De AK-PC 783A zijn regelaars voor de capaciteitsregeling van
compressoren en de condensors in koelinstallaties met kaskade
functie.
De regelaar regelt het hogedrukcircuit, het lagedrukcircuit en het
cascadecircuit.
De regelaar is uitgerust met oliemanagement, een eenvoudige
warmteterugwinningsfunctie en coördinatie van de hoge- en
lagedrukregeling.
De regelaars voorzien niet alleen in een capaciteitsregeling maar
kunnen ook signalen naar andere regelaars sturen over de bedrijfscondities, zoals het geforceerd sluiten van expansieventielen,
alarmsignalen en alarmmeldingen.
De hoofdfunctie van de regelaar is het regelen van de compressoren en de condensorventilatoren, zodat de koelinstallaties altijd
werkt onder de meest energetische condities. Zowel de zuig- als
de persdruk worden geregeld aan de hand van signalen van
drukopnemers.
De capaciteitsregeling wordt uitgevoerd op basis van zuigdruk P0
op de twee circuits.
De cascaderegeling wordt uitgevoerd op basis van de twee temperatuursensors, Scasc2 en Scasc3.
Onderstaand in het kort de verschillende functies:
- Capaciteitsregeling tot 12 compressoren.
( Max. 6 op elk circuit of 7 MT + 5 LT of 8 MT + 4 LT)
- Bijvoorbeeld max. 3 cap. kleppen op 1 compressor
- Max. 3 schroefcompressoren
- Digitale scrollcompressor
- Functie olievereffening op MT-circuit
- Oliebeheer. Ofwel gezamenlijk ofwel afzonderlijk voor elke olieklep van de compressor in het LT circuit. Drukregeling vloeistofvat.
- Frequentieregeling van één of 2 compressoren
- Tot 6 beveiligingsingangen per compressor
- Optie voor capaciteitsbegrenzing voor het minimaliseren van
belastingpieken
- Als alle compressoren niet start, kan de regelaar een signaal sturen naar andere regelaars voor het sluiten van de elektronische
expansieventielen (inject ON)
- Regeling van vloeistofinspuiting in de zuigleiding
- Regeling van vloeistofinspuiting in schroefcompressor
- Regeling van vloeistofinspuiting in warmtewisselaar (cascade)
- Besturing van twee cascade circuits, parallel
- Bewaking van hoge druk / lage druk / persgastemperatuur
- Capaciteitsregeling tot 8 ventilatoren de condensor
- Vlottende condensordrukregeling met behulp van buitentemperatuur
- Warmteterugwinningsfunctie
- Stappenregeling, frequentieregeling of een combinatie
- Regeling van CO2-pompsysteem
- Regeling van ventilatoren met EC motor
- LED’s op de voorplaat geven de status weer van de in- en uitgangen
- Alarmen kunnen via de datacommunicatie worden uitgelezen
- Alarmen worden weergegeven in tekstvorm zodat deze eenvoudig te begrijpen zijn.
- Plus een aantal functies die volledig los zijn van de regeling,
zoals alarm-, thermostaat-, pressostaat en PI regel functies.
Het grote voordeel van deze serie regelaars is dat ze bij uitbreiding van de koelinstallatie eveneens kunnen worden uitgebreid.
Het is ontworpen om koelinstallaties te regelen, maar niet voor
één specifieke toepassing - variatie wordt bereikt door de verschillende software en de manier waarop de aansluitingen gedefinieerd kunnen worden.
Voor iedere regeling wordt hetzelfde type modules gebruikt, maar
de compositie kan indien gewenst worden veranderd. Met deze
modules (bouwstenen) is het mogelijk om een grote verscheidenheid aan regelingen te creëren, maar het is de taak van de
installateur om de regeling aan de gestelde wensen aan te passen.
Deze instructies zijn gemaakt om de weg te vinden door alle open
vragen zodat de regeling gedefinieerd kan worden en de aansluitingen gemaakt.
Regelaar
Bovenste deel
Voordelen
• De regelaar kan met de installatie ‘meegroeien’
• De software kan voor één of meer regelingen worden ingesteld
• Verscheidene regelingen met dezelfde componenten
• ‘Uitbreidingsvriendelijk’ als de systeemeisen veranderd moeten
worden
• Flexibel concept
- Regelaars hebben dezelfde constructie
- Één principe - veel regelmogelijkheden
- Modules worden geselecteerd naar behoefte
- Dezelfde modules zijn overal toepasbaar
Uitbreidingsmodule
Onderste deel
De regelaarmodule is de ‘hoeksteen’ van de regeling. De module heeft in- en
uitgangen die kleine systemen kunnen regelen.
• Het onderste deel, en dus de klemmen, zijn hetzelfde voor alle regelaartypes
• Het bovenste deel is de intelligentie met software. Dit deel zal variëren voor ieder
regelaartype, maar wordt altijd met het onderste deel meegeleverd.
• Op het bovenste deel zit ook de aansluiting voor de datacommunicatie en de
adresschakelaars.
Voorbeelden
Regeling met weinig aansluitingen kan
plaatsvinden met de regelaarmodule alleen
Als het systeem groeit en meer functies nodig zijn, kan de regeling worden
uitgebreid.
Met extra modules kunnen meer signalen worden ontvangen en/of meer relais
geschakeld worden. Hoeveel en welke modules wordt bepaald door de toepassing.
Als er veel aansluitingen nodig zijn, moeten er
meer modules geplaatst worden
Instelling en bediening van een AK regelaar gebeurd via de ‘AKService Tool’ software.
Het programma wordt geïnstalleerd op een PC en de instelling
en bediening van de diverse functies worden uitgevoerd via de
menuschermen van de regelaar.
Menuschermen
De menuschermen zijn dynamisch d.w.z. dat een instelling in het
ene menu resulteert in andere instelmogelijkheden in een ander
menu.
Een simpele koeltoepassing met weinig aansluitingen resulteert in
een set-up met weinig instellingen, terwijl een zelfde toepassing
met veel aansluitingen resulteert in een set-up met veel instellingen.
Vanuit het ‘overzichtscherm’ is toegang te krijgen tot de menu’s
voor de compressor- en condensorregeling.
Aan de onderkant van het scherm is toegang te krijgen tot een
aantal algemene functies zoals, ‘tijdschema’, ‘handbediening’,
‘registraties’, ‘alarmen’ en ‘service’ (configuratie).
Netwerk
De regelaar kan opgenomen worden in een netwerk samen met
andere regelaars van het ADAP-KOOL® systeem. Na de configuratie kan de bediening op afstand gedaan worden met de Danfoss
AKM software.
Gebruikers
De regelaar bevat standaard een aantal talen welke door een
gebruiker geselecteerd en gebruikt kunnen worden. Als er meer
gebruikers zijn, kunnen zij ieder indien nodig een eigen taal
selecteren. Aan iedere gebruiker moet een gebruikersprofiel
worden toegewezen welke of volledige of beperkte toegang tot
de bediening geeft.
Taalselectie is onderdeel van de instellingen voor de Service Tool.
Als voor de actuele regelaar de taalselectie niet beschikbaar is in
de Service Tool, worden teksten in het Engels weergegeven.
Externe display
Een externe display kan worden aangesloten voor het uitlezen
van de zuig- en persdruk.
In totaal kunnen 4 displays worden aangesloten en met één
instelling kan tussen de volgende soorten meetwaarden worden
gekozen: zuigdruk, zuigdruk in temperatuur, S4, Ss, Sd, condenserdruk, condenserdruk in temperatuur Pcen S7 gaskoelertemperatuur, etc.
Er kan ook een grafische display met bedieningsknoppen worden
aangebracht.
Een aantal LED’s maakt het mogelijk om de signalen te volgen die
verstuurd en ontvangen worden door de regelaar.
Registratie
Met de registratiefunctie kan de meting geselecteerd worden die
getoond moet worden.
De verzamelde waarden kunnen uitgeprint of geëxporteerd worden. Geëxporteerde bestanden kunnen in Excel weer ge-opend
en gelezen worden.
In een service- of probleemsituatie kunnen de metingen getoond
worden door middel van de trendfunctie. De metingen kunnen
rechtstreeks gemaakt en bekeken worden.
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O Extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Knippert = actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = actief alarm/ opgeheven
Alarm
Het alarmscherm geeft een overzicht van alle actieve alarmen. Om
te bevestigen dat het alarm is gezien kan het vakje bij het desbetreffende alarm worden aangevinkt.
Door op het bewuste alarm te klikken, zal een nieuw scherm verschijnen met gedetailleerde informatie over het alarm.
Een zelfde scherm is beschikbaar waar de alarmhistorie bekeken
kan worden.
Fout detectie en diagnose (FDD)
De regelaar heeft een functie die continue een aantal metingen in
de gaten houdt en daarop reageert. Het resultaat is dat de functie
of OK is of dat er binnen afzienbare tijd een alarm verwacht kan
worden omdat een ‘neerwaartse spiraal’ is gedetecteerd. Op dat
moment zal er een alarm verzonden worden over deze situatie, er
is echter nog geen foutmelding, maar die zal zeker nog komen.
Een voorbeeld hiervan is een vervuilde condensor. Zodra het
alarm komt is de capaciteit al verminderd, maar leidt nog niet tot
problemen. Er is nu dus tijd om een servicebezoek te plannen.
Deze sectie beschrijft hoe een regelaar ontworpen moet worden.
De AK regelaars zijn gebaseerd op een uniform aansluitplatform
waarbij de verschillen tussen de diverse installaties wordt bepaald
door de gebruikte intelligentie (bovenste deel) met een specifieke
software en door de benodigde in- en uitgangssignalen. Bij een
toepassing met weinig aansluitingen, zal de regelaarmodule
(boven- en onderdeel) waarschijnlijk voldoende zijn. Bij een
toepassing met veel aansluitingen zal het nodig zijn om
de regelaarmodule te gebruiken samen met één of meer
uitbreidingsmodules.
Dit deel geeft een overzicht van de mogelijke aansluitingen
en assisteert bij de selectie van de benodigde modules naar
aanleiding van de toepassing.
• Regelaarmodule - in staat om een ‘standaard’ installatie te
regelen.
• Uitbreidingsmodules - zodra de installatie complexer wordt en er
extra in- en uitgangen nodig zijn, kunnen uitbreidingsmodules
op de regelaar worden aangesloten. Een schuifverbinding aan
de zijkant van de regelaar zorgt voor de voeding en voor datacommunicatie tussen de modules.
• Bovenste deel
Het bovenste deel van de regelaar bevat de ‘intelligentie’. Dit
is het deel waar de regeling is gedefinieerd en waarop de
datacommunicatie is aangesloten.
• In- en uitgangen
Er zijn verschillende typen in- en uitgangen. Een type kan,
bijvoorbeeld, signalen ontvangen van sensoren en contacten,
een ander ontvangt bijvoorbeeld een spanningssignaal terwijl
een derde mogelijk uitgangen met relais zijn. Alle verschillende
typen staan in het overzicht op de volgende pagina.
Uitbreidingsmodule met
extra analoge ingangen
• Aansluitingen
Als een installatie wordt ontworpen, ontstaat behoefte aan een
bepaald aantal aansluitingen. Deze aansluitingen worden dan
gemaakt op de regelaar of op de uitbreidingsmodule(s). Het
enige waar goed op gelet moet worden is dat de verschillende
types niet verwisseld worden (het signaal van een analoge
ingang moet niet aangesloten worden op een digitale ingang).
• Definiëren van de aansluitingen
De regelaar moet weten waar de verschillende in- en uitgangen
worden aangesloten. Dit gebeurd tijdens een latere configuratie
waarbij iedere aansluiting wordt gedefinieerd op basis van de
volgende gegevens:
- op welke module
- op welke klemmen
- wat is er aangesloten (bijv. drukopnemer / type / drukbereik)
Uitbreidingsmodule met extra
relaisuitgangen en extra analoge
ingangen.
Externe display voor
uitlezing van bijv.
zuigdruk
Regelaar met analoge ingangen
en relaisuitgangen
Bovenste deel
Uitbreidingsmodule met
analoog uitgangssignaal.
De module met extra relaisuitgangen is
ook verkrijgbaar met schakelaartjes
waarmee de relais handmatig geschakeld
kunnen worden.
Als de rij modules moet worden
onderbroken vanwege lengte
of externe plaatsing, moet een
communicatiemodule worden
gebruikt.
De lengte van een module is 72 mm.
Modules van de 100 serie bestaan uit 1 module
Modules van de 200 serie bestaan uit 2
modules
Regelaar bestaan uit 3 modules
De lengte van een compleet geheel = n x 72
+ 8
Er zijn verschillende regelaars in de 'AK-PC' serie. De functionaliteit
wordt bepaald door de geprogrammeerde software. Qua
uiterlijk zijn alle regelaars identiek - ze hebben allemaal dezelfde
aansluitmogelijkheden:
11 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen.
8 digitale uitgangen, t.w. 4 solid state uitgangen en 4 relais
uitgangen.
Voedingsspanning
24 V a.c. of d.c. aan te sluiten op de regelaar.
De 24 V mag niet doorgelust worden naar andere regelaars,
omdat de voeding niet galvanisch is gescheiden van in- en
uitgangen. Met andere woorden, voor iedere regelaar moet een
aparte transformator worden gebruikt. Klasse 2 is vereist. De aarde
mag niet worden aangesloten.
De voedingsspanning voor de uitbreidingsmodules wordt
doorgegeven door de schuifverbinding aan de rechterkant van de
regelaar.
De grootte van de transformator wordt bepaald door het
vermogen van het totaal aantal modules.
PIN
De voedingsspanning voor een drukopnemer kan komen van de
5 V uitgang of van de 12 V uitgang.
Datacommunicatie
Als de regelaar deel uitmaakt van een netwerk, vindt de
communicatie plaats via de LON aansluiting, welke volgens de
specificaties moet worden aangesloten.
Adres instellen
Wanneer de regelaar is aangesloten op een gateway type 245,
kunnen de adressen 1 tot en met 119 worden ingesteld. Als het
een systemmanager is, dan 1-999.
Service PIN
Wanneer de regelaar is verbonden met een gateway via de
datacommunicatie, moet de gateway weten dat de regelaar in het
netwerk is opgenomen. Dit wordt gedaan door de ‘PIN’ toets in te
drukken. De LED ‘Status’ zal gaan knipperen zodra de gateway de
regelaar accepteert.
Bediening
De configuratie van de regelaar wordt gedaan vanuit het software
programma ‘Service Tool’. Het programma moet geïnstalleerd
worden op een PC en de PC wordt op het netwerk aangesloten
door middel van de netwerkplug aan de voorkant van de regelaar.
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s, deze betekenen het volgende:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot DO8
Rechter rij:
• Software status (knippert langzaam = OK)
• Communicatie met Service Tool
• Communicatie via LON
• Communicatie met AK-CM 102
• Alarm als LED knippert
- 1 LED niet gebruikt
• Communicatie met display ann RJ11 plug
• ‘Service Pin’ is geactiveerd
Adres
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge
voltage mogen niet
op dezelfde groep
uitgangen worden
aangesloten
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O Extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Knippert = actief alarm / niet
opgeheven
Continue aan = actief alarm/
opgeheven
Een kleine module (option board) kan worden geplaatst op de
‘bodem’ van de regelaar. Deze module wordt later in dit document
beschreven.
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij.
AK-XM 204B alleen
Handbediening van relais
8 schakelaars maken het mogelijk om de diverse uitgangen
handmatig te bedienen naar de positie ‘OFF’ en ‘ON’.
In de stand ‘Auto’ zal de regelaar de regeling voor zijn rekening
nemen.
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s. Deze geven het volgende aan:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot en met DO8
Rechter rij: (AK-XM 204B alleen)
• Handbediening van relais
ON = handbediening
OFF = geen handbediening
AK-XM 204A AK-XM 204B
Zekeringen
Onder het bovenste deel van de module bevindt zich een
zekering voor iedere uitgang.
Opmerking
Als de overgangen gebruikt worden om de bediening van de
compressor over te nemen, is het noodzakelijk een veiligheidsrelais in het circuit voor oliebeheer op te nemen. Zonder dit veiligheidsrelais zal de regelaar de compressor niet stopzetten, als deze
zonder olie komt te zitten. Zie Regelfuncties.
Max. 230 V
AC-1: max. 4 A (ohms)
AC-15: max. 3 A (Inductief)
AK-XM 204B
Handbediening van relais
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge voltage
mogen niet op dezelfde
groep uitgangen worden
aangesloten
De module bevat:
8 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen
8 relaisuitgangen
Voedingsspanning
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij.
AK-XM 205B alleen
Handbediening van relais
8 schakelaars maken het mogelijk om de diverse uitgangen
handmatig te bedienen naar de positie ‘OFF’ en ‘ON’.
In de stand ‘Auto’ zal de regelaar de regeling voor zijn rekening
nemen
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s. Deze geven het volgende aan:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot en met DO8
Rechter rij AK-XM 205B alleen):
• Handbediening van relais
ON = handbediening
OFF = geen handbediening
AK-XM 205A AK-XM 205B
max. 10 V
Zekeringen
Onder het bovenste deel van de module bevindt zich een
zekering voor iedere uitgang.
Opmerking
Als de overgangen gebruikt worden om de bediening van de
compressor over te nemen, is het noodzakelijk een veiligheidsrelais in het circuit voor oliebeheer op te nemen. Zonder dit veiligheidsrelais zal de regelaar de compressor niet stopzetten, als deze
zonder olie komt te zitten. Zie Regelfuncties.
Max. 230 V
AC-1: max. 4 A (ohms)
AC-15: max. 3 A (Inductief)
AK-XM 205B
Handbediening van relais
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge voltage
mogen niet op dezelfde
groep uitgangen worden
aangesloten
De module bevat :
8 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen.
4 uitgangen voor stappenmotoren.
Voedingsspanning
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij. Hier gevoed met 5 VA.
De voedingsspanning voor de afsluiters moet worden geleverd
door een aparte voeding, die galvanisch gescheiden moet zijn van
de voeding voor het regelbereik.
(Vermogenseisen: 7,8 VA voor regelaar + xx VA per afsluiter).
Het gebruik van een UPS kan nodig zijn als de afsluiters tijdens
een stroomonderbreking moeten openen/sluiten.
LED’s
Deze geven het volgende aan:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie met de regelaar is actief (rood = fout)
• Stap1 te stap4 OPEN: groen = geopend
• Stap1 te stap4 CLOSE: groen = Gesloten
• Rode flits = Fout op de motor of de verbinding
Afzonderlijke
voedingsspanning vereist
24 V a.c./d.c. / fx. 13 VA
Uitlezing van belangrijke metingen van de regelaar, bijvoorbeeld
ruimtetemperatuur, de zuigdruk of de condensatiedruk.
Voor het instellen van de diverse functies wordt gebruik gemaakt
van de display met knoppen.
De regelaar die wordt toegepast bepaald welke metingen kunnen
worden uitgelezen en welke instellingen kunnen worden gedaan.
Aansluiting
De displays worden op de regelaar aangesloten door middel van
een kabel met plugaansluitingen. Voor iedere display is een kabel
nodig, welke in 2 m of in 6 m lengte verkrijgbaar is.
Beide displays (met of zonder knoppen) kunnen op beide
aansluitingen op de regelaar (A, B, C of D) worden aangesloten.
Fx.
A: P0. Zuigdruk in °C.
B: Pc. Condensatiedruk in °C.
Wanneer de regelaar wordt opgestart, toont het display de aangesloten uitgang.
- - 1 = uitgang A
- - 2 = uitgang B
etc.
EKA 163B EKA 164B
Plaatsing
De display kan tot een afstand van maximaal 15 m van de regelaar
worden geplaatst.
Punt
Voor de display hoeft geen punt te worden gedefinieerd - het
hoeft alleen te worden aangesloten.
Grasche display MMIGRS2
Functie
Instelling en weergave van waarden in de regelaar.
Aansluiting
De display wordt via een kabel met RJ11stekkerverbindingen.
Voedingsspanning
Ontvangen van de regelaar via kabel en RJ11 connector.
Afsluiting
Het display moet worden afgesloten. Monteer een verbinding tussen de klemmen H en R.
(AK-PC 783A is intern afgesloten.)
Plaatsing
De display kan tot een afstand van maximaal 3 m van de regelaar
worden geplaatst.
Punt/Adres
Voor de display hoeft geen punt te worden gedefinieerd het hoeft alleen te worden aangesloten. Echter, het adres
moet worden geverifieerd. Raadpleeg de instructies die zijn
meegeleverd met de regelaar.
De module is een nieuwe communicatiemodule, waardoor de rij
uitbreidingsmodules kan worden onderbroken.
De module communiceert met de regelaar via datacommunicatie
en stuurt informatie heen en weer tussen de regelaar en de aangesloten uitbreidingsmodules.
Aansluiting
Communicatiemodule en regelaar uitgerust met RJ 45-stekkeraansluitingen.
Er mag niets anders worden aangesloten op deze datacommunicatie; er kunnen maximaal twee communicatiemodules worden
aangesloten op één regelaar.
Communicatie kabel
Wordt geleverd inclusief één meter van het volgende:
ANSI/TIA 568 B/C CAT5 UTP kabel met RJ45-connectoren.
Positie
Max. 30 m vanaf de regelaar
(De totale lengte van de communicatiekabels bedraagt 30 m)
Max. 32 VA
Voedingsspanning
Er moet 24 volt AC of DC worden aangesloten op de communicatiemodule.
De 24 V mag afkomstig zijn uit dezelfde voeding die ook de
regelaar van stroom voorziet. (De voeding voor de communicatiemodule is galvanisch gescheiden van de aangesloten uitbreidingsmodules.)
De klemmen mogen niet geaard worden.
Het energieverbruik wordt bepaald door het energieverbruik van
het totale aantal modules.
De belasting per geleider van de regelaar mag niet hoger zijn dan
32 VA.
De belasting per geleider van de AK-CM 102 mag niet hoger zijn
dan 20 VA.
Punt
Aansluitingspunten op de I/O-modules moeten worden gedefinieerd alsof de modules een verlengstuk van elkaar zijn.
Adres
Het adres voor de eerste communicatiemodule moet worden
ingesteld op 1. Een eventuele tweede module moet worden ingesteld op 2. Er kunnen maximaal 5 modules worden aangesproken.
Afsluiting
De afsluitingsschakelaar op de laatste communicatiemodule moet
worden ingesteld op ON.
De regelaar moet permanent worden ingesteld op = ON.
Max. 20 VA
Max. 20 VA
Waarschuwing
Extra modules mogen uitsluitend worden geïnstalleerd nadat de
laatste module is geïnstalleerd. (In dit geval na module nr. 11; zie
de tekening)
Na het configureren mag het adres niet meer worden gewijzigd.
Houdt rekening met het volgende als het aantal
uitbreidingsmodules wordt gepland. Om een extra module te
voorkomen kan eventueel een ingangssignaal worden aangepast.
• Een AAN/UIT signaal kan op twee manieren worden ontvangen.
Als een contact signaal op een analoge ingang of als een
spanning op een laag- of hoog voltage module.
• Een AAN/UIT uitgangssignaal kan op twee manieren gegeven
worden. Of met een relais of met een Solid state. Het belangrijkste verschil is de toegestane belasting en het relais bevat een
zekering.
Onderstaand staat een aantal functies en aansluitingen waarmee
rekening gehouden moet worden bij het ontwerpen van een regeling. De regelaar bevat meer functies dan hieronder genoemd,
maar de genoemde functies zijn vermeld om het aantal aansluitingen te bepalen.
Functie
Klokfunctie
De klokfunctie en de overgang tussen zomer- en wintertijd
worden door de regelaar geregeld.
De klokinstelling blijf minimaal 12 bewaard in geval van een
stroomstoring.
Als de regelaar is opgenomen in een netwerk met een systeem
manager, zal de tijdsinstelling in de regelaar bewaard bijgewerkt.
Start / stop regeling
De regeling kan softwarematig gestart en gestopt worden, maar
dit kan ook door middel van een extern contact.
Waarschuwing
De functie stopt iedere regeling.
Overmatige druk kan leiden tot een verlies van vulling.
Start/stop van compressoren
Er kan een externe start/stop worden aangesloten.
Alarmfunctie
Als een alarm verzonden moet worden naar een signaalontvanger
(bijv. lamp, bel, telefoonkiezer etc.), moet een relaisuitgang
worden gebruikt.
Ik leef-functie
Een van de relais kan worden gereserveerd om te worden
bekrachtigd tijdens een normale regeling.
Het relais zal afvallen wanneer de regeling wordt gestopt via de
hoofdschakelaar of als de regelaar uitvalt.
Extra temperatuur- en druksensors
Als extra metingen uitgevoerd moeten worden buiten de
regeling om, kunnen er sensors op de analoge ingangen worden
aangesloten.
Geforceerde regeling
De software bevat een optie voor geforceerde regeling. Als een
uitbreidingsmodule met relaisuitgangen wordt gebruikt, kan deze
uitgevoerd worden met handschakelaars welke de individuele
relais kunnen schakelen.
Datacommunicatie
De regelaar heeft een aansluiting voor LON datacommunicatie.
De specificaties voor de aansluiting hiervan is beschreven in een
apart document.
In principe zijn er de volgende soorten aansluitingen:
Analoge ingangen ‘AI’
Dit signaal wordt aangesloten op twee
klemmen.
Een analoog signaal kan worden
ontvangen van de volgende bronnen:
• Temperatuursignaal van een Pt 1000 ohm
temperatuursensor.
• Contactsignaal waarvan de ingang of
kortgesloten of doorverbonden is.
• Voltagesignaal 0-10 V
• Spanningssignaal van 0 tot 10 Volt.
• Signaal van een drukopnemer AKS 32,
AKS 32R/AKS 2050 of MBS 8250.
De voeding hiervoor wordt geleverd door
de module, waar zowel een 5 V voeding
en een 12 V voeding aanwezig zijn.
Op een later tijdstip, tijdens de
configuratie, moet het drukbereik van de
drukopnemer worden ingesteld.
AAN/UIT spanningsingang ‘DI’
Dit signaal wordt op twee klemmen
aangesloten.
• Op deze ingang kan 0 V of spanning staan
Er zijn twee verschillende uitbreidingsmodules voor dit type ingang:
- laag voltage signalen , bijv. 24 V (max.
80 V)
- hoog voltage signalen, bijv. 230 V (max.
260 V)
Op een later tijdstip, tijdens de configuratie, moet ingesteld
worden wat de functie van deze ingang is:
• Actief als de ingang spanningsloos is
• Actief als er spanning aanwezig is op de ingang
AAN/UIT uitgangssignaal ‘DO’
Er zijn twee typen:
• Relais uitgang
Alle relaisuitgangen zijn wisselcontacten
zodat de gewenste functie ook bereikt
kan worden als de regelaar spanningsloos is.
• Solid state uitgangen
Gereserveerd voor AKV kleppen, maar
deze uitgang kan een extern relais in- en
uitschakelen, net zoals een relaisuitgang.
Deze uitgang is alleen op de regelaar zelf
te vinden.
Op een later tijdstip, tijdens de configuratie, moet ingesteld
worden wat de functie van deze uitgang is:
• Actief als de uitgang bekrachtigd is
• Actief als de uitgang niet bekrachtigd is
Analoog uitgangssignaal ‘AO’
Dit signaal wordt gebruikt als een
regelsignaal naar een externe unit
gestuurd moet worden, bijv. een
frequentieomvormer.
Tijdens de configuratie moet het bereik van
het signaal ingesteld worden: 0-5 V, 1-5 V,
0-10 V of 2-10V.
Pulssignaal voor de stappenmotoren.
Dit signaal wordt gebruikt door afsluitermotoren van het type ETS, KVS, CCM en
CCMT.
Het afsluitertype moet worden ingesteld
tijdens het programmeren.
Beperkingen
Omdat het systeem erg flexibel is met betrekking tot het aantal
aan te sluiten units, is het zaak dat de gemaakte selectie overeen
komt met de weinige beperkingen die er zijn.
De functionaliteit van de regelaar wordt bepaald door de
software, de grootte van de processor en de hoeveelheid
geheugen.
✔ Het totaal aantal aansluitingen is 160 bij AK-PC 783A
✔ Het aantal uitbreidingsmodules moet worden beperkt zodat
de totale opname niet meer is dan 32 VA (inclusief regelaar).
Bij gebruik van de AK-CM 102-communicatiemodule mag de
belasting per AK-CM 102-rij niet hoger zijn dan 20 VA (incl. AKCM 102). Er mogen niet meer dan 12 modules zijn (regelaar +
11 modules).
✔ Niet meer dan 5 drukopnemers mogen worden aangesloten op
één basismodule
✔ Niet meer dan 5 drukopnemers mogen worden aangesloten op
één uitbreidingsmodule
Algemene druktransmitter
Wanneer verschillende regelaars een signaal ontvangen van
dezelfde druktransmitter, dan moet de voeding naar de betreffende regelaars zo zijn bedraad dat het niet mogelijk is één van de
regelaars uit te schakelen, zonder ook de andere uit te schakelen.
(Wanneer één regelaar wordt uitgeschakeld, dan wordt het
signaal neergehaald en zullen alle andere regelaars een signaal
ontvangen dat te laag is)
Ontwerp van een compressor- condensorregeling
Procedure:
1. Maak een schematische tekening van de installatie
2. Controleer of de functies van de regelaar de gewenste toepassing dekt
3. Bepaal het aantal te gebruiken aansluitingen
4. Gebruik de ontwerptabel /Noteer hier het aantal te gebruiken
aansluitingen / Tel het aantal aansluitingen bij elkaar op
5. Zijn er voldoende aansluitingen op de regelaarmodule? Zo niet,
is het mogelijk om bijvoorbeeld een AAN / UIT signaal van een
spanningssignaal naar een contactsignaal te veranderen of is
een uitbreidingsmodule gewenst?
6. Bepaal welke uitbreidingsmodule(s) gebruikt moet worden.
7. Controleer of alle beperkingen in acht zijn genomen.
8. Bereken de totale lengte van de modules.
9. Het koppelen van de modules
10. Bepaal de plaats van de aansluitingen
11. Maak een aansluitschema
12. Bepaal de grootte van de transformator.
1
Volg deze 12
stappen
Schema
Maak een schematische tekening van de installatie
2
Compressor en condensorfuncties
Toepassing
Regelen van een compressorgroep op MT en LTx
Regelen van een condensorgroep op MTx
Regelen van tot 2 cascade warmtewisselaarx
Regelen compressorcapaciteit
Regelsensor. P0x
PI-regelingx
Max. aantal compressoren
Max. aantal capaciteitskleppen per compressor3
Gelijke compressorcapaciteitenx
Compressoren van verschillende groottex
Compressor 1 of 2 frequentie geregeldx
Draaitijdegalisatiex
Anti-pendel tijdx
Minimale uittijdx
Vloeistofinspuiting in zuigleidingx
Vloeistofinspuiting in schroefcompressorx
Vloeistofinspuiting in cascade warmtewisselaarx
Externe start/stop van compressorenx
AK-PC 783A
6 MT + 6 LT /
7 MT + 5 LT /
8 MT + 4 LT
Oliebeheer
Olie-injectie in compressor. Gezamenlijk of afzonderlijkx
Drukregeling vloeistofvatx
Bewaking van oliepeil in vloeistofvatx
Beheer van oliepeil in olieafscheiderx
Reset van oliebeheerx
Uitschakeling van compressors bij olietekortx
Veiligheidsrelais gedurende geforceerde besturing compressor
[TM]
Zuigdrukreferentie
Verschuiven referentie door zuigdrukoptimalisatiex
Verschuiven referentie door nachtverlagingx
Setpointverschuiving via 0-10 V signaalx
Regeling van maximaal 12 compressoren en met een maximum
van 3 capaciteitskleppen per compressor.
Compressor 1 en 2 kunnen frequentie geregeld worden.
De volgende signalen kunnen als regelsensor worden gebruikt:
1) Po – zuigdruk
2) S4 – koude brine temperatuur
(Po-LT wordt ook bij punten 2 gebruikt als lage druk beveiliging)
Condensor
Regeling van maximaal 8 stappen.
Ventilator kan frequentie geregeld worden. Of allemaal op één
signaal of alleen de eerste ventilator van meerdere. Er kan een
EC-motor worden gebruikt. Indien nodig kunnen zowel relais- en
triacuitgangen gebruikt worden.
De volgende signalen kunnen als regelsensor worden gebruikt:
1) Pc – Condensatiedruk
2) S7 – Warme brine temperatuur (Pc wordt nu gebruikt als hoge
druk beveiliging).
Connectie tussen hoge druk en lage druk circuits
De regeling van de MT- en LT-circuits moet volledig intern in de
regelaar plaatsvinden.
Frequentieregeling van condensorventilatoren
Deze functie heeft een analoge uitgang nodig.
Voor het starten en stoppen van de frequentieregeling kan een
relaisuitgang gebruikt worden.
De ventilatoren kunnen ook door relaisuitgangen geschakeld
worden.
Digitale scroll
Bij gebruikmaking van een digitale scroll moet het ontladen van
de compressor worden aangesloten op een van de vier solid-stateuitgangen in de regelaar.
Beveiligingscircuit compressorenx
Gezamenlijke hoge druk bewaking van compressorenx
Beveiligingscircuit condensorventilatorenx
Algemene alarmfuncties met tijdsvertraging10
Overig
Extra sensors7
Inject ON functiex
Optie voor aansluiting van externe display2
Algemene thermostaatfuncties3
Algemene pressostaatfuncties3
Algemene spanningsmetingen3
PI regeling3
Max. in- en uitgangen160
Warmteterugwinning
Er kan een thermostaatfunctie worden geselecteerd; deze zal
inschakelen wanneer verwarming gewenst is.
Beveiligingscircuit
Als er signalen moeten worden ontvangen van verschillende
onderdelen van het beveiligingscircuit, moet ieder signaal apart
op een AAN / UIT ingang worden aangesloten.
Dag / nacht signaal voor verhogen zuigdruk
Voor deze functie kan de klokfunctie worden gebruikt, maar ook
een extern AAN / UIT signaal.
Als er zuigdrukoptimalisatie wordt gebruikt, hoeft er geen signaal
gegeven te worden, dit gaat automatisch.
‘Inject ON’ functie
Deze functie sluit alle AKV kleppen wanneer alle compressoren
worden verhinderd te beginnen. Dit kan worden geregeld via de
datacommunicatie of uitbedraad worden via een relaisuitgang.
Algemene thermostaat en pressostaat functies
Een aantal thermostaten kan naar wens worden gebruikt. De
thermostaat heeft een sensorsignaal en een uitgang nodig. In de
regelaar kunnen in- en uitschakelwaarden en eventuele alarmfuncties worden ingegeven.
Algemene spanningsmetingen
Een aantal spanningsmetingen kunnen naar wens worden gebruikt. Het signaal kan bijvoorbeeld 0-10 V zijn. De functie vereist
een spanningssignaal en een relaisuitgang. In de regelaar kunnen
in- en uitschakelwaarden en alarmen worden ingesteld.
Afzonderlijke PI-regelingen
Het is mogelijk om een reeks PI-regelingen naar wens te configureren
Ga naar hoofdstuk 5 voor meer informatie over bovenstaande functies.
Aansluitingen
3
Hieronder volgt een overzicht van mogelijke aansluitingen. De
tekst komt overeen met de tabel op de volgende pagina.
Analoge ingangen
Temperatuursensors
• S4 (koude brine temperatuur)
Moet worden gebruikt wanneer de regelsensor voor de compressorregeling als S4 is geselecteerd.
• Ss (zuiggastemperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Sd (persgastemperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Sc3 (buitentemperatuur)
Wordt gebruikt als de FDD functie wordt toegepast.
Wordt gebruikt bij condensorregeling met vlottende condensordruk.
• S7 (warme brine temperatuur)
Moet worden gebruikt wanneer de regelsensor voor de condensor is
geselecteerd als S7.
• Saux (1-4), eventueel extra temperatuursensoren
Maximaal 4 extra sensors voor het verzamelen van gegevens kunnen
worden aangesloten. Deze sensoren kunnen gebruikt worden voor
algemene thermostaatfuncties.
• Scasc2, Scasc3
Regelsensors voor cascade
(In plaats van het Scasc3-signaal kan het SdLT-signaal worden gebruikt,
maar alleen als er niets anders in de drukbuis is gemonteerd.)
• Po
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling (vorstbeveiliging).
• Pc condensatiedruk
Moet altijd worden aangesloten in combinatie met compressor- en/of
condensorregeling (beveiliging)
• Prec. Druk in olievat. Moet worden gebruikt voor de drukregeling in het
vloeistofvat.
• Paux (1-3)
Tot maximaal 3 extra drukopnemers kunnen worden aangesloten voor
bewaking en registratie.
Deze drukopnemers kunnen worden gebruikt voor de algemene pressostaatfuncties.
Let op. Drukopnemers AKS32 en AKS32R kunnen een signaal doorsturen
naar maximaal 5 regelaars.
Spanningssignaal
• Ext. Ref
Wordt gebruikt als de referentie wordt verschoven door een andere
regeling.
• Voltage-ingangen (1-3)
Tot maximaal 3 voltagesignalen kunnen worden aangesloten voor
bewaking en registratie. Deze signalen kunnen worden gebruikt voor de
algemene spanningsfuncties.
Aan / uit-ingangen
Contactfunctie (op een analoge ingang) of spannings-signaal (op een
uitbreidingsmodule)
• Algehele beveiligingsingang voor alle compressoren (bijv. algemene
hoge of lage druk pressostaat)
• Tot maximaal 6 signalen van het beveiligingscircuit van iedere compres-
• External stop van cascade warmtewisselaar regeling (1 ingang voor elke
cascade)
• Extern dag/nacht signaal (verhogen of verlagen van de zuigdruk). Deze
functie wordt niet gebruikt als zuigdruk-optimalisatie in gebruik is.
• DI alarm (1-10) ingangen
Tot maximaal 10 extra aan/uit signalen voor algemene alarmering voor
bewaking en registratie kunnen worden aangesloten.
• Peilcontacten
Aan / uit-uitgangen
Relaisuitgangen
• Compressoren
• Capaciteitsstappen
• Ventilatoren
• ‘Inject ON’ functie (signaal voor verdamperregeling. Max. 1 signaal per
zuiggroep)
• Start/stop van vloeistofinspuiting in warmtewisselaar
• Start/stop van vloeistofinspuiting in zuigleiding
• Start/stop van 3-weg kleppen op een warmteterugwinning
• Aan/uit signaal voor start/stop van frequentieregelaar
• Alarmrelais. Ik leef relais.
• Aan/uit signalen van algemene thermostaten (1-3), pressostaten (1-3) of
spanningsingangen (1-3).
• Oliekleppen
• Veiligheidsrelais voor uitschakeling van de compressors bij olietekort
Solid state uitgangen
De solid state uitgangen kunnen voor dezelfde doeleinden worden
gebruikt als vermeld onder ‘relaisuitgangen’.
(De uitgang zal bij spanningsuitval altijd in de ‘UIT’ positie staan).
Analoge uitgang
• Frequentieregeling van de condensorventilatoren
• Frequentieregeling van de compressor
• Stappenmotorsignaal voor expansieklep op cascade warmtewisselaar
Voorbeeld
Compressorgroep:
• MT circuits en LT circuits
• Koudemiddel MT=R134a, LT=CO2 (R744)
• 4 en 2 compressoren met "cyclic".
• 1. compressor met snelheidsregeling
• Beveiligingscircuit voor iedere compressor
• Gemeenschappelijke hoge druk bewaking in elk circuit
• ToMT Setpoint =-10°C, ToLT = -30°C
• P0 optimalisatie
• Oliebeheer van elke LT compressor
• Pulsreset voor gestopte compressor (olietekort)
Condensor:
• Ventilatoren met EC motor, met snelheidsregeling
• PcMT regelt op basis van temperatuursensor Sc3
Cascade warmtewisselaar
• Regelsensor =Scasc3
• Kleppen = Stappen ventiel ETS en Magneetventiel EVR
Vloeistofvat:
• Drukcontrole in olievat
Beveiligingsfuncties:
• Bewaking van Po, Pc, Sd en oververhitting in zuigleiding
• Bewaking van laag en hoog niveau in olievat
Data uit dit voorbeeld is gebruikt op de
volgende pagina.
Het resultaat is dat de onderstaande
modules moeten worden gebruikt:
• AK-PC 783A regelaar
• AK-XM 204A ingangen en uitgangen
module
• AK-XM 208C steppen uitgang module
• AK-XM 102B digitale ingangen module
• AK-XM 103A analogen ingangen en
outgangen module
Deze tabel helpt vast te stellen of er voldoende inen
uitgangen op de basismodule aanwezig zijn. Als er niet
voldoende in- en uitgangen zijn, moet de regelaar worden uitgebreid met één of meer uitbreidingsmodules.
Noteer het aantal benodigde aansluitingen en tel deze bij
elkaar op.
Analoge ingangen
Temperatuursensors,, Ss, Sd, Sc3, S4, S7, Stw.., Shr..7
Extra temperatuursensor/ algemene thermostaat /PI- regeling0
Drukopnemers, P0, Pc, Prec / algemene pressostaat5P = Max. 5 / module
Spanningssignaal van andere regeling
Warmteterugwinning via thermostaat
Aan/uit ingangencontact24 V230 V
Beveil. circuit, gezamenlijk voor alle compressoren2Max.2
Beveil. circuit, compr. olie drukMax. 1/ Comp.
Beveil. circuit, compr. motorbeveiliging
Beveil. circuit, compr. motortemperatuur
Beveil. circuit, compr. persgastemp
Beveil. circuit, compr. hoge druk press
Beveil. circuit, Algemeen voor iedere compressor6
Beveil. circuit, condensorventilatoren, frequentieomvormerMax. 1/ fan
Beveil. circuit, flow switch
Externe start/stop
Nachtverlaging van zuigdruk
Algemene alarmfuncties via DI
Load shedding
Begin van de warmteterugwinning
Vloeistofpeil, oliepeil, pulsreset voor oliebeheer5
Impuls druk, pulsreset voor oliebeheer1
Aan/uit uitgangen
Compressoren, motoren6
Cap. kleppen
Ventilatormotoren, circulatiepompen1
Alarmrelais, Ik leef relais
Inject ONMax. 2
Algemene thermostaat and pressostaat functies en spanningsme-
tingen
Warmteterugwinning via thermostaatMax.1
Vloeistofinspuiting in zuigleiding / warmtewisselaar1
Signaal voor externe cascaderegeling
Magneetventiel voor olie. Veiligheidsrelais voor comp.3
3-weg klep
Als er veel uitbreidingsmodules worden gebruikt zal de lengte van
de regelaar toenemen. De rij van modules is één geheel en mag
daarom ook niet worden verbroken.
Als de rij te lang wordt, kan hij worden onderbroken met behulp
van een AK-CM 102.
De lengte van een module is 72 mm.
Modules van de 100 serie bestaan uit 1 module
Modules van de 200 serie bestaan uit 2 modules
Regelaars bestaan uit 3 modules
De lengte van een compleet geheel = n x 72 + 8
Anders gezegd:
Module Type Aantal à Lengte
Regelaar module 1 x 224 = 224 mm
Uitbreid. module 200 serie _ x 144 = ___ mm
Uitbreid. module 100 serie _ x 72 = ___ mm
Totale lengte = ___ mm
9
Modules koppelen
Begin met de regelaar zelf en sluit dan de geselecteerde
uitbreidingsmodules aan in willekeurige volgorde.
Zodra er is ingesteld welke aansluitingen te vinden zijn op
welke module en op welke klemmen, mag de volgorde van de
modules niet meer veranderd worden.
De modules worden met elkaar verbonden en bij elkaar
gehouden door een schuifverbinding die zowel de voeding als de
interne datacommunicatie naar de volgende module doorgeeft.
Vervolg voorbeeld:
Regelaar + 2 uitbreidingsmodule uit 200 serie + 2 uitbreidingsmodule uit
100 serie =
224 + 144 + 144 + 72 + 72 = 656 mm.
Het plaatsen en verwijderen van de modules moet altijd
spanningsloos gebeuren.
Het beschermkapje op de verbindingsplug van de regelaar
moet verplaatst worden naar de verbindingsplug van de laatste
uitbreidingsmodule om deze te beschermen tegen kortsluiting en
vuil.
Zodra de regeling is gestart zal de regelaar continue controleren
of er verbinding is tussen de afzonderlijke modules. De status
hiervan is te zien d.m.v. een LED.
Als de twee snapsloten voor de DIN rail montage open zijn, kan de
module in positie geplaatst worden, onafhankelijk van zijn plaats
in de rij.
Verwijderen gaat op dezelfde manier met de snapsloten in de
open positie.
Alle aansluitingen worden geconfigureerd met modulenummer
en puntnummer, in principe maakt het dus niet uit waar een
bepaalde aansluiting wordt gemaakt zolang dit maar gebeurd op
de correcte in of uitgang.
• De regelaar is de eerste module, de volgende module is 2, etc.
• Een ‘punt’ is de twee of drie klemmen die bij een in- of uitgang
horen (bijv. 2 klemmen voor een sensor en drie klemmen voor
een relais).
Het maken van het aansluitschema en de configuratie
(programmering) van de regelaar kan het best worden voorbereid
door het invullen van het aansluitoverzicht van de relevante
modules
Voorbeeld:
Naam Op module Op Punt Funktie
Compressor 1 x x Gesloten
Compressor 2 x x Gesloten
Alarm relais x x NC
Hoofdschakelaar x x Gesloten
P0 x x AKS 32R 1-6 bar
Het aansluitoverzicht van de regelaar en alle uitbreidingsmodules
zijn te vinden op de pagina 12 en verder. Voorbeeld: de regelaar:
SignalModulePunt KlemSignaal type /
1 (AI 1)1 - 2
2 (AI 2)3 - 4
3 (AI 3)5 - 6
4 (AI 4)7 - 8
Actief op
Module Punt
Let op de juiste nummering van
de modules!
Het rechterdeel van de
regelaarmodule lijkt op een
aparte module, maar is dat NIET.
Opmerking
De veiligheidsrelais mogen niet aangebracht worden
op een module met omschakelovergangen, omdat die
buiten werking gezet kunnen worden door een onjuiste
instelling.
- Kolommen 1, 2, 3 en 5 worden gebruikt voor de configuratie (programmering)
- Kolommen 2 en 4 worden gebruikt voor het aansluitschema.
De voeding wordt alleen aangesloten op de regelaar (module 1).
De voeding naar de volgende modules wordt doorgegeven via de
schuifverbinding tussen de modules. De voeding moet 24 V +/- 20
% zijn.
Er moet een voeding gebruikt worden voor iedere regelaar. De 24
V kan dus niet doorgelust worden naar andere regelaars.
De voeding moet klasse II zijn.
De 24 V kan dus niet doorgelust worden naar andere regelaars.
De analoge in- en uitgangen zijn niet galvanisch gescheiden van
de voeding.
De + en - van de 24V ingang mogen niet geaard worden.
Bij gebruik van stappenmotorafsluiters moet de stroom daarvoor
worden geleverd door een aparte voeding.
Bij CO2-installaties moet ook de spanning naar de regelaar en
afsluiters zeker worden gesteld met behulp van een UPS.
Vervolg voorbeeld:
Regelaar 8 VA
+ 2 uitbr. module uit de 200 serie 10 VA
+ 2 uitbr. module uit de 100 serie 4 VA
-----Formaat transformator (min.) 22 VA
Voeding grootte
De energieopname groeit met het aantal aangesloten modules:
Module Type Aantal à Effect
Regelaar 1 x 8 = 8 VA
Uitbr. module serie 200 _ x 5 = __ VA
Uitbr. module serie 100 _ x 2 = __ VA
Totaal ___ VA
Algemene druktransmitter
Wanneer verschillende regelaars een signaal ontvangen van
dezelfde druktransmitter, dan moet de voeding naar de betreffende regelaars zo zijn bedraad dat het niet mogelijk is één van de
regelaars uit te schakelen, zonder ook de andere uit te schakelen.
(Wanneer één regelaar wordt uitgeschakeld, dan wordt het
signaal neergehaald en zullen alle andere regelaars een signaal
ontvangen dat te laag is)
+ Afzonderlijke voeding voor de module met de stappenmotoren: 13 VA.
Druk gelijktijdig op de platen aan de linkerkant bij de LED’s en
aan de rechterkant bij de adresschakelaars.
Verwijder nu het bovendeel van de basismodule
2. Plaats de uitbreidingsmodule op de basismodule
De analoge uitbreidingsmodule die voor montage in de regelmodule
is gebruikt, dient enkel ter illustratie. Deze wordt niet in het voorbeeld
gebruikt.
Verwijder het beschermkapje van de aansluitplug aan de rechterkant van de basismodule.
Plaats het kapje op de aansluitplug aan de rechterkant van de
I/O module welke aan de rechterkant van de AK samenstelling
wordt geplaatst.
2. Plaats de uitbreidingsmodule rechts aan de basis-
module
De basismodule moet spanningsloos zijn.
Voor ons voorbeeld zijn 4 uitbreidingsmodules aan de basismodule
gemonteerd. We hebben ervoor gekozen om de module met de
relaisuitgangen direct aan de basismodule te plaatsen en daarna de
volgende module. De volgorde is als volgt:
Alle hierna volgende instellingen die betrekking hebben op de 4 uitbreidingsmodules worden door deze volgorde bepaald.
Als de twee rode sluitingen voor de DIN-rail montage open zijn, kan de
module op de DIN-rail worden geplaatst. De twee sluitingen kunnen
hierna gesloten worden.
Demonteren moet dus worden gedaan met de sluitingen in de 'open'
positie.
Bepaal tijdens de planning welke functie op welke plaats moet
worden aangesloten.
1. Aansluiting in- en uitgangen
Zie onder de tabel voor het voorbeeld:
Denk aan de isolatieversterker
Als signalen worden ontvangen uit verschillende regelaars,
bv. warmteterugwinning voor een van de ingangen, moet tevens een galvanisch geïsoleerde module worden ingevoegd.
De installatie van de datacommunicatie moet voldoen met de
eisen die worden gesteld in document RC.8A.C…
3. Aansluiting voedingsspanning
24 V, de voeding mag niet voor andere regelaars of apparaten
worden gebruikt. De klemmen mogen niet worden geaard.
4. Volg LED’s
Zodra voeding op de regelaar wordt aangesloten zal de
regelaar een interne controle uitvoeren. Dit regelaar zal na
ongeveer 1 minuut klaar zijn zodra de LED ‘Status’ langzaam
knippert.
5. Als er een netwerk is
Stel het adres is en activeer de Service Pin
6. De regelaar kan nu geconfigureerd worden
Interne communicatie
tussen de modules:
Knippert snel = fout
Continue aan = fout
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Status uitgangen 1-8
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
in 10 minuten na netwerk installatie
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Externe communicatie
Communicaties AK-CM 102
Knippert = Actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = Actief alarm / opgeheven
PC met het ‘Service Tool’ programma wordt aan de regelaar
aangesloten.
De regelaar moet ‘aan’ zijn en het ‘Status’ LED moet knipperen
voordat het ‘Service Tool’ programma wordt gestart.
Start Service Tool programma
Voor bediening van de Service Tool software, zie de desbetreffende handleiding.
De eerste keer dat Service Tool wordt aangesloten op een ‘nieuwe’ regelaarversie, zal de opstart van Service Tool langer duren dan normaal.
De voortgang kan worden gevolgd in de balk onderin het scherm.
Inloggen met gebruikersnaam SUPV
Selecteer de naam SUPV en voer het bijbehorende wachtwoord in
Als de regelaar nieuw is, is het wachtwoord 123
Na het inloggen zal altijd als eerst het overzichtscherm worden getoond.
In dit geval is het overzicht leeg, omdat de regelaar nog niet ingesteld
en geconfigureerd is.
De rode alarmbel in de rechter onderhoek betekent dat er een actief
alarm in de regelaar aanwezig is. In dit geval komt dit omdat de regelaar
nog niet is ingesteld.
De beschrijving van het instellen van de regelaar wordt gedaan
aan de hand van onderstaand voorbeeld van een MT-compressorgeoep, een LT-compressorgroep og een cascade warmtewisselaar.
Het voorbeeld is hetzelfde als besproken in de 'ontwerp' sectie,
waarbij AK-PC 783A + uitbreidingsmodules worden gebruikt.
Voorbeeld
Compressorgroep:
• MT circuits en LT circuits
• Koudemiddel MT=R134a, LT=CO2 (R744)
• 4 en 2 compressoren met "cyclic".
• 1. compressor met snelheidsregeling
• Beveiligingscircuit voor iedere compressor
• Gemeenschappelijke hoge druk bewaking in elk
circuit
• ToMT Setpoint =-10°C, ToLT = -30°C
• P0 optimalisatie
• Oliebeheer van elke LT compressor
• Pulsreset voor gestopte compressor (olietekort)
Condensor:
• Ventilatoren met EC motor, met snelheidsregeling
• PcMT regelt op basis van temperatuursensor Sc3
Cascade warmtewisselaar
• Regelsensor =Scasc3, Scasc2, Po-MT, Pc-LT
• Kleppen = Stappen ventiel ETS en Magneetventiel
EVR
Vloeistofvat:
• Drukcontrole in olievat
Beveiligingsfuncties:
• Bewaking van Po, Pc, Sd en oververhitting in
zuigleiding
• Bewaking van laag en hoog niveau in olievat
Er kunnen zowel een externe als een interne hoofdschakelaar worden ingesteld. Beide
moeten worden ingesteld op "AAN" voordat afstellingen worden gemaakt.
Waarschuwing
De hoofdschakelaar stopt iedere regeling, met inbegrip van hogedrukregeling. Als de
temperatuur toeneemt, bestaat er kans op verlies van vulling.
Druk op de oranje knop met de sleutel aan de onderkant van
het scherm.
2. Selecteer ‘Authorization’
Wanneer de regelaar wordt geleverd is deze ingesteld met een standaard
autorisatie voor verschillende gebruikersgroepen. Deze autorisaties kunnen nu of later worden aangepast aan de installatie.
Deze knop wordt altijd gebruikt om in dit scherm te komen.
Op het scherm links zijn nog niet alle functies te zien. Naarmate we
verder in de configuratie komen, zal er meer in dit scherm verschijnen.
Druk op de regel ‘Authorisation’ om naar de gebruikersinstellingen te
gaan.
3. Verander instellingen voor gebruiker ‘SUPV’.
4. Selecteer gebruikersnaam en wachtwoord
Selecteer de regel met gebruikersnaam SUPV.
Druk op ‘ Wijzig’.
Hier kan de ‘supervisor’ voor het specifieke systeem worden geselecteerd en een corresponderend wachtwoord voor deze persoon.
In oudere versies van Service Tool AK-ST 500 was het mogelijk om in dit
menu de taal te selecteren.
De regelaar zal dezelfde taal gebruiken als is geselecteerd in Service
Tool, maar alleen als deze taal in de regelaar aanwezig is. Indien de taal
niet in de regelaar aanwezig is, zal automatisch de Engelse taal worden
getoond.
Om de gemaakte instellingen te activeren, moet er opnieuw worden
ingelogd met gebruikersnaam.
Om het ‘log-in’ scherm te bereiken, druk op het ‘slotje’ in de linker
bovenhoek van het scherm.
5. Log opnieuw in met de gebruikersnaam en het
nieuwe wachtwoord
Alle instellingen kunnen worden gewijzigd
door op het desbetreffende blauwe veld te
drukken en dan de gewenste waarde in te
vullen.
In het eerste veld kunt u de naam van de
regelaar wijzigen.
De in dit veld geschreven tekst kan worden
weergegeven boven aan alle schermen,
samen met het adres van de regelaar.
De regelaar kan de klok van de PC overnemen.
Als de regelaar onderdeel is van een ADAPKOOL® netwerk, worden datum en tijd
automatisch ingesteld door de gateway. Dit
geldt ook voor de overgang van zomer- naar
wintertijd.
Stroomstoring, de klok blijft gedurende minimaal 12 uur doorlopen.
Ons voorbeeld
De opmerkingen over het voorbeeld zijn vermeld
op de volgende pagina's, in de middelste kolom.
In ons voorbeeld willen we de regelaar gebruiken om een MT-groep, een
LT-groep, de condensorgroep en de
cascadewarmtewisselaar te regelen.
Daarom selecteren we Cascaderegelaar
als installatietype.
Vervolgens zijn er nog andere opties
beschikbaar, maar alleen de opties die
zijn toegestaan bij de huidige selectie.
Selecteer het koelmiddeltype, in dit geval R134A en CO2, nadere opties komen
ter beschikking enz.
De instellingen voor ons voorbeeld kunnen worden weergegeven op de display.
Algemeen
Hieronder vindt meer informatie over de verschillende instellingen.
Het nummer refereert aan het nummer en de
afbeelding in de linkerkolom.
Omdat op het scherm alleen de instellingen en
metingen worden getoond die vereist zijn voor een
bepaalde set-up, zijn in de rechter kolom ook alle
andere mogelijke instellingen vermeld.
3 - Installatie type
Selectie toepassing
Selectie Cascade
3- na toepassingsselectie
Koudemiddeltype
Selecteer koudemiddel
Koudemiddelfactor K1, K2, K3
Alleen indien 'Pctrl koudemiddeltype' op 'Gebruiker gedef.' is ingesteld (contact Danfoss)
MT = midden temperatuur. LT = Lage temperatuur
Condensor vent. reg.
Selecteer of de regelaar de condensor moet
regelen. Moet later worden ingesteld.
No. of fans
Vast aantal ventilatoren
Koelpump regeling
Kies of de controller pompgecirculeerd CO2
moet beheren.
Warmteterugwinning
Warmteterugwinning ingeschakeld. Wordt later
afgesteld.
Olie management
Olieregeling ingeschakeld. Wordt later afgesteld.
Selecteer snellinstellning
U kunt hier alle instellingen resetten en terugkeren naar de fabrieksinstellingen.
4 -- Compressorcombinaties MT
Kies uit::
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
4. Instellen 'Algemene functies'
Er zijn meerdere pagina's.
De zwarte balk laat zien welk van de
pagina's nu is weergegeven.
Beweeg tussen de pagina's door de +
en – toetsen te gebruiken.
Aantal compressoren
Stel het aantal compressor-units in
Compressorcombinaties LT
Zie hierboven, maar gen schroefcompressor
Aantal compressoren
Stel het aantal compressor-units in
Externe hoffdscakeling
Er kan een schakelaar worden aangesloten
waarmee de regeling kan worden in- en uitgeschakeld.
Bew. Externe spannung verlies (signaal
vanuit een UPS)
Bewaking van externe spanning. Bij de optie 'ja'
wordt er een digitale ingang toegewezen.
Alarmuitgang
Hier kunt u instellen of deze al dan niet een
alarmrelais moet zijn, en door welke prioriteiten hij geactiveerd wordt.
'Ik leef' relais
Een relais zal afvallen wanneer de regeling
wordt gestopt.
Nachtconditie via DI
Verander in nachtbedrijf bij het signaal voor
een DI-ingang.
Comp. cap. uit a AO
Bij de optie "ja" wordt de huidige capaciteit van
een uitgang getoond.
Het configuratiemenu in Service Tool ziet
er nu anders uit. Het geeft de mogelijke
instellingen weer voor het geselecteerde
type installatie.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- Setpoint= -10°C
De instellingen kunt u links zien.
3 – Referentiemode
Verschuiving van de zuigdruk op basis van externe
signalen
0: Referentie = setpoint + nachtverschuiving + verschuiving van extern 0-10V signaal
1: Referentie = setpoint + verschuiving van Po
optimalisatie
Setpoint (-80 to +30°C)
Setpoint van gewenste zuigdruk in °C
Verschuiving via externe referentie
Selecteer of een extern 0-10V referentiesignaal
gewenst is
Verschuiving bij max. signaal (-100 tot +100 °C)
Verschuiving van referentie bij maximaal extern
signaal
Verschuiving bij min. signaal (-100 tot +100 °C)
Verschuiving van referentie bij minimaal extern
signaal
Filter verschuiving (10 - 1800 Sec)
Hier kan worden ingesteld hoe snel de referentie
effectief moet zijn.
Nachtverschuiving (-25 tot +25 K)
Verschuiving van de zuigdruk bij een actief nachtsignaal (K)
Max. referentie (-50 tot +80 °C)
Maximale toelaatbare referentie voor de zuigdruk
Min. referentie (-50 tot +80 °C)
Minimale toelaatbare referentie voor de zuigdruk
4 – Compressorapplicaties
Kies hier een van de beschikbare compressorconfiguraties
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
4. Instellen waarden capaciteitsregeling
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
Indien er een schroefcompressor is gekozen in de eerste leiding, moet het type
daarvan worden bepaald in de volgende
leiding.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- Ext. compressor stop
- VSD + vaste compr
- 4 compressoren
- P0 als regelsignaal
- Cyclisch
Primaire compressoren
TDe volgende opties zijn beschikbaar voor variabele:
De volgende opties zijn beschikbaar voor schroefcompressoren
Aantal compressoren
Stel het total aantal compressoren in
Aantal capaciteitskleppen
Stel het aantal capaciteitskleppen in per compressor
Ext. compressor stop
Er kan een externe schakelaar worden aangesloten
om de besturing van de compressor te starten en te
stoppen..
Regelsensor
Po: Zuigdruk Po wordt gebruikt
S4: mediumtemperatuursensor S4 wordt gebruikt
voor regeling (secundair koelsysteem)
Op en af stap mode
Selecteer schakelpatroon voor compressoren
Cyclisch: Draaitijdegalisatie tussen compressoren
Best passend: Compressoren worden zodanig in
en uitgeschakeld, dat de capaciteit het best met de
belasting overeen komt
Pump-down
Selecteer of een pump-down limiet benodigd is voor
de laatste compressor.
Pump-down limiet To (-80 tot +30 °C)
Instellen pump-down limiet voor de laatste compressor
Synchroon toerental
Selecteer of de twee compressoren synchroon moeten
werken.
Voor ons voorbeeld zijn er geen
capaciteitskleppen.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- Maximale persgastemperatuur
= 120°C
- Maximale condensordruk = 103,5
bar
- Minimale zuigdruk = -40°C
- Alarmlimiet voor maximale
zuigdruk = -5°C
- Alarmlimiet voor minimale en
maximale oververhitting = 5 en
35 K
Mimimum toegestane snelheid voordat de frequentieregelaar
wordt gestopt
Freq.reg. startsnelh. (20 – 60 Hz)
Minimum snelheid voor start van frequentieregelaar
(Moet hoger worden ingesteld dan 'Freq. reg. min. snelheid')
Freq.reg. max. snelh. (40 – 120 Hz)
Maximale toegestane snelheid voor de compressor
Bewaak freq.reg.
Selecteer deze functie als een ingang benodigd is voor de
bewaking van de frequentieregelaar
Periodetijd PWM
Tijdsperiode voor bypassventiel (aan-tijd + uit-tijd)
Min. capaciteit PWM
Minimumcapaciteit tijdens de periode (zonder minimumcapaciteit wordt de compressor niet gekoeld)
PWM start capaciteit
Minimum capaciteit waarbij de compressor zal starten
Limieten load shedding
Selecteer hoeveel ingangen benodigd zijn voor load shedding
Belastingsuitschakelingsperiode
Stel de maximale toegestane tijd voor belastingsbeperking in
Load shedding limiet 1
Instelling van maximale capaciteit voor load shed ingang 1
Load shedding limiet 2
Instelling van maximale capaciteit voor load shed ingang 2
Override limiet To
Iedere belasting onder deze waarde is toegestaan. Als de To
deze waarde overschrijdt, wordt een tijdvertraging gestart.
Als deze tijdvertraging verstrijkt, zal de 'load shedding limiet'
worden opgeheven.
Override vertraging 1
Override vertraging voor load shed limiet 1. Als de zuigdruk de
'Override limiet Po' overschrijdt gedurende load shedding en
de hier ingestelde vertraging is vertreken, zal 'load shedding
limiet 1' niet meer actief zijn.
Override vertraging 2
Als hierboven, maar voor load shedding limiet 2
Easy PI selectie
Groepsinstelling voor de 4 regelparameters: Kp, Tn, + acceleratie
en - acceleratie. Wanneer de instelling is ingesteld op “door gebruiker ingesteld” dan kunnen de 4 regelparameters fijn worden
afgesteld.
Kp P0 (0,1 – 10,0)
Versterkingsfactor voor zuigdrukregeling
Tn P0
Integratie tijd voor PI-regeling
+ Zone acceleration (A+)
Hogere waarden resulteren in een snellere regelgeving
- Zone acceleration (A-)
Hogere waarden resulteren in een snellere regelgeving
Advanced settings
T0 filter
Veranderingen in de To-referentie dempen
Pc filter
Veranderingen in de Pc-referentie dempen
Vertr. uitgangen opstart (15 – 900 s)
Na opstart zal gedurende deze tijd alleen de eerste compressorstap actief zijn.
Mode cap. klep.
Selecteer of 1 of 2 capaciteit geregelde compressoren
tegelijkertijd onbekrachtigd mogen zijn bij een afnemende
capaciteit.
Compressor bedrijfssignaal DO
Met Ja wordt een uitgang gereserveerd die aangeeft of de
compressoren draaien
AO filter
Absorbeerder wijzigt bij de analoge uitgang
AO max. limit
Beperkt de spanning op de analoge uitgang.
5 – Compressoren
In dit scherm wordt de capaciteitverdeling tussen de compressoren verdeeld.
De in te stellen capaciteiten zijn afhankelijk van de geselecteerde compressorapplicatie en de 'op en af stap mode'.
Nominale capaciteit ( 1,0 – 1000,0 m
Stel de nominale capaciteit van de betreffende compressor in.
Voor frequentie geregelde compressoren moet de nominale
capaciteit worden ingesteld bij 50Hz.
Cap. klep.
Aantal capaciteitskleppen per compressor (0-3)
6 – Capaciteitsverdeling
De instelling is afhankelijk van de geselecteerde compressorapplicatie en de 'op en af stap mode'.
Hoofdstap
Stel de nominale capaciteit in van de hoofdstap (percentage
van nominale compressorcapaciteit) 0 – 100%
Voor ons voorbeeld selecteren we
de volgende instellingen:
- Algemene hoge druk beveilging
voor alle compressoren
- 1 Beveiligingscircuit voor iedere
individuele compressor
(De overige opties kunnen worden geselecteerd als specifieke
beveiligingen voor iedere compressor nodig zijn)
Minimale UIT tijd voor compressorrelais
Minimale AAN tijd voor compressorrelais
Anti-pendel tijd (tijd tussen
twee starts van hetzelfde relais)
Deze instellingen zijn alleen
van toepassingen op het
compressorrelais en dus niet
voor de capaciteitskleppen
Als deze tijden elkaar
overlappen, zal de regelaar de
langste tijd gebruiken.
Voor ons voorbeeld gebruiken
we deze functies niet
Klep
Uitlezing van de capaciteitsverdeling van de capaciteitskleppen. 0 - 100%.
7 – Beveiliging
Noodcapaciteit dag
De gewenste ingeschakelde capaciteit in een 'dag' situatie in
geval van noodregeling als resultaat van een probleem met de
regelsensor voor de zuigdruk.
Noodcapaciteit nacht
De gewenste ingeschakelde capaciteit in een 'nacht' situatie
in geval van een noodregeling als resultaat van een probleem
met de regelsensor voor de zuigdruk.
Max. persgastemp.
Maximale waarde voor de persgastemperatuur
10 K onder deze waarde, wordt de compressorcapaciteit gereduceerd en de volledige condensorcapaciteit ingeschakeld.
Indien deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
Max. cond. druk
Maximale waarde voor de condensatiedruk in °C
3 K onder deze waarde, wordt de compressorcapaciteit gereduceerd en de volledige condensorcapaciteit ingeschakeld.
Indien deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
Max. cond. druk vertr.
Tijdvertraging voor het maximale condensatie druk alarm
T0 Min. zuigdruk
Minimale waarde voor de zuigdruk in °C
Als deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
To max. alarm
Alarmlimiet voor te hoge zuigdruk
To max. vertr.
Vertragingstijd voor alarm voor te hoge zuigdruk Po
Herstarttijd
Algehele tijdvertraging voor herstart van compressor.
(van toepassing op functies: 'Max. persgastemp.', 'Max. cond.
druk', en 'Min. zuigdruk'.
SH min. alarm
Alarmlimiet voor minimale oververhitting in de zuigleiding
SH max. alarm
Alarmlimiet voor maximale oververhitting in de zuigleiding
SH alarmvertr.
Tijdvertraging voor alarm voor minimale of maximale oververhitting in de zuigleiding
Sd sensor pr. compressor
Eén gezamenlijke Sd-aflezing of één Sd-sensor voor elke
compressor.
8 – Compressorbeveiliging
Algehele beveiliging
Selecteer of 1 algehele beveiliging gewenst is voor alle compressoren. Als dit alarm actief is, worden alle compressoren
uitgeschakeld.
Oliedrukbeveilging etc.
Definieer hier of dit type beveiliging benodigd is
Algemene beveiliging
Indien 'Ja' verwacht de regelaar van iedere compressor 1
beveiligingsingang.
9 – Anti-pendel timers
Stel hier eventuele minimum AAN of UIT tijden.
De anti-pendeltijd is de tijd tussen 2 starts van hetzelfde relais
en beperkt dus het aantal starts per uur.
Uitschakelvertraging
De tijdvertraging tussen het uitschakelen van een compressor
door een beveiligingsfunctie en het genereren van een alarm.
Deze instelling geldt voor alle beveiligingsingangen van de
desbetreffende compressor.
Herstartvertraging
Minimum tijd dat een compressor weer 'OK' moet zijn na een
veiligheidsuitschakeling. Na deze interval mag de compressor
weer starten.
10 – Overige functies
Regeling Inject ON
Selecteer deze functie als een uitgang moet worden gebruikt
voor deze functie. (Deze uitgang moet dan worden uitbedraad
naar alle verdamperregelaars zodat de AKV kleppen sluiten als
alle compressoren in storing staan.)
Netwerk: het signaal wordt via datacommunicatie naar de
regelaars verzonden.
Vloeistofinsp. zuigl.
Selecteer deze functie als vloeistofinspuiting in de zuigleiding
is gewenst om de persgastemperatuur 'laag' te houden.
De regeling kan geschieden met behulp van een magneetventiel en een TEV, of met een AKV ventiel.
Oververhitting waarde waar de vloeibare injectie start
Inspuitdiff. SH
Differentiële gecorrigeerd voor oververhitting
Inspuit. start Sd temp
Start temperatuur voor vloeibare injectie in zuigleiding
Inspuitdiff. Sd temp.
Differentieel wanneer aangepast Sd
SH min. zuigleiding
Minimale oververhitting in de zuigleiding
SH max. zuigleiding
Maximale oververhitting in de zuigleiding
AKV periodetijd
Periode tijd voor AKV ventiel
Inspuitvertr. bij opstart
Vertragingstijd voor vloeibare injectie bij het opstarten
Schroefregeling:
Speciale instellingen voor schroefcompressoren
Gebr. economizer
Selecteer of de controller een EVR voor een ECO-functie moet controleren.
Gebruik Vl. inspuiting (individueel Sd)
Selecteer of er een vloeistofinspuiting in de compressor moet zijn in
geval van een hoog Sd. Moet 20 K onder “Max. ontlading” weer worden
stopgezet.
Uitgangstype: selecteer hier het klepsignaal voor de stappenmotor of een
analoog signaal.
Max. vloeistofinspuiting OD
Stel de maximale openingsgraad van de klep in in %.
Max. ontlading
De maximale Sd-temperatuur in geval van individuele Sd-aflezingen.
Stel in hoe vaak een compressor bij volledige werking
moet pauzeren.
Vereffeningstijd
Stel de duur van de olievereffening in (de pauze).
4
Olievereffening gebruiken
(Enkel mogelijk bij cyclische werking)
Intervaltijd
Stel in hoe vaak een compressor bij volledige werking
moet pauzeren.
Vereffeningstijd
Stel de duur van de olievereffening in (de pauze).
Oilreg.beveil.relais
In ons voorbeeld gebruiken we
geen oilemanagement op MT
circuit
(Olievereffening kan worden
gedefinieerd met gebruikmaking
van “Selecteer type installatie...”,
maar alleen voor cyclische compressorwerking.)
In ons voorbeeld gebruiken we
geen veiligheidsrelais.
In dit voorbeeld willen we het
olievat controleren.
Dat gebeurt met een pressostaat.
We hebben hier gekozen voor
een pressostaat.
De pressostaat moet als volgt
ingesteld worden:
- Selecteer druktransmitter
Wanneer de druk in het
vloeistofvat terugloopt, moet de
klep zich openen.
- Stel het drukniveau in waarbij
de klep zich moet openen. Stel
hier in op 18 bar.
- Stel het drukniveau in waarbij
de klep zich opnieuw volledig
moet sluiten. Stel hier in op 22
bar.
In het voorbeeld hebben we
twee niveauschakelaars in het
vloeistofvat: een voor hoog
niveau en een voor laag niveau.
Als deze op JA ingesteld staat, reserveert de regelaar een
veiligheidsrelais voor elke compressor. De aansluitklem
van het relais is in serie aangesloten op het compressorrelais. Het relais kan hiermee de compressor stoppen,
als er een tekort aan olie wordt geregistreerd tijdens
geforceerde regeling van de compressor. (Geforceerde
regeling op AAN met de instelling "Handmatig" of met de
"omschakeling" op een uitbreidingsmodule.)
Danfoss beveelt deze functie aan om schade aan de compressor te voorkomen ten gevolge van onzorgvuldige
behandeling.
(Om het simpel te houden, wordt deze functie niet gebruikt als voorbeeld.)
Olievat
Selecteer of u de drukregeling wilt activeren in een van
de olievaten.
Niveauschak.vat
Definieer de gewenste niveausensoren. Alleen Hoog /
Hoog en laag
Niveau alarmvertraging
Vertragingstijd voor niveaualarm
Ingang voor drukopbouw
Selecteer of de druk gecontroleerd wordt door een
pressostaat of door een signaal van de pulsteller.
Comp. per. voor startvolg.
(Voor pulsteller): Percentage van de waarde van totaal
aantal pulsen van de verschillende compressors
Drukopbouw volgorde
(Voor de pulsteller) Selecteer tussen:
Alleen pulsen vanuit het hogedrukcircuit. Pulsen vanuit
zowel hoge druk als lage druk zijn inbegrepen
Actual druk
Gemeten drukwaarde
Actuele status
Status van olieafscheiding
Uitschakeldruk
Druk in vloeistofvat voor afsluiten olie
Inschakeldruk
Druk in vloeistofvat voor inschakelen olie
Hoog alarm limiet
Er gaat een alarm af als een hogere druk wordt
geregistreerd
Hoog alarm vertr.
Tijdvertraging voor alarm
Hoog alarm tekst
Schrijf een alarmtekst
Laag alarm limiet
Er gaat een alarm af als een lagere druk wordt
geregistreerd
In ons voorbeeld wordt de olietoevoer voor
elke compressor afzonderlijk geregeld.
In dit schema zijn de instellingen te zien.
De procedure is als volgt:
20 seconden na het signaal van de
niveauschakelaar wordt begonnen met het
inspuiten van olie. Met een interval van één
minuut wordt driemaal geïnjecteerd. Elke puls
duurt één seconde. Vervolgens is er een pauze
van 20 seconden. Als de niveauschakelaar op
dit punt geen olie heeft geregistreerd, wordt
de compressor stopgezet.
In ons voorbeeld is er slechts één afscheider
met een enkele niveauschakelaar.
In dit schema zijn de instellingen te zien.
De procedure is als volgt:
Wanneer de niveauschakelaar een signaal
afgeeft, begint het ontladingsproces naar
het vloeistofvat. Met een interval van één
minuut wordt driemaal geïnjecteerd. Elke puls
duurt één seconde. Als de niveauschakelaar
op dat moment geen daling in het oliepeil
registreert, gaat een alarm af zodra de
vertragingstijd voorbij is.
5
Compressor olie instellen
Selecteer of de olie tegelijkertijd naar alle
compressors gestuurd moet worden of dat elke
compressor afzonderlijk geregeld moet worden.
Ugebr. stopregeling
"Ja" betekent dat pulsen na een compressorstop
zijn toegestaan
Oliecyclus vertr. na
Vertragingstijd voor de start van oliepulsen
Oliecyclus vertr. voor
Vertragingstijd voor het signaal dat de
oliepulsen zal stoppen
Hoog olie alarmvertraging
Als de niveauschakelaar niet geactiveerd is
voordat de tijd verstreken is, gaat er een alarm af.
(De compressor gebruikt de olie niet).
Aantal perioden
Aantal pulsen dat geactiveerd moeten worden in
een olievulreeks
Aant. perioden vóór stoppen (Ugebr.
stopregeling = ja)
Als er nog steeds olie ontbreekt na dit aantal
pulsen, wordt de compressor stopgezet. Het
resterende aantal pulsen wordt vervolgens
toegestaan.
Periodetijd
Tijd tussen pulsen
Olieklep open tijd
De openingstijd van de klep voor iedere puls.
6
Afscheider
Selecteer of er één gezamenlijke afscheider voor
alle compressors moet zijn of één afscheider per
compressor.
Niveaudetectie
Selecteer of de afscheider moet worden
geregeld door "een vulcyclus waarbij alle
impulsen worden uitgevoerd", "een vulcyclus
waarbij de impulsreeks wordt gestopt door het
schakelaarniveau" of een vulcyclus waarbij het
niveau wordt gehandhaafd op basis van "Hoog"
en "Laag".
Niveau alarm vertr.
Er gaat een alarm af bij gebruik van een
niveauschakelaar voor laag niveau.
Herhaal olieretourcyclus
Periode tussen het herhalen van het
legingsproces van de afscheider als de
niveauschakelaar op het hoge niveau blijft staan.
Geen olie afscheider alarm vertr.
Alarmvertraging wanneer een signaal wordt
gegeven dat er geen olie wordt afgescheiden
(contact "hoog" niveau niet geactiveerd)
Aantal perioden
Aantal keren dat de klep moet openen tijdens
een legingsreeks
In ons voorbeeld wordt de
condensordruk geregeld op basis
van Pc en van de Sc3 (vlottende
referentie)
De instellingen zijn in de figuur
links te zien.
In ons voorbeeld gebruiken we
een aantal ventilatoren, alle met
parallelle snelheidsregeling.
De instellingen zijn in de figuur
links te zien.
Ter info: de functie 'Bewaak ventilatoren' vereist een ingangssignaal
van iedere ventilator.
3 – Pc referentie
Regelsensor
Pc: De condensatiedruk Pc wordt gebruikt voor de regeling
S7: Mediumtemperatuur wordt gebruikt voor de regeling
Referentiemode
Selectie van type referentie
Setpoint: er wordt geregeld met een vast setpoint
Vlottend: de regeling is gebaseerd op de Sc3 buitentemperatuur, de ingestelde 'Min. tm'/'Delta T condensor' en de ingeschakelde compressorcapaciteit. (Vloeistof wordt aanbevolen
voor CO2 en warmteterugwinning.)
Setpoint
Instelling van het gewenste setpoint in °C
Min.tm
Minimum gemiddelde temperatuurverschil tussen de Sc3
buitentemperatuur en de Pc condensatietemperatuur bij
minimale compressorcapaciteit.
Delta T condensor
Gemiddeld temperatuurverschil tussen Sc3 buitentemperatuur en de Pc condensatietemperatuur bij maximale compressorcapaciteit (normaal 8-15 K)
Min. referentie
Minimum toegestane referentie voor condensatietemperatuur
Max. referentie
Maximaal toegestane referentie voor condensatietemperatuur
Toon Tc
Stel in of Tc moet worden weergegeven.
4 – Capaciteitsregeling
Mode capaciteitsregel.
Selecteer mode voor capaciteitsregeling
Stap: ventilatoren worden in stappen geschakeld door de
relaisuitgangen
Stap/Freq.reg: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld via een
combinatie van frequentie- en stappenregeling (alle ventilatoren zitten achter de frequentieregelaar)
Freq.reg.: de ventilatorcapaciteit wordt volledig via de frequentieregelaar geregeld
Freq.reg. 1 stap: Eerste ventilator toerenregeling, rest stappenregeling
Aantal ventilatoren
Stel het aantal ventilatoren in
Bewaak ventilator(en)
Beveiliging ventilatoren. Bij 'Ja' wordt per ventilator 1 digitale
ingang gebruikt
Vent. Freq. Reg. type
VSD (en normale AC-motoren)
EC-motor = ventilatormotoren met DC-regeling
Freq.reg. startsnelh.
Minimum snelheid voor start van frequentie regeling (moet
hoger zijn dan 'Freq.reg. min. snelh.')
Freq.reg. min. snelh.
Minimum frequentie waarbij de frequentie regeling wordt
uitgeschakeld (lage belasting)
Bewaak freq.reg.
Bewaking van frequentieregelaar. Een digitale ingang wordt
gebruikt voor het bewaken van de frequentieregelaar.
EC Start capaciteit
De regeling wacht tot deze behoefte zich voordoet alvorens
spanning aan de EC-motor te leveren
EC min
Spanningswaarde bij capaciteit 0% (20% = 2V @ 0-10V)
EC max
Spanningswaarde bij capaciteit 100% (80% = 8V @ 0-10V)
EC abs. max
Toegestane lijnspanning voor EC-motor (overcapaciteit)
Absolut max Tc
Max waarde voor Tc
Type regeling
Keuze van regelstrategie
P-band: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld via een Pband. De P-band wordt ingesteld bij 'Proportionele band Xp'
PI-regeling: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld door de
PI-regeling
Instelling van maximale capaciteit tijdens nachtsituaties. Kan
gebruikt worden voor het beperken van het geluidsniveau
gedurende de nacht.
De volgende instellingen zijn niet beschikbaar wanneer CO2 is
geselecteerd als koelmiddel.
Bewaak luchtstroom (zie pagina 89)
Selecteer of het bewaken van de luchtstroom door de condensor gewenst is. Voor deze functie is het vereist dat een
Sc3 buitentemperatuursensor is geplaatst in de aanzuiglucht
van de condensor.
Bij de optie "ja" worden de volgende instellingen zichtbaar:
FDD mode
Instelling mode voor bewaken van luchtstroom
Tuning: zet een procedure in gang met een duur van
72 uur, waarbij de regelaar een tuning uitvoert voor de
desbetreffende condensor. Let op, een tuning mag alleen
worden uitgevoerd als de condensor onder normale
bedrijfscondities werkt.
Aan (RUN): de tuning is uitgevoerd en de bewaking van de
luchtstroom is actief.
UIT: de functie is niet actief
FDD gevoeligheid
Instelling voor de gevoeligheid voor de bewaking van de
luchtstroom. Mag alleen worden uitgevoerd door Danfoss
personeel.
De regeling van de cascadewarmtewisselaar instellen
1. Ga naar het configuratiemenu
2. Selecteer Cascaderegeling
3. Instellen waarden voor regeling
3
Parallel cascade
Selecteer of de regelaar één cascade of twee cascades parallel moet
besturen.
Sensor
Selectie van regelsensor: gewoonlijk wordt Scasc3 gebruikt, maar als gebruik wordt gemaakt van de Sd-LT-temperatuur kan deze sensor worden
geselecteerd.
Type Uitgang
Selectie van signaal voor het regelen van het expansieventiel:
Afsluiter met stappenmotor; mogelijk twee parallel geschakeld.
Spanningssignaal
AKV-ventiel; mogelijk twee parallel geschakeld (AKV wordt niet aanbevolen in de buurt van platenwarmtewisselaars).
EVR in vl. leiding
Wanneer een signaal nodig is voor een magneetafsluiter in de vloeistofleiding.
Inspruit start signaal
Geen signaal
Signaal van LT-regeling
Het signaal moet op een DI-ingang worden gemonteerd.
Signaal naar externe cascade
De regelaar kan een signaal naar een externe cascaderegeling sturen.
DI voor handmatige regeling
Selecteer of een ingang gereserveerd moet worden voor handmatige
start/stop van de regeling van elk van de cascade
SH close, SH min, SH max
Waarden voor oververhittingsregeling.
MOP-MT
MOP-temperatuur voor MT-circuit.
Tc-LT min
Minimumtemperatuur voor Tc in LT-circuit
Tc-LT max
Maximumtemperatuur voor Tc in LT-circuit
Uitgebreide instellingen
Selecteer of de technische regelinstellingen zichtbaar moeten zijn.
We hebben deze functie niet
gebruikt in ons voorbeeld. Deze
dient enkel ter illustratie.
(Deze functie is alleen in het
configuratiemenu zichtbaar als
de functie is ingeschakeld in het
menu "Selecteer type installatie".)
3 -Warmteterugwinning
Warmteterugwin. mode
Thermostaat: warmteterugwinning wordt geregeld door
thermostaat
Digitale ing.: warmteterugwinning wordt geregeld door
signaal van digitale ingang
Relais warmteterugwin.
Selecteer of een uitgang benodigd is welke tijdens warmteterugwinning geactiveerd moet zijn.
Setpoint warmteterugwin.
Setpoint voor warmteterugwinning wanneer de warmteterugwinning geactiveerd is
WTW ramp down
Configureer hoe snel de referentie voor de condensatiedruk terug moet zakken naar het 'normale' nivo na warmteterugwinning. Instelling is in Kelvin per minuut.
Uitschak. therm. WT W
Temperatuurwaarde waarbij de thermostaat de warmteterugwinning uitschakelt
Inschak. therm. WT W
Temperatuurwaarde waarbij de thermostaat de warmteterugwinning inschakelt
Set-up controle van pompfunctie
1. Ga naar het configuratiemenu
2. Selecteer koelpomp regeling
3. Definieer koelpomp regeling
We hebben deze functie niet
gebruikt in ons voorbeeld. Deze
dient enkel ter illustratie.
(Deze functie is alleen in het
configuratiemenu zichtbaar als
de functie is ingeschakeld in het
menu "Selecteer type installatie".)
3 - Pompen
Aantal pompen (0, 1 of 2)
Regeling koelpompen
Pompregeling wordt hier gedefinieerd:
0: Geen pompen in bedrijf
1: Alleen pomp 1 in bedrijf
2: Alleen pomp 2 in bedrijf
3: Beide pompen in bedrijf
4: Draaitijdegalisatie. Start voor stop.
5: Draaitijdegalisatie. Stop voor start.
Pomp cyclustijd
Draaitijd voor overschakeling naar volgende pomp (1-500
uur)
Pomp schakeltijd
Overlaptijd, waar beide pompen in bedrijf zijn (0-600 sec)
Bewaak luchtstr.
Kies of u bewaking wilt met gebruikmaking van een
flowschakelaar.
Pomp alarmvertraging
Vertraging van wegvallen stromingsschakelaar tot alarm.
3. Stel in welke soorten
meetwaarden moeten
worden weergegeven voor de
individuele uitgangen
In ons voorbeeld worden geen
afzonderlijke displays gebruikt.
Deze instelling wordt hier ter
informatie genoemd.
3 - Display instelling
Display
Het volgende kan voor de vier uitgangen worden uitgelezen..
Comp. control sensor
P0 in temperature MT en LT
P0 in bar-absolute MT en LT
S4 MT
Ss MT
Sd MT
Sd LT
Cond. control sensor
Tc M T
Pc MT bar-absolute
TC LT
PC LT bar absolute
S7
Scasc2
Scasc3
Sc3
Compressor speed MT
Compressor speed LT
Unit eenheid
Selecteer of meetwaarden in SI-eenheden moeten zijn (°C en bar) of Amerikaanse eenheden
(°F en psi)
We hebben deze functie niet
gebruikt in ons voorbeeld. De
getoonde afbeelding dient enkel
ter illustratie.
3 – Thermostaten
De algemene thermostaten kunnen worden gebruikt voor
het bewaken van in totaal 5 temperatuursensoren. Iedere
thermostaat heeft een aparte digitale uitgang voor het aansturen van een eventueel extern apparaat.
Stel voor iedere thermostaat in
- Toon op overzicht
- Naam
- Welke sensor wordt gebruikt
Actuele temp
Temperatuurmeting van sensor die voor deze thermostaat
wordt gebruikt
Actuele status
Actuele status van thermostaatuitgang
Uitschakeltemp.
Uitschakelwaarde voor thermostaatfunctie
Inschakeltemp.
Inschakelwaarde voor thermostaatfunctie
Hoog alarm limiet
Hoog alarm limiet
Hoog alarm vertr.
Tijdvertraging voor hoog alarm
Hoog alarmtekst
Alarmtekst voor hoog alarm
Laag alarm limiet
Laag alarm limiet
Laag alarm vertr.
Tijdvertraging voor laag alarm
Laag alarm tekst
Alarmtekst voor laag alarm
Aparte pressostaten
1. Selecteer pressostaten
In ons voorbeeld zijn aparte
pressostaat functies niet gebruikt.
3. Definieer de gewenste
namen en waarden voor het
ingangssignaal
In ons voorbeeld gebruiken we
deze functie niet, dus deze pagina
is alleen ter informatie.
Voor iedere ingang (signaal)
moet een naam worden ingevuld
evenals alarmteksten.
De waarden 'Min. uitlezing'
en 'Max. uitlezing' zijn
instellingen die het minimale
en maximale spanningssignaal
vertegenwoordigen (het bereik
van het spanningssignaal wordt
ingesteld in de 'I/O configuratie'.)
Voor iedere gedefinieerde
spanningsingang zal de regelaar
een relaisuitgang reserveren in
de 'I/O configuratie'. Als deze
functie alleen maar hoeft te
alarmeren is het niet verplicht
om deze uitgang te definiëren.
3 – Spanningsingangen
De algemene spanningsingang kan gebruikt worden voor
het bewaken van externe spanningssignalen. Iedere spanningsingang heeft een aparte digitale uitgang voor het
aansturen van een eventueel extern apparaat.
Toon op overzicht
Naam
Selecteer sensor (signaal, voltage)
Selecteer het signaal dat de functie moet gebruiken
Actuele waarde
= uitlezing van de meting
Actuele status
= status van de digitale uitgang
Min. uitlezing
Waarde bij minimum spanningssignaal
Max. uitlezing
Waarde bij maximaal spanningssignaal
Schakel uit
Uitschakelwaarde voor digitale uitgang
Schakel in
Inschakelwaarde voor digitale uitgang
Uitschakelvertr.
Tijdvertraging voor uitschakelen
Inschakelvertr.
Tijdvertraging voor inschakelen
Hoog alarm limiet
Hoog alarm limiet
Hoog alarm vertr.
Tijdvertraging voor hoog alarm
Hoog alarm tekst
Alarmtekst voor hoog alarm
Laag alarm limiet
Laag alarm limiet
Laag alarm vertr.
Tijdvertraging voor laag alarm
Laag alarm tekst
Alarmtekst voor laag alarm
Afzonderlijke alarmingangen
1. Selecteer Algemene Alarmingan-
gen
2. Selecteer actuele alarm signaal
3 – Algemene alarmingang
3. Definieer de vereiste namen en
waarden gekoppeld aan het
signaal
In ons voorbeeld gebruiken
we deze functie niet, dus deze
Deze functie kan gebruikt worden voor het bewaken van
diverse digitale signalen.
Aantal ingangen
Stel het benodigde aantal ingangen in
Stel voor iedere ingang in
- Toon op overzicht
- Naam
- Vertraging voor DI alarm
- Alarmtekst
Configuratie - vervolg
Afzonderlijke PI functie
1. Selecteer Algemene PI
2. Selecteer actuele PI-functie
3. Definieer de vereiste namen
en waarden gekoppeld aan de
functie
In ons voorbeeld gebruiken
we deze functie niet, dus de
display wordt hier slechts ter
informatie getoond.
3 - Algemene PI regeling
De functie kan worden gebruikt voor optionele regeling.
Stel het volgende in voor elke regeling
• Toon op overzicht
• Quick settings
Hier is een lijst van suggesties voor PI regels::
• PI Naam
• Regeling: Uit, Handmatig, of Auto
• Type regeling: P of PI
• Externe DI reg.: ingesteld op Aan als er een externe schakelaar is waarmee de regeling kan worden gestart/gestopt.
• Select. ingang type: kies welk signaal de regeling moet ontvangen: temperatuur, druk, druk omgezet in temperatuur,
spanningssignaal, Tc, Pc, Ss, Sd. etc.
• Referentie: Vast, of signaal voor de variabele referentie:
Kiezen uit: : geen, temperatuur, druk, druk omgezet in
temperatuur, spanningssignaal, Tc, Pc, Ss, D etcI.
• Setpoint: Indien vast wordt gekozen
• Het signaal aflezen voor de regelbare referentie (niet op de
display getoond)
• De totale referentie aflezen
• Uitgang: hier selecteert u de uitlaatfunctie (PWM = pulsbreedtemodulatie (bv. AKV ventiel)), stappenmotorsignaal
voor een stappenmotor of spanningssignaal.
• Alarmmode: kies of een alarm moet worden gekoppeld aan
de functie. Als dit wordt ingesteld op AAN, kunnen alarmteksten en alarmlimieten worden ingevoerd.
Uitgebr. reg. instell.:
• • Ref. X1, Y1 en X2, Y2: Punten die de variabele referentie
definiëren en limiteren
• PWM periodetijd: periode waarin het signaal aan en uit is
geweest.
• Kp: versterkingsfactor
• Tn: integratietijd
• Ref. filter tijd: duur voor soepele overgangen naar de
referentie
• Max. fout: maximaal toelaatbaar foutsignaal waarbij de
integrator aanwezig blijft in de regeling
• Min. regeloutput: laagst toegestaan uitgangssignaal
• Max. regel output: maximaal toegestaan uitgangssignaal
• Opstarttijd: tijd bij opstarten waarbij het uitgangssignaal
geforceerd wordt geregeld
• Opstart uitgang: de grootte van het uitgangssignaal ten
tijde van het opstarten.
• Stop uitgang: Grootte van het uitgangssignaal wanneer de
regeling uit is.
De volgende schermen zijn afhankelijk van eerder gemaakte selecties. De schermen geven weer welke aansluitingen nodig zijn voor
de eerder gemaakte selecties.
• Digitale uitgangen
• Digitale ingangen
• Analoge uitgangen
• Analoge ingangen
BelastingUitgangModule PuntActief op
Magneetventiel, olie, comp. 1 LTDO1112ON
Magneetventiel, olie, comp. 2 LTDO2113ON
Magneetventiel, olieafscheiderDO5116ON
Magneetventiel, cascadeD06117ON
EC motro ON/OFF signaalDO7118ON
Compressor 1 MTDO121ON
Compressor 2 MTDO222ON
Compressor 3 MTDO323ON
Compressor 4 MTDO424ON
Compressor 1 MTDO525ON
Compressor 2 MTDO626ON
3 - Uitgangen
De volgende functies zijn
mogelijk:
Compr. 1
Cap. klep 1-1
Cap. klep 1-2
Cap. klep 1-3
We stellen de digitale uitgangen in door in te stellen op welke
module en op welk punt (op deze module) de bewuste functie is
aangesloten.
Verder selecteren we ook voor iedere uitgang of de belasting actief
is in de positie 'AAN' of 'UIT'.
BelastingUitgangModule PuntActief op
Niveauschakelaar, olie, comp.1 LTAI818Gesloten
Niveauschakelaar, olie, comp.2 LTAI919Gesloten
Niveauschakelaar, olie, vloeistofvat
Hoog
Niveauschakelaar, olie, vloeistofvat
Laag
Niveauschakelaar, olie, afscheider,
Hoog
Reset van compressorstopAI535
Compressor 1 MT algem. beveil.DI141Open
Compressor 2 MT algem. beveil.DI242Open
Compressor 3 MT algem. beveil.DI343Open
Compressor 4 MT algem. beveil.DI444Open
Alle compr. algehele beveiliging MTDI545Gesloten
Alle compr. algehele beveiliging LTDI646Open
Compressor 1 LT algem. beveil.DI747Open
Compressor 2 LT algem. beveil.DI848Open
AI131Gesloten
AI232Gesloten
AI333Gesloten
Pulse pressure
We stellen de digitale ingangen in door in te stellen op welke
module en op welk punt (op deze module) de bewuste functie is
aangesloten.
Verder selecteren we ook voor iedere ingang of de functie actief is in
de positie 'Open' of 'Gesloten'.
Er is 'Open' geselecteerd voor alle beveiligingscircuits. Dit betekend
dat onder normale omstandigheden het contact is gesloten en er
pas een alarm optreedt als het contact verbroken wordt.
4 - Digitale ingangen
De volgende functies zijn
mogelijk:
Externe hoofdschakelaar
Ext. compressor stop
Ext. power loss
Nachtverschuiving
Load shed 1
Load shed 2
Alle compressoren:
Algehele beveiliging
Compr. 1
Oliedrukbeveiliging
Overstroombeveiliging
Motorbeveiliging
Perstemperatuurbeveil.
Persdrukbeveiliging
Algemene beveiliging
Freq. reg. compr. alarm
do Compr. 2-6
Ventilator 1 beveiliging
Ventilator 2-8
Freq. reg. cond. alarm
Reset comp. blokkering
LP comp. olieteller
Olievat laag
Olievat hoog
Oliepeil comp. 1-6
Olieafscheider laag 1-6
Olieafscheider hoog 1-6
Warmteterugwinning
Stop cascade ctrl
Cold pump flow sw.
Flow switch tw
Flow switch hr
DI alarm 1
DI alarm 2 tot 10
PI-1 Di ref
Externe DI PI-1
Veel functies hebben een bijbehorend alarm.
Aan alle gemaakte selecties en instellingen worden, indien aanwezig,
aan een alarm gekoppeld. Dit is te zien in de schermen links.
Aan alle alarmen kan een bepaalde prioriteit worden gegeven:
- 'Hoog' is de hoogste prioriteit
- 'Alleen reg.' is de laagste prioriteit
- 'Uit' geeft geen alarmactie
De relatie tussen prioriteit en actie is te zien in de onderstaande tabel.
Instelling
HoogXXXX1
MediumXXX2
LaagXXX3
Alleen reg.X4
Uit.
Zie ook alarmtekst page 128.
Reg.Selectie alarmrelaisNet-
GeenHoog
Laag tot
hoog
werk
AKM best.
Voor ons voorbeeld selecteren we de instellingen zoals in het scherm
is weergegeven.
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
De configuratie van de regelaar is nu vergrendeld. Voordat er dus
nu veranderingen kunnen worden gedaan in de configuratie van de
regelaar, zal de configuratie eerst ontgrendeld moeten worden.
De regelaar zal nu de geselecteerde functies en de gedefinieerde in-en uitgangen met elkaar vergelijken. Het resultaat
is te zien in de volgende sectie waar de configuratie wordt
gecontroleerd.
!! Sensorwaarden zijn pas uit te lezen en te controleren als de
configuratie is gesloten !!
Voor deze controle moet de configuratie vergrendeld zijn
(Pas als het configuratieslot is gesloten, worden alle instellingen voor de in-en uitgangen geactiveerd)
Er is een fout opgetreden als het volgende zichtbaar is:
De configuratie van de
digitale uitgangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 41.
Een 0-0 naast een gedefinieerde functie.
Indien een instelling is terug gezet naar 0-0, moet
deze functie worden gecontroleerd.
Dit kan komen door het volgende:
• Er is een selectie van een module- en puntnummer gemaakt die niet bestaat.
• Het geselecteerde puntnummer op de bewuste
module is al in gebruik door iets anders.
De fout is te herstellen door het module- en puntnummer correct in te stellen.
Hiervoor moet eerst het configuratieslot ontgrendeld worden.
Druk op de '+' knop om naar de
volgende pagina te gaan.
4. Controleer configuratie van digitale ingangen
De configuratie van de
digitale ingangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 41.
Een instelling heeft een rode achtergrond.
Indien een instelling een rode achtergrond heeft,
moet deze functie worden gecontroleerd.
Dit kan komen door het volgende:
• De in- of uitgang is ingesteld, maar de configuratie van de functie is dusdanig gewijzigd dat de
in- of uitgang niet meer nodig is.
Het probleem wordt opgelost door het module-
en puntnummer op 0-0 in te stellen.
Hiervoor moet eerst het configuratieslot ontgrendeld worden.
Voordat de regeling wordt gestart moeten eerste alle in- en uitgangen
worden gecontroleerd op de juiste aansluiting.
Voor deze controle moet de configuratie vergrendeld zijn
Door iedere uitgang handmatig te bedienen kan gecontroleerd worden
of de uitgang correct is aangesloten.
AUTODe uitgang wordt geregeld door de regelaar
HAND UITDe uitgang is geforceerd UIT
HAND AANDe uitgang is geforceerd AAN (handbediening)
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
4. Controleer digitale ingangen
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
Verbreek het beveiligingscircuit van compressor 1.
Controleer dat LED DI1 op uitbreidingsmodule uit gaat.
Controleer dat de waarde voor het beveiligingscircuit van compressor 1
veranderd naar AAN.
De overige digitale ingangen moet op dezelfde manier worden gecontroleerd.
Voordat de regeling wordt gestart, moet gecontroleerd worden of alle
instellingen correct.
Het overzichtsscherm toont nu 1 regel voor iedere algemene functie.
Door op het icoon te klikken wordt een aantal schermen getoond met
verschillende instellingen. Het zijn deze instellingen die gecontroleerd
moeten worden.
Doorloop de schermen met de +- toetsen. Denk ook aan de
instellingen onderaan de pagina's die alleen door middel van
de 'scroll bar' te zien zijn.
We hebben in ons voorbeeld geen gebruikgemaakt van de Schemafunctie, waarbij de regeling wordt uitgevoerd via optimalisatie van de
zuigdruk. In ons voorbeeld stemt de installatie-eenheid de zuigdruk af
op de huidige vraag – zowel overdag als 's nachts.
Links ziet u een voorbeeld van een schema waarbij de zuigdruk tijdens
nachtbedrijf wordt verhoogd.
In gevallen waar de regelaar in een netwerk is geïnstalleerd met een
systeemunit, kan deze instelling ook in de systeemunit worden gedaan
welke het dag/nachtsignaal vervolgens naar de regelaar stuurt.
Selecteer een weekdag en stel de tijd in voor de 'dag' periode.
Doe dit voor alle dagen.
Het complete schema voor de hele week wordt in het scherm getoond.
Draai de rechter adresschakelaar zo dat de pijl naar de 3 wijst.
De overige 2 adresschakelaar moeten beide naar de 0 wijzen.
2. Druk op de Service Pin
Druk op de 'Service Pin' en houdt deze ingedrukt tot de 'Service
Pin' LED gaat branden.
De regelaar moet communiceren met een netwerk. In dit netwerk kennen we adres 3 toe aan deze regelaar.
Dit adres mag maar door 1 regelaar binnen het netwerk worden
gebruikt.
Eisen aan de systeemunit
De systeemunit moet een gateway van het type AKA 245 zijn met
softwareversie 6.14 of hoger. Deze is geschikt voor maximaal 119 AKregelaars.
3. Wacht op antwoord van de systeemunit
Afhankelijk van de grootte van het netwerk kan het tot 1 minuut duren tot de regelaar een antwoord krijgt of de regelaar is
geïnstalleerd in het netwerk.
Wanneer de regelaar in het netwerk is geïnstalleerd, zal de
Status LED sneller gaan knipperen (twee maal per seconde). Dit
zal 10 minuten duren
4. Log opnieuw in met Service Tool
Als Service Tool met de regelaar was verbonden terwijl deze
werd geïnstalleerd in het netwerk, moet er opnieuw worden
ingelogd.
Alternatief kan het een AK-SM 720 zijn.
of alternatief één uit de AK-SM 800 serie.
Als er geen antwoord komt van de systeemunit
Als de Status LED niet sneller gaat knipperen dan normaal, is de
regelaar niet in het netwerk geïnstalleerd. Dit kan komen door het
volgende:
Het ingestelde adres is buiten het juiste bereik ingesteld
Adres 0 kan niet worden gebruikt.
Als de systeemunit een AKA243B is, kunnen alleen adressen 1 tot 10
worden gebruikt.
Het ingestelde adres wordt al door een andere regelaar in het netwerk gebruikt:
Het adres moet worden gewijzigd naar een ander (leeg) adres.
De bedrading is niet correct uitgevoerd
De afsluiting van het netwerk is niet correct uitgevoerd.
De eisen die worden gesteld aan de installatie van de datacommunicatie zijn beschreven in document ' Data communcation connections to
ADAP-KOOL® Refrigeration Controls” RC8AC.
Druk op de blauwe knop met de compressor en condensor
linksonder in het scherm.
2. Ga naar de alarmlijst
Druk op de blauwe knop met de alarmbel onderin het scherm
3. Controleer de actieve alarmen
In ons geval hebben een groot aantal alarmen. Na het 'opschonen' zijn
alleen de relevante alarmen over.
4. Verwijder opgeheven alarmen uit alarmlijst
Druk op kriuis om alle opgeheven alarmen uit de alarmlijst te
verwijderen.
5. Controleer nogmaals de actieve alarmen
In ons geval blijft er 1 actief alarm over, omdat de regeling is gestopt.
Dit alarm zal actief blijven zoalng de regeling niet wordt gestart. We zijn
nu klaar om de regeling te starten.
Let op ! Actieve alarmen worden automatisch opgeheven als de
hoofdschakelaar UIT is.
Als actieve alarmen verschijnen zodra de regeling wordt gestart, moet de
oorzaak hiervan worden gevonden en opgelost.
Druk op de toets van de zuiggroep die handmatig bediend
moet worden.
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
3. Stel de capaciteitsregeling in op handmatig
Als de compressorcapaciteit handmatig bediend moet worden, volg
dan de volgende procedure:
WAARSCHUWING!!
In geval van geforceerde regeling van de compressors wordt het oliebeheer afgesloten. Dat kan schade aan de compressor veroorzaken.
(Als de bedrading van de compressors veiligheidsrelais omvat, gaat het
monitoren door. Zie Regelfuncties.)
4. Stel de gewenste capaciteit in
Druk op het blauwe veld naast 'Handbed. cap.
Druk op het blauwe veld naast 'Regeling'
Selecteer 'Hand'
Stel de capaciteit in als een percentage van het geheel.
Druk 'OK'
Afhankelijk van de toepassing kan de capaciteitsregeling werken
op basis van de zuigdruk Po of mediumtemperatuur S4.
Regelsensor = Po / S4
Voorbeeld 1 - Po
Voorbeeld 2 – S4 mediumsensor
Regeling bij sensorfout
Regelsensor = Po
Als de Po wordt gebruikt als regelsensor zal bij een sensorfout
gedurende de dag continue ex. 50% capaciteit ingeschakeld zijn
en gedurende de nacht ex. 25%, met een minimum van 1 stap.
Regelsensor = S4
Als de S4 wordt gebruikt als regelsensor zal een sensorfout
betekenen dat de regeling verder regelt op basis van het Po
signaal, maar met een referentie die 5K lager ligt dan de werkelijke
referentie. Als zowel de S4 als de Po een sensorfout hebben zal
gedurende de dag continue ex. 50% capaciteit ingeschakeld zijn
en gedurende de nacht ex. 25%, met een minimum van 1 stap.
Wordt gebruikt in glycolsystemen waarbij MT-fittingen worden
gekoeld met glycol en de LT condensorwarmte aan de glycol
levert.
Wanneer de S4 sensor is geselecteerd als regelsensor, wordt de Po
zuigdrukopnemer gebruikt als lage druk beveiliging (vorstbeveiliging).
De referentie voor de regeling kan op 2 manieren worden
gedefinieerd:
Of
Referentie = Set point + P0 optimalisatie
of
Referentie = Set point+ nachtverstelling + externe referentie
Setpoint
De basis zuigdruk wordt ingesteld
P0-optimalisatie
De functie versteld de referentie zodat de installatie niet op een
onnodig lage zuigdruk werkt. De functie werkt samen met de
meubel/celregelaars en de systeem manager. De systeem manager verkrijgt informatie van de meubel/celregelaars en past de
zuigdruk aan voor een optimale energieprestatie. De functie wordt
beschreven in het handleiding voor systeem manage. Met deze
functie is eenvoudig het meest kritische object te herkennen en
kan ook de actuele verschuiving van de zuigdruk worden uitlezen.
Nachtverstelling
De functie wordt gebruikt voor de zuigdrukreferentie tijdens
nachtbedrijf als een energiebesparende functie.
De ingestelde zuigdruk kan tot 25 K worden versteld in positieve
of negatieve richting. Voor een hogere zuigdruk in de nachtstand
moet de waarde in positieve richting worden versteld.
De nachtstandfunktie kan op drie manieren geactiveerd worden:
- Signaal op een ingang
- Signaal van een systeemeenheidr
- Intern tijdschema
Handmatig schakelen van de compressorcapaciteit
Het is mogelijk om de compressorcapaciteit handmatig te
schakelen waarbij de normale regeling en de beveiligingsfuncties
genegeerd worden.
Afhankelijk van de geselecteerde manier van handbediening zijn
de veiligheidsfuncties niet actief.
Handbediening via percentage van totale capaciteit
De regeling wordt in handbediening gezet en de gewenste
capaciteit wordt ingesteld als een percentage van het totaal.
Handbediening via softwarematige bediening van de
uitgangen
De individuele uitgangen kunnen in de software handmatig aan
of uit gezet worden. De regeling negeert dit, maar zal een alarm
genereren dat een uitgang handmatig bedient is.
Handbediening via bediening van handschakelaars
Als de handbediening wordt uitgevoerd via de handschakelaars
aan de voorkant van een uitbreidingsmodule, wordt dit niet door
de regeling geregistreerd en wordt geen alarm gegenereerd.
De regelaar blijft werken en zal de overige uitgangen blijven
schakelen.
De nachtverstelling mag niet worden gebruikt tegelijk met de P0optimalisatie regeling. Deze regeling vind zelf de hoogst toegestane zuigdruk.
Referentieverschuiving met een 0-10 V signaal
Als een spanningssignaal wordt aangesloten op de regelaar kan
daarmee de regelreferentie worden verschoven. In de instellingen
moet gedefinieerd worden hoe groot de verschuiving bij het
maximale signaal (10V) en bij het minimale signaal (0V).
Begrenzing van de referentie
Om de installatie te beschermen tegen te hoge of te lage zuigdruk,
moet de begrenzing van de verschuiving worden ingesteld.
De AK-PC 783A kan tot 12 compressoren regelen. Max. 6MT + 6LT
of 7MT + 5LT of 8MT + 4LT.
Ledere compressor kan maximaal 3 capaciteitskleppen hebben.
Eén of twee van de compressoren kan worden uitgerust met
frequentieregeling.
De inschakelcapaciteit wordt geregeld door signalen van de
aangesloten druktransmitter en de ingestelde referentie.
Stel een dode zone in rond de referentie.
In de dode zone, regelt de regelcompressor de capaciteit, zodat de
druk kan worden gehandhaafd. Wanneer deze de druk in de dode
zone niet langer kan aanhouden, zal de regelaar de volgende compressor in de rij uit- of inschakelen.
Wanneer extra capaciteit is uit- of ingeschakeld is, zal de capaciteit
van de regelcompressor overeenstemming hiermee gewijzigd
worden om de druk in de dode zone aan te houden (alleen wanneer de compressor een variabele capaciteit heeft).
– Wanneer de druk hoger is dan de 'referentie + halve dode zone',
dan is de inschakeling van de volgende compressor (pijl omhoog) toegestaan.
– Wanneer de druk lager is dan de 'referentie - halve dode zone'
dan is de uitschakeling van een compressor (pijl omlaag) toegestaan.
– Wanneer de druk zich binnen de dode zone bevindt, dan zal
het proces doorgaan met de momenteel geactiveerde compressoren. Ontlastkleppen (indien aanwezig) zullen activeren,
afhankelijk van het feit of de zuigdruk boven of onder de referentiewaarde ligt.
Zuigdruk P0
Voorbeeld:
4 gelijke compressoren – de capaciteitscurve ziet er als volgt uit
Uitschakelen van de laatste compressorstap:
Normaal zal de laatste compressorstap alleen uitschakelen als de
gewenste capaciteit 0% is en de zuigdruk in de onder de neutrale
zone.
Bedrijfstijd eerste stap
Bij opstart van het systeem zal de PI regeling pas beginnen met
regelen zodra het systeem stabiel is. Om dit te bewerkstelligen is
de capaciteit van het systeem gedurende een bepaalde periode
begrenst tot de eerste capaciteitsstap (parameter 'Runtime first
step')
Pump down functie
Om te veel compressorschakelingen te voorkomen bij een lage
belasting is het mogelijk om een pump down functie te definieren
voor de laatste compressor.
Als de pump-down functie wordt gebruikt, zal de laatste compressorstap bij de ingestelde pump-downwaarde worden uitgeschakeld.
Capaciteitsveranderingen
De regelaar schakelt stappen in en uit op basis van de volgende
basisregels:
Capaciteit verhogen:
De capaciteitsregeling zal een extra compressorstap inschakelen
zodra de gewenste capaciteit een dusdanige waarde heeft bereikt
die met het inschakelen van een stap behaald kan worden. Zie
onderstaande tekening – een compressorstap wordt ingeschakeld
zodra er 'ruimte' is voor deze stap onder de curve van de gewenste
capaciteit.
Capaciteit verlagen:
De capaciteitsregeling zal een compressorstap afschakelen zodra
de gewenste capaciteit een dusdanige waarde heeft bereikt
die met het afschakelen van een stap behaald kan worden. Zie
onderstaande tekening – een compressorstap wordt afgeschakeld
zodra er geen 'ruimte' meer is voor deze stap boven de curve van
de gewenste capaciteit.
Let op! De pump down limiet moet hoger worden ingesteld dan
de ingestelde beveiliging voor minimale zuigdruk.
Er zijn twee parameters, dus kan Tn variabel gemaakt worden.
Hierdoor kan de regeling sneller zijn, hoe verder de druk afwijkt
van de referentie.
De A+ instelling verlaagt Tn wanneer de druk boven de referentiewaarde ligt, en de A- instelling verlaagt Tn wanneer de druk
boven de referentiewaarde ligt.
Tn is ingesteld op 120 s in onderstaande grafiek en daalt tot 60 s
wanneer de druk boven de referentiewaarde is en tot 40 s wanneer de druk onder de referentiewaarde is.
Boven de referentiewaarde: Stel Tn in gedeeld door de A+ waarde.
Boven de referentiewaarde: Stel Tn in gedeeld door de A waarde.
De regelaar berekent de curve, zodat de regeling soepel is.
Regelparameters
Om het gemakkelijker te maken het systeem op te starten,
hebben we regelparameters gegroepeerd in sets van gangbaar
gebruikte waarden, welke „Gemakkelijke instellingen“ worden
genoemd Gebruik deze om te kiezen tussen sets van instellingen die correct zijn voor een systeem dat te langzaam of te snel
reageert. De fabrieksinstelling is 5.
Wanneer u de regeling moet verfijnen, kies dan de „Gebruikersgedefinieerde“ instelling Alle parameters kunnen dan vrij
worden ingesteld.
De capaciteitsverdeling kan op de volgende 2 manieren werken.
Schakelmethode - Cyclisch
Dit principe wordt gebruikt als alle compressoren van hetzelfde
type en formaat zijn.
De compressoren worden in- en uitgeschakeld op basis van het
'First in – First out' principe (FIFO) om zodoende de draaitijden tussen de compressoren te egaliseren.
Frequentie geregelde compressoren worden altijd als eerste ingeschakeld en de variabele capaciteit wordt gebruikt om de 'gaten'
tussen de opvolgende stappen op te vullen.
Timerbeperkingen en veiligheidsuitschakeling
Indien een compressor niet mag starten vanwege een herstarttimer of een veiligheidsuitschakeling, zal deze stap vervangen
worden door een andere compressor.
Draaitijdegalisatie
Draaitijdegalisatie wordt alleen uitgevoerd tussen compressoren
van hetzelfde type en dezelfde totale capaciteit.
- Bij het starten van een compressor zal de compressor met het
minste aantal bedrijfsuren als eerste worden gestart.
- Bij het stoppen wordt de compressor met het hoogste aantal
bedrijfsuren als eerste gestopt.
- Bij compressoren met capaciteitskleppen zal de
draaitijdegalisatie alleen worden uitgevoerd tussen de
'hoofdstap' van de compressoren.
Schakelmethode – Best passend methode
Dit principe wordt gebruikt bij compressor van verschillende
grootte.
De regelaar zal de compressoren zodanig in- en uitschakelen dat
altijd de kleinst mogelijke capaciteitsstap wordt gemaakt.
Frequentie geregelde compressoren worden altijd als eerste ingeschakeld en de variabele capaciteit wordt gebruikt om de 'gaten'
tussen de opvolgende stappen op te vullen.
Timerbeperkingen en veiligheidsuitschakeling
Indien een compressor niet mag starten vanwege een herstarttimer of een veiligheidsuitschakeling, zal deze stap vervangen
worden door een andere compressor.
- De linkerkolom toont de bedrijfsuren op basis waarvan de rege-
laar egaliseert.
- De middelste kolom toont (uitgedrukt in procent) in hoeverre
de individuele compressor binnen de afgelopen 24 uur actief is
geweest.
- De rechterkolom toont de huidige bedrijfstijd van de compres-
sor. De waarde moet worden gereset wanneer de compressor
wordt vervangen.
Voor een cyclisch schakelpatroon moeten de twee frequentie geregelde compres-
soren van dezelfde grootte zijn en de opvolgende enkele compressoren moeten
ook dezelfde grootte zijn.
De regelaar kan tot 8 compressoren aansturen van verschillende
types:
- Een frequentie geregelde compressor
- Capaciteit geregelde compressoren met maximaal 3
capaciteitskleppen
- Enkele compressoren - zuiger of scroll
- Eén digitale scrollcompressor
Het onderstande overzicht geeft aan welke compressorcombinaties de regelaar kan aansturen. Het overzicht geeft ook aan welke
schakelmethode kan worden toegepast voor de diverse compressorcombinaties.
CombinatieOmschrijvingSchakel-
Enkele compressoren. *1xx
1 compressor met een capaciteitsklep gecombineerd met
enkele compressoren. *2
2 compressoren met capaciteitskleppen gecombineerd
met enkele compressoren. *2
Alle compressoren hebben
capaciteitskleppen. *2
Een frequentiegeregelde compressor gecombineerd met enkele compressoren. *1 en *3
Een frequentiegeregelde compressor gecombineerd met
meerdere compressoren met
capaciteitskleppen. *2 en *3
Twee frequentiegeregelde compressoren gecombineerd met
enkele compressoren. *4
Schroefcompressor gecombineerd met eentrapscompressoren
Twee schroefcompressoren gecombineerd met eentrapscompressoren
Drie schroefcompressoren gecombineerd met eentrapscompressoren
methode
Cyclisch
x
x
x
xx
x
xx
x
x
x
In appendix A is een meer gedetailleerde omschrijving van de
schakelmethoden te vinden voor de verschillende compressortoepassingen met voorbeelden.
De volgende sectie beschrijft een aantal algemene regels aangaande capaciteit geregelde compressoren, frequentie geregelde
compressoren en ook twee frequentie geregelde compressoren.
Capaciteit geregelde compressoren met capaciteitskleppen
'Mode cap. klep' bepaald hoe de capaciteitsverdeling is bij deze
compressoren.
Mode cap. klep. = 1
Hierbij staat de regelaar toe dat slechts bij 1 compressor tegelijkertijd stappen afgeschakeld mogen zijn. Het voordeel van deze
instelling is dat er niet wordt gewerkt met meerdere compressoren welke gedeeltelijk zijn afgeschakeld, wat niet energetisch
efficiënt is.
Best passend
Voorbeeld:
Twee capaciteit geregelde compressoren van 20Kw, elk met twee
capaciteitskleppen, cyclisch schakelpatroon.
• Bij afnemende capaciteit zal bij de compressor met het meeste
aantal draaiuren als eerste stappen worden afgeschakeld (C1).
• Wanneer C1 volledig is uitgeschakeld, worden er pas stappen
afgeschakeld bij compressor C2.
Mode cap. klep. = 2
Hier staat de regelaar toe dat beide compressoren gedeeltelijk
afgeschakeld mogen zijn bij afnemende capaciteit.
Het voordeel van deze instelling is dat het aantal compressor
start/stops wordt verminderd.
Voorbeeld:
Twee capaciteit geregelde compressoren van 20Kw, elk met twee
capaciteitskleppen, cyclisch schakelpatroon.
De volgende types schroefcompressor kunnen worden gebruikt voor regelingen
• Bij afnemende capaciteit zal bij de compressor met het meeste
Schroef met drukontlastklep
0%, 75%, 100%
*1) Voor een cyclisch schakelpatroon moeten de enkele compressoren van dezelfde
grootte zijn.
*2) Voor compressoren met capaciteitskleppen wordt aangenomen dat de compres-
soren van dezelfde grootte zijn, hetzelfde aantal capaciteitskleppen hebben
(max. 3) en dat ze dezelfde grootte hoofdstap hebben. Indien compressoren met
capaciteitskleppen worden gecombineerd met enkele compressoren, moeten alle
compressoren van dezelfde grootte zijn.
*3) Frequentie geregelde compressoren mogen een andere grootte zijn dan de
opvolgende compressoren.
*4) Indien twee frequentie geregelde compressoren worden gebruikt, moeten ze
Schroef met twee drukontlastkleppen
0, 50%, 75%, 100%
Schroef met drie drukontlastkleppen + PWM
0 - 100%
aantal draaiuren als eerste stappen worden afgeschakeld (C1).
• Wanneer bij C1 alle capaciteitskleppen zijn afgeschakeld, zal bij
compressor C2 eerst een stap worden afgeschakeld voordat
compressor C1 helemaal wordt uitgeschakeld.
Aandacht!
Relaisuitgangen mag niet worden omgekeerd op unloader kleppen. De regelaar keert de functie zelf.
Zal er geen spanning op de omloopkleppen wanneer de compressor niet in bedrijf is.
De voeding wordt direct aangesloten voordat de compressor
wordt gestart.
De regelaar kan een frequentieregelaar aansturen op de eerste
compressor in verschillende compressorcombinaties. Het
variabele deel van de frequentie geregelde compressor wordt
gebruikt om de capaciteitsgaten van de volgende compressoren
op te vullen.
Algemene regeling:
Één van de compressoren kan worden aangesloten op een frequentieregelaar van bijvoorbeeld het type VLT.
Een uitgang van de AK-PC is verbonden met de AAN/UIT ingang
van de frequentieregelaar (vrijgave) en de analoge uitgang (AO)
van de AK-PC is verbonden met de analoge ingang van de frequentieregelaar.
Het AAN/UIT signaal zal de frequentieregelaar starten (vrijgeven)
en het analoge signaal bepaald de frequentie.
De frequentie geregelde stap bestaat uit een vaste en een variabele capaciteit. De vaste capaciteit is de capaciteit die wordt
ingeschakeld op het moment dat de frequentieregelaar start
en de variabele capaciteit ligt tussen de minimale en maximale
frequentie. Om de beste regeling te verkrijgen, moet de variabele
capaciteit groter zijn dan de daarop volgende stappen. Als er veel
(korte) variaties zijn in de benodigde capaciteit van een installatie
zal de ‘vraag’ naar variabele capaciteit groot zijn.
Zo wordt de stap geschakeld:
Regeling – capaciteit opschakelen
Als de gewenste capaciteit groter wordt dan de maximale
frequentie van de frequentie geregelde compressor, zal een
volgende compressorstap worden geschakeld. Op datzelfde
moment wordt de frequentie zo verlaagd dat de gemaakte
capaciteitsstap zo klein mogelijk is. Op deze manier wordt een
'traploze' overgang verkregen zonder capaciteitsgaten (zie
schets).
Regeling – capaciteit afschakelen
Als de gewenste capaciteit lager wordt dan de minimale
frequentie, zal een eventueel erop volgende compressorstap
worden afgeschakeld. Op datzelfde moment wordt de frequentie
van de eerste compressor verhoogd zodat de gemaakte
capaciteitsstap zo klein mogelijk is.
Uitschakelen
De frequentie geregelde compressor zal worden uitgeschakeld
zodra de minimale frequentie is bereikt en de gewenste capaciteit
is gedaald tot 1%.
Anti-pendeltimer voor frequentie geregelde compressor
Als de frequentie geregelde compressor niet mag starten
vanwege een anti-pendeltimer, zal geen andere compressor
worden gestart. De frequentie geregelde compressor zal starten
zodra de anti-pendeltimer is verlopen.
Opschakelen
De frequentie geregelde compressor zal altijd als eerste starten
en als laatste stoppen. De frequentieregelaar zal gestart worden
zodra de gewenste capaciteit overeenkomt met de startsnelheid
(frequentie) van de frequentie geregelde compressor (de
relaisuitgang op de regelaar wordt geschakeld en de analoge
uitgang zal een voltage gaan uitsturen).
Na het schakelen van deze stap zal de regelaar bepalen of nog
meer capaciteit gewenst is.
De startsnelheid (Start speed) moet zo worden ingesteld dat bij
opstart een snelle smering van de compressor wordt verkregen.
Deze waarde moet hoger zijn dan de minimale snelheid
(frequentie).
Veiligheidsuitschakeling voor frequentie geregelde compressor
Als de frequentie geregelde compressor is uitgeschakeld vanwege
een veiligheidsuitschakeling (ingang), mogen de erop volgende
compressoren starten. Zodra de frequentie geregelde compressor
weer mag starten, zal deze bij de eerstvolgende capaciteitsstap
worden ingeschakeld.
Zoals gezegd moet het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor groter zijn dan de capaciteit van de erop
volgende compressoren, zodat er geen capaciteitsgaten ontstaan.
Om te laten zien hoe de regeling reageert bij verschillende
compressorcombinaties, zijn hieronder een aantal voorbeelden
weergegeven:
a) Variabel deel groter dan de erop volgende
compressorstappen:
Wanneer de capaciteit van het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor groter is dan die van de erop volgende
compressoren, zijn er geen 'gaten' in de capaciteitscurve.
Voorbeeld:
1 frequentie geregelde compressor met een nominale capaciteit
Aangezien het variabele deel van de frequentie geregelde
compressor groter is dan de erop volgende compressoren, heeft
de capaciteitscurve geen gaten.
1) De frequentie geregelde compressor zal gestart worden zodra
de gewenste capaciteit de startcapaciteit (frequentie) heeft
bereikt.
2) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de maximale snelheid wordt bereikt bij 18 kW.
3) De niet geregelde compressor C2 van 10 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 8 kW (40Hz).
4) De frequentie geregelde compressor C1 zal de snelheid
verhogen tot de totale capaciteit van 28 kW bereikt wordt
5) De niet geregelde compressor C3 van 10 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 8 kW (40Hz).
6) De frequentie geregelde compressor C1 zal de snelheid
verhogen tot de totale capaciteit van 38 kW bereikt wordt.
7) Bij het verlagen van de capaciteit zullen de niet geregelde
compressoren afschakelen zodra compressor C1 de minimale
snelheid heeft bereikt.
b) Variabel deel kleiner dan de erop volgende
compressorstappen:
Wanneer de capaciteit van het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor kleiner is dan die van de erop volgende
compressoren, vallen er 'gaten' in de capaciteitscurve.
Voorbeeld:
1 frequentie geregelde compressor met een nominale capaciteit
van 20kW bij 50Hz – bereik frequentie: 25 – 50 Hz
2 niet geregelde compressoren van 20kW
Aangezien het variabele deel van de frequentie geregelde
compressor kleiner is dan de erop volgende compressoren, vallen
er gaten in de capaciteitscurve.
1) De frequentie geregelde compressor zal gestart worden zodra
de gewenste capaciteit de startcapaciteit (frequentie) heeft
bereikt.
2) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de maximale snelheid wordt bereikt bij 20 kW.
3) De frequentie geregelde compressor zal op maximale snelheid
blijven draaien tot de gewenste capaciteit 30 kW heeft bereikt.
4) De niet geregelde compressor C2 van 20 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 10 kW (25Hz). Totale capaciteit = 30 kW.
5) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de totale capaciteit van 40 kW bereikt wordt.
6) De frequentie geregelde compressor zal op maximale snelheid
blijven draaien tot de gewenste capaciteit 50 kW heeft bereikt.
7) De niet geregelde compressor C3 van 20 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 10 kW (25Hz). Totale capaciteit = 50 kW.
8) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de totale capaciteit van 60 kW bereikt wordt.
9) Bij het verlagen van de capaciteit zullen de niet geregelde
compressoren afschakelen zodra compressor C1 de minimale
snelheid heeft bereikt.
De regelaar is in staat om twee frequentie geregelde compressoren van dezelfde of verschillende grootte aan te sturen. De
compressoren kunnen worden gecombineerd met enkele compressoren van dezelfde of verschillende grootte, afhankelijk van
de geselecteerde schakelmethode.
Algemeen aangaande regeling:
Over het algemeen is de regeling voor twee frequentie geregelde
compressor hetzelfde als voor 1. Het voordeel van twee frequentie
geregelde compressoren is de zeer lage capaciteit die bereikt kan
worden wat een voordeel is tijdens perioden van lage belasting.
Tegelijkertijd zorgt het voor een zeer groot variable regelgebied.
Compressor 1 en 2 hebben allebei hun eigen relaisuitgang om
de afzonderlijke frequentieregelaars te stoppen en/of te starten.
Beide frequentieregelaars gebruiken hetzelfde analoge uitgangssignaal AO welke is aangesloten op de analoge ingangen van de
frequentieregelaars. (ze kunnen echter worden geconfigureerd
voor gebruik van individuele signalen)
De relaisuitgangen starten en stoppen de frequentieregelaar en
het analoge signaal bepaald de snelheid.
Voorwaarde voor het gebruik van deze regeling is dat beide compressoren hetzelfde frequentiebereik hebben.
De frequentie geregelde compressoren starten altijd als eerste en
stoppen als laatste.
.
Inschakelen
De eerste frequentie geregelde compressor zal gestart worden
zodra de gewenste capaciteit gelijk is aan de 'Startsnelheid' (de
relaisuitgang wordt geschakeld en de analoge uitgang levert een
spanning die met deze snelheid overeenkomt). De frequentieregelaar zal de frequentie nu naar de 'Startsnelheid' brengen.
De eerste capaciteitsstap is nu ingeschakeld en de regelaar zal nu
de gewenste capaciteit bepalen.
De startsnelheid moet altijd op een zodanig hoge waarde staan
zodat altijd een goede smering van de compressor wordt bereikt
bij opstart. Bij een cyclisch schakelpatroon zal de volgende
frequentie geregelde compressor worden ingeschakeld wanneer
de eerste compressor op de maximale snelheid draait en de gewenste capaciteit een waarde heeft bereikt waarbij de volgende
frequentie geregelde compressor op 'startsnelheid' kan starten.
De compressoren draaien nu 'parallel'. De volgende enkele compressoren zullen worden ingeschakeld op basis van het geselecteerde schakelpatroon.
Regeling – afnemende capaciteit
De frequentie geregelde compressoren blijven altijd als laatste
draaien.
Wanneer de gewenste capaciteit tijdens cyclisch bedrijf lager
wordt dan de 'Minimale snelheid' voor beide compressoren,
zal de frequentie geregelde compressor met het meeste aantal
draaiuren worden uitgeschakeld. Tegelijkertijd zal de snelheid van
de laatste frequentie geregelde compressor worden opgevoerd
naar het niveau dat overeenkomt met de capaciteit van de zojuist
uitgeschakelde stap.
Uitschakelen
De laatste frequentie geregelde compressor zal worden uitgeschakeld wanneer de compressor de minimale snelheid heeft bereikt
en de gewenste capaciteit lager dan 1% is (zie ook pump-down
functie op pagina 75)
Timerbeperkingen en beveiligingsuitschakeling
Timerlimieten en veiligheidsuitschakelingen voor frequentie geregelde compressoren worden behandeld volgens de algemene
regels die gelden voor individuele schakelpatronen (zie sectie
'Methoden capaciteitsverdeling')
Onderstaand vind u korte omschrijvingen en voorbeelden voor
de regeling van twee frequentie geregelde compressoren voor de
verschillende schakelpatronen. Voor een meer gedetailleerde beschrijving, raadpleeg de appendix aan het eind van het hoofdstuk.
Cyclische regeling
Bij een cyclische regeling moeten beide frequentie geregelde
compressoren van dezelfde grootte zijn. De draaitijden worden
geëgaliseerd tussen de compressoren volgens het 'First in – First
out' principe. De compressor met het minste aantal draaiuren
wordt als eerste ingeschakeld. De volgende frequentie geregelde
compressor zal worden ingeschakeld wanneer de eerste compressor op de maximale snelheid draait en de gewenste capaciteit een
waarde heeft bereikt waarbij de volgende frequentie geregelde