De AK-PC 772A zijn regelaars voor de capaciteitsregeling van compressoren en gaskoeler in kleine CO2-koelsystemen.
Ze werken ofwel als compressor- en condensorregeling op MT,
ofwel als een boostersysteem. Regeling is mogelijk met één parallele compressor.
De regelaar met oliebeheer, warmteterugwinningsfunctie en CO2gasdrukregeling.
Naast de capaciteitsregeling kan de regelaar bij compressorproblemen een signaal naar andere regelaars sturen voor het stoppen
van de vrijgave van de elektronische expansieventielen (injecteren AAN), alarmsignalen en alarmberichten.
De hoofdfunctie van de regelaar is het regelen van de compressoren en gaskoeler, zodat de koelinstallaties altijd onder de meest
energetische condities werken. Zowel de zuig- als de gasdruk
worden geregeld aan de hand van signalen van drukopnemers en
temperatuursensoren.
Onderstaand in het kort de verschillende functies:
- Capaciteitsregeling tot 3 compressoren op hoge druk
(2 als de regeling ook met een parallelle compressor gebeurt).
- Capaciteitsregeling tot 2 compressoren op lage druk
- Bijvoorbeeld max. 3 cap. kleppen op 1 compressor
- Frequentieregeling van één of 2 compressoren
- Tot 6 beveiligingsingangen per compressor
- Optie voor capaciteitsbegrenzing voor het minimaliseren van
belastingpieken
- Als alle compressoren niet start, kan de regelaar een signaal sturen naar andere regelaars voor het sluiten van de elektronische
expansieventielen (inject ON)
- Regeling van vloeistofinspuiting in de zuigleiding
- Bewaking van hoge druk / lage druk / persgastemperatuur
- Capaciteitsregeling tot 4 ventilatoren
- Vlottende gaskoeler referentie met behulp van buitentemperatuur
- Warmteterugwinningsfunctie
- CO2-gaskoelerregeling en -vatregeling
- Parallelle compressie op transkritisch CO2-systeem
- Stappenregeling, frequentieregeling of een combinatie
- Bewaking van ventilatoren
- LED’s op de voorplaat geven de status weer van de in- en uitgangen
- Alarmen kunnen via de datacommunicatie worden uitgelezen
- Alarmen worden weergegeven in tekstvorm zodat deze eenvoudig te begrijpen zijn.
- Plus een aantal functies die volledig los zijn van de regeling,
zoals alarm-, thermostaat-, pressostaat en PI regel functies.
Het grote voordeel van deze serie regelaars is dat ze bij uitbreiding van de koelinstallatie eveneens kunnen worden uitgebreid.
Het is ontworpen om koelinstallaties te regelen, maar niet voor
één specifieke toepassing - variatie wordt bereikt door de verschillende software en de manier waarop de aansluitingen gedefinieerd kunnen worden.
Voor iedere regeling wordt hetzelfde type modules gebruikt, maar
de compositie kan indien gewenst worden veranderd. Met deze
modules (bouwstenen) is het mogelijk om een grote verscheidenheid aan regelingen te creëren, maar het is de taak van de
installateur om de regeling aan de gestelde wensen aan te passen.
Deze instructies zijn gemaakt om de weg te vinden door alle open
vragen zodat de regeling gedefinieerd kan worden en de aansluitingen gemaakt.
Regelaar
Bovenste deel
Voordelen
• De regelaar kan met de installatie ‘meegroeien’
• De software kan voor één of meer regelingen worden ingesteld
• Verscheidene regelingen met dezelfde componenten
• ‘Uitbreidingsvriendelijk’ als de systeemeisen veranderd moeten
worden
• Flexibel concept
- Regelaars hebben dezelfde constructie
- Één principe - veel regelmogelijkheden
- Modules worden geselecteerd naar behoefte
- Dezelfde modules zijn overal toepasbaar
Uitbreidingsmodule
Onderste deel
De regelaarmodule is de ‘hoeksteen’ van de regeling. De module heeft in- en
uitgangen die kleine systemen kunnen regelen.
• Het onderste deel, en dus de klemmen, zijn hetzelfde voor alle regelaartypes
• Het bovenste deel is de intelligentie met software. Dit deel zal variëren voor ieder
regelaartype, maar wordt altijd met het onderste deel meegeleverd.
• Op het bovenste deel zit ook de aansluiting voor de datacommunicatie en de
adresschakelaars.
Voorbeelden
Regeling met weinig aansluitingen kan
plaatsvinden met de regelaarmodule alleen
Als het systeem groeit en meer functies nodig zijn, kan de regeling worden
uitgebreid.
Met extra modules kunnen meer signalen worden ontvangen en/of meer relais
geschakeld worden. Hoeveel en welke modules wordt bepaald door de toepassing.
Als er veel aansluitingen nodig zijn, moeten er
meer modules geplaatst worden
Instelling en bediening van een AK regelaar gebeurd via de ‘AKService Tool’ software.
Het programma wordt geïnstalleerd op een PC en de instelling
en bediening van de diverse functies worden uitgevoerd via de
menuschermen van de regelaar.
Menuschermen
De menuschermen zijn dynamisch d.w.z. dat een instelling in het
ene menu resulteert in andere instelmogelijkheden in een ander
menu.
Een simpele koeltoepassing met weinig aansluitingen resulteert in
een set-up met weinig instellingen, terwijl een zelfde toepassing
met veel aansluitingen resulteert in een set-up met veel instellingen.
Vanuit het ‘overzichtscherm’ is toegang te krijgen tot de menu’s
voor de compressor- en condensorregeling.
Aan de onderkant van het scherm is toegang te krijgen tot een
aantal algemene functies zoals, ‘tijdschema’, ‘handbediening’,
‘registraties’, ‘alarmen’ en ‘service’ (configuratie).
Netwerk
De regelaar kan opgenomen worden in een netwerk samen met
andere regelaars van het ADAP-KOOL® systeem. Na de configuratie kan de bediening op afstand gedaan worden met de Danfoss
AKM software.
Gebruikers
De regelaar bevat standaard een aantal talen welke door een
gebruiker geselecteerd en gebruikt kunnen worden. Als er meer
gebruikers zijn, kunnen zij ieder indien nodig een eigen taal
selecteren. Aan iedere gebruiker moet een gebruikersprofiel
worden toegewezen welke of volledige of beperkte toegang tot
de bediening geeft.
Taalselectie is onderdeel van de instellingen voor de Service Tool.
Als voor de actuele regelaar de taalselectie niet beschikbaar is in
de Service Tool, worden teksten in het Engels weergegeven.
Externe display
Een externe display kan worden aangesloten voor het uitlezen
van de zuig- en persdruk.
In totaal kunnen 4 displays worden aangesloten en met één instelling kan tussen de volgende soorten meetwaarden worden gekozen: zuigdruk, zuigdruk in temperatuur, Ss, Sd, condenserdruk,
condenserdruk in temperatuur Pcen, gaskoelertemperatuur.
Er kan ook een grafische display met bedieningsknoppen worden
aangebracht.
Een aantal LED’s maakt het mogelijk om de signalen te volgen die
verstuurd en ontvangen worden door de regelaar.
Registratie
Met de registratiefunctie kan de meting geselecteerd worden die
getoond moet worden.
De verzamelde waarden kunnen uitgeprint of geëxporteerd worden. Geëxporteerde bestanden kunnen in Excel weer ge-opend
en gelezen worden.
In een service- of probleemsituatie kunnen de metingen getoond
worden door middel van de trendfunctie. De metingen kunnen
rechtstreeks gemaakt en bekeken worden.
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O Extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Knippert = actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = actief alarm/ opgeheven
Alarm
Het alarmscherm geeft een overzicht van alle actieve alarmen. Om
te bevestigen dat het alarm is gezien kan het vakje bij het desbetreffende alarm worden aangevinkt.
Door op het bewuste alarm te klikken, zal een nieuw scherm verschijnen met gedetailleerde informatie over het alarm.
Een zelfde scherm is beschikbaar waar de alarmhistorie bekeken
kan worden.
Deze sectie beschrijft hoe een regelaar ontworpen moet worden.
De AK regelaars zijn gebaseerd op een uniform aansluitplatform
waarbij de verschillen tussen de diverse installaties wordt bepaald
door de gebruikte intelligentie (bovenste deel) met een specifieke
software en door de benodigde in- en uitgangssignalen. Bij een
toepassing met weinig aansluitingen, zal de regelaarmodule
(boven- en onderdeel) waarschijnlijk voldoende zijn. Bij een
toepassing met veel aansluitingen zal het nodig zijn om
de regelaarmodule te gebruiken samen met één of meer
uitbreidingsmodules.
Dit deel geeft een overzicht van de mogelijke aansluitingen
en assisteert bij de selectie van de benodigde modules naar
aanleiding van de toepassing.
• Regelaarmodule - in staat om een ‘standaard’ installatie te
regelen.
• Uitbreidingsmodules - zodra de installatie complexer wordt en er
extra in- en uitgangen nodig zijn, kunnen uitbreidingsmodules
op de regelaar worden aangesloten. Een schuifverbinding aan
de zijkant van de regelaar zorgt voor de voeding en voor datacommunicatie tussen de modules.
• Bovenste deel
Het bovenste deel van de regelaar bevat de ‘intelligentie’. Dit
is het deel waar de regeling is gedefinieerd en waarop de
datacommunicatie is aangesloten.
• In- en uitgangen
Er zijn verschillende typen in- en uitgangen. Een type kan,
bijvoorbeeld, signalen ontvangen van sensoren en contacten,
een ander ontvangt bijvoorbeeld een spanningssignaal terwijl
een derde mogelijk uitgangen met relais zijn. Alle verschillende
typen staan in het overzicht op de volgende pagina.
Uitbreidingsmodule met
extra analoge ingangen
• Aansluitingen
Als een installatie wordt ontworpen, ontstaat behoefte aan een
bepaald aantal aansluitingen. Deze aansluitingen worden dan
gemaakt op de regelaar of op de uitbreidingsmodule(s). Het
enige waar goed op gelet moet worden is dat de verschillende
types niet verwisseld worden (het signaal van een analoge
ingang moet niet aangesloten worden op een digitale ingang).
• Definiëren van de aansluitingen
De regelaar moet weten waar de verschillende in- en uitgangen
worden aangesloten. Dit gebeurd tijdens een latere configuratie
waarbij iedere aansluiting wordt gedefinieerd op basis van de
volgende gegevens:
- op welke module
- op welke klemmen
- wat is er aangesloten (bijv. drukopnemer / type / drukbereik)
Uitbreidingsmodule met extra
relaisuitgangen en extra analoge
ingangen.
Externe display voor
uitlezing van bijv.
zuigdruk
Regelaar met analoge ingangen
en relaisuitgangen
Bovenste deel
Uitbreidingsmodule met
analoog uitgangssignaal.
De module met extra relaisuitgangen is
ook verkrijgbaar met schakelaartjes
waarmee de relais handmatig geschakeld
kunnen worden.
Als de rij modules moet worden
onderbroken vanwege lengte
of externe plaatsing, moet een
communicatiemodule worden
gebruikt.
Regelaar voor capaciteitsregeling van een kleine CO2-installatie met booster.
Max. 3 compressoren voor hoge druk, 2 voor lage druk,
4 ventilatoren, max. 120 in-en uitgangen
Transkritische CO2 booster besturing, parallelle
compressie / Warmteterugwinning / CO2 gas
druk
2. Uitbreidingsmodules en overzicht van in-en uitgangen
TypeAnaloge
ingangen
Voor sensoren,
drukopnemers
etc.
Regelaar1144----
Uitbreidingsmodules
AK-XM 101A8
AK-XM 102A8
AK-XM 102B8
AK-XM 103A44
AK-XM 204A8
AK-XM 204B8x
AK-XM 205A88
AK-XM 205B88x
AK-XM 208C84
Onderstaande uitbreidingsmodule wordt geplaatst op het onderste deel van de regelaar. Er is ruimte voor 1 module.
AK-OB 1102
Aan/uitgangenAan/uit voeding
Relais
(SPDT)
Solid StateLaag voltage
(DI signaal)
(max. 80 V)
Hoog voltage
(max. 260 V)
Analoge
uitgangen
0-10 V d.c.Voor ventiel
Stepper
Uitgang
met stapcontrole
Module met
schakelaars
Voor handbediening van
uitgangen
3. AK bediening en accessoires
TypeFunctieToepassing
Bediening
AK-ST 500Software voor bediening AK regelaarsAK bediening
-Kabel tussen PC en AK regelaarUSB A-B (Standard IT kabel)
AccessoiresVoedingsspanningsmodule 230 V / 115 V to 24 V d.c.
AK-PS 07518 VA
AK-PS 15036 VA
AK-PS 25060 VA
AccessoiresExterne display voor aansluiting op de regelaar voor uitlezing van bijvoorbeeld de zuigdruk of ruimtetemperatuur
EKA 163BDisplay
EKA 164BDisplay met bedieningsknoppen
EKA 166Display met bedieningsknoppen en LED bij functieactivering
MMIGRS2Grafische display met bediening
-
AccessoiresCommunicatiemodules voor regelaars als de modules niet ononderbroken aaneengeschakeld kunnen worden
AK-CM 102Communicatie moduleDatacommunicatie voor externe uitbreiding modules
Kabel tussen display en regelaarLength = 2 m, 6 m
Kabel tussen grafische display en regelaarLength = 1,5 m, 3 m
Voeding voor regelaar
Op de volgende pagina's kunt u specifieke data van alle modules
vinden.
De lengte van een module is 72 mm.
Modules van de 100 serie bestaan uit 1 module
Modules van de 200 serie bestaan uit 2
modules
Regelaar bestaan uit 3 modules
De lengte van een compleet geheel = n x 72
+ 8
Er zijn verschillende regelaars in de 'AK-PC' serie. De functionaliteit
wordt bepaald door de geprogrammeerde software. Qua
uiterlijk zijn alle regelaars identiek - ze hebben allemaal dezelfde
aansluitmogelijkheden:
11 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen.
8 digitale uitgangen, t.w. 4 solid state uitgangen en 4 relais
uitgangen.
Voedingsspanning
24 V a.c. of d.c. aan te sluiten op de regelaar.
De 24 V mag niet doorgelust worden naar andere regelaars,
omdat de voeding niet galvanisch is gescheiden van in- en
uitgangen. Met andere woorden, voor iedere regelaar moet een
aparte transformator worden gebruikt. Klasse 2 is vereist. De aarde
mag niet worden aangesloten.
De voedingsspanning voor de uitbreidingsmodules wordt
doorgegeven door de schuifverbinding aan de rechterkant van de
regelaar.
De grootte van de transformator wordt bepaald door het
vermogen van het totaal aantal modules.
PIN
De voedingsspanning voor een drukopnemer kan komen van de
5 V uitgang of van de 12 V uitgang.
Datacommunicatie
Als de regelaar deel uitmaakt van een netwerk, vindt de
communicatie plaats via de LON aansluiting, welke volgens de
specificaties moet worden aangesloten.
Adres instellen
Wanneer de regelaar is aangesloten op een gateway type 245,
kunnen de adressen 1 tot en met 119 worden ingesteld. Als het
een systemmanager is, dan 1-999.
Service PIN
Wanneer de regelaar is verbonden met een gateway via de
datacommunicatie, moet de gateway weten dat de regelaar in het
netwerk is opgenomen. Dit wordt gedaan door de ‘PIN’ toets in te
drukken. De LED ‘Status’ zal gaan knipperen zodra de gateway de
regelaar accepteert.
Bediening
De configuratie van de regelaar wordt gedaan vanuit het software
programma ‘Service Tool’. Het programma moet geïnstalleerd
worden op een PC en de PC wordt op het netwerk aangesloten
door middel van de USB-B-plug aan de voorkant van de regelaar.
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s, deze betekenen het volgende:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot DO8
Rechter rij:
• Software status (knippert langzaam = OK)
• Communicatie met Service Tool
• Communicatie via LON
• Communicatie met AK-CM 102
- 1 LED niet gebruikt
• Communicatie met display ann RJ11 plug
• ‘Service Pin’ is geactiveerd
Adres
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge
voltage mogen niet
op dezelfde groep
uitgangen worden
aangesloten
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O Extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Knippert = actief alarm / niet
opgeheven
Continue aan = actief alarm/
opgeheven
Een kleine module (option board) kan worden geplaatst op de
‘bodem’ van de regelaar. Deze module wordt later in dit document
beschreven.
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij.
AK-XM 204B alleen
Handbediening van relais
8 schakelaars maken het mogelijk om de diverse uitgangen
handmatig te bedienen naar de positie ‘OFF’ en ‘ON’.
In de stand ‘Auto’ zal de regelaar de regeling voor zijn rekening
nemen.
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s. Deze geven het volgende aan:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot en met DO8
Rechter rij:
• Handbediening van relais
ON = handbediening
OFF = geen handbediening
AK-XM 204A AK-XM 204B
Zekeringen
Onder het bovenste deel van de module bevindt zich een
zekering voor iedere uitgang.
Max. 230 V
AC-1: max. 4 A (ohms)
AC-15: max. 3 A (Inductief)
AK-XM 204B
Handbediening van relais
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge voltage
mogen niet op dezelfde
groep uitgangen worden
aangesloten
De module bevat:
8 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen
8 relaisuitgangen
Voedingsspanning
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij.
AK-XM 205B alleen
Handbediening van relais
8 schakelaars maken het mogelijk om de diverse uitgangen
handmatig te bedienen naar de positie ‘OFF’ en ‘ON’.
In de stand ‘Auto’ zal de regelaar de regeling voor zijn rekening
nemen
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s. Deze geven het volgende aan:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot en met DO8
Rechter rij:
• Handbediening van relais
ON = handbediening
OFF = geen handbediening
AK-XM 205A AK-XM 205B
max. 10 V
Zekeringen
Onder het bovenste deel van de module bevindt zich een
zekering voor iedere uitgang.
Opmerking
Als de overgangen gebruikt worden om de bediening van de
compressor over te nemen, is het noodzakelijk een veiligheidsrelais in het circuit voor oliebeheer op te nemen. Zonder dit veiligheidsrelais zal de regelaar de compressor niet stopzetten, als deze
zonder olie komt te zitten. Zie Regelfuncties.
Max. 230 V
AC-1: max. 4 A (ohms)
AC-15: max. 3 A (Inductief)
AK-XM 205B
Handbediening van relais
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge voltage
mogen niet op dezelfde
groep uitgangen worden
aangesloten
De module bevat :
8 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen.
4 uitgangen voor stappenmotoren.
Voedingsspanning
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij. Hier gevoed met 5 VA.
De voedingsspanning voor de afsluiters moet worden geleverd
door een aparte voeding, die galvanisch gescheiden moet zijn van
de voeding voor het regelbereik.
24V d.c. +/-20%
(Vermogenseisen: 7,8 VA voor regelaar + 1,3 VA per afsluiter).
Het gebruik van een UPS kan nodig zijn als de afsluiters tijdens
een stroomonderbreking moeten openen/sluiten.
LED’s
Deze geven het volgende aan:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie met de regelaar is actief (rood = fout)
• Stap1 te stap4 OPEN: groen = geopend
• Stap1 te stap4 CLOSE: groen = Gesloten
• Rode flits = Fout op de motor of de verbinding
Afzonderlijke
voedingsspanning
vereist
24 V a.c./d.c. fx. 13 VA
Uitlezing van belangrijke metingen van de regelaar, bijvoorbeeld
ruimtetemperatuur, de zuigdruk of de condensatiedruk.
Voor het instellen van de diverse functies wordt gebruik gemaakt
van de display met knoppen.
De regelaar die wordt toegepast bepaald welke metingen kunnen
worden uitgelezen en welke instellingen kunnen worden gedaan.
Aansluiting
De displays worden op de regelaar aangesloten door middel van
een kabel met plugaansluitingen. Voor iedere display is een kabel
nodig, welke in 2 m of in 6 m lengte verkrijgbaar is.
Beide displays (met of zonder knoppen) kunnen op beide
aansluitingen op de regelaar (A, B, C of D) worden aangesloten.
Fx.
A: P0. Zuigdruk in °C.
B: Pc. Condensatiedruk in °C.
Wanneer de regelaar wordt opgestart, toont het display de aangesloten uitgang.
- - 1 = uitgang A
- - 2 = uitgang B
etc.
EKA 163B EKA 164B
Plaatsing
De display kan tot een afstand van maximaal 15 m van de regelaar
worden geplaatst.
Punt
Voor de display hoeft geen punt te worden gedefinieerd - het
hoeft alleen te worden aangesloten.
Grasche display MMIGRS2
Functie
Instelling en weergave van waarden in de regelaar.
Aansluiting
De display wordt via een kabel met RJ11stekkerverbindingen.
Voedingsspanning
Ontvangen van de regelaar via kabel.
Afsluiting
Het display moet worden afgesloten. Monteer een verbinding tussen de klemmen H en R.
(AK-PC 772A is intern afgesloten.)
EKA 166
Plaatsing
De display kan tot een afstand van maximaal 3 m van de regelaar
worden geplaatst.
Punt/Adres
Voor de display hoeft geen punt te worden gedefinieerd het hoeft alleen te worden aangesloten. Echter, het adres
moet worden geverifieerd. Raadpleeg de instructies die zijn
meegeleverd met de regelaar.
De module is een nieuwe communicatiemodule, waardoor de rij
uitbreidingsmodules kan worden onderbroken.
De module communiceert met de regelaar via datacommunicatie
en stuurt informatie heen en weer tussen de regelaar en de aangesloten uitbreidingsmodules.
Aansluiting
Communicatiemodule en regelaar uitgerust met RJ 45-stekkeraansluitingen.
Er mag niets anders worden aangesloten op deze datacommunicatie; er kunnen maximaal 5 communicatiemodules worden
aangesloten op één regelaar.
Communicatie kabel
Wordt geleverd inclusief één meter van het volgende:
ANSI/TIA 568 B/C CAT5 UTP kabel met RJ45-connectoren.
Positie
Max. 30 m vanaf de regelaar
(De totale lengte van de communicatiekabels bedraagt 30 m)
Max. 32 VA
Voedingsspanning
Er moet 24 volt AC of DC worden aangesloten op de communicatiemodule.
De 24 V mag afkomstig zijn uit dezelfde voeding die ook de
regelaar van stroom voorziet. (De voeding voor de communicatiemodule is galvanisch gescheiden van de aangesloten uitbreidingsmodules.)
De klemmen mogen niet geaard worden.
Het energieverbruik wordt bepaald door het energieverbruik van
het totale aantal modules.
De belasting per geleider van de regelaar mag niet hoger zijn dan
32 VA.
De belasting per geleider van de AK-CM 102 mag niet hoger zijn
dan 20 VA.
Punt
Aansluitingspunten op de I/O-modules moeten worden gedefinieerd alsof de modules een verlengstuk van elkaar zijn.
Adres
Het adres voor de eerste communicatiemodule moet worden
ingesteld op 1. Een eventuele tweede module moet worden ingesteld op 2. Er kunnen maximaal 5 modules worden aangesproken.
Afsluiting
De afsluitingsschakelaar op de laatste communicatiemodule moet
worden ingesteld op ON.
De regelaar moet permanent worden ingesteld op = ON.
Max. 20 VA
Max. 20 VA
Waarschuwing
Extra modules mogen uitsluitend worden geïnstalleerd nadat de
laatste module is geïnstalleerd. (In dit geval na module nr. 11; zie
de tekening)
Na het configureren mag het adres niet meer worden gewijzigd.
Houdt rekening met het volgende als het aantal
uitbreidingsmodules wordt gepland. Om een extra module te
voorkomen kan eventueel een ingangssignaal worden aangepast.
• Een AAN/UIT signaal kan op twee manieren worden ontvangen.
Als een contact signaal op een analoge ingang of als een
spanning op een laag- of hoog voltage module.
• Een AAN/UIT uitgangssignaal kan op twee manieren gegeven
worden. Of met een relais of met een Solid state. Het belangrijkste verschil is de toegestane belasting en het relais bevat een
zekering.
Onderstaand staat een aantal functies en aansluitingen waarmee
rekening gehouden moet worden bij het ontwerpen van een regeling. De regelaar bevat meer functies dan hieronder genoemd,
maar de genoemde functies zijn vermeld om het aantal aansluitingen te bepalen.
Functie
Klokfunctie
De klokfunctie en de overgang tussen zomer- en wintertijd
worden door de regelaar geregeld, maar zodra de regelaar
spanningsloos wordt, zal de klok op ‘nul’ gaan.
De klokinstelling blijf minimaal 12 bewaard in geval van een
stroomstoring.
Start / stop regeling
De regeling kan softwarematig gestart en gestopt worden, maar
dit kan ook door middel van een extern contact.
Waarschuwing
De functie stopt iedere regeling, ook eventuele hogedrukregeling.
Overmatige druk kan leiden tot een verlies van vulling.
Start/stop van compressoren
Er kan een externe start/stop worden aangesloten.
Alarmfunctie
Als een alarm verzonden moet worden naar een signaalontvanger
(bijv. lamp, bel, telefoonkiezer etc.), moet een relaisuitgang
worden gebruikt.
Ik leef-functie
Een van de relais kan worden gereserveerd om te worden
bekrachtigd tijdens een normale regeling.
Het relais zal afvallen wanneer de regeling wordt gestopt via de
hoofdschakelaar of als de regelaar uitvalt.
Extra temperatuur- en druksensors
Als extra metingen uitgevoerd moeten worden buiten de
regeling om, kunnen er sensors op de analoge ingangen worden
aangesloten.
Geforceerde regeling
De software bevat een optie voor geforceerde regeling. Als een
uitbreidingsmodule met relaisuitgangen wordt gebruikt, kan deze
uitgevoerd worden met handschakelaars welke de individuele
relais kunnen schakelen.
Datacommunicatie
De regelaar heeft een aansluiting voor LON datacommunicatie.
De specificaties voor de aansluiting hiervan is beschreven in een
apart document.
In principe zijn er de volgende soorten aansluitingen:
Analoge ingangen ‘AI’
Dit signaal wordt aangesloten op twee
klemmen.
Een analoog signaal kan worden
ontvangen van de volgende bronnen:
• Temperatuursignaal van een Pt 1000 ohm
temperatuursensor.
• Contactsignaal waarvan de ingang of
kortgesloten of doorverbonden is.
• Voltagesignaal 0-10 V
• Spanningssignaal van 0 tot 10 Volt.
• Signaal van een drukopnemer AKS 32 of
AKS 32R/AKS 2050 of MBS 8250
De voeding hiervoor wordt geleverd door
de module, waar zowel een 5 V voeding
en een 12 V voeding aanwezig zijn.
Op een later tijdstip, tijdens de
configuratie, moet het drukbereik van de
drukopnemer worden ingesteld.
AAN/UIT spanningsingang ‘DI’
Dit signaal wordt op twee klemmen
aangesloten.
• Op deze ingang kan 0 V of spanning staan
Er zijn twee verschillende uitbreidingsmodules voor dit type ingang:
- laag voltage signalen , bijv. 24 V (max.
80 V)
- hoog voltage signalen, bijv. 230 V (max.
260 V)
Op een later tijdstip, tijdens de configuratie, moet ingesteld
worden wat de functie van deze ingang is:
• Actief als de ingang spanningsloos is
• Actief als er spanning aanwezig is op de ingang
AAN/UIT uitgangssignaal ‘DO’
Er zijn twee typen:
• Relais uitgang
Alle relaisuitgangen zijn wisselcontacten
zodat de gewenste functie ook bereikt
kan worden als de regelaar spanningsloos is.
• Solid state uitgangen
Gereserveerd voor AKV kleppen, maar
deze uitgang kan een extern relais in- en
uitschakelen, net zoals een relaisuitgang.
Deze uitgang is alleen op de regelaar zelf
te vinden.
Op een later tijdstip, tijdens de configuratie, moet ingesteld
worden wat de functie van deze uitgang is:
• Actief als de uitgang bekrachtigd is
• Actief als de uitgang niet bekrachtigd is
Analoog uitgangssignaal ‘AO’
Dit signaal wordt gebruikt als een
regelsignaal naar een externe unit
gestuurd moet worden, bijv. een
frequentieomvormer.
Tijdens de configuratie moet het bereik van
het signaal ingesteld worden: 0-5 V, 1-5 V,
0-10 V of 2-10V.
Pulssignaal voor de stappenmotoren.
Dit signaal wordt gebruikt door afsluitermotoren van het type ETS, KVS, CCM en
CCMT.
Het afsluitertype moet worden ingesteld
tijdens het programmeren.
Beperkingen
Omdat het systeem erg flexibel is met betrekking tot het aantal
aan te sluiten units, is het zaak dat de gemaakte selectie overeen
komt met de weinige beperkingen die er zijn.
De functionaliteit van de regelaar wordt bepaald door de
software, de grootte van de processor en de hoeveelheid
geheugen.
✔ Het totaal aantal aansluitingen is 120 bij AK-PC 772A
✔ Het aantal uitbreidingsmodules moet worden beperkt zodat
de totale opname niet meer is dan 32 VA (inclusief regelaar).
Bij gebruik van de AK-CM 102-communicatiemodule mag de
belasting per AK-CM 102-rij niet hoger zijn dan 20 VA (incl. AKCM 102). Er mogen niet meer dan 12 modules zijn (regelaar +
11 modules).
✔ Niet meer dan 5 drukopnemers mogen worden aangesloten op
één basismodule
✔ Niet meer dan 5 drukopnemers mogen worden aangesloten op
één uitbreidingsmodule
Algemene druktransmitter
Wanneer verschillende regelaars een signaal ontvangen van
dezelfde druktransmitter, dan moet de voeding naar de betreffende regelaars zo zijn bedraad dat het niet mogelijk is één van de
regelaars uit te schakelen, zonder ook de andere uit te schakelen.
(Wanneer één regelaar wordt uitgeschakeld, dan wordt het
signaal neergehaald en zullen alle andere regelaars een signaal
ontvangen dat te laag is)
Ontwerp van een compressor- condensorregeling
Procedure:
1. Maak een schematische tekening van de installatie
2. Controleer of de functies van de regelaar de gewenste toepassing dekt
3. Bepaal het aantal te gebruiken aansluitingen
4. Gebruik de ontwerptabel /Noteer hier het aantal te gebruiken
aansluitingen / Tel het aantal aansluitingen bij elkaar op
5. Zijn er voldoende aansluitingen op de regelaarmodule? Zo niet,
is het mogelijk om bijvoorbeeld een AAN / UIT signaal van een
spanningssignaal naar een contactsignaal te veranderen of is
een uitbreidingsmodule gewenst?
6. Bepaal welke uitbreidingsmodule(s) gebruikt moet worden.
7. Controleer of alle beperkingen in acht zijn genomen.
8. Bereken de totale lengte van de modules.
9. Het koppelen van de modules
10. Bepaal de plaats van de aansluitingen
11. Maak een aansluitschema
12. Bepaal de grootte van de transformator.
1
Volg deze 12
stappen
Schema
Maak een schematische tekening van de installatie
2
Compressor en condensorfuncties
Toepassing
Regelen van een compressorgroep MTx
Regelen van een compressorgroep LTx
Regelen van Parallel compressor ITx
Regelen van een gaskoelerx
Regelen van CO2 receiver drukx
Regelen compressorcapaciteit
Regelsensor. Pox
PI-regelingx
Max. aantal compressoren MT + IT3
Max. aantal compressoren LT2
Max. aantal drukontlastkleppen van elke compressor3
Gelijke compressorcapaciteitenx
Compressoren van verschillende groottex
Compressor 1 of 2 frequentie geregeldx
Draaitijdegalisatiex
Anti-pendel tijdx
Minimale uittijdx
Vloeistofinspuiting in zuigleidingx
AK-PC 772A
Externe start/stop van compressorenx
Zuigdrukreferentie
Verschuiven referentie door zuigdrukoptimalisatiex
Verschuiven referentie door nachtverlagingx
Setpointverschuiving via 0-10 V signaalx
Inject ON functiex
Optie voor aansluiting van externe display4 +1
Algemene thermostaatfunctie1
Algemene pressostaatfunctie1
Algemene spanningsmeting1
PI regeling1
Max. in- en uitgangen120
Meer over de diverse functies
Compressor
Regeling van maximaal 3 compressoren op MT en 2 op LT.
Maximum van 3 capaciteitskleppen per compressor.
Compressor 1 en 2 kunnen frequentie geregeld worden.
Als regelsensor worden gebruikt Po – zuigdruk
In geval van regeling via parallelle compressie (IT-circuit) kunnen
2 compressoren worden gebruikt om MT, 1 op IT en te regelen
samen met 2 extra op LT.
In geval van regeling enkel op MT kunnen de 3 compressoren
worden gebruikt.
Gas koeler
Regeling van maximaal 4 stappen.
Ventilator kan frequentie geregeld worden. Of allemaal op één
signaal of alleen de eerste ventilator van meerdere. Er kan een
EC-motor worden gebruikt. Indien nodig kunnen zowel relais- en
triacuitgangen gebruikt worden.
Als regelsensor worden gebruikt Sgc -Temperatuur bej de gaskoe-
ler uitgang.
Frequentieregeling van condensorventilatoren
Deze functie heeft een analoge uitgang nodig.
Voor het starten en stoppen van de frequentieregeling kan een
relaisuitgang gebruikt worden.
De ventilatoren kunnen ook door relaisuitgangen geschakeld
worden.
Beveiligingscircuit
Als er signalen moeten worden ontvangen van verschillende
onderdelen van het beveiligingscircuit, moet ieder signaal apart
op een AAN / UIT ingang worden aangesloten.
Dag / nacht signaal voor verhogen zuigdruk
Voor deze functie kan de klokfunctie worden gebruikt, maar ook
een extern AAN / UIT signaal.
Als er zuigdrukoptimalisatie wordt gebruikt, hoeft er geen signaal
gegeven te worden, dit gaat automatisch.
‘Inject ON’ functie
Deze functie sluit alle AKV kleppen wanneer alle compressoren
worden verhinderd te beginnen. Dit kan worden geregeld via de
datacommunicatie of uitbedraad worden via een relaisuitgang.
Algemene thermostaat en pressostaat functies
Een aantal thermostaten kan naar wens worden gebruikt. De
thermostaat heeft een sensorsignaal en een uitgang nodig. In de
regelaar kunnen in- en uitschakelwaarden en eventuele alarmfuncties worden ingegeven.
Algemene spanningsmeting
Een spanningsmetingen kunnen naar wens worden gebruikt. Het
signaal kan bijvoorbeeld 0-10 V zijn. De functie vereist een spanningssignaal en een relaisuitgang. In de regelaar kunnen in- en
uitschakelwaarden en alarmen worden ingesteld.
Ga naar hoofdstuk 5 voor meer informatie over bovenstaande functies.
Pulse brede modulerende ontladen
Bij gebruikmaking van een compressor met PWM-ontladen, moet
het ontladen worden aangesloten op een van de vier solid-stateuitgangen in de regelaar.
Warmteterugwinning
Er zijn instellingsopties voor warmwatervaten voor huishoudelijk
warm water of voor verwarming.
3
Aansluitingen
Hieronder volgt een overzicht van mogelijke aansluitingen. De
tekst komt overeen met de tabel op de volgende pagina.
Analoge ingangen
Temperatuursensors
• Ss (zuiggastemperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Sd (persgastemperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Sc3 (buitentemperatuur)
Wordt gebruikt als de FDD functie wordt toegepast.
Wordt gebruikt bij condensorregeling met vlottende condensordruk.
• Saux, eventueel extra temperatuursensor
Voor bewaking, gegevensverzameling of afzonderlijke thermostaatfunctie.
• Shr (temperatuursensors voor warmteterugwinning)
Moeten worden gebruikt bij het afstellen van het warmtevloeistofvat
• Sgc (temperatuursensor voor gaskoelingsregelaars)
Moet ten hoogste één meter na de gaskoeler worden aangebracht.
• Shp (temperatuursensor, als het koelmiddel buiten de gaskoeler om kan
worden geleid)
• Extern dag/nacht signaal (verhogen of verlagen van de zuigdruk). Deze
functie wordt niet gebruikt als zuigdruk-optimalisatie in gebruik is.
• DI alarm (1-10) ingangen
Tot maximaal 10 extra aan/uit signalen voor algemene alarmering voor
bewaking en registratie kunnen worden aangesloten.
• Peilcontacten
Aan / uit-uitgangen
Relaisuitgangen
• Compressoren
• Capaciteitsstappen
• Ventilatoren
• ‘Inject ON’ functie (signaal voor verdamperregeling. Max. 1 signaal per
zuiggroep)
• Start/stop van vloeistofinspuiting in zuigleiding
• Start/stop van kleppen en circulatiepomp op een warmteterugwinning
• Aan/uit signaal voor start/stop van frequentieregelaar
• Alarmrelais. Ik leef relais.
• Aan/uit signalen van algemene thermostaten (1), pressostaten (1) of
spanningsingangen (1).
Solid state uitgangen
De solid state uitgangen kunnen voor dezelfde doeleinden worden
gebruikt als vermeld onder ‘relaisuitgangen’.
(De uitgang zal bij spanningsuitval altijd in de ‘UIT’ positie staan).
• Moet worden gebruikt indien gecontroleerd d.m.v. een digitale-scroll-
compressor.
Analoge uitgang
• Frequentieregeling van de condensorventilatoren
• Frequentieregeling van de compressor
• Stappenmotorsignaal voor hogedrukafsluiter
• Stappenmotorsignaal voor bypassventiel heet gas
Voorbeeld
Compressorgroep:
MT circuits
• 3 compressoren met "Cyclic". Eén met snelheidsregeling
• Beveiligingscircuit voor iedere compressor
• Gemeenschappelijke hoge druk bewaking
• Po instelling -10 °C, P0 optimalisatie
LT circuits
• 2 compressoren met "Cyclic". Eén met snelheidsregeling
• Beveiligingscircuit voor iedere compressor
• Gemeenschappelijke hoge druk bewaking
• Po instelling -30 °C, P0 optimalisatie
Gaskoelerregeling:
• Ventilatoren, met snelheidsregeling
• Drukregeling Pgc met referentie van Sc3 en Sgc
• Drukverhoging voor warmteterugwinning
Vloeistofvat:
• Bewaking van CO2 vloeistofniveau
• Temperatuurregeling van het vloeistofvat voor kraanwater,
55 °C
Beveiligingsfuncties:
• Bewaking van Po, Pc, Sd en oververhitting in zuigleiding
• MT-Po max = -5°C, Po min = -35°C
• MT-Pc max = 110 bar
• MT-Sd max = 120°C
• LT-Po max = -5°C, Po min = -45°C
• LT-Pc max = 40 bar
• LT-Sd max = 120°C
• SH min = 5 °C, SH max = 35 °C
Data uit dit voorbeeld is gebruikt op de
volgende pagina.
Het resultaat is dat de onderstaande
modules moeten worden gebruikt:
• AK-PC 772A regelaar
• AK-XM 208C steppen uitgang module
• AK-XM 103A analogen ingangen en
outgangen module
Deze tabel helpt vast te stellen of er voldoende inen
uitgangen op de basismodule aanwezig zijn. Als er niet
voldoende in- en uitgangen zijn, moet de regelaar worden uitgebreid met één of meer uitbreidingsmodules.
Noteer het aantal benodigde aansluitingen en tel deze bij
elkaar op.
Analoge ingangen
Temperatuursensors,, Ss, Sd, Sc3, Sgc6
Extra temperatuursensor/ algemene thermostaat /PI- regeling
Drukopnemers, P0, Pc, Prec / algemene pressostaat5P = Max. 5 / module
Spanningssignaal van andere regeling
Warmteterugwinning via thermostaat Shr1
Aan/uit ingangenKontakt24 V230 V
Beveil. circuit, gezamenlijk voor alle compressoren2Max.2
Beveil. circuit, compr. olie drukMax. 1/ Comp.
Beveil. circuit, compr. motorbeveiliging
Beveil. circuit, compr. motortemperatuur
Beveil. circuit, compr. persgastemp
Beveil. circuit, compr. hoge druk press
Beveil. circuit, Algemeen voor iedere compressor5
Beveil. circuit, ventilatoren, frequentieomvormerMax. 1/ fan
Externe start/stop
Nachtverlaging van zuigdruk
Algemene alarmfuncties via DI
Load shedding
Begin van de warmteterugwinning
Aan/uit uitgangen
Compressoren, motoren5
Cap. kleppen
Ventilatormotoren, circulatiepompen1
Alarmrelais, Ik leef relais
Inject ONMax. 2
Algemene thermostaat en pressostaat functies en spanningsmetin-
gen
Warmteterugwinning via thermostaat1Max.1
Vloeistofinspuiting in zuigleiding Max.1
Heetgas dump1
Analoog ingangssignaal
Voorbeeld
Aan/uit spanningssignaal
Voorbeeld
Aan/uit spanningssignaal
Voorbeeld
Aan/uit uitgangssignaal
Voorbeeld
Analoog uitgangssignaal
0-10 V
Stepper output
Voorbeeld
Max. 1+1+1
7
Beperkingen
Analoog regelsignaal, 0-10 V
Frequentieomvormer, Compr., vent.,, ventiel etc.3
Ventielen met stappenmotor. parallel ventiel eventueel2
Totaal aantal aansluitingen voor regeling190083+2 Sum = max. 120
Aantal aansluitingen aanwezig op regelaar1111000088000
Ontbrekende aansluitingen, indien nodig8-003+2
5
De ontbrekende aansluitingen zijn te vinden op onderstaande uitbreidingsmodules:Totale opname
6
AK-XM 101A (8 analoge ingangen)___ stuks á 2 VA = __
AK-XM 102A (8 digitale laag voltage ingangen)___ stuks á 2 VA = __
AK-XM 102B (8 digitale hoog voltage ingangen)___ stuks á 2 VA = __
AK-XM 103A (4 anal. ingangen, 4 analoge uitgangen)11___ stuks á 2 VA = __
AK-XM 204A / B (8 relais uitg)___ stuks á 5 VA = __
AK-XM 205A / B (8 anal. ingangen + 8 relais uitg.)___ stuks á 5 VA = __
AK-XM 208C (anal. ingangen + 4 steppen uitg.)11 ___ stuks á 5 VA = __
AK_OB 110 (2 anal. uitgangen)___ stuks á 0 VA = 0
Als er veel uitbreidingsmodules worden gebruikt zal de lengte van
de regelaar toenemen. De rij van modules is één geheel en mag
daarom ook niet worden verbroken.
Als de rij te lang wordt, kan hij worden onderbroken met behulp
van een AK-CM 102.
De lengte van een module is 72 mm.
Modules van de 100 serie bestaan uit 1 module
Modules van de 200 serie bestaan uit 2 modules
Regelaars bestaan uit 3 modules
De lengte van een compleet geheel = n x 72 + 8
Anders gezegd:
Module Type Aantal à Lengte
Regelaar module 1 x 224 = 224 mm
Uitbreid. module 200 serie _ x 144 = ___ mm
Uitbreid. module 100 serie _ x 72 = ___ mm
Totale lengte = ___ mm
9
Modules koppelen
Begin met de regelaar zelf en sluit dan de geselecteerde
uitbreidingsmodules aan in willekeurige volgorde.
Zodra er is ingesteld welke aansluitingen te vinden zijn op
welke module en op welke klemmen, mag de volgorde van de
modules niet meer veranderd worden.
De modules worden met elkaar verbonden en bij elkaar
gehouden door een schuifverbinding die zowel de voeding als de
interne datacommunicatie naar de volgende module doorgeeft.
Vervolg voorbeeld:
Regelaar + 1 uitbreidingsmodule uit 200 serie + 1 uitbreidingsmodule uit
100 serie =
224 + 144 + 72 = 440 mm.
Het plaatsen en verwijderen van de modules moet altijd
spanningsloos gebeuren.
Het beschermkapje op de verbindingsplug van de regelaar
moet verplaatst worden naar de verbindingsplug van de laatste
uitbreidingsmodule om deze te beschermen tegen kortsluiting en
vuil.
Zodra de regeling is gestart zal de regelaar continue controleren
of er verbinding is tussen de afzonderlijke modules. De status
hiervan is te zien d.m.v. een LED.
Als de twee snapsloten voor de DIN rail montage open zijn, kan de
module in positie geplaatst worden, onafhankelijk van zijn plaats
in de rij.
Verwijderen gaat op dezelfde manier met de snapsloten in de
open positie.
Alle aansluitingen worden geconfigureerd met modulenummer
en puntnummer, in principe maakt het dus niet uit waar een
bepaalde aansluiting wordt gemaakt zolang dit maar gebeurd op
de correcte in of uitgang.
• De regelaar is de eerste module, de volgende module is 2, etc.
• Een ‘punt’ is de twee of drie klemmen die bij een in- of uitgang
horen (bijv. 2 klemmen voor een sensor en drie klemmen voor
een relais).
Het maken van het aansluitschema en de configuratie
(programmering) van de regelaar kan het best worden voorbereid
door het invullen van het aansluitoverzicht van de relevante
modules
Voorbeeld:
Naam Op module Op Punt Funktie
Compressor 1 x x Gesloten
Compressor 2 x x Gesloten
Alarm relais x x NC
Hoofdschakelaar x x Gesloten
P0 x x AKS 32R 1-6 bar
Het aansluitoverzicht van de regelaar en alle uitbreidingsmodules
zijn te vinden op de pagina 12 en verder. Voorbeeld: de regelaar:
SignalModulePunt KlemSignaal type /
1 (AI 1)1 - 2
2 (AI 2)3 - 4
3 (AI 3)5 - 6
4 (AI 4)7 - 8
Actief op
Module Punt
Let op de juiste nummering van
de modules!
Het rechterdeel van de
regelaarmodule lijkt op een
aparte module, maar is dat NIET.
Opmerking
De veiligheidsrelais mogen niet aangebracht worden
op een module met omschakelovergangen, omdat die
buiten werking gezet kunnen worden door een onjuiste
instelling.
- Kolommen 1, 2, 3 en 5 worden gebruikt voor de configuratie (programmering)
- Kolommen 2 en 4 worden gebruikt voor het aansluitschema.
Vervolg voorbeeld:
SignaalModulePunt Klem
1 (AI 1)1 - 2
Shr reservoir temperatuur2 (AI 2)3 - 4Pt 1000
3 (AI 3)5 - 6
Zuiggastemperatuur - Ss MT4 (AI 4)7 - 8Pt 1000
Perstemperatuur - Sd MT5 (AI 5)9 - 10Pt 1000
Zuigdruk - P0 MT6 (AI 6)11 - 12AKS 2050-59
Condensatiedruk - Pc MT7 (AI 7)13 - 14AKS 2050-159
8 (AI 8)19 - 20
Zuiggastemperatuur - Ss LT9 (AI 9)21 - 22Pt 1000
Perstemperatuur - Sd LT10 (AI 10)23 - 24Pt 1000
Zuigdruk - P0 LT11 (AI 11)25 - 26AKS 2050-59
Compressor 1 MT12 (DO 1)31 - 32ON
Compressor 2 MT13 (DO 2)33 - 34ON
Compressor 3 MT14 (DO 3)35 - 36ON
Compressor 1 LT15 (DO 4)37 - 38ON
Compressor 2 LT16 (DO 5)39 - 40 - 41ON
Ventiel en circulatiepomp HR17 (DO6)42 - 43 - 44ON
Ventilatoren motor18 (DO7)45 - 46 - 47ON
Heetgas dump19 (DO8)48 - 49 - 50ON
1
24 -
25 -
Signaal
type /
Actief op
SignaalModule Punt/StepKlemSignaal type
Compr 1 MT algem. beveil.
Compr. 2 MT algem. Beveil.2 (AI 2)3 - 4Gesloten
Compr. 3 MT algem. beveil.3 (AI 3)5 - 6Gesloten
Alle compressoren algemene
beveiliging MT
Compr 1 LT algem. beveil.5 (AI 5)9 - 10Gesloten
Compr. 2 LT algem. Beveil.6 (AI 6)11 - 12Gesloten
Alle compressoren algemene
beveiliging LT
Stappenmotorsignaal naar bypass-
ventiel, CCM
Stappenmotorsignaal naar hoge-
drukafsluiter, CCMT
SignaalModulePu ntKlemSignaal type
Buitentemperatuur Sc3
Temp. gaskoeler outlet Sgc2 (AI 2)3 - 4Pt 1000
Gaskoelerdruk Pgc3 (AI 3)5 - 6AKS 2050-159
Receiver druk Prec4 (AI 4)7 - 8AKS 2050-159
Snelheidsregeling, compressor MT5 (AO 1)9 - 100 - 10 V
Snelheidsregeling, compressor LT6 (AO 2)11 - 120 - 10 V
Snelheidsregeling, compressor, EC7 (AO 3)13 - 140 - 10 V
De voeding wordt alleen aangesloten op de regelaar (module 1).
De voeding naar de volgende modules wordt doorgegeven via de
schuifverbinding tussen de modules. De voeding moet 24 V +/- 20
% zijn.
Er moet een voeding gebruikt worden voor iedere regelaar. De 24
V kan dus niet doorgelust worden naar andere regelaars.
De voeding moet klasse II zijn.
De 24 V kan dus niet doorgelust worden naar andere regelaars.
De analoge in- en uitgangen zijn niet galvanisch gescheiden van
de voeding.
De + en - van de 24V ingang mogen niet geaard worden.
Bij gebruik van stappenmotorafsluiters moet de stroom daarvoor
worden geleverd door een aparte voeding.
CO2-regeling maakt het nodig dat de spanning naar de regelaar
en afsluiters zeker worden gesteld met behulp van een UPS.
Vervolg voorbeeld:
Regelaar 8 VA
+ 1 uitbr. module uit de 200 serie 5 VA
+ 1 uitbr. module uit de 100 serie 2 VA
-----Formaat transformator (min.) 15 VA
Voeding grootte
De energieopname groeit met het aantal aangesloten modules:
Module Type Aantal à Effect
Regelaar 1 x 8 = 8 VA
Uitbr. module serie 200 _ x 5 = __ VA
Uitbr. module serie 100 _ x 2 = __ VA
Totaal ___ VA
Algemene druktransmitter
Wanneer verschillende regelaars een signaal ontvangen van
dezelfde druktransmitter, dan moet de voeding naar de betreffende regelaars zo zijn bedraad dat het niet mogelijk is één van de
regelaars uit te schakelen, zonder ook de andere uit te schakelen.
(Wanneer één regelaar wordt uitgeschakeld, dan wordt het
signaal neergehaald en zullen alle andere regelaars een signaal
ontvangen dat te laag is)
+ Afzonderlijke voeding voor de module met de stappenmotoren:
Modules ventielbesturing 7,8 VA
CCM ventiel 1,3 VA
CCMT ventiel fx. 5,1 VA
Druk gelijktijdig op de platen aan de linkerkant bij de LED’s en
aan de rechterkant bij de adresschakelaars.
Verwijder nu het bovendeel van de basismodule
2. Plaats de uitbreidingsmodule op de basismodule
De analoge uitbreidingsmodule die wordt gebruikt voor montage in
de regelmodule, wordt alleen voor informatiedoeleinden weergegeven. Deze wordt niet in het voorbeeld gebruikt.
Verwijder het beschermkapje van de aansluitplug aan de rechterkant van de basismodule.
Plaats het kapje op de aansluitplug aan de rechterkant van de
I/O module welke aan de rechterkant van de AK samenstelling
wordt geplaatst.
2. Plaats de uitbreidingsmodule rechts aan de basismodule
De basismodule moet spanningsloos zijn.
Voor ons voorbeeld zijn 2 uitbreidingsmodules aan de basismodule
gemonteerd. We hebben ervoor gekozen om de module met de stappenuitgangen direct aan de basismodule te plaatsen en daarna de
volgende module. De volgorde is als volgt:
Alle hierna volgende instellingen die betrekking hebben op de 4 uitbreidingsmodules worden door deze volgorde bepaald.
Als de twee rode sluitingen voor de DIN-rail montage open zijn, kan de
module op de DIN-rail worden geplaatst. De twee sluitingen kunnen
hierna gesloten worden.
Demonteren moet dus worden gedaan met de sluitingen in de 'open'
positie.
Bepaal tijdens de planning welke functie op welke plaats moet
worden aangesloten.
1. Aansluiting in- en uitgangen
Zie onder de tabel voor het voorbeeld:
Denk aan de isolatieversterker
Als signalen worden ontvangen uit verschillende regelaars,
bv. warmteterugwinning voor een van de ingangen, moet tevens een galvanisch geïsoleerde module worden ingevoegd.
SignaalModulePunt Klem
1 (AI 1)1 - 2
Shr reservoir temperatuur2 (AI 2)3 - 4Pt 1000
3 (AI 3)5 - 6
Zuiggastemperatuur - Ss MT4 (AI 4)7 - 8Pt 1000
Perstemperatuur - Sd MT5 (AI 5)9 - 10Pt 1000
Zuigdruk - P0 MT6 (AI 6)11 - 12AKS 2050-59
Condensatiedruk - Pc MT7 (AI 7)13 - 14AKS 2050-159
8 (AI 8)19 - 20
Zuiggastemperatuur - Ss LT9 (AI 9)21 - 22Pt 1000
Perstemperatuur - Sd LT10 (AI 10)23 - 24Pt 1000
Zuigdruk - P0 LT11 (AI 11)25 - 26AKS 2050-59
Compressor 1 MT12 (DO 1)31 - 32ON
Compressor 2 MT13 (DO 2)33 - 34ON
Compressor 3 MT14 (DO 3)35 - 36ON
Compressor 1 LT15 (DO 4)37 - 38ON
Compressor 2 LT16 (DO 5)39 - 40 - 41ON
Ventiel en circulatiepomp HR17 (DO6)42 - 43 - 44ON
Ventilatoren motor18 (DO7)45 - 46 - 47ON
Heetgas dump19 (DO8)48 - 49 - 50ON
SignaalModule Punt/StepKlemSignaal type
Compr 1 MT algem. beveil.
Compr. 2 MT algem. Beveil.2 (AI 2)3 - 4Gesloten
Compr. 3 MT algem. beveil.3 (AI 3)5 - 6Gesloten
Alle compressoren algemene
beveiliging MT
Compr 1 LT algem. beveil.5 (AI 5)9 - 10Gesloten
Compr. 2 LT algem. Beveil.6 (AI 6)11 - 12Gesloten
Alle compressoren algemene
beveiliging LT
Stappenmotorsignaal naar bypass-
ventiel, CCM
Stappenmotorsignaal naar hoge-
drukafsluiter, CCMT
1
24 -
25 -
1 (AI 1)1 - 2Gesloten
4 (AI 4)7 - 8Gesloten
2
7 (AI 7)13 - 14Gesloten
8 (AI 8)15 - 16
9 (stap 1)
10 (stap 2) 29 - 30 - 31 - 32
11 (stap 3) 33 - 34 - 35 - 36 CCMT
12 (stap 4) 37 - 38 - 39 - 40
25 - 26 - 27 - 28
Signaal
type /
Actief op
CCM (ETS)
De functie van de schakelfuncties is te zien in de laatste kolom/
Er zijn AKS 32(R) en AKS 2050 drukopnemers voor verschillende
drukbereiken.
Hier gebruiken we er twee. 1 tot 59 bar en 1 tot 159 bar.
SignaalModulePu ntKlemSignaal type
Buitentemperatuur Sc3
Temp. gaskoeler outlet Sgc2 (AI 2)3 - 4Pt 1000
Gaskoelerdruk Pgc3 (AI 3)5 - 6AKS 2050-159
Receiver druk Prec4 (AI 4)7 - 8AKS 2050-159
Snelheidsregeling, compressor MT5 (AO 1)9 - 100 - 10 V
Snelheidsregeling, compressor LT6 (AO 2)11 - 120 - 10 V
Snelheidsregeling, compressor, EC7 (AO 3)13 - 140 - 10 V
De installatie van de datacommunicatie moet voldoen met de
eisen die worden gesteld in document RC.8A.C…
3. Aansluiting voedingsspanning
24 V, de voeding mag niet voor andere regelaars of apparaten
worden gebruikt. De klemmen mogen niet worden geaard.
4. Volg LED’s
Zodra voeding op de regelaar wordt aangesloten zal de
regelaar een interne controle uitvoeren. Dit regelaar zal na
ongeveer 1 minuut klaar zijn zodra de LED ‘Status’ langzaam
knippert.
5. Als er een netwerk is
Stel het adres is en activeer de Service Pin
6. De regelaar kan nu geconfigureerd worden
Interne communicatie
tussen de modules:
Knippert snel = fout
Continue aan = fout
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Status uitgangen 1-8
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
in 10 minuten na netwerk installatie
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Externe communicatie
Communicaties AK-CM 102
Knippert = Actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = Actief alarm / opgeheven
De volgende sectie is gebaseerd op het eerder besproken
voorbeeld met 3 compressoren op MT en 2 op LT en hoge druk
controle met behulp van warmteterugwinning en gas koeler.
PC met het ‘Service Tool’ programma wordt aan de regelaar
aangesloten.
De regelaar moet ‘aan’ zijn en het ‘Status’ LED moet knipperen
voordat het ‘Service Tool’ programma wordt gestart.
Start Service Tool programma
Voor bediening van de Service Tool software, zie de desbetreffende handleiding.
De eerste keer dat Service Tool wordt aangesloten op een ‘nieuwe’ regelaarversie, zal de opstart van Service Tool langer duren dan normaal.
De voortgang kan worden gevolgd in de balk onderin het scherm.
Inloggen met gebruikersnaam SUPV
Selecteer de naam SUPV en voer het bijbehorende wachtwoord in
Als de regelaar nieuw is, is het wachtwoord 123
Na het inloggen zal altijd als eerst het overzichtscherm worden getoond.
In dit geval is het overzicht leeg, omdat de regelaar nog niet ingesteld
en geconfigureerd is.
De rode alarmbel in de rechter onderhoek betekent dat er een actief
alarm in de regelaar aanwezig is. In dit geval komt dit omdat de regelaar
nog niet is ingesteld.
De beschrijving van het instellen van de regelaar wordt gedaan
aan de hand van onderstaand voorbeeld van een MT en LT koelinstallatie. Het voorbeeld is hetzelfde als besproken in de 'ontwerp' sectie, waarbij AK-PC 772A + uitbreidingsmodules worden
gebruikt.
Compressorgroep:
MT circuits
• 3 compressoren met "Cyclic". Eén met snelheidsregeling
• Beveiligingscircuit voor iedere compressor
• Gemeenschappelijke hoge druk bewaking
• Po instelling -10 °C, P0 optimalisatie
LT circuits
• 2 compressoren met "Cyclic". Eén met snelheidsregeling
• Beveiligingscircuit voor iedere compressor
• Gemeenschappelijke hoge druk bewaking
• Po instelling -30 °C, P0 optimalisatie
Gaskoelerregeling:
• Ventilatoren, met snelheidsregeling
• Drukregeling Pgc met referentie van Sc3 en Sgc
• Drukverhoging voor warmteterugwinning
Vloeistofvat:
• Bewaking van CO2 vloeistofniveau
• Temperatuurregeling van het vloeistofvat voor kraanwater, 55 °C
Beveiligingsfuncties:
• Bewaking van Po, Pc, Sd en oververhitting in zuigleiding
• MT-Po max = -5°C, Po min = -35°C
• MT-Pc max = 110 bar
• MT-Sd max = 120°C
• LT-Po max = -5°C, Po min = -45°C
• LT-Pc max = 40 bar
• LT-Sd max = 120°C
• SH min = 5 °C, SH max = 35 °C
Waarschuwing
Hier wordt alleen de interne hoofdschakelaar gebruikt om de regeling te
activeren.
Als deze tijdens bedrijf wordt uitgeschakeld, stopt hij iedere regeling,
met inbegrip van hogedrukregeling.
Druk op de oranje knop met de sleutel aan de onderkant van
het scherm.
2. Selecteer ‘Authorization’
Wanneer de regelaar wordt geleverd is deze ingesteld met een standaard
autorisatie voor verschillende gebruikersgroepen. Deze autorisaties kunnen nu of later worden aangepast aan de installatie.
Deze knop wordt altijd gebruikt om in dit scherm te komen.
Op het scherm links zijn nog niet alle functies te zien. Naarmate we
verder in de configuratie komen, zal er meer in dit scherm verschijnen.
Druk op de regel ‘Authorisation’ om naar de gebruikersinstellingen te
gaan.
3. Verander instellingen voor gebruiker ‘SUPV’.
4. Selecteer gebruikersnaam en wachtwoord
Selecteer de regel met gebruikersnaam SUPV.
Druk op ‘ Wijzig’.
Hier kan de ‘supervisor’ voor het specifieke systeem worden geselecteerd en een corresponderend wachtwoord voor deze persoon.
In oudere versies van Service Tool AK-ST 500 was het mogelijk om in dit
menu de taal te selecteren.
De regelaar zal dezelfde taal gebruiken als is geselecteerd in Service
Tool, maar alleen als deze taal in de regelaar aanwezig is. Indien de taal
niet in de regelaar aanwezig is, zal automatisch de Engelse taal worden
getoond.
5. Log opnieuw in met de gebruikersnaam en het
nieuwe wachtwoord
Om de gemaakte instellingen te activeren, moet er opnieuw worden
ingelogd met gebruikersnaam.
Om het ‘log-in’ scherm te bereiken, druk op het ‘icon’ in de linker bovenhoek van het scherm.
Alle instellingen kunnen worden gewijzigd
door op het desbetreffende blauwe veld te
drukken en dan de gewenste waarde in te
vullen.
In het eerste veld kunt u de naam van de
regelaar wijzigen.
De in dit veld geschreven tekst kan worden
weergegeven boven aan alle schermen,
samen met het adres van de regelaar.
De regelaar kan de klok van de PC overnemen.
Als de regelaar onderdeel is van een ADAPKOOL® netwerk, worden datum en tijd
automatisch ingesteld door de gateway. Dit
geldt ook voor de overgang van zomer- naar
wintertijd.
Stroomstoring, de klok blijft gedurende minimaal 12 uur doorlopen.
Ons voorbeeld
De opmerkingen over het voorbeeld zijn vermeld
op de volgende pagina's, in de middelste kolom.
In ons voorbeeld moet de regelaar
een boostersysteem, hogedrukregeling regelen
Vervolgens zijn er nog andere opties
beschikbaar.
Er zijn meerdere pagina's.
De zwarte balk laat zien welk van de
pagina's nu is weergegeven.
Beweeg tussen de pagina's door de +
en – toetsen te gebruiken.
De instellingen voor ons voorbeeld kunnen worden weergegeven op de display.
Algemeen
Hieronder vindt meer informatie over de verschillende instellingen.
Het nummer refereert aan het nummer en de
afbeelding in de linkerkolom.
Omdat op het scherm alleen de instellingen en
metingen worden getoond die vereist zijn voor een
bepaalde set-up, zijn in de rechter kolom ook alle
andere mogelijke instellingen vermeld.
3 - Installatie type
Selectie toepassing
Koudemiddeltype
Het koelmiddel is altijd CO
Condensor vent. reg.
Selecteer of de regelaar de condensor moet
regelen / gaskoeler. Moet later worden ingesteld.
Aantal ventilatoren
Stel het aantal relaisuitgangen in dat gaat
worden gebruikt.
Warmteterugwinning
Warmteterugwinning ingeschakeld. Wordt later
afgesteld.
Selecteer snelselectie
Niet gebruikt
4- Installatie type voortgezet
Selecteer compressor toepassing en aant.
comp. MT
2
Selecteer compressor toepassing en aant.
comp. LT
Selecteer compressor toepassing voor IT
Externe hoffdscakeling
Er kan een schakelaar worden aangesloten
waarmee de regeling kan worden in- en uitgeschakeld.
Bew. Externe spannung verlies (signaal
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
5. Snelle basis-set-up
Stel alleen de twee regels met 'Simpele' af
Hier moet u de algemene drukwaarden voor
het systeem selecteren:
- Regeling Pgc max.
- Regeling vloeistofvatreferentie.
De regelaar doet vervolgens suggesties voor
alle hieraan verbonden instellingen.
Zo nodig kunnen fijnafstellingen worden
verricht.
vanuit een UPS)
Bewaking van externe spanning. Bij de optie 'ja'
wordt er een digitale ingang toegewezen.
Alarmuitgang
Hier kunt u instellen of deze al dan niet een
alarmrelais moet zijn, en door welke prioriteiten hij geactiveerd wordt.
'Ik leef' relais
Een relais zal afvallen wanneer de regeling
wordt gestopt.
Nachtconditie via DI
Verander in nachtbedrijf bij het signaal voor
een DI-ingang.
Toon uitgebreiide inste
5 – Snelle relatieve set-up
Gemakkelijke Pgc max. biedt een groepsinstelling voor algemene drukwaarden.
Gemakkelijke Prec ref. biedt een groepsinstelling voor de ontvanger regelaar.
Het configuratiemenu in Service Tool ziet
er nu anders uit. Het geeft de mogelijke
instellingen weer voor het geselecteerde
type installatie.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- P0 optimalisatie
- Zuigdruk setpoint = -10°C
De instellingen kunt u links zien.
3 – Referentiemode
Verschuiving van de zuigdruk op basis van externe
signalen
0: Referentie = setpoint + nachtverschuiving + verschuiving van extern 0-10V signaal
1: Referentie = setpoint + verschuiving van Po
optimalisatie
Setpoint (-80 to +30°C)
Setpoint van gewenste zuigdruk in °C
Verschuiving via externe referentie
Selecteer of een extern 0-10V referentiesignaal
gewenst is
Verschuiving bij max. signaal (-100 tot +100 °C)
Verschuiving van referentie bij maximaal extern
signaal
Verschuiving bij min. signaal (-100 tot +100 °C)
Verschuiving van referentie bij minimaal extern
signaal
Filter verschuiving (10 - 1800 Sec)
Hier kan worden ingesteld hoe snel de referentie
effectief moet zijn.
Nachtverschuiving (-25 tot +25 K)
Verschuiving van de zuigdruk bij een actief nachtsignaal (K)
Max. referentie (-50 tot +80 °C)
Maximale toelaatbare referentie voor de zuigdruk
Min. referentie (-50 tot +80 °C)
Minimale toelaatbare referentie voor de zuigdruk
4 – Compressorapplicaties
Selecteer de gewenste applicatie
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
4. Instellen waarden capaciteitsregeling
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- VSD + vaste compr
- 3 compressoren
- P0 als regelsignaal
- Cyclisch
Lead compressor type (For LT only)
• Variable
De volgende opties zijn beschikbaar voor variabele:
Aantal compressoren
Stel het aantal compressoren in (total)
(max. 2 als parallelle compressor ook is geselecteerd).
Aantal capaciteitskleppen
Stel het aantal capaciteitskleppen in per compressor
Ext. compressor stop
Er kan een externe schakelaar worden aangesloten
om de besturing van de compressor te starten en te
stoppen..
Regelsensor
Po: Zuigdruk Po wordt gebruikt
Op en af stap mode
Selecteer schakelpatroon voor compressoren
Cyclisch: Draaitijdegalisatie tussen compressoren
Best passend: Compressoren worden zodanig in
en uitgeschakeld, dat de capaciteit het best met de
belasting overeen komt
Pump-down
Selecteer of een pump-down limiet benodigd is voor
de laatste compressor.
Pump-down limiet To (-80 tot +30 °C)
Instellen pump-down limiet voor de laatste compressor
Gesynchroniseerde snelheid
Nee: Er zullen twee analoge uitgangen beschikbaar zijn.
Ja: Er zal één analoge uitgang zijn.
Freq.reg. min. snelh. (0,5 – 60 Hz)
Mimimum toegestane snelheid voordat de frequentieregelaar wordt gestopt
Freq.reg. startsnelh. (20 – 60 Hz)
Minimum snelheid voor start van frequentieregelaar
(Moet hoger worden ingesteld dan 'Freq. reg. min.
snelheid')
De compressor capaciteit ligt in
volume per uur. m3 / h.
Zie compressor data.
Voor ons voorbeeld zijn er geen
capaciteitskleppen.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- Maximale persgastemperatuur
= 120°C
- Maximale condensordruk = 103,0
bar
- Minimale zuigdruk = -40°C
Freq.reg. max. snelh. (40 – 120 Hz)
Maximale toegestane snelheid voor de compressor
Bewaak freq.reg.
Selecteer deze functie als een ingang benodigd is voor de
bewaking van de frequentieregelaar
Periodetijd PWM
Tijdsperiode voor bypassventiel (aan-tijd + uit-tijd)
Min. capaciteit PWM
Minimumcapaciteit tijdens de periode (zonder minimumcapaciteit wordt de compressor niet gekoeld)
PWM start capaciteit
Minimum capaciteit waarbij de compressor zal starten (moet
worden ingesteld op een hogere waarden dan „Min. capaciteit
PWM“)
Load shed selection
Selecteer welk signaal moet worden gebruikt voor belastingsbeperking
(alleen via netwerk, een DI + netwerk of twee DI’s + netwerk)
Load shedding limiet 1
Instelling van maximale capaciteit voor load shed ingang 1
Load shedding limiet 2
Instelling van maximale capaciteit voor load shed ingang 2
Override limiet To
Iedere belasting onder deze waarde is toegestaan. Als de To
deze waarde overschrijdt, wordt een tijdvertraging gestart.
Als deze tijdvertraging verstrijkt, zal de 'load shedding limiet'
worden opgeheven.
Override vertraging 1
Override vertraging voor load shed limiet 1. Als de zuigdruk de
'Override limiet Po' overschrijdt gedurende load shedding en
de hier ingestelde vertraging is vertreken, zal 'load shedding
limiet 1' niet meer actief zijn.
Override vertraging 2
Als hierboven, maar voor load shedding limiet 2
Easy PI selectie
Groepsinstelling voor de 4 regelparameters: Kp, Tn, + acceleratie en - acceleratie. Wanneer de instelling is ingesteld op
“door gebruiker ingesteld” dan kunnen de 4 regelparameters
fijn worden afgesteld.
Kp To (0,1 – 10,0)
Versterkingsfactor voor zuigdrukregeling
Tn
Integratie tijd voor PI-regeling
+ Zone acceleration (A+)
Hogere waarden resulteren in een snellere regelgeving
- Zone acceleration (A-)
Hogere waarden resulteren in een snellere regelgeving
Advanced settings
To filter
Veranderingen in de Po-referentie dempen
Pc filter
Veranderingen in de Pc-referentie dempen
Minimaliseer schakelen
Instellen versterking van dynamische vergroting van neutrale zone bij compressorschakelingen (zie pagina 75)
Vertr. uitgangen opstart (15 – 900 s)
Na opstart zal gedurende deze tijd alleen de eerste compressorstap actief zijn.
Mode cap. klep.
Selecteer of 1 of 2 capaciteit geregelde compressoren
tegelijkertijd onbekrachtigd mogen zijn bij een afnemende
capaciteit.
AO filter
Absorbeerder wijzigt bij de analoge uitgang
AO max. limit
Beperkt de spanning op de analoge uitgang.
5 – Compressoren
In dit scherm wordt de capaciteitverdeling tussen de compressoren verdeeld.
De in te stellen capaciteiten zijn afhankelijk van de geselecteerde compressorapplicatie en de 'op en af stap mode'.
Nominale capaciteit ( 0,0 – 1000,0 kW)
Stel de nominale capaciteit van de betreffende compressor in.
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
Voor frequentie geregelde compressoren moet de nominale
capaciteit worden ingesteld bij 50Hz.
Voor ons voorbeeld selecteren we
de volgende instellingen:
- Algemene hoge druk beveilging
voor alle compressoren
- 1 Beveiligingscircuit voor iedere
individuele compressor
(De overige opties kunnen worden geselecteerd als specifieke
beveiligingen voor iedere compressor nodig zijn)
Minimale UIT tijd voor compressorrelais
Minimale AAN tijd voor compressorrelais
Anti-pendel tijd (tijd tussen
twee starts van hetzelfde relais)
Deze instellingen zijn alleen
van toepassingen op het
compressorrelais en dus niet
voor de capaciteitskleppen
Als deze tijden elkaar
overlappen, zal de regelaar de
langste tijd gebruiken.
Voor ons voorbeeld gebruiken
we deze functies niet
6 – Capaciteitsverdeling
De instelling is afhankelijk van de geselecteerde compressorapplicatie en de 'op en af stap mode'.
Hoofdstap
Stel de nominale capaciteit in van de hoofdstap (percentage
van nominale compressorcapaciteit) 0 – 100%
Klep
Uitlezing van de capaciteitsverdeling van de capaciteitskleppen. 0 - 100%.
7 – Beveiliging
Noodcapaciteit dag
De gewenste ingeschakelde capaciteit in een 'dag' situatie in
geval van noodregeling als resultaat van een probleem met de
regelsensor voor de zuigdruk.
Noodcapaciteit nacht
De gewenste ingeschakelde capaciteit in een 'nacht' situatie
in geval van een noodregeling als resultaat van een probleem
met de regelsensor voor de zuigdruk.
Max. persgastemp.
Maximale waarde voor de persgastemperatuur
10 K onder deze waarde, wordt de compressorcapaciteit gereduceerd en de volledige condensorcapaciteit ingeschakeld.
Indien deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
Tc max. limiet
Grenswaarde afgelezen in °C
Max. cond. druk
Maximale waarde voor de condensatiedruk in bar
3 K onder deze waarde, wordt de compressorcapaciteit gereduceerd en de volledige condensorcapaciteit ingeschakeld.
Indien deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
Max. cond. druk vertr.
Tijdvertraging voor het maximale condensatie druk alarm
Min. zuigdruk
Minimale waarde voor de zuigdruk in °C
Als deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
To max. alarm
Alarmlimiet voor te hoge zuigdruk
To max. vertr.
Vertragingstijd voor alarm voor te hoge zuigdruk Po
Herstarttijd
Algehele tijdvertraging voor herstart van compressor.
(van toepassing op functies: 'Max. persgastemp.', 'Max. cond.
druk', en 'T0 Min. zuigdruk'.
SH min. alarm
Alarmlimiet voor minimale oververhitting in de zuigleiding
SH max. alarm
Alarmlimiet voor maximale oververhitting in de zuigleiding
SH alarmvertr.
Tijdvertraging voor alarm voor minimale of maximale oververhitting in de zuigleiding
8 – Compressorbeveiliging
Algehele beveiliging
Selecteer of 1 algehele beveiliging gewenst is voor alle compressoren. Als dit alarm actief is, worden alle compressoren
uitgeschakeld.
Oliedrukbeveilging etc.
Definieer hier of dit type beveiliging benodigd is
Algemene beveiliging
Indien 'Ja' verwacht de regelaar van iedere compressor 1
beveiligingsingang.
Individuele Sd beveil.
Selecteer of er een Sd-meting moet worden uitgevoerd voor
elke compressor.
Max. perstemp.
Uitsnede temperatuur.
Sd compr. alarm vertr.
Vertragingstijd voor het alarm
Sd compr. beveil.uitschak.
Instellen of de veiligheid uitgesneden moet worden ingeschakeld
Stel hier eventuele minimum AAN of UIT tijden.
De anti-pendeltijd is de tijd tussen 2 starts van hetzelfde relais en beperkt
dus het aantal starts per uur.
Timers veiligheidsuitschakeling
Uitschakelvertraging
De tijdvertraging tussen het uitschakelen van een compressor
door een beveiligingsfunctie en het genereren van een alarm.
Deze instelling geldt voor alle beveiligingsingangen van de
desbetreffende compressor.
Herstartvertraging
Minimum tijd dat een compressor weer 'OK' moet zijn na een
veiligheidsuitschakeling. Na deze interval mag de compressor
weer starten.
10 – Overige functies
Regeling Inject ON
Selecteer deze functie als een uitgang moet worden gebruikt voor deze
functie. (Deze uitgang moet dan worden uitbedraad naar alle verdamperregelaars zodat de AKV kleppen sluiten als alle compressoren in storing staan.)
Netwerk: het signaal wordt via datacommunicatie naar de regelaars verzonden.
Compr. startvertraging
Vertragingstijd voor de compressor start
Inspuitvertr. UIT
Vertragingstijd voor "Injection off"
Vloeistofinsp. zuigl.
Selecteer deze functie als vloeistofinspuiting in de zuigleiding is gewenst
om de persgastemperatuur 'laag' te houden.
De regeling kan geschieden met behulp van een magneetventiel en een
TEV, of met een AKV ventiel.
AKV OD zuigleiding
Het openen van de mate van de klep in%
Inspuit. start SH
Oververhitting waarde waar de vloeibare injectie start
Inspuitdiff. SH
Differentiële gecorrigeerd voor oververhitting
Inspuit. start Sd temp
Start temperatuur voor vloeibare injectie in zuigleiding
Inspuitdiff. Sd temp.
Differentieel wanneer aangepast Sd
SH min. zuigleiding
Minimale oververhitting in de zuigleiding
SH max. zuigleiding
Maximale oververhitting in de zuigleiding
AKV periodetijd
Periode tijd voor AKV ventiel
Inspuitvertr. bij opstart
Vertragingstijd voor vloeibare injectie bij het opstarten
In principe zijn de functies hetzelfde als voor MT.
In principe worden dezelfde instellingen uitgevoerd,
maar in de LT-groep zal het mogelijk zijn om compressoren te selecteren met variabele capaciteit.
De IT-groep heeft iets minder instellingen omdat
de referentie wordt ontvangen van de ontvangerregeling.
Sgc: de temperatuur bij de uitlaat van de gaskoeler
Referentiemode
Selectie van type referentie
Setpoint: er wordt geregeld met een vast setpoint
Vlottend: de regeling is gebaseerd op de Sc3 buitentemperatuur, de ingestelde 'Min. tm'/'Delta T condensor' en de ingeschakelde compressorcapaciteit. (Vloeistof wordt aanbevolen
voor CO2 en warmteterugwinning.)
Setpoint
Instelling van het gewenste setpoint in temperatuur
Min.tm
Minimum gemiddelde temperatuurverschil tussen de Sc3
buitentemperatuur en de Pc condensatietemperatuur bij
minimale compressorcapaciteit.
Delta T condensor
Gemiddeld temperatuurverschil tussen Sc3 buitentemperatuur en de Pc condensatietemperatuur bij maximale compressorcapaciteit (normaal 8-15 K)
Min. referentie
Minimum toegestane referentie voor condensatietemperatuur
Max. referentie
Maximaal toegestane referentie voor condensatietemperatuur
Toon Tc
Stel in of Tc moet worden weergegeven.
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
4. Instellingen voor capaciteitsregeling
In ons voorbeeld wordt de
condensordruk geregeld op basis
van Sgc en van de Sc3 (vlottende
referentie)
De instellingen zijn in de figuur
links te zien.
In ons voorbeeld gebruiken we
een aantal ventilatoren, alle met
parallelle snelheidsregeling.
De instellingen zijn in de figuur
links te zien.
Ter info: de functie 'Bewaak ventilatoren' vereist een ingangssignaal
van iedere ventilator.
4 – Capaciteitsregeling
Mode capaciteitsregel.
Selecteer mode voor capaciteitsregeling
Stap: ventilatoren worden in stappen geschakeld door de
relaisuitgangen
Stap/Freq.reg: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld via een
combinatie van frequentie- en stappenregeling (alle ventilatoren zitten achter de frequentieregelaar)
Freq.reg.: de ventilatorcapaciteit wordt volledig via de frequentieregelaar geregeld
Freq.reg. 1 stap: Eerste ventilator toerenregeling, rest stappenregeling
Aantal ventilatoren
Stel het aantal ventilatoren in
Bewaak ventilator(en)
Beveiliging ventilatoren. Bij 'Ja' wordt per ventilator 1 digitale
ingang gebruikt
Vent. Freq. Reg. type
VSD (en normale AC-motoren)
EC-motor = ventilatormotoren met DC-regeling
Freq.reg. startsnelh.
Minimum snelheid voor start van frequentie regeling (moet
hoger zijn dan 'Freq.reg. min. snelh.')
Freq.reg. min. snelh.
Minimum frequentie waarbij de frequentie regeling wordt
uitgeschakeld (lage belasting)
Bewaak freq.reg.
Bewaking van frequentieregelaar. Een digitale ingang wordt
gebruikt voor het bewaken van de frequentieregelaar.
EC Start capaciteit
De regeling wacht tot deze behoefte zich voordoet alvorens
spanning aan de EC-motor te leveren
EC min
Spanningswaarde in % bij capaciteit 0%
EC max
Spanningswaarde in % bij capaciteit 100%
EC Voltage abs. max
Toegestane lijnspanning voor EC-motor in % (overcapaciteit)
Absolut max Sgc
Als de waarde wordt overschreden, wordt de EC-spanning
verhoogd tot de waarde in 'EC-spanning abs. max.'Type regeling
Keuze van regelstrategie
P-band: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld via een Pband. De P-band wordt ingesteld bij 'Proportionele band Xp'
PI-regeling: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld door de
PI-regeling
Kp
Proportionele band voor P/PI regeling
Tn
Integratietijd voor PI regeling
Cap. begrenz. nacht
Instelling van maximale capaciteit tijdens nachtsituaties. Kan
gebruikt worden voor het beperken van het geluidsniveau
gedurende de nacht.
(De meetwaarden "Pgc HR min" en
"Pgc HR offset" zijn zichtbaar wanneer Warmteterugwinning AAN is
geselecteerd)
3 - HP regeling
ype uitgang Vhp
Selecteer het signaaltype voor de besturing van de klepafsluiter.
- Spanningssignaal (ICMTS moet signaal van 0-10 V ontvangen)
- Stappenmotorsignaal via AK-XM 208C
- 2 Stappenmotorsignaal voor parallel kleppen
Extra capaciteitsvers.
Stel in hoeveel de druk moet worden verhoogd als de functie 'Extra capaciteitsverschuiving' wordt geactiveerd.
Pgc min.
Min. aanvaardbare druk in de gaskoeler
Pgc max.
Max. aanvaardbare druk in de gaskoeler
Uitgebreide instellingen
Hiermee worden de volgende selectiemogelijkheden
beschikbaar
Vhp min. OD
Beperking van de mate van sluiting van de klep afsluiter
Vhp max. OD
Beperking van de mate van opening van de klep
-afsluiter
Pgc max. limiet P-band
Drukband onder 'Pgc max.' waarbij de mate van opening
van de afsluiter wordt verhoogd
dT Subcool
Gewenste onderkoelingstemperatuur
Kp
Versterkingsfactor
Tn
Integratietijd
Pgc HR min.
De min. aanvaardbare druk in het hogedrukcircuit uitlezen tijdens warmteterugwinning
Pgc HR offset
De drukverhoging selecteren tijdens warmteterugwinning
Ramp down bar/min.
Hier kunt u selecteren hoe snel de referentie moet worden gewijzigd na een voltooide warmteterugwinning
Temp. bij 100 bar
Temperatuur bij 100 bar. Hier kunt u de regelkromme
tijdens transkritiek bedrijf definiëren. Stel de vereiste
temperatuurwaarde in.
Waarschuwing
Als de regeling wordt stopgezet
tijdens hogedrukregeling, zal de
druk toenemen.
Het systeem moet worden gedimensioneerd voor de hoge druk;
anders zal er verlies van vulling
optreden.
Selecteer het signaaltype voor de besturing van het gasbypassventiel:
- Spanningssignaal
- Stappenmotorsignaal via AK-XM 208C
Vrec min. OD
Beperking van de mate van sluiting van de Vrec-afsluiter
Vrec max. OD
Beperking van de mate van opening van de Vrec-afsluiter
Toon Trec
Stel in of Trec moet worden weergegeven in overzicht
display 1.
Prec referentie
Selecteer de referentie voor de druk in het vloeistofvat,
wanneer IT-compressor is gestopt
Kp
Versterkingsfactor
Tn
Integratietijd
Prec min.
Min. toelaatbare druk in het vloeistofvat
Prec max.
Max. toelaatbare druk in het vloeistofvat
(Wordt tevens referentie voor de regeling wanneer de compressoren worden gestopt via de functie "Ext. compressor
stop")
Prec min. limiet P-band
Drukband onder 'Prec min.' waarin de mate van opening
van de ICMTS-afsluiter wordt verhoogd
Prec max. limiet P-band
Drukband boven 'Prec max.' waarin de mate van opening
van de ICMTS-afsluiter wordt verkleind
Bewaking vloeistofniveau
Kies of het vloeistofniveau bewaakt moet worden
Vloeistofalarmvertraging
Tijdsvertraging voor het alarm
Gebr. heetgas dump
Selecteer of heetgas moet worden geleverd als de vloeistofvatdruk te veel daalt
Prec heetgas dump
Vloeistofvatdruk waarop heetgas wordt ingeschakeld
Prec gasdumpdiff.
Verschil waarbij heetgas weer wordt uitgeschakeld
Toon uitgebrei de instell
IT compr. start
Openingsgraad voor de Vrec-afsluiter wanneer de ITcompressor moet starten.
IT compf. vertr.
De openingsgraad van de Vrec moet gedurende de volledige vertragingstijd groter zijn voordat het relais wordt
ingeschakeld en hierdoor een signaal naar de IT-regeling
wordt gestuurd.
IT End delay
De tijdsduur die de IT-compressor gestopt moet zijn voordat de regeling wordt overgedragen naar Vrec
IT compr. Sgc min.
De temperatuurgrens voor werking met IT-compressor; zal
niet starten wanneer een lagere waarde wordt gedetecteerd, ongeacht de openingsgraad van de Vrec-afsluiter.
Thermostaat: warmteterugwinning wordt geregeld door
thermostaat
Digitale ing.: warmteterugwinning wordt geregeld door
signaal van digitale ingang
Relais warmteterugwin.
Selecteer of een uitgang benodigd is welke tijdens warmteterugwinning geactiveerd moet zijn.
Uitschak. therm. WT W
Temperatuurwaarde waarbij de thermostaat de warmteterugwinning uitschakelt
Inschak. therm. WT W
Temperatuurwaarde waarbij de thermostaat de warmteterugwinning inschakelt
Bebr. ext WTW versch.
Hier definieert u hoe de condensatiedruk (HP) moet wor-
den geregeld als het terugwinningscircuit voor verwarming warmte nodig heeft:
- Nee. Geen HP verschuiv. (eenvoudige regeling)
- Ja. Hierbij moet de regelaar een spannings- of temperatuursignaal ontvangen van een externe bron. De
offsetwaarden die gelden voor de max. waarde moeten
worden gedefinieerd.
Select. ingang type
- Temperatuurregeling
Er moet een signaal van een temperatuursensor worden
ontvangen. Stel de referentietemperatuur in.
- Consument
Er moet een signaal van 0-10 V of 0,5 V worden ontvangen.
Type regeling
Regeling met externe offset: selecteer P of PI regeling
Temperature control reference
Referentie-instellingen bij temperatuurregeling
Kp
Versterkingsfactor
Tn consumer filter
Middeling van het consumentsignaal
Fan HR min.
Instelpunt voor ventilatorregeling in de condensor als
warmteterugwinning wordt verlangd
Fan HR offset
Temperatuurstijging van 50 % naar 100 % in consumentsignaal
Pgc WTW min.
Drukwaarde wanneer warmteterugwinning wordt verlangd
3. Stel in welke soorten
meetwaarden moeten
worden weergegeven voor de
individuele uitgangen
In ons voorbeeld worden geen
afzonderlijke displays gebruikt.
Deze instelling wordt hier ter
informatie genoemd.
3 - Display instelling
Display
Het volgende kan voor de vier uitgangen worden uitgelezen..
Comp. control sensor
P0 in temperature
P0 in barSs
Sd
Cond. control sensor
Tc
Pc bar
S7
Sgc
Pgc bar
Prec bar
Trec
Speed Compressor
Unit eenheid
Selecteer of meetwaarden in SI-eenheden moeten zijn (°C en bar) of Amerikaanse eenheden
(°F en psi)
De algemene thermostat kan worden gebruikt voor het
bewaken van in totaal 5 temperatuursensoren. Iedere thermostaat heeft een aparte digitale uitgang voor het aansturen
van een eventueel extern apparaat.
instellingen
- Toon op overzicht
• Of de thermostaat ook weergegeven moet worden in
overzicht display 1.
(De functie wordt altijd weergegeven in overzicht display 2)
- Naam
- Welke sensor wordt gebruikt
Actuele temp
Temperatuurmeting van sensor die voor deze thermostaat
wordt gebruikt
Actuele status
Actuele status van thermostaatuitgang
Uitschakeltemp.
Uitschakelwaarde voor thermostaatfunctie
Inschakeltemp.
Inschakelwaarde voor thermostaatfunctie
Hoog alarm limiet
Hoog alarm limiet
Hoog alarm vertr.
Tijdvertraging voor hoog alarm
Hoog alarmtekst
Alarmtekst voor hoog alarm
Laag alarm limiet
Laag alarm limiet
Laag alarm vertr.
Tijdvertraging voor laag alarm
Laag alarm tekst
Alarmtekst voor laag alarm
Aparte pressostaten
1. Selecteer pressostaten
In ons voorbeeld zijn aparte
pressostaat functies niet gebruikt.
3. Definieer de gewenste
namen en waarden voor het
ingangssignaal
In ons voorbeeld gebruiken we
deze functie
niet, dus deze pagina is alleen ter
informatie.
Voor iedere ingang (signaal)
moet een naam worden ingevuld
evenals alarmteksten.
De waarden 'Min. uitlezing'
en 'Max. uitlezing' zijn
instellingen die het minimale
en maximale spanningssignaal
vertegenwoordigen (het bereik
van het spanningssignaal wordt
ingesteld in de 'I/O configuratie'.)
Regelaar een relaisuitgang
reserveren in de 'I/O
configuratie'. Als deze functie
alleen maar hoeft te alarmeren
is het niet verplicht om deze
uitgang te definiëren.
3 – Spanningsingang
De algemene spanningsingang kan gebruikt worden voor
het bewaken van externe spanningssignalen.
instellingen
Toon op overzicht 1
Naam
Selecteer sensor (signaal, spanning)
Selecteer het signaal dat de functie moet gebruiken
Actuele waarde
= uitlezing van de meting
Actuele status
= status van de digitale uitgang
Min. uitlezing
Waarde bij minimum spanningssignaal
Max. uitlezing
Waarde bij maximaal spanningssignaal
Schakel uit
Uitschakelwaarde voor digitale uitgang
Schakel in
Inschakelwaarde voor digitale uitgang
Uitschakelvertr.
Tijdvertraging voor uitschakelen
Inschakelvertr.
Tijdvertraging voor inschakelen
Hoog alarm limiet
Hoog alarm limiet
Hoog alarm vertr.
Tijdvertraging voor hoog alarm
Hoog alarm tekst
Alarmtekst voor hoog alarm
Laag alarm limiet
Laag alarm limiet
Laag alarm vertr.
Tijdvertraging voor laag alarm
Laag alarm tekst
Alarmtekst voor laag alarm
Afzonderlijke alarmingangen
1. Selecteer Algemene Alarmingan-
gen
2. Selecteer actuele alarm signaal
3 – Algemene alarmingang
3. Definieer de vereiste namen en
waarden gekoppeld aan het
signaal
In ons voorbeeld gebruiken
we deze functie niet, dus de
display wordt hier slechts ter
informatie getoond.
Deze functie kan gebruikt worden voor het bewaken van
diverse digitale signalen.
Aantal ingangen
Stel het benodigde aantal ingangen in
Stel voor iedere ingang in
- Toon op overzicht 1
- Naam
- Vertraging voor DI alarm
- Alarmtekst
Configuratie - vervolg
Afzonderlijke PI functie
1. Selecteer Algemene PI
2. Selecteer actuele PI-functie
3. Definieer de vereiste namen
en waarden gekoppeld aan de
functie
In ons voorbeeld gebruiken
we deze functie niet, dus de
display wordt hier slechts ter
informatie getoond.
3 - Algemene PI regeling
De functie kan worden gebruikt voor optionele regeling.
Stel het volgende in voor elke regeling
• Toon op overzicht
• Quick settings
Hier is een lijst van suggesties voor PI regels::
• PI Naam
• Regeling: Uit, Handmatig, of Auto
• Type regeling: P of PI
• Externe DI reg.: ingesteld op Aan als er een externe schakelaar is waarmee de regeling kan worden gestart/gestopt.
• Select. ingang type: kies welk signaal de regeling moet ontvangen: temperatuur, druk, druk omgezet in temperatuur,
spanningssignaal, Tc, Pc, Ss, Sd. etc.
• Referentie: Vast, of signaal voor de variabele referentie:
Kiezen uit: : geen, temperatuur, druk, druk omgezet in
temperatuur, spanningssignaal, Tc, Pc, Ss, D etcI.
• Setpoint: Indien vast wordt gekozen
• Het signaal aflezen voor de regelbare referentie (niet op de
display getoond)
• De totale referentie aflezen
• Uitgang: hier selecteert u de uitlaatfunctie (PWM = pulsbreedtemodulatie (bv. AKV ventiel)), stappenmotorsignaal
voor een stappenmotor of spanningssignaal.
• Alarmmode: kies of een alarm moet worden gekoppeld aan
de functie. Als dit wordt ingesteld op AAN, kunnen alarmteksten en alarmlimieten worden ingevoerd.
Uitgebr. reg. instell.:
• • Ref. X1, Y1 en X2, Y2: Punten die de variabele referentie
definiëren en limiteren
• PWM periodetijd: periode waarin het signaal aan en uit is
geweest.
• Kp: versterkingsfactor
• Tn: integratietijd
• Ref. filter tijd: duur voor soepele overgangen naar de
referentie
• Max. fout: maximaal toelaatbaar foutsignaal waarbij de
integrator aanwezig blijft in de regeling
• Min. regeloutput: laagst toegestaan uitgangssignaal
• Max. regel output: maximaal toegestaan uitgangssignaal
• Opstarttijd: tijd bij opstarten waarbij het uitgangssignaal
geforceerd wordt geregeld
• Opstart uitgang: de grootte van het uitgangssignaal ten
tijde van het opstarten.
• Stop uitgang: Grootte van het uitgangssignaal wanneer de
regeling uit is.
De volgende schermen zijn afhankelijk van eerder gemaakte selecties. De schermen geven weer welke aansluitingen nodig zijn voor
de eerder gemaakte selecties.
• Digitale uitgangen
• Digitale ingangen
• Analoge uitgangen
• Analoge ingangen
BelastingUitgangModule Pu ntActief op
Compressor 1 MTDO1112ON
Compressor 2 MTDO2113ON
Compressor 3 MTDO3114ON
Compressor 1 LTDO4115ON
Compressor 2 LTDO5116ON
Ventiel en Circulatiepomp hrD06117ON
VentilatorenDO7118ON
Heetgas dumpDO8119ON
We stellen de digitale uitgangen in door in te stellen op welke
module en op welk punt (op deze module) de bewuste functie is
aangesloten.
Verder selecteren we ook voor iedere uitgang of de belasting actief
is in de positie 'AAN' of 'UIT'.
BelastingUitgangModule PuntActief op
Compressor 1 MT algem. beveil.AI121Open
Compressor 2 MT algem. beveil.AI222Open
Compressor 3 MT algem. beveil.AI323Open
Alle compr. algehele beveiliging MTAI424Open
Compressor 1 LT algem. beveil.AI525Open
Compressor 2 LT algem. beveil.AI626Open
Alle compr. algehele beveiliging LTAI727Open
We stellen de digitale ingangen in door in te stellen op welke
module en op welk punt (op deze module) de bewuste functie is
aangesloten.
Verder selecteren we ook voor iedere ingang of de functie actief is in
de positie 'Open' of 'Gesloten'.
Er is 'Open' geselecteerd voor alle beveiligingscircuits. Dit betekend
dat onder normale omstandigheden het contact is gesloten en er
pas een alarm optreedt als het contact verbroken wordt.
3 - Uitgangen
De volgende functies zijn
mogelijk:
Compr. 1
Cap. klep 1-1
Cap. klep 1-2
Cap. klep 1-3
Compr. 2 en 3
Compressor run
Vl. inspuit. zuigl.
'Inject ON'
Ventilator 1 / Freq.
Ventilator 2 tot 4
HP regeling
Heet gas dump
Warmteterugw.
Alarm
Ik leef relais
Thermostaat 1
Pressostaat 1
Span. ingang 1
PI 1 - PWM
4 - Digitale ingangen
De volgende functies zijn
mogelijk:
Externe hoofdschakelaar
Ext. compressor stop
Ext. power loss
Nachtverschuiving
Load shed 1
Load shed 2
Alle compressoren:
Algehele beveiliging
Compr. 1
Oliedrukbeveiliging
Overstroombeveiliging
Motorbeveiliging
Perstemperatuurbeveil.
Persdrukbeveiliging
Algemene beveiliging
Freq. reg. compr. alarm
do Compr. 2-3
Ventilator 1 beveiliging
Ventilator 2-3
Freq. reg. cond. alarm
AC limit
Rec. low liquid level
Rec. high liquid level
Warmteterugwinning
DI alarm 1
DI alarm 2 tot 10
PI-1 Di ref
Externe DI PI-1
De volgende signalen zijn
mogelijk:
0 -10 V
2 – 10 V
0 -5 V
1 – 5V
Stappen uitgang
Stappen uitgang 2
Stappenmotor door
gebruiker in te stellen: Zie
sectie "Divers"
6 - Analoge ingangen
De volgende signalen zijn
mogelijk:
Temperatuursensoren:
• Pt1000
• PTC 1000
Drukopnemers:
• AKS 32, -1 – 6 Bar
• AKS 32R, -1 – 6 Bar
• AKS 32, - 1 – 9 Bar
• AKS 32R, -1 – 9 Bar3
• AKS 32, - 1 – 12 Bar
• AKS 32R, -1 – 12 Bar
• AKS 32, - 1 – 20 Bar
• AKS 32R, -1 – 20 Bar
• AKS 32, - 1 – 34 Bar
• AKS 32R, -1 – 34 Bar
• AKS 32, - 1 – 50 Bar
• AKS 32R, -1 – 50 Bar
• AKS 2050, -1 – 59 Bar
• AKS 2050, -1 – 99 Bar
• AKS 2050, -1 – 159 Bar
• MBS 8250, -1 – 159 bar
• Door gebruiker in te stellen (alleen ratiometrisch,
min. en max. waarde van
het drukbereik moeten
worden ingesteld)
Po zuigdruk
Ss zuiggas
Sd persgas
Pc cond.druk
Sc3 buitentemp.
Ext. ref. signaal
• 0 – 5 V,
• 0 -10 V
HP regeling
Pgc
Prec
Sgc
Shr
Saux 1
Paux 1
Span. ingang 1
• 0 -5 V,
• 0 -10 V,
• 1 – 5 V,
• 2 – 10 V
PI-en temp
PI-ref temp
PI- en spanning
PI-en druk.
PI-ref druk
Veel functies hebben een bijbehorend alarm.
Aan alle gemaakte selecties en instellingen worden, indien aanwezig,
aan een alarm gekoppeld. Dit is te zien in de schermen links.
Aan alle alarmen kan een bepaalde prioriteit worden gegeven:
- 'Hoog' is de hoogste prioriteit
- 'Alleen reg.' is de laagste prioriteit
- 'Uit' geeft geen alarmactie
De relatie tussen prioriteit en actie is te zien in de onderstaande tabel.
Instelling
HoogXXXX1
MediumXXX2
LaagXXX3
Alleen reg.X4
Uit.
Zie ook alarmtekst aan het eind van de handleiding.
Reg.Selectie alarmrelaisNet-
GeenHoog
Laag tot
hoog
werk
AKM best.
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
Voor ons voorbeeld selecteren we de instellingen zoals in het scherm
is weergegeven.
4. Instellen alarmprioriteiten voor Condensor
Druk op de +knop om naar de volgende pagina te gaan.
De configuratie van de regelaar is nu vergrendeld. Voordat er dus
nu veranderingen kunnen worden gedaan in de configuratie van de
regelaar, zal de configuratie eerst ontgrendeld moeten worden.
De regelaar zal nu de geselecteerde functies en de gedefinieerde in-en uitgangen met elkaar vergelijken. Het resultaat
is te zien in de volgende sectie waar de configuratie wordt
gecontroleerd.
!! Sensorwaarden zijn pas uit te lezen en te controleren als de
configuratie is gesloten !!
Voor deze controle moet de configuratie vergrendeld zijn
(Pas als het configuratieslot is gesloten, worden alle instellingen voor de in-en uitgangen geactiveerd)
Er is een fout opgetreden als het volgende zichtbaar is:
De configuratie van de
digitale uitgangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 41.
Een 0-0 naast een gedefinieerde functie.
Indien een instelling is terug gezet naar 0-0, moet
deze functie worden gecontroleerd.
Dit kan komen door het volgende:
• Er is een selectie van een module- en puntnummer gemaakt die niet bestaat.
• Het geselecteerde puntnummer op de bewuste
module is al in gebruik door iets anders.
De fout is te herstellen door het module- en puntnummer correct in te stellen.
Hiervoor moet eerst het configuratieslot ontgrendeld worden.
Druk op de '+' knop om naar de
volgende pagina te gaan.
4. Controleer configuratie van digitale ingangen
De configuratie van de
digitale ingangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 41.
Een instelling heeft een rode achtergrond.
Indien een instelling een rode achtergrond heeft,
moet deze functie worden gecontroleerd.
Dit kan komen door het volgende:
• De in- of uitgang is ingesteld, maar de configuratie van de functie is dusdanig gewijzigd dat de
in- of uitgang niet meer nodig is.
Het probleem wordt opgelost door het module-
en puntnummer op 0-0 in te stellen.
Hiervoor moet eerst het configuratieslot ontgrendeld worden.
Voordat de regeling wordt gestart moeten eerste alle in- en uitgangen
worden gecontroleerd op de juiste aansluiting.
Voor deze controle moet de configuratie vergrendeld zijn
Door iedere uitgang handmatig te bedienen kan gecontroleerd worden
of de uitgang correct is aangesloten.
AUTODe uitgang wordt geregeld door de regelaar
HAND UITDe uitgang is geforceerd UIT
HAND AANDe uitgang is geforceerd AAN (handbediening)
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
4. Controleer digitale ingangen
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
Verbreek het beveiligingscircuit van compressor 1.
Controleer dat LED DI1 op uitbreidingsmodule uit gaat.
Controleer dat de waarde voor het beveiligingscircuit van compressor 1
veranderd naar AAN.
De overige digitale ingangen moet op dezelfde manier worden gecontroleerd.
Voordat de regeling wordt gestart, moet gecontroleerd worden of alle
instellingen correct.
Het overzichtsscherm toont nu 1 regel voor iedere algemene functie.
Door op het icoon te klikken wordt een aantal schermen getoond met
verschillende instellingen. Het zijn deze instellingen die gecontroleerd
moeten worden.
3. Doorloop alle schermen van de zuiggroep
Doorloop de schermen met de +- toetsen. Denk ook aan de
instellingen onderaan de pagina's die alleen door middel van
de 'scroll bar' te zien zijn.
4. Beveiligingsfuncties
De laatste pagina bevat de beveiligingsfuncties en herstarttijd.
Doorloop de schermen met de +- toetsen. Denk ook aan de
instellingen onderaan de pagina's die alleen door middel van
de 'scroll bar' te zien zijn.
8. Controleer de individuele pagina‘s
9. Ga terug naar het overzicht en vervolgens naar de
rest van de functies.
10. Algemene functies
Wanneer alle functie in overzicht display 1 zijn bekeken, is het
tijd om naar de “Algemene functies“ in overzicht display 2 te
kijken. Druk op de + knop om daar naar toe te gaan.
De laatste pagina bevat de referentie instelling.
De eerste is de thermostaat groep
Controleer de instellingen.
11. Nadat de pressostaatgroep
Controleer de instellingen.
12. Ga verder met de overige functies.
13. De regelaar is nu ingesteld
Al de gedefinieerde algemene functies zijn weergegeven in overzicht
display 2.
Behalve dat ze altijd worden weergeven in display 2, kunnen functies
worden geselecteerd voor weergave in display 1. Individuele functies
kunnen worden geselecteerd voor weergave in display 1, via de “Toon in
overzicht display““ instelling.
Voordat de regeling wordt gestart, stellen we eerst het dag/nachtschema in voor de verschuiving van de zuigdruk.
In gevallen waar de regelaar in een netwerk is geïnstalleerd met een
systeemunit, kan deze instelling ook in de systeemunit worden gedaan
welke het dag/nachtsignaal vervolgens naar de regelaar stuurt.
Selecteer een weekdag en stel de tijd in voor de 'dag' periode.
Doe dit voor alle dagen.
Het complete schema voor de hele week wordt in het scherm getoond.
Draai de rechter adresschakelaar zo dat de pijl naar de 3 wijst.
De overige 2 adresschakelaar moeten beide naar de 0 wijzen.
2. Druk op de Service Pin
Druk op de 'Service Pin' en houdt deze ingedrukt tot de 'Service
Pin' LED gaat branden.
De regelaar moet communiceren met een netwerk. In dit netwerk kennen we adres 3 toe aan deze regelaar.
Dit adres mag maar door 1 regelaar binnen het netwerk worden
gebruikt.
Eisen aan de systeemunit
De systeemunit moet een gateway van het type AKA 245 zijn met softwareversie 6.14 of hoger of een AK-SM systeem manager.
3. Wacht op antwoord van de systeemunit
Afhankelijk van de grootte van het netwerk kan het tot 1 minuut duren tot de regelaar een antwoord krijgt of de regelaar is
geïnstalleerd in het netwerk.
Wanneer de regelaar in het netwerk is geïnstalleerd, zal de
Status LED sneller gaan knipperen (twee maal per seconde). Dit
zal 10 minuten duren
4. Log opnieuw in met Service Tool
Als Service Tool met de regelaar was verbonden terwijl deze
werd geïnstalleerd in het netwerk, moet er opnieuw worden
ingelogd.
Als er geen antwoord komt van de systeemunit
Als de Status LED niet sneller gaat knipperen dan normaal, is de
regelaar niet in het netwerk geïnstalleerd. Dit kan komen door het
volgende:
Het ingestelde adres is buiten het juiste bereik ingesteld
Adres 0 kan niet worden gebruikt.
Als de systeemunit een AKA243B is, kunnen alleen adressen 1 tot 10
worden gebruikt.
Het ingestelde adres wordt al door een andere regelaar in het netwerk gebruikt:
Het adres moet worden gewijzigd naar een ander (leeg) adres.
De bedrading is niet correct uitgevoerd
De afsluiting van het netwerk is niet correct uitgevoerd.
De eisen die worden gesteld aan de installatie van de datacommunicatie zijn beschreven in document ' Data communcation connections to
ADAP-KOOL® Refrigeration Controls” RC8AC.
Druk op de blauwe knop met de compressor en condensor
linksonder in het scherm.
2. Ga naar de alarmlijst
Druk op de blauwe knop met de alarmbel onderin het scherm
3. Controleer de actieve alarmen
In ons geval hebben een groot aantal alarmen. Na het 'opschonen' zijn
alleen de relevante alarmen over.
4. Verwijder opgeheven alarmen uit alarmlijst
Druk op het rode kriuis om alle opgeheven alarmen uit de
alarmlijst te verwijderen.
5. Controleer nogmaals de actieve alarmen
In ons geval blijft er 1 actief alarm over, omdat de regeling is gestopt.
Dit alarm zal actief blijven zoalng de regeling niet wordt gestart. We zijn
nu klaar om de regeling te starten.
Let op ! Actieve alarmen worden automatisch opgeheven als de
hoofdschakelaar UIT is.
Als actieve alarmen verschijnen zodra de regeling wordt gestart, moet de
oorzaak hiervan worden gevonden en opgelost.
Druk op de toets van de zuiggroep die handmatig bediend
moet worden.
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
3. Stel de capaciteitsregeling in op handmatig
Als de compressorcapaciteit handmatig bediend moet worden, volg
dan de volgende procedure:
WAARSCHUWING!!
In geval van geforceerde regeling van de compressors wordt het oliebeheer afgesloten. Dat kan schade aan de compressor veroorzaken.
(Als de bedrading van de compressors veiligheidsrelais omvat, gaat het
monitoren door. Zie Regelfuncties.)
4. Stel de gewenste capaciteit in
Druk op het blauwe veld naast 'Handbed. cap.
Druk op het blauwe veld naast 'Regeling'
Selecteer 'Hand'
Stel de capaciteit in als een percentage van het geheel.
Druk 'OK'
De capaciteitsregelaar kan regelen op basis van de zuigdruk P0.
De IT-compressoren worden ook geregeld op basis van
de zuigdruk, maar het signaal wordt ontvangen van de
ontvanger - Prec. Zie pagina 108 voor IT-beschrijving
Een fout in de controlesensor gedurende de dag continue 50%
capaciteit ingeschakeld zijn en gedurende de nacht 25%, met een
minimum van 1 stap.
Referentie
De referentie voor de regeling kan op 2 manieren worden
gedefinieerd:
Of
P0Ref = P0 instelling + P0 optimalisatie
of
P0Ref = P0 instelling + nachtverstelling + externe referentie
Po instelling
De basis zuigdruk wordt ingesteld
P0-optimalisatie
De functie versteld de referentie zodat de installatie niet op
een onnodig lage zuigdruk werkt. De functie werkt samen met
de meubel/celregelaars en de systeem manager. De systeem
manager verkrijgt informatie van de meubel/celregelaars en past
de zuigdruk aan voor een optimale energieprestatie. De functie
wordt beschreven in het handleiding voor systeem manage. Met
deze functie is eenvoudig het meest kritische object te herkennen en kan ook de actuele verschuiving van de zuigdruk worden
uitlezen.
Nachtverstelling
De functie wordt gebruikt voor de zuigdrukreferentie tijdens
nachtbedrijf als een energiebesparende functie.
De ingestelde zuigdruk kan tot 25 K worden versteld in positieve
of negatieve richting. Voor een hogere zuigdruk in de nachtstand
moet de waarde in positieve richting worden versteld.
De nachtstandfunktie kan op drie manieren geactiveerd worden:
- Signaal op een ingang
- Van de ‘master control’ functie in de gateway of Systeem Manager
- Intern tijdschema
Referentieverschuiving met een 0-10 V signaal
Als een spanningssignaal wordt aangesloten op de regelaar kan
daarmee de regelreferentie worden verschoven. In de instellingen
moet gedefinieerd worden hoe groot de verschuiving bij het
maximale signaal (10V) en bij het minimale signaal (0V).
Begrenzing van de referentie
Om de installatie te beschermen tegen te hoge of te lage zuigdruk, moet de begrenzing van de verschuiving worden ingesteld.
P0 ref
Max.
Min.
Handmatig schakelen van de compressorcapaciteit
Het is mogelijk om de compressorcapaciteit handmatig te
schakelen waarbij de normale regeling en de beveiligingsfuncties
genegeerd worden.
Afhankelijk van de geselecteerde manier van handbediening zijn
de veiligheidsfuncties niet actief.
Handbediening via percentage van totale capaciteit
De regeling wordt in handbediening gezet en de gewenste
capaciteit wordt ingesteld als een percentage van het totaal.
Handbediening via softwarematige bediening van de
uitgangen
De individuele uitgangen kunnen in de software handmatig aan
of uit gezet worden. De regeling negeert dit, maar zal een alarm
genereren dat een uitgang handmatig bedient is.
Handbediening via bediening van handschakelaars
Als de handbediening wordt uitgevoerd via de handschakelaars
aan de voorkant van een uitbreidingsmodule, wordt dit niet door
de regeling geregistreerd en wordt geen alarm gegenereerd.
De regelaar blijft werken en zal de overige uitgangen blijven
schakelen.
De nachtverstelling mag niet worden gebruikt tegelijk met de P0optimalisatie regeling. Deze regeling vind zelf de hoogst toegestane zuigdruk.
De AK-PC 772A kan tot 3 compressoren op MT en 2 op LT regelen.
(Bij werking als parallelle compressor kan het systeem er echter
maar 2 op MT en 2 op LT regelen).
Iedere compressor kan maximaal 3 capaciteitskleppen hebben.
Eén of twee van de compressoren kan worden uitgerust met
frequentieregeling.
De inschakelcapaciteit wordt geregeld door signalen van de
aangesloten druktransmitter/temperatuursensor en de ingestelde
referentie.
Stel een dode zone in rond de referentie.
In de dode zone, regelt de regelcompressor de capaciteit, zodat de
druk kan worden gehandhaafd. Wanneer deze de druk in de dode
zone niet langer kan aanhouden, zal de regelaar de volgende compressor in de rij uit- of inschakelen.
Wanneer extra capaciteit is uit- of ingeschakeld is, zal de capaciteit
van de regelcompressor overeenstemming hiermee gewijzigd
worden om de druk in de dode zone aan te houden (alleen wanneer de compressor een variabele capaciteit heeft).
– Wanneer de druk hoger is dan de 'referentie + halve dode zone',
dan is de inschakeling van de volgende compressor (pijl omhoog) toegestaan.
– Wanneer de druk lager is dan de 'referentie - halve dode zone'
dan is de uitschakeling van een compressor (pijl omlaag) toegestaan.
– Wanneer de druk zich binnen de dode zone bevindt, dan zal
het proces doorgaan met de momenteel geactiveerde compressoren. Ontlastkleppen (indien aanwezig) zullen activeren,
afhankelijk van het feit of de zuigdruk boven of onder de referentiewaarde ligt.
Voorbeeld:
3 gelijke compressoren – de capaciteitscurve ziet er als volgt uit
Uitschakelen van de laatste compressorstap:
Normaal zal de laatste compressorstap alleen uitschakelen als de
gewenste capaciteit 0% is en de zuigdruk in de onder de neutrale
zone.
Bedrijfstijd eerste stap
Bij opstart van het systeem zal de PI regeling pas beginnen met
regelen zodra het systeem stabiel is. Om dit te bewerkstelligen is
de capaciteit van het systeem gedurende een bepaalde periode
begrenst tot de eerste capaciteitsstap (parameter 'Runtime first
step')
Pump down functie
Om te veel compressorschakelingen te voorkomen bij een lage
belasting is het mogelijk om een pump down functie te definieren
voor de laatste compressor.
Als de pump-down functie wordt gebruikt, zal de laatste compressorstap bij de ingestelde pump-downwaarde worden uitgeschakeld.
Zuigdruk P0
Capaciteitsveranderingen
De regelaar schakelt stappen in en uit op basis van de volgende
basisregels:
Capaciteit verhogen:
De capaciteitsregeling zal een extra compressorstap inschakelen
zodra de gewenste capaciteit een dusdanige waarde heeft bereikt
die met het inschakelen van een stap behaald kan worden. Zie
onderstaande tekening – een compressorstap wordt ingeschakeld
zodra er 'ruimte' is voor deze stap onder de curve van de gewenste
capaciteit.
Let op! De pump down limiet moet hoger worden ingesteld dan
de ingestelde beveiliging voor minimale zuigdruk.
Voor de IT-compressor, wordt de pump-down bestuurd door de
ontvanger en MT-temperatuur.
Capaciteit verlagen:
De capaciteitsregeling zal een compressorstap afschakelen zodra
de gewenste capaciteit een dusdanige waarde heeft bereikt
die met het afschakelen van een stap behaald kan worden. Zie
onderstaande tekening – een compressorstap wordt afgeschakeld
zodra er geen 'ruimte' meer is voor deze stap boven de curve van
de gewenste capaciteit.
Er zijn twee parameters, dus kan Tn variabel gemaakt worden.
Hierdoor kan de regeling sneller zijn, hoe verder de druk afwijkt
van de referentie.
De A+ instelling verlaagt Tn wanneer de druk boven de referentiewaarde ligt, en de A- instelling verlaagt Tn wanneer de druk
boven de referentiewaarde ligt.
Tn is ingesteld op 120 s in onderstaande grafiek en daalt tot 60 s
wanneer de druk boven de referentiewaarde is en tot 40 s wanneer de druk onder de referentiewaarde is.
Boven de referentiewaarde: Stel Tn in gedeeld door de A+ waarde.
Boven de referentiewaarde: Stel Tn in gedeeld door de A waarde.
De regelaar berekent de curve, zodat de regeling soepel is.
Methoden capaciteitsverdeling (step mode)
De capaciteitsverdeling kan op de volgende 2 manieren werken.
Schakelmethode - Cyclisch
Dit principe wordt gebruikt als alle compressoren van hetzelfde
type en formaat zijn.
De compressoren worden in- en uitgeschakeld op basis van het
'First in – First out' principe (FIFO) om zodoende de draaitijden tussen de compressoren te egaliseren.
Frequentie geregelde compressoren worden altijd als eerste ingeschakeld en de variabele capaciteit wordt gebruikt om de 'gaten'
tussen de opvolgende stappen op te vullen.
Timerbeperkingen en veiligheidsuitschakeling
Indien een compressor niet mag starten vanwege een herstarttimer of een veiligheidsuitschakeling, zal deze stap vervangen
worden door een andere compressor.
Draaitijdegalisatie
Draaitijdegalisatie wordt alleen uitgevoerd tussen compressoren
van hetzelfde type en dezelfde totale capaciteit.
- Bij het starten van een compressor zal de compressor met het
minste aantal bedrijfsuren als eerste worden gestart.
- Bij het stoppen wordt de compressor met het hoogste aantal
bedrijfsuren als eerste gestopt.
- Bij compressoren met capaciteitskleppen zal de
draaitijdegalisatie alleen worden uitgevoerd tussen de
'hoofdstap' van de compressoren.
Regelparameters
Om het gemakkelijker te maken het systeem op te starten,
hebben we regelparameters gegroepeerd in sets van gangbaar
gebruikte waarden, welke „Gemakkelijke instellingen“ worden
genoemd Gebruik deze om te kiezen tussen sets van instellingen die correct zijn voor een systeem dat te langzaam of te snel
reageert. De fabrieksinstelling is 5.
Wanneer u de regeling moet verfijnen, kies dan de „Gebruikersgedefinieerde“ instelling Alle parameters kunnen dan vrij
worden ingesteld.
- De linkerkolom toont de bedrijfsuren op basis waarvan de regelaar egaliseert.
- De middelste kolom toont (uitgedrukt in procent) in hoeverre
de individuele compressor binnen de afgelopen 24 uur actief is
geweest.
- De rechterkolom toont de huidige bedrijfstijd van de compressor.
De waarde moet worden gereset wanneer de compressor wordt
vervangen.
Schakelmethode – Best passend methode
Dit principe wordt gebruikt bij compressor van verschillende
grootte.
De regelaar zal de compressoren zodanig in- en uitschakelen dat
altijd de kleinst mogelijke capaciteitsstap wordt gemaakt.
Frequentie geregelde compressoren worden altijd als eerste ingeschakeld en de variabele capaciteit wordt gebruikt om de 'gaten'
tussen de opvolgende stappen op te vullen.
Timerbeperkingen en veiligheidsuitschakeling
Indien een compressor niet mag starten vanwege een herstarttimer of een veiligheidsuitschakeling, zal deze stap vervangen
worden door een andere compressor.
De regelaar kan tot 8 compressoren aansturen van verschillende
types:
- Een frequentie geregelde compressor met of zonder
capaciteitskleppen
- Capaciteit geregelde compressoren met maximaal 3
capaciteitskleppen
- Compressoren zonder capaciteitskleppen
Het onderstande overzicht geeft aan welke compressorcombinaties de regelaar kan aansturen. Het overzicht geeft ook aan welke
schakelmethode kan worden toegepast voor de diverse compressorcombinaties.
CombinatieOmschrijvingSchakel-
Enkele compressoren. *1xx
1 compressor met een capaciteitsklep gecombineerd met
enkele compressoren. *2
2 compressoren met capaciteitskleppen gecombineerd
met enkele compressoren. *2
Alle compressoren hebben
capaciteitskleppen. *2
methode
Cyclisch
x
x
x
Capaciteit geregelde compressoren met capaciteitskleppen
'Mode cap. klep' bepaald hoe de capaciteitsverdeling is bij deze
compressoren.
Mode cap. klep. = 1
Hierbij staat de regelaar toe dat slechts bij 1 compressor tegelijkertijd stappen afgeschakeld mogen zijn. Het voordeel van deze
instelling is dat er niet wordt gewerkt met meerdere compressoren welke gedeeltelijk zijn afgeschakeld, wat niet energetisch
efficiënt is.
Voorbeeld:
Twee capaciteit geregelde compressoren van 20Kw, elk met twee
capaciteitskleppen, cyclisch schakelpatroon.
Best passend
• Bij afnemende capaciteit zal bij de compressor met het meeste
aantal draaiuren als eerste stappen worden afgeschakeld (C1).
• Wanneer C1 volledig is uitgeschakeld, worden er pas stappen
afgeschakeld bij compressor C2.
Mode cap. klep. = 2
Hier staat de regelaar toe dat beide compressoren gedeeltelijk
afgeschakeld mogen zijn bij afnemende capaciteit.
Het voordeel van deze instelling is dat het aantal compressor
start/stops wordt verminderd.
*1) Voor een cyclisch schakelpatroon moeten de enkele compressoren van dezelfde
grootte zijn.
*2) Voor compressoren met capaciteitskleppen wordt aangenomen dat de compres-
soren van dezelfde grootte zijn, hetzelfde aantal capaciteitskleppen hebben
(max. 3) en dat ze dezelfde grootte hoofdstap hebben. Indien compressoren met
capaciteitskleppen worden gecombineerd met enkele compressoren, moeten alle
compressoren van dezelfde grootte zijn.
*3) Frequentie geregelde compressoren mogen een andere grootte zijn dan de
opvolgende compressoren.
*4) Indien twee frequentie geregelde compressoren worden gebruikt, moeten ze
hetzelfde frequentiebereik hebben.
Voor een cyclisch schakelpatroon moeten de twee frequentie geregelde compres-
soren van dezelfde grootte zijn en de opvolgende enkele compressoren moeten
ook dezelfde grootte zijn.
Een frequentiegeregelde compressor gecombineerd met enkele compressoren. *1 en *3
Een frequentiegeregelde compressor gecombineerd met
meerdere compressoren met
capaciteitskleppen. *2 en *3
Twee frequentiegeregelde compressoren gecombineerd met
enkele compressoren. *4
xx
x
xx
In appendix A is een meer gedetailleerde omschrijving van de
schakelmethoden te vinden voor de verschillende compressortoepassingen met voorbeelden.
De volgende sectie beschrijft een aantal algemene regels aangaande capaciteit geregelde compressoren, frequentie geregelde
compressoren en ook twee frequentie geregelde compressoren.
Voorbeeld:
Twee capaciteit geregelde compressoren van 20Kw, elk met twee
capaciteitskleppen, cyclisch schakelpatroon.
• Bij afnemende capaciteit zal bij de compressor met het meeste
aantal draaiuren als eerste stappen worden afgeschakeld (C1).
• Wanneer bij C1 alle capaciteitskleppen zijn afgeschakeld, zal bij
compressor C2 eerst een stap worden afgeschakeld voordat
compressor C1 helemaal wordt uitgeschakeld.
Aandacht!
Relaisuitgangen mag niet worden omgekeerd op unloader kleppen. De regelaar keert de functie zelf.
Zal er geen spanning op de omloopkleppen wanneer de compressor niet in bedrijf is.
De voeding wordt direct aangesloten voordat de compressor
wordt gestart.
De regelaar kan een frequentieregelaar aansturen op de eerste
compressor in verschillende compressorcombinaties. Het
variabele deel van de frequentie geregelde compressor wordt
gebruikt om de capaciteitsgaten van de volgende compressoren
op te vullen.
Algemene regeling:
Één van de compressoren kan worden aangesloten op een frequentieregelaar van bijvoorbeeld het type VLT.
Een uitgang van de AK-PC is verbonden met de AAN/UIT ingang
van de frequentieregelaar (vrijgave) en de analoge uitgang (AO)
van de AK-PC is verbonden met de analoge ingang van de frequentieregelaar.
Het AAN/UIT signaal zal de frequentieregelaar starten (vrijgeven)
en het analoge signaal bepaald de frequentie.
De frequentie geregelde stap bestaat uit een vaste en een variabele capaciteit. De vaste capaciteit is de capaciteit die wordt
ingeschakeld op het moment dat de frequentieregelaar start
en de variabele capaciteit ligt tussen de minimale en maximale
frequentie. Om de beste regeling te verkrijgen, moet de variabele
capaciteit groter zijn dan de daarop volgende stappen. Als er veel
(korte) variaties zijn in de benodigde capaciteit van een installatie
zal de ‘vraag’ naar variabele capaciteit groot zijn.
Zo wordt de stap geschakeld:
Regeling – capaciteit opschakelen
Als de gewenste capaciteit groter wordt dan de maximale
frequentie van de frequentie geregelde compressor, zal een
volgende compressorstap worden geschakeld. Op datzelfde
moment wordt de frequentie zo verlaagd dat de gemaakte
capaciteitsstap zo klein mogelijk is. Op deze manier wordt een
'traploze' overgang verkregen zonder capaciteitsgaten (zie
schets).
Regeling – capaciteit afschakelen
Als de gewenste capaciteit lager wordt dan de minimale
frequentie, zal een eventueel erop volgende compressorstap
worden afgeschakeld. Op datzelfde moment wordt de frequentie
van de eerste compressor verhoogd zodat de gemaakte
capaciteitsstap zo klein mogelijk is.
Uitschakelen
De frequentie geregelde compressor zal worden uitgeschakeld
zodra de minimale frequentie is bereikt en de gewenste capaciteit
is gedaald tot 1%.
Anti-pendeltimer voor frequentie geregelde compressor
Als de frequentie geregelde compressor niet mag starten
vanwege een anti-pendeltimer, zal geen andere compressor
worden gestart. De frequentie geregelde compressor zal starten
zodra de anti-pendeltimer is verlopen.
Opschakelen
De frequentie geregelde compressor zal altijd als eerste starten
en als laatste stoppen. De frequentieregelaar zal gestart worden
zodra de gewenste capaciteit overeenkomt met de startsnelheid
(frequentie) van de frequentie geregelde compressor (de
relaisuitgang op de regelaar wordt geschakeld en de analoge
uitgang zal een voltage gaan uitsturen).
Na het schakelen van deze stap zal de regelaar bepalen of nog
meer capaciteit gewenst is.
De startsnelheid (Start speed) moet zo worden ingesteld dat bij
opstart een snelle smering van de compressor wordt verkregen.
Deze waarde moet hoger zijn dan de minimale snelheid
(frequentie).
Veiligheidsuitschakeling voor frequentie geregelde compressor
Als de frequentie geregelde compressor is uitgeschakeld vanwege
een veiligheidsuitschakeling (ingang), mogen de erop volgende
compressoren starten. Zodra de frequentie geregelde compressor
weer mag starten, zal deze bij de eerstvolgende capaciteitsstap
worden ingeschakeld.
Zoals gezegd moet het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor groter zijn dan de capaciteit van de erop
volgende compressoren, zodat er geen capaciteitsgaten ontstaan.
Om te laten zien hoe de regeling reageert bij verschillende
compressorcombinaties, zijn hieronder een aantal voorbeelden
weergegeven:
a) Variabel deel groter dan de erop volgende
compressorstappen:
Wanneer de capaciteit van het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor groter is dan die van de erop volgende
compressoren, zijn er geen 'gaten' in de capaciteitscurve.
Voorbeeld:
1 frequentie geregelde compressor met een nominale capaciteit
Aangezien het variabele deel van de frequentie geregelde
compressor groter is dan de erop volgende compressoren, heeft
de capaciteitscurve geen gaten.
1) De frequentie geregelde compressor zal gestart worden zodra
de gewenste capaciteit de startcapaciteit (frequentie) heeft
bereikt.
2) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de maximale snelheid wordt bereikt bij 18 kW.
3) De niet geregelde compressor C2 van 10 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 8 kW (40Hz).
4) De frequentie geregelde compressor C1 zal de snelheid
verhogen tot de totale capaciteit van 28 kW bereikt wordt
5) De niet geregelde compressor C3 van 10 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 8 kW (40Hz).
6) De frequentie geregelde compressor C1 zal de snelheid
verhogen tot de totale capaciteit van 38 kW bereikt wordt.
7) Bij het verlagen van de capaciteit zullen de niet geregelde
compressoren afschakelen zodra compressor C1 de minimale
snelheid heeft bereikt.
b) Variabel deel kleiner dan de erop volgende
compressorstappen:
Wanneer de capaciteit van het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor kleiner is dan die van de erop volgende
compressoren, vallen er 'gaten' in de capaciteitscurve.
Voorbeeld:
1 frequentie geregelde compressor met een nominale capaciteit
van 20kW bij 50Hz – bereik frequentie: 25 – 50 Hz
2 niet geregelde compressoren van 20kW
Aangezien het variabele deel van de frequentie geregelde
compressor kleiner is dan de erop volgende compressoren, vallen
er gaten in de capaciteitscurve.
1) De frequentie geregelde compressor zal gestart worden zodra
de gewenste capaciteit de startcapaciteit (frequentie) heeft
bereikt.
2) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de maximale snelheid wordt bereikt bij 20 kW.
3) De frequentie geregelde compressor zal op maximale snelheid
blijven draaien tot de gewenste capaciteit 30 kW heeft bereikt.
4) De niet geregelde compressor C2 van 20 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 10 kW (25Hz). Totale capaciteit = 30 kW.
5) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de totale capaciteit van 40 kW bereikt wordt.
6) De frequentie geregelde compressor zal op maximale snelheid
blijven draaien tot de gewenste capaciteit 50 kW heeft bereikt.
7) De niet geregelde compressor C3 van 20 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 10 kW (25Hz). Totale capaciteit = 50 kW.
8) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de totale capaciteit van 60 kW bereikt wordt.
9) Bij het verlagen van de capaciteit zullen de niet geregelde
compressoren afschakelen zodra compressor C1 de minimale
snelheid heeft bereikt.
De regelaar is in staat om twee frequentie geregelde compressoren van dezelfde of verschillende grootte aan te sturen. De
compressoren kunnen worden gecombineerd met enkele compressoren van dezelfde of verschillende grootte, afhankelijk van
de geselecteerde schakelmethode.
Algemeen aangaande regeling:
Over het algemeen is de regeling voor twee frequentie geregelde
compressor hetzelfde als voor 1. Het voordeel van twee frequentie
geregelde compressoren is de zeer lage capaciteit die bereikt kan
worden wat een voordeel is tijdens perioden van lage belasting.
Tegelijkertijd zorgt het voor een zeer groot variable regelgebied.
Compressor 1 en 2 hebben allebei hun eigen relaisuitgang om
de afzonderlijke frequentieregelaars te stoppen en/of te starten.
Beide frequentieregelaars gebruiken hetzelfde analoge uitgangssignaal AO welke is aangesloten op de analoge ingangen van de
frequentieregelaars. (ze kunnen echter worden geconfigureerd
voor gebruik van individuele signalen)
De relaisuitgangen starten en stoppen de frequentieregelaar en
het analoge signaal bepaald de snelheid.
Voorwaarde voor het gebruik van deze regeling is dat beide compressoren hetzelfde frequentiebereik hebben.
De frequentie geregelde compressoren starten altijd als eerste en
stoppen als laatste.
.
Inschakelen
De eerste frequentie geregelde compressor zal gestart worden
zodra de gewenste capaciteit gelijk is aan de 'Startsnelheid' (de
relaisuitgang wordt geschakeld en de analoge uitgang levert een
spanning die met deze snelheid overeenkomt). De frequentieregelaar zal de frequentie nu naar de 'Startsnelheid' brengen.
De eerste capaciteitsstap is nu ingeschakeld en de regelaar zal nu
de gewenste capaciteit bepalen.
De startsnelheid moet altijd op een zodanig hoge waarde staan
zodat altijd een goede smering van de compressor wordt bereikt
bij opstart. Bij een cyclisch schakelpatroon zal de volgende
frequentie geregelde compressor worden ingeschakeld wanneer
de eerste compressor op de maximale snelheid draait en de gewenste capaciteit een waarde heeft bereikt waarbij de volgende
frequentie geregelde compressor op 'startsnelheid' kan starten.
De compressoren draaien nu 'parallel'. De volgende enkele compressoren zullen worden ingeschakeld op basis van het geselecteerde schakelpatroon.
Regeling – afnemende capaciteit
De frequentie geregelde compressoren blijven altijd als laatste
draaien.
Wanneer de gewenste capaciteit tijdens cyclisch bedrijf lager
wordt dan de 'Minimale snelheid' voor beide compressoren,
zal de frequentie geregelde compressor met het meeste aantal
draaiuren worden uitgeschakeld. Tegelijkertijd zal de snelheid van
de laatste frequentie geregelde compressor worden opgevoerd
naar het niveau dat overeenkomt met de capaciteit van de zojuist
uitgeschakelde stap.
Uitschakelen
De laatste frequentie geregelde compressor zal worden uitgeschakeld wanneer de compressor de minimale snelheid heeft bereikt
en de gewenste capaciteit lager dan 1% is (zie ook pump-down
functie op pagina 75)
Timerbeperkingen en beveiligingsuitschakeling
Timerlimieten en veiligheidsuitschakelingen voor frequentie geregelde compressoren worden behandeld volgens de algemene
regels die gelden voor individuele schakelpatronen (zie sectie
'Methoden capaciteitsverdeling')
Onderstaand vind u korte omschrijvingen en voorbeelden voor
de regeling van twee frequentie geregelde compressoren voor de
verschillende schakelpatronen. Voor een meer gedetailleerde beschrijving, raadpleeg de appendix aan het eind van het hoofdstuk.
Cyclische regeling
Bij een cyclische regeling moeten beide frequentie geregelde
compressoren van dezelfde grootte zijn. De draaitijden worden
geëgaliseerd tussen de compressoren volgens het 'First in – First
out' principe. De compressor met het minste aantal draaiuren
wordt als eerste ingeschakeld. De volgende frequentie geregelde
compressor zal worden ingeschakeld wanneer de eerste compressor op de maximale snelheid draait en de gewenste capaciteit een
waarde heeft bereikt waarbij de volgende frequentie geregelde
compressor op 'startsnelheid' kan inschakelen. De compressoren
draaien nu 'parallel'. De volgende enkele compressoren worden
in- en uitgeschakeld op basis van het 'First in - First out' principe.
Twee onafhankelijke toerental-geregelde compressoren
Wanneer de twee toerental-geregelde compressoren a-synchroon
geregeld moeten worden, dan moeten ze beide hun eigen analoge spanningssignaal hebben.
De regelaar start eerst één van de toerental-geregelde compressoren. Wanneer meer capaciteit nodig is, wordt de andere
toerental-geregelde compressor gestart, en vervolgens de enkele
compressoren.
analoge uitgangen
Compressor timers
Tijdvertragingen voor in- en uitschakelen
Om de compressor te beschermen tegen te veel starten en stoppen kunnen er drie tijdvertragingen ingesteld worden.
- Een minimale tijd die verstreken moet zijn tussen twee compressorstarts (antipendel).
- Een minimale aan-tijd van de compressor, voordat deze weer
uitgeschakeld mag worden.
- Een minimale UIT tijd, voordat deze weer ingeschakeld mag
worden.
Max. snelheid
Nominal
Start snelheid
Min. snelheid
De eerste wordt tot het maximum toerental geregeld. Nummer
twee wordt vervolgens geactiveerd en tot het nominale toerental
geregeld – en daar op gehouden. Het toerental van de nummer
één wordt tegelijkertijd gereduceerd, zodat de capaciteit is vereffend. Alle variaties worden nu opgevangen door nummer één.
Wanneer nummer één het maximum toerental bereikt, dan wordt
nummer twee ook verhoogd.
Wanneer nummer één het maximum toerental bereikt, dan wordt
het daar op gehouden terwijl nummer twee de variaties opvangt
onder haar nominale toerental.
Deze tijdvertragingen worden niet gebruikt bij in- en afschakelen
van capaciteitskleppen.
Urenteller
De bedrijfsuren van de compressoren worden geregistreerd, de
volgende waarden kunnen worden uitgelezen;
- Bedrijfsuren van voorlaatste 24 uur
- Totaal aantal bedrijfsuren van de compressor
Vereffenen bedrijfsuren
Bedrijfsuren worden ook opgeteld in het „Vereffeningstijd“ veld.
Tijdens cyclisch bedrijf, wordt dit veld gebruikt voor het vereffenen van de bedrijfsuren.
Teller voor het inschakelingen
Het aantal inschakelingen van de uitgangen wordt geregistreerd,
de volgende waarden kunnen worden uitgelezen;
De capaciteit wordt verdeeld in periodetijden als 'PWM per'. De
capaciteit is 100% wanneer de hele periode gekoeld wordt.
Binnen de periode wordt door de omloopafsluiter een uitschakeltijd vereist, en een inschakeltijd is eveneens toegestaan. Er is 'geen
koeling' wanneer de afsluiter aan staat.
De regelaar zelf berekent de benodigde capaciteit en zal die dan
variëren afhankelijk van de inschakeltijd van de omloopafsluiter.
Wanneer weinig capaciteit nodig is, wordt een begrenzing
ingevoerd zodat de koeling niet onder 10% zakt. Dit omdat de
compressor zichzelf kan afkoelen. Deze waarde kan indien nodig
hoger ingesteld worden.
De capaciteit kan eveneens begrensd worden, zodat de compressor geen 100% van de capaciteit kan leveren. Normaal is het niet
nodig om deze maximumcapaciteit te begrenzen.
Koeling
Geen koeling
Period time
CRII 6: Het pulssignaal kan ook worden gebruikt voor het regelen
van één CRII met drie ontlastkleppen (6-cilinder uitvoering).
Het compressorsignaal is aangesloten op één relaisuitgang.
De twee ontlastkleppen zijn aangesloten op transistoruitgang fx DO1 en DO2. De derde is aangesloten via een
relaisuitgang.
De compressor-capaciteit kan worden geregeld van 10 tot
67%, afhankelijk van de pulsatie van de ontlastkleppen.
Het relais wordt vervolgens aangesloten op de derde ontlastklep. Wanneer dit relais OFF is, dan wordt de capaciteit
geregeld tussen de 33 en 100%.
Individuele Sd-bewaking
Bij regeling met Sd-bewaking, zal één van de drie compressortypen de capaciteit verhogen wanneer de temperatuur de
Sd-limiet nadert. Dit resulteert in een betere koeling van de niet
belaste compressor.
Min. capacity
Copeland Stream compressor
Het PWM signaal kan ook worden gebruikt voor het regelen van
één stream compressor met één ontlastklep (Stream 4) of één met
twee ontlastkleppen (stream 6).
Stream 4: De compressorcapaciteit is verdeeld tot max. 50% voor
één relais en de resterende 50-100% voor de ontlastklep.
Stream 6: De compressorcapaciteit is verdeeld tot max. 33% voor
één relais en de resterende 33-100% voor de ontlastklep.
Bitzer CRII Ecoline
CRII 4: Het pulssignaal kan ook worden gebruikt voor het regelen
van één CRII met twee ontlastkleppen (4-cilinder uitvoering).
De compressor-capaciteit kan worden geregeld van 10
tot 100%, afhankelijk van de pulsatie van de ontlastkleppen. Het compressor-startsignaal is aangesloten op een
relaisuitgang en de ontlastkleppen zijn aangesloten op
transistor-uitgang fx DO1 en DO2.
Ontlastklep 1
Extra koelcapaciteit (“extra compressor”)
Deze functie vergroot de koelcapaciteit van het systeem door de
druk in de gaskoeler te verhogen. De functie wordt geactiveerd
als de compressorcapaciteit 5 minuten lang op 100% is geweest.
De koelprestaties worden verhoogd tot Q0+dh0.
De functie vergroot ook de belasting van de compressormotor,
Ontlastklep 2
omdat de druk wordt verhoogd. Het opgenomen vermogen
wordt verhoogd tot Qm+dQm.
Ontlastklep 2 volgt ontlastklep
1, maar blijft verschoven met
een halve periode.
In sommige gevallen kan het wenselijk zijn om de ingeschakelde compressorcapaciteit gedurende een bepaalde periode te
begrenzen om zodoende het opgenomen elektrisch vermogen te
beperken. . (Het IT-circuit wordt niet direct beïnvloed)
Deze beperking kan als volgt worden geactiveerd:
• Via signaal van het netwerk
• Via signaal op één DI-ingang + signaal via het netwerk
• Via signaal op twee DI-ingangen + signaal via het netwerk
Hiervoor kunnen desgewenst 1 of 2 digitale ingangen worden
gebruikt.
Aan iedere digitale ingang kan een grenswaarde worden gekoppeld zodat het begrenzen van de maximaal in te schakelen
compressorcapaciteit desgewenst in twee stappen kan worden
uitgevoerd.
Zodra een digitale ingang wordt geactiveerd, wordt de compressorcapaciteit begrensd tot de ingestelde limiet. Als op dat
moment de ingeschakelde compressorcapaciteit hoger is dan
deze waarde, zal zoveel capaciteit worden afgeschakeld totdat de
ingeschakelde capaciteit gelijk aan of onder de ingestelde limiet
is.
De drempelwaarde mag niet lager worden ingesteld dan de laagste capaciteitsstap voor de compressor/"Startsnelheid".
Injection ON
Vrijgave ventielen
Elektronische ventielen moeten gesloten worden indien
wanneer alle compressors wordt verhinderd beginnen. Dit om
te voorkomen dat de verdampers vollopen met vloeistof, wat
vloeistofslag bij het opstarten van de compressoren tot gevolg
kan hebben. De vrijgave kan plaats vinden door middel van een
uitgang op de regelaar of dit signaal kan worden verstuurd via de
datacommunicatie.
Via een uitgang
Via de datacommunicatie
Wanneer beide digitale ingangen actief zijn, zal de laagste grenswaarde van toepassing zijn.
Definitie van belastingsafschakeling
De functie is gedefinieerd in de MT-groep. Eenmaal gedefinieerd,
opent het de instellingen van de max. capaciteit van de MT groep
en de max. capaciteit van de LT-groep.
Opheffen load shedding
Om te voorkomen dat de load shedding leid tot temperatuurproblemen, kan de load shedding worden opgeheven.
Voor het opheffen van de load sheddingfunctie moet een grenswaarde voor de zuigdruk worden ingesteld en een vertragingstijd
voor beide digitale ingangen.
Als de zuigdruk tijdens de load shedding boven de ingestelde
limiet komt en de vertragingstijden van de twee digitale ingangen
verstrijken, zal de load sheddingfunctie worden opgeheven en zal
de compressorcapaciteit toenemen zodat de zuigdruk weer op de
normale referentie komt. De load sheddingfunctie kan dan weer
geactiveerd worden.
De functie wordt hieronder omschreven:
T1) De 'laatste' compressor schakelt uit
T2) De zuigdruk stijgt tot een waarde die overeenkomt met Po Ref
+ ½NZ + 2K', maar er mag geen compressor starten vanwege
een anti-pendeltimer of een veiligheidsuitschakeling.
T3) De tijdvertraging 'Injection OFF delay' verstrijkt en alle
inspuitventielen worden geforceerd gesloten via de
relaisuitgang op de regelaar of via een netwerksignaal.
T4) De 'eerste' compressor is klaar om te starten. Het 'geforceerd
sluiten' signaal via het netwerk wordt nu opgeheven.
T5) De tijdvertraging 'Comp. Start delay' verstijkt en het
'geforceerd sluiten' signaal via de relaisuitgang wordt
opgeheven tegelijk met het starten van de 'eerste' compressor.
Het opheffen van het 'geforceerd sluiten' signaal via het
netwerk vindt eerder plaatst dan via de relaisuitgang, omdat het
verspreiden van dit signaal via het netwerk wat meer tijd kost.
Alarm:
Zodra een digitale ingang voor de load shedding wordt geactiveerd, is de normale regeling niet meer actief en zal een alarm
worden gegenereerd. Dit alarm kan desgewenst worden onderdrukt.
Vloeistofinspuiting in de gemeenschappelijk
zuigleiding
De persgastemperatuur kan laag worden gehouden door middel
van vloeistofinspuiting in de zuigleiding.
De inspuiting wordt bewerkstelligd door een thermosstatisch expansieventiel in serie met een magneetklep welke op de regelaar
is aangesloten.
De regeling kan op twee manieren geschieden:
1. De vloeistofinspuiting wordt volledig geregeld op basis van de
oververhitting in de zuigleiding. Twee waarden worden hiervoor ingesteld - een startwaarde en een differentie waarop de
inspuiting wordt gestopt.
2. De vloeistofinspuiting wordt zowel door de oververhitting
geregeld (zie boven) als door de persgastemperatuur Sd. Vier
waarden worden hiervoor ingesteld - twee als boven vermeld
en twee voor de Sd functie, een startwaarde en een differentie.
De inspuiting wordt gestart zodra beide startwaarden worden
overschreden en wordt gestopt als één van de twee functies
uitschakeld.
• Rechtstreeks met gebruik van een elektrisch bestuurd expansie-
ventiel van het type AKV
Beveiligingsfuncties
Signaal compressorbeveiligingscircuit
De regelaar bewaakt het beveiligingscircuit van iedere compressor. Het signaal van het beveiligingscircuit wordt aangesloten op
een ingang.
(Het beveiligingscircuit moet de compressor uitschakelen zonder
tussenkomst van de regelaar)
Als het beveiligingscircuit wordt onderbroken, zal de regelaar alle
uitgangen van de betreffende compressor uitschakelen en een
alarm geven. De andere compressoren blijven normaal in bedrijf.
Algemeen beveiligingscircuit
Indien er een lage druk pressostaat wordt
gebruikt in het beveiligingscircuit, moet
deze geplaatst worden aan het einde van
het circuit. Er is een risico dat de regeling
geblokkeerd raakt en niet meer automatisch
opstart. Zie onderstaand voorbeeld
Als een alarm nodig is welke ook de lage
druk pressostaat bewaakt, kan een 'algemeen alarm' worden gedefinieerd (dit alarm
beïnvloedt de regeling niet)
Zie sectie 'Algemene functies'.
Uitgebreid beveiligingscircuit
In plaats van een algemeen beveiligingscircuit, kan de bewakingsfunctie
worden uitgebreid. Op deze manier kunnen concrete alarmen worden gegeven,
die precies aangeven wat het probleem is. De volgorde van de beveiligingen
moeten op de volgende manier worden aangesloten. Het is niet noodzakelijk dat
alle beveiligingen gebruikt te worden.
Oliedruk
Motorbeveilging
Motorwikkelingstemperatuur
Persgastemperatuur
Hogedruk pressostat
Gemeenschappelijk beveiligingscircuit
Een gemeenschappelijk beveiligingssignaal kan ook worden ontvangen van de
complete ‘zuiggroep’. Alle compressoren zullen uitschakelen als het beveiligingscircuit wegvalt.
De functie mag niet worden aangesloten op een externe hoofdschakelaar.
Vier waarden worden afgesteld – een startwaarde voor de Sdtemperatuur, min. en max. waarden voor oververhitting en een
periode-instelling voor het AKV ventiel.
Het pulsbreedtemodulatiesignaal voor het AKV ventiel moet
worden afgenomen van een van de vier solid-state-uitgangen
van de regelaar.
Tijdvertraging
Een tijdvertraging kan worden ingesteld zodat de inspuiting
wordt vertraagd tijdens het opstarten.
Tijdvertraging met veiligheidsuitschakeling:
In combinatie met de veiligheidsuitschakeling van een
compressor kunnen twee tijdvertragingen worden gedefinieerd:
Uitschakelvertraging: vertragingstijd van alarmsignaal van de
veiligheidsuitschakeling totdat de compressor uitschakeld (LET
OP, deze tijd is van toepassing op alle ingangen met betrekking
tot deze compressor).
Bewaking van de minimale zuigdruk (Po)
Deze functie schakelt onmiddellijk alle compressorstappen uit in
het geval de zuigdruk onder de alarmgrens komt. De alarmgrens
kan worden ingesteld in een bereik van -120 tot 30°C.
De zuigdruk wordt gemeten via een drukopnemer.
Bij uitschakeling van de compressoren wordt de alarmfunctie
geactiveerd:
Herstarttijd: de minimale tijd dat een compressor storingsvrij
moet zijn voordat deze weer gestart mag worden.
Bewaking van de oververhitting
Dit is een bewakingsfunctie gebaseerd op de metingen van de
zuigdruk Po en de zuiggastemperatuur Ss. Als de oververhitting
lager of hoger is dan de ingestelde alarmgrenzen, wordt er na een
bepaalde tijd een alarm gegeven.
Bewaking van de persgastemperatuur (Sd)
Deze functie schakelt stapsgewijs compressorstappen uit zodra
de persgastemperatuur boven een bepaalde grens komt. De
alarmgrens kan gedefinieerd worden in een bereik van 0 tot
195°C.
De functie start als de persgastemperatuur 10 K onder de
ingestelde alarmgrens ligt. Op dat moment wordt de gehele
condensorcapaciteit ingeschakeld en tegelijkertijd wordt 33%
compressorcapaciteit uitgeschakeld (minimaal 1 stap). Deze
procedure wordt iedere 30 seconden herhaald en een alarm
wordt gegeneerd.
Als de persgastemperatuur gelijk is aan de alarmgrens, worden
alle compressoren uitgeschakeld
Als aan onderstaande voorwaarden is voldaan wordt een normale
compressorregeling weer toegestaan:
- De Sd temperatuur is 10 K onder de alarmgrens gezakt
- De tijdvertraging is verstreken (zie verder)
Een normale condensorregeling is toegestaan indien de
temperatuur tot 10 K onder de alarmgrens is gedaald.
Individuele Sd-bewaking
De betreffende compressor wordt hier losgekoppeld als de temperatuur de drempelwaarde overstijgt.
- De zuigercompressor wordt weer aangesloten als de temperatuur 10 K is gedaald.
- De schroefcompressor wordt weer aangesloten als de temperatuur 20 K is gedaald.
- De capaciteit van de compressoren met variabele capaciteit
wordt verhoogd wanneer de temperatuur de grenswaarde bereikt. Wanneer deze is uitgeschakeld, zal deze pas weer worden
aangesloten wanneer de temperatuur 10 K is gedaald.
Als er ook signalen worden verkregen van de geïntegreerde
NTC-sensor, blijft de waarde voor ontkoppelen voor deze temperatuur altijd op 130 °C en de waarde voor opnieuw aansluiten op
120 °C.
Als aan onderstaande voorwaarden is voldaan wordt een normale
compressorregeling weer toegestaan:
- De zuigdruk is boven de uitschakelgrens
- De tijdvertraging is verstreken (zie verder)
Bewaking van de maximale condensatiedruk (Pc)
Deze functie schakelt alle condensorstappen in, terwijl de
compressorstappen geleidelijk uitgeschakeld worden, zodra
de condensordruk een bepaalde alarmgrens overschrijdt. De
alarmgrens kan worden ingesteld in Bar.
De condensordruk wordt gemeten met Pc_ drukopnemer.
De functie start bij een condensordruk die 3K lager ligt dan
de ingestelde alarmgrens. Op dat moment wordt de gehele
condensorcapaciteit ingeschakeld en tegelijkertijd 33%
compressorcapaciteit uitgeschakeld (minimaal 1 stap). Deze
procedure wordt iedere 30 seconden herhaald en een alarm
wordt gegenereerd.
Als de condensatiedruk gelijk is aan de alarmgrens worden
alle compressoren uitgeschakeld, de condensorcapaciteit blijft
ingeschakeld en de vrijgave van de expansieventielen wordt
gestopt.
Het alarm verdwijnt als de condensatiedruk minimaal één minuut
3K onder de ingestelde alarmgrens is. De compressoren worden
weer ingeschakeld als er voldaan wordt aan het volgende:
- de condensatiedruk moet 3 K onder de alarmgrens zijn
- de tijdvertraging voor herstart is verstreken
Vertraging van PC max. alarmen (max. condensatiedruk)
Het is mogelijk om het 'Hoge condensatiedruk' alarm (Pc max.) te
vertragen.
De regelaar zal wel alle compressoren uitschakelen, maar zal het
alarm pas later versturen.
Deze vertraging is zinvol voor cascade/booster systemen waar
de maximale condensatiedruk (Pc. max.) wordt gebruikt om de
compressoren in het lage druk circuit uit te schakelen als de hoge
druk compressoren niet gestart zijn.
Tijdvertraging
Voor de eerder genoemde beveiligingen is een gemeenschappelijke tijdvertraging; bewaking van de maximale persgastemperatuur en de bewaking van de minimale zuigdruk. Na het uitschakelen op een beveiliging zal de regeling niet eerder starten voordat
de vertraging is verstreken en het probleem is opgelost.
Alarm voor te hoge zuigdruk
Een alarmgrens kan worden ingesteld welke actief wordt zodra de
zuigdruk te hoog wordt. Een alarm zal worden verstuurd zodra de
bijbehorende tijdvertraging is verstreken. De regeling zal onveranderd doorgaan.
De condensor in een transkritisch CO2 systeem wordt ook wel
een gaskoeler genoemd. In tegenstelling tot in een HFK-systeem,
wordt de onderkoeling niet geregeld door een condensor, maar
door het hogedruk ventiel Vhp.
De gaskoelerregeling moet de temperatuur regelen in de uitlaat
van de gaskoeler, zodat deze de laagste mogelijke waarde heeft en
het energieverbruik van de ventilatoren minimaal is. Echter, deze
moet niet zo laag zijn dat wordt verhinderd dat de ontvangerdruk
wordt gehandhaafd.
Condensorregeling (Gaskoeler) vindt plaats via een stappenregeling of toerenregeling van de ventilatoren.
• EC motoren
Er wordt hier een analoog uitgangssignaal gebruikt, dat de ventilatoren regelt van 0 tot maximum capaciteit.
• Stappenregeling
De regelaar kan maximaal 4 condensorstappen regelen die
sequentieel in- en uitgeschakeld worden.
• Toerenregeling
De analoge uitgang van de regelaar is aangesloten op een
toerenregeling. Alle ventilatoren worden toerengeregeld. Het is
mogelijk in combinatie met de toerenregeling ventilatoren aan
en uit te schakelen. De regeling wordt dan gebaseerd op het
volgende;
- Alle ventilatoren hebben hetzelfde toerental
- Alleen het noodzakelijke aantal ventilatoren is actief
- Bij stoppen voor starten is "PumpDel" het moment voor de
omschakeling.
Capaciteitsregeling van de condensor
De condensordruk wordt geregeld aan de hand van de actuele
waarde van de condensatiedruk en is afhankelijk of de druk dalende of stijgende is.
De regelaar schakelt ventilatoren in, zodat het verschil tussen de
actuele condensordruk en de ingestelde waarde zo klein mogelijk
is.
Selectie regelsensor
De capaciteitsregelaar regelt vanuit de temperatuursensor Sgc,
aangebracht op de uitlaat voor de gaskoeler.
Regelsensor = Sgc
Referentie van de condensatiedruk
De instelling van de condensatiedruk kan op twee manieren
gedefinieerd worden. Als een vaste referentie, of als een vlottende
referentie afhankelijk van de buitentemperatuur.
Vaste referentie
De instelling voor de condensatiedruk wordt ingesteld in °C
Vlottende referentie (aanbevolen)
Deze functie staat een verschuiving van de condensatiedrukinstelling toe, is afhankelijk van de buitentemperatuur en is
toegestaan binnen een vastgesteld gebied.
De referentie wordt gebaseerd op:
- de buitentemperatuur gemeten met de Sc3 sensor.
- Het minimum temperatuurverschil tussen de buitentemperatuur
en de condensatietemperatuur bij 0% compressorcapaciteit
- het maximale temperatuurverschil tussen de buitentemperatuur
en de condensatiedruk (selectie condensor) (Dim tmK)
- de ingeschakelde compressorcapaciteit
Het minimum temperatuurverschil (min tm) bij lage belasting
moet ongeveer op 2K worden ingesteld. Deze instelling
voorkomt het probleem dat alle ventilatoren draaien bij 0%
compressorcapaciteit.
Stel het temperatuurverschil (dim tm) in bij maximale belasting
(bijvoorbeeld 3 K).
De regelaar houdt nu een temperatuursverschil aan afhankelijk
van de ingeschakelde compressorcapaciteit.
Warmteterugwinning
De condensatiedruk mag tijdens warmteterugwinning worden
verhoogd. Dat wordt genoemd in hoofdstuk ‘Warmteterugwinning’.
Begrenzing van de referentie
Om de installatie te beschermen tegen een te hoge of een te
lage referentie, moeten de grenzen waarbinnen de referentie kan
verschuiven worden ingesteld
PcRef
Max
De Pc gebruikt worden voor het beveiligen van een te hoge condensatiedruk en zal ervoor zorgen dat compressorcapaciteit wordt
afgeschakeld bij een te hoge condensatiedruk.
Regeling bij sensorfout:
Regelsensor = Pc
Bij uitval op Sgc schakelt de regelaar over naar een 'noodkoelprocedure' waarmee wordt geprobeerd de regeling te handhaven.