• Ingangssignaal dat de referentie voor oververhitting
of temperatuur kan verplaatsen
• Alarm als de alarmgrenzen worden overschreden
• Relaisuitgang voor een magneetklep
• PID regeling
• Uitgangssignaal (mA) dat de oververhitting of de temperatuur
in het display volgt
Systeem
De oververhitting in de verdamper wordt geregeld door een
drukopnemer (P) en een temperatuursensor (S2).
Het ventiel kan één van de volgende typen zijn:
• ICM
• AKV (AKVA)
ICM is een elektronische direct werkende motorklep aangestuurd
door een ICAD motor. De ICM wordt toegepast met een
magneetklep in de vloeistoeiding.
TQ klep
De regelaar kan ook een TQ klep aansturen. Dit type klep wordt
niet meer gefabriceerd, maar de instellingen worden nog wel in
deze handleiding beschreven.
AKV is een pulserend en functioneert tevens als magneetklep.
De temperatuurregeling is gebaseerd op een signaal van
temperatuursensor S3, die in de aanzuiglucht van de
verdamper wordt geplaatst. De temperatuurregeling wordt
vormgegeven door een AAN/UIT thermostaat die de vloeistofstroom in de vloeistoeiding afsluit.
De oververhitting kan op twee manieren geregeld worden:
• Adaptieve oververhitting of
• Oververhitting volgens vooraf ingestelde waarden
MOP
The MOP functie begrenst de opening van het ventiel zolang de
verdampingstemperatuur hoger is dan de MOP instelling.
Override functie
Via een analoge ingang kan de referentie voor de temperatuur
of voor de oververhitting verschoven worden. Het signaal kan
een 0-20 mA of een 4-20mA signaal zijn. De referentie kan zowel
positief als negatief verschoven worden.
Externe start/stop van de regeling
De regelaar kan d.m.v. een extern potentiaalvrij contact
worden gestart en gestopt. (Klemmen 1 en 2).
De regeling wordt gestopt wanneer het contact wordt
verbroken. Het contact moet verbroken worden als de
compressor stil staat, hierdoor sluit de magneetklep/AKV
waardoor de verdamper zich niet opvult met koudemiddel.
Relais
Het relais voor de magneetklep wordt bekrachtigd zodra er
koelvraag is. Het relais voor de alarmfunctie werkt dusdanig
dat het wordt bekrachtigd tijdens een alarm en zodra de
regelaar spanningsloos wordt gemaakt.
Modulerend/pulserend expansieventiel
Bij 1 op 1 installaties (1 verdamper, 1 compressor en 1
condensor) met weinig koudemiddelvulling, wordt de ICM
aanbevolen.
In een systeem met een AKV ventiel kan de capaciteit verdeelt
worden over maximaal drie ventielen als er ‘slave’ modules, EKC
347, toegepast worden. De regelaar zal de
openingstijden verschuiven, zodat de ventielen niet gelijktijdig
pulseren.
Analoge uitgang
De regelaar is voorzien van een analoge uitgang,
0-20 mA of 4-20mA. Het signaal volgt of de oververhitting, of de
openingsgraad van het ventiel, of de luchttemperatuur.
Bij gebruik van een ICM, wordt deze uitgang gebruikt om via de
ICAD motor de ICM aan te sturen.
PC bediening
De regelaar kan voorzien worden van datacommunicatie,
zodat deze ‘verbonden’ kan worden met andere producten
van de ADAP-KOOL® familie. Op deze manier kan de
regelaar bereikt worden met een PC, hetzij ter plaatse of op
afstand.
Normaliter wordt hier de oververhitting uitgelezen (de openingsgraad of S3
temperatuur kunnen ook geselecteerd worden. Zie o17).
Algemene instellingen
Setpoint
De regeling is gebaseerd op de ingestelde uitschakelwaarde eventueel met externe
verschuiving (o10)
(Druk op beide toetsen tegelijk om de instelling te wijzigen)
Dierentie
Wanneer de temperatuur hoger is dan het setpoint plus de dierentie, zal het relais
van de magneetklep worden bekrachtigd. Het wordt uitgeschakeld wanneer de
temperatuur onder het setpoint komt.
Ref. Di.
Eenheid
Hier kan gekozen worden of de regelaar de temperaturwaardenin °C of in °F weergeeft. Als °F is gekozen, worden alle andere temperatuur waarden ook in Fahrenheit
veranderd, zowel absolute waarden als delta-waarden.
Externe invloed aan het setpoint
Deze instelling bepaalt wat de maximale waarde is die bij het setpoint moet worden
opgeteld als het ingangssignaal maximaal is (20 mA). Zie o10
Correctie van het S2 signaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten).
Correctie van het S3 signaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten).
Start/stop van de inspuiting
Met deze instelling kan de inspuiting gestart en gestopt worden. Dit kan ook door
middel van een externe schakelaar. Zie ook appendix 1.
Denieer thermostaatfunctie
0: Geen thermostaatfunctie. Alleen de oververhitting wordt geregeld
1: Zowel thermostaatfunctie als regeling oververhitting.
Alarm
De regelaar kan in verschillende situaties een alarm genereren. Zodra er een alarm is,
zullen alle LED’s op het frontpaneel gaan knipperen en zal het alarmrelais gemaakt
worden.
Hoge temperatuur alarmgrens
Hier wordt het alarm voor een te hoge S3 temperatuur ingesteld. De waarde wordt
ingesteld in Kelvin. Het alarm wordt actief zodra de temperatuur het ingestelde setpoint + A01 overschrijdt. (De ingestelde referentie(SP + r06) kan worden uitgelezen
met parameter u28).
Lage temperatuur alarmgrens
Hier wordt het alarm voor een te lage S3 temperatuur ingesteld. De waarde wordt
ingesteld in Kelvin. Het alarm wordt actief zodra de temperatuur onder het ingestelde
setpoint, verminderd met A02, gedaald is.
Alarmvertraging
Als één van de grenswaarden wordt overschreden treedt er een tijdfunctie in werking.
Het alarm wordt niet geactiveerd voordat de ingestelde tijd-vertraging is verstreken.
De tijdvertraging wordt ingesteld in minuten.
meter
-TempSetpoint.
r01Dierential
r05Units
r06ExtRefOset
r09Adjust S2
r10Adjust S3
r12Main Switch
r14Therm. Mode
A01Hgh.TempAlrm
A02Low.TempAlrm
A03TempAlrmDel
Parameter bij bediening via datacommunicatie
SH / OD% / S3 temp
0: °C + bar
1: 176°F + psig
(In AKM wordt alleen maar °C + bar –
weergegeven).
Met datacommunicatie kan de belangrijkheid van ieder alarm worden
gedenieerd. De instelling geschiedt
via het ‘Alarm-bestemmingen’ menu.
Een verlaging van de Kp waarde geeft een tragere regeling.
I: Integratietijd Tn
Een verhoging van de integratietijd geeft een tragere regeling.
D: Dierentiatietijd Td
Deze instelling wordt uitgeschakeld door de minimale waarde (0) in te stellen
Max. waarde voor de oververhittings referentien09Max SH
Min. waarde voor de oververhittings refrentie
Waarschuwing ! Vanwege vloeistofslaggevaar, mag deze waarde niet lager dan 2-4 K.
MOP
Als er geen MOP functie nodig is, selecteer dan O
AKV ventiel puls/pauzetijd
Deze functie mag alleen op een lagere waarde worden gezet in geval van
enkel-voudige installaties met geringe koudemiddelinhoud en in geval de zuigdruk
erg schommelt in samenloop met de klepopening.
Stabiliteitsfactor voor regeling van de oververhitting
Bij instelling op een hogere waarde, zal de regelaar een grotere uctuatie van de
oververhitting accepteren voordat de referentie veranderd wordt. Deze waarde mag
alleen door getraind personeel veranderd worden.
Demping van de versterking bij de referentie waarde
Deze instelling dempt de normale versterking Kp, maar alleen vlak rondom de
referentiewaarde. Een instelling van 0,5 zal de Kp waarde halveren. Deze waarde mag
alleen door getraind personeel veranderd worden.
Versterkingsfactor voor de oververhitting (alleen in 1 op 1 installaties)
Deze instelling bepaald de openingsgraad van het ICM en AKV ventiel als functie van
een veranderende zuigdruk. Een verhoging van de zuigdruk, resulteert in een kleinere klepopening. Als tijdens een opstart de lagedrukpressostaat aanspreekt, moet
de waarde iets verhoogd worden en wanneer tijdens een opstart de compressoren
pendelen, moet de waarde iets verlaagd worden. Deze waarde mag alleen door
getraind personeel veranderd worden.
Regeling van oververhitting (zie ook appendix 6)
1: Laagst mogelijke oververhitting (MSS). Adaptieve regeling.
2: Gedenieerde oververhitting. De referentie wordt gevormd op basis van de lijn
aan de hand de volgende drie parameters: n09, n10 en n22.
Waarde voor oververhittingsreferentie voor klepopeningen onder de 10%
( De waarde moet lager zijn dan n10).
Standby temperatuur bij gesloten ventiel (alleen TQ)
De thermische motor wordt warm gehouden zolang het ventiel is gesloten.
Aangezien door toleranties en drukverschillen het sluitpunt van het ventiel nooit
precies bepaald kan worden, kan met deze instelling bepaald worden hoe ‘stevig’ het
ventiel dicht moet zijn. Zie ook appendix 1 en 5.
Standby temperatuur bij geopend ventiel (alleen TQ)
De maximum verhoging van de temperatuur t.o.v. de Q-curve van de thermische
motor wordt hier ingesteld. Zie appendix 5. Hoe hoger de waarde, hoe zekerder het
is dat het ventiel open is, maar hoe langzamer de klep reageert als deze weer dicht
moet.
Maximale openingsgraad
De openingsgraad van de AKV kan begrensd worden. De waarde is in %.
Deze waarde mag alleen door getraind personeel veranderd worden.
Minimale openingsgraad
De minimale openingsgraad van de ICM of AKV kan hier worden ingesteld, zodat de
klep niet volledig zal sluiten.
Deze waarde mag alleen door getraind personeel veranderd worden.