overeenkomen met 90% van de stroomtoevoer, dus 4,5 V. Een signaal van 0,5 V wordt uitgestuurd voor een druk van -1 bar en 4,5 V voor 12 bar. Het totale drukbereik is dus van -1 tot 12 bar, in totaal dus 13 bar (+12-(-1)). Het uitgangssignaal is van 0,5V tot 4,5V wat een totaal bereik betekent van 4 V (4,5-0,5). We delen de 4 V door 13 (bar) en dit resulteert in 0,3 V/bar. We vermenigvuldigen nu het aantal bar, te beginnen bij -1 bar, dus 1+5 = 6 bar met 0,3. Uitkomst = 1,8 V en tot slot tellen we het beginpunt daarbij van 0,5 V (niet “0” !!) daarbij op voor het uiteindelijke antwoord: 2,3 V voor een druk van 5 bar. Deze waarde kan gemakkelijk worden gecontroleerd met een spanningsmeter op de sensordraden, maar u moet niet alleen het signaal meten, maar ook de waarden van de voeding om een correct antwoord te geven.
:
1
3
R
2
L
U
Ratiometrische [V] uitgang, 3-draads (+, s, -)
B
10 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Plaatsing druksensoren
Sensormontage
Het is heel belangrijk dat tijdens het installatieproces en servicewerkzaamheden de juiste positie en montage van alle druksensoren in acht wordt genomen overeenkomend met de Danfoss aanbevelingen. Incorrecte montage kan leiden tot verkeerde druksignalen die worden gebruikt door de regelaar hetgeen kan leiden tot een onjuiste werking.
Aansluiten kabel
De druksensor moet worden gemonteerd voordat de kabel wordt bevestigd om het draaien van de kabel te voorkomen
Orientatie
Kan horizontaal of verticaal worden gemonteerd, maar niet met de drukaansluiting naar beneden gericht, bijvoorbeeld niet aan de onderkant van de leiding om verontreiniging door olie of vuil te voorkomen. Aansluitkabel naar beneden gericht om water in de kabeldoorvoer te voorkomen.
Heetgasleiding
Gebruik een afstandsbus om de temperatuurinvloed op heetgasleidingen te reduceren om oververhitting van de druktransmitter te voorkomen.
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 11
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Druksensor in vloeistoeiding met pulsdemper
y Cavitatie, vloeistofslag en drukpieken kunnen optreden in met
vloeistof gevulde systemen met wijzigingen in de stroomsnelheid, bijvoorbeeld door het snel sluiten van een ventiel of het stoppen en starten van een pomp. Het probleem kan optreden aan zowel de intrede als de uittrede, zelfs bij een relatief lage werkdruk.
y Drukpulsen beperken normaal gesproken niet de levensduur
van een druksensor, echter voor de regelaar of de drukweergave apparatuur kan het wenselijk zijn het signaal van de druksensor te dempen of te lteren.
y Demping kan worden uitgevoerd door elektronica in de regelaa
of met behulp van het aansluiten van de sensor op de installatie via normale dempingsspoelen (capillaire leiding).
y Het is ook mogelijk om speciale druksensoren te bestellen met
een dempingsdoorlaat.
Wanneer een regelklep is gemonteerd aan de uittrede van een verdamper, moet een aparte druksensor worden gemonteerd voor de overige regelaars op de centrale zuigleiding wanneer de verdamperregelaars een druksensor gebruiken voor het meten van de zuigdruk.
r
Dempingsdoorlaat
AKS 32R
AKS 32R
AKS 32R
12 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Elektrische aansluitingen
Pulsbreedtemodulatie elektronisch bediend expansieventiel type AKV
Met AC spoel (wisselstroom)
Op onze huidige regelaars (AK-CC) wordt de voeding voor de AC spoel door de regelaar geschakeld.
Opm.
Gebruik geen schakelaar of zekering tussen de uitgang en de AKV-spoel.
Met DC spoel (gelijkstroom)
Bij oudere regelaars (AKC of EKC) kwam de voeding direct van de regelaar naar de DC-spoel.
56
~
230V a.c.
~
230V a.c. spoel
15
230V d.c.
14
Stappenmotor elektronisch bediend expansieventiel type ETS
Op sommige regelaars mag de afstand tussen regelaar en ETS ventiel max. 5 meter bedragen. Wanneer de kabellengte groter is dan 5 meter moet een lter worden gebruikt op sommige regelaars, om de bekabeling te verlengen tot 50 m. Zie voor meer informatie de instructie of handleiding van de specieke regelaar.
Filter
Het lter moet naast de regelaar worden geplaatst.
L < 5m
ETS
L
5m < L < 50m
ETSAKA 211
L
ETS
AKA 211 4x10mH
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 13
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
1
Toepassing
Digitale input (DI) / Digitale uitgang (DO)
Digitale uitgang NC/NO
U moet er zich bewust van zijn welk type contact u heeft.
3132 33 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
25 16 17 18 19
Digitale ingang potentiaalvrije contacten
Spanningsloos getekend
Algemeen
De tekeningen (met name de digitale uitgangen) van de elektrische aansluitingen worden altijd weergegeven zonder aangesloten voedingsspanning.
~ ~
1
V/Ω
Ω
SIG GND
Relais of AKV-spoel 110/230V
C24NO NC
1 2 3
DI1 DI2
24 25
24 25
Gedeelde sensoren en AKV
Temperatuursensor
Elke regelaar heeft zijn eigen temperatuursensoringang nodig.
Druktransmitter
Het signaal van één ratiometrische druksensor kan worden ontvangen door max. 10 regelaars, maar alleen wanneer er geen signicantie drukverschillen zijn tussen de verdampers die geregeld moeten worden.
AKV
Gebruik slechts één AKV-spoel voor één solid state uitgang. (“Pulsebreedte modulatie elektronisch bediend expansieventiel type AKV“) op pagina 13.
Externe start/stop regeling
Sommige regelaars kunnen extern worden gestart en gestopt via een contactfunctie die is aangesloten op de regelaar. De functie moet worden gebruikt wanneer de compressor wordt gestopt. De regelaar sluit dan het inspuitventiel zodat de verdamper niet wordt gevuld met koudemiddel.
AKS 32R info
AKS 32R info
+ - uit 1 2 3
blauw
bruin
30 31 32 + s
Max. 0,5 A Lekkage < 1mA Max 1 stuks AKV
zwart
30 31 32
+ s
Het signaal van één druksensor kan worden ontvangen door max. tien regelaars
Solid State uitgang DO1 (voor AKV-spoel) Max 240 VAC.
Start/Stop
14 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Regeling
Ingangen en uitgangen
Elektronische regelaars hebben een aantal ingangen en uitgangen dat de meting en regeling van verschillende taken gerelateerd aan koeling mogelijk maakt, voornamelijk voor verdampers en compressor-condensorsets.
Ingangen kunnen ruwweg worden verdeeld in 2 typen:
y Analoge ingangen die meestal zijn voor temperatuur- of
druksensoren, waarbij de meetwaarden °C/°F of bar/psi zijn, (zie METEN).
y Digitale ingangen die meestal zijn voor contact- of
spanningsdetectie, waarvan de meetwaarden AAN/UIT zijn, (zie AANSLUITING).
Uitgangen kunnen worden verdeeld in verschillende typen zoals:
y Digitale uitgangen die typisch elektomechanische relais zijn. y Elektronische uitgangen
zijn voor regeling van elektronische expansieventielen zoals AKV of ETS.
y Analoge uitgangen die meestal een 0 - 10 VDC signaal
genereren voor informatie of aanvullende regeling.
Zie het voorbeeld hiernaast
Bediening
genereren pulssignalen die meestal
1
S2
S3
18 19 20 21 22 23 24 25 26
wit zwart rood groen
ETS
S2 S3
Display
De waarden worden weergegeven in drie karakters en met een instelling kunt u bepalen of de temperatuur in °C of in °F moet worden weergegeven.
LED’s op het display
De LED’s op het display gaan branden wanneer het betreende relais is geactiveerd. De LED’s gaan knipperen wanneer er een alarm is. In deze situatie kunt u de foutcode tonen in het display en het alarm bevestigen door kort op de bovenste knop te drukken.
De toetsen
Wanneer u een instelling wilt wijzigen dan geven de bovenste en onderste toetsen een hogere of lagere waarde, afhankelijk van de knop die u indrukt. Voordat u de waarde wijzigt, moet u toegang tot het menu hebben. Als u de bovenste toets enkele seconden ingedrukt houdt komt u in de kolom met parameters. Zoek de parameter die u wilt wijzigen en druk op de middelste toets zodat de waarde voor de parameter wordt getoond. Wanneer u de waarde heeft gewijzigd, sla dan de nieuwe waarde op door nogmaals op de middelste toets te drukken.
Voorbeelden:
Instelmenu
1. Druk op de bovenste toets totdat een parameter r01 wordt getoond
2. Druk op de bovenste of onderste toets en zoek een parameter die u wilt wijzigen
3. Druk op de middelste toets totdat de parameterwaarde wordt getoond
4. Druk op de bovenste of onderste toets en selecteer de nieuwe waarde
5. Druk weer op de middelste toets om de waarde op te slaan
Koelvraag Ontdooien Ventilator draait
Uitschakelen alarmrelais/ontvangen alarm/zien alarmcode
y Door kort op de bovenste toets te drukken. Wanneer er meerdere
alarmen zijn kunt u die vinden in een scroll lijst. Druk op de bovenste of onderste toets om door de lijst te bladeren.
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 15
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Instellen temperatuur
1. Druk op de middelste toets totdat de temperatuurwaarde wordt getoond
2. Druk op de bovenste of onderste toets en geef de nieuwe waarde
3. Druk weer op de middelste toets om de instelling te bevestigen
Uitlezen van de temperatuur van de ontdooisensor (of productsensor, indien geselecteerd in “o92”)
y Kort de onderste toets indrukken
Handmatig starten of stoppen van een ontdooiing (of productsensor, indien geselecteerd in “o92”)
y Druk gedurende vier seconden op de onderste toets
Verdamperregelaars
Regelaars voor verdampers zijn voorzien van ingebouwde functies waardoor ze de noodzakelijke taken uit kunnen voeren voor de regeling van de koeltoepassing, inclusief verdampers zoals koelcellen, koelmeubels, etc. Omdat de regelaars elektronisch zijn, hebben ze een grote keuze in de beschikbare functionaliteiten in een zeer compact formaat en dit biedt een grote exibiliteit qua gebruik. Toegang tot de functies is eenvoudig dankzij het gebruik van een display met toetsen, waarmee toegang tot een lijst met de verschillende parameters mogelijk is. In principe is geen programmering nodig, slechts het instellen van parameterwaarden. Hiernaast wordt uitgelegd hoe de parameters gekozen kunnen worden via het display en de toetsen.
Parameters
Parameters zijn in “groepen” geplaatst gerelateerd aan hun functies. Voorbeeld:
Thermostaat gerelateerde functies zijn allemaal in de groep parameters geplaatst die begint met de letter “r” gevolgd door een getal.
Toegang tot het thermostaat dierentie krijgt u via parameter “r01” en de waarde is uitgedrukt in graden Kelvin (om aan te geven dat het om een verschil gaat). In alle regelaars verwijst “r01 dierentie en zo wordt het gebruik van de verschillende regelaars veel gemakkelijker. Dit geldt ook voor de andere parameters.
y Groep “r..” verwijst naar thermostat gerelateerde functies. y Groep “A..” verwijst naar alarminstellingen en functies. y Groep “C..” verwijst naar compressorfuncties y Groep “D..” verwijst naar ontdooifuncties y Groep “F..” verwijst naar ventilatorfuncties. y Groep “h..” verwijst naar HACCP temperatuur. y Groep “n..” verwijst naar instellingen gerelateerd aan het
gebruik van elektronisch expansieventielen. y Groep “t..” verwijst naar de real-time klok. y Groep “o..
” verwijst naar diverse functies, zoals adressering,
deurfuncties, koudemiddel, etc.
De uitlezingen zijn te vinden in de “u..” groep voor het uitlezen van sensorwaarden en de status van ingangen en uitgangen, zoals de openingsgraad van het elektronisch expansieventiel (EEV) of de oververhitting. Dit zijn handige aanwijzingen voor de servicemonteur, waardoor hij kan zien wat de regelaar “ziet” en een snelle diagnose kan stellen in geval van problemen.
” naar de
Vervolg Code 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Service Temperatuur gemeten met S5 sensor u09 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Status op DI1 ingang. aan/1=gesloten u10 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Daadwerkelijke ontdooitijd (minuten) Temperatuur gemeten met S3 sensor u12 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Status dag/nachtregeling
(aan of uit) 1=aan Temperatuur gemeten met S4 sensor u16 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Thermostaattemperatuur u17 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Draaitijd van de thermostaat (koeltijd)
in minuten Temperatuur van verdamper uittrede
(S2) Oververhitting u21 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Referentie oververhitting u22 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Openingsgraad van AKV ventiel ** u23 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Zuigdruk Po (relatief) u25 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Verdampingstemperatuur To u26 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Temperatuur gemeten met S6 sensor
(producttemperatuur) Status DI2 uitgang. aan/1=gesloten u37 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Luchttemperatuur . Gewogen S3 en S4 u56 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Gemeten temperatuur voor
alarmthermostaat Status koelrelais ** u58 1 1 1 1 Status ventilatorrelais ** u59 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Status ontdooirelais ** u60 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Status randverwarmingsrelais ** u61 1 1 1 1 1 1 1 Status alarmrelais Status lichtrelais Status relais ventiel in zuigleiding
u11
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u13 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u18 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u20 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u36 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u57 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
** u62
1 1 1 1 1
** u63
1 1 1 1 1 1 1 1
** u64
1
16 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Wat doet de regelaar...?
Via statusmeldingen geeft de regelaar informatie over het huidige gedrag. Voorbeeld:
“S11” geeft aan de de koeling is gestopt omdat de thermostaat is uitgeschakeld. “S14” geeft aan dat ontdooiing bezig is.
S0 Normale regeling S23 Adaptieve regeling S46 S1 Wachten op het einde van de gecoördineerde
ontdooiing.
S2 Comp. moet tenminste x min draaien S25 Handmatige bediening van de uitgangen S48 S3 Comp. moet gestopt blijven gedurende x min S26 Geen koudemiddel geselecteerd S49 S4 Verdamper afdruiptijd S27 Geforceerde koeling S50 S5 Hernieuwd inschakelen van relais, wacht x min S28 Gestopte regeling S51 S6 Dagregeling (Sout regeling) S29 Schoonmaakactie actief S52 S7 Nachtregeling (Sin regeling) S30 Geforceerde koeling S53 S8 Volgende relais mag pas na x min inschakelen S31 Deur is open (DI open) S54 S9 Volgende relais mag pas na x min uitschakelen S32 Vertraging van uitgangen tijdens opstarten S55 S10 Gestopt door hoofdschakelaar “r12” of DI S33 Verwarm. functie “r36” is actief S56
S11 Koeling gestopt door thermostaat S34 Veiligheidsuitschakeling S57
S12 Koel. gestopt vanwege lage Sair S35 Koeling AAN sectie B S58 S13 Ontdooiing KVQ ventiel sluit S36 Koeling UIT sectie B S59
S14 Ontdooiing bezig S37 Koeling AAN sectie C S60
S15 Ontdooiproces: ventilatorvertraging S38 Koeling UIT sectie C S61 S16 Koeling gestopt door open ON ingang S39 Koeling AAN sectie D S62 S17 Deur is open. DI ingang is open S40 Koeling UIT sectie D S63 S18 Smeltfunctie S41 S64 S19 Modulerende thermostaatregeling S42 S65 S20 Noodkoeling actief door sensorstoring S43 S66 S21 Inspuitproblemen S44 S67 S22 Opstarten: verdamper wordt gevuld S45 S68
S24 Opstartfase: controle signaalbetrouwbaarheid S47
Snel van start
Voordat de regelaar wordt gestart, is het van belang te of de metingen de juiste waarden aangeven
.
(“u”, zie het hoofdstuk “Parameters” op pagina 16).
Door middel van de parameters in de “u” groep kunt u dit controleren. Gebruik het handleiding van de bewuste regelaar voor het vinden van de “u
”-meetwaarden die overeenkomen met de aangesloten
sensoren en in- en uitgangen.
y Begin met het controleren dat parameter “r12” (hoofdschakelaar)
is ingesteld op OFF(0), zodat de regeling stopt.
y Zorg er hierna voor dat de juiste applicatie geselecteerd wordt
voor de uitgangen via parameter “o61”.
y Een gemakkelijke manier om de regelaar in te stellen is het
gebruiken van de vooringestelde selecties voor uw toepassing voor ruimte/meubels/koeling/vriezen via parameter “o62”.
y Door parameter “r12” op AAN (1) te zetten wordt de regeling
direct gestart.
100% dicht
De toetsen en afdichting zijn verwerkt in het front. Een speciale maltechniek combineert de harde frontkunststof, de zachtere toetsen en afdichting, zodat ze een integraal onderdeel vormen van het frontpaneel. Er zijn geen openingen waarin vocht of vuil zich kan ophopen.
controleren
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 17
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Wat is er verkeerd....?
In geval van een storing of alarm, worden fout- en alarmcodes getoond, die direct het probleem aanduiden. Voorbeeld:
“A1” geeft aan dat de hoge temperatuurlimiet is bereikt. “E8” geeft aan dat de “S4” sensor kortgesloten is.
A1 Hoog temperatuur alarm A24 Compressor 6 storing A47 Ventilator 6 storing
A2 Lage temperatuur/P0 alarm A25 Compressor 7 storing A48 Ventilator 7 storing A3 Alarmniveau limiet bereikt A26 Compressor 8 storing A49 Ventilator 8 storing A4 Deuralarm A27 Temperatuur behuizing A50 Saux1 temperatuur A5 Max. vasthoudtijd A28 Digitale ingang 1 alarm A51 DO1 storing A6 S4” uit temperatuur hoog A29 Digitale ingang 2 alarm A52 DO2 storing A7 S4” uit temperatuur laag A30 Digitale ingang 3 alarm A53 DO3 storing A8 S3” in temperatuur hoog A31 Digitale ingang 4 alarm A54 DO4 storing A9 S3” in temperatuur laag A32 Digitale ingang 5 alarm A55 DO5 storing A10 Inspuitprobleem A33 Conguratiewijziging A56 DO6 storing A11 Geen koudemiddel geselecteerd A34 Ventilator 1 storing A57 DO7 storing A12 Digitale input alarm A35 Ventilator 2 storing A58 DO8 storing A13 Hoge temperatuur“S6 A36 Ventilator 3 storing A59 Schoonmaakfunctie (DI ingang) A14 Lage temperatuur “S6 A367 Ventilator 4 storing A60 HACCP alarm A15 Digitale input 1 alarm A38 Ventilator 5 storing A61 Condensor alarm A16 Digitale input 2 alarm A39 Ventilator 6 storing A62 Hoog T1 alarm A17 Pc hoog alarm A40 Ventilator 7 storing A63 laag T1 alarm A18 Pc laag alarm A41 Ventilator 8 storing A64 Hoog T2 alarm A19 Compressor 1 storing A42 Amb. modus A65 Laag T2 alarm A20 Compressor 2 storing A43 Stappenmotoralarm A66 Hoog T3 alarm A21 Compressor 3 storing A44 Batterij-alarm A67 Laag T3 alarm A22 Compressor 4 storing A45 Standby modus (“r12” of DI) A68 Hoog temperatuur B A23 Compressor 5 storing A46 Ventilator 5 storing A69 Laag temperatuur A70 Hoog temperatuur C E1 Fouten in de regelaar E24 Sensor “S2” storing A71 Laag temperatuur C E2 Luchtsensor open circuit E25 Sensor “S3” storing A72 Hoog temperatuur D E3 Luchtsensor kortsluiting E26 Sensor “S4” storing A73 Laag temperatuur D E4 Ontdooiingssensor open circuit E27 Ontdooisensor “S5” storing A74 Adaptieve ontdooiing storing E5 Ontdooiingssensor kortsluiting E28 Productsensor “S6” storing A75 Adaptieve ontdooiing verdamper in het ijs E6 Realtime klok storing (batterij) E29 Sensor Sair storing A76 Adaptieve ontdooiing niet ontdooid E7 S4” uit sensor kortsluiting E30 Sensor Saux storing A77 Pomp 1 storing E8 S4” uit sensor kortsluiting E31 T1 storing A78 Pomp 2 storing E9 S4” in sensor open circuit E32 T2 storing A79 Pomp 1 & 2 storing E10 S3” in sensor open circuit E33 T3 storing A80 Condensor geblokkeerd E11 Q-aandrijving storing E34 Sensor “S3” storing B A81 S3” aan “S4” uit omgewisseld E12 AI ingangssignaal buiten bereik E35 Sensor “S3” storing C A82 E13 S1” sensor open circuit E36 Sensor “S3” storing D A83 E14 S1” sensor kortsluiting E37 Sensor “S5” storing B A84 E15 S2” sensor open circuit E38 Sensor “S6” storing B A85 E16 S2” sensor short circuit E39 A86 E17 S3” sensor open circuit E40 A87 E18 S3” sensor kortsluiting E41 A88 E19 Analoge ingang storing E42 A89 E20 Po drukingangsfout E43 A90 E21 Niveausignaal buiten bereik E44 A91 E22 Signaal AKS45 buiten bereik E45 A92 E23 Sensor “S1” storing E46
18 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Communicatie
Waarom...?
Hoewel regelaars hun eigen onafhankelijke regeling hebben, opent de communicatie tussen regelaars en systemen nieuwe mogelijkheden met betrekking tot service, inbedrijfstelling, bewaking, alarmering en optimalisatie van energie in installaties. Sommige taken kunnen worden gecentraliseerd in het systeem, waardoor bijvoorbeeld gepland ontdooien, gecoördineerde ontdooiing tussen regelaars, verlichtingsregeling, geplande stop va een koeling en optimalisatie van de zuigdruk voor energiebesparing mogelijk wordt. Toegang tot elke regelaar die is aangesloten op het systeem is nu mogelijk vanaf een centraal punt, waardoor setpoints en aanpassing aan de instellingen sneller en gemakkelijker gemaakt kunnen worden
Hoe…?
De verbinding tussen de regelaars (en systeem) wordt gerealiseerd via een “bus”. Een ”bus” is fysiek een specieke elektrische kabel met getwiste kabelparen, met afscherming. De afscherming beschermd het signaal op het kabelpaar tegen externe storingen. Deze mag alleen worden aangesloten op de juiste aansluiting voor de afscherming die aanwezig is op de meeste regelaars. De afscherming mag nooit direct op de aarde worden aangesloten, waardoor interne lters worden gebypassed. Dit kan leiden tot ernstige communicatieproblemen en defecte regelaars. Communicatie ontstaat door het zenden van hoogfrequentie digitale signalen op de kabel. Een getwist paar is dan een must om het signaal over te dragen zonder het te vervormen. Elke kabel heeft de neiging spanning op te slaan (capacitantie). Deze capacitantie fungeert als een kortsluiting bij hoge frequentie. Dus met de toename van deze capacitantie nemen ook de verliezen toe.
n
en
.
De capacitantie wordt gecompenseerd door het spoeleect dat wordt gegenereerd door het getwiste paar, hetgeen waarborgt dat het signaal over de gehele kabellengte in stand blijft. De aanbevolen aderdiameter van de bedrading moet worden aangehouden om toename van de capacitantie van de kabel te verhogen door de dwarsdoorsnede te verhogen. Hoe groter hoe beter gaat dus niet op in dit geval.
Voor de elektrische signalen die over de kabel worden verstuurd kan de volgende analogie worden gebruikt: Een stuk pijp wordt met water gevuld en aan beide uiteinden gesloten. Wanneer een hamer wordt gebruikt op één van de uiteinden, dan zal een drukgolf (signaal) door de pijp verplaatsen en botsen aan het andere uiteinde en weer teruggaan waar deze vandaan kwam en zo mengen met de inkomende golf. Dit vervormt het signaal. Omdat te voorkomen, moeten we aan beide uiteinden een demper aanbrengen. Dit wordt het afsluiten van de bus genoe en wordt gedaan door het aansluiten van weerstanden van 120 Ω aan beide uiteinden van de kabel. De weerstanden worden meegeleverd met het systeem.
md
=
Niet OK
!
OK
Afsluiting van de bus: 120 Ω
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 19
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Kabelselectie / afsluiting
Wanneer alle kabels zijn aangesloten op de verschillende regelaars, dan moet de kabel worden afgesloten. Een kabel moet aan beide uiteinden worden afgesloten. De kabel moet worden afgesloten met behulp van een weerstand. Een versterker zal normaal gesproken ook twee kabelsecties afsluiten. De afsluiting moet worden gemaakt met de 120 Ω weerstand Busstandaarden die worden gebruikt met de regelaars zijn: LONbus RS-485, MODbus RS-485.
Systeem
R
AB
R= 120Ω
Repeater
R
AB
Installatievereisten
Kabeltype
Kabels in getwiste paren moeten worden gebruikt en moeten zijn voorzien van afscherming. Sommige typen communicatie vereisen een kabel met afscherming. De aderdiameter moet tenminste 0,60 mm zijn. Voorbeeld van kabeltypen:
y Belden 7703NH, enkele draad 1 x 2 x 0,65 mm, met afscherming. y Belden 7704NH, enkele draad 2 x 2 x 0,65 mm, met afscherming. y LAPP UNITRONIC Li2YCY (TP), meerdraads 2 x 2 x 0,65 mm, met
afscherming.
y Dätwyler Uninet 3002 4P, enkele draad 4 x 2 x 0,6 mm, met afscherming.
Aders
De aders in de kabel die wordt aangesloten op de regelaar moeten correct zijn. Als er bijvoorbeeld vier aders in de kabel binnen de afscherming zijn, kunt u niet gewoon vrij de kleuren kiezen. De aders zijn getwist in paren, bijvoorbeeld 2 en 2 en u moet een paar gebruiken dat om elkaar is getwist. Wanneer er verschillende "vrije" paren beschikbaar zijn in de kabel, dan mogen ze voor niks anders worden gebruikt dan datacommunicatie.
R= 120Ω
Kabellengte
De kabellengte mag niet langer dan 1200 m (500 m voor Lon-FTT10.) Er moet een versterker worden gebruikt voor langere lengten.
Zie de aanvullende eisen voor de respectievelijke communicatievormen.
20 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Kabels
Opm.
Onze ervaring leert dat problemen op kunnen treden met communicatie door de volgende zwakke punten:
Lange draad uiteinden
Strip niet meer van de kabelmantel dan strikt noodzakelijk. Max. 3-4 cm. Twist de kabels helemaal tot aan de klemmen.
Losse uiteinden
Voorkom losse uiteinden (sterpunten) op de kabel. Voer de kabel tot het einde en dan weer terug.
Bronnen van ruis
Houd de kabel uit de buurt van bronnen van elektrische ruis en voedingskabels (relais, contactors en met name starters voor TL-verlichting vormen een sterke bron van ruis). Een afstand van tenminste 10-15 cm is voldoende.
Uiteinden kabels
Elke sectie van de datacommunicatie moet goed zijn afgesloten.
Afscherming
Raadpleeg de betreende communicatievormen. De afscherming moet doorlopen van de eerste tot de laatste regelaar.
Kabelgoot
Wanneer de kabel in een goot ligt met andere kabels bestaat er een sterk risico dat elektrische ruis wordt overgedragen. Blijf uit de buurt van voedingskabels.
Wanneer de kabel in een kabelgoot ligt moet de hele kabel worden uitgevoerd, direct naar de regelaar. De snelle oplossing waar alleen de aders er worden uitgevoerd zal problemen opleveren
Min 10-15cm
.
Max 10-15cm
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 21
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Kastmontage
Wanneer regelaars zijn geïnstalleerd in een kast moet de interne bekabeling ook voldoen aan de gestelde eisen. Gebruik deze bekabeling wanneer één of meer regelaars zijn geïnstalleerd in een kast. De korte aansluitingen tussen de regelaars moeten ook zijn uitgevoerd met de correcte kabeltypen.
Houd afstand tot relais, hun kabels en andere zaken die elektrische ruis uitzenden.
Busstandaarden
die worden gebruikt met de regelaars zijn: LONbus RS-485, MODbus RS-485. Standaarden deniëren het type elektrische signalen en de “taal” die wordt gebruikt op de bus. Signalen worden verstuurd met een spanning van 5V en een snelheid van duizenden bits per seconde, maar dit kan niet worden gemeten door gangbare spanningsmeters. Er is een oscilloscoop nodig om het signaal zichtbaar te maken.
Min 10-15cm
Lon RS-485 bus & bedrading
De kabel moet zijn voorzien van afscherming De kabel wordt aangesloten van regelaar naar regelaar en er zijn geen vertakkingen (sterpunten) toegestaan op de kabel. Wanneer de kabel langer is dan 1200 meter moet een versterker van het type AKA 223 worden gemonteerd. Wanneer de datacommunicatiekabel door een omgeving met elektrische ruis gaat dat het signaal stoort, dan moet(en) één of meer versterker worden geplaatst om het signaal te stabiliseren.
Aders
De twee draden zijn gelust vanaf het apparaat. Er zijn geen polarisatievereisten. Op sommige regelaars zijn de klemmen aangeduid met A en B. Op andere is er geen aanduiding. Zo niet, dan zijn de aansluitingen identiek. Wanneer de afscherming wordt gebruikt, dan moet deze ook worden aangesloten op het systeem unit en eventuele versterkers. Een afscherming moet altijd worden gelust van apparaat naar apparaat. De afscherming mag nergens anders op worden aangesloten.
Lon RS-485 bus
RS-485
Systeem
Bedrading
max. 1200 m
Lon RS-485
OK
OK
OK
22 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
MOD-bus
Deze vorm van datacommunicatie kan worden toegepast in de reeks:
y EKC en sommige AK-CC regelaars
y Het systeemapparaat moet dan een AK-SM 720 of AK-SM 800 zijn.
Bedrading
De kabel moet zijn voorzien van afscherming De kabel wordt aangesloten van regelaar naar regelaar en er zijn geen vertakkingen (sterpunten) toegestaan op de kabel. Wanneer de kabel langer is dan 1200 m dan moet een versterker van het type AKA222 worden gemonteerd.
Wanneer de datacommunicatiekabel door een omgeving met elektrische ruis gaat dat het signaal stoort moet(en) één of meer versterkers worden toegevoegd om het signaal te stabiliseren.
AK-SM
MOD
max. 1200 m
32
32
Aders
De draden worden doorgelust van apparaat naar apparaat:
y A is aangesloten op A.
y B is aangesloten op B. De afscherming moet worden aangesloten op de systeemunit, alle regelaars en eventuele versterkers. Een afscherming moet altijd worden gelust van apparaat naar apparaat. De afscherming mag nergens anders op worden aangesloten. De afscherming wordt geaard binnen de systeemunit en mag niet worden geaard op enige andere wijze.
MOD
A+ B- A+ B- A+ B-
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 23
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Display EKA 163/164
L<15m
Max 15m
Max. 1000 m
RS MOD
Datacommunicatie
L<15 m
54 55 56 57
A+
A B
12V
B-
58
EKA 163A/164A
Adressering
Elke regelaar moet een uniek adres hebben in het bereik 1 tot 120. Dit adres kan worden ingesteld via parameter “o03” of m.b.v. een draaischakelaar, afhankelijk van het type regelaar. Wanneer parameter “o03” en “o04” niet zichtbaar zijn betekent dit dat de communicatiekaart niet als aanwezig wordt gezien door de regelaar.
verwijderen van een communicatiekaart.
Er kan een netwerkscan worden uitgevoerd door het systeem om de aangesloten adressen te ontdekken. Het is belangrijk dat elk adres slechts éénmaal wordt gebruikt.
Displaycommunicatie
Op sommige regelaars is het mogelijk om een display te plaatsen, dit kan worden gedaan op twee manieren:
y Op korte afstanden, minder dan 15 m, kan een direct aangesloten
y Op langere afstanden, tot 1000 m, moet een Modbus display
In het laatste geval moet voor de activering van de communicatie tussen het display en de regelaar het adres worden ingesteld in parameter “o03”.
Zet altijd de voeding uit vóór het plaatsen/
type display worden gebruikt.
worden gebruikt met een communicatiekabel.
Problemen oplossen
Het oplossen van problemen m.b.bt. de communicatie met een oscilloscoop kan lastig zijn maar een paar basis controles kunnen worden gedaan:
y Zijn alle regelaars en systemen correct geaard? y Zijn afsluitweerstanden aangebracht en hebben ze een correcte
waarde van 120 Ohm?
y Komt de afscherming niet ergens in contact met de aarde?
Dat kan worden gecontroleerd met een Ohm-meter. Ontkoppel de bekabeling van het systeem voordat u gaat meten tussen
afschermin y Zijn de gebruikte communicatiekaarten van het juiste type? y Wanneer Modbus wordt gebruikt, wordt dan de polariteit
overal aangehouden?
g en de aarde.
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
© Danfoss A/S (EL-MSSM/AZ), 2014-Mei
Loading...