• Ingangssignaal dat de referentie voor oververhitting
of temperatuur kan verplaatsen
• Alarm als de alarmgrenzen worden overschreden
• Relaisuitgang voor een magneetklep
• PID regeling
• Uitgangssignaal (mA) dat de oververhitting of de temperatuur
in het display volgt
Systeem
De oververhitting in de verdamper wordt geregeld door een
drukopnemer (P) en een temperatuursensor (S2).
Het ventiel kan één van de volgende typen zijn:
• ICM
• AKV (AKVA)
ICM is een elektronische direct werkende motorklep aangestuurd
door een ICAD motor. De ICM wordt toegepast met een
magneetklep in de vloeistoeiding.
TQ klep
De regelaar kan ook een TQ klep aansturen. Dit type klep wordt
niet meer gefabriceerd, maar de instellingen worden nog wel in
deze handleiding beschreven.
AKV is een pulserend en functioneert tevens als magneetklep.
De temperatuurregeling is gebaseerd op een signaal van
temperatuursensor S3, die in de aanzuiglucht van de
verdamper wordt geplaatst. De temperatuurregeling wordt
vormgegeven door een AAN/UIT thermostaat die de vloeistofstroom in de vloeistoeiding afsluit.
De oververhitting kan op twee manieren geregeld worden:
• Adaptieve oververhitting of
• Oververhitting volgens vooraf ingestelde waarden
MOP
The MOP functie begrenst de opening van het ventiel zolang de
verdampingstemperatuur hoger is dan de MOP instelling.
Override functie
Via een analoge ingang kan de referentie voor de temperatuur
of voor de oververhitting verschoven worden. Het signaal kan
een 0-20 mA of een 4-20mA signaal zijn. De referentie kan zowel
positief als negatief verschoven worden.
Externe start/stop van de regeling
De regelaar kan d.m.v. een extern potentiaalvrij contact
worden gestart en gestopt. (Klemmen 1 en 2).
De regeling wordt gestopt wanneer het contact wordt
verbroken. Het contact moet verbroken worden als de
compressor stil staat, hierdoor sluit de magneetklep/AKV
waardoor de verdamper zich niet opvult met koudemiddel.
Relais
Het relais voor de magneetklep wordt bekrachtigd zodra er
koelvraag is. Het relais voor de alarmfunctie werkt dusdanig
dat het wordt bekrachtigd tijdens een alarm en zodra de
regelaar spanningsloos wordt gemaakt.
Modulerend/pulserend expansieventiel
Bij 1 op 1 installaties (1 verdamper, 1 compressor en 1
condensor) met weinig koudemiddelvulling, wordt de ICM
aanbevolen.
In een systeem met een AKV ventiel kan de capaciteit verdeelt
worden over maximaal drie ventielen als er ‘slave’ modules, EKC
347, toegepast worden. De regelaar zal de
openingstijden verschuiven, zodat de ventielen niet gelijktijdig
pulseren.
Analoge uitgang
De regelaar is voorzien van een analoge uitgang,
0-20 mA of 4-20mA. Het signaal volgt of de oververhitting, of de
openingsgraad van het ventiel, of de luchttemperatuur.
Bij gebruik van een ICM, wordt deze uitgang gebruikt om via de
ICAD motor de ICM aan te sturen.
PC bediening
De regelaar kan voorzien worden van datacommunicatie,
zodat deze ‘verbonden’ kan worden met andere producten
van de ADAP-KOOL® familie. Op deze manier kan de
regelaar bereikt worden met een PC, hetzij ter plaatse of op
afstand.
Normaliter wordt hier de oververhitting uitgelezen (de openingsgraad of S3
temperatuur kunnen ook geselecteerd worden. Zie o17).
Algemene instellingen
Setpoint
De regeling is gebaseerd op de ingestelde uitschakelwaarde eventueel met externe
verschuiving (o10)
(Druk op beide toetsen tegelijk om de instelling te wijzigen)
Dierentie
Wanneer de temperatuur hoger is dan het setpoint plus de dierentie, zal het relais
van de magneetklep worden bekrachtigd. Het wordt uitgeschakeld wanneer de
temperatuur onder het setpoint komt.
Ref. Di.
Eenheid
Hier kan gekozen worden of de regelaar de temperaturwaardenin °C of in °F weergeeft. Als °F is gekozen, worden alle andere temperatuur waarden ook in Fahrenheit
veranderd, zowel absolute waarden als delta-waarden.
Externe invloed aan het setpoint
Deze instelling bepaalt wat de maximale waarde is die bij het setpoint moet worden
opgeteld als het ingangssignaal maximaal is (20 mA). Zie o10
Correctie van het S2 signaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten).
Correctie van het S3 signaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten).
Start/stop van de inspuiting
Met deze instelling kan de inspuiting gestart en gestopt worden. Dit kan ook door
middel van een externe schakelaar. Zie ook appendix 1.
Denieer thermostaatfunctie
0: Geen thermostaatfunctie. Alleen de oververhitting wordt geregeld
1: Zowel thermostaatfunctie als regeling oververhitting.
Alarm
De regelaar kan in verschillende situaties een alarm genereren. Zodra er een alarm is,
zullen alle LED’s op het frontpaneel gaan knipperen en zal het alarmrelais gemaakt
worden.
Hoge temperatuur alarmgrens
Hier wordt het alarm voor een te hoge S3 temperatuur ingesteld. De waarde wordt
ingesteld in Kelvin. Het alarm wordt actief zodra de temperatuur het ingestelde setpoint + A01 overschrijdt. (De ingestelde referentie(SP + r06) kan worden uitgelezen
met parameter u28).
Lage temperatuur alarmgrens
Hier wordt het alarm voor een te lage S3 temperatuur ingesteld. De waarde wordt
ingesteld in Kelvin. Het alarm wordt actief zodra de temperatuur onder het ingestelde
setpoint, verminderd met A02, gedaald is.
Alarmvertraging
Als één van de grenswaarden wordt overschreden treedt er een tijdfunctie in werking.
Het alarm wordt niet geactiveerd voordat de ingestelde tijd-vertraging is verstreken.
De tijdvertraging wordt ingesteld in minuten.
meter
-TempSetpoint.
r01Dierential
r05Units
r06ExtRefOset
r09Adjust S2
r10Adjust S3
r12Main Switch
r14Therm. Mode
A01Hgh.TempAlrm
A02Low.TempAlrm
A03TempAlrmDel
Parameter bij bediening via datacommunicatie
SH / OD% / S3 temp
0: °C + bar
1: 176°F + psig
(In AKM wordt alleen maar °C + bar –
weergegeven).
Met datacommunicatie kan de belangrijkheid van ieder alarm worden
gedenieerd. De instelling geschiedt
via het ‘Alarm-bestemmingen’ menu.
Een verlaging van de Kp waarde geeft een tragere regeling.
I: Integratietijd Tn
Een verhoging van de integratietijd geeft een tragere regeling.
D: Dierentiatietijd Td
Deze instelling wordt uitgeschakeld door de minimale waarde (0) in te stellen
Max. waarde voor de oververhittings referentien09Max SH
Min. waarde voor de oververhittings refrentie
Waarschuwing ! Vanwege vloeistofslaggevaar, mag deze waarde niet lager dan 2-4 K.
MOP
Als er geen MOP functie nodig is, selecteer dan O
AKV ventiel puls/pauzetijd
Deze functie mag alleen op een lagere waarde worden gezet in geval van
enkel-voudige installaties met geringe koudemiddelinhoud en in geval de zuigdruk
erg schommelt in samenloop met de klepopening.
Stabiliteitsfactor voor regeling van de oververhitting
Bij instelling op een hogere waarde, zal de regelaar een grotere uctuatie van de
oververhitting accepteren voordat de referentie veranderd wordt. Deze waarde mag
alleen door getraind personeel veranderd worden.
Demping van de versterking bij de referentie waarde
Deze instelling dempt de normale versterking Kp, maar alleen vlak rondom de
referentiewaarde. Een instelling van 0,5 zal de Kp waarde halveren. Deze waarde mag
alleen door getraind personeel veranderd worden.
Versterkingsfactor voor de oververhitting (alleen in 1 op 1 installaties)
Deze instelling bepaald de openingsgraad van het ICM en AKV ventiel als functie van
een veranderende zuigdruk. Een verhoging van de zuigdruk, resulteert in een kleinere klepopening. Als tijdens een opstart de lagedrukpressostaat aanspreekt, moet
de waarde iets verhoogd worden en wanneer tijdens een opstart de compressoren
pendelen, moet de waarde iets verlaagd worden. Deze waarde mag alleen door
getraind personeel veranderd worden.
Regeling van oververhitting (zie ook appendix 6)
1: Laagst mogelijke oververhitting (MSS). Adaptieve regeling.
2: Gedenieerde oververhitting. De referentie wordt gevormd op basis van de lijn
aan de hand de volgende drie parameters: n09, n10 en n22.
Waarde voor oververhittingsreferentie voor klepopeningen onder de 10%
( De waarde moet lager zijn dan n10).
Standby temperatuur bij gesloten ventiel (alleen TQ)
De thermische motor wordt warm gehouden zolang het ventiel is gesloten.
Aangezien door toleranties en drukverschillen het sluitpunt van het ventiel nooit
precies bepaald kan worden, kan met deze instelling bepaald worden hoe ‘stevig’ het
ventiel dicht moet zijn. Zie ook appendix 1 en 5.
Standby temperatuur bij geopend ventiel (alleen TQ)
De maximum verhoging van de temperatuur t.o.v. de Q-curve van de thermische
motor wordt hier ingesteld. Zie appendix 5. Hoe hoger de waarde, hoe zekerder het
is dat het ventiel open is, maar hoe langzamer de klep reageert als deze weer dicht
moet.
Maximale openingsgraad
De openingsgraad van de AKV kan begrensd worden. De waarde is in %.
Deze waarde mag alleen door getraind personeel veranderd worden.
Minimale openingsgraad
De minimale openingsgraad van de ICM of AKV kan hier worden ingesteld, zodat de
klep niet volledig zal sluiten.
Deze waarde mag alleen door getraind personeel veranderd worden.
Als de regelaar deel uitmaakt van een netwerk, dient deze regelaar voorzien te worden van een adres dat weer kenbaar gemaakt moet worden aan de ‘gateway’. Deze
instellingen kunnen alleen gemaakt worden als de regelaar voorzien is van een datacommunicatiemodule en aangesloten is op een netwerk. Voor installatie-informatie
zie document ‘RC.8A.C….’
Following installation of a data communication module, the controller can
be operated on a par with the other
controllers in ADAP-KOOL® refrigera-
tion controls.
Een adres kan ingesteld worden tussen 0 en 119o03Het adres wordt verzonden naar de gateway als deze parameter in de positie ‘ON’
o04-
staat. (na enkele seconden verspringt de instelling automatisch weer naar ‘OFF’)
Ventiel en uitgangssignaal
o09Valve/AO type
Selecteer hier het soort expansieventiel en het signaal dat naar de analoge uitgang
‘AO’ gestuurd moet worden. Het signaal geeft de oververhitting weer als
o17=1, of de openingsgraad van het ventiel als o17=2, of de S3 temperatuur
als o17=3.
0: uit
1: TQ ventiel en 0-20 mA
2: TQ ventiel en 4-20 mA
3: AKV ventiel en 0-20mA
4: AKV ventiel en 4-20 mA
5: AKV ventiel en signaal voor een andere regelaar. Zie appendix 3.
6: ICM and ICM OD% /0-20 mA
7: ICM and ICM OD% /4-20 mA
Ingangssignaal voor verschuiving van de referentie
o10AI A type
Selectie van functie en signaalbereik.
0: Geen signaal
1: Verschuiving van referentie voor temperatuurinstelling met 0-20 mA
2: Verschuiving van referentie voor temperatuurinstelling met 4-20 mA
3: Verschuiving van referentie voor oververhitting met 0-20 mA
4: Verschuiving van referentie voor oververhitting met 4-20 mA
(4 of 0 mA geeft geen verschuiving. 20 mA verschuift de referentie met de bij r06
ingegeven waarde).
Frequentie
Instelling voor de netfrequentie
Selectie van signaal voor weergave op het display
o1250 / 60 Hz
(50=0, 60=1)
o17Display mode
Hier wordt geselecteerd welk signaal standaard wordt weergegeven in het display.
Dit signaal wordt ook naar de analoge uitgang gestuurd. Zie o09.
1: Oververhitting
2: Openingsgraad van het ventiel
3: Temperatuur aan S3 sensor
(Als tijdens bedrijf kort op de onderste knop van de regelaar wordt gedrukt,
staat in het display; de S3 temperatuur als een 1 is gekozen, de oververhitting als 2 is
gekozen en de referentie voor de temperatuur als 3 is
gekozen).
Handmatige bediening van uitgangen
o18
-
Voor servicedoeleinden kunnen de individuele relaisuitgangen van de AKV/A
uitgang geforceerd bediend worden. Dit kan alleen als de regeling gestopt is.
OFF : geen handmatige aansturing
1: Uitgang voor de magneetklep is gemaakt
2: AKV/A uitgang is gemaakt
3: Alarmuitgang is geactiveerd (verbinding tussen klemmen 12 en 13 is gemaakt).
Werkgebied voor de drukopnemer
o20MinTrans Pres.
Afhankelijk van de toepassing, wordt een drukopnemer met een bepaald werkgebied
gebruikt. Dit werkgebied (bijv. -1 tot 12 bar) moet in de regelaar ingegeven worden.
Bij deze parameter wordt de minimale waarde ingesteld.
De maximale waarde van de drukopnemer wordt hier ingesteld.o21Max TransPres.
(Instelling voor functie o09 en alleen voor TQ of AKV klep)
o27AO min. value
Stel de temperatuurwaarde of de openingsgraad van het ventiel in waarbij het
uitgangssignaal minimaal moet zijn (0 of 4 mA)
(Instelling voor functie o09 en alleen voor TQ of AKV klep)
o28AO max. value
Stel de temperatuurwaarde of de openingsgraad van het ventiel in waarbij het
uitgangssignaal maximaal moet zijn (20mA). (Met een temperatuurbereik van 50 K
(dierentie tussen instelling o27 en o28) is de resolutie beter dan 0,1 K. Bij een
bereik van 100 K, is de resolutie beter dan 0,2 K).
Voordat de inspuiting gestart kan worden, moet het koudemiddel geselecteerd zijn.
U kunt hier kiezen uit de volgende koudemiddelen:
1=R12. 2=R22. 3=R134a. 4=R502. 5=R717. 6=R13. 7=R13b1. 8=R23. 9=R500.
10=R503. 11=R114. 12=R142b. 13=User dened. 14=R32. 15=R227. 16=R401A.
17=R507. 18=R402A. 19=R404A. 20=R407C. 21=R407A. 22=R407B. 23=R410A.
(Waarschuwing: Foutieve selectie van het koudemiddel kan beschadiging van de
compressor tot gevolg hebben).
Service
Een aantal waarden kunnen worden uitgeprint voor gebruik tijdens service.
Uitlezing temperatuur van de thermische motoru04Actuator temp.
Uitlezing gewenste temperatuur van de thermische motor u05Actuator Ref.
Uitlezing waarde van extern inkomend signaal (AIA)u06AI A mA
Uitlezing waarde van het uitgezonden signaalu08AO mA
Uitlezing status DI ingang (start/stop ingang)u10DI
Uitlezing duur van de huidige koelactie of de duur van de laatste koelactie.u18Ther. RunTime
Uitlezing S2 temperatuursensoru20S2 temp.
Uitlezing oververhittingu21SH
Uitlezing gewenste (berekende) oververhitting u22SH ref.
Uitlezing openingsgraad van het ventielu24OD%
Uitlezing verdampingsdruk u25Evap. pres. Pe
Uitlezing verdampingstemperatuuru26Evap. temp Te
Uitlezing S3 temperatuursensoru27S3 temp.
Uitlezing regelreferentie
(ingesteld setpunt + de bijdrage van een extern signaal)
Uitlezing signaal van de drukopnemer (AIB)u29AI B mA
Bedieningsstatus
Er kunnen zich regelsituaties voordoen waarbij de regelaar staat te wachten voor de
volgende stap in de regeling. Om deze ‘waarom gebeurt er niets?’ situaties zichtbaar
te maken volstaat het om de bovenste druktoets kort (1sec) in te drukken. Hierdoor
wordt de bedieningsstatus weergegeven in het display. Is er echter een alarm,
dan wordt de alarmstatus weergegeven in het display i.p.v. de bedieningsstatus.
De individuele statuscodes hebben de volgende betekenis:
S10: Koeling is gestopt door een intern of extern signaal 10
S11: Koeling is gestopt door de thermostaat11
o30Refrigerant
u28Temp. ref
--DO1 Alarm
Uitlezing status van alarmrelais
--DO2 Liq. Valv
(Uitlezing status van magneetklep)
De waarden worden weergegeven met drei cijfers en afhankelijk
van de instelling in °C of in °F.
Licht-emitterende diodes (LED) op frontpaneel
Op het frontpaneel bevinden zich LED’s die oplichten wanneer
het bijbehorende relais bekrachtigd is.
De bovenste LED geeft de openingsgraad van het ventiel weer.
Een korte puls betekent een kleine vloeistofstroom en een lange
puls betekent een grote vloeistofstroom. De andere geeft aan dat
er koelvraag is.
Alle drie de LED’s gaan knipperen als er een fout in de regeling is
opgetreden.
In deze situatie kan de foutcode opgevraagd worden in het
display en het alarm wordt bevestigd door kort de bovenste
druktoets in te drukken.
Druktoetsen
Het veranderen van een instelling geschiedt met behulp van
de twee druktoetsen. De bovenste toets zorgt voor een hogere
waarde en de onderste toets voor een lagere waarde van de
betreende instelling. Voordat een waarde veranderd kan worden
moet er echter eerst toegang worden verschafd tot het menu.
Houdt voor toegang tot het menu de bovenste druktoets een
aantal seconden ingedrukt tofdat de eerste parametercode
zichtbaar wordt. Zoek de parameter die u wilt wijzigen en druk
gelijktijdig beide druktoetsen in. De wijziging van de betreende
parameter wordt opgeslagen door nogmaals beide toetsen
gelijktijdig in te drukken.
Geeft toegang tot het menu
Geeft toegang tot wijzigingen
Slaat wijziging op
Voorbeeiden
Instellen van setpoint
1. Druk de twee toetsen gelijktijdig in
2. Selecteer met één van de toetsen de gewenste nieuwe waarde
3. Druk beide toetsen gelijktijdig in om de instelling te bewaren
Instellen van een parameter
1. Houdt de bovenste toets ingedrukt totdat een parameter
zichtbaar wordt
2. "Blader" met behulp van de twee toetsen door het menu totdat
de gewenste parmeter verschijnt
3. Houdt beide toetsen ingedrukt totdat de parameterwaarde
zichtbaar wordt
4. Wijzig de waarde met behulp van de twee toetsen
5. Druk beide toetsen gelijktijdig in om de instelling te bewaren
(of schakelt een alarm uit)
Menuoverzicht
Functie
Standaard weergave
Weergave van de huidige oververhitting /
openingsgraad /temperatuur
Selecteer weergave in o17
Temperatuur, oververhitting of temp. referentie
wordt weergegeven bij een korte druk op de
onderste toets.
Selecteer weergave in o17
Referentie
Instelling van gewenste setpoint--60°C50°C10
Dierentier010,1 K20,0 K 2.0
Eenheden (0=°C / 1=°F+psig)r05010
Invloed van extern signaal op referentier06-50 K50 K0
Denieer ingangsignaal voor analoge ingang
AIA:
0: Geen signaal
1: Temperatuur instelling. 0-20 mA
o10040
2: Temperatuur instelling. 4-20 mA
3: Versch. oververhittingsreferentie. 0-20 mA
4: Versch. oververhittingsreferentie. 4-20 mA
Instelling netfrequentieo1250 Hz 60 Hz 0
Selecteer display voor:
(Weergave van waarde tussen haakjes bij korte
druk op onderste toets)
1: Oververhitting (Temperatuur)
o17131
2: Openingsgraad van het ventiel (Oververhitting)
3: S3 temperatuur (Temperatuurreferentie)
Handmatige bediening van uitgangen:
OFF: geen handmatige bediening
1: Uitgang voor magneetklep (kies ON )
o18o3O
2: AKV/A uitgang (kies ON)
3: Alarm contact is gemaakt
Werkgebied drukopnemer - min. waarde o20-1 bar 60 bar -1.0
Werkgebied drukopnemer - max. waardeo21-1 bar 60 bar 12
(Instelling vor functie o09, alleen AKV en TQ)
Stel de temperatuurwaarde in waarbij het
signaal
o27-70°C160°C -35
minimaal moet zijn (0 of 4 mA)
(Instelling voor functie o09, alleen AKV en TQ)
Stel de temperatuurwaarde in warbij het
o28-70°C160°C 15
uitgangssignaal maximaal moet zijn (20 mA)
24 V a.c. +/-15% 50/60 Hz, (80 VA)
(De voedingsspanning is galvanisch gescheiden van
de ingangs- en uitgangssignalen)
Regelaar
Thermische motor
AKV spoel
Stroomsignaal4-20 mA of 0-20 mA
Drukopnemer4-20 mA van AKS 33
Digitale ingang van externe contactfunctie
Stroomsignaal4-20 mA of 0-20 mA
BelastingMax. 200 ohm
Ingang (van TQ)
Uitgang (AKV, TQ)
Uitgang
ICAD op ICM
Mogelijkheid voor het aansluiten van een datacommunicatiemodule
-10 - 55°C, tijdens bedrijf
-40 - 70°C, tijdens transport
20 - 80% Rh, niet gecondenseerd
Geen schokken / vibraties
EU Low Voltage Directive en EMC eisen in
overenstemming met CE-markering.
LVD-getest volgens EN 60730-1 en EN 60730-2-9
EMC-getest volgens EN50081-1 en EN 50082-2
5 VA
75 VA
55 VA
250 V a.c.
AC-1: 4 A (ohms)
AC-15: 3 A (inductief)
Temperatuursignaal van
sensor thermische motor
Pulserend 24 V a.c. naar
thermische motor
Stroomsignaal 4-20 mA of
0-20 mA
Bestellen
TypeFunctieCode Nr.
EKC 315AOververhittingsregelaar084B7086
EKA 175
EKA 174
Temperatuur sensor Pt 1000 ohm / Drukopnemer type AKS 33 /
AKV ventielen. Zie catalogus RK0YG.
ICM/ICAD ventielen. Zie DKRCI.PD.HT0.A
Datacommunicatiemodule
(accesoire),(RS485 module)
Datacommunicatiemodule
(accesoire),(RS485 module) met
galvanische scheiding
084B7093
084B7124
Aansluitingen
Benodigde aansluitingen
Klemmen:
25-26 Voedingsspanning 24 V a.c.
17-18 Signaal van thermische motor (NTC)
20-21 Pt 1000 sensor op zuigleiding verdamper (S2)
14-15 Drukopnemer type AKS 33
9-10 Relaisuitgang voor start/stop van magneetventiel
1-2 Schakelfunctie voor start/stop van regeling. Indien er
geen schakelaar is aangesloten moeten klemmen 1 en 2
doorverbonden worden.
Applicatie-afhankelijke aansluitingen
Klemmen:
21-22 Pt 1000 sensor for measuring air temperature (S3)
12-13 Alarmrelais
Klemmen 12 en 13 zijn doorverbonden in alarmsituaties
en bij spanningsuitval op de regelaar
18-19 Stroomsignall voor andere regeling (Ext.Ref.)
23-24 Voeding naar thermische motor (PTC) AKV/TQ
2-5 Uitgang temp. of oververhitting of signaal naar
slaafmodules. Of regeling van ICM klep
3-4 Datacommunicatie
Alleen beschikbaar indien een communicatiekaart is
geinstalleerd.
Het is belangrijk dat de installatie van de
datacommunicatiekabel correct wordt uitgevoerd.
Zie hiervoor handleiding Nr. RC8AC...
Datacommunicatie
ICAD moet worden
voorzien van een
externe 24 V DC
voeding.
Beschadiging, onjuiste montage of de condities ter plaatse,
kunnen defecten veroorzaken in het regelsysteem en uiteindelijk
leiden tot beschadiging van de installatie.
Ieder mogelijke beveiliging is in onze producten ingebouwd om
dit te voorkomen, maar bijvoorbeeld door verkeerde installatie
kunnen alsnog problemen ontstaan.
bovengenoemde defecten. Het is de verantwoordelijkheid
van de installateur om de installatie grondig te controleren
en alle nodige veiligheden in te passen.
Vooral het ‘geforceerd sluiten’ signaal naar de regelaars in
het geval dat de compressoren stoppen en de montage van
‘slokkenvangers’ in de zuigleiding verdienen extra aandacht.
Danfoss aanvaardt geen aansprakelijkheid voor producten
of installatiecomponenten, die beschadigd zijn door
Appendix 1
Interactie tussen interne en externe start/stop functies en
actieve functies.
Interne Start/stopUitUitAanAan
Externe Start/stop (DI)UitAanUitAan
Magneetklep (DO2)UitAan
Thermische motorStandbyRegelen
AKV ventiel relaisUitAan
TemperatuururbewakingNeeJa
SensorbewakingJaJa
ICMGeslotenRegelen
Uw lokale Danfoss agent is altijd bereid om advies te
geven.
Appendix 2
Kabellengte voor de thermische motor
De thermosche motor heeft een voedingsspanning van 24
V a.c. ± 10%.
Om verliezen in de kabel naar de thermische motor te
vermijden moet bij langere lengtes een grotere
draaddoorsnede gekozen worden.
Draaddoorsnede
Kabellengde
Appendix 3
Als meerdere ventielen op 1 koeler bestuurd moeten
worden, kan dit gerealiseerd worden door EKC347
regelaars als ‘slaaf’ modules te gebruiken.
De temperatuur van de thermische motor is begrensd,
zowel wanneer de regeling is gestopt als bij geopend
ventiel
(de open- en sluitpunten kunnen een aantal graden naar
boven of beneden uctueren. Dit hangt af van de drukken en
toleranties)
Appendix 6
De twee typen van oververhittingsregeling zijn als volgt:
Adaptieve oververhitting
De regeling is gebaseerd op het zoeken naar de MSS van de
verdamper (MSS = laagst mogelijke oververhitting).
(De referentie van de oververhitting wordt verlaagd tot het
exacte punt waar de oververhitting instabiel wordt).
De oververhitting wordt begrensd door de instelling voor
minimale en maximale oververhitting.
Gedenieerde oververhitting
n26
Deze instelling is gebaseerd op de sluitcurve van het TQ
ventiel. Met een pluswaarde kan de klep een klein beetje open
gehouden worden. Met een minwaarde kan het ventiel volledig
gesloten worden. Als de minwaarde hoog is, is het zeker dat het
ventiel dicht gaat, maar zal het trager openen.
n27
Deze instelling denieert het aantal graden dat de thermische
motor warmer moet zijn als het ventiel volledig open is. Als de
instelling hoog is, is het zeker dat het ventiel volledig open is,
maar zal het trager reageren bij het sluiten.
De referentie volgt een in te stellen curve. De curve wordt
gedenieerd door drie waarden: het sluitpunt van het ventiel,
de minimale en maximale waarde van de oververhitting. Deze
drie waarden moeten zodanig ingesteld worden dat de curve
ligt tussen de MSS-curve en de curve voor de gemiddelde
temperatuur verschil ∆Tm (temperatuurverschil tussen de
medium- (lucht) en de verdampingstemperatuur).
Instelvoorbeeld : 4, 6 en 10 K.
Als alle bedrading is aangesloten dienen onderstaande punten
doorlopen te worden begonnen wordt met regelen.:
1. Schakel de externe AAN/UITschakelaar op "UIT".
2. Volg het menuoverzicht op pagina 8 en stel de diverse
parameters in op de gewenste waarden.
3. Zet de externe AAN/UIT schakelaar op "AAN" , en de regeling
start.
Als de temperatuur uctueert
Bij koelsystemen welke ontworpen zijn voor een gelijkmatige
belasting zullen de fabrieksinstellingen van de regelaar in de
meeste gevallen voldoende zijn voor een stabiele en snelle regeling.
Als het systeem echter uctueert, kan het zijn dat de
oververhittingsparameters te klein zijn geselecteerd:
Als adaptieve oververhitting is geselecteerd:
Pas aan : n09, n10 en n18
Als gedenieerde oververhitting is geselecteerd:
Pas aan: n09, n10 en n22
4. Volg het verloop van de actuele ruimtetemperatuur
of oververhitting op het display. (Op klemmen 2 en 5
wordt een signaal verzonden dat representatief is voor
de ruimtetemperatuur. Het is mogelijk op dit signaal een
dataregistratie eenheid aan te sluiten voor het registreren van
de ruimtetemperatuur).
Als de oscillatietijd langer is dan de integratietijd:
(Tp > Tn , (Tn is, bijv., 240 sec))
1. verhoog Tn tot 1.2 maal T
2. Wacht tot het systeem weer in balans is
3. Als er nog steeds oscillatie, is reduceer Kp met, bijv., 20%
4. Wacht tot het systeem weer in balans is
5. Herhaal stap 3 en 4 totdat het systeem stablel is
Als de oscillatietijd korter is dan de integratietijd:
(Tp < Tn , (Tn is, bijv., 240 sec.))
1. Reduceer Kp met, bijv., 20% van de schaaluitezing
2. Wacht tot het systeem weer in balans is
3. Herhaal stap 1 en 2 totdat het systeem stablel is
p
Als de oververhitting erg laag wordt tijdens de
opstart (underswing)
Bij een regeling met een ICM of AKV ventiel:
Verstel n22 een beetje omhoog en/of n04 iets naar beneden.
Instructions RI8GT (meertalig)
In dit document kunt u vinden hoe u de regelaars moet monteren en instellen.
Datacommunicatie link naar ADAP-KOOL® regelsystemen met EKC Lonworks® RC8ACIn dit document kunt u vinden hoe de datacommunicatie tot stand kan worden gebracht.
Danfoss can accept no responsibility for possible errors in catalogues, brochures and other printed material. Danfoss reserves the right to alter its products without notice. This also applies to products
already on order provided that such alternations can be made without subsequential changes being necessary in specications already agreed.
All trademarks in this material are property of the respecitve companies. Danfoss and Danfoss logotype are trademarks of Danfoss A/S. All rights reserved.