De regelaar wordt gebruikt voor de capaciteitsregeling van een
dry-cooler, inclusief 3-wegklep en pompen.
Voordelen
• Complete dry-coolerregeling
• Diverse combinatieopties voor sensorselectie
• Warmteterugwinning
Werking
De capaciteitsregeling kan ventilatoren gecombineerd met een
3-wegklep zijn of alleen de ventilatoren. De volgende sensorsignalen kunnen worden gebruikt:
• Condensatiedruk Pc
• Brinetemperatuur S7, geplaatst direct na de 3-wegklep
• Brinetemperatuur S8, geplaatst direct na de dry-cooler
• Buitentemperatuur Sc3, geplaatst in de ingaande luchtstroom
van de dry-cooler
• S7, Pc of S8 kunnen als regelsensor worden gebruikt.
Eigenschappen
• Regeling 3-wegklep
• Frequentie- of stappenregeling van maximaal 6 ventilatoren
• Bewaking ventilatoren
• Override van referentie volgens extern signaal of buitentemperatuur
• Afzonderlijke referentie voor warmteterugwinning
• Regeling en bewaking van 2 pompen
• Bewaking van vloeistofstroom (ow switch)
• Digitale ingangen voor alarmering
• Externe start/stop van regeling
• Datacommunicatie via extra LON module
Warmteterugwin.
Bediening
De bediening vindt plaats via de datacommunicatie of via een
aangesloten display type EKA 164.
Regelsensor en systeemtype worden geselecteerd door middel
van 1 instelling. De instelling denieert de regelsensor, of een
3-wegklep wordt gebruikt en hoe de ventilatoren worden geregeld.
De ventilatoren worden geregeld in stappen of door middel van
een frequentieregelaar. Als stappen worden gebruikt, kunnen
maximaal 6 ventilatoren worden geregeld.
Toepassing 1-4
De ventilatorregeling wordt hier gecombineerd met de 3-wegklep
Toepassing 1 en 2 gebruiken de brine retourtemperatuur S7, bij de
uittrede van de 3-wegklep, als regelsensor en de ventilatorcapaciteit wordt in stappen geregeld of via frequentieregeling.
De S8 sensor, welke wordt geplaatst bij de uittrede van de drycooler, wordt gebruikt in de regeling als er een grote afstand is tussen de dry-cooler en de 3-wegklep. Gebruik van de S8 sensor geeft
een meer stabiele regeling bij grote leidinglengtes. De S8 sensor
moet dicht bij de uittrede van de dry-cooler worden geplaatst
Toepassingen 3 en 4 gebruiken de condensatiedruk Pc als regelsensor en de ventilatorcapaciteit wordt in stappen geregeld of via
frequentieregeling.
Voor de PI regeling is het gebruik van de S7 en S8 sensoren optioneel, maar moeten worden gemonteerd als er een grote afstand
is tussen de dry-cooler en de 3-wegklep. Gebruik van de sensoren
geeft een meer robuuste regeling bij grote leidinglengtes. De
S8 sensor moet dicht bij de uittrede van de dry-cooler worden
geplaatst.
Bij een P regeling worden de S7 en S8 sensoren niet gebruikt in de
regeling, maar ze kunnen worden geplaatst om ervoor te zorgen
dat de noodregeling functioneert voor het geval het Pc signaal
wegvalt.
Toepassing
(o61)
1S7S8 (P + PI)xStappen
2S7S8 (P + PI)xFreq.
3PcS7 / S7+S8 (PI)xStappen
4PcS7 / S7+S8 (PI)xFreq.
5S8Stappen
6S8Freq.
RegelsensorOptionele
sensor
3-wegklep
Vent.
regeling
Toepassingen 5-6
Hier wordt de capaciteit geregeld door een stappen- of frequentieregeling op basis van de S8 temperatuur.
Deze regeling wordt voornamelijk gebruikt als een andere regelaar
de regeling van de 3-wegklep verzorgt, bijvoorbeeld om meerdere
parallelle condensors te koelen.
LET OP
De sensoren Pc en S7 mogen niet op een andere locatie worden
geplaatst dan aangegeven, aangezien ze worden gebruikt voor de
noodregeling als de primaire regelsensor een foutmelding geeft.
De S8 sensor kan op een andere locatie gemonteerd worden dan
aangegeven als deze sensor niet in de regeling wordt gebruikt.
Als de S8 sensor vereist is voor de regeling, moet de instelling 'o96'
op als 'ON' worden ingesteld.
Indien de S8 sensor niet in de regeling wordt gebruikt kan deze
overal worden gemonteerd.
3-wegklep + stappenregeling ventilatoren (toepassing 1 en 3)
Capaciteitsregeling vindt plaats via een P of PI regeling die de
3-wegklep regelt en vervolgens de ventilatoren in stappen schakelt.
In eerste instantie vindt de regeling plaats met de 3-wegklep via
de analoge uitgang. De uitgang kan worden gedenieerd als
0-10V of 10-0V afhankelijk van de gewenste klepfunctie. Pas als de
3-wegklep volledig is geopend worden de ventilatoren ingeschakeld.
De capaciteit van de 3-wegklep is 50% van de totale capaciteit. De
P/PI regelaar heeft afzonderlijke regelinstellingen (proportionele
band en integratietijd) voor de 3-wegklep en de ventilatoren.
Capaciteitoverlapping – ventilatorstart
Zoals gezegd, regelt de 3-wegklep een vaste 50% van de totale
capaciteit. In sommige systemen kan het nodig zijn om de ventilatoren te laten starten iets voor (of na) de 3-wegklep volledig
is geopend. Er kan een overlapping worden gecreëerd tussen de
3-wegklep en de ventilatorstart. Dit kan worden gecreëerd door
de instelling 'FanCap OFF%' in te stellen op bijvoorbeeld 40% in
plaats van 50%. De instelling denieert bij welke capaciteit de
laatste ventilator stopt. In dit geval worden de ventilatoren gestart
voordat de 3-wegklep volledig is geopend.
3-wegklep + frequentieregeling ventilatoren (toepassing 2 en 4)
Capaciteitsregeling vindt plaats via een P of PI regeling die de
3-wegklep regelt en vervolgens de ventilatoren frequentie regelt.
Hier wordt het analoge signaal verdeeld tussen de 3-wegklep en
de frequentieregelaar (50% van het analoge signaal wordt altijd
gebruikt voor de 3-wegklep).
De frequentieregelaar/ventilatoren worden aangestuurd via de
relaisuitgang voor 'fan 1' op basis van de instelling 'FanCapOFF%'.
Bij een dalende capaciteit, wordt de relaisuitgang uitgeschakeld zodra de actuele capaciteit onder 'FanCapOFF%' komt. Om
hysterese te verkrijgen bij het starten/stoppen van de frequentieregelaar, wordt de relaisuitgang bij een stijgende capaciteit pas
ingeschakeld als de actuele capaciteit 'FanCapOFF%' + 10% is.
Indien 'FanCapOFF%' anders dan 50% is ingesteld, kan de frequentieregelaar eerder of later starten dan de 3-wegklep volledig is
geopend.
De P/PI regelaar heeft afzonderlijke regelinstellingen (proportionele band en integratietijd) voor de 3-wegklep en de ventilatoren.
Alleen ventilatorregeling (toepassing 5 en 6)
Capaciteitsregeling vindt plaats via een P of PI regeling die de
ventilatoren regelt met stappen- of frequentieregeling.
De analoge uitgang en een frequentieregelaar worden gebruikt
voor de frequentieregeling. De relaisuitgang voor 'Fan 1' wordt
gebruikt om de frequentieregelaar te starten/stoppen.
Bij een dalende capaciteit, wordt de relaisuitgang uitgeschakeld zodra de actuele capaciteit onder 'FanCapOFF%' komt. Om
hysterese te verkrijgen bij het starten/stoppen van de frequentieregelaar, wordt de relaisuitgang bij een stijgende capaciteit pas
ingeschakeld als de actuele capaciteit 'FanCapOFF%' + 10% is.
De P/PI regelaar gebruikt alleen de regelinstellingen (proportionele band en integratietijd) voor de ventilatoren.
Lineaire/non-lineaire curve voor ventilatoren
De eerste ventilatorstap levert relatief meer capaciteit dan de erop
volgende capaciteitstappen. De toename in capaciteit die een extra stap genereert neemt gelijdelijk af als er meer stappen worden
ingeschakeld of als de frequentie toeneemt.
De ventilatorregeling heeft daarom een gebogen (non-lineaire) capaciteitscurve, die een optimale versterking levert bij zowel hoge
als lage capaciteiten.
In sommige systemen is een rechte (lineaire) curve vereist voor de
capaciteitsregeling, bijvoorbeeld als het analoge signaal gebruikt
wordt voor meer dan de ventilatorregeling. In dat geval kan de
capaciteitscurve op lineair worden ingesteld.
(De capaciteitscurve voor de 3-wegklep is altijd lineair).
Stappenregeling ventilatoren
De ventilatoren kunnen op de 'normale' manier sequentieel worden geschakeld, maar de ventilatorstart kan ook roteren (sequentieel met wisselende start).
Met de sequentiële methode worden alle ventilatoren tenminste
1 keer per 24 uur geschakeld, zodat de ventilatoren niet kunnen
vastroesten als ze lang stil staan.
Met de roterende methode zal steeds een andere ventilator als
eerste starten, waarna de rest weer sequentieel wordt geschakeld.
Bewaken ventilatoren
De regelaar moet een statussignaal ontvangen van het bewakingscircuit van iedere gedenieerde condensorstap. Het beveiligingscircuit is aangesloten op een digitale ingang. Als het circuit
wordt verbroken, verliest de regelaar het signaal en genereert een
alarm.
De bijbehorende relaisuitgang zal echter niet worden uitgeschakeld. De reden hiervoor is dat ventilatoren vaak in 'paren' zijn
aangesloten, maar samen 1 beveiligingscircuit hebben. Als een
fout optreedt in 1 ventilator zal de andere ventilator doordraaien.
Indien geen bewaking is gewenst, zal de ingang permanent van
een 24V signaal moeten worden voorzien.
Referentie
Regelreferentie
De regelreferentie kan op twee manieren worden gedenieerd:
• Vaste instelling
Het setpoint voor de regelsensor wordt ingesteld in °C.
Als verschuiving is gewenst, kan de referentie worden verschoven met een 0-10V signaal. Er kan gedenieerd worden hoe
groot de verschuiving moet zijn bij de maximale en minimale
waarde van het signaal.
• Vlottende referentie op basis van buitentemperatuur
Deze functie staat de referentie toe om te variëren op basis van
de buitentemperatuur binnen een gedenieerd bereik.
De buitentemperatuur wordt gemeten met de Sc3 sensor. De
referentie is altijd een vaste waarde (min. tm) boven de gemeten buitentemperatuur.
Warmteterugwinning
Zodra de warmteterugwinning wordt geactiveerd via de digitale
ingang, zal de referentie overschakelen naar een ander setpoint
'Heat SP'. Ook dit nieuwe setpoint kan worden verschoven door
een 0-10V signaal. Tegelijkertijd wordt het relais voor warmteterugwinning geschakeld, zodat bijvoorbeeld een pomp of een
klep kan worden geschakeld. De ingestelde waarde voor de max.
referentie (r30) is onderdrukt en op 99,9 °C ingesteld.
Als de warmteterugwinning actief is en de temperatuur bij de regelsensor wordt lager dan de ingestelde minimum waarde van de
referentie, zal het volgende gebeuren (zie ook de volgende sectie
over het begrenzen van de referentie):
De warmteterugwinning wordt uitgeschakeld en wordt pas weer
ingeschakeld als de temperatuur bij de regelsensor 2K boven de
minimale referentie is.
'Ramp' functie
Tijdens het overschakelen naar een andere referentie is een 'ramp'
functie actief die ervoor zorgt dat de referentie niet sneller wijzigt
dan een de ingestelde 'ramp' in Kelvin/minuut.
Begrenzing referentie
Om te beschermen tegen een te hoge of te lage referentie, moet
de referentie begrensd worden. De begrenzing is geldig tijdens
de normale regeling, maar wordt tijdens warmteterugwinning
verhoogd naar 99,9 °C. De bovengrens is altijd een absolute
waarde. De ondergrens kan een absolute waarde zijn of kan
variëren op basis van de buitentemperatuur waarbij de grens een
vaste waarde ('r56 Min tm') boven de buitentemperatuur ligt. Dit
betekend dat een referentie onder de minimum waarde, waarbij
alle ventilatoren draaien, voorkomen kan worden.
Ref. Max.
Ref. Min.
Ref. Max.
P of Pi regeling met vaste of vlottende referentie.
Zie appendix.
Beveiligingsfuncties
Bewaking condensatiedruk
De regelaar heeft een beveiligingsfunctie die bescherming biedt
tegen een te hoge condensatiedruk.
De functie kan op twee manier worden geactiveerd.
• Digitale ingang – HP
Wanneer de digitale ingang wordt geschakeld, wordt de volledige capaciteit ingeschakeld van zowel de ventilatoren als de
3-wegklep. Op hetzelfde moment wordt een alarm gegenereerd.
De capaciteit blijft ingeschakeld tot het signaal uitgeschakeld,
waarna ook het alarm wordt opgeheven. De digitale ingang
kan bijvoorbeeld worden aangesloten op een externe pressostaat.
• Meting Pc/S7 signaal
Deze functie gebruikt altijd het signaal van de condensatiedruk Pc indien deze is aangesloten. Als de Pc niet is aangesloten, wordt de brineretourtemperatuur S7 gebruikt.
De functie schakelt alle condensorstappen in en genereert een
alarm als de gemeten temperatuur hoger wordt dan 3K onder
de ingestelde limiet 'S7/Pc max'.
De normale capaciteitsregeling wordt hervat zodra de temperatuur (druk) lager wordt dan 3K onder de limiet en een
vertragingstijd van 60 seconden is verstreken.
Ref. Min.
Tijd
100% capaciteit
Pompregeling
De regelaar kan 1 of 2 vloeistofpompen regelen en bewaken.
Indien 2 pompen worden gebruikt en draaitijdegalisatie geselecteerd is, kan de regelaar overschakelen tussen de pompen als een
alarm optreedt.
Pompselectie wordt uitgevoerd met de volgende instellingen:
0: Beide pompen zijn gestopt
1: Pomp 1 in bedrijf
2: Pomp 2 in bedrijf
3: Beide pompen in bedrijf
4: Automatische overschakeling tussen pompen toegestaan.
Starten voor stoppen
5: Automatische overschakeling tussen pompen toegestaan. Stoppen voor starten