Meten van een temperatuur 4
Temperatuursensor, type EKS 111 5
Temperatuursensor, type EKS 211 5
Plaatsing temperatuursensoren 6
Sensoren rondom de verdamper 6
S1 en S2 sensoren 7
Monteren van S2 sensor op verticale leiding 7
Monteren van S2 sensor op horizontale leiding 7
Meten van een druk 8
Plaatsing druksensoren 11
Druksensor in vloeistoeiding met pulsdemper 12
Met het gebruik van elektronische regelaars zoals Danfoss
ADAP-KOOL® producten, moeten de installatievereisten worden
aangehouden om te waarborgen dat alle elektrische aansluiting
druk- en temperatuursensoren en eventuele netwerkaansluitingen
correct zijn zodat de unit werkt zoals behoord.
Hierna volgen enkele algemene richtlijnen
y Temperatuuringangen
Het is heel belangrijk dat het juiste type temperatuursensor
wordt gebruikt voor het temperatuurbereik en de meettoepassing
en dat het sensorsignaal compatibel is met de elektronische
koelregelaar (raadpleeg de technische handleiding voor de regelaar om te waarborgen dat de juiste temperatuursensor wordt gebruikt).
y Sensortypen
Het productprogramma van temperatuursensoren voor
koeltechniek bestaat uit twee belangrijke families: AKS en EKS.
Deze sensorelementen zijn gebaseerd op drie technologieën:
Pt, PTC en NTC.
en,
Type temperatuursensor:
AKS11, AKS12, AKS21, AK-HS 1000
Pt sensor
Deze sensoren staan ook bekend als RTD´s, Resistance Temperature
Detectors. Het sensorelement is gemaakt van platina, bijvoorbeeld
Pt1000, waarbij het getal de nominale weerstand aangeeft bij
0°C, in dit geval 1000 Ω. De weerstand neemt 4Ω toe per 1°C. De
sensorkarakteristiek is lineair. Deze sensoren zijn van het type AKS.
De tolerantie van een Pt1000 sensor is minder dan ± (0,3 + 0,005 T).
Dit betekent een temperatuurafwijking van minder dan 0,5 graden
voor koeltoepassingen.
De Pt1000 sensor moet worden gebruikt voor
levensmiddelenregistratie
en de regeling van oververhitting,
omdat ze voldoen aan de tolerantieeisen van EN 60751 klasse
B en dus voldoen aan de HACCP eisen van EN 12830, EN 13485.
Verlenging van sensorkabels
Bij het verlengen van een sensorkabel kan de nieuwe
weerstandswaarde van de langere kabel aanleiding geven tot een
meetfout. Het wordt aanbevolen dat de totale kabelweerstand
niet groter moet zijn dan 2 Ω hetgeen overeenkomt met een
meetfout van 0,5°C (Pt1000 Ω).
Opm.
Tot 50 m gebruik 0,75 mm²
Tot 100 m gebruik 1,5 mm²
Tot 150 m gebruik 2,5 mm²
De algemene weerstandswaarden voor kabels zijn:
y -2,4Ω/100m voor ader dwarsdoorsnede van 0,75 mm².y -1,4Ω/100m voor ader dwarsdoorsnede van 1,5 mm².y -0,4Ω/100m voor ader dwarsdoorsnede van 2,5 mm².
De PTC sensor dankt haar naam aan het feit dat het sensorelement
is voorzien van een Positieve Temperatuur Coëciënt.
Het sensorelement is een halfgeleider, bijvoorbeeld PTC1000
waarbij het getal de nominale weerstand aangeeft bij 25°C.
De sensorkarakteristiek is bijna lineair, maar niet gestandaardiseerd
aangezien de producent haar eigen karakteristieken kan deniëren.
Bij Danfoss is de EKS111 een PTC1000 type.
De PTC temperatuursensor type EKS111 mag niet worden gebruik
voor wettelijke temperatuursregistraties, omdat ze niet voldoen aan
de eisen EN 12830, EN 13485 of voor regeling van oververhitting,
omdat ze niet de vereiste nauwkeurigheid van +/- 0,5 K hebben.
R (type) OhmTemp. °CFout KTemp °F
1679100+/-3,5212
157590194
147580176
137870158
128660140
119650122
111140104
10293086
99025+/-1,377
9512068
8771050
807032
740-1014
677-20-4
617-30-22
562-40-40
510-50-58
485-55+/-3,0-67
Temperatuursensor, type EKS 211
NTC sensor
Het sensorelement in NTC´s is een thermistor met een Negatieve
TemperatuurCoecient.
De sensorkarakteristiek wordt gedenieert door een nummer, dat
net als bij PTC´s de nominale weerstand aangeeft bij 25 °C
een β-waarde die de karakteristiek van de curve denieert.
Vanwege de grote variëteit van de karakteristieken is het niet mogelijk
om een standaard NTC-sensor te ontwikkelen die gebruikt kan worden
voor alle regelaartypen. Dus moet u een “originele” NTC-sensor
installeren tijdens onderhoud om te waarborgen dat de regelaar
correct werkt.
Temperatuursensor, type EKS 211
De NTC temperatuursensor type EKS211 mag niet worden gebruik
voor wettelijke temperatuurregistraties, omdat ze niet voldoet aan
de eisen EN 12830, EN 13485 of voor regeling van oververhitting,
omdat ze niet de vereiste nauwkeurigheid van +/- 0,5 K heeft.
en door
R_nom OhmTemp. °CTemp °F
631,080176
743,275167
878,970158
104465149
124760140
149555131
180350122
218645113
266540104
32663595
40293086
50002577
62462068
78551559
99511050
12696541
16330032
21166-523
27681-1014
36503-155
48614-20-4
65333-25-13
88766-30-22
121795-35-31
169157-40-40
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 5
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Plaatsing temperatuursensoren
Het is heel belangrijk dat tijdens het installatieproces en
servicewerkzaamheden de juiste positie en montage van alle
temperatuursensoren in acht wordt genomen overeenkomend met
de Danfoss aanbevelingen
verkeerde temperatuurmetingen die worden gebruikt door de
regelaar hetgeen kan leiden tot een onjuiste werking.
. Incorrecte montage kan leiden tot
Ø=
Ø=
125
in.
8
12 - 16mm
341
1
8
18 - 26mm
in.
12
1
2
3
4
12
1
2
3
4
Sensoren rondom de verdamper
Benoeming van temperatuursensoren & druksensoren in
Danfoss regelaars
y S1: Temperatuursensor die de verdampingstemperatuur meet
(kan worden gebruikt als minder nauwkeurige meting
de verdampingstemperatuur zonder de noodzaak voor
een druksensor)
y Pe
: Druksensor die de werkelijke verdampingsdruk meet
(voorkeursmethode)
y S2: Zuigtemperatuur uitlaat van de verdampery S3
: Aanzuiglucht van de verdamper
y S4
: Uitblaaslucht van de verdamper
y S5
: Ontdooistopsensor wanneer ontdooiing wordt gebruikt
y S6
: Wordt gebruikt als productsensor (type AK-HS1000, HACCP
voldoet aan levensmiddeleneisen)
van
Ø=6.5
S6S4
MM
NB!
Pe
S2
S5
Sensoren rondom de compressor condensor set
y Po
: Druksensor - zuigdruk
y Pc
: Druksensor - persdruk
y Ss
: Temperatuursensor - Zuigtemperatuur voor bepalen van
de oververhitting op de zuigleiding in combinatie met
zuigdruk Po
y Sd
: Temperatuursensor - Perstemperatuur
y Sc3: Temperatuursensor - Buitentemperatuur van de lucht die
door de condensor wordt aangezogen
6 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
S
S3
PoPc
S
S
CS
Sd
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
S1 en S2 sensoren
S1 en S2 sensoren meten de verzadigingstemperatuur en temperatuu
van de oververhitte gassen.
y S1
: Deze sensor meet de verdampingstemperatuur van de
verdamper en moet daarom worden gemonteerd op het
koudste punt van de verdamper, normaal gesproken de
eerste retourbocht.
De meetwaarde moet worden gecontroleerd met de
zuigdrukmanometer om te bevestigen dat de druk- en
temperatuurverhouding correct is, anders zal de regeling
van de oververhitting incorrect zijn.
Waar en hoe monteren van de S1 sensor
r
S1
S1S1A
S1
B
B
y S2: De sensorfunctie moet de temperatuur van het koelmiddel
meten dat uit de uitlaat van de verdamper komt en heeft
zo hetzelfde doel als een bulb van een thermostatisch
expansieventiel en moet exact volgens dezelfde regels
worden geplaatst.
Alleen een Pt1000 AKS11 type sensor mag worden gebruikt,
omdat dit het enige type is dat de noodzakelijke
nauwkeurigheid biedt die nodig is voor dit doel.
Monteren van S2 sensor op verticale leiding
Stalen leidingen
Wanneer stalen leidingen worden gebruikt op de verdamperuitlaat
moet het oververhittingssignaal worden gemeten m.b.v. een
insteeksensor om een correct signaal te verkrijgen. Dit is absoluut
noodzakelijk om een goede inspuitregeling te krijgen.
Koperen leidingen (groter dan 54 mm)
Met grotere leidingdiameters neemt ook de materiaaldikte toe.
Een grotere dikte betekent ook een groter temperatuurverschil
tussen de binnen- en buitentemperaturen. U moet hier ook een
insteeksensor gebruiken.
Waar en hoe monteren van de S2 sensor
A
S2
Monteer op een verticale leiding indien mogelijk en niet te
dicht bij bocht en niet te ver van de verdamperuittrede
,
S2 B
AA
De sensor moet
op de leiding worden
gemonteerd met uitsluitend
contact pasta en de sensor
moet geïsoleerd worden.
S2
Doorsnede A-A
Leidingisolatie
S2 sensor
Doorsnede A-A
Door oliespatten kan het
signaal verstoord worden
Monteren van S2 sensor op horizontale leiding
De sensor moet
Indien gemonteerd op een horizontale leiding hangt de positie af
van de diameter van de leiding.
y Monteer op 1 uur wanneer de diameter tussen 1/2 en 5/8 inch
(12-16 mm) ligt.
y Monteer op 2 uur wanneer de diameter tussen 3/4 en 1- 1/8
inch (18-26 mm) ligt.
y Monteer op 4 uur wanneer de diameter groter is dan 1- 1/2 inch
(38 mm) ligt.
y Gebruik een insteeksensor wanneer u wilt meten op een stalen
leiding.
B
B
Doorsnede B-B
op de leiding
worden gemonteerd
met uitsluitend
contact pasta en de sensor
moet geïsoleerd worden
S2
S2 sensor
Leiding
Isolatie
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 7
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Meten van een druk
Het is heel belangrijk dat het juiste type druksensor wordt
gebruikt voor het drukbereik en de meettoepassing en dat het
druksensorsignaal compatibel is met de elektronische regelaar
(raadpleeg de technische handleiding van de regelaar om te waarborgen dat de juiste druksensor wordt gebruikt).
AKS ratiometrisch
Typ eWerkbereik [bar]Toegestane werkdruk PB [bar]
AKS 2050-1 tot 59100
-1 tot 99150
-1 tot 159250
AKS 32, versie 1-5V
WerkbereikMax. werkdruk PB
LP
HP
AKS 32, versie 0-10 V
LP
HP
AKS 33, versie 4-20mA
LP
HP
-1 --> 6 [bar]33 [bar]
-1 --> 12 [bar]33 [bar]
-1 --> 20 [bar]40 [bar]
-1 --> 34 [bar]55 [bar]
WerkbereikMax. werkdruk PB
-1 --> 5 [bar]33 [bar]
-1 --> 9 [bar]33 [bar]
-1 --> 21 [bar]10 [bar]
-1 --> 39 [bar]60 [bar]
WerkbereikMax. werkdruk PB
-1 --> 5 [bar]33 [bar]
-1 --> 6 [bar]33 [bar]
-1 --> 9 [bar]33 [bar]
-1 --> 12 [bar]33 [bar]
-1 --> 20 [bar]40 [bar]
-1 --> 34 [bar]55 [bar]
0 --> 16 [bar]40 [bar]
0 --> 25 [bar]40 [bar]
8 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Druksensor
Bereik en type signalen
Een druksensor meet een druk en zal deze meting omvormen
in een elektrisch signaal zodat het over een grotere afstand kan
worden “verzonden”.
Een druksensor heeft een voeding nodig, meestal wordt deze
geleverd door de regelaar waarop de sensor is aangesloten.
Vergeet niet dat sensoren over het algemeen de “ogen” van een
regelaar zijn.
Hoe beter ze zijn geselecteerd en geplaatst, des te beter de regelaar
zijn werk kan doen.
Er zijn twee belangrijke gegevens nodig om een druksensor
te deniëren:
1. Het drukbereik, afhankelijk van de toepassing waar de
druksensor nodig is.
In een traditioneel koelsysteem vinden we doorgaans twee
verschillende drukbereiken, de verdampingsdruk (LP) en de
condenstatiedruk (HP).
Dit gebeurt bij verschillende drukken aangezien het drukbereik
van de druksensor voor de lage druk anders
de hoge druk. Een bereik van -1 tot 12 ba
gebruikt voor de lage druk en een bereik van -1 tot 34 bar
wordt gebruikt voor de hoge druk. Het is belangrijk voor de
nauwkeurigheid van het signaal dat het bereik correct wordt
geselecteerd op basis van de toepassing.
Voorbeeld:
Wanneer u een druk moet meten van 5 bar, dan zal een druksensor
van -1 tot 12 bar een betere nauwkeurigheid bieden dan een
van -1 tot 34 bar.
zal zijn dan die voor
r wordt doorgaans
2. Het type elektrisch signaal, kan stroom [mA] of spanning zijn
[V]. In de twee genoemde typen is het uitgangssignaal direct
proportioneel aan de druk.
Hoe kan ik een waarde vinden van een verwacht signaal voor
een bekende druk?
Voorbeeld:
Een druksensor met een bereik van -1 tot 12 bar wordt gebruikt.
De druk in het systeem is 5 bar. Het totale drukbereik is dus van
-1 tot 12 bar, in totaal dus 13 bar (+12-(-1)).
Voor een 4-20 mA sensor, wordt een signaal van 4 mA
uitgezonden voor een druk van -1 bar en 20 mA bij 12 bar.
Het uitgangssignaal is van 4 tot 20 mA en dus een totaal bereik
van 16 mA (20-4). We delen de 16 mA door 13 bar en dit resulteert
in 1,23 mA/bar. We vermenigvuldigen nu het aantal bar, te
beginnen bij -1bar, dus 1+5 = 6 bar met 1,23. Uitkomst = 7,38
mA en tot slot tellen we het beginpunt daarbij van 4 mA (niet
“0” !!) daarbij op voor het uiteindelijke antwoord: 11,38 mA voor
een druk van 5 bar.
Deze waarde kan gemakkelijk worden gecontroleerd m.b.v. een
stroommeter in serie geschakeld met de sensordraden.
Voor een 0-10 V sensor, wordt een signaal van 0 V uitgezon
voor een druk van -1 bar en 10 V bij 12 bar. Het totale drukbereik
is dus van -1 tot 12 bar, in totaal dus 13 bar (+12-(-1)).
Het uitgangssignaal is van 0 tot 10V en dus een totaal bereik
van 10 V.
We delen de 10 V door 13 bar en dit resulteert in 0,77 V/bar.
We vermenigvuldigen nu het aantal bar, te beginnen bij -1bar, dus
1+5 = 6 bar met 0,77. Uitkomst = 4,62 V voor een druk van 5 bar.
Deze waarde kan gemakkelijk worden gecontroleerd m.b.v. een
spanningsmeter in serie geschakeld met de sensordraden.
den
1
3
R
2
L
U
B
4-20 mA uitgang, 2-draads (+,-)
1
3
R
2
L
U
B
0-10V of 1-5V uitgang, 3-draads (+, s, -)
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 9
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Voor de ratiometrische druksensoren, is het uitgangssignaal
niet alleen proportioneel aan de druk, maar ook direct afhankelijk
van de spanning van de voeding.
Dit is het type druksensor dat doorgaans wordt gebruikt op
de meeste regelaars. Het uitgangssignaal van de sensor wordt
gepresenteerd als een percentage van de spanning van de
voeding Voorbeeld: 10….90% van [V] voeding.
Laten we een voorbeeld nemen voor een ratiometrische sensor
een druksensor met een bereik -1 tot 12 bar wordt gebruikt.
De druk in het systeem is 5 bar en de voedingsspanning is 5
VDC. Het laagste signaal zal voor -1 bar zijn en overeenkomen
met 10% van de stroomtoevoer, dus 0,5 V.
Het hoogste signaal zal voor 12 bar zijn en overeenkomen met
90% van de stroomtoevoer, dus 4,5 V.
Een signaal van 0,5 V wordt uitgestuurd voor een druk van -1 bar
en 4,5 V voor 12 bar. Het totale drukbereik is dus van -1 tot 12 bar,
in totaal dus 13 bar (+12-(-1)). Het uitgangssignaal is van 0,5V
tot 4,5V wat een totaal bereik betekent van 4 V (4,5-0,5).
We delen de 4 V door 13 (bar) en dit resulteert in 0,3 V/bar.
We vermenigvuldigen nu het aantal bar, te beginnen bij -1 bar,
dus 1+5 = 6 bar met 0,3. Uitkomst = 1,8 V en tot slot tellen we
het beginpunt daarbij van 0,5 V (niet “0” !!) daarbij op voor het
uiteindelijke antwoord: 2,3 V voor een druk van 5 bar.
Deze waarde kan gemakkelijk worden gecontroleerd met een
spanningsmeter op de sensordraden, maar u moet niet alleen
het signaal meten, maar ook de waarden van de voeding om
een correct antwoord te geven.
:
1
3
R
2
L
U
Ratiometrische [V] uitgang, 3-draads (+, s, -)
B
10 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Plaatsing druksensoren
Sensormontage
Het is heel belangrijk dat tijdens het installatieproces en
servicewerkzaamheden de juiste positie en montage van alle
druksensoren in acht wordt genomen overeenkomend met
de Danfoss aanbevelingen. Incorrecte montage kan leiden tot
verkeerde druksignalen die worden gebruikt door de regelaar
hetgeen kan leiden tot een onjuiste werking.
Aansluiten kabel
De druksensor moet worden gemonteerd voordat de kabel wordt
bevestigd om het draaien van de kabel te voorkomen
Orientatie
Kan horizontaal of verticaal worden gemonteerd, maar niet met de
drukaansluiting naar beneden gericht, bijvoorbeeld niet aan de
onderkant van de leiding om verontreiniging door olie of vuil te
voorkomen. Aansluitkabel naar beneden gericht om water in de
kabeldoorvoer te voorkomen.
Heetgasleiding
Gebruik een afstandsbus om de temperatuurinvloed op
heetgasleidingen te reduceren om oververhitting van de
druktransmitter te voorkomen.
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 11
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Druksensor in vloeistoeiding met pulsdemper
y Cavitatie, vloeistofslag en drukpieken kunnen optreden in met
vloeistof gevulde systemen met wijzigingen in de stroomsnelheid,
bijvoorbeeld door het snel sluiten van een ventiel of het stoppen
en starten van een pomp. Het probleem kan optreden aan zowel
de intrede als de uittrede, zelfs bij een relatief lage werkdruk.
y Drukpulsen beperken normaal gesproken niet de levensduur
van een druksensor, echter voor de regelaar of de drukweergave
apparatuur kan het wenselijk zijn het signaal van de druksensor
te dempen of te lteren.
y Demping kan worden uitgevoerd door elektronica in de regelaa
of met behulp van het aansluiten van de sensor op de installatie
via normale dempingsspoelen (capillaire leiding).
y Het is ook mogelijk om speciale druksensoren te bestellen met
een dempingsdoorlaat.
Wanneer een regelklep is gemonteerd aan de uittrede van een
verdamper, moet een aparte druksensor worden gemonteerd
voor de overige regelaars op de centrale zuigleiding wanneer de
verdamperregelaars een druksensor gebruiken voor het meten
van de zuigdruk.
r
Dempingsdoorlaat
AKS 32R
AKS 32R
AKS 32R
12 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Elektrische aansluitingen
Pulsbreedtemodulatie elektronisch bediend
expansieventiel type AKV
Met AC spoel (wisselstroom)
Op onze huidige regelaars (AK-CC) wordt de voeding voor de AC
spoel door de regelaar geschakeld.
Opm.
Gebruik geen schakelaar of zekering tussen de uitgang en
de AKV-spoel.
Met DC spoel (gelijkstroom)
Bij oudere regelaars (AKC of EKC) kwam de voeding direct van de
regelaar naar de DC-spoel.
56
~
230V a.c.
~
230V a.c. spoel
15
230V d.c.
14
Stappenmotor elektronisch bediend
expansieventiel type ETS
Op sommige regelaars mag de afstand tussen regelaar en ETS
ventiel max. 5 meter bedragen.
Wanneer de kabellengte groter is dan 5 meter moet een lter
worden gebruikt op sommige regelaars, om de bekabeling te
verlengen tot 50 m.
Zie voor meer informatie de instructie of handleiding van de
specieke regelaar.
Filter
Het lter moet naast de regelaar worden geplaatst.
L < 5m
ETS
L
5m < L < 50m
ETSAKA 211
L
ETS
AKA 211
4x10mH
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 13
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
1
Toepassing
Digitale input (DI) / Digitale uitgang (DO)
Digitale uitgangNC/NO
U moet er zich bewust van zijn welk type contact u heeft.
3132 3339 40 4142 43 44 45 46 47 48 49 50
2516 17 18 19
Digitale ingang potentiaalvrije contacten
Spanningsloos getekend
Algemeen
De tekeningen (met name de digitale uitgangen) van de
elektrische aansluitingen worden altijd weergegeven zonder
aangesloten voedingsspanning.
~~
1
V/Ω
Ω
SIGGND
Relais of
AKV-spoel
110/230V
C24NO NC
1 2 3
DI1DI2
24 25
24 25
Gedeelde sensoren en AKV
Temperatuursensor
Elke regelaar heeft zijn eigen temperatuursensoringang nodig.
Druktransmitter
Het signaal van één ratiometrische druksensor kan worden
ontvangen door max. 10 regelaars, maar alleen wanneer er
geen signicantie drukverschillen zijn tussen de verdampers
die geregeld moeten worden.
AKV
Gebruik slechts één AKV-spoel voor één solid state uitgang.
(“Pulsebreedte modulatie elektronisch bediendexpansieventiel type AKV“) op pagina 13.
Externe start/stop regeling
Sommige regelaars kunnen extern worden gestart en gestopt via
een contactfunctie die is aangesloten op de regelaar.
De functie moet worden gebruikt wanneer de compressor wordt
gestopt.
De regelaar sluit dan het inspuitventiel zodat de verdamper niet
wordt gevuld met koudemiddel.
AKS 32R info
AKS 32R info
+ - uit
1 2 3
blauw
bruin
30 31 32
+ s
Max. 0,5 A
Lekkage < 1mA
Max 1 stuks AKV
zwart
30 31 32
+ s
Het signaal van één druksensor kan
worden ontvangen door max. tien regelaars
Solid State uitgangDO1 (voor AKV-spoel)Max 240 VAC.
Start/Stop
14 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Regeling
Ingangen en uitgangen
Elektronische regelaars hebben een aantal ingangen en uitgangen
dat de meting en regeling van verschillende taken gerelateerd
aan koeling mogelijk maakt, voornamelijk voor verdampers en
compressor-condensorsets.
Ingangen kunnen ruwweg worden verdeeld in 2 typen:
y Analoge ingangen die meestal zijn voor temperatuur- of
druksensoren, waarbij de meetwaarden °C/°F of bar/psi zijn,
(zie METEN).
y Digitale ingangen die meestal zijn voor contact- of
spanningsdetectie, waarvan de meetwaarden AAN/UIT zijn,
(zie AANSLUITING).
Uitgangen kunnen worden verdeeld in verschillende typen zoals:
y Digitale uitgangen die typisch elektomechanische relais zijn.y Elektronische uitgangen
zijn voor regeling van elektronische expansieventielen zoals
AKV of ETS.
y Analoge uitgangen die meestal een 0 - 10 VDC signaal
genereren voor informatie of aanvullende regeling.
Zie het voorbeeld hiernaast
Bediening
genereren pulssignalen die meestal
1
S2
S3
18 19 20 21 22 23 24 25 26
wit
zwart
rood
groen
ETS
S2 S3
Display
De waarden worden weergegeven in drie karakters en met een
instelling kunt u bepalen of de temperatuur in °C of in °F moet
worden weergegeven.
LED’s op het display
De LED’s op het display gaan branden wanneer het betreende
relais is geactiveerd.
De LED’s gaan knipperen wanneer er een alarm is.
In deze situatie kunt u de foutcode tonen in het display en het
alarm bevestigen door kort op de bovenste knop te drukken.
De toetsen
Wanneer u een instelling wilt wijzigen dan geven de bovenste en
onderste toetsen een hogere of lagere waarde, afhankelijk van de
knop die u indrukt. Voordat u de waarde wijzigt, moet u toegang
tot het menu hebben. Als u de bovenste toets enkele seconden
ingedrukt houdt komt u in de kolom met parameters. Zoek de
parameter die u wilt wijzigen en druk op de middelste toets zodat
de waarde voor de parameter wordt getoond. Wanneer u de waarde
heeft gewijzigd, sla dan de nieuwe waarde op door nogmaals op de
middelste toets te drukken.
Voorbeelden:
Instelmenu
1. Druk op de bovenste toets totdat een parameter r01 wordt getoond
2. Druk op de bovenste of onderste toets en zoek een parameter die
u wilt wijzigen
3. Druk op de middelste toets totdat de parameterwaarde wordt getoond
4. Druk op de bovenste of onderste toets en selecteer de nieuwe waarde
5. Druk weer op de middelste toets om de waarde op te slaan
y Door kort op de bovenste toets te drukken. Wanneer er meerdere
alarmen zijn kunt u die vinden in een scroll lijst. Druk op de bovenste
of onderste toets om door de lijst te bladeren.
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 15
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Instellen temperatuur
1. Druk op de middelste toets totdat de temperatuurwaarde
wordt getoond
2. Druk op de bovenste of onderste toets en geef de nieuwe waarde
3. Druk weer op de middelste toets om de instelling te bevestigen
Uitlezen van de temperatuur van de ontdooisensor (of productsensor,
indien geselecteerd in “o92”)
y Kort de onderste toets indrukken
Handmatig starten of stoppen van een ontdooiing (of productsensor,
indien geselecteerd in “o92”)
y Druk gedurende vier seconden op de onderste toets
Verdamperregelaars
Regelaars voor verdampers zijn voorzien van ingebouwde functies
waardoor ze de noodzakelijke taken uit kunnen voeren voor
de regeling van de koeltoepassing, inclusief verdampers zoals
koelcellen, koelmeubels, etc.
Omdat de regelaars elektronisch zijn, hebben ze een grote keuze
in de beschikbare functionaliteiten in een zeer compact formaat
en dit biedt een grote exibiliteit qua gebruik.
Toegang tot de functies is eenvoudig dankzij het gebruik van
een display met toetsen, waarmee toegang tot een lijst met
de verschillende parameters mogelijk is. In principe is geen
programmering nodig, slechts het instellen van parameterwaarden.
Hiernaast wordt uitgelegd hoe de parameters gekozen kunnen
worden via het display en de toetsen.
Parameters
Parameters zijn in “groepen” geplaatst gerelateerd aan hun functies.
Voorbeeld:
Thermostaat gerelateerde functies zijn allemaal in de groep
parameters geplaatst die begint met de letter “r” gevolgd door
een getal.
Toegang tot het thermostaat dierentie krijgt u via parameter “r01”
en de waarde is uitgedrukt in graden Kelvin (om aan te geven dat
het om een verschil gaat). In alle regelaars verwijst “r01
dierentie en zo wordt het gebruik van de verschillende regelaars
veel gemakkelijker. Dit geldt ook voor de andere parameters.
y Groep “r..” verwijst naar thermostat gerelateerde functies.y Groep “A..” verwijst naar alarminstellingen en functies.y Groep “C..” verwijst naar compressorfunctiesy Groep “D..” verwijst naar ontdooifunctiesy Groep “F..” verwijst naar ventilatorfuncties.y Groep “h..” verwijst naar HACCP temperatuur.y Groep “n..” verwijst naar instellingen gerelateerd aan het
gebruik van elektronisch expansieventielen.
y Groep “t..” verwijst naar de real-time klok.y Groep “o..
” verwijst naar diverse functies, zoals adressering,
deurfuncties, koudemiddel, etc.
De uitlezingen zijn te vinden in de “u..” groep voor het uitlezen
van sensorwaarden en de status van ingangen en uitgangen,
zoals de openingsgraad van het elektronisch expansieventiel
(EEV) of de oververhitting. Dit zijn handige aanwijzingen voor
de servicemonteur, waardoor hij kan zien wat de regelaar “ziet”
en een snelle diagnose kan stellen in geval van problemen.
” naar de
VervolgCode 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Service
Temperatuur gemeten met S5 sensoru09 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Status op DI1 ingang. aan/1=geslotenu10 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Daadwerkelijke ontdooitijd (minuten)
Temperatuur gemeten met S3 sensoru12 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Status dag/nachtregeling
(aan of uit) 1=aan
Temperatuur gemeten met S4 sensoru16 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Thermostaattemperatuuru17 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Draaitijd van de thermostaat (koeltijd)
(producttemperatuur)
Status DI2 uitgang. aan/1=geslotenu37 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Luchttemperatuur . Gewogen S3 en S4u56 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Gemeten temperatuur voor
alarmthermostaat
Status koelrelais** u58 1 1 11
Status ventilatorrelais** u59 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Status ontdooirelais** u60 1 1 1 1 11 1 1 1
Status randverwarmingsrelais** u611 1 1 111 1
Status alarmrelais
Status lichtrelais
Status relais ventiel in zuigleiding
u11
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u13 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u18 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u20 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u36 1 1 1 1 1 1 1 11
u57 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
** u62
11 111
** u63
1 111 1 1 1 1
** u64
1
16 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Wat doet de regelaar...?
Via statusmeldingen geeft de regelaar informatie over het huidige gedrag.
Voorbeeld:
“S11” geeft aan de de koeling is gestopt omdat de thermostaat is uitgeschakeld.
“S14” geeft aan dat ontdooiing bezig is.
S0Normale regelingS23Adaptieve regelingS46
S1Wachten op het einde van de gecoördineerde
ontdooiing.
S2Comp. moet tenminste x min draaienS25Handmatige bediening van de uitgangenS48
S3Comp. moet gestopt blijven gedurende x minS26Geen koudemiddel geselecteerdS49
S4Verdamper afdruiptijdS27Geforceerde koelingS50
S5Hernieuwd inschakelen van relais, wacht x minS28Gestopte regelingS51
S6Dagregeling (Sout regeling)S29Schoonmaakactie actiefS52
S7Nachtregeling (Sin regeling)S30Geforceerde koelingS53
S8Volgende relais mag pas na x min inschakelenS31Deur is open (DI open)S54
S9Volgende relais mag pas na x min uitschakelenS32Vertraging van uitgangen tijdens opstartenS55
S10Gestopt door hoofdschakelaar “r12” of DIS33Verwarm. functie “r36” is actiefS56
S11Koeling gestopt door thermostaatS34VeiligheidsuitschakelingS57
S12Koel. gestopt vanwege lage SairS35Koeling AAN sectie BS58
S13Ontdooiing KVQ ventiel sluitS36Koeling UIT sectie BS59
S14Ontdooiing bezigS37Koeling AAN sectie CS60
S15Ontdooiproces: ventilatorvertragingS38Koeling UIT sectie CS61
S16Koeling gestopt door open ON ingangS39Koeling AAN sectie DS62
S17Deur is open. DI ingang is openS40Koeling UIT sectie DS63
S18SmeltfunctieS41S64
S19Modulerende thermostaatregelingS42S65
S20Noodkoeling actief door sensorstoringS43S66
S21InspuitproblemenS44S67
S22Opstarten: verdamper wordt gevuldS45S68
Voordat de regelaar wordt gestart, is het van belang te
of de metingen de juiste waarden aangeven
.
(“u”, zie het hoofdstuk “Parameters” op pagina 16).
Door middel van de parameters in de “u” groep kunt u dit controleren.
Gebruik het handleiding van de bewuste regelaar voor het vinden
van de “u
”-meetwaarden die overeenkomen met de aangesloten
sensoren en in- en uitgangen.
y Begin met het controleren dat parameter “r12” (hoofdschakelaar)
is ingesteld op OFF(0), zodat de regeling stopt.
y Zorg er hierna voor dat de juiste applicatie geselecteerd wordt
voor de uitgangen via parameter “o61”.
y Een gemakkelijke manier om de regelaar in te stellen is het
gebruiken van de vooringestelde selecties voor uw toepassing
voor ruimte/meubels/koeling/vriezen via parameter “o62”.
y Door parameter “r12” op AAN (1) te zetten wordt de regeling
direct gestart.
100% dicht
De toetsen en afdichting zijn verwerkt in het front.
Een speciale maltechniek combineert de harde frontkunststof, de
zachtere toetsen en afdichting, zodat ze een integraal onderdeel
vormen van het frontpaneel.
Er zijn geen openingen waarin vocht of vuil zich kan ophopen.
controleren
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 17
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Wat is er verkeerd....?
In geval van een storing of alarm, worden fout- en alarmcodes getoond, die direct het probleem aanduiden.
Voorbeeld:
“A1” geeft aan dat de hoge temperatuurlimiet is bereikt.
“E8” geeft aan dat de “S4” sensor kortgesloten is.
A1Hoog temperatuur alarmA24Compressor 6 storingA47Ventilator 6 storing
A2Lage temperatuur/P0 alarmA25Compressor 7 storingA48Ventilator 7 storing
A3Alarmniveau limiet bereiktA26Compressor 8 storingA49Ventilator 8 storing
A4DeuralarmA27Temperatuur behuizingA50Saux1 temperatuur
A5Max. vasthoudtijdA28Digitale ingang 1 alarmA51DO1 storing
A6“S4” uit temperatuur hoogA29Digitale ingang 2 alarmA52DO2 storing
A7“S4” uit temperatuur laagA30Digitale ingang 3 alarmA53DO3 storing
A8“S3” in temperatuur hoogA31Digitale ingang 4 alarmA54DO4 storing
A9“S3” in temperatuur laagA32Digitale ingang 5 alarmA55DO5 storing
A10InspuitprobleemA33ConguratiewijzigingA56DO6 storing
A11Geen koudemiddel geselecteerdA34Ventilator 1 storingA57DO7 storing
A12Digitale input alarmA35Ventilator 2 storingA58DO8 storing
A13Hoge temperatuur“S6”A36Ventilator 3 storingA59Schoonmaakfunctie (DI ingang)
A14Lage temperatuur “S6”A367 Ventilator 4 storingA60HACCP alarm
A15Digitale input 1 alarmA38Ventilator 5 storingA61Condensor alarm
A16Digitale input 2 alarmA39Ventilator 6 storingA62Hoog T1 alarm
A17Pc hoog alarmA40 Ventilator 7 storingA63laag T1 alarm
A18Pc laag alarmA41Ventilator 8 storingA64Hoog T2 alarm
A19Compressor 1 storingA42Amb. modusA65Laag T2 alarm
A20Compressor 2 storingA43StappenmotoralarmA66Hoog T3 alarm
A21Compressor 3 storingA44Batterij-alarmA67Laag T3 alarm
A22Compressor 4 storingA45Standby modus (“r12” of DI)A68Hoog temperatuur B
A23Compressor 5 storingA46Ventilator 5 storingA69Laag temperatuur
A70Hoog temperatuur CE1Fouten in de regelaarE24Sensor “S2” storing
A71Laag temperatuur CE2Luchtsensor open circuitE25Sensor “S3” storing
A72Hoog temperatuur DE3Luchtsensor kortsluitingE26Sensor “S4” storing
A73Laag temperatuur DE4Ontdooiingssensor open circuitE27Ontdooisensor “S5” storing
A74Adaptieve ontdooiing storingE5Ontdooiingssensor kortsluitingE28Productsensor “S6” storing
A75Adaptieve ontdooiing verdamper in het ijsE6Realtime klok storing (batterij)E29Sensor Sair storing
A76Adaptieve ontdooiing niet ontdooidE7“S4” uit sensor kortsluitingE30Sensor Saux storing
A77Pomp 1 storingE8“S4” uit sensor kortsluitingE31T1 storing
A78Pomp 2 storingE9“S4” in sensor open circuitE32T2 storing
A79Pomp 1 & 2 storingE10“S3” in sensor open circuitE33T3 storing
A80Condensor geblokkeerdE11Q-aandrijving storingE34Sensor “S3” storing B
A81“S3” aan “S4” uit omgewisseldE12AI ingangssignaal buiten bereikE35Sensor “S3” storing C
A82E13“S1” sensor open circuitE36Sensor “S3” storing D
A83E14“S1” sensor kortsluitingE37Sensor “S5” storing B
A84E15“S2” sensor open circuitE38Sensor “S6” storing B
A85E16“S2” sensor short circuitE39
A86E17“S3” sensor open circuitE40
A87E18“S3” sensor kortsluitingE41
A88E19Analoge ingang storingE42
A89E20Po drukingangsfoutE43
A90E21Niveausignaal buiten bereikE44
A91E22Signaal AKS45 buiten bereikE45
A92E23Sensor “S1” storingE46
18 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Communicatie
Waarom...?
Hoewel regelaars hun eigen onafhankelijke regeling hebben,
opent de communicatie tussen regelaars en systemen nieuwe
mogelijkheden met betrekking tot service, inbedrijfstelling,
bewaking, alarmering en optimalisatie van energie in installaties.
Sommige taken kunnen worden gecentraliseerd in het systeem,
waardoor bijvoorbeeld gepland ontdooien, gecoördineerde
ontdooiing tussen regelaars, verlichtingsregeling, geplande stop va
een koeling en optimalisatie van de zuigdruk voor energiebesparing
mogelijk wordt.
Toegang tot elke regelaar die is aangesloten op het systeem is nu
mogelijk vanaf een centraal punt, waardoor setpoints en aanpassing
aan de instellingen sneller en gemakkelijker gemaakt kunnen worden
Hoe…?
De verbinding tussen de regelaars (en systeem) wordt gerealiseerd
via een “bus”.
Een ”bus” is fysiek een specieke elektrische kabel met getwiste
kabelparen, met afscherming.
De afscherming beschermd het signaal op het kabelpaar tegen
externe storingen. Deze mag alleen worden aangesloten op de
juiste aansluiting voor de afscherming die aanwezig is op de
meeste regelaars. De afscherming mag nooit direct op de aarde
worden aangesloten, waardoor interne lters worden gebypassed.
Dit kan leiden tot ernstige communicatieproblemen en defecte
regelaars.
Communicatie ontstaat door het zenden van hoogfrequentie
digitale signalen op de kabel. Een getwist paar is dan een must
om het signaal over te dragen zonder het te vervormen. Elke
kabel heeft de neiging spanning op te slaan (capacitantie). Deze
capacitantie fungeert als een kortsluiting bij hoge frequentie.
Dus met de toename van deze capacitantie nemen ook de
verliezen toe.
n
en
.
De capacitantie wordt gecompenseerd door het spoeleect dat
wordt gegenereerd door het getwiste paar, hetgeen waarborgt dat
het signaal over de gehele kabellengte in stand blijft. De aanbevolen
aderdiameter van de bedrading moet worden aangehouden om
toename van de capacitantie van de kabel te verhogen door de
dwarsdoorsnede te verhogen.
Hoe groter hoe beter gaat dus niet op in dit geval.
Voor de elektrische signalen die over de kabel worden verstuurd
kan de volgende analogie worden gebruikt:
Een stuk pijp wordt met water gevuld en aan beide uiteinden
gesloten. Wanneer een hamer wordt gebruikt op één van de
uiteinden, dan zal een drukgolf (signaal) door de pijp verplaatsen
en botsen aan het andere uiteinde en weer teruggaan waar deze
vandaan kwam en zo mengen met de inkomende golf. Dit vervormt
het signaal. Omdat te voorkomen, moeten we aan beide uiteinden
een demper aanbrengen. Dit wordt het afsluiten van de bus genoe
en wordt gedaan door het aansluiten van weerstanden van 120 Ω
aan beide uiteinden van de kabel.
De weerstanden worden meegeleverd met het systeem.
md
=
Niet OK
!
OK
Afsluiting van de bus: 120 Ω
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 19
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Kabelselectie / afsluiting
Wanneer alle kabels zijn aangesloten op de verschillende
regelaars, dan moet de kabel worden afgesloten.
Een kabel moet aan beide uiteinden worden afgesloten.
De kabel moet worden afgesloten met behulp van een weerstand.
Een versterker zal normaal gesproken ook twee kabelsecties
afsluiten.
De afsluiting moet worden gemaakt met de 120 Ω weerstand
Busstandaarden die worden gebruikt met de regelaars zijn:
LONbus RS-485, MODbus RS-485.
Systeem
R
AB
R= 120Ω
Repeater
R
AB
Installatievereisten
Kabeltype
Kabels in getwiste paren moeten worden gebruikt en moeten zijn
voorzien van afscherming. Sommige typen communicatie vereisen
een kabel met afscherming.
De aderdiameter moet tenminste 0,60 mm zijn.
Voorbeeld van kabeltypen:
y Belden 7703NH, enkele draad 1 x 2 x 0,65 mm, met afscherming.y Belden 7704NH, enkele draad 2 x 2 x 0,65 mm, met afscherming.y LAPP UNITRONIC Li2YCY (TP), meerdraads 2 x 2 x 0,65 mm, met
afscherming.
y Dätwyler Uninet 3002 4P, enkele draad 4 x 2 x 0,6 mm, met afscherming.
Aders
De aders in de kabel die wordt aangesloten op de regelaar moeten
correct zijn. Als er bijvoorbeeld vier aders in de kabel binnen de
afscherming zijn, kunt u niet gewoon vrij de kleuren kiezen. De
aders zijn getwist in paren, bijvoorbeeld 2 en 2 en u moet een paar
gebruiken dat om elkaar is getwist.
Wanneer er verschillende "vrije" paren beschikbaar zijn in de
kabel, dan mogen ze voor niks anders worden gebruikt dan
datacommunicatie.
R= 120Ω
Kabellengte
De kabellengte mag niet langer dan 1200 m (500 m voor Lon-FTT10.)
Er moet een versterker worden gebruikt voor langere lengten.
Zie de aanvullende eisen voor de respectievelijke communicatievormen.
20 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Kabels
Opm.
Onze ervaring leert dat problemen op kunnen treden met
communicatie door de volgende zwakke punten:
Lange draad uiteinden
Strip niet meer van de kabelmantel dan strikt noodzakelijk.
Max. 3-4 cm. Twist de kabels helemaal tot aan de klemmen.
Losse uiteinden
Voorkom losse uiteinden (sterpunten) op de kabel. Voer de kabel
tot het einde en dan weer terug.
Bronnen van ruis
Houd de kabel uit de buurt van bronnen van elektrische ruis en
voedingskabels (relais, contactors en met name starters voor
TL-verlichting vormen een sterke bron van ruis).
Een afstand van tenminste 10-15 cm is voldoende.
Uiteinden kabels
Elke sectie van de datacommunicatie moet goed zijn afgesloten.
Afscherming
Raadpleeg de betreende communicatievormen.
De afscherming moet doorlopen van de eerste tot de laatste
regelaar.
Kabelgoot
Wanneer de kabel in een goot ligt met andere kabels bestaat
er een sterk risico dat elektrische ruis wordt overgedragen.
Blijf uit de buurt van voedingskabels.
Wanneer de kabel in een kabelgoot ligt moet de hele kabel
worden uitgevoerd, direct naar de regelaar. De snelle oplossing
waar alleen de aders er worden uitgevoerd zal problemen opleveren
Min 10-15cm
.
Max 10-15cm
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 21
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Kastmontage
Wanneer regelaars zijn geïnstalleerd in een kast moet de interne
bekabeling ook voldoen aan de gestelde eisen.
Gebruik deze bekabeling wanneer één of meer regelaars zijn
geïnstalleerd in een kast.
De korte aansluitingen tussen de regelaars moeten ook zijn
uitgevoerd met de correcte kabeltypen.
Houd afstand tot relais, hun kabels en andere zaken die elektrische
ruis uitzenden.
Busstandaarden
die worden gebruikt met de regelaars zijn:
LONbus RS-485, MODbus RS-485.
Standaarden deniëren het type elektrische signalen en de “taal”
die wordt gebruikt op de bus.
Signalen worden verstuurd met een spanning van 5V en een
snelheid van duizenden bits per seconde, maar dit kan niet
worden gemeten door gangbare spanningsmeters.
Er is een oscilloscoop nodig om het signaal zichtbaar te maken.
Min
10-15cm
Lon RS-485 bus & bedrading
De kabel moet zijn voorzien van afscherming
De kabel wordt aangesloten van regelaar naar regelaar en er zijn
geen vertakkingen (sterpunten) toegestaan op de kabel.
Wanneer de kabel langer is dan 1200 meter moet een versterker
van het type AKA 223 worden gemonteerd.
Wanneer de datacommunicatiekabel door een omgeving met
elektrische ruis gaat dat het signaal stoort, dan moet(en) één of
meer versterker worden geplaatst om het signaal te stabiliseren.
Aders
De twee draden zijn gelust vanaf het apparaat. Er zijn geen
polarisatievereisten.
Op sommige regelaars zijn de klemmen aangeduid met A en B.
Op andere is er geen aanduiding.
Zo niet, dan zijn de aansluitingen identiek.
Wanneer de afscherming wordt gebruikt, dan moet deze ook
worden aangesloten op het systeem unit en eventuele versterkers.
Een afscherming moet altijd worden gelust van apparaat naar
apparaat.
De afscherming mag nergens anders op worden aangesloten.
Lon RS-485 bus
RS-485
Systeem
Bedrading
max. 1200 m
Lon RS-485
OK
OK
OK
22 DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
MOD-bus
Deze vorm van datacommunicatie kan worden toegepast in de reeks:
y EKC en sommige AK-CC regelaars
y Het systeemapparaat moet dan een AK-SM 720 of AK-SM 800 zijn.
Bedrading
De kabel moet zijn voorzien van afscherming
De kabel wordt aangesloten van regelaar naar regelaar en er zijn
geen vertakkingen (sterpunten) toegestaan op de kabel.
Wanneer de kabel langer is dan 1200 m dan moet een versterker
van het type AKA222 worden gemonteerd.
Wanneer de datacommunicatiekabel door een omgeving met
elektrische ruis gaat dat het signaal stoort moet(en) één of meer
versterkers worden toegevoegd om het signaal te stabiliseren.
AK-SM
MOD
max. 1200 m
32
32
Aders
De draden worden doorgelust van apparaat naar apparaat:
y A is aangesloten op A.
y B is aangesloten op B.
De afscherming moet worden aangesloten op de systeemunit, alle
regelaars en eventuele versterkers.
Een afscherming moet altijd worden gelust van apparaat naar apparaat.
De afscherming mag nergens anders op worden aangesloten.
De afscherming wordt geaard binnen de systeemunit en mag niet
worden geaard op enige andere wijze.
MOD
A+ B-A+ B-A+ B-
DKRCC.PF.000.G1.10 / 520H8369 23
Tips voor de monteur - Elektronische regelingen
Display EKA 163/164
L<15m
Max 15m
Max. 1000 m
RS MOD
Datacommunicatie
L<15 m
54 55 56 57
A+
A
B
12V
B-
58
EKA 163A/164A
Adressering
Elke regelaar moet een uniek adres hebben in het bereik 1 tot 120.
Dit adres kan worden ingesteld via parameter “o03” of m.b.v. een
draaischakelaar, afhankelijk van het type regelaar.
Wanneer parameter “o03” en “o04” niet zichtbaar zijn betekent dit
dat de communicatiekaart niet als aanwezig wordt gezien door de
regelaar.
verwijderen van een communicatiekaart.
Er kan een netwerkscan worden uitgevoerd door het systeem om
de aangesloten adressen te ontdekken. Het is belangrijk dat elk
adres slechts éénmaal wordt gebruikt.
Displaycommunicatie
Op sommige regelaars is het mogelijk om een display te plaatsen,
dit kan worden gedaan op twee manieren:
y Op korte afstanden, minder dan 15 m, kan een direct aangesloten
y Op langere afstanden, tot 1000 m, moet een Modbus display
In het laatste geval moet voor de activering van de communicatie
tussen het display en de regelaar het adres worden ingesteld in
parameter “o03”.
Zet altijd de voeding uit vóór het plaatsen/
type display worden gebruikt.
worden gebruikt met een communicatiekabel.
Problemen oplossen
Het oplossen van problemen m.b.bt. de communicatie met een
oscilloscoop kan lastig zijn maar een paar basis controles kunnen
worden gedaan:
y Zijn alle regelaars en systemen correct geaard?y Zijn afsluitweerstanden aangebracht en hebben ze een correcte
waarde van 120 Ohm?
y Komt de afscherming niet ergens in contact met de aarde?
Dat kan worden gecontroleerd met een Ohm-meter. Ontkoppel
de bekabeling van het systeem voordat u gaat meten tussen
afschermin
y Zijn de gebruikte communicatiekaarten van het juiste type?y Wanneer Modbus wordt gebruikt, wordt dan de polariteit