De regelaar wordt gebruikt voor de capaciteitsregeling van een
dry-cooler, inclusief 3-wegklep en pompen.
Voordelen
• Complete dry-coolerregeling
• Diverse combinatieopties voor sensorselectie
• Warmteterugwinning
Werking
De capaciteitsregeling kan ventilatoren gecombineerd met een
3-wegklep zijn of alleen de ventilatoren. De volgende sensorsignalen kunnen worden gebruikt:
• Condensatiedruk Pc
• Brinetemperatuur S7, geplaatst direct na de 3-wegklep
• Brinetemperatuur S8, geplaatst direct na de dry-cooler
• Buitentemperatuur Sc3, geplaatst in de ingaande luchtstroom
van de dry-cooler
• S7, Pc of S8 kunnen als regelsensor worden gebruikt.
Eigenschappen
• Regeling 3-wegklep
• Frequentie- of stappenregeling van maximaal 6 ventilatoren
• Bewaking ventilatoren
• Override van referentie volgens extern signaal of buitentemperatuur
• Afzonderlijke referentie voor warmteterugwinning
• Regeling en bewaking van 2 pompen
• Bewaking van vloeistofstroom (ow switch)
• Digitale ingangen voor alarmering
• Externe start/stop van regeling
• Datacommunicatie via extra LON module
Warmteterugwin.
Bediening
De bediening vindt plaats via de datacommunicatie of via een
aangesloten display type EKA 164.
Regelsensor en systeemtype worden geselecteerd door middel
van 1 instelling. De instelling denieert de regelsensor, of een
3-wegklep wordt gebruikt en hoe de ventilatoren worden geregeld.
De ventilatoren worden geregeld in stappen of door middel van
een frequentieregelaar. Als stappen worden gebruikt, kunnen
maximaal 6 ventilatoren worden geregeld.
Toepassing 1-4
De ventilatorregeling wordt hier gecombineerd met de 3-wegklep
Toepassing 1 en 2 gebruiken de brine retourtemperatuur S7, bij de
uittrede van de 3-wegklep, als regelsensor en de ventilatorcapaciteit wordt in stappen geregeld of via frequentieregeling.
De S8 sensor, welke wordt geplaatst bij de uittrede van de drycooler, wordt gebruikt in de regeling als er een grote afstand is tussen de dry-cooler en de 3-wegklep. Gebruik van de S8 sensor geeft
een meer stabiele regeling bij grote leidinglengtes. De S8 sensor
moet dicht bij de uittrede van de dry-cooler worden geplaatst
Toepassingen 3 en 4 gebruiken de condensatiedruk Pc als regelsensor en de ventilatorcapaciteit wordt in stappen geregeld of via
frequentieregeling.
Voor de PI regeling is het gebruik van de S7 en S8 sensoren optioneel, maar moeten worden gemonteerd als er een grote afstand
is tussen de dry-cooler en de 3-wegklep. Gebruik van de sensoren
geeft een meer robuuste regeling bij grote leidinglengtes. De
S8 sensor moet dicht bij de uittrede van de dry-cooler worden
geplaatst.
Bij een P regeling worden de S7 en S8 sensoren niet gebruikt in de
regeling, maar ze kunnen worden geplaatst om ervoor te zorgen
dat de noodregeling functioneert voor het geval het Pc signaal
wegvalt.
Toepassing
(o61)
1S7S8 (P + PI)xStappen
2S7S8 (P + PI)xFreq.
3PcS7 / S7+S8 (PI)xStappen
4PcS7 / S7+S8 (PI)xFreq.
5S8Stappen
6S8Freq.
RegelsensorOptionele
sensor
3-wegklep
Vent.
regeling
Toepassingen 5-6
Hier wordt de capaciteit geregeld door een stappen- of frequentieregeling op basis van de S8 temperatuur.
Deze regeling wordt voornamelijk gebruikt als een andere regelaar
de regeling van de 3-wegklep verzorgt, bijvoorbeeld om meerdere
parallelle condensors te koelen.
LET OP
De sensoren Pc en S7 mogen niet op een andere locatie worden
geplaatst dan aangegeven, aangezien ze worden gebruikt voor de
noodregeling als de primaire regelsensor een foutmelding geeft.
De S8 sensor kan op een andere locatie gemonteerd worden dan
aangegeven als deze sensor niet in de regeling wordt gebruikt.
Als de S8 sensor vereist is voor de regeling, moet de instelling 'o96'
op als 'ON' worden ingesteld.
Indien de S8 sensor niet in de regeling wordt gebruikt kan deze
overal worden gemonteerd.
3-wegklep + stappenregeling ventilatoren (toepassing 1 en 3)
Capaciteitsregeling vindt plaats via een P of PI regeling die de
3-wegklep regelt en vervolgens de ventilatoren in stappen schakelt.
In eerste instantie vindt de regeling plaats met de 3-wegklep via
de analoge uitgang. De uitgang kan worden gedenieerd als
0-10V of 10-0V afhankelijk van de gewenste klepfunctie. Pas als de
3-wegklep volledig is geopend worden de ventilatoren ingeschakeld.
De capaciteit van de 3-wegklep is 50% van de totale capaciteit. De
P/PI regelaar heeft afzonderlijke regelinstellingen (proportionele
band en integratietijd) voor de 3-wegklep en de ventilatoren.
Capaciteitoverlapping – ventilatorstart
Zoals gezegd, regelt de 3-wegklep een vaste 50% van de totale
capaciteit. In sommige systemen kan het nodig zijn om de ventilatoren te laten starten iets voor (of na) de 3-wegklep volledig
is geopend. Er kan een overlapping worden gecreëerd tussen de
3-wegklep en de ventilatorstart. Dit kan worden gecreëerd door
de instelling 'FanCap OFF%' in te stellen op bijvoorbeeld 40% in
plaats van 50%. De instelling denieert bij welke capaciteit de
laatste ventilator stopt. In dit geval worden de ventilatoren gestart
voordat de 3-wegklep volledig is geopend.
3-wegklep + frequentieregeling ventilatoren (toepassing 2 en 4)
Capaciteitsregeling vindt plaats via een P of PI regeling die de
3-wegklep regelt en vervolgens de ventilatoren frequentie regelt.
Hier wordt het analoge signaal verdeeld tussen de 3-wegklep en
de frequentieregelaar (50% van het analoge signaal wordt altijd
gebruikt voor de 3-wegklep).
De frequentieregelaar/ventilatoren worden aangestuurd via de
relaisuitgang voor 'fan 1' op basis van de instelling 'FanCapOFF%'.
Bij een dalende capaciteit, wordt de relaisuitgang uitgeschakeld zodra de actuele capaciteit onder 'FanCapOFF%' komt. Om
hysterese te verkrijgen bij het starten/stoppen van de frequentieregelaar, wordt de relaisuitgang bij een stijgende capaciteit pas
ingeschakeld als de actuele capaciteit 'FanCapOFF%' + 10% is.
Indien 'FanCapOFF%' anders dan 50% is ingesteld, kan de frequentieregelaar eerder of later starten dan de 3-wegklep volledig is
geopend.
De P/PI regelaar heeft afzonderlijke regelinstellingen (proportionele band en integratietijd) voor de 3-wegklep en de ventilatoren.
Alleen ventilatorregeling (toepassing 5 en 6)
Capaciteitsregeling vindt plaats via een P of PI regeling die de
ventilatoren regelt met stappen- of frequentieregeling.
De analoge uitgang en een frequentieregelaar worden gebruikt
voor de frequentieregeling. De relaisuitgang voor 'Fan 1' wordt
gebruikt om de frequentieregelaar te starten/stoppen.
Bij een dalende capaciteit, wordt de relaisuitgang uitgeschakeld zodra de actuele capaciteit onder 'FanCapOFF%' komt. Om
hysterese te verkrijgen bij het starten/stoppen van de frequentieregelaar, wordt de relaisuitgang bij een stijgende capaciteit pas
ingeschakeld als de actuele capaciteit 'FanCapOFF%' + 10% is.
De P/PI regelaar gebruikt alleen de regelinstellingen (proportionele band en integratietijd) voor de ventilatoren.
Lineaire/non-lineaire curve voor ventilatoren
De eerste ventilatorstap levert relatief meer capaciteit dan de erop
volgende capaciteitstappen. De toename in capaciteit die een extra stap genereert neemt gelijdelijk af als er meer stappen worden
ingeschakeld of als de frequentie toeneemt.
De ventilatorregeling heeft daarom een gebogen (non-lineaire) capaciteitscurve, die een optimale versterking levert bij zowel hoge
als lage capaciteiten.
In sommige systemen is een rechte (lineaire) curve vereist voor de
capaciteitsregeling, bijvoorbeeld als het analoge signaal gebruikt
wordt voor meer dan de ventilatorregeling. In dat geval kan de
capaciteitscurve op lineair worden ingesteld.
(De capaciteitscurve voor de 3-wegklep is altijd lineair).
Stappenregeling ventilatoren
De ventilatoren kunnen op de 'normale' manier sequentieel worden geschakeld, maar de ventilatorstart kan ook roteren (sequentieel met wisselende start).
Met de sequentiële methode worden alle ventilatoren tenminste
1 keer per 24 uur geschakeld, zodat de ventilatoren niet kunnen
vastroesten als ze lang stil staan.
Met de roterende methode zal steeds een andere ventilator als
eerste starten, waarna de rest weer sequentieel wordt geschakeld.
Bewaken ventilatoren
De regelaar moet een statussignaal ontvangen van het bewakingscircuit van iedere gedenieerde condensorstap. Het beveiligingscircuit is aangesloten op een digitale ingang. Als het circuit
wordt verbroken, verliest de regelaar het signaal en genereert een
alarm.
De bijbehorende relaisuitgang zal echter niet worden uitgeschakeld. De reden hiervoor is dat ventilatoren vaak in 'paren' zijn
aangesloten, maar samen 1 beveiligingscircuit hebben. Als een
fout optreedt in 1 ventilator zal de andere ventilator doordraaien.
Indien geen bewaking is gewenst, zal de ingang permanent van
een 24V signaal moeten worden voorzien.
Referentie
Regelreferentie
De regelreferentie kan op twee manieren worden gedenieerd:
• Vaste instelling
Het setpoint voor de regelsensor wordt ingesteld in °C.
Als verschuiving is gewenst, kan de referentie worden verschoven met een 0-10V signaal. Er kan gedenieerd worden hoe
groot de verschuiving moet zijn bij de maximale en minimale
waarde van het signaal.
• Vlottende referentie op basis van buitentemperatuur
Deze functie staat de referentie toe om te variëren op basis van
de buitentemperatuur binnen een gedenieerd bereik.
De buitentemperatuur wordt gemeten met de Sc3 sensor. De
referentie is altijd een vaste waarde (min. tm) boven de gemeten buitentemperatuur.
Warmteterugwinning
Zodra de warmteterugwinning wordt geactiveerd via de digitale
ingang, zal de referentie overschakelen naar een ander setpoint
'Heat SP'. Ook dit nieuwe setpoint kan worden verschoven door
een 0-10V signaal. Tegelijkertijd wordt het relais voor warmteterugwinning geschakeld, zodat bijvoorbeeld een pomp of een
klep kan worden geschakeld. De ingestelde waarde voor de max.
referentie (r30) is onderdrukt en op 99,9 °C ingesteld.
Als de warmteterugwinning actief is en de temperatuur bij de regelsensor wordt lager dan de ingestelde minimum waarde van de
referentie, zal het volgende gebeuren (zie ook de volgende sectie
over het begrenzen van de referentie):
De warmteterugwinning wordt uitgeschakeld en wordt pas weer
ingeschakeld als de temperatuur bij de regelsensor 2K boven de
minimale referentie is.
'Ramp' functie
Tijdens het overschakelen naar een andere referentie is een 'ramp'
functie actief die ervoor zorgt dat de referentie niet sneller wijzigt
dan een de ingestelde 'ramp' in Kelvin/minuut.
Begrenzing referentie
Om te beschermen tegen een te hoge of te lage referentie, moet
de referentie begrensd worden. De begrenzing is geldig tijdens
de normale regeling, maar wordt tijdens warmteterugwinning
verhoogd naar 99,9 °C. De bovengrens is altijd een absolute
waarde. De ondergrens kan een absolute waarde zijn of kan
variëren op basis van de buitentemperatuur waarbij de grens een
vaste waarde ('r56 Min tm') boven de buitentemperatuur ligt. Dit
betekend dat een referentie onder de minimum waarde, waarbij
alle ventilatoren draaien, voorkomen kan worden.
Ref. Max.
Ref. Min.
Ref. Max.
P of Pi regeling met vaste of vlottende referentie.
Zie appendix.
Beveiligingsfuncties
Bewaking condensatiedruk
De regelaar heeft een beveiligingsfunctie die bescherming biedt
tegen een te hoge condensatiedruk.
De functie kan op twee manier worden geactiveerd.
• Digitale ingang – HP
Wanneer de digitale ingang wordt geschakeld, wordt de volledige capaciteit ingeschakeld van zowel de ventilatoren als de
3-wegklep. Op hetzelfde moment wordt een alarm gegenereerd.
De capaciteit blijft ingeschakeld tot het signaal uitgeschakeld,
waarna ook het alarm wordt opgeheven. De digitale ingang
kan bijvoorbeeld worden aangesloten op een externe pressostaat.
• Meting Pc/S7 signaal
Deze functie gebruikt altijd het signaal van de condensatiedruk Pc indien deze is aangesloten. Als de Pc niet is aangesloten, wordt de brineretourtemperatuur S7 gebruikt.
De functie schakelt alle condensorstappen in en genereert een
alarm als de gemeten temperatuur hoger wordt dan 3K onder
de ingestelde limiet 'S7/Pc max'.
De normale capaciteitsregeling wordt hervat zodra de temperatuur (druk) lager wordt dan 3K onder de limiet en een
vertragingstijd van 60 seconden is verstreken.
Ref. Min.
Tijd
100% capaciteit
Pompregeling
De regelaar kan 1 of 2 vloeistofpompen regelen en bewaken.
Indien 2 pompen worden gebruikt en draaitijdegalisatie geselecteerd is, kan de regelaar overschakelen tussen de pompen als een
alarm optreedt.
Pompselectie wordt uitgevoerd met de volgende instellingen:
0: Beide pompen zijn gestopt
1: Pomp 1 in bedrijf
2: Pomp 2 in bedrijf
3: Beide pompen in bedrijf
4: Automatische overschakeling tussen pompen toegestaan.
Starten voor stoppen
5: Automatische overschakeling tussen pompen toegestaan. Stoppen voor starten
Automatische overschakeling tussen pompen (indien p35=4)
Starten voor stoppen
Met deze instelling kan er overschakeling tussen de pompen
plaatsvinden, zodat een draaitijdegalisatie wordt verkregen. De
cyclustijd tussen het overschakelen van de pompen is in te stellen
(p37). Bij overschakeling naar de tweede pomp blijft de eerste
pomp nog draaien gedurende een in te stellen tijd (p36). Na deze
tijd zal de eerste pomp stoppen.
Automatische overschakeling tussen pompen (indien p35=5)
Stoppen voor starten
Met deze instelling kan er overschakeling tussen de pompen
plaatsvinden, zodat een draaitijdegalisatie wordt verkregen. De
cyclustijd tussen het overschakelen van de pompen is in te stellen
(p37).
Bij het overschakelen zullen de pompen worden gestopt na de
ingestelde tijd in 'p36 Pump del.'.
Bewaking pompen
De regelaar bewaakt de pompen via de beveiligingsingang 'ow
switch'. Het signaal kan bijvoorbeeld van een drukverschilpressostaat of stromingsschakelaar komen.
Stel ook een vertragingstijd in om te deniëren hoe het alarm
geactiveerd moet worden. De vertraging is de tijd vanaf het
verbreken van het signaal tot het genereren van een alarm en een
overschakeling naar de andere pomp.
Draaitijdegalisatie
Als de pompen regelen met automatische draaitijdegalisatie, kan
de regelaar een overschakeling tussen de pompen uitvoeren als er
geen stroming is (de overschakeling vindt pas plaats als de alarmvertraging is verstreken).
Afhankelijk van het feit of de overschakeling de alarmsituatie
opheft of niet, gebeurt het volgende:
1) Pompoverschakeling heft de alarmsituatie op.
Als de pompoverschakeling het alarm opheft zal de 'niet-defecte' pomp, die nu draait, blijven draaien tot de normale cyclustijd
is verstreken. Vervolgens wordt er weer overgeschakeld naar de
'defecte' pomp, omdat er wordt aangenomen dat deze pomp is
gerepareerd. Op hetzelfde moment wordt het alarm opgeheven
(aangenomen).
Als de 'defecte' pomp nog niet is gerepareerd, zal dit weer een
alarm genereren en resulteren in een overschakeling naar de
'niet-defecte' pomp. Dit proces herhaalt zich tot de condities
weer normaal zijn.
2) Pompoverschakeling heft de alarmsituatie niet op
Als het alarm nog steeds actief is na de pompoverschakeling, zal
de regelaar ook een alarm genereren voor de tweede pomp. Op
hetzelfde moment worden beide pompuitgangen geactiveerd
in een poging om genoeg stroming te creëren om het alarm op
te heen. Vanaf nu zijn beide pompuitgangen geactiveerd tot
de normale cyclustijd is verstreken. Hierna wordt een normale
pompoverschakeling uitgevoerd en worden de actieve alarmen
gereset.
Afzonderlijke alarmprioriteiten kunnen worden ingesteld voor de
alarmmelding van 1 pomp en voor de alarmmelding van beide
pompen.
Als er twee displays zijn gemonteerd:
De regeltemperatuur (Pc, S7 of S8) wordt getoond op de EKA 164 (met bedieningstoetsen)
Pc wordt getoond op de EKA 163. Beide uitlezingen zijn in °C.
ReferentieCondenser control
Eenheden
Hier kan worden geselecteerd in welke eenheid de display weergeeft. SI eenheid of
US eenheid.
0: SI (°C/bar)
1: US (°F/psig)
Start / stop regeling
Via deze instelling kan de regeling worden gestart en gestopt. Start / stop van de regeling kan ook worden uitgevoerd met een extern contact aangesloten op de ingang
“ON input” (Ingang MOET worden bedraad).
Setpoint
Wanneer 'r33 ctrl. mode' is ingesteld op 1 of 3, wordt het setpoint geregeld op basis
van de ingestelde waarde en een mogelijke verschuiving door een 0-10V signaal.
Zie ook pagina 18.
Setpoint variatie. Zie voor uitleg pagina 18.
Regeling met instelling 1 (of 2 als er vlottende condensordrukregeling wordt toegepast) geeft het beste resultaat bij een stabiele in balans zijnde installatie. Als er veel
condensorstappen worden in- en uitgeschakeld, is het noodzakelijk om instelling 3
(of 4 voor vlottende condensordrukregeling) toe te passen. Bij instellingen 3 en 4 zal
er altijd een verschil zijn tussen de referentie en de werkelijke regeltemperatuur).
1: Geen verandering van de referentie. Regeling gebaseerd op setpoint + eventuele
verschuiving met een 0-10 V signaal.
Als er een signaal is van de warmteterugwinning, zal de referentie overschakelen naar
het setpoint in 'r64'.
2: Buitentemperatuur is onderdeel van de referentie. De buitentemperatuur wordt
gemeten met de Sc3 sensor en de referentie is altijd een vaste waarde 'r56 Min tm K'
boven de gemeten buitentemperatuur.
Als er een signaal is van de warmteterugwinning, zal de referentie overschakelen naar
het setpoint in 'r64'.
Instelling 1 en 2 werken met een PI regeling, maar als het systeem onstabiel is kan de
I regeling worden uitgezet, zodat de regelaar alleen met een P regeling werkt.
3: Als 1, maar met P regeling (xp-band)
4: Als 2, maar met P regeling (xp-band)
5: Als voor 1, maar dan met een minimum referentielimiet op basis van de buitentem-
peratuur Sc3
6: Als voor 3, maar dan met een minimum referentielimiet op basis van de buitentemperatuur Sc3
Referentie
De regelreferentie wordt hier getoond
Setpoint begrenzing
Met deze instellingen kan het setpoint alleen maar binnen de waarden worden ingesteld. (Dit geldt ook voor regelingen waarbij de Xp band boven de referentie ligt).
Max. toegestane setpoint. (absolute waarde)
Min. toegestane setpoint. (absolute waarde als 'r33 = 1-4)
Correctie van drukmeting Pc
Het gemeten druksignaal Pc kan desgewenst worden gecorrigeerd.
Dimensioneringstemperatuur Min tm
Het gemiddelde temperatuurverschil over de condensor bij de laagste capaciteit (tm
dierence bij max. belasting). Dit is het temperatuurverschil tussen de buiten- en
condensatietemperatuur.
Wanneer 'r33 Ctrl. mode' ingesteld staat op 2 of 4 vind de regeling plaats op basis van
een referentie die 'Min tm' boven de gemeten buitentemperatuur is.
Uitlezing regeltemperatuur
Hier kan de huidige regeltemperatuur worden uitgelezen, gemeten door de geselecteerde sensor voor capaciteitsregeling. De waarde is in °C.
Setpoint voor warmteterugwinning
Wanneer een signaal voor warmteterugwinning wordt ontvangen, vindt de regeling
plaats met de hier ingestelde waarde + een eventuele verschuiving via een 0-10V
signaal.
Gemiddelde waarde referentiewijzigingen
Een referentiewijziging wordt naar boven of beneden verschoven met deze waarde.
Instelling in Kelvin/minuut.
Parameter bij bediening via
datacommunicatie
S7 °C
Pc °C
S8 °C
r05Unit
(In AKM wordt altijd °C gebruikt, ongeacht de instelling)
Referentieverschuiving bij max. signaal (Ext. ref.)
Hier wordt de waarde ingesteld waarmee de referentie wordt verschoven bij een
maximaal signaal (Ext. ref. is 10V).
Referentieverschuiving bij min. signaal (Ext. ref.)
Hier word de waarde ingesteld waarmee de referentie wordt verschoven bij een minimaal signaal (Ext. ref. is 0V).
Correctie van S7 signaal
Mogelijk tot compensatie voor lange kabellengtes
Correctie van S8 signaal
Mogelijk tot compensatie voor lange kabellengtes
CondensorcapaciteitCondenser cong.
Denitie van condensorventilatoren (mag alleen worden ingesteld indien stap-
penregeling is geselecteerd ('061' ingesteld op 1, 3 of 5).
Stel het aantal ventilatoren in dat voor de regeling wordt gebruikt (max. 6).
1-6: Totaal aantal ventilatoren. Alle ventilatoren worden met relais in- en uitgescha-
keld. Relais 1 behoort bij ventilator 1, het volgende bij 2, enz.
7-10: Niet gebruikt
11-16: Totaal aantal ventilatoren (als 1-6), maar nu zal de startvolgorde worden gewij-
zigd iedere keer nadat alle ventilatoren zijn gestopt (draaitijdegalisatie).
LET OP
De regelaar moet een statussignaal ontvangen van het beveiligingscircuit van iedere
ventilator. Het signaal moet worden aangesloten op de bijbehorende DI ingang.
Denitie uitgangsspanning naar klep/frequentieregelaar
Uitgangssignaal is 0-10V of 10-0V. Het signaal kan lineair of non-lineair zijn, zodat het
kan worden aangepast aan de gewenste karakteristiek.
1: 0-10V, lineair
2: 10-0V, lineair (niet bij parallelschakeling en freq. reg.)
3: 0-10V, non-lineair
4: 10-0V, non-lineair (niet bij parallelschakeling en freq. reg.)
Regelparameters
r68ExtRefMax
r69ExtRefMin
r72Adjust S7
r73Adjust S8
c29Fan mode
c34AO type
-- - - Cond Cap %
Uitlezing ingeschakelde condensorcapaciteit
P: Proportionele band voor klepregeling Xp (P = 100/Xp)
Als de Xp waarde wordt verhoogd wordt de regeling stabieler
I: Integratie tijd Tn voor klepregeling
Als de Tn waarde wordt verhoogd wordt de regeling stabieler
Handbediening condensorcapaciteit
Hier kan de condensorcapaciteit worden ingesteld wanneer de handbediening is
geactiveerd.
Handbediening
Handbediening van de condensorcapaciteit wordt hier ingeschakeld.
Als deze instelling op ON wordt gezet, zal de capaciteit van parameter ‘n52’ worden
ingeschakeld. De instelling gaat terug naar OFF als de hoofdschakelaar wordt uitgezet
of na een spanningsval.
P: Proportionele band voor ventilatorregeling Xp (P = 100/Xp)
Als de Xp waarde wordt verhoogd wordt de regeling stabieler
I: Integratie tijd Tn voor ventilatorregeling
Als de Tn waarde wordt verhoogd wordt de regeling stabieler
Capaciteitsoverlap tussen klep en ventilatoren
Bij een klepregeling wordt de eerste 50% geregeld door de klep. Daarna starten de
ventilatoren.
Als de ventilatoren moeten starten voordat de klep volledig open is, moet een waarde
lager dan 50% worden ingesteld.
Als de ventilatoren pas mogen starten nadat de klep volledig open is, moet een
waarde hoger dan 50% worden ingesteld.
AlarmAlarm settings
De regelaar kan een alarm weergeven in verschillende situaties. Bij een alarm gaan
alle LED’s knipperen op de display en het alarmrelais schakelt.
Pc max. (Alarm en beveiligingsfunctie, zie ook pagina 18).
Hier wordt het alarm voor de maximale condensatiedruk ingesteld. De instelling is
een absolute waarde.
Alarm vertraging DI2 (een onderbroken ingang geeft alarmmelding)
Tijdsinstelling is in minuten. Een minimale instelling betekent geen alarm.
Alarm vertraging DI3 (een onderbroken ingang geeft alarmmelding)
Tijdsinstelling is in minuten. Een minimale instelling betekent geen alarm.
Vertragingstijd voor pompalarm
Tijdsinstelling is in seconden. Een minimale instelling betekent geen alarm.
Bij kortstondig indrukken van de bovenste toets van de display verschijnt de alarm-
melding in het display en wordt het alarm gereset.
Diverse functiesMiscellaneous
Keuze toepassing
De regelaar kan op verschillende manieren gecongureerd worden. De gewenste
toepassing wordt hier ingesteld.
1: S7 + 3-wegklep + stappenregeling ventilatoren
2: S7 + 3-wegklep + frequentieregeling ventilatoren
3: Pc + 3-wegklep + stappenregeling ventilatoren
4: Pc + 3-wegklep + frequentieregeling ventilatoren
5: S8 + stappenregeling ventilatoren
6: S8 + frequentieregeling ventilatoren
Sensortype (Sc3, S7 en S8)
Normaal worden Pt1000 sensors met grote nauwkeurigheid toegepast voor temperatuurmeting, maar ook een PTC sensor mag worden toegepast (r25 = 1000) in speciale
situaties.
0=Pt1000
1=PTC1000
Bereik drukopnemer
Afhankelijk van de druk moet de juiste drukopnemer worden geselecteerd. Het bereik
moet worden ingesteld in de regelaar (bijv. -1 tot 34 bar). De waarden moeten in bar
worden ingesteld als het display °C weergeeft en in psig bij weergave in °F.
Pc minimum waardeo47PcMinTrsPres
A28DI2AlrmDelay
A29DI3AlrmDelay
A63Pump Al.Del
Reset alarm
Deze functie herstelt alle alarmmeldingen bij instelling op ON.
Bij datacommunicatie kan de prioriteit
van elk alarm worden gedenieerd
onder het menu “Alarm destinations”
o61Applic.Mode
o06Sensor type
Als de waarden ingesteld
worden met het AKM programma
dan is de instelling in bar.
Pc maximum waardeo48PcMaxTrsPres
Gebruik van de DI4 ingang
De digitale ingang kan op een contact worden aangesloten en kan dan gebruikt
worden voor de volgende functies:
Instelling/functie:
0: DI ingang wordt niet gebruikt
1: Beveiligingssignaal van hoge drukbeveiliging. Als de ingang wordt onderbroken,
wordt alle capaciteit ingeschakeld. Er is geen tijdvertraging
Bedrijfstijden
De bedrijfstijden voor de ventilatorrelais kunnen in de volgende menu’s worden
uitgelezen en ingesteld. De weergegeven waarden moeten met 1000 worden vermenigvuldigd; Bijv. 2,1 staat voor 2100 uur. Bij het bereiken van de waarde 99,9 stopt de
teller en moet worden gereset naar bijv. 0. Er wordt geen alarm gegenereerd in deze
situatie.
Waarde voor relais 7 (pomp 1)o52DO7 run hour
Waarde voor relais 8 (pomp 2)o53DO8 run hour
Koudemiddelinstelling (alleen als drukopnemer Pc is gemonteerd)
Voordat de regeling wordt gestart dient het juiste koudemiddel te worden ingesteld.
Er is keus uit de volgende koudemiddelen.
1=R12. 2=R22. 3=R134a. 4=R502. 5=R717. 6=R13. 7=R13b1. 8=R23. 9=R500.
10=R503. 11=R114. 12=R142b. 13=gebr.gedef. 14=R32. 15=R227. 16=R401A.
17=R507. 18=R402A. 19=R404A. 20=R407C. 21=R407A. 22=R407B. 23=R410A.
24=R170. 25=R290. 26=R600. 27=R600a. 28=R744. 29=R1270. 30=R417A.
31=R422A. 32=R413A. 33=R422D. 34=R427A. 35=R438A.
Let op: verkeerde selectie kan tot compressorschade leiden.
Andere koudemiddelen: Selecteer instelling 13 en vervolgens 3 factoren- fac1, fac2 en
fac3 via AKM.
Handbediening (alleen via display en alleen als regeling is gestopt, r12=OFF)
In verband met service kunnen de individuele uitgangen handmatig in- en uitgeschakeld worden: 0=geen handbediening, 1-10=handbediening, 1 schakelt relais 1, 2
relais 2, etc.
11-18 geeft spanning op de analoge uitgang. Instelling 11 geeft 1,25 V, 12 geeft 2,5V,
etc.
o22DI4 control
(In AKM wordt het werkelijke
aantal uren weergegeven).
Indien applicatie o61 is ingesteld op 1, 2, 3 of 4, kan de S8 sensor worden gebruikt
voor de regeling of bewaking.
De S8 sensor, die dicht bij de uitrede van de dry-cooler moet worden geplaatst, moet
in de regeling worden gebruikt als de afstand tussen de dry-cooler en de 3-wegklep
groot is. Stel o96 in op ON als de S8 sensor in de regeling gebruikt moet worden. Als
de S8 sensor niet in de regeling wordt gebruikt kan deze gemonteerd worden voor
registratiedoeleinden (o96 = OFF).
Adres
Als de regelaar in een datacommunicatienetwerk is opgenomen moet een adres
worden ingesteld en dit adres moet dan worden doorgegeven aan de systeemunit
(AKA of AK-SM)
Deze instellingen kunnen alleen worden gedaan als de communicatiekaart in de
regelaar is gemonteerd en de datacommunicatie naar de systeemunit in orde is.
Het installeren van de datacommunicatie is vermeld in brochure “RC.8A.C”.
Het adres in te stellen van 1 t/m 240 (afhankelijk van het type systeemunit)o03
Het adres wordt verzonden naar de systeemunit bij instelling op ONo04
Toegangscode
Als de instellingen moeten worden beschermd kan een toegangscode tussen 0 en
100 worden ingevuld. Indien bescherming niet nodig is kan de functie worden uitgeschakeld door OFF te kiezen.
Status digitale uitgangen
De status van de digitale uitgangen kunnen volgens onderstaande parameters worden uitgelezen.
Status relais 1 (vent. 1 of start/stop freq. reg.)p25Fan 1 status
Status relais 2 (vent. 2)p26Fan 2 status
Status relais 3 (vent. 3)p27Fan 3 status
Status relais 4 (vent. 4)p28Fan 4 status
Status relais 5 (vent. 5)p29Fan 5 status
Status relais 6 (vent. 6)p30Fan 6 status
Status relais 7 (pomp 1)p31Pump 1
Status relais 8 (pomp 2)p32Pump 2
Status relais 9 (warmteterugwinning)p33Heat recovery
Status relais 10 (alarm)p34Alarm
Pompregeling
Pompregeling wordt uitgevoerd met de volgende instellingen:
0: Beide pompen zijn gestopt
1: Pomp 1 in bedrijf
2: Pomp 2 in bedrijf
3: Beide pompen in bedrijf
4: Automatische overschakeling tussen pompen toegestaan. Starten voor stoppen
5: Automatische overschakeling tussen pompen toegestaan. Stoppen voor starten
Pomp-stop vertraging
Tijdens pompoverschakeling kunnen beide pompen even tegelijk draaien. Hier is in
te stellen hoeveel seconden.
Draaitijd in cyclische pompregeling
Stel hier het aantal uren in dat de pomp draait. Na deze tijd wordt overgeschakeld
naar de andere pomp.
Status DI 1u10DI 1 Status
Status DI 2u37DI 2 Status
Uitlezing Sc3 temperatuursensoru44Sc3 Status
Status DI 3u87DI 3 Status
Status DI 4u88HP safety
Status DI 5u89Heat recov.
Uitlezing S8 temperatuursensoru93S8 temp
Status ow schakelaar ingangu94Flow switch
Uitlezing van huidige referentieverschuiving ontvangen op de analoge ingang Ext.ref.u96Ext. Ref°C
Uitlezing van waarde op analoge uitgang naar klep/frequentieomvormeru97AO Volt
Uitlezing S7 temperatuursensoru98S7 temp
Er kunnen zich regelsituaties voordoen waarbij de regelaar staat te wachten voor de volgende
stap in de regeling. Om deze “waarom gebeurt er niets?” situaties zicht-baar te maken volstaat
Ctrl state
(0 = regelen)
het om de bovenste druktoets kort (1sec) in te drukken. Hierdoor wordt de status weergegeven in het display. De individuele statuscodes hebben de volgende betekenis:
S10: Regeling is gestopt door intene of externe start / stop.10
S25: Handbediening van uitgangen25
FoutmeldingenAlarms "Destinations"
A11: Geen koudemiddel geselecteerd (cf. o30)A11 No RFG Sel
Als de regelaar is uitgebreid met een datacommunicatiekaart, kan
de regelaar worden bediend via een systeemunit. De namen van
de parameters zijn te zien aan de rechterkant van pagina’s 8 tot en
met 12.
De prioriteit van de alarmen kan op de volgende manieren worden ingesteld: 1 (Hoog), 2 (Medium), 3 (Laag) of 0 (Geen alarm).
Bediening via externe display
De waarden worden getoond met drie karakters; via een instelling
kan bepaald worden of de drukken worden weergegeven in SI
eenheid (°C / bar) of US eenheid (°F / psig.).
Er zijn twee opties voor een display:
EKA 164
EKA 164
Display voor instellen van de regelaar en weergave van de
regeltemperatuur. Als de onderste knop wordt ingedrukt zal voor
een korte tijd een van de andere sensoren worden getoond.
RegelingNormal displayAlternatieve weer-
gave
Regelsensor(onderste toets)
1 en 2S7Pc
3 en 4PcS7
5 en 6S8S7
EKA 163
Druktoetsen
Bij het instellen/veranderen van een instelling, geven de bovenste
en onderste druktoets een hogere of lagere waarde. Voordat een
waarde veranderd kan worden moet er echter eerst toegang tot
het menu verschaft worden. Houdt voor toegang tot het menu
de bovenste druktoets een aantal seconden ingedrukt totdat de
eerste parametercode zichtbaar wordt. Zoek de parameter die u
wilt wijzigen en druk op de middelste druktoets. Nadat de waarde
is gewijzigd, druk nogmaals op de middelste druktoets om de
waarde te bevestigen.
EKA 163
Als de alternatieve temperatuur continue moet worden getoond,
kan deze display (zonder knoppen) worden aangesloten.
In het kort:
1. Druk op de bovenste druktoets (2 seconden)
2. Zoek met de onderste of bovenste druktoets de parameter die
u wilt wijzigen
3. Druk op de middelste druktoets om de huidige waarde te zien
4. Wijzig de waarde met de onderste en bovenste druktoets
5. Druk op de middelste druktoets om de waarde te bevestigen
Een korte druk op de bovenste druktoets tijdens de regeling geeft
de regelstatus of alarmcodes weer (zie pagina 15).
Begrenzing: Min. waarde referentier31-99.9°C 99.9°C -99.9°C
Correctie signaal van Pc sensorr32-50 K50 K0.0
Pc setpoint variatie. 1 en 2 is PI-regeling
1: Vaste referentie, “r28” wordt gebruikt
2: Variabele referentie. Buitentemperatuur (Sc3) wordt meegenomen in de
referentie
3: Als 1, maar met P-regeling (Xp-band)
4: Als 2, maar met P-regeling (Xp-band)
5: Als 1, maar met min. referentie
volgens buitentemperatuur
6: Als 3, maar met min. referentie
volgens buitentemperatuur
Het gemiddelde temperatuurverschil
over de condensor bij minimale
capaciteit (min tm K)
Huidige regeltemperatuurr58°C
Setpoint voor warmteterugwinningr64-25°C75°C35°C
Verschuiving voor referentiewijzigingen.
Verschuiving referentie bij max. extern
signaal = 10V
Verschuiving referentie bij min. extern
signaal = 0V
Correctie signaal S7 sensorr72-50 K50 K0.0
Correctie signaal S8 sensorr73-50 K50 K0.0
Capaciteit
Denitie condensorventilatoren
1-6: Totaal aantal ventilatorrelais
7-10: Niet gebruikt
11- 16: Totaal aantal ventilatorrelais
(11=1, 12=2 etc.) met roulerende
ventilatorstart.
Denitie van voltage analoge uitgang
0-10V
1: 0-10V, lineair
2: 10-0V, lineair
3: 0-10V, non-lineair
4: 10-0V, non-lineair
Proportionele band Xp (P=100/Xp)
voor klepregeling
Integratietijd Tn voor klepregelingn0530 s600 s120
Capaciteit voor handmatige condensorregeling (zie ook n53)
Handbediening condensorcapaciteit (Bij ON wordt de waarde in n52
gebruikt)
Min.Max.Fabr.
meter
-°C
r05010
r33161
r563.050.08.0
0.1 K/
r65
min.
r68-50 K50 K0.0
r69-50 K50 K0.0
c290/OFF160
c34141
n040.2 K40.0 K 10.0 K
n520 %100 % 0
n53OFFONOFF
50 K/
min.
instel.
10 K/
min.
Proportionele band Xp (P=100/Xp)
voor ventilatorregeling
Integratietijd Tn voor ventilatorregeling
Denitie van inschakeling van eerste
ventilator. Wordt ingesteld als % van
de totale capaciteit. Bijvoorbeeld 50%
als ook een 3-wegklep wordt gebruikt.
Alarm
Vertragingstijd voor DI1 alarm
Vertragingstijd voor DI2 alarmA28
Vertragingstijd voor DI3 alarmA29
Pc max (alarm- en beveiligingsfunctie) A30-10 °C 200°C 60.0°C
Vertragingstijd voor pompalarm
Diverse functies
Adres regelaaro03*1990
Adres aanmelden bij systeemunit ON/
OFF (service pin)
Toegangscodeo05
Sensortype voor Sc3, S7 en S8
0=Pt1000, 1=PTC1000
Instelling netfrequentieo1250 Hz60 H0
Handmatige bediening uitgangen
0: geen handbediening
1-10: 1 inschakelen relais 1, 2 relais
2, enz.
11-18: geeft spanning op analoge
uitgang (11 geeft 1,25 V, en verder in
stappen van 1,25 V
Gebruik van de DI4 ingang
0=niet in gebruik, 1=Beveiligingssignaal van hoge druk pressostaat
Gebruik van S8 sensor
ON: voor regeling
OFF: voor meting
Service etc.
Status relais 1 (vent. 1)p25
Status relais 2 (vent. 2)p26
Status relais 3 (vent. 3)p27
Status relais 4 (vent. 4)p28
Status relais 5 (vent. 5)p29
Status relais 6 (vent. 6)p30
Status relais 7 (pomp 1)p31
Status relais 8 (pomp 2)p32
Status relais 9 (warmteterugwin.)p33
Status relais 10 (alarm)p34
Pompregeling:
0: Beide pompen uit
1: Alleen pomp 1
2: Alleen pomp 2
3: Pomp 1 en 2
4: 2 pompen + egalisatie. Starten voor
stoppen
5: 2 pompen + egalisatie. Stoppen
voor starten
Pompinstelling. Tijd waarbij beide
pompen draaien bij een overschakeling.
Pompinstelling. Bedrijfstijd voor overschakeling naar andere pomp.
Status DI1 ingangu10
Status DI2 ingangu37
Uitlezing temperatuur sensor “Sc3”u44°C
Status DI3 ingangu87
Status DI4 ingangu88
Status DI5 ingangu89
Uitlezing temperatuur sensor “S8”u93
Status 'ow switch' ingangu94
Uitlezing referentieverschuiving van
extern signaal
Uitlezing waarde analoge uitgang in V u97
Uitlezing temperatuur sensor “S7”u98
o61161
o96O/0On/1O/0
p35051
p360 s60 s10 s
p371 h500 h24 h
u96
De regelaar kan de volgende meldingen genereren
E1Fout-
melding
E2Signaal voor de regeling buiten bereik, of het
Alarm-
A11
melding
A17Te hoge Pc
A28DI 1 alarm. Klem 46 is onderbroken
A29DI 2 alarm. Klem 47 is onderbroken
A30DI 3 alarm. Klem 49 is onderbroken
A34Vent. 1 alarm. Klem 29 is onderbrok
A35Vent. 2 alarm. Klem 30 is onderbroken
A36Vent. 3 alarm. Klem 31 is onderbroken
A37
A45Regeling gestopt
A46Vent. 5 alarm. Klem 33 is onderbroken
A47Vent. 6 alarm. Klem 34 is onderbroken
A77Pomp 1 alarm. Klem 36 onderbroken
A78Pomp 2 alarm. Klem 36 onderbroken
A79Pomp 1 en 2 alarm. Klem 36 onderbroken.
Status
S10
melding
S25Handbediening van uitgangen
PSInfo
Fout in de regelaar
regelsignaal is defect
Koudemiddel niet geselecteerd
Vent. 4 alarm. Klem 32 is onderbroken
Regeling gestopt door interne of externe start/
stop functie
Wachtwoord is vereist voor toegang tot de instellingen
De status- en foutmeldingen op deze pagina kunnen in de
display worden getoond door kort op de bovenste druktoets te
drukken. Als er meer dan één alarm aanwezig is, kan met de bovenste en onderste druktoets door de alarmen worden 'gescrold'.
Fabrieksinstelling
Als u naar de fabrieksinstelling terug wilt, handel als volgt:
- Schakel de voeding van de regelaar uit
- Houdt bovenste en onderste druktoetsen ingedrukt en schakel
tegelijkertijd de voeding weer in.
Pc: AKS 32R:
1= Zwart = +
2 = Blauw = 3 = Bruin = s
Alle ingangen zijn laag voltage.
Alle relaisuitgangen
kunnen hoog voltage zijn.
Klemmen:
1-2 Voeding 24V a.c.
4- 15 Relaisuitgangen voor ventilatoren
16-19 Relaisuitgang voor pomp 1 en pomp 2
20-21 Relaisuitgang voor warmteterugwinning
22-24 Alarmrelais
Klemmen 22 en 24 zijn bij een alarmsituatie gesloten en
wanneer de regelaar spanningsloos is.
27-28 24 V signaal voor start / stop regeling
27-29 24 V signaal van beveiligingscircuit ventilator 1
27-30 24 V signaal van beveiligingscircuit ventilator 2
27-31 24 V signaal van beveiligingscircuit ventilator 3
27-32 24 V signaal van beveiligingscircuit ventilator 4
27-33 24 V signaal van beveiligingscircuit ventilator 5
27-34 24 V signaal van beveiligingscircuit ventilator 6
27-35 (niet gebruikt)
27-36 24 V signaal van ‘ow’ schakelaar
37-38 Spanningssignaal 0-10V d.c. naar 3-wegklep of frequentie-
regelaar voor ventilatoren
39-41 Mogelijkheid tot aansluiten van extern display EKA 163
voor uitlezing Pc
42-44 Mogelijkheid tot aansluiten van extern display EKA 164
voor bediening en uitlezen temperatuur
45-46 DI1 - Contactfunctie voor alarmsignaal
45-47 DI2 - Contactfunctie voor alarmsignaal
48-49 DI3 - Contactfunctie voor alarmsignaal
48-50 HD beveiliging – Contactfunctie voor hoge druk beveili-
gingssignaal
51-52 Warmteterugwinning – Contactfunctie voor start warmte-
terugwinning
51-53 S7 sensor. Sensorsignaal van AKS 11, AKS 12, of EKS 111
54-55 Sc3 sensor. Sensorsignaal van AKS 11, AKS 12, of EKS 111
54-56 S8 sensor. Sensorsignaal van AKS 11, AKS 12, of EKS 111
57-58 Signaal voor verschuiving van de referentie. 0-10 V d.c.
60-62 Condensatiedruk. Voltsignaal van AKS 32R.
Datacommunicatie
25-26 Alleen aan te sluiten als er een datacommunicatie kaart is
gemonteerd.
Voor ethernetcommunicatie dient de plugconnectie RJ45
te worden gebruikt.
Het is van het grootste belang dat de aanleg van de data-
communicatiekabel correct wordt uitgevoerd. Zie separate
literatuur RC8AC.
Gemeenschappelijk Pc signaal
Indien de AK-PC 420 wordt gebruikt samen met een andere regelaar voor de compressoren, zoals;
AK-PC 530
AK-PC 730
AK-PC 840
AK-CH 650
kan het signaal van de AKS 32R worden gebruikt voor beide regelaars. In dit geval moeten afzonderlijke 24V voedingen voor de
regelaars worden gebruikt.
3 Temperatuursensors Pt 1000 Ohm/0 °C of PTC
1000 Ohm/25°C
Extern referentiesignaal: 0 -10 V d.c.
1 voor start/stop regeling
8 voor beveiligingscircuits
3 voor alarmfuncties
1 voor start warmteterugwinning
8 x SPST
2 x SPST
1 x SPST
EKA 163Uitlezing Pc
EKA 164Bediening, uitlezing S7
Een datacommunicatiekaart kan worden gemonteerd
Tijdens bedrijf 0 - 55 ºC
Tijdens transport -40 - 70 ºC
20 - 80% RV, geen condensvorming
Geen schokken of trillingen
EU Low Voltage Directive en EMC eisen in overeenstemming
met CE-markering
LVD-getest volgens EN 60730-1 en EN 60730-2-9
EMC-getest volgens EN EN61000-6-2 en 3
AC-1: 3 A (ohms)
AC-15: 2 A (inductief)
AC-1: 6 A (ohms)
AC-15: 3 (inductief)
Drukopnemer / temperatuursensor
Zie document RK.0Y.G….
TypeFunctieBestellen
AK-PC 420Capaciteitsregelaars voor dry-cooler084B8008
Alleen voor paneelmontage (IP40)
Alleen aansluiting via pluggen
084B7124
084B8571
Display type EKA 163 / EKA 164
Aandachtspunten bij installatie
Beschadiging, onjuiste montage of de condities ter plaatse kunnen defecten veroorzaken in het regelsysteem en uiteindelijk
leiden tot beschadiging van de installatie.
Iedere mogelijke beveiliging is in onze producten ingebouwd om
dit te voorkomen, maar bijvoorbeeld door verkeerde installatie
kunnen alsnog problemen ontstaan.
Danfoss aanvaardt geen aansprakelijkheid voor producten of
installatiecomponenten, die beschadigd zijn door
bovengenoemde defecten. Het is de verantwoordelijkheid van de
installateur om de installatie grondig te controleren en alle nodige
veiligheden in te passen.
Speciaal de noodzaak voor signalen naar de regelaar wanneer
de compressor stopt en de montage van “slokkenvangers” in de
zuigleiding verdienen extra aandacht.
Uw lokale Danfoss agent is altijd bereid om advies te geven.
Hieronder worden de regelfuncties meer in detail beschreven.
Door middel van parameter r33 is het mogelijk om te kiezen tussen 6 verschillende regelmethoden.
Het wordt aanbevolen om als eerste instelling 1, 2 of 5 te gebruiken. Als het systeem onstabiel is kan het nodig zijn om over te schakelen naar 3, 4, of 6.
r33Reg.
meth.
Geen warmteterugwinning Warmteterugwinning MinimumMaximum
1. PI regeling. Vaste referentie, constante condensatiedruk
2. PI regeling. Vlottende regeling met Sc3 buitentemperatuur, variabele condensatiedruk
3. Als ‘1’, maar met P regeling. De condensatiedruk kan iets hoger zijn dan de aangegeven Pc referentie.
4. Als 2’, maar met P regeling. De condensatiedruk kan iets hoger zijn dan de aangegeven Pc referentie.
5. en 6. Als 1 en 3, maar met een buitentemperatuur afhankelijke minimale referentie.
De verschillende regelmethoden werken als volgt:
(Om het eenvoudig te houden is in het voorbeeld geen rekening gehouden met een mogelijk verschuiving van het setpoint door middel van een 0-10V
signaal)
ReferentieBegrenzing referentie
Belangrijke instelling ter
voorkoming van alarmen
Als r33 = 1,2 of 5:
‘Pc ref. max.’ moet minstens 5K
onder ‘Pc max.’ (A30) zijn.
Als r33 = 3, 4 of 6:
‘Pc ref. max.’ moet minstens (‘n04
valve Xp’ + ‘n60 fan Xp’ + 5) K onder
‘Pc max.’ (A30) zijn.
1. PI regeling met vaste referentie
Warmteterugwinning = aan
In PI regeling zal de regelaar ervoor zorgen dat de regeltemperatuur zo
min mogelijk afwijkt van de referentie.
De referentie waar de regelaar op regelt kan altijd worden uitgelezen in
parameter 'r29'.
Tijdens normale regeling wordt de instelling ‘r28 Setpoint’ gebruikt als
referentie.
Tijdens warmteterugwinning wordt parameter ‘r64 Heat SP °C’ het nieuwe
(tijdelijke) setpoint en wordt r30 verhoogd naar 99,9 °C..
2. PI regeling met vlottende referentie
Warmteterugwinning = aan
In PI regeling zal de regelaar ervoor zorgen dat de regeltemperatuur zo
min mogelijk afwijkt van de referentie.
De referentie is een vaste waarde (r56 Min tm K) boven de gemeten buitentemperatuur Sc3 en kan worden uitgelezen in ‘r29 Ref °C’.
Als de buitentemperatuur 1 graad zakt, zal de referentie ook 1 graad
zakken. Tijdens warmteterugwinning wordt parameter ‘r64 Heat SP °C’ het
nieuwe (tijdelijke) setpoint en wordt r30 verhoogd naar 99,9 °C..
Het verhogen/verlagen van de referentie vindt plaats via een ‘ramp’ functie
gedenieerd in ‘r65 Ref Ramp’.
De capaciteit van de 3-wegklep wordt geregeld via regelparameters ‘n04
Valve Xp’ en ‘n05 Valve Tn s’ en de ventilatoren worden geregeld via regelparameters ‘n60 Fan Xp’ en ‘n61 Fan Tn s’.
Het verhogen/verlagen van de referentie vindt plaats via een ‘ramp’ functie
gedenieerd in ‘r65 Ref Ramp’.
Als de buitentemperatuursensor defect raakt zal de referentie overschakelen naar ‘r28 Setpoint’.
De capaciteit van de 3-wegklep wordt geregeld via regelparameters ‘n04
Valve Xp’ en ‘n05 Valve Tn s’ en de ventilatoren worden geregeld via regelparameters ‘n60 Fan Xp’ en ‘n61 Fan Tn s’.
Als punt 1, maar met een P regeling zal de actuele regeltemperatuur altijd
afwijken van de referentie. De reden hiervoor is dat de inschakelcapaciteit
volledig afhankelijk is van hoe ver de gemeten regeltemperatuur af is van
de referentie.
De capaciteit van de 3-wegklep wordt geregeld via de proportionele
band ‘n04 Valve Xp’ en de ventilatoren worden geregeld via proportionele
band ‘n60 Fan Xp'.
4. P regeling met vlottende referentie
Warmteterugwinning = aan
Als punt 2, maar met een P regeling zal de actuele regeltemperatuur altijd
afwijken van de referentie. De reden hiervoor is dat de inschakelcapaciteit
volledig afhankelijk is van hoe ver de gemeten regeltemperatuur af is van
de referentie.
De capaciteit van de 3-wegklep wordt geregeld via de proportionele
band ‘n04 Valve Xp’ en de ventilatoren worden geregeld via proportionele
band 'n60 Fan Xp'.
Dit betekent dat de 3-wegklep volledig open is als de temperatuur ‘n04
S7/Pc Xp’ boven de referentie is, en de ventilatoren draaien 100% als de
temperatuur ‘n04 S7/Pc Xp’ + ‘n60 S8 Xp’ boven de referentie is.
Het in- en uitschakelen van de ventilatoren is te zien in de tekening.
Indien de volledige ventilatorcapaciteit wordt geregeld door het 0-10V
signaal, wordt de capaciteit weergegeven door de stippellijn.
Dit betekent dat de 3-wegklep volledig open is als de temperatuur ‘n04
S7/Pc Xp’ boven de referentie is, en de ventilatoren draaien 100% als de
temperatuur ‘n04 S7/Pc Xp’ + ‘n60 S8 Xp’ boven de referentie is.
Het in- en uitschakelen van de ventilatoren is te zien in de tekening.
Indien de volledige ventilatorcapaciteit wordt geregeld door het 0-10V
signaal, wordt de capaciteit weergegeven door de stippellijn.
5. PI regeling met vaste referentie en min. referentie op basis van de buitentemperatuur
Warmteterugwinning = aan
In PI regeling zal de regelaar ervoor zorgen dat de regeltemperatuur zo
min mogelijk afwijkt van de referentie.
De referentie waar de regelaar op regelt kan altijd worden uitgelezen in
parameter 'r29'.
Tijdens normale regeling wordt de instelling ‘r28 Setpoint’ gebruikt als
referentie.
Ref. min. = Sc3 + Min. tm K
Tijdens warmteterugwinning wordt parameter ‘r64 Heat SP °C’ het nieuwe
(tijdelijke) setpoint en wordt r30 verhoogd naar 99,9 °C.
Het verhogen/verlagen van de referentie vindt plaats via een ‘ramp’ functie
gedenieerd in ‘r65 Ref Ramp’.
De capaciteit van de 3-wegklep wordt geregeld via regelparameters ‘n04
Valve Xp’ en ‘n05 Valve Tn s’ en de ventilatoren worden geregeld via regelparameters ‘n60 Fan Xp’ en ‘n61 Fan Tn s’.
6. P regeling met vaste referentie en min. referentie op basis van de buitentemperatuur
Warmteterugwinning = aan
Als punt 1, maar met een P regeling zal de actuele regeltemperatuur altijd
afwijken van de referentie. De reden hiervoor is dat de inschakelcapaciteit
volledig afhankelijk is van hoe ver de gemeten regeltemperatuur af is van
de referentie.
De capaciteit van de 3-wegklep wordt geregeld via de proportionele
band ‘n04 Valve Xp’ en de ventilatoren worden geregeld via proportionele
band ‘n60 Fan Xp’.
Ref. min.= Sc3 + Min. Tm K
Dit betekent dat de 3-wegklep volledig open is als de temperatuur ‘n04
S7/Pc Xp’ boven de referentie is, en de ventilatoren draaien 100% als de
temperatuur ‘n04 S7/Pc Xp’ + ‘n60 S8 Xp’ boven de referentie is.
Het in- en uitschakelen van de ventilatoren is te zien in de tekening.
Indien de volledige ventilatorcapaciteit wordt geregeld door het 0-10V
signaal, wordt de capaciteit weergegeven door de stippellijn.
Danfoss can accept no responsibility for possible errors in catalogues, brochures and other printed material. Danfoss reserves the right to alter its products without notice. This also applies to products
already on order provided that such alternations can be made without subsequential changes being necessary in specications already agreed.
All trademarks in this material are property of the respecitve companies. Danfoss and Danfoss logotype are trademarks of Danfoss A/S. All rights reserved.