De regelaar wordt gebruikt voor capaciteitsregeling van
compressoren en condensorventilatoren in koel-systemen.
4 compressoren en 4 condensorventilatoren kunnen op de acht
uitgangen worden aangesloten.
Voordelen
• Energie besparing gedurende:
- Zuigdrukoptimalisatie (Po)
- Variabele condensatiedruk. (Pc)
• Gepatenteerde neutrale zone regeling
• Groot aantal combinatiemogelijkheden compressoren
• Sequentiële of cyclische werking
• Zuigdrukoptimalisatie mogelijk via datacommunicatie
Data ..................................................................................................................... 19
De regeling vindt plaats op basis van de signalen van een
druktransmitter voor de compressoren, een druktransmitter voor
de condensorventilatoren plus een voor de condensor geplaatste
sensor voor de buitenluchttemperatuur.
Een of beide druktransmitters kunnen worden vervangen door
temperatuursensors indien sprake is van een vloeistofkoelinstallatie.
Eigenschappen
• Relais voor schakelen compressoren en condensorventilatoren
• Uitgang 0-10V= voor condensorventilatoren
• Statusingangen. Een onderbroken ingang signaleert dat het
beveiligingscircuit is geactiveerd
• Contactingangen voor alarmmeldingen
• Contactingang voor setpointverschuiving of voor alarmmeldingen
• Alarmrelais
• Externe start/stop van de regelaar
• Datacommunicatiekaart optioneel
Bediening
De bediening vindt plaats via een display, EKA 164/ EKA 165, of
via datacommunicatie met AKM software.
Combinaties
De regelaar heeft 10 relaisuitgangen waarvan er twee zijn
gereserveerd voor de alarmfunctie en voor de “AKD start/stop”
functie.
Alle relais kunnen worden gebruikt voor het schakelen van
compressorstappen DO1, DO2, etc.
Het volgende relais en die daarna zijn voor ventilatoren
(max. 4 ventilatoren).
Een andere mogelijkheid is dat de ventilatoren toerengeregeld
worden via de analoge uitgang en een frequentieomvormer.
Compressoren en
capaciteitskleppen
kunnen op verschillende
manieren worden
gecombineerd. Zie pagina 11.
Het in- en uitschakelen vindt plaats op basis van het signaal van
de aangesloten druktransmitter / temperatuursensor en het
ingestelde setpoint.
Rondom het setpoint is de neutrale zone in te stellen:
in deze zone wordt niet in- of uitgeschakeld.
Als de druk buiten de neutrale zone (in de +zone en -zone) komt,
wordt capaciteit in- of uitgeschakeld. Schakelen vindt dan plaats
als de ingestelde tijdvertragingen zijn verlopen.
Als de druk echter de neutrale zone weer benaderd vindt er geen
wijziging van de ingeschakelde capaciteit plaats.
Zodra de druk buiten de gearceerde gebieden komt (in de ++zone
en de - -zone) vindt versneld in- of uitschakelen plaats.
Denitie is mogelijk voor sequentieel, cyclisch en binair schakelen.
Sequentieel (rst in - last out)
De relais worden in volgorde ingeschakeld - eerst relais 1, dan 2,
enz.
Uitschakeling vindt plaats in de omgekeerde volgorde,
m.a.w. het laatst ingeschakelde wordt eerst uitgeschakeld.
Cyclisch (rst in - rst out)
Bij deze keuze zal de bedrijfstijd van de compressorrelais
worden geëgaliseerd. Bij elke inschakeling controleert de
regelaar alle bedrijfsurentellers en schakelt het relais met
het minste aantal uren in. Bij elke uitschakeling vindt
hetzelfde plaats en wordt het relais met het meeste aantal
uren uitgeschakeld.
Rx = relais
h = bedrijfsuren
Als capaciteitsregeling plaats vindt met twee compressoren elk
met één capaciteitsregelklep kan de volgende functie worden
gebruikt: Relais 1 en 3 voor het schakelen van de compressormotoren. Relais 2 en 4 voor het schakelen van de capaciteitsregelkleppen. Relais 1 en 3 zullen zodanig in- en uitschakelen dat
bedrijfstijden worden geëgaliseerd.
Het totale functieoverzicht is hier te zien. Let op, niet alle parameters zijn op hetzelfde moment beschikbaar. Parameter o61
bepaald welke functies beschikbaar zijn. Parameter o61 moet daarom altijd als eerste worden ingesteld.
Het overzicht op pagina 14 laat alle functies en instellingen zien.
FunctiePara-
meter
Weergave display
Als er twee displays zijn gemonteerd:
Po wordt getoond op de EKA 164 of EKA 165 (met bedieningstoetsen)
Pc wordt getoond op de EKA 163. Beide uitlezingen zijn in °C of Bar.
Referentie compressorregelingCompressor control
P0 setpoint
Regeling is gebaseerd op de ingestelde waarde plus eventueel een verschuiving. De
verschuiving kan worden gecreëerd via de “Nachtverschuiving” r13 en/of de overridefunctie van de gateway.
Oset
Het setpoint kan worden verschoven met de hier ingestelde waarde als er een signaal
wordt ontvangen via de DI4 ingang of van de functie “Nachtverschuiving” (r27). De
DI4 ingang moet worden gedenieerd onder o22.
Nachtverschuiving (verschuiving van P0)
OFF: Geen verschuiving van het setpoint
ON: Wel verschuiving van het setpoint
Referentie
Het al dan niet verschoven setpoint wordt hier getoond
Setpoint begrenzing
De instelmogelijkheden voor het setpoint kunnen worden begrensd.
(Dit is ook van toepassing bij regeling met nachtverschuiving en zuigdrukoptimalisatie)
Bovengrensinstelling.r25P0RefMax °C / P0RefMax b
Ondergrensinstellingr26P0RefMin °C / P0RefMin b
Neutrale zone
De neutrale zone rondom het setpoint. Zie ook pagina 3
Correctie van de druk / temperatuur sensor
Het signaal van de druktransmitter /temperatuursensor kan worden gecorrigeerd
Eenheden
Hier kan worden geselecteerd in welke eenheid de display drukken en SI eenheid of
US eenheid
0: SI (°C/bar)
1: US (°F/psig)
Start / stop regeling
Via deze instelling kan de regeling worden gestart en gestopt. Start / stop van de
regeling kan ook worden uitgevoerd met een extern potentiaal vrij contact aangesloten op de ingang “ON input”.
Referentie condensorregelingCondenser control
Pc setpoint
Regeling is gebaseerd op de ingestelde waarde plus eventueel een verschuiving. De
verschuiving kan worden gecreëerd via de functie r34 en/of de overridefunctie van
de gateway.
Oset
Het setpoint kan worden verschoven met de hier ingestelde waarde als er een signaal wordt ontvangen via de DI5 ingang (denitie via o37).
Pc setpoint variatie Zie voor uitleg pagina 22
Regeling met instelling 1 (of 2 als er vlottende condensordrukregeling wordt toegepast) geeft het beste resultaat bij een stabiele in balans zijnde installatie. Als er veel
condensorstappen worden in- en uitgeschakeld en als de compressorcapaciteit regelmatig laag wordt, is het noodzakelijk om instelling 3 (of 4 voor vlottende condensordrukregeling) toe te passen.
1: Geen verandering van het setpoint. Verschuiving met oset met de DI5 functie is
toegestaan.
2: Vlottende condensordrukregeling. De buitentemperatuur wordt gemeten met Sc3.
Als de buitentemperatuur 1 °C daalt zal het setpoint met 1 °C worden verlaagd.
Gebruik van de DI5 functie is hier niet toegestaan. Bij een signaal op DI5 zal de referentie gelijk worden aan het setpoint.
Bij instelling 1 en 2 wordt gewerkt met PI regeling doch bij instabiele regeling wordt
de I functie uitgeschakeld en zal de regeling als P regelaar gaan werken.
3: Als 1, echter alleen P regeling (xp-band)
4: Als 2, echter alleen P regeling (xp-band)
Condensorreferentie
Het al dan niet verschoven setpoint wordt hier getoond
De instelmogelijkheden voor het setpoint kunnen worden begrensd.
(Dit is ook van toepassing bij regeling waarbij de Xp band buiten de referentie komt
en bij vlottende condensatiedrukregeling).
Bovengrensinstelling
Ondergrensinstelling
Correctie van de druk / temperatuur sensor
Het signaal van de druktransmitter / temperatuursensor kan worden gecorrigeerd
Dimensioneringtemperatuur Dim tm
De gemiddelde temperatuur over de condensor bij maximale belasting (tm dierentie
bij max. belasting). Dit is het verschil tussen de buitentemperatuur en de condensatietemperatuur.
Dimensioneringtemperatuur Min tm
De gemiddelde temperatuur over de condensor bij de laagst mogelijke compressorcapaciteit (tm dierentie bij min. belasting). Dit is het verschil tussen de buitentemperatuur.
Uitlezing Po
Hier kan de huidige zuigdruk worden uitgelezen gemeten met de drukopnemer.
Deze waarde is onderdeel van de regeling als het regelsignaal voor de capaciteitsregeling van de drukopnemer komt.
Deze waarde is onderdeel van de vorstbeveiliging als het regelsignaal voor de capaciteitsregeling van een temperatuursensor komt.
Uitlezing T0
Hier kan het regelsignaal voor de capaciteitsregeling worden uitgelezen. Het signaal
wordt gedenieerd in parameter o81. De waarde is altijd in °C.
Om veelvuldig schakelen van compressoren te voorkomen dienen timers te worden
gecongureerd.
Minimum AAN-tijd voor de relais
(Deze tijd is niet in gebruik bij het schakelen van capaciteitsregelkleppen)
Minimum tijd tussen twee inschakelingen van het relais.
(Deze tijd is niet in gebruik bij het schakelen van capaciteitsregelkleppen).
Instellingen voor de neutrale zone regeling
Bandbreedte boven de neutrale zonec10
Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband boven de neutrale zonec11
Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband boven de “+Zone band”.c12
Bandbreedte onder de neutrale zonec13
Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband onder de neutrale zonec14- Zone m
Tijdvertraging tussen inschakelingen in de regelband onder de “-Zone band”c15- - Zone m
Pump down limiet
De standaardwaarde voor deze functie is UIT.
Activeer deze functie door het instellen van een waarde onder de – zone en boven de
Po min. limiet. De functie houdt de laatste capaciteitsstap draaiend totdat de druk de
pump down limiet bereikt. Op dat moment wordt ook de laatste stap afgeschakeld.
Er wordt pas weer capaciteit bijgeschakeld als de druk boven de neutrale zone komt.
Compressor conguratie
Hier kunt u het aantal compressoren en eventuele capaciteitsregelkleppen deniëren.
1 = Eén compressor, 2 = twee compressoren, 3 = drie, 4 = vier, 5 = Eén compres-
sor met 1 cap. regelklep, 6 = Eén compressor met 2 cap. regelkleppen. Voor 7-8 zie
pagina 11.
Selectie voor het in- en uitschakelen van compressoren
1: Sequentieel: Inschakelen: eerst relais 1, dan 2, enz. Uitschakelen in omgekeerde
volgorde (First in, last out).
2: Cyclisch: Automatische draaitijdegalisatie; alle compressormotoren hebben dezelfde draaitijd.
Capaciteitsregelkleppen in- of uitschakelen
De relais voor de regelkleppen kunnen bij meer capaciteit worden ingeschakeld of
worden uitgeschakeld.
0 = meer capaciteit = inschakelen, 1 = meer capaciteit = uitschakelen
Handbediening compressorcapaciteit
Hier kan de compressorcapaciteit worden ingesteld wanneer de handbediening is
geactiveerd.
(c01 en c07 zijn nog steeds van toepassing)
Handbediening
Handbediening van de compressorcapaciteit wordt hier ingeschakeld.
Als deze instelling op ON wordt gezet, zal de capaciteit van parameter ‘c31’ worden
ingeschakeld.
r30PcRefMax °C / PcRefMax b
r31PcRefMin °C / PcRefMin b
r32AdjustSensor
-- - - Comp. Cap %
Uitlezing ingeschakelde comp. cap.
Actuele zone status:
0=uit. 1=--zone. 2=-zone. 3=neutrale
zone. 4=+zone. 5=++zone
Condensorcapaciteit
Denitie van condensorventilatoren
Hier in te stellen het aantal ventilatoren (max. 4)
1-4: Alle ventilatoren worden met relais in- en uitgeschakeld. Het eerste vrije relais
behoort bij ventilator 1, het volgende bij 2, enz.
5-8: Niet gebruikt
9: Alle ventilatoren worden toerengeregeld via de analoge uitgang, DO9 en een
frequentieomvormer.
10: Niet gebruikt
11-14: Totaal aantal ventilatoren (als 1-4), maar nu zal de startvolgorde worden
aangepast nadat alle ventilatoren zijn gestopt (draaitijdegalisatie)
Uitlezing temperatuur aan sensor Sc3u44Sc3 temp
Uitlezing temperatuur aan sensor Sc4 (sensor alleen in gebruik voor meting)u45Sc4 temp
Parameters voor de condensordrukregeling
P: Proportionele band Xp (P = 100/Xp)
Als de Xp waarde wordt verhoogd wordt de regeling stabieler
I: Integratie tijd Tn
Als de Tn waarde wordt verhoogd wordt de regeling stabieler
Handbediening condensorcapaciteit
Hier kan de condensorcapaciteit worden ingesteld wanneer de handbediening is
geactiveerd.
Handbediening
Handbediening van de condensorcapaciteit wordt hier ingeschakeld.
Als deze instelling op ON wordt gezet, zal de capaciteit van parameter ‘n52’ worden
ingeschakeld.
Startwaarde frequentieregeling
De frequentieregeling zal pas geactiveerd worden als de capaciteitsvraag deze
waarde passeert.
Stopwaarde frequentieregeling
De frequentieregeling zal worden gestopt als de capaciteitsvraag onder deze waarde
komt.
AlarminstellingenAlarm settings
De regelaar kan een alarm weergeven in verschillende situaties. Bij een alarm gaan
alle LED’s knipperen op de display EKA 164/EKA165, en het alarmrelais schakelt.
Po min. (Alarm en beveiligingsfunctie, zie ook pagina 20).
Instelling van de minimum zuigdruk.
Alarm vertraging P0
Tijdsinstelling is in minuten. Instelling op maximumwaarde betekent geen alarm.
Pc max. (Alarm en beveiligingsfunctie, zie ook pagina 20).
Instelling van de maximum persdruk.
Alarm vertraging Pc
Tijdsinstelling is in minuten. Instelling op maximumwaarde betekent geen alarm.
Alarm vertraging DI1 (een onderbroken ingang geeft alarmmelding)
Tijdsinstelling is in minuten. Instelling op -1 betekent geen alarm.
Alarm vertraging DI2 (een onderbroken ingang geeft alarmmelding)
Tijdsinstelling is in minuten. Instelling op -1 betekent geen alarm.
Alarm vertraging DI3 (een onderbroken ingang geeft alarmmelding)
Tijdsinstelling is in minuten. Instelling op -1 betekent geen alarm.
Alarmgrens voor te hoge temperatuur aan sensor “Saux1” .
Bij instelling “O” wordt geen alarm gegenereerd.
Tijdvertraging op alarm “Saux1” (A32)
Als de grenswaarde wordt bereikt zal een tijdvertraging in werking treden. Het alarm
wordt niet actief voordat de ingestelde tijd is gepasseerd. De vertragingstijd is in
minuten.
Bij kortstondig indrukken van de bovenste toets van de EKA 164/EKA 165 verschijnt
de melding in het display en wordt het alarm gereset.
c29Fan mode
-- - - Fan Cap %
Uitlezing ingeschakelde cond. cap.
n04Xp K
n05Tn s
n52FanManCap%
n53FanManCap
n54StartSpeed
n55MinSpeed
A11Min. P0. b
A44P0AlrmDelay
A30Max. Pc. b
A45PcAlrmDelay
A27DI1AlrmDelay
A28DI2AlrmDelay
A29DI3AlrmDelay
A32Saux1 high
A03Alarm delay
Reset alarm
Deze functie herstelt alle alarmmeldingen bij instelling op ON.
Bij datacommunicatie kan de belangrijkheid van elk alarm worden
gedenieerd onder het menu “Alarm
De regelaar kan op verschillende manieren gecongureerd worden. Welke functies
beschikbaar zijn voor de 2 onderstaande toepassingen is op pagina 14 te zien. Deze
parameter moet altijd als eerste worden ingesteld, omdat het andere instellingen
activeert. Met deze parameter kunt u deniëren welke eenheid (°C of Bar) de instellingen en uitlezingen zijn en op welke manier u de compressorset denieert.
1. Temperatuur uitlezingen
2. Druk uitlezingen in Bar
Sensor type (Sc3, Sc4 en "Saux") (zie ook overzicht op pagina 21)
Normaal worden Pt1000 sensors met grote nauwkeurigheid toegepast voor temperatuurmeting en AKS 32R voor drukmeting. Maar ook een PTC sensor mag worden
toegepast (r25 = 1000) . Alle temperatuursensors moeten van hetzelfde type zijn.
Bij chillers kunnen de drukopnemers vervangen worden door temperatuursensoren.
Let op! Als de zuigdruk (Po) door middel van een temperatuursensor moet worden
geregeld (instelling 2,3,6 of 7), wordt de drukopnemer vervangen door een temperatuursensor. Een vorstbeveiliging op druk is dus niet meer mogelijk. Als een vorstbeveiliging wel is gewenst, laat deze parameter dan op ‘0’ staan en gebruik parameter
‘o81'.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
0= Pt1000 op sensoren en AKS32R op Po en PC, 1=PTC1000 op sensoren en AKS32R
op Po en PC, 2=Pt1000 op sensoren en So en AKS32R op Pc, 3= PTC1000 op sensoren
en So en AKS32R op Pc, 4= Pt1000 op sensoren en Sc en AKS32R op Po, 5=PTC1000
op sensors en Sc en AKS32R op Po, 6=Pt1000 op sensoren en So en Sc, 7=PTC1000 op
sensors en So en Sc. (Als een temperatuursensor wordt gemonteerd op So en/of Sc
zijn de instellingen in o20, 021, 047 en 048 niet nodig).
Instellingen voor chillerapplicatie
Denitie van signaalingang als de compressoregeling wordt geregeld door een signaal van een temperatuursensor:
0. Temperatuursignaal op aansluitingen 57-58 (P0 ingang)
1. Temperatuursignaal op Saux ingang
2. Temperatuursignaal op Sc4 ingang
Indien de instelling 1 of 2 is zal instelling ‘A11’ functioneren als vorstbeveiliging op de
aangesloten Po drukopnemer.
Indien vorstbeveiliging is gewenst, sluit dan een drukopnemer aan op de Po ingang
en een temperatuursensor op de Saux of Sc4 ingang.
Type display
Hier kan het type display worden gedenieerd dat is aangesloten op de regelaar.
O: EKA 164
On: EKA 165. De uitgebreide display met LED's.
Uitlezing temperatuur aan sensor “Saux1”o49Saux1 temp
Bereik druktransmitters
Afhankelijk van de druk moet de juiste druktransmitter worden geselecteerd. Het
bereik moet worden ingesteld in de regelaar (bijv. -1 tot 12 bar). De waarden moeten
in bar worden ingesteld als het display °C weergeeft en in psig als weergave in °F.
De digitale ingang kan op een contact worden aangesloten en kan dan gebruikt
worden voor de volgende functies:
0: DI ingang wordt niet gebruikt
1: Algemeen ventilator alarm wanneer contact opent. Alarm ‘A34’ wordt gegenereerd.
2: Alarmfunctie als contact verbroken wordt. Alarm “A28” wordt gegenereerd.
Door middel van parameter ‘A27’ wordt de alarmvertraging ingesteld.
Gebruik van de DI4 ingang
De digitale ingang kan op een contact worden aangesloten en kan dan gebruikt
worden voor de volgende functies:
0: DI ingang wordt niet gebruikt
1: Verschuiving van Po setpoint als contact gesloten is.
2: Alarmfunctie als contact verbroken wordt. Alarm “A31” wordt gegenereerd. Er is
geen tijdvertraging.
Gebruik van de DI5 ingang
De digitale ingang kan op een contact worden aangesloten en kan dan gebruikt
worden voor de volgende functies:
0: DI ingang wordt niet gebruikt
1: Verschuiving van Pc setpoint als contact gesloten is.
2: Alarmfunctie als contact verbroken wordt. Alarm “A32” wordt gegenereerd. Er is
geen tijdvertraging.
o61Deze parameter kan niet via de
datacommunicatie worden ingesteld.
Dit moet direct in de regelaar worden
gedaan (display).
o06Sensor type
o81Ctrl.Sensor
o82
Als de waarden ingesteld worden met
het AKM programma dan instelling
in bar.
De bedrijfstijden voor de compressorrelais kunnen in de volgende menu’s worden
(In AKM wordt het werkelijke aantal
uren weergegeven).
uitgelezen en ingesteld. De weergegeven waarden moeten met 1000 worden vermenigvuldigd; Bijv. 2,1 staat voor 2100 uur. Bij het bereiken van de waarde 99,9 stopt de
teller en moet worden gereset naar bijv. 0. Er wordt geen alarm gegenereerd in deze
situatie.
Waarde voor relais 1 - 4o23-
Koudemiddelinstelling
DO1 run hour...
o26
DO4 run hour
o30Refrigerant
Voordat de regeling wordt gestart dient het juiste koudemiddel te worden ingesteld.
Er is keus uit de volgende koudemiddelen.
1=R12. 2=R22. 3=R134a. 4=R502. 5=R717. 6=R13. 7=R13b1. 8=R23. 9=R500.
10=R503. 11=R114. 12=R142b. 13=speciaal. 14=R32. 15=R227. 16=R401A. 17=R507.
18=R402A. 19=R404A. 20=R407C. 21=R407A. 22=R407B. 23=R410A. 24=R170.
25=R290. 26=R600. 27=R600a. 28=R744. 29=R1270. 30=R417A. 31=R422A.
Let op: verkeerde selectie kan tot compressorschade leiden.
Andere koudemiddelen: Selecteer via AKM nr. 13 en daarbij 3 factoren- fac1, fac2 en
fac3
Handmatige bediening van de uitgangen
o18- - In verband met service kunnen de individuele uitgangen handmatig geschakeld worden naar de AAN positie: 0=geen handbediening, 1-10=handbediening, 1 schakelt
relais 1, 2 relais 2, enz. 11-18 geeft spanning op de analoge uitgang waardoor de
externe relais modules EKC 331T kunnen worden getest. Instelling 11 geeft 1,25 V, 2
geeft 2,5 , enz.
Netfrequentie
Stel hier de netfrequentie in
o1250 / 60 Hz
(50=0, 60=1)
Adres
Als de regelaar in een datacommunicatienetwerk is opgenomen moet een adres worden ingesteld en dit adres moet dan worden doorgegeven aan de master-gateway.
Deze instellingen kunnen alleen worden gedaan als de communicatiekaart in de
regelaar is gemonteerd en de datacommunicatie naar de gateway in orde is.
Het installeren van de datacommunicatie is vermeld in brochure “RC.8A.C”.
Het adres in te stellen van 1 t/m 240 (afhankelijk van het type gateway)o03
Het adres wordt verzonden naar de master-gateway bij instelling op ONo04
Toegangscode
o05
Als de instellingen moeten worden beschermd kan een toegangscode tussen 0 en
100 worden ingevuld. Indien bescherming niet nodig is kan de functie worden uitgeschakeld door OFF te kiezen.
Speciale instellingen
Uitgangen DO9 en DO10 worden normaal gebruikt voor de functies “AKD start/stop” en
“Alarm”. Ze kunnen echter ook gedenieerd worden voor andere functies.
DO9 functie:
o75DO9 function
0: AKD Start/stop
1: Inject-on functie (zie tekening onderaan pagina)
2: Boost ready functie (zie tekening onderaan pagina)
3: Niet gebruikt
DO10 functie:
o76DO10 function
0: Alarmrelais
1: Niet gebruikt
Status digitale ingangen
De status van de digitale ingangen kunnen volgens onderstaande parameters worden uitgelezen.
Status DI 1u10
Status DI 2u37
Status DI 3u87
Status DI 4u88
Status DI 5u89
Instellingen behorend bij de systeemconguratie, zoals compressor- en ventilatordenities, schakelkeuze en koudemiddelselectie kunnen alleen worden
uitgevoerd als de regeling is gestopt (r12)