De AK-CH 650 is een regelaar voor water chillers en regelt de capaciteitsregeling van compressoren en lucht gekoelde condensors
op indirecte systemen.
Naast de capaciteitsregeling, kan de AK-CH 650 ook pompen,
ontdooiing, het inspuitsignaal voor de warmtewisselaar en de
beveiligingen regelen.
De regelaar gebruikt de volgende signalen voor de regeling/bewaking:
S4 Aanvoertemperatuur (regelsignaal)
S3 Retourtemperatuur
Ss Zuiggastemperatuur
Sd Persgastemperatuur
Po Zuigdruk (vorstbeveiliging)
Pc Condensatiedruk
S7 Retourtemperatuur voor warme brine
Sc3 Buitentemperatuur
Onderstaand in het kort de verschillende functies:
- Capaciteitsregeling tot 6 compressoren (max. 3 cap.kleppen per
compr.)
- Relaisuitgang, welke wordt geactiveerd bij een vraag naar extra
koeling
- Frequentieregeling van één of 2 compressoren
- Tot 6 beveiligingsingangen per compressor
- capaciteitsbegrenzing voor het minimaliseren van belastingpie-
ken
- Regeling van 2 pompen met automatische draaitijdegalisatie
- Start/stop signaal voor inspuiting warmtewisselaar, incl. pump-
down functie
- Ontdooiregeling met stop op tijd of temperatuur
- Vloeistonspuiting in de zuigleiding
- Bewaking van hoge druk / lage druk / persgastemperatuur
- Vorstbeveiliging
- Capaciteitsregeling tot 8 ventilatoren
- Vlottende condensordrukregeling met behulp van buitentempe-
ratuur
- Warmteterugwinningsfunctie
- Stappenregeling, frequentieregeling of een combinatie
- Bewaking van ventilatoren
- Alarmen kunnen zowel direct van de regelaar of via de datacom-
municatie worden uitgelezen
- Alarmen worden weergegeven in tekstvorm zodat deze eenvou-
dig te begrijpen zijn.
- Plus een aantal functies die volledig los zijn van de regeling,
zoals alarm-, thermostaat- en pressostaatfuncties en spanningsingangen.
Voorbeelden
Als de aan de condensorkant een volledig dry-cooler circuit geregeld moet worden, kan de AK-CH 650 gecombineerd worden met
een AK-PC 420 dry-cooler regelaar.
De compressorcapaciteit wordt geregeld door de aanvoertemperatuur S4 en de zuigdruk Po als vorstbeveiliging. De condensorcapaciteit wordt geregeld door de condensatiedruk Pc of temperatuursensor S7.
Het grote voordeel van deze serie regelaars is dat ze bij uitbreiding van de koelinstallatie eveneens kunnen worden uitgebreid.
Het is ontworpen om koelinstallaties te regelen, maar niet voor
één specieke toepassing - variatie wordt bereikt door de verschillende software en de manier waarop de aansluitingen gedenieerd kunnen worden.
Voor iedere regeling wordt hetzelfde type modules gebruikt, maar
de compositie kan indien gewenst worden veranderd. Met deze
modules (bouwstenen) is het mogelijk om een grote verscheidenheid aan regelingen te creëren, maar het is de taak van de
installateur om de regeling aan de gestelde wensen aan te passen.
Deze instructies zijn gemaakt om de weg te vinden door alle open
vragen zodat de regeling gedenieerd kan worden en de aansluitingen gemaakt.
Regelaar
Bovenste deel
Voordelen
• De regelaar kan met de installatie ‘meegroeien’
• De software kan voor één of meer regelingen worden ingesteld
• Verscheidene regelingen met dezelfde componenten
• ‘Uitbreidingsvriendelijk’ als de systeemeisen veranderd moeten
worden
• Flexibel concept
- Regelaars hebben dezelfde constructie
- Eén principe - veel regelmogelijkheden
- Modules worden geselecteerd naar behoefte
- Dezelfde modules zijn overal toepasbaar
Uitbreidingsmodule
Onderste deel
De regelaarmodule is de ‘hoeksteen’ van de regeling. De module heeft in- en
uitgangen die kleine systemen kunnen regelen.
• Het onderste deel, en dus de klemmen, zijn hetzelfde voor alle regelaartypes
• Het bovenste deel is de intelligentie met software. Dit deel zal variëren voor ieder
regelaartype, maar wordt altijd met het onderste deel meegeleverd.
• Op het bovenste deel zit ook de aansluiting voor de datacommunicatie en de
adresschakelaars.
Voorbeelden
Regeling met weinig aansluitingen kan
plaatsvinden met de regelaarmodule alleen
Als het systeem groeit en meer functies nodig zijn, kan de regeling worden
uitgebreid.
Met extra modules kunnen meer signalen worden ontvangen en/of meer relais
geschakeld worden. Hoeveel en welke modules wordt bepaald door de toepassing.
Als er veel aansluitingen nodig zijn, moeten er
meer modules geplaatst worden
Instelling en bediening van een AK regelaar gebeurd via de ‘AKService Tool’ software.
Het programma wordt geïnstalleerd op een PC en de instelling
en bediening van de diverse functies worden uitgevoerd via de
menuschermen van de regelaar.
Menuschermen
De menuschermen zijn dynamisch d.w.z. dat een instelling in het
ene menu resulteert in andere instelmogelijkheden in een ander
menu.
Een simpele koeltoepassing met weinig aansluitingen resulteert in
een set-up met weinig instellingen, terwijl een zelfde toepassing
met veel aansluitingen resulteert in een set-up met veel instellingen.
Vanuit het ‘overzichtscherm’ is toegang te krijgen tot de menu’s
voor de compressor- en condensorregeling.
Aan de onderkant van het scherm is toegang te krijgen tot een
aantal algemene functies zoals, ‘tijdschema’, ‘handbediening’,
‘registraties’, ‘alarmen’ en ‘service’ (conguratie).
Nul
modemkabel
Netwerk
De regelaar kan opgenomen worden in een netwerk samen met
andere regelaars van het ADAP-KOOL® systeem. Na de conguratie kan de bediening op afstand gedaan worden met de Danfoss
AKM software.
Gebruikers
De regelaar bevat standaard een aantal talen welke door een
gebruiker geselecteerd en gebruikt kunnen worden. Als er meer
gebruikers zijn, kunnen zij ieder indien nodig een eigen taal
selecteren. Aan iedere gebruiker moet een gebruikersproel
worden toegewezen welke of volledige of beperkte toegang tot
de bediening geeft.
Taalselectie is onderdeel van de instellingen voor de Service Tool.
Als voor de actuele regelaar de taalselectie niet beschikbaar is in
de Service Tool, worden teksten in het Engels weergegeven.
Externe display
Een externe display kan worden aangesloten voor het uitlezen
van de zuig- en persdruk. In totaal kunnen 4 displays worden aangesloten en met één instelling kan tussen de volgende soorten
meetwaarden worden gekozen: zuigdruk in temperatuur, P0, S3,
S4, Ss, Sd, condensordruk in temperatuur, Pc en S7.
Een aantal LED’s maakt het mogelijk om de signalen te volgen die
verstuurd en ontvangen worden door de regelaar.
Registratie
Met de registratiefunctie kan de meting geselecteerd worden die
getoond moet worden.
De verzamelde waarden kunnen uitgeprint of geëxporteerd worden. Geëxporteerde bestanden kunnen in Excel weer ge-opend
en gelezen worden.
In een service- of probleemsituatie kunnen de metingen getoond
worden door middel van de trendfunctie. De metingen kunnen
rechtstreeks gemaakt en bekeken worden.
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7
■ DO8 ■ Service Pin
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Knippert = actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = actief alarm/ opgeheven
Alarm
Het alarmscherm geeft een overzicht van alle actieve alarmen. Om
te bevestigen dat het alarm is gezien kan het vakje bij het desbetreende alarm worden aangevinkt.
Door op het bewuste alarm te klikken, zal een nieuw scherm verschijnen met gedetailleerde informatie over het alarm.
Een zelfde scherm is beschikbaar waar de alarmhistorie bekeken
kan worden.
Fout detectie en diagnose (FDD)
De regelaar heeft een functie die continue een aantal metingen in
de gaten houdt en daarop reageert. Het resultaat is dat de functie
of OK is of dat er binnen afzienbare tijd een alarm verwacht kan
worden omdat een ‘neerwaartse spiraal’ is gedetecteerd. Op dat
moment zal er een alarm verzonden worden over deze situatie, er
is echter nog geen foutmelding, maar die zal zeker nog komen.
Een voorbeeld hiervan is een vervuilde condensor. Zodra het
alarm komt is de capaciteit al verminderd, maar leidt nog niet tot
problemen. Er is nu dus tijd om een servicebezoek te plannen.
Deze sectie beschrijft hoe een regelaar ontworpen moet worden.
De AK regelaars zijn gebaseerd op een uniform aansluitplatform
waarbij de verschillen tussen de diverse installaties wordt bepaald
door de gebruikte intelligentie (bovenste deel) met een specieke
software en door de benodigde in- en uitgangssignalen. Bij een
toepassing met weinig aansluitingen, zal de regelaarmodule
(boven- en onderdeel) waarschijnlijk voldoende zijn. Bij een
toepassing met veel aansluitingen zal het nodig zijn om
de regelaarmodule te gebruiken samen met één of meer
uitbreidingsmodules.
Dit deel geeft een overzicht van de mogelijke aansluitingen
en assisteert bij de selectie van de benodigde modules naar
aanleiding van de toepassing.
• Regelaarmodule - in staat om een ‘standaard’ installatie te
regelen.
• Uitbreidingsmodules - zodra de installatie complexer wordt en er
extra in- en uitgangen nodig zijn, kunnen uitbreidingsmodules
op de regelaar worden aangesloten. Een schuifverbinding aan
de zijkant van de regelaar zorgt voor de voeding en voor datacommunicatie tussen de modules.
• Bovenste deel
Het bovenste deel van de regelaar bevat de ‘intelligentie’. Dit
is het deel waar de regeling is gedenieerd en waarop de
datacommunicatie is aangesloten.
• In- en uitgangen
Er zijn verschillende typen in- en uitgangen. Een type kan,
bijvoorbeeld, signalen ontvangen van sensoren en contacten,
een ander ontvangt bijvoorbeeld een spanningssignaal terwijl
een derde mogelijk uitgangen met relais zijn. Alle verschillende
typen staan in het overzicht op de volgende pagina.
Uitbreidingsmodule met
extra analoge ingangen
Externe display voor
uitlezing van bijv.
zuigdruk
• Aansluitingen
Als een installatie wordt ontworpen, ontstaat behoefte aan een
bepaald aantal aansluitingen. Deze aansluitingen worden dan
gemaakt op de regelaar of op de uitbreidingsmodule(s). Het
enige waar goed op gelet moet worden is dat de verschillende
types niet verwisseld worden (het signaal van een analoge ingang moet niet aangesloten worden op een digitale ingang).
• Deniëren van de aansluitingen
De regelaar moet weten waar de verschillende in- en uitgangen
worden aangesloten. Dit gebeurd tijdens een latere conguratie
waarbij iedere aansluiting wordt gedenieerd op basis van de
volgende gegevens:
- op welke module
- op welke klemmen
- wat is er aangesloten (bijv. drukopnemer / type / drukbereik)
Uitbreidingsmodule met extra
relaisuitgangen en extra analoge
ingangen.
Regelaar met analoge ingangen
en relaisuitgangen
Bovenste deel
Uitbreidingsmodule met
analoog uitgangssignaal.
De module met extra relaisuitgangen is
ook verkrijgbaar met schakelaartjes
waarmee de relais handmatig geschakeld
kunnen worden.
Nauwkeurigheid: +/- 0,5°
+/- 0,5 °C tussen -50 ° C en + 50 °C
+/- 1 °C tussen -100 ° C en -50 °C
+/- 1 °C tussen + 50 ° C en + 130 °C
Drukopnemer type AKS 32R / AKS 2050
AKS 32 (1-5 V)
Andere druktransmitter:
Ratiometrisch signaal
min. en max. druk moeten worden ingesteld
Spanningssignaal 0-10 V
Contactfunctie (aan/uit)Aan op R < 20 ohm
Aan/uit spanningsingangLage spanning
0 / 80 V a.c./d.c.
Hoge spanning
0 / 260 V a.c.
Relais uitgangen
SPDT
Solid state uitgangenKan gebruikt worden voor apparaten die
OmgevingstemperatuurTijdens transport-40 tot 70°C
BehuizingMateriaalPC / ABS
Gewicht inclusief klemmenModules 100 / 200 / regelaar serie200 g / 500 g / 600 g
GoedkeuringenEU laagspanningseisen en EMC eisen komen
AC-1 (ohms)4 A
AC-15 (inductief)3 A
UMin. 24 V
vaak in en uit geschakeld worden bijv: randverwarming, ventilatoren en AKV klep
Tijdens bedrijf-20 tot 55°C ,
DichtheidIP10 , VBG 4
MontagePanel Wand- of DIN-rail montage
overeen met
UL 873,
Resolutie: 1 mV
Nauwkeurigheid: +/- 10 mV
Max. 5 drukopnemers op één module
Uit op R > 2K ohm
(goudgecoate contacten niet nodig)
Uit: U < 2 V
Aan: U > 10 V
Uit: U < 24 V
Aan: U > 80 V
Max. 230 V
Lage en hoge spanning mogen niet op dezelfde groep uitgangen worden aangesloten.
Max. 240 V a.c. , Min. 48 V a.c.
MAx. 0,5 A
Lekstroom < 1 mA
Max. 1 AKV
0 tot 95% RH (geen condensvorming)
Geen schokken /vibraties
LVD getest volgens EN 60730
EMC getest
Immuniteit volgens EN 61000-6-2
Emissie volgens EN 61000-6-3
UL le number: E31024 for CH
UL le number: E166834 for XM
Bovenstaande data geldt voor alle AK modules.
Specieke data wordt vermeld bij de desbetreende module.
Capacitieve belasting
De relais kunnen niet worden gebruikt voor de directe aansluiting van
capacitieve belastingen zoals leds en de aan/uit-regeling van EC-motoren.
Alle belastingen met een schakelende voeding moeten verbonden zijn
met een geschikte contactor of dergelijke.
De lengte van een module is 72 mm.
Modules van de 100 serie bestaan uit 1 module
Modules van de 200 serie bestaan uit 2 modules
Regelaar bestaan uit 3 modules
De lengte van een compleet geheel = n x 72 + 8
Er zijn verschillende regelaars in de AK serie. De functionaliteit
wordt bepaald door de geprogrammeerde software. Qua
uiterlijk zijn alle regelaars identiek - ze hebben allemaal dezelfde
aansluitmogelijkheden:
11 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen.
8 digitale uitgangen, t.w. 4 solid state uitgangen en 4 relais
uitgangen.
Voedingsspanning
24 V a.c. of d.c. aan te sluiten op de regelaar.
De 24 V mag niet doorgelust worden naar andere regelaars,
omdat de voeding niet galvanisch is gescheiden van in- en
uitgangen. Met andere woorden, voor iedere regelaar moet een
aparte transformator worden gebruikt. Klasse 2 is vereist. De aarde
mag niet worden aangesloten.
De voedingsspanning voor de uitbreidingsmodules wordt
doorgegeven door de schuifverbinding aan de rechterkant van de
regelaar.
De grootte van de transformator wordt bepaald door het
vermogen van het totaal aantal modules.
PIN
De voedingsspanning voor een drukopnemer kan komen van de
5 V uitgang of van de 12 V uitgang.
Datacommunicatie
Als de regelaar deel uitmaakt van een netwerk, vindt de
communicatie plaats via de LON aansluiting, welke volgens de
specicaties moet worden aangesloten.
Adres instellen
Wanneer de regelaar is aangesloten op een gateway type 245,
kunnen de adressen 1 tot en met 119 worden ingesteld.
Service PIN
Wanneer de regelaar is verbonden met een gateway via de
datacommunicatie, moet de gateway weten dat de regelaar in het
netwerk is opgenomen. Dit wordt gedaan door de ‘PIN’ toets in te
drukken. De LED ‘Status’ zal gaan knipperen zodra de gateway de
regelaar accepteert.
Bediening
De conguratie van de regelaar wordt gedaan vanuit het software
programma ‘Service Tool’. Het programma moet geïnstalleerd
worden op een PC en de PC wordt op het netwerk aangesloten
door middel van de netwerkplug aan de voorkant van de regelaar.
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s, deze betekenen het volgende:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot DO8
Rechter rij:
• Software status (knippert langzaam = OK)
• Communicatie met Service Tool
• Communicatie via LON
• Alarm als LED knippert
- 3 LED’s niet gebruikt
• ‘Service Pin’ is geactiveerd
Adres
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7
■ DO8 ■ Service Pin
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Knippert = actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = actief alarm/ opgeheven
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge
voltage mogen niet
op dezelfde groep
uitgangen worden
aangesloten
Een kleine module (option board) kan worden geplaatst op de
‘bodem’ van de regelaar. Deze module wordt later in dit document
beschreven.
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij.
AK-XM 204B alleen
Handbediening van relais
8 schakelaars maken het mogelijk om de diverse uitgangen
handmatig te bedienen naar de positie ‘OFF’ en ‘ON’.
In de stand ‘Auto’ zal de regelaar de regeling voor zijn rekening
nemen.
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s. Deze geven het volgende aan:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot en met DO8
Rechter rij:
• Handbediening van relais
ON = handbediening
OFF = geen handbediening
AK-XM 204A AK-XM 204B
Zekeringen
Onder het bovenste deel van de module bevindt zich een
zekering voor iedere uitgang.
Max. 230 V
AC-1: max. 4 A (ohms)
AC-15: max. 3 A (Inductief)
AK-XM 204B
Handbediening van relais
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge voltage
mogen niet op dezelfde
groep uitgangen worden
aangesloten
De module bevat:
8 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen
8 relaisuitgangen
Voedingsspanning
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij.
AK-XM 205B alleen
Handbediening van relais
8 schakelaars maken het mogelijk om de diverse uitgangen
handmatig te bedienen naar de positie ‘OFF’ en ‘ON’.
In de stand ‘Auto’ zal de regelaar de regeling voor zijn rekening
nemen
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s. Deze geven het volgende aan:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot en met DO8
Rechter rij:
• Handbediening van relais
ON = handbediening
OFF = geen handbediening
AK-XM 205A AK-XM 205B
max. 10 V
Zekeringen
Onder het bovenste deel van de module bevindt zich een
zekering voor iedere uitgang.
Max. 230 V
AC-1: max. 4 A (ohms)
AC-15: max. 3 A (Inductief)
AK-XM 205B
Handbediening van relais
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge voltage
mogen niet op dezelfde
groep uitgangen worden
aangesloten
De module is een klok module met batterij back-up.
De module kan worden gebruikt voor regelaars welke niet zijn
opgenomen in een datacommunicatiesysteem samen met andere
regelaars. De module wordt gebruikt als de regelaar een batterij
back-up nodig heeft voor:
• Klokfunctie
• Vaste tijden voor dag/nachtregeling
• Vaste ontdooitijden
• Vasthouden van alarmregistratie in geval van spanningsuitval
• Vasthouden van temperatuurregistratie in geval van spanningsuitval
Plaatsing
De module wordt geleverd met plugconnectie
Punt
De module wordt geplaatst op het PC board in het bovenste deel.
Levensduur batterij
De levensduur van de batterij is enige jaren, ook als er regelmatig
spanningsuitval is. Zodra de batterij vervangen moet worden, zal
een alarm gegenereerd worden.
Na dit alarm kan de batterij nog een aantal maanden werken.
Uitlezing van belangrijke metingen van de regelaar, bijvoorbeeld
ruimtetemperatuur, de zuigdruk of de condensatiedruk.
Voor het instellen van de diverse functies wordt gebruik gemaakt
van de display met knoppen.
De regelaar die wordt toegepast bepaald welke metingen kunnen
worden uitgelezen en welke instellingen kunnen worden gedaan.
Aansluiting
De displays worden op de regelaar aangesloten door middel van
een kabel met plugaansluitingen. Voor iedere display is een kabel
nodig, welke in 2 m of in 6 m lengte verkrijgbaar is.
Beide displays (met of zonder knoppen) kunnen op beide
aansluitingen op de regelaar (A, B, C of D) worden aangesloten.
Wanneer de regelaar wordt opgestart, toont het display de aangesloten uitgang.
- - 1 = uitgang A
- - 2 = uitgang B
etc.
EKA 163B EKA 164B
Plaatsing
De display kan tot een afstand van maximaal 15 m van de regelaar
worden geplaatst.
Punt
Voor de display hoeft geen punt te worden gedenieerd - het
hoeft alleen te worden aangesloten.
Houdt rekening met het volgende als het aantal
uitbreidingsmodules wordt gepland. Om een extra module te
voorkomen kan eventueel een ingangssignaal worden aangepast.
• Een AAN/UIT signaal kan op twee manieren worden ontvangen.
Als een contact signaal op een analoge ingang of als een spanning op een laag- of hoog voltage module.
• Een AAN/UIT uitgangssignaal kan op twee manieren gegeven
worden. Of met een relais of met een Solid state. Het belangrijkste verschil is de toegestane belasting en het relais bevat een
zekering.
Onderstaand staat een aantal functies en aansluitingen waarmee
rekening gehouden moet worden bij het ontwerpen van een regeling. De regelaar bevat meer functies dan hieronder genoemd,
maar de genoemde functies zijn vermeld om het aantal aansluitingen te bepalen.
Functie
Klokfunctie
De klokfunctie en de overgang tussen zomer- en wintertijd
worden door de regelaar geregeld, maar zodra de regelaar
spanningsloos wordt, zal de klok op ‘nul’ gaan.
Als de regelaar is opgenomen in een netwerk met een gateway of
als er ‘klokmodule’ is geplaatst, zal de tijdsinstelling in de regelaar
gehandhaafd blijven.
Start / stop regeling
De regeling kan softwarematig gestart en gestopt worden, maar
dit kan ook door middel van een extern contact.
Alarmfunctie
Als een alarm verzonden moet worden naar een signaalontvanger
(bijv. lamp, bel, telefoonkiezer etc.), moet een relaisuitgang
worden gebruikt.
Extra temperatuur- en druksensors
Als extra metingen uitgevoerd moeten worden buiten de
regeling om, kunnen er sensors op de analoge ingangen worden
aangesloten.
Geforceerde regeling
De software bevat een optie voor geforceerde regeling. Als een
uitbreidingsmodule met relaisuitgangen wordt gebruikt, kan deze
uitgevoerd worden met handschakelaars welke de individuele
relais kunnen schakelen.
Datacommunicatie
De regelaar heeft een aansluiting voor LON datacommunicatie.
De specicaties voor de aansluiting hiervan is beschreven in een
apart document.
In principe zijn er de volgende soorten aansluitingen:
Analoge ingangen ‘AI’
Dit signaal wordt aangesloten op twee
klemmen.
Een analoog signaal kan worden
ontvangen van de volgende bronnen:
• Temperatuursignaal van een Pt 1000 ohm
temperatuursensor.
• Contactsignaal waarvan de ingang of
kortgesloten of doorverbonden is.
• Voltagesignaal 0-10 V
• Spanningssignaal van 0 tot 10 Volt.
• Signaal van een drukopnemer AKS 32,
AKS 32R of AKS 2050.
De voeding hiervoor wordt geleverd door
de module, waar zowel een 5 V voeding
en een 12 V voeding aanwezig zijn.
Op een later tijdstip, tijdens de
conguratie, moet het drukbereik van de
drukopnemer worden ingesteld.
AAN/UIT spanningsingang ‘DI’
Dit signaal wordt op twee klemmen
aangesloten.
• Op deze ingang kan 0 V of spanning staan
Er zijn twee verschillende uitbreidingsmodules voor dit type ingang:
- laag voltage signalen , bijv. 24 V (max.
80 V)
- hoog voltage signalen, bijv. 230 V (max.
260 V)
AAN/UIT uitgangssignaal ‘DO’
Er zijn twee typen:
• Relais uitgang
Alle relaisuitgangen zijn wisselcontacten
zodat de gewenste functie ook bereikt
kan worden als de regelaar spannings-
loos is.
• Solid state uitgangen
Gereserveerd voor AKV kleppen, maar
deze uitgang kan een extern relais in- en
uitschakelen, net zoals een relaisuitgang.
Deze uitgang is alleen op de regelaar zelf
te vinden.
Op een later tijdstip, tijdens de conguratie, moet ingesteld
worden wat de functie van deze uitgang is:
• Actief als de uitgang bekrachtigd is
• Actief als de uitgang niet bekrachtigd is
Analoog uitgangssignaal ‘AO’
Dit signaal wordt gebruikt als een
regelsignaal naar een externe unit
gestuurd moet worden, bijv. een
frequentieomvormer.
Tijdens de conguratie moet het bereik van
het signaal ingesteld worden: 0-5 V, 1-5 V,
0-10 V of 2-10V.
Op een later tijdstip, tijdens de conguratie, moet ingesteld
worden wat de functie van deze ingang is:
• Actief als de ingang spanningsloos is
• Actief als er spanning aanwezig is op de ingang
Beperkingen
Omdat het systeem erg exibel is met betrekking tot het aantal
aan te sluiten units, is het zaak dat de gemaakte selectie overeen
komt met de weinige beperkingen die er zijn.
De functionaliteit van de regelaar wordt bepaald door de
software, de grootte van de processor en de hoeveelheid
geheugen.
✔ Het totaal aantal aansluitingen is 80.
✔ Het aantal uitbreidingsmodules moet worden beperkt zodat de
totale opname niet meer is dan 32 VA (inclusief regelaar).
✔ Niet meer dan 5 drukopnemers mogen worden aangesloten op
één basismodule
✔ Niet meer dan 5 drukopnemers mogen worden aangesloten op
één uitbreidingsmodule
Algemene druktransmitter
Wanneer verschillende regelaars een signaal ontvangen van
dezelfde druktransmitter, dan moet de voeding naar de betreffende regelaars zo zijn bedraad dat het niet mogelijk is één van de
regelaars uit te schakelen, zonder ook de andere uit te schakelen.
(Wanneer één regelaar wordt uitgeschakeld, dan wordt het
signaal neergehaald en zullen alle andere regelaars een signaal
ontvangen dat te laag is)
1. Maak een schematische tekening van de installatie
2. Controleer of de functies van de regelaar de gewenste toepassing dekt
3. Bepaal het aantal te gebruiken aansluitingen
4. Gebruik de ontwerptabel /Noteer hier het aantal te gebruiken
aansluitingen / Tel het aantal aansluitingen bij elkaar op
5. Zijn er voldoende aansluitingen op de regelaarmodule? Zo niet,
is het mogelijk om bijvoorbeeld een AAN / UIT signaal van een
spanningssignaal naar een contactsignaal te veranderen of is
een uitbreidingsmodule gewenst?
6. Bepaal welke uitbreidingsmodule(s) gebruikt moet worden.
7. Controleer of alle beperkingen in acht zijn genomen.
8. Bereken de totale lengte van de modules.
9. Het koppelen van de modules
10. Bepaal de plaats van de aansluitingen
11. Maak een aansluitschema
12. Bepaal de grootte van de transformator.
Volg deze 12
stappen
1
1
Schema
Maak een schematische tekening van de installatie
2
Compressor en condensorfuncties
Toepassing
Regelen van een compressorgroepx
Regelen van een condensorgroepx
Zowel compressorgroep als condesorgroepx
Pompregelingx
Regelen compressorcapaciteit
PI-regelingx
Max. aantal compressoren6
Max. aantal capaciteitskleppen per compressor3
Gelijke compressorcapaciteitenx
Compressoren van verschillende groottex
Sequentiële regeling (rst in / last out)x
Compressor 1 of 2 frequentie geregeldx
Draaitijdegalisatiex
Anti-pendel tijdx
Minimale uittijdx
Vloeistonspuiting in warmtewisselaarx
Vloeistonspuiting in zuigleidingx
Load shedding (capaciteitbegrenzing)x
Relaisuitgang, welke wordt geactiveerd bij een vraag naar extra
koeling
0-10 V signaal, welke de aangesloten compressor capaciteit
weergeeft
AK-CH 650
x
x
Referentie brine temperatuur
Verschuiven referentie door zuigdrukoptimalisatiex
Instelling van referentie voor warmteterugwinningx
Meer over de diverse functies
Compressor
Regeling van maximaal 6 compressoren met maximaal 3 capaciteitskleppen per compressor. Compressor 1 en 2 kunnen frequentie geregeld worden.
Condensor
Regeling van maximaal 8 stappen.
Ventilator kan frequentie geregeld worden. Of allemaal op één
signaal of alleen de eerste ventilator van meerdere.
Indien nodig kunnen zowel relais- en triacuitgangen gebruikt
worden.
Veiligheidsfuncties
Minimale zuigdrukx
Maximale zuigdrukx
Maximale condensordrukx
Maximale persgastemperatuurx
Minimale/maximale oververhittingx
Beveiligingscircuit compressorenx
Gezamenlijke hoge druk bewaking van compressorenx
Beveiligingscircuit condensorventilatorenx
Algemene alarmfuncties met tijdvertraging10
Vorstbeveiligingx
Overig
Extra sensoren7
Optie voor aansluiting van externe display2
Algemene thermostaatfuncties5
Algemene pressostaatfuncties5
Algemene spanningsmetingen5
Frequentieregeling van condensorventilatoren
Deze functie heeft een analoge uitgang nodig.
Voor het starten en stoppen van de frequentieregeling kan een
relaisuitgang gebruikt worden.
De ventilatoren kunnen ook door relaisuitgangen geschakeld
worden.
Beveiligingscircuit
Als er signalen moeten worden ontvangen van verschillende
onderdelen van het beveiligingscircuit, moet ieder signaal apart
op een AAN / UIT ingang worden aangesloten.
Dag / nacht signaal voor verhogen zuigdruk
Voor deze functie kan de klokfunctie worden gebruikt, maar ook
een extern AAN / UIT signaal.
Als er zuigdrukoptimalisatie wordt gebruikt, hoeft er geen signaal
gegeven te worden, dit gaat automatisch.
Algemene thermostaat en pressostaat functies
Een aantal thermostaten kan naar wens worden gebruikt. De
thermostaat heeft een sensorsignaal en een uitgang nodig. In de
regelaar kunnen in- en uitschakelwaarden en eventuele alarmfuncties worden ingegeven.
Algemene spanningsmetingen
Een aantal spanningsmetingen kunnen naar wens worden gebruikt. Het signaal kan bijvoorbeeld 0-10 V zijn. De functie vereist
een spanningssignaal en een relaisuitgang. In de regelaar kunnen
in- en uitschakelwaarden en alarmen worden ingesteld.
Ga naar hoofdstuk 5 voor meer informatie over
bovenstaande functies.
Aansluitingen
3
Hieronder volgt een overzicht van mogelijke aansluitingen. De
tekst komt overeen met de tabel onder punt 4.
Analoge ingangen
Temperatuursensors
• S4 en S3 (brine temperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Ss (zuiggastemperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Sd (persgastemperatuur)
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling
• Sc3 (buitentemperatuur)
Wordt gebruikt als de FDD functie wordt toegepast.
Wordt gebruikt bij condensorregeling met vlottende
condensordruk.
• S7 (Hete brine retour temperatuur)
Dit moet worden gebruikt als de S7 sensor als regelsensor voor
de condensor is geselecteerd.• Saux (1-4), Extra temperatuursensors indien nodig
Maximaal 4 extra sensors voor het verzamelen van gegevens
kunnen worden aangesloten
Deze sensoren kunnen worden gebruikt voor algemene thermostaatfuncties.
• Shrec (thermostaat warmteterugwinning)
Moet worden gebruikt wanneer de warmteterugwinning wordt
geregeld via een thermostaatfunctie.
Drukopnemers
• Po
Moet altijd worden gebruikt bij compressorregeling (vorstbeveiliging)
• Pc
Moet altijd worden gebruikt bij condensorregeling
• Paux (1-3)
Tot maximaal 3 extra drukopnemers kunnen worden aangesloten voor bewaking en registratie.
Deze sensoren kunnen ook worden gebruikt voor algemene
pressostaatfuncties.
Een drukopnemer van het type AKS32R of AKS32 kan een
signaal versturen naar maximaal 5 regelaars.
Spanningssignaal
• 0-10 V
Wordt gebruikt als een signaal van een andere regelaar moet
worden ontvangen.
• Spanningsingangen (1-5)
Tot maximaal 5 extra spanningssignalen kunnen worden aangesloten voor bewaking en registratie. Deze signalen kunnen
worden gebruikt voor algemene spanningsfuncties.
Aan / uit-ingangen
Contactfunctie (op een analoge ingang) of spannings-signaal (op
een uitbreidingsmodule)
• Vorstbeveiliging
• Stromingsschakelaar of drukverschil voor pompbewaking
• Start ontdooiing
• Tot maximaal 6 signalen (beveiligingscircuits) voor iedere com-
• Signaal van beveiligingscircuit van frequentieregelaar (compr.
en/of ventilatoren)
• Externe start/stop van de regeling
• Externe start/stop van warmteterugwinning
• Tot 2 ingangen voor begrenzing capaciteit
• Extern dag/nacht signaal (verhogen of verlagen van de zuigdruk). Deze functie wordt niet gebruikt als zuigdruk-optimalisatie in gebruik is.
• DI alarm(1-10) ingangen
Tot 10 extra aan/uit signalen voor algemene alarmbewaking en
registratie kunnen worden aangesloten.
Aan / uit-uitgangen
Relaisuitgangen
• Compressoren (1-6)
• Capaciteitsstappen (max. 3 per compressor)
• Aanvraag extra koelcapaciteit
• Ventilatoren (1-8)
• Start/stop van vloeistonspuiting in warmtewisselaar
• Ontdooiuitgang
• Start/stop van vloeistonspuiting in zuigleiding
• Start/stop van warmteterugwinning
• Start/stop van dubbele pompen (1-2)
• Start/stop van frequentieregeling (1-2) (compr./ventilatoren)
• Alarmrelais
• Algemene thermostaatfuncties (1-5), pressostaatfuncties (1-5) en
spanningsingangen (1-5).
Solid state uitgangen
De solid state uitgangen kunnen voor dezelfde doeleinden
worden gebruikt als vermeld onder ‘relaisuitgangen’.
(De uitgang zal bij spanningsuitval altijd in de ‘UIT’ positie staan).
Deze tabel helpt vast te stellen of er voldoende in- en
uitgangen op de basismodule aanwezig zijn. Als er niet
voldoende in- en uitgangen zijn, moet de regelaar worden uitgebreid met één of meer uitbreidingsmodules.
Noteer het aantal benodigde aansluitingen en tel deze bij
elkaar op.
Als er veel uitbreidingsmodules worden gebruikt zal de lengte van
de regelaar toenemen. De rij van modules is één geheel en mag
daarom ook niet worden verbroken.
De lengte van een module is 72 mm.
Modules van de 100 serie bestaan uit 1 module
Modules van de 200 serie bestaan uit 2 modules
Regelaars bestaan uit 3 modules
De lengte van een compleet geheel = n x 72 + 8
Anders gezegd:
Module Type Aantal à Lengte
Regelaar module 1 x 224 = 224 mm
Uitbreid. module 200 serie _ x 144 = ___ mm
Uitbreid. module 100 serie _ x 72 = ___ mm
Totale lengte = ___ mm
9
Modules koppelen
Begin met de regelaar zelf en sluit dan de geselecteerde
uitbreidingsmodules aan in willekeurige volgorde.
Zodra er is ingesteld welke aansluitingen te vinden zijn op
welke module en op welke klemmen, mag de volgorde van de
modules niet meer veranderd worden.
De modules worden met elkaar verbonden en bij elkaar
gehouden door een schuifverbinding die zowel de voeding als de
interne datacommunicatie naar de volgende module doorgeeft.
Vervolg voorbeeld:
Regelaar + 1 uitbreidingsmodule uit 200 serie + 1 uitbreidingsmodule uit
100 serie =
224 + 144 + 72 = 440 mm.
Het plaatsen en verwijderen van de modules moet altijd
spanningsloos gebeuren.
Het beschermkapje op de verbindingsplug van de regelaar
moet verplaatst worden naar de verbindingsplug van de laatste
uitbreidingsmodule om deze te beschermen tegen kortsluiting en
vuil.
Zodra de regeling is gestart zal de regelaar continue controleren
of er verbinding is tussen de afzonderlijke modules. De status
hiervan is te zien d.m.v. een LED.
Als de twee snapsloten voor de DIN rail montage open zijn, kan de
module in positie geplaatst worden, onafhankelijk van zijn plaats
in de rij.
Verwijderen gaat op dezelfde manier met de snapsloten in de
open positie.
Alle aansluitingen worden gecongureerd met modulenummer
en puntnummer, in principe maakt het dus niet uit waar een
bepaalde aansluiting wordt gemaakt zolang dit maar gebeurd op
de correcte in of uitgang.
• De regelaar is de eerste module, de volgende module is 2, etc.
• Een ‘punt’ is de twee of drie klemmen die bij een in- of uitgang
horen (bijv. 2 klemmen voor een sensor en drie klemmen voor
een relais).
Het maken van het aansluitschema en de conguratie
(programmering) van de regelaar kan het best worden voorbereid
door het invullen van het aansluitoverzicht van de relevante
modules
Voorbeeld:
Naam Op module Op Punt Funktie
Compressor 1 x x Gesloten
Compressor 2 x x Gesloten
Alarm relais x x NC
Hoofdschakelaar x x Gesloten
P0 x x AKS 32R 1-6 bar
Het aansluitoverzicht van de regelaar en alle uitbreidingsmodules
zijn te vinden op de pagina 12 en verder. Voorbeeld: de regelaar:
SignalModulePunt KlemSignaal type /
1 (AI 1)1 - 2
2 (AI 2)3 - 4
3 (AI 3)5 - 6
4 (AI 4)7 - 8
Actief op
module Punt
Let op de juiste nummering van
de modules!
Het rechterdeel van de
regelaarmodule lijkt op een
aparte module, maar is dat NIET.
Tip
In appendix B zijn 16 algemene installatietypes weergegeven.
Als uw installatie (bijna) gelijk is aan 1 van deze voorbeelden, kan u gebruik maken van de getoonde aansluitpunten
- Kolommen 1, 2, 3 en 5 worden gebruikt voor de conguratie (programmering)
- Kolommen 2 en 4 worden gebruikt voor het aansluitschema.
De voeding wordt alleen aangesloten op de regelaar (module 1).
De voeding naar de volgende modules wordt doorgegeven via de
schuifverbinding tussen de modules. De voeding moet 24 V +/- 20
% zijn.
Er moet een transformator gebruikt worden voor iedere regelaar.
De 24 V kan dus niet doorgelust worden naar andere regelaars.
De transformator moet klasse II zijn.
De 24 V kan dus niet doorgelust worden naar andere regelaars.
De analoge in- en uitgangen zijn niet galvanisch gescheiden van
de voeding.
De + en - van de 24V ingang mogen niet geaard worden.
Vervolg voorbeeld:
Regelaar 8 VA
+ 1 uitbr. module uit de 200 serie 5 VA
+ 1 uitbr. module uit de 100 serie 2 VA
------
Formaat transformator (min.) 15 VA
Transformator grootte
De energieopname groeit met het aantal aangesloten modules:
Module Type Aantal à Eect
Regelaar serie 300 1 x 8 = 8 VA
Uitbr. module serie 200 _ x 5 = __ VA
Uitbr. module serie 100 _ x 2 = __ VA
Totaal ___ VA
Algemene druktransmitter
Wanneer verschillende regelaars een signaal ontvangen van
dezelfde druktransmitter, dan moet de voeding naar de betreffende regelaars zo zijn bedraad dat het niet mogelijk is één van de
regelaars uit te schakelen, zonder ook de andere uit te schakelen.
(Wanneer één regelaar wordt uitgeschakeld, dan wordt het
signaal neergehaald en zullen alle andere regelaars een signaal
ontvangen dat te laag is)
Druk gelijktijdig op de platen aan de linkerkant bij de LED’s en
aan de rechterkant bij de adresschakelaars.
Verwijder nu het bovendeel van de basismodule
2. Plaats de uitbreidingsmodule op de basismodule
De analoge uitbreidingsmodule stuurt een signaal naar de frequentieregelaar
3. Plaats het bovendeel terug op de basismodule
Er zijn twee uitgangen, maar voor dit
voorbeeld gebruiken
we er maar 1.
Verwijder het beschermkapje van de aansluitplug aan de rechterkant van de basismodule.
Plaats het kapje op de aansluitplug aan de rechterkant van de
I/O module welke aan de rechterkant van de AK samenstelling
wordt geplaatst.
2. Plaats de uitbreidingsmodule rechts aan de basis-
module
De basismodule moet spanningsloos zijn.
Voor ons voorbeeld zijn 2 uitbreidingsmodules aan de basismodule
gemonteerd. We hebben ervoor gekozen om de module met de relaisuitgangen direct aan de basismodule te plaatsen en daarna de module
voor ingangssignalen. De volgorde is als volgt:
3
Alle hierna volgende instellingen die betrekking hebben op de 2 uitbreidingsmodules worden door deze volgorde bepaald.
Als de twee rode sluitingen voor de DIN-rail montage open zijn, kan de
module op de DIN-rail worden geplaatst. De twee sluitingen kunnen
hierna gesloten worden.
Demonteren moet dus worden gedaan met de sluitingen in de 'open'
positie.
De aansluitingen voor het voorbeeld zijn
hieronder te zien.
Pomp. strom. schak
Cap. begrenzing
1
De afscherming van de drukopnemerkabels mogen alleen aan de kant van de
regelaar worden aangesloten.
Waarschuwing
Houdt signaalkabels gescheiden van
hoog voltage kabels.
2
Compr. 1 algem. beveil.
3
Compr. 3 algem. beveil.
Compr. 2 algem. beveil.
Compr. 4 algem. beveil.
Frequentieregelaar
Vloeistonspuiting
in warmtewisselaar
2. Aansluiting LON communicatienetwerk
De installatie van de datacommunicatie moet voldoen met de
eisen die worden gesteld in document RC.8A.C…
3. Aansluiting voedingsspanning
24 V, de voeding mag niet voor andere regelaars of apparaten
worden gebruikt. De klemmen mogen niet worden geaard.
4. Volg LED’s
Zodra voeding op de regelaar wordt aangesloten zal de
regelaar een interne controle uitvoeren. Dit regelaar zal na
ongeveer 1 minuut klaar zijn zodra de LED ‘Status’ langzaam
knippert.
5. Als er een netwerk is
Stel het adres is en activeer de Service Pin
6. De regelaar kan nu gecongureerd worden
Interne communicatie tussen de modules:
Knippert snel = fout
Continue aan = fout
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7
■ DO8 ■ Service Pin
Mach. kamer vent.
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
in 10 minuten na netwerk installatie
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Externe communicatie
Knippert = Actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = Actief alarm / opgeheven
De volgende sectie is gebaseerd op het eerder besproken voorbeeld met 4 compressoren en 4 condensorventilatoren.
Het voorbeeld is op de volgende pagina nog een keer te zien.
De beschrijving van het instellen van de regelaar wordt gedaan
aan de hand van onderstaand voorbeeld van een koelinstallatie.
Het voorbeeld is hetzelfde als besproken in de 'ontwerp' sectie,
waarbij 2 uitbreidingsmodules worden gebruikt.
• 3 compressoren zonder cap.regeling (15 kW) met draaitijdegalisatie
• Beveiligingscircuit voor iedere compressor + frequentieregelaar
• Capaciteitsbegrenzing van compressoren via contactsignaal (load
shedding)
• Inspuitsignaal warmtewisselaar
• Vorstbeveiliging ingang (230 V a.c.)
• S4 instelling 2°C
Condensor:
• 4 ventilatoren, stappenregeling
• Pc regelt op basis van buitentemperatuur Sc3
Pompen en ontdooiing:
• Start/stop van 2 pompen
• Bewaking via stromingsschakelaar (contactsignaal)
• Ontdooiuitgang
Vloeistofvat:
• Bewaking van vloeistofniveau (230 V a.c.)
Machinekamerventilator:
• Thermostaatregeling van machinekamerventilator (sensor +
uitgang)
Beveiligingsfuncties:
• Bewaking van Po, Pc, Sd en oververhitting in zuigleiding
• P0 min. = -10°C
• Pc max. = 50°C
• Sd max. = 120°C
• SH min. = 5°C, SH max = 35°C
Overig:
• Alarmuitgang gebruikt
• Externe hoofdschakelaar gebruikt
Data uit dit voorbeeld is gebruikt op de volgende pagina.
Het resultaat is dat de onderstaande modules moeten worden
gebruikt:
• AK-CH 650 basismodule
• AK-XM 102B digitale ingangen module
• AK-XM 204B relaismodule
• AK-OB 110 analoge uitgangen module
Let op!
Niet alle compressoren kunnen frequentie geregeld worden
De capaciteit van de frequentie geregelde compressor moet groter zijn
dan die van de volgende compressoren.
Dit garandeert dat er geen gaten ontstaan in de capaciteitsregeling.
Zie hoofdstuk 5 voor verdere uitleg hierover.
Er is ook een interne hoofdschakelaar (instelling).
Deze modules zijn geselecteerd tijdens de ontwerpfase.
PC met het ‘Service Tool’ programma wordt aan de regelaar
aangesloten.
De regelaar moet ‘aan’ zijn en het ‘Status’ LED moet knipperen
voordat het ‘Service Tool’ programma wordt gestart.
Start Service Tool programma
Voor bediening van de Service Tool software, zie de desbetreffende handleiding.
De eerste keer dat Service Tool wordt aangesloten op een ‘nieuwe’ regelaarversie, zal de opstart van Service Tool langer duren dan normaal.
De voortgang kan worden gevolgd in de balk onderin het scherm.
Inloggen met gebruikersnaam SUPV
Selecteer de naam SUPV en voer het bijbehorende wachtwoord in
Als de regelaar nieuw is, is het wachtwoord 123
Na het inloggen zal altijd als eerst het overzichtscherm worden getoond.
In dit geval is het overzicht leeg, omdat de regelaar nog niet ingesteld
en gecongureerd is.
De rode alarmbel in de rechter onderhoek betekent dat er een actief
alarm in de regelaar aanwezig is. In dit geval komt dit omdat de regelaar
nog niet is ingesteld.
Druk op de oranje knop met de sleutel aan de onderkant van
het scherm.
2. Selecteer ‘Authorization’
Wanneer de regelaar wordt geleverd is deze ingesteld met een standaard
autorisatie voor verschillende gebruikersgroepen. Deze autorisaties kunnen nu of later worden aangepast aan de installatie.
Deze knop wordt altijd gebruikt om in dit scherm te komen.
Op het scherm links zijn nog niet alle functies te zien. Naarmate we
verder in de conguratie komen, zal er meer in dit scherm verschijnen.
Druk op de regel ‘Authorisation’ om naar de gebruikersinstellingen te
gaan.
3. Verander instellingen voor gebruiker ‘SUPV’.
4. Selecteer gebruikersnaam en wachtwoord
Selecteer de regel met gebruikersnaam SUPV.
Druk op ‘Change’.
Hier kan de ‘supervisor’ voor het specieke systeem worden geselecteerd en een corresponderend wachtwoord voor deze persoon.
In oudere versies van Service Tool AK-ST 500 was het mogelijk om in dit
menu de taal te selecteren.
In de nieuwste versie van Service Tool zal de taalselectie van de regelaar automatisch gebeuren met de conguratie van Service Tool.
De regelaar zal dezelfde taal gebruiken als is geselecteerd in Service
Tool, maar alleen als deze taal in de regelaar aanwezig is. Indien de taal
niet in de regelaar aanwezig is, zal automatisch de Engelse taal worden
getoond.
.
Om de gemaakte instellingen te activeren, moet er opnieuw worden
5. Log opnieuw in met de gebruikersnaam en het
nieuwe wachtwoord
ingelogd met gebruikersnaam.
Om het ‘log-in’ scherm te bereiken, druk op het ‘slotje’ in de linker
bovenhoek van het scherm.
Alle systeeminstellingen kunnen worden gewijzigd door op het desbetreende blauwe veld te drukken en dan de gewenste waarde in te
vullen.
In het eerste veld kunt u de naam van de regelaar wijzigen.
De regelaar kan de klok van de PC overnemen.
Als de regelaar onderdeel is van een ADAP-KOOL netwerk, worden datum en tijd automatisch ingesteld door de gateway. Dit geldt ook voor
de overgang van zomer- naar wintertijd.
De installatie kan op
deze 2 manieren worden
gecongureerd.
Wij kiezen voor de onderste.
De bovenste van de twee keuzes geeft
een lijst met een aantal voorgepro-
grammeerde combinaties, welke
tegelijkertijd ook de aansluitpunten
deniëren.
Aan het eind van de handleiding
bevindt zich een overzicht van de
opties en aansluitpunten.
4. Instellen 'Algemene functies'
In ons voorbeeld willen we een
compressor- en een condensorgroep aansturen. Wij kiezen
daarom voor de optie ‘Compr.
cond.set’.
Algemene instellingen:
Externe hoofdschakelaar op 'Ja'
Alarmuitgang op 'Hoog'. Bij 'Hoog' wordt het relais alleen geactiveerd bij
hoge prioriteit alarmen.
De regelaar kan een 0-10 V signaal zenden dat aangeeft hoeveel van de
compressorcapaciteit aangesloten is. Wij gebruiken dit signaal niet in het
voorbeeld.
Het conguratiemenu in Service
Tool ziet er nu anders uit. Het geeft
de mogelijke instellingen weer voor
het geselecteerde type installatie.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- Zuigdruk setpoint = -15°C
- Nacht oset waarde = 5K
De instellingen kunt u links zien.
Er zijn meerdere pagina's.
De zwarte balk laat zien welk van de
pagina's nu is weergegeven.
Beweeg tussen de pagina's door de
+ en – toetsen te gebruiken.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- 4 compressoren
- P0 als regelsignaal
- Koudemiddel R404Aa
- Schakelmethode 'Best passend'
- Waarden voor frequentieregeling
Frequentieregeling is alleen
mogelijk op compressor 1
De instellingen zijn links te zien.
Niet alle compressoren kunnen
frequentie geregeld worden.
Neem bij twijfel contact op met uw
leverancier.
Hieronder vindt meer informatie over de verschillende instellingen.
Het nummer refereert aan het nummer en de afbeelding in de
linkerkolom.
3 – Referentiemode
Verschuiving van de zuigdruk op basis van externe signalen
0: Referentie = setpoint + nachtverschuiving + verschuiving van extern 0-10V signaal
1: Referentie = setpoint + verschuiving van Po optimalisatie + nachtverschuiving
Setpoint (-80 tot +30°C)
Setpoint van gewenste zuigdruk in °C
Verschuiving via externe referentie
Selecteer of een extern 0-10V referentiesignaal gewenst is
Verschuiving bij max. signaal (-100 tot +100 °C)
Verschuiving van referentie bij maximaal extern signaal
Verschuiving bij min. signaal (-100 tot +100 °C)
Verschuiving van referentie bij minimaal extern signaal
Filter verschuiving (10 - 1800 Sec)
Filter voor verschuiving van referentie, een hogere waarde
geeft een langzamere verschuiving
Nachtconditie via DI
Selecteer of een digitale ingang gewenst is voor activering van de nachtconditie. Dag/nachtregeling kan ook via
een intern schema of via de datacommunicatie worden
geregeld.
Nachtverschuiving (-25 tot +25 K)
Verschuiving van de zuigdruk bij een actief nachtsignaal
(K)
Verschuiving via S3
Verschuiving van referentie op basis van het S3 signaal
Tref S3 verschuiving
S3 temperatuur waarbij er geen verschuiving is.
K1 S3 verschuiving
Stel de grootte van de wijziging in voor de referentie wanneer de S3 temperatuur 1 graad afwijkt van de instelling.
(-10 tot 10K)
Max. referentie (-50 tot +80 °C)
Maximale toelaatbare referentie voor de zuigdruk
Min. referentie (-80 tot +25 °C)
Minimale toelaatbare referentie voor de zuigdruk
4 – Compressorapplicaties
Selecteer de gewenste applicatie
Aantal compressoren
Stel het aantal compressoren in
Aantal capaciteitskleppen
Stel het aantal capaciteitskleppen in per compressor (0 – 3)
Regelsensor
Selecteer P0 of S4
Po koudemiddeltype
Selecteer het gebruikte koudemiddel
Po koudemiddelfactor K1, K2, K3
Wordt alleen gebruikt als het koudemiddeltype op
'Gebruiker gedenieerd' staat
Op en af stap mode
Selecteer schakelpatroon voor compressoren
Sequentieel: compressoren schakelen op en af op basis
van compressornummer
Cyclisch: Draaitijdegalisatie tussen compressoren
Best passend: Compressoren worden zodanig in en
uitgeschakeld, dat de capaciteit het best met de belasting
overeen komt
Inspuitsignaal warmtewisselaar
Als de functie wordt geselecteerd, kan de inspuiting op 2
manieren met de compressorregeling worden gecoördineerd:
Synchronisatie compressoren: tegelijkertijd met de compressorregeling.
Pump down: Als 'Synchronisatie', maar de inspuiting wordt
beëindigd met pump-down, waarbij de klep wordt gesloten als de laatste compressor uitschakelt op de pumpdown waarde.
Pump-down
Selecteer of een pump-down limiet benodigd is voor de
laatste compressor.
6. Instellen verdeling capaciteit
tussen hoofdstap en
capaciteitskleppen
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
7. Beveiligingsinstellingen
Voor ons voorbeeld selecteren
we:
- frequentiegeregelde compressor
van 30 kW (compressor 1)
- 3 compressoren van 15 kW
Voor ons voorbeeld zijn er geen
capaciteitskleppen.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
- Maximale persgastemperatuur
= 120°C
- Maximale condensordruk = 50°C
- Minimale zuigdruk = -10°C
- Alarmlimiet voor maximale
zuigdruk = -5°C
- Alarmlimiet voor minimale en
maximale oververhitting = 5 en
35 K
Pump-down limiet Po
Instellen pump-down limiet voor de laatste compressor
Freq.reg. min. snelh. (0.5 – 60 Hz)
Mimimum toegestane snelheid voordat de frequentieregelaar wordt gestopt
Freq.reg. startsnelh. (20 – 60 Hz)
Minimum snelheid voor start van frequentieregelaar
(Moet hoger worden ingesteld dan 'Freq. reg. min. snelheid')
Freq.reg. max. snelh. (40 – 120 Hz)
Maximale toegestane snelheid voor de compressor
Bewaak frequentieregelaar
Selecteer dit als een ingang voor bewaking van de frequentieregelaar nodig is.
Startvertraging compressor 1(5-600 sec.)
Om zeker te zijn van brine stroming voor opstart, kan een
startvertraging van de eerste compressor worden ingesteld.
Limieten load shedding
Selecteer hoeveel ingangen benodigd zijn voor load shedding
Load shedding limiet 1
Instelling van maximale capaciteit voor load shed ingang 1
Load shedding limiet 2
Instelling van maximale capaciteit voor load shed ingang 2
Override limiet Po
Instelling override van load shedding voor maximale zuigdruk Po
Override vertraging 1
Override vertraging voor load shed limiet 1. Als de zuigdruk
de 'Override limiet Po' overschrijdt gedurende load shedding
en de hier ingestelde vertraging is vertreken, zal 'load shedding limiet 1' niet meer actief zijn.
Override vertraging 2
Als hierboven, maar voor load shedding limiet 2
Uitgebr. reg.instel.
Selecteer of de uitgebreide regelinstellingen zichtbaar
moeten zijn
Kp S4
Versterkingsfactor voor P0 regulation (0.1 – 10.0)
Min. capaciteitswijz. (0 – 100%)
Minimale wijziging van de gewenste capaciteit die welke
resulteert in een compressorschakeling. Alleen voor enkele
compressoren (zonder cap.reg.) en 'op en af stap mode'
volgens de 'Best passend' methode.
Vertr. uitgangen opstart (15 – 900 s)
Na opstart zal gedurende deze tijd alleen de eerste compressorstap actief zijn.
Mode cap. klep.
Selecteer of 1 of 2 capaciteit geregelde compressoren
tegelijkertijd onbekrachtigd mogen zijn bij een afnemende
capaciteit.
5 – Compressoren
In dit scherm wordt de capaciteitverdeling tussen de compressoren verdeeld.
De in te stellen capaciteiten zijn afhankelijk van de geselecteerde compressorapplicatie en de 'op en af stap mode'.
Nominale capaciteit ( 0,0 – 100000,0 kW)
Stel de nominale capaciteit van de betreende compressor
in.
Voor frequentie geregelde compressoren moet de nominale
capaciteit worden ingesteld bij 50Hz.
Cap. klep.
Aantal capaciteitskleppen per compressor (0-3)
6 – Capaciteitsverdeling
De instelling is afhankelijk van de geselecteerde compressorapplicatie en de 'op en af stap mode'.
Hoofdstap
Stel de nominale capaciteit in van de hoofdstap (percentage
van nominale compressorcapaciteit) 0 – 100%
Klep
Uitlezing van de capaciteitsverdeling van de capaciteitskleppen. 0 - 100%.
7 – Beveiliging
Noodcapaciteit dag
De gewenste ingeschakelde capaciteit in een 'dag' situatie in
geval van noodregeling als resultaat van een probleem met
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
de regelsensor voor de zuigdruk.
Noodcapaciteit nacht
De gewenste ingeschakelde capaciteit in een 'nacht' situatie
in geval van een noodregeling als resultaat van een probleem met de regelsensor voor de zuigdruk.
Max. persgastemp.
Maximale waarde voor de persgastemperatuur
10 K onder deze waarde, wordt de compressorcapaciteit
gereduceerd en de volledige condensorcapaciteit ingescha-
Voor ons voorbeeld selecteren we
de volgende instellingen:
- Algemene vorstbeveiliging
voor alle compressoren
- 1 Beveiligingscircuit voor iedere
individuele compressor
(De overige opties kunnen worden
geselecteerd als specieke beveiligingen voor iedere compressor
nodig zijn)
Minimale UIT tijd voor compressorrelais
Minimale AAN tijd voor compressorrelais
Anti-pendel tijd (tijd tussen twee
starts van hetzelfde relais)
Deze instellingen zijn alleen
van toepassingen op het
compressorrelais en dus niet
voor de capaciteitskleppen
Als deze tijden elkaar
overlappen, zal de regelaar de
langste tijd gebruiken.
Voor ons voorbeeld gebruiken
we deze functies niet
keld.
Indien deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
Max. cond. druk
Maximale waarde voor de condensatiedruk in °C
3 K onder deze waarde, wordt de compressorcapaciteit gereduceerd en de volledige condensorcapaciteit ingeschakeld.
Indien deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
Min. zuigdruk
Minimale waarde voor de zuigdruk in °C
Als deze waarde wordt overschreden, wordt alle compressorcapaciteit afgeschakeld.
Po max. alarm
Alarmlimiet voor te hoge zuigdruk
Po max. vertr.
Vertragingstijd voor alarm voor te hoge zuigdruk Po
Herstarttijd
Algehele tijdvertraging voor herstart van compressor.
(van toepassing op functies: 'Max. persgastemp.', 'Max. cond.
druk', en 'Min. zuigdruk'.
SH min. alarm
Alarmlimiet voor minimale oververhitting in de zuigleiding
SH max. alarm
Alarmlimiet voor maximale oververhitting in de zuigleiding
SH alarmvertr.
Tijdvertraging voor alarm voor minimale of maximale oververhitting in de zuigleiding
8 – Compressorbeveiliging
Vorstbeveiliging
Selecteer of 1 algehele beveiliging gewenst is voor alle compressoren. Als dit alarm actief is, worden alle compressoren
uitgeschakeld.
Oliedrukbeveilging etc.
Denieer hier of dit type beveiliging benodigd is
Algemene beveiliging
Indien 'Ja' verwacht de regelaar van iedere compressor 1
beveiligingsingang.
9 – Anti-pendel timers
Stel hier eventuele minimum AAN of UIT tijden.
De anti-pendeltijd is de tijd tussen 2 starts van hetzelfde
relais en beperkt dus het aantal starts per uur.
De tijdvertraging tussen het uitschakelen van een compressor door een beveiligingsfunctie en het genereren van een
alarm. Deze instelling geldt voor alle beveiligingsingangen
van de desbetreende compressor.
Herstartvertraging
Minimum tijd dat een compressor weer 'OK' moet zijn na een
veiligheidsuitschakeling. Na deze interval mag de compressor weer starten.
11 – Overige functies
Alarmbewaking S4
Alarmoptie voor het geval de S4 te hoog of te laag wordt.
Diverse tijdvertraging zijn hiermee verbonden.
Vloeistonsp. zuigleiding
Selecteer deze functie als vloeistonspuiting in de zuigleiding is gewenst om de persgastemperatuur 'laag' te houden.
Extra cooling req.
De regelaar kan een relais activeren wanneer het de temperatuur niet laag kan houden. De functie heeft een temperatuurinstelling en twee vertragingstijden.
12 - Pompen
Aantal pompen (0, 1 of 2)
Regeling koelpompen
Pompregeling wordt hier gedenieerd:
0: Geen pompen in bedrijf
1: Alleen pomp 1 in bedrijf
2: Alleen pomp 2 in bedrijf
3: Beide pompen in bedrijf
4: Draaitijdegalisatie. Start voor stop.
5: Draaitijdegalisatie. Stop voor start.
Pomp cyclustijd
Draaitijd voor overschakeling naar volgende pomp (1-500
uur)
Pomp schakeltijd
Overlaptijd, waar beide pompen in bedrijf zijn (0-600 sec)
Pump safety
Selecteer Algemeen indien bewaakt met ow-schakelaar
Selecteer Individueel indien DI-signalen worden ontvangen
van relais
In ons voorbeeld wordt de condensordruk geregeld op basis van
de buitentemperatuur (vlottende
referentie)
De instellingen zijn in de guur
links te zien.
In ons voorbeeld hebben we 4
stap-geregelde ventilatoren.
De instellingen zijn in de guur
links te zien.
Ter info: de functie 'Bewaak ventilatoren' vereist een ingangssignaal
van iedere ventilator.
3 – Pc referentie
Regelsensor
Pc: De condensatiedruk Pc wordt gebruikt voor de regeling
S7: Mediumtemperatuur wordt gebruikt voor de regeling
Referentiemode
Selectie van type referentie
Setpoint: er wordt geregeld met een vast setpoint
Vlottend: de regeling is gebaseerd op de Sc3 buitentemperatuur, de ingestelde 'Min. tm'/'Delta T condensor' en de
ingeschakelde compressorcapaciteit.
Setpoint
Instelling van het gewenste setpoint in °C
Min.tm
Minimum gemiddelde temperatuurverschil tussen de Sc3
buitentemperatuur en de Pc condensatietemperatuur bij
minimale compressorcapaciteit.
Delta T condensor
Gemiddeld temperatuurverschil tussen Sc3 buitentemperatuur en de Pc condensatietemperatuur bij maximale compressorcapaciteit (normaal 8-15 K)
Min. referentie
Minimum toegestane referentie voor condensatietemperatuur
Max. referentie
Maximaal toegestane referentie voor condensatietemperatuur
Warmteterugwin. mode
Selectie van methode voor warmteterugwinning
Geen: geen warmteterugwinning gebruikt
Thermostaat: warmteterugwinning wordt geregeld door
thermostaat
Digitale ing.: warmteterugwinning wordt geregeld door
signaal van digitale ingang
Relais warmteterugwin.
Selecteer of een uitgang benodigd is welke tijdens warmteterugwinning geactiveerd moet zijn.
Setpoint warmteterugwin.
Setpoint voor warmteterugwinning wanneer de warmteterugwinning geactiveerd is
WTW ramp down
Congureer hoe snel de referentie voor de condensatiedruk
terug moet zakken naar het 'normale' nivo na warmteterugwinning. Instelling is in Kelvin per minuut.
Uitschak. therm. WT W
Temperatuurwaarde waarbij de thermostaat de warmteterugwinning uitschakelt
Inschak. therm. WT W
Temperatuurwaarde waarbij de thermostaat de warmteterugwinning inschakelt
4 – Capaciteitsregeling
Pc koudemiddeltype
Selecteer het gebruikte koudemiddel
Pc koudemiddelfactor K1, K2, K3
Wordt alleen gebruikt als het koudemiddeltype op 'Gebruiker
gedenieerd' staat
Aantal ventilatoren
Stel het aantal ventilatoren in
Bewaak ventilator(en)
Beveiliging ventilatoren. Bij 'Ja' wordt per ventilator 1 digitale
ingang gebruikt
Mode capaciteitsregel.
Selecteer mode voor capaciteitsregeling
Stap: ventilatoren worden in stappen geschakeld door de
relaisuitgangen
Stap/Freq.reg: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld via een
combinatie van frequentie- en stappenregeling (alle ventilatoren zitten achter de frequentieregelaar)
Freq.reg.: de ventilatorcapaciteit wordt volledig via de frequentieregelaar geregeld
Eerste ventilator toerenregeling, rest stappenregeling
Type regeling
Keuze van regelstrategie
P-band: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld via een Pband. De P-band wordt ingesteld bij 'Proportionele band Xp'
PI-regeling: de ventilatorcapaciteit wordt geregeld door de
PI-regeling
Keuze van type capaciteitscurve (zie pagina 86 voor meer uitleg)
Lineair: dezelfde versterking over het hele gebied (voor condensordrukregeling met klep, bijv. watercondensors)
Non-lineair: geeft een grotere versterking bij een hogere belasting (voor
luchtcondensors)
Freq.reg. startsnelh.
Minimum snelheid voor start van frequentie regeling (moet hoger zijn dan
'Freq.reg. min. snelh.')
Freq.reg. min. snelh.
Minimum frequentie waarbij de frequentie regeling wordt uitgeschakeld
(lage belasting)
Proportionele band Xp
Proportionele band voor P/PI regeling
Integratietijd Tn
Integratietijd voor PI regeling
Bewaak freq.reg.
Bewaking van frequentieregelaar. Een digitale ingang wordt gebruikt voor
het bewaken van de frequentieregelaar.
Cap. begrenz. nacht
Instelling van maximale capaciteit tijdens nachtsituaties. Kan gebruikt
worden voor het beperken van het geluidsniveau gedurende de nacht.
Bewaak luchtstroom (zie pagina 89)
Selecteer of het bewaken van de luchtstroom door de condensor gewenst
is. Voor deze functie is het vereist dat een Sc3 buitentemperatuursensor is
geplaatst in de aanzuiglucht van de condensor.
FDD mode
Instelling mode voor bewaken van luchtstroom
Tuning: de regelaar voort een tuning uit voor de desbetreende condensor. Let op, een tuning mag alleen worden uitgevoerd als de condensor
onder normale bedrijfscondities werkt.
Aan: de tuning is uitgevoerd en de bewaking van de luchtstroom is actief.
UIT: de functie is niet actief
FDD gevoeligheid
Instelling voor de gevoeligheid voor de bewaking van de luchtstroom.
Mag alleen worden uitgevoerd door Danfoss personeel.
Wanneer geen ingang wordt gebruikt voor
de ontdooistart, kan een schema worden
ingesteld voor specieke ontdooitijden.
Dit schema is te vinden vanuit het
overzichtscherm. Zie pagina 72.
3 - Ontdooifuncties
Ontdooiregeling
Selecteer of een ontdooiregeling wordt gebruikt
Ontdooistart via DI
Selecteer of een DI ingang wordt gebruikt om de
ontdooiing te starten.
Indien 'Nee' kan een schema worden gebruikt
voor de ontdooistart. Zie pagina 68.
Ontdooistop
Selecteer de ontdooistopmethode. Op tijd / Op
S3 temperatuur / Op S4 temperatuur.
Ontdooistoptemperatuur
Stel waarde in (-5 tot 60)
Max. ontdooitijd
Maximaal toegestane ontdooitijd. Koeling zal
altijd na verloop van deze tijd weer starten.
Afdruiptijd
Tijd na einde ontdooiing, waarin het water van
de verdamper kan afdruipen.
Ontdooiuitgang
Selecteer of een uitgang geactiveerd moet zijn
tijdens de ontdooiing.
Compressor bedrijf tijdens ontdooiing
Selecteer of de compressoren moeten draaien
tijdens de ontdooiing.
Voor ons voorbeeld selecteren we 1
thermostaatfunctie voor het bewaken van de
machinekamertemperatuur.
Vervolgens moet een naam voor de functie
worden ingevuld.
3 – Thermostaten
De algemene thermostaten kunnen worden
gebruikt voor het bewaken van in totaal 5 temperatuursensoren. Iedere thermostaat heeft een
aparte digitale uitgang voor het aansturen van
een eventueel extern apparaat.
Aantal thermostaten
Stel het aantal gewenste algemene thermostaten in
Stel voor iedere thermostaat in
- Naam
- Welke sensor wordt gebruikt
Actuele temp
Temperatuurmeting van sensor die voor deze
thermostaat wordt gebruikt
Actuele status
Actuele status van thermostaatuitgang
Uitschakeltemp.
Uitschakelwaarde voor thermostaatfunctie
Inschakeltemp.
Inschakelwaarde voor thermostaatfunctie
Hoog alarm limiet
Hoog alarm limiet
Hoog alarm vertr.
Tijdvertraging voor hoog alarm
Hoog alarmtekst
Alarmtekst voor hoog alarm
Laag alarm limiet
Laag alarm limiet
Laag alarm vertr.
Tijdvertraging voor laag alarm
Laag alarm tekst
Alarmtekst voor laag alarm
3b - Pressostats
Er zijn soortgelijke instellingen voor de 5 pres-
Door middel van de '+' en '-' toetsen
kunt u naar een gelijksoortige pagina
voor de pressostaatfuncties. (niet ge-
(in ons voorbeeld wordt deze functie
niet gebruikt)
3. Denieer de gewenste namen
en waarden voor de signalen
In ons voorbeeld gebruiken we deze functie
niet, dus deze pagina is alleen ter informatie.
Voor iedere ingang (signaal) moet een naam
worden ingevuld evenals alarmteksten.
De waarden 'Min. uitlezing' en 'Max. uitlezing'
zijn instellingen die het minimale en maximale
spanningssignaal vertegenwoordigen (het
bereik van het spanningssignaal wordt
ingesteld in de 'I/O conguratie'.)
Voor iedere gedenieerde spanningsingang
zal de regelaar een relaisuitgang reserveren
in de 'I/O conguratie'. Als deze functie alleen
maar hoeft te alarmeren is het niet verplicht
om deze uitgang te deniëren.
3 – Spanningsingangen
De algemene spanningsingang kan gebruikt
worden voor het bewaken van externe spanningssignalen. Iedere spanningsingang heeft
een aparte digitale uitgang voor het aansturen
van een eventueel extern apparaat.
Aantal spanningsingangen
Stel het benodigde aantal spanningsingangen
in, maximaal 5
De volgende schermen zijn afhankelijk van eerder gemaakte selecties.
De schermen geven weer welke aansluitingen nodig zijn voor de
eerder gemaakte selecties.
!!! Het alarm is geïnverteerd, zodat we een alarm hebben als de voeding
van de regelaar valt.
We stellen de digitale uitgangen in door in te stellen op welke module
en op welk punt (op deze module) de bewuste functie is aangesloten.
Verder selecteren we ook voor iedere uitgang of de belasting actief is in
de positie 'AAN' of 'UIT'.
We stellen de digitale ingangen in door in te stellen op welke module
en op welk punt (op deze module) de bewuste functie is aangesloten.
Verder selecteren we ook voor iedere ingang of de functie actief is in
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
de positie 'Open' of 'Gesloten'.
Er is 'Open' geselecteerd voor alle beveiligingscircuits. Dit betekend
dat onder normale omstandigheden het contact is gesloten en er pas
een alarm optreedt als het contact verbroken wordt.
Veel functies hebben een bijbehorend alarm.
Aan alle gemaakte selecties en instellingen worden, indien aanwezig,
aan een alarm gekoppeld. Dit is te zien in de schermen links.
Aan alle alarmen kan een bepaalde prioriteit worden gegeven:
- 'Hoog' is de hoogste prioriteit
- 'Alleen reg.' is de laagste prioriteit
- 'Uit' geeft geen alarmactie
De relatie tussen prioriteit en actie is te zien in de onderstaande tabel.
3. Instellen alarmprioriteiten voor Zuiggroep
Instelling
HoogXXXX1
MediumXXX2
LaagXXX3
Alleen reg.X
Uit.
Zie ook alarmtekst
De eerste alarmen voor de zuiggroep worden hier getoond.
Verder naar beneden in dit scherm worden de prioriteiten voor de
compressorbeveiligingen ingesteld.
Reg.Selectie alarmrelaisNet-
GeenHoog
Laag tot
hoog
werk
AKM best.
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
4. Instellen alarmprioriteiten voor Condensor
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
Voor ons voorbeeld selecteren we de instellingen zoals in het scherm is
weergegeven.
De regelaar zal nu de geselecteerde functies en de gedenieerde in-en uitgangen met elkaar vergelijken. Het resultaat
is te zien in de volgende sectie waar de conguratie wordt
gecontroleerd.
Klik op het veld naast Conguratieslot
Selecteer AAN
De conguratie van de regelaar is nu vergrendeld. Voordat er dus
nu veranderingen kunnen worden gedaan in de conguratie van de
regelaar, zal de conguratie eerst ontgrendeld moeten worden.
Voor deze controle moet de conguratie vergrendeld zijn
(Pas als het conguratieslot is gesloten, worden alle instellingen voor de in-en uitgangen geactiveerd)
Er is een fout opgetreden als het volgende zichtbaar is:
De conguratie van de
digitale uitgangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 34.
Een 0-0 naast een gedenieerde functie.
Indien een instelling is terug gezet naar 0-0, moet
deze functie worden gecontroleerd.
Dit kan komen door het volgende:
• Er is een selectie van een module- en puntnummer gemaakt die niet bestaat.
• Het geselecteerde puntnummer op de bewuste
module is al in gebruik door iets anders.
De fout is te herstellen door het module- en puntnummer correct in te stellen.
Hiervoor moet eerst het conguratieslot ontgrendeld worden.
Druk op de '+' knop om naar de volgende
pagina te gaan.
4. Controleer conguratie van digitale
ingangen
Druk op de '+' knop om naar de volgende
pagina te gaan.
5. Controleer conguratie van analoge
uitgangen
De conguratie van de
digitale ingangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 34.
Een instelling heeft een rode achtergrond.
Indien een instelling een rode achtergrond heeft,
moet deze functie worden gecontroleerd.
Dit kan komen door het volgende:
• De in- of uitgang is ingesteld, maar de conguratie van de functie is dusdanig gewijzigd dat de
in- of uitgang niet meer nodig is.
Het probleem wordt opgelost door het module-
en puntnummer op 0-0 in te stellen.
Hiervoor moet eerst het conguratieslot ontgrendeld worden.
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
Voordat de regeling wordt gestart moeten eerste alle in- en uitgangen
worden gecontroleerd op de juiste aansluiting.
Voor deze controle moet de conguratie vergrendeld zijn
Door iedere uitgang handmatig te bedienen kan gecontroleerd worden
of de uitgang correct is aangesloten.
AUTODe uitgang wordt geregeld door de regelaar
HAND UITDe uitgang is geforceerd UIT
HAND AANDe uitgang is geforceerd AAN (handbediening)
4. Controleer digitale ingangen
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
Verbreek het beveiligingscircuit van compressor 1.
Controleer dat LED DI1 op uitbreidingsmodule uit gaat.
Controleer dat de waarde voor het beveiligingscircuit van compressor 1
veranderd naar AAN.
De overige digitale ingangen moet op dezelfde manier worden gecontroleerd.
Voordat de regeling wordt gestart, moet gecontroleerd worden of alle
instellingen correct.
Het overzichtsscherm toont nu 1 regel voor iedere algemene functie.
Door op het icoon te klikken wordt een aantal schermen getoond met
verschillende instellingen. Het zijn deze instellingen die gecontroleerd
moeten worden.
3. Doorloop alle schermen van de zuiggroep
Doorloop de schermen met de +- toetsen. Denk ook aan de
instellingen onderaan de pagina's die alleen door middel van
de 'scroll bar' te zien zijn.
4. Beveiligingsfuncties
De laatste pagina bevat de beveiligingsfuncties en herstarttijd.
Voordat de regeling wordt gestart, stellen we eerst het dag/nachtschema in voor de verschuiving van de zuigdruk.
In gevallen waar de regelaar in een netwerk is geïnstalleerd met een
systeemunit, kan deze instelling ook in de systeemunit worden gedaan
welke het dag/nachtsignaal vervolgens naar de regelaar stuurt.
Selecteer een weekdag en stel de tijd in voor de 'dag' periode.
Doe dit voor alle dagen.
Het complete schema voor de hele week wordt in het scherm getoond.
Draai de rechter adresschakelaar zo dat de pijl naar de 3 wijst.
De overige 2 adresschakelaar moeten beide naar de 0 wijzen.
2. Druk op de Service Pin
Druk op de 'Service Pin' en houdt deze ingedrukt tot de 'Service
Pin' LED gaat branden.
De regelaar moet communiceren met een netwerk. In dit netwerk kennen we adres 3 toe aan deze regelaar.
Dit adres mag maar door 1 regelaar binnen het netwerk worden
gebruikt.
Eisen aan de systeemunit
De systeemunit moet een gateway van het type AKA 245 zijn met softwareversie 6.14 of hoger of een AK-SM system manager.
3. Wacht op antwoord van de systeemunit
Afhankelijk van de grootte van het netwerk kan het tot 1 minuut duren tot de regelaar een antwoord krijgt of de regelaar is
geïnstalleerd in het netwerk.
Wanneer de regelaar in het netwerk is geïnstalleerd, zal de
Staus LED sneller gaan knipperen (twee maal per seconde). Dit
zal 10 minuten duren
4. Log opnieuw in met Service Tool
Als Service Tool met de regelaar was verbonden terwijl deze
werd geïnstalleerd in het netwerk, moet er opnieuw worden
ingelogd.
Als er geen antwoord komt van de systeemunit
Als de Status LED niet sneller gaat knipperen dan normaal, is de
regelaar niet in het netwerk geinstalleerd. Dit kan komen door het
volgende:
Het ingestelde adres is buiten het juiste bereik ingesteld
Adres 0 kan niet worden gebruikt.
Als de systeemunit een AKA243B is, kunnen alleen adressen 1 tot 10
worden gebruikt.
Het ingestelde adres wordt al door een andere regelaar in het netwerk gebruikt:
Het adres moet worden gewijzigd naar een ander (leeg) adres.
De bedrading is niet correct uitgevoerd
De afsluiting van het netwerk is niet correct uitgevoerd.
De eisen die worden gesteld aan de installatie van de datacommunicatie zijn beschreven in document ' Data communcation connections to
ADAP-KOOL® Refrigeration Controls” RC8AC
Druk op de blauwe knop met de compressor en condensor
linksonder in het scherm.
2. Ga naar de alarmlijst
Druk op de blauwe knop met de alarmbel onderin het scherm
3. Controleer de actieve alarmen
In ons geval hebben een groot aantal alarmen. Na het 'opschonen' zijn
alleen de relevante alarmen over.
4. Verwijder opgeheven alarmen uit alarmlijst
Druk op het kruis om alle opgeheven alarmen uit de alarmlijst
te verwijderen.
5. Controleer nogmaals de actieve alarmen
In ons geval blijft er 1 actief alarm over, omdat de regeling is gestopt.
Dit alarm zal actief blijven zolang de regeling niet wordt gestart. We zijn
nu klaar om de regeling te starten.
Let op ! Actieve alarmen worden automatisch opgeheven als de
hoofdschakelaar UIT is.
Als actieve alarmen verschijnen zodra de regeling wordt gestart, moet de
oorzaak hiervan worden gevonden en opgelost.
De AK-CH 650 kan tot 6 compressoren regelen met elk tot 3
capaciteitskleppen. Eén van de compressoren kan worden
uitgerust met frequentieregeling.
De berekening van de gewenste capaciteit vindt plaats op basis
van een PI regeling, maar de instelling hiervan is hetzelfde als voor
een neutrale zone regeling welke is verdeeld in 5 zones zoals te
zien is in de onderstaande schets.
Brinetemperatuur
De bandbreedte van de zones kan worden ingesteld met de
instellingen “+ Zone K”, “NZ K” en “- Zone K”.
Verder is het mogelijk om vertragingstijden in te stellen welke
gelijk zijn aan de Tn integratietijden voor de PI regeling zodra de
zuigdruk in de bewuste zone komt (zie bovenstaande schets).
Het instellen van een hogere waarde zal de PI regeling langzamer
maken in de bewuste zone en door het instellen van een lagere
waarde zal de regeling in de bewuste zone sneller worden.
De versterkingsfactor Kp is te verstellen in parameter 'KP Po'.
Binnen de neutrale zone mag de regelaar de capaciteit alleen
verhogen of verlagen door middel van frequentieregeling of het
schakelen van capaciteitskleppen.
Gewenste capaciteit
De uitlezing 'gewenste capaciteit' is een berekening door de
PI regeling en geeft de gewenste capaciteit weer. De mate van
verandering van de gewenste capaciteit wordt bepaald door de
zone waarin de druk zich bevindt en of deze druk stabiel is of
continue veranderd.
De 'I' functie van de PI regeling kijkt alleen naar het verschil tussen
setpoint en huidige druk en verhoogt of verlaagt naar aanleiding
daarvan de gewenste capaciteit. De 'P' functie kijkt alleen naar de
drukveranderingen in het systeem.
In de '+ Zone' en '++ Zone' zal de regelaar normaal gesproken
de gewenste capaciteit verhogen omdat de zuigdruk boven het
setpoint is, maar als de zuigdruk heel snel zakt is het ook mogelijk
dat de gewenste capaciteit daalt in deze zones.
In de '- Zone' en '-- Zone' zal de regelaar normaal gesproken
de gewenste capaciteit verlagen omdat de zuigdruk onder
het setpoint is, maar als de zuigdruk heel snel stijgt is het ook
mogelijk dat de gewenste capaciteit stijgt in deze zones.
Capaciteitsveranderingen
De regelaar schakelt stappen in en uit op basis van de volgende
basisregels:
Capaciteit verhogen:
De capaciteitsregeling zal een extra compressorstap inschakelen
zodra de gewenste capaciteit een dusdanige waarde heeft bereikt
die met het inschakelen van een stap behaald kan worden. Zie
onderstaande tekening – een compressorstap wordt ingeschakeld
zodra er 'ruimte' is voor deze stap onder de curve van de
gewenste capaciteit.
Capaciteit verlagen:
De capaciteitsregeling zal een compressorstap afschakelen zodra
de gewenste capaciteit een dusdanige waarde heeft bereikt
die met het afschakelen van een stap behaald kan worden. Zie
onderstaande tekening – een compressorstap wordt afgeschakeld
zodra er geen 'ruimte' meer is voor deze stap boven de curve van
de gewenste capaciteit.
In alle andere zones mag de regelaar ook de capaciteit verhogen
of verlagen door het in- of uitschakelen van compressoren.
De laatste compressor mag alleen stoppen als de druk zich in de
'- Zone' of '-- Zone' bevindt.
Bij opstart van het systeem zal de PI regeling pas beginnen met
regelen zodra het systeem stabiel is. Om dit te bewerkstelligen is
de capaciteit van het systeem gedurende een bepaalde periode
begrenst tot de eerste capaciteitsstap (parameter 'Runtime rst
step')
Voorbeeld:
4 gelijke compressoren – de capaciteitscurve ziet er als volgt uit
Uitschakelen van de laatste compressorstap:
Normaal zal de laatste compressorstap alleen uitschakelen als de
gewenste capaciteit 0% is en de zuigdruk in de – zone of – zone is.
Referentie voor compressor regeling
Regelsensor
De regelsensor kan worden ingesteld op P0 of S4.
Als de regelsensor op S4 wordt ingesteld, zal het signaal van de
P0-sensor worden gebruikt voor bewaking van de vorstbeveiliging (lagedrukveiligheid).
Het S3-signaal wordt alleen voor bewaking gebruikt.
De referentie voor de regeling kan op 2 manieren worden
gedenieerd:
Of
Ref = instelling + P0 optimalisatie+ nachtverstelling
of
Ref = instelling + nachtverstelling + externe referentie + S3 oset
instelling
Een basiswaarde voor de brinetemperatuur wordt ingesteld.
P0-optimalisatie
De functie versteld de referentie zodat de installatie niet
op een onnodig lage brine temperatuur werkt. De functie werkt
samen met de meubel/celregelaars en de systeemunit (System
Manager of Gateway). De systeemunit verkrijgt informatie van de
meubel/celregelaars en past de brine temperatuur aan voor een
optimale energieprestatie. De functie wordt beschreven in de
handleiding van de systeemunit.
Met deze functie is eenvoudig het meest kritische object te herkennen en kan ook de actuele verschuiving van de brine temperatuur worden uitlezen.
Nachtverstelling
De functie wordt gebruikt voor de zuigdrukreferentie tijdens
nachtbedrijf als een energiebesparende functie.
De ingestelde zuigdruk kan tot 25 K worden versteld in positieve
of negatieve richting. Voor een hogere temperatuur in de nachtstand moet de waarde in positieve richting worden versteld.
De nachtstandfunktie kan op drie manieren geactiveerd worden:
- Signaal op een ingang
- Van de ‘master control’ functie in de gateway of Systeem Manager
- Intern tijdschema
De nachtverstelling mag niet worden gebruikt tegelijk met
de P0-optimalisatie regeling. Deze regeling vind zelf de hoogst
toegestane zuigdruk.
Deze functie kan worden gebruikt, als er een korte verandering in
de temperatuur van de brine (bv. maximaal 15 minuten) nodig is.
In dit geval kan de P0-optimalisatie de wijziging niet compenseren.
Referentieverschuiving met een 0-10 V signaal
Als een spanningssignaal wordt aangesloten op de regelaar kan
daarmee de regelreferentie worden verschoven. In de instellingen moet gedenieerd worden hoe groot de verschuiving bij het
maximale signaal (10V).
S3 verschuiving
Met deze functie is het mogelijk om de referentie te verschuiven,
gebaseerd op een gemeten S3 temperatuur.
De sensor kan, bijvoorbeeld, worden geplaatst in de brine retourtemperatuur of in de winkel. Dit zorgt ervoor dat een referentie
wordt verkregen die is aangepast aan de huidige belasting. In
geval van een S3 fout zal de bijdrage aan de referentie van de S3
worden weggelaten.
De verschuiving wordt op de volgende wijze berekend:
S3 verschuiving = K1 (S3 temp. – TrefS3Oset)
waarbij K1 een vermenigvuldigingsfactor is en TrefS3Oset de S3
temperatuur waarbij geen verschuiving plaatsvindt.
Bijvoorbeeld:
- De referentietemperatuur van de brine wordt verschoven op
basis van de winkeltemperatuur
- Bij 18°C vind geen verschuiving plaats, dus S3 ref = 18
- Bij iedere toename van 1°C van de winkeltemperatuur, moet een
verlaging van 0,5K plaats vinden, dus K1 = -0,5
- De bijdrage aan de referentie wordt nu: -0,5 x ("S3 temp" – 18)
Begrenzing van de referentie
Om de installatie te beschermen tegen te hoge of te lage zuigdruk, moet de begrenzing van de verschuiving worden
ingesteld.
P0 ref
Max.
Min.
Handmatig schakelen van de compressorcapaciteit
Het is mogelijk om de compressorcapaciteit handmatig te
schakelen waarbij de normale regeling en de beveiligingsfuncties
genegeerd worden.
Afhankelijk van de geselecteerde manier van handbediening zijn
de veiligheidsfuncties niet actief.
Handbediening via percentage van totale capaciteit
De regeling wordt in handbediening gezet en de gewenste
capaciteit wordt ingesteld als een percentage van het totaal.
Handbediening via softwarematige bediening van de uitgangen
De individuele uitgangen kunnen in de software handmatig aan
of uit gezet worden. De regeling negeert dit, maar zal een alarm
genereren dat een uitgang handmatig bedient is.
Handbediening via bediening van handschakelaars
Als de handbediening wordt uitgevoerd via de handschakelaars
aan de voorkant van een uitbreidingsmodule, wordt dit niet door
de regeling geregistreerd en wordt geen alarm gegenereerd.
De regelaar blijft werken en zal de overige uitgangen blijven
schakelen.
Extra koeling
Wanneer de brine-temperatuur meer toeneemt dan gewenst, dan
kan een functie worden geselecteerd welke een relais activeert.
De functie wordt geactiveerd wanneer de ingestelde waarde
wordt overschreden en de bijbehorende vertragingstijd is verstreken.
De temperatuurwaarde wordt ingesteld als een maximum waarde
die hoger is dan de referentie (bijv. 4K boven de referentie).
Er zijn twee vertragingstijden. Eén wordt geactiveerd onder normale regeling en de andere is langer en wordt alleen geactiveerd
tijdens de afkoelfases — tijdens opstarten — na ontdooiing.
De capaciteitsverdeling kan op de volgende 3 manieren werken.
Schakelmethode – Sequentieel
De compressoren worden in- en uitgeschakeld volgens het 'First
in – last out' principe, dus volgens de volgorde die is gedenieerd
bij het instellen van de regelaar.
Eventueel aanwezige frequentie geregelde compressoren worden
gebruikt om de 'gaten' in de capaciteit op te vullen.
Timerbeperkingen
Indien een compressor niet mag starten vanwege een
herstarttimer, zal deze stap niet door een andere compressor
vervangen, maar er zal gewacht worden tot de timer is verlopen.
Veiligheidsuitschakeling
Indien een compressor niet kan starten vanwege een
veiligheidsuitschakeling, wordt deze compressor uitgesloten door
de regeling en onmiddellijk vervangen door de volgende stap in
de regeling.
Schakelmethode - Cyclisch
Dit principe wordt gebruikt als alle compressoren van hetzelfde
type en formaat zijn.
De compressoren worden in- en uitgeschakeld op basis van het
'First in – First out' principe (FIFO) om zodoende de draaitijden tussen de compressoren te egaliseren.
Frequentie geregelde compressoren worden altijd als eerste ingeschakeld en de variabele capiciteit wordt gebruikt om de 'gaten'
tussen de opvolgende stappen op te vullen.
Timerbeperkingen en veiligheidsuitschakeling
Indien een compressor niet mag starten vanwege een herstarttimer of een veiligheidsuitschakeling, zal deze stap vervangen
worden door een andere compressor.
Draaitijdegalisatie
Draaitijdegalisatie wordt alleen uitgevoerd tussen compressoren
van hetzelfde type en dezelfde totale capaciteit.
- Bij het starten van een compressor zal de compressor met het
minste aantal bedrijfsuren als eerste worden gestart.
- Bij het stoppen wordt de compressor met het hoogste aantal
bedrijfsuren als eerste gestopt.
- Bij compressoren met capaciteitskleppen zal de
draaitijdegalisatie alleen worden uitgevoerd tussen de
'hoofdstap' van de compressoren.
Schakelmethode – Best passend methode
Dit principe wordt gebruikt bij compressoren van verschillende
grootte.
De regelaar zal de compressoren zodanig in- en uitschakelen dat
altijd de kleinst mogelijke capaciteitsstap wordt gemaakt.
Frequentie geregelde compressoren worden altijd als eerste ingeschakeld en de variabele capiciteit wordt gebruikt om de 'gaten'
tussen de opvolgende stappen op te vullen.
Type compressorsets – compressorcombinaties
De regelaar kan tot 6 compressoren aansturen van verschillende
types:
- Een frequentie geregelde compressor met of zonder
capaciteitskleppen
- Capaciteit geregelde compressoren met maximaal 3
capaciteitskleppen
- Compressoren zonder capaciteitskleppen
Het onderstaande overzicht geeft aan welke compressorcombinaties de regelaar kan aansturen. Het overzicht geeft ook aan welke
schakelmethode kan worden toegepast voor de diverse compressorcombinaties.
CombinatieOmschrijvingSchakel-
*1) Voor een cyclisch schakelpatroon moeten de enkele compressoren van dezelfde
grootte zijn.
*2) Voor compressoren met capaciteitskleppen wordt aangenomen dat de compres-
soren van dezelfde grootte zijn, hetzelfde aantal capaciteitskleppen hebben
(max. 3) en dat ze dezelfde grootte hoofdstap hebben. Indien compressoren met
capaciteitskleppen worden gecombineerd met enkele compressoren, moeten alle
compressoren van dezelfde grootte zijn.
*3) Frequentie geregelde compressoren mogen een andere grootte zijn dan de
opvolgende compressoren.
*4) Indien twee frequentie geregelde compressoren worden gebruikt, moeten ze
hetzelfde frequentiebereik hebben.
Voor een cyclisch schakelpatroon moeten de twee frequentie geregelde compres-
soren van dezelfde grootte zijn en de opvolgende enkele compressoren moeten
ook dezelfde grootte zijn.
Enkele compressoren. *1xxx
1 compressor met een capaciteitsklep gecombineerd met
enkele compressoren. *2
2 compressoren met capaciteitskleppen gecombineerd
met enkele compressoren. *2
Alle compressoren hebben
capaciteitskleppen. *2
Een frequentie geregelde
compressor gecombineerd met
enkele compressoren. *1 en *3
Een frequentie geregelde
compressor gecombineerd met
meerdere compressoren met
capaciteitskleppen. *2 en *3
Twee frequentie geregelde
compressoren gecombineerd
met enkele compressoren. *4
methode
Sequentieel
Cyclisch
xx
xx
xx
xxx
xx
xxx
Best passend
Timerbeperkingen en veiligheidsuitschakeling
Indien een compressor niet mag starten vanwege een herstarttimer of een veiligheidsuitschakeling, zal deze stap vervangen
worden door een andere compressor.
Minimale capaciteitsverandering
Om te voorkomen dat de regelaar een nieuwe compressorcombinatie selecteerd (in- of uitschakeling van compressoren)
vanwege een kleine verandering in de gewenste capaciteit, is het
mogelijk om een minimale capaciteitsverandering in te stellen in
de gewenste capaciteit voordat de regelaar een compressorstap
schakeld.
In appendix A is een meer gedetailleerde omschrijving van de
schakelmethoden te vinden voor de verschillende compressortoepassingen met voorbeelden.
De volgende sectie beschrijft een aantal algemene regels aangaande capaciteit geregelde compressoren, frequentie geregelde
compressoren en ook twee frequentie geregelde compressoren.
Capaciteit geregelde compressoren met capaciteitskleppen
'Mode cap. klep' bepaald hoe de capaciteitsverdeling is bij deze
compressoren.
Mode cap. klep. = 1
Hierbij staat de regelaar toe dat slechts bij 1 compressor tegelijkertijd stappen afgeschakeld mogen zijn. Het voordeel van deze
instelling is dat er niet wordt gewerkt met meerdere compressoren welke gedeeltelijk zijn afgeschakeld, wat niet energetisch
eciënt is.
Voorbeeld:
Twee capaciteit geregelde compressoren van 20Kw, elk met twee
capaciteitskleppen, cyclisch schakelpatroon.
• Bij afnemende capaciteit zal bij de compressor met het meeste
aantal draaiuren als eerste stappen worden afgeschakeld (C1).
• Wanneer C1 volledig is uitgeschakeld, worden er pas stappen
afgeschakeld bij compressor C2.
Mode cap. klep. = 2
Hier staat de regelaar toe dat beide compressoren gedeeltelijk
afgeschakeld mogen zijn bij afnemende capaciteit.
Het voordeel van deze instelling is dat het aantal compressor
start/stops wordt verminderd.
Voorbeeld:
Twee capaciteit geregelde compressoren van 20Kw, elk met twee
capaciteitskleppen, cyclisch schakelpatroon.
• Bij afnemende capaciteit zal bij de compressor met het meeste
aantal draaiuren als eerste stappen worden afgeschakeld (C1).
• Wanneer bij C1 alle capaciteitskleppen zijn afgeschakeld, zal bij
compressor C2 eerst een stap worden afgeschakeld voordat
compressor C1 helemaal wordt uitgeschakeld.
De regelaar kan een frequentieregelaar aansturen op de eerste
compressor in verschillende compressorcombinaties. Het
variabele deel van de frequentie geregelde compressor wordt
gebruikt om de capaciteitsgaten van de volgende compressoren
op te vullen.
Algemene regeling:
Één van de compressoren kan worden aangesloten op een frequentieregelaar van bijvoorbeeld het type AKD.
Een uitgang van de AK-PC is verbonden met de AAN/UIT ingang
van de frequentieregelaar (vrijgave) en de analoge uitgang (AO)
van de AK-PC is verbonden met de analoge ingang van de frequentieregelaar.
Het AAN/UIT signaal zal de frequentieregelaar starten (vrijgeven)
en het analoge signaal bepaald de frequentie.
De frequentie geregelde stap bestaat uit een vaste en een variabele capaciteit. De vaste capaciteit is de capaciteit die wordt
ingeschakeld op het moment dat de frequentieregelaar start
en de variabele capaciteit ligt tussen de minimale en maximale
frequentie. Om de beste regeling te verkrijgen, moet de variabele
capaciteit groter zijn dan de daarop volgende stappen. Als er veel
(korte) variaties zijn in de benodigde capaciteit van een installatie
zal de ‘vraag’naar variabele capaiteit groot zijn.
Regeling – capaciteit opschakelen
Als de gewenste capaciteit groter wordt dan de maximale
frequentie van de frequentie geregelde compressor, zal een
volgende compressorstap worden geschakeld. Op datzelfde
moment wordt de frequentie zo verlaagd dat de gemaakte
capaciteitsstap zo klein mogelijk is. Op deze manier wordt een
'traploze' overgang verkregen zonder capaciteitsgaten (zie
schets).
Regeling – capaciteit afschakelen
Als de gewenste capaciteit lager wordt dan de minimale
frequentie, zal een eventueel erop volgende compressorstap
worden afgeschakeld. Op datzelfde moment wordt de frequentie
van de eerste compressor verhoogd zodat de gemaakte
capaciteitsstap zo klein mogelijk is.
Uitschakelen
De frequentie geregelde compressor zal worden uitgeschakeld
zodra de minimale frequentie is bereikt en de gewenste capaciteit
is gedaald tot 1%.
Zo wordt de stap geschakeld:
Opschakelen
De frequentie geregelde compressor zal altijd als eerste starten
en als laatste stoppen. De frequentieregelaar zal gestart worden
zodra de gewenste capaciteit overeenkomt met de startsnelheid
(frequentie) van de frequentie geregelde compressor (de
relaisuitgang op de regelaar wordt geschakeld en de analoge
uitgang zal een voltage gaan uitsturen).
Na het schakelen van deze stap zal de regelaar bepalen of nog
meer capaciteit gewenst is.
De startsnelheid (Start speed) moet zo worden ingesteld dat bij
opstart een snelle smering van de compressor wordt verkregen.
Deze waarde moet hoger zijn dan de minimale snelheid
(frequentie).
Anti-pendeltimer voor frequentie geregelde compressor
Als de frequentie geregelde compressor niet mag starten
vanwege een anti-pendeltimer, zal geen andere compressor
worden gestart. De frequentie geregelde compressor zal starten
zodra de anti-pendeltimer is verlopen.
Veiligheidsuitschakeling voor frequentie geregelde compressor
Als de frequentie geregelde compressor is uitgeschakeld vanwege
een veiligheidsuitschakeling (ingang), mogen de erop volgende
compressoren starten. Zodra de frequentie geregelde compressor
weer mag starten, zal deze bij de eerstvolgende capaciteitsstap
worden ingeschakeld.
Zoals gezegd moet het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor groter zijn dan de capaciteit van de erop
volgende compressoren, zodat er geen capaciteitsgaten ontstaan.
Om te laten zien hoe de regeling reageert bij verschillende
compressorcombinaties, zijn hieronder een aantal voorbeelden
weergegeven:
a) Variabel deel groter dan de erop volgende
compressorstappen:
Wanneer de capaciteit van het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor groter is dan die van de erop volgende
compressoren, zijn er geen 'gaten' in de capaciteitscurve.
Voorbeeld:
1 frequentie geregelde compressor met een nominale capaciteit
Aangezien het variabele deel van de frequentie geregelde
compressor groter is dan de erop volgende compressoren, heeft
de capaciteitscurve geen gaten.
1) De frequentie geregelde compressor zal gestart worden zodra
de gewenste capaciteit de startcapaciteit (frequentie) heeft
bereikt.
2) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de maximale snelheid wordt bereikt bij 18 kW.
3) De niet geregelde compressor C2 van 10 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 8 kW (40Hz).
4) De frequentie geregelde compressor C1 zal de snelheid
verhogen tot de totale capaciteit van 28 kW bereikt wordt
5) De niet geregelde compressor C3 van 10 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 8 kW (40Hz).
6) De frequentie geregelde compressor C1 zal de snelheid
verhogen tot de totale capaciteit van 38 kW bereikt wordt.
7) Bij het verlagen van de capaciteit zullen de niet geregelde
compressoren afschakelen zodra compressor C1 de minimale
snelheid heeft bereikt.
De capaciteitscurve ziet er als volgt uit:
Aangezien het variabele deel van de frequentie geregelde
compressor kleiner is dan de erop volgende compressoren, vallen
er gaten in de capaciteitscurve.
1) De frequentie geregelde compressor zal gestart worden zodra
de gewenste capaciteit de startcapaciteit (frequentie) heeft
bereikt.
2) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de maximale snelheid wordt bereikt bij 20 kW.
3) De frequentie geregelde compressor zal op maximale snelheid
blijven draaien tot de gewenste capaciteit 30 kW heeft bereikt.
4) De niet geregelde compressor C2 van 20 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 10 kW (25Hz). Totale capaciteit = 30 kW.
5) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de totale capaciteit van 40 kW bereikt wordt.
6) De frequentie geregelde compressor zal op maximale snelheid
blijven draaien tot de gewenste capaciteit 50 kW heeft bereikt.
7) De niet geregelde compressor C3 van 20 kW wordt geschakeld
en de snelheid van C1 wordt verlaagd zodat de capaciteit
overeenkomt met 10 kW (25Hz). Totale capaciteit = 50 kW.
8) De frequentie geregelde compressor zal de snelheid verhogen
tot de totale capaciteit van 60 kW bereikt wordt.
9) Bij het verlagen van de capaciteit zullen de niet geregelde
compressoren afschakelen zodra compressor C1 de minimale
snelheid heeft bereikt.
b) Variabel deel kleiner dan de erop volgende
compressorstappen:
Wanneer de capaciteit van het variabele deel van de frequentie
geregelde compressor kleiner is dan die van de erop volgende
compressoren, vallen er 'gaten' in de capaciteitscurve.
Voorbeeld:
1 frequentie geregelde compressor met een nominale capaciteit
van 20kW bij 50Hz – bereik frequentie: 25 – 50 Hz
2 niet geregelde compressoren van 20kW
Vaste capaciteit = 25 Hz / 50 Hz x 20 kW = 10 kW
Variabele capaciteit = 25 Hz / 50 Hz x 20 kW = 10 kW
De regelaar is in staat om twee frequentie geregelde compressoren van dezelfde of verschillende grootte aan te sturen. De
compressoren kunnen worden gecombineerd met enkele compressoren van dezelfde of verschillende grootte, afhankelijk van
de geselecteerde schakelmethode.
Algemeen aangaande regeling:
Over het algemeen is de regeling voor twee frequentie geregelde
compressor hetzelfde als voor 1. Het voordeel van twee frequentie
geregelde compressoren is de zeer lage capaciteit die bereikt kan
worden wat een voordeel is tijdens perioden van lage belasting.
Tegelijkertijd zorgt het voor een zeer groot variable regelgebied.
Analoge uitgang
Compressor 1 en 2 hebben allebei hun eigen relaisuitgang om
de afzonderlijke frequentieregelaars te stoppen en/of te starten.
Beide frequentieregelaars gebruiken hetzelfde analoge uitgangssignaal AO welke is aangesloten op de analoge ingangen van de
frequentieregelaars. De relaisuitgangen starten en stoppen de
frequentieregelaar en het analoge signaal bepaald de snelheid.
Voorwaarde voor het gebruik van deze regeling is dat beide compressoren hetzelfde frequentiebereik hebben.
De frequentie geregelde compressoren starten altijd als eerste en
stoppen als laatste.
Inschakelen
De eerste frequentie geregelde compressor zal gestart worden
zodra de gewenste capaciteit gelijk is aan de 'Startsnelheid' (de
relaisuitgang wordt geschakeld en de analoge uitgang levert een
spanning die met deze snelheid overeenkomt). De frequentieregelaar zal de frequentie nu naar de 'Startsnelheid' brengen.
De eerste capaciteitsstap is nu ingeschakeld en de regelaar zal nu
de gewenste capaciteit bepalen.
De startsnelheid moet altijd op een zodanig hoge waarde staan
zodat altijd een goede smering van de compressor wordt bereikt
bij opstart. Bij een cyclisch schakelpatroon zal de volgende
frequentie geregelde compressor worden ingeschakeld wanneer
de eerste compressor op de maximale snelheid draait en de gewenste capaciteit een waarde heeft bereikt waarbij de volgende
frequentie geregelde compressor op 'startsnelheid' kan starten.
De compressoren draaien nu 'parallel'. De volgende enkele compressoren zullen worden ingeschakeld op basis van het geselecteerde schakelpatroon.
Regeling – afnemende capaciteit
De frequentie geregelde compressoren blijven altijd als laatste
draaien.
Wanneer de gewenste capaciteit tijdens cyclisch bedrijf lager
wordt dan de 'Minimale snelheid' voor beide compressoren,
zal de frequentie geregelde compressor met het meeste aantal
draaiuren worden uitgeschakeld. Tegelijkertijd zal de snelheid van
de laatste frequentie geregelde compressor worden opgevoerd
naar het niveau dat overeenkomt met de capaciteit van de zojuist
uitgeschakelde stap.
Uitschakelen
De laatste frequentie geregelde compressor zal worden uitgeschakeld wanneer de compressor de minimale snelheid heeft bereikt
en de gewenste capaciteit lager dan 1% is (zie ook pump-down
functie op pagina 75)
Timerbeperkingen en beveiligingsuitschakeling
Timerlimieten en veiligheidsuitschakelingen voor frequentie geregelde compressoren worden behandeld volgens de algemene
regels die gelden voor individuele schakelpatronen (zie sectie
'Methoden capaciteitsverdeling')
Onderstaand vind u korte omschrijvingen en voorbeelden voor
de regeling van twee frequentie geregelde compressoren voor de
verschillende schakelpatronen. Voor een meer gedetailleerde beschrijving, raadpleeg de appendix aan het eind van het hoofdstuk.
Sequentiële regeling
Gedurende sequentieel bedrijf zal de eerste frequentie geregelde
compressor altijd als eerste starten. De volgende frequentie geregelde compressor zal worden ingeschakeld wanneer de eerste
compressor op de maximale snelheid draait en de gewenste
capaciteit een waarde heeft bereikt waarbij de volgende frequentie geregelde compressor op 'startsnelheid' kan inschakelen. De
compressoren draaien nu 'parallel'. De volgende enkele compressoren worden in- en uitgeschakeld op basis van het 'First in, Last
out' principe.
Voorbeeld:
- Twee frequentie geregelde compressoren met een nominale
capaciteit van 20kW en een frequentiebereik van 25-60 Hz.
Cyclische regeling
Bij een cyclische regeling moeten beide frequentie geregelde
compressoren van dezelfde grootte zijn. De draaitijden worden
geëgaliseerd tussen de compressoren volgens het 'First in – First
out' principe. De compressor met het minste aantal draaiuren
wordt als eerste ingeschakeld. De volgende frequentie geregelde
compressor zal worden ingeschakeld wanneer de eerste compressor op de maximale snelheid draait en de gewenste capaciteit een
waarde heeft bereikt waarbij de volgende frequentie geregelde
compressor op 'startsnelheid' kan inschakelen. De compressoren
draaien nu 'parallel'. De volgende enkele compressoren worden
in- en uitgeschakeld op basis van het 'First in - First out' principe.
Voorbeeld:
- Twee frequentie geregelde compressoren met een nominale
capaciteit van 20kW en een frequentiebereik van 25-60 Hz.
- Twee enkele compressoren, elk 20kW.
Compressor timers
Tijdvertragingen voor in- en uitschakelen
Om de compressor te beschermen tegen te veel starten en stoppen kunnen er drie tijdvertragingen ingesteld worden.
- Een minimale tijd die verstreken moet zijn tussen twee compressorstarts (antipendel).
- Een minimale aan-tijd van de compressor, voordat deze weer
uitgeschakeld mag worden.
- Een minimale UIT tijd, voordat deze weer ingeschakeld mag
worden.
Deze tijdvertragingen worden niet gebruikt bij in- en afschakelen
van capaciteitskleppen.
Urenteller
De bedrijfsuren van de compressoren worden geregistreerd, de
volgende waarden kunnen worden uitgelezen;
- Bedrijfsuren van voorlaatste 24 uur
- Totaal aantal bedrijfsuren van de compressor
Teller voor het inschakelingen
Het aantal inschakelingen van de uitgangen wordt geregistreerd,
de volgende waarden kunnen worden uitgelezen;
- Aantal inschakelingen van de voorlaatste 24 uur
- Totaal inschakelingen van de uitgang
Load shedding
In sommige gevallen kan het wenselijk zijn om de ingeschakelde compressorcapaciteit gedurende een bepaalde periode te
begrenzen om zodoende het opgenomen elektrisch vermogen te
beperken.
Best passend
Bij een 'Best passend' schakelmethode, kunnen de frequentie geregelde compressoren van een verschillende grootte zijn. De compressoren worden zodanig geschakeld dat altijd de kleinst mogelijke capaciteitverandering wordt bereikt. De kleinste compressor
zal als eerste worden gestart, daarna zal deze compressor worden
uitgeschakeld en zal de tweede compressor worden ingeschakeld.
Uiteindelijk zullen beide compressoren ingeschakeld zijn en parallel draaien. De volgende enkele compressoren worden ook altijd
volgens de 'best passend' methode worden geschakeld.
Voorbeeld:
- Twee frequentie geregelde compressoren met een nominale
capaciteit van respectievelijk 10kW en 20kW
- Frequentiebereik van 25-60Hz
- Twee enkele compressoren van respectievelijk 20kW en 40kW
Hiervoor kunnen desgewenst 1 of 2 digitale ingangen worden
gebruikt.
Aan iedere digitale ingang kan een grenswaarde worden gekoppeld zodat het begrenzen van de maximaal in te schakelen
compressorcapaciteit desgewenst in twee stappen kan worden
uitgevoerd.
Zodra een digitale ingang wordt geactiveerd, wordt de compressorcapaciteit begrensd tot de ingestelde limiet. Als op dat
moment de ingeschakelde compressorcapaciteit hoger is dan
deze waarde, zal zoveel capaciteit worden afgeschakeld totdat de
ingeschakelde capaciteit gelijk aan of onder de ingestelde limiet
is.
Wanneer beide digitale ingangen actief zijn, zal de laagste grenswaarde van toepassing zijn.
Opheen load shedding
Om te voorkomen dat de load shedding leid tot temperatuurproblemen, kan de load shedding worden opgeheven.
Voor het opheen van de load sheddingfunctie moet een grenswaarde voor de zuigdruk worden ingesteld en een vertragingstijd
voor beide digitale ingangen.
Als de zuigdruk tijdens de load shedding boven de ingestelde
limiet komt en de vertragingstijden van de twee digitale ingangen
verstrijken, zal de load sheddingfunctie worden opgeheven en zal
de compressorcapaciteit toenemen zodat de zuigdruk weer op de
normale referentie komt. De load sheddingfunctie kan dan weer
geactiveerd worden.
Vloeistonspuiting in de zuigleiding
Alarm:
Zodra een digitale ingang voor de load shedding wordt geactiveerd, is de normale regeling niet meer actief en zal een alarm
worden gegenereerd. Dit alarm kan desgewenst worden onderdrukt.
Inspuiting in de warmtewisselaar
De regelaar kan een start/stop signaal leveren voor de vloeistonspuiting in de warmtewisselaar.
De functie kan op de volgende manieren met de compressorregeling gesynchroniseerd worden:
• Vloeistonspuiting loopt synchroon met de compressor start/
stop
Hier zal de vloeistonspuiting starten wanneer de eerste compressor start en zal de inspuiting stoppen als de laatste compressor stopt.
• Pump down op laatste compressor
Hier zal de vloeistonspuiting starten wanneer de eerste compressor start.
Wanneer de gewenste capaciteit naar 0% gaat, zal de vloeistonspuiting stoppen, maar de laatste compressor blijft draaien
totdat de zuigdruk de pump-down waarde heeft bereikt, waarna
ook de laatste compressor stopt.
Inspuit. di. Sd
Inspuit. start Sd
Inspuit. di. SH
Inspuit. start SH
De persgastemperatuur kan laag worden gehouden door middel
van vloeistonspuiting in de zuigleiding.
De inspuiting wordt bewerkstelligd door een thermosstatisch expansieventiel in serie met een magneetklep welke op de regelaar
is aangesloten.
De regeling kan op twee manieren geschieden:
1. De vloeistonspuiting wordt volledig geregeld op basis van de
oververhitting in de zuigleiding. Twee waarden worden hiervoor ingesteld - een startwaarde en een dierentie waarop de
inspuiting wordt gestopt.
2. De vloeistonspuiting wordt zowel door de oververhitting
geregeld (zie boven) als door de persgastemperatuur Sd. Vier
waarden worden hiervoor ingesteld - twee als boven vermeld
en twee voor de Sd functie, een startwaarde en een dierentie.
De inspuiting wordt gestart zodra beide startwaarden worden
overschreden en wordt gestopt als één van de twee functies
uitschakeld.
Tijdvertraging
Een tijdvertraging kan worden ingesteld zodat de inspuiting
wordt vertraagd tijdens het opstarten.
De regelaar kan een centrale ontdooiing regelen op het hele
koude brine circuit.
Wanneer een ontdooiing wordt gestart, stoppen de compressoren
(optioneel) en de pompen blijven de koude brine circuleren. De
ontdooiing kan gestopt worden op tijd of bij een bepaalde ingestelde brine temperatuur.
Nadat de ontdooiing is gestopt, is het mogelijk om een afdruiptijd
in te stellen voordat de compressoren herstarten.
Er is de mogelijkheid om de ontdooifunctie een uitgang te laten
schakelen voor de activering van eventuele externe automatische
regelingen.
Ontdooistart
De ontdooiing kan op diverse manieren worden gestart
- Handmatige ontdooiing
Na activering, gaat de instelling automatisch terug naar UIT als
de ontdooiing is beëindigd.
- Extern contactsignaal
Ontdooistart wordt uitgevoerd met een signaal op een DI
ingang.
Het signaal moet een pulssignaal zijn van tenminste 3 seconden.
Ontdooiing start wanneer het signaal van UIT naar AAN wijzigt.
- Intern schema
Ontdooiing wordt gestart op basis van een in de regelaar ingesteld wekelijks schema.
De tijden zijn gerelateerd aan de klokfunctie van de regelaar. Tot
8 ontdooiing per dag kunnen worden ingesteld.
- Netwerksignaal
Ontdooiing kan worden gestart via een signaal van het netwerk
(System manager of gateway)
Start na ontdooiing
Na de ontdooiing kan een afdruiptijd worden ingesteld, zodat
eventuele waterdruppels van de verdamper kunnen druipen voor
de koeling weer start.
Ontdooiuitgang
Het is mogelijk om een ontdooiuitgang te deniëren om een
externe automatische regeling aan te sturen. Deze uitgang
zal tijdens de ontdooiing geactiveerd zijn, maar zal gedeactiveerd worden tijdens een eventuele afdruiptijd.
Compressoren
Het is mogelijk om te deniëren of de normale capaciteitsregeling voor de compressoren tijdens de ontdooiing actief
moet zijn of niet.
Pompen
De pompregeling is tijdens de ontdooiing altijd actief.
Status
Het is mogelijk om de volgende statuswaarden voor de ontdooiing te zien:
- Ontdooistatus (AAN/UIT)
- Huidige temperatuur ontdooisensor
- Huidige ontdooitijd of duur laatste ontdooiing
- Gemiddelde ontdooitijd laatste 10 ontdooiingen
Ontdooistop
De ontdooiing kan op de volgende manieren worden gestopt:
Stop op temperatuur met tijd als beveiliging
Hier wordt de temperatuur van de koude brine gemeten. Zodra
deze temperatuur gelijk is aan de ingestelde stoptemperatuur,
wordt de ontdooiing beëindigd.
De ontdooisensor kan de S3 of S4 sensor zijn.
Als de ontdooitijd de ingestelde maximale ontdooitijd overschrijdt, wordt de ontdooiing beëindigd. Ook als de gewenste
ontdooistoptemperatuur nog niet is bereikt. Als de ontdooiing op
deze manier wordt beëindigd, zal hiervan een alarm worden verstuurd. Dit alarm wordt automatisch na 5 minuten aangenomen.
Stop op tijd
Hier wordt een permanente ontdooitijd ingesteld. Als deze tijd is
verstreken, wordt de ontdooiing beëindigd.
Handmatige stop
Een in gang zijnde ontdooiing kan worden gestopt door de 'Stop
ontdooiing' functie te activeren.
De regelaar bewaakt het beveiligingscircuit van iedere compressor. Het signaal van het beveiligingscircuit wordt aangesloten op
een ingang.
(Het beveiligingscircuit moet de compressor uitschakelen zonder
tussenkomst van de regelaar)
Als het beveiligingscircuit wordt onderbroken, zal de regelaar alle
uitgangen van de betreende compressor uitschakelen en een
alarm geven. De andere compressoren blijven normaal in bedrijf.
Algemeenbeveiligingscircuit
Indien er een lage druk pressostaat wordt
gebruikt in het beveiligingscircuit, moet
deze geplaatst worden aan het einde van
het circuit. Er is een risico dat de regeling
geblokkeerd raakt en niet meer automatisch
opstart. Zie onderstaand voorbeeld
Als een alarm nodig is welke ook de lage
druk pressostaat bewaakt, kan een 'algemeen alarm' worden gedenieerd (dit alarm
beïnvloedt de regeling niet)
Zie sectie 'Algemene functies'.
Uitgebreid beveiligingscircuit
In plaats van een algemeen beveiligingscircuit, kan de bewakingsfunctie worden
uitgebreid. Op deze manier kunnen concrete alarmen worden gegeven, die precies aangeven wat het probleem is. De volgorde van de beveiligingen moeten
op de volgende manier worden aangesloten. Het is niet noodzakelijk dat alle
beveiligingen gebruikt te worden.
Oliedruk
Overstroom
Motortemperatuur
Tijdvertraging met veiligheidsuitschakeling:
In combinatie met de veiligheidsuitschakeling van een
compressor kunnen twee tijdvertragingen worden gedenieerd:
Uitschakelvertraging: vertragingstijd van alarmsignaal van de
veiligheidsuitschakeling totdat de compressor uitschakeld (LET
OP, deze tijd is van toepassing op alle ingangen met betrekking
tot deze compressor).
Herstarttijd: de minimale tijd dat een compressor storingsvrij
moet zijn voordat deze weer gestart mag worden.
Bewaking van de oververhitting
Dit is een bewakingsfunctie gebaseerd op de metingen van de
zuigdruk Po en de zuiggastemperatuur Ss. Als de oververhitting
lager of hoger is dan de ingestelde alarmgrenzen, wordt er na een
bepaalde tijd een alarm gegeven.
Bewaking van de persgastemperatuur (Sd)
Deze functie schakelt stapsgewijs compressorstappen uit zodra de
persgastemperatuur boven een bepaalde grens komt. De alarmgrens kan gedenieerd worden in een bereik van 0 tot 195°C.
De functie start als de persgastemperatuur 10 K onder de
ingestelde alarmgrens ligt. Op dat moment wordt de gehele
condensorcapaciteit ingeschakeld en tegelijkertijd wordt 33%
compressorcapaciteit uitgeschakeld (minimaal 1 stap). Deze
procedure wordt iedere 30 seconden herhaald en een alarm
wordt gegeneerd.
Als de persgastemperatuur gelijk is aan de alarmgrens, worden
alle compressoren uitgeschakeld
Als aan onderstaande voorwaarden is voldaan wordt een normale
compressorregeling weer toegestaan:
- De Sd temperatuur is 10 K onder de alarmgrens gezakt
- De tijdvertraging is verstreken (zie verder)
Een normale condensorregeling is toegestaan indien de temperatuur tot 10 K onder de alarmgrens is gedaald.
Persgastemperatuur
Persdruk
Algemene beveiliging
Gemeenschappelijk beveiligingscircuit
Een gemeenschappelijk beveiligingssignaal kan ook worden ontvangen van de
complete ‘zuiggroep’. Alle compressoren zullen uitschakelen als het beveiligingscircuit wegvalt.
Bewaking van de minimale zuigdruk (Po)
Deze functie schakelt onmiddellijk alle compressorstappen uit in
het geval de zuigdruk onder de alarmgrens komt. De alarmgrens
kan worden ingesteld in een bereik van -120 tot 30°C.
De zuigdruk wordt gemeten via een drukopnemer.
Bij uitschakeling van de compressoren wordt de alarmfunctie
geactiveerd:
Als aan onderstaande voorwaarden is voldaan wordt een normale
compressorregeling weer toegestaan:
- De zuigdruk is boven de uitschakelgrens
- De tijdvertraging is verstreken (zie verder)
(Bij opstart van de eerste compressor is het mogelijk om deze
functie te vertragen zodat een lage druk uitschakeling kan worden voorkomen)
Bewaking van de maximale condensatiedruk (Pc)
Deze functie schakelt alle condensorstappen in, terwijl de compressorstappen geleidelijk uitgeschakeld worden, zodra de condensordruk een bepaalde alarmgrens overschrijdt. De alarmgrens
kan worden ingesteld in een bereik van -30 en 100°C.
De condensordruk wordt gemeten met een drukopnemer.
De functie start bij een condensordruk die 3K lager ligt dan de
ingestelde alarmgrens. Op dat moment wordt de gehele condensorcapaciteit ingeschakeld en tegelijkertijd 33% compressorcapaciteit uitgeschakeld (minimaal 1 stap). Deze procedure wordt
iedere 30 seconden herhaald en een alarm wordt gegenereerd.
Als de condensatiedruk gelijk is aan de alarmgrens worden alle
compressoren uitgeschakeld, de condensorcapaciteit blijft ingeschakeld en de vrijgave van de expansieventielen wordt gestopt.
Het alarm verdwijnt als de condensatiedruk minimaal één minuut
3K onder de ingestelde alarmgrens is. De compressoren worden
weer ingeschakeld als er voldaan wordt aan het volgende:
- de condensatiedruk moet 3 K onder de alarmgrens zijn
- de tijdvertraging voor herstart is verstreken
Tijdvertraging
Voor de eerder genoemde beveiligingen is een gemeenschappelijke tijdvertraging; bewaking van de maximale persgastemperatuur en de bewaking van de minimale zuigdruk. Na het uitschakelen op een beveiliging zal de regeling niet eerder starten voordat
de vertraging is verstreken en het probleem is opgelost.
Alarm voor te hoge zuigdruk
Een alarmgrens kan worden ingesteld welke actief wordt zodra de
zuigdruk te hoog wordt. Een alarm zal worden verstuurd zodra de
bijbehorende tijdvertraging is verstreken. De regeling zal onveranderd doorgaan.
Ingang vorstbeveiliging
Op een digitale ingang kan een signaal ontvangen worden van
een extern vorstbeveiliging signaal.
Als de vorstbeveiliging ingang wordt geactiveerd, wordt de totale
compressorcapaciteit afgeschakeld en gaat de pompregeling
door.
Herstarten van de compressoren is niet toegestaan zolang het
signaal actief is.
S4 alarmthermostaat
De functie wordt gebruikt om een alarm te genereren als de S4
brine temperatuur kritisch wordt.
Alarmgrenzen en vertragingstijden kunnen worden ingesteld voor
hoge en lage temperatuur.
Als een ingestelde alarmgrens wordt overschreden zal een alarm
worden gegenereerd, maar alleen na de ingestelde vertragingstijd.
Er worden geen alarmen verstuurd als de koeling is gestopt door
een hoofdschakelaar.
Alarmlimieten
De alarmlimieten voor hoge en lage S4 temperatuur worden als
absolute waarden ingesteld in °C.
De alarmlimieten worden niet beïnvloed tijdens de nachtregeling
of wanneer de referentie is verschoven met een extern signaal.
Tijdvertragingen
Drie tijdvertragingen worden ingesteld
• Bij een te lage temperatuur
• Bij een te hoge temperatuur tijdens normale regeling
• Bij een te hoge temperatuur tijdens 'pull-down'
- Na activering van de externe of interne hoofdschakelaar
- Tijdens ontdooiing
- Na een spanningsval
De tijdvertraging tijdens 'pull-down' is van toepassing tot de S4
temperatuur onder de hoge alarmgrens komt.
S4 statusinformatie
Om te bepalen hoe goed het systeem regelt, kan het volgende
worden uitgelezen:
• Min, max en gemiddelde S4 temperatuur van de afgelopen 24
uur
• Bedrijfstijd buiten de alarmgrenzen van de afgelopen 24 uur, als
een percentage
Voorbeeld
Opstartprocedure
De regelaar bevat functies die voor de juiste interactie zorgen tussen pompen, compressoren en inspuiting bij opstart.
Pompen
Bij opstart moeten de pompen een inke massa brine op snelheid
brengen voordat de compressoren mogen starten.
In de regelaar is een instelbare tijdvertraging aanwezig, die eerst
moet zijn verlopen voordat de eerste compressor mag starten.
Capaciteitbegrenzing
Als teveel compressorcapaciteit wordt ingeschakeld tijdens een
opstartsituatie, is er een risico op een lage druk uitschakeling.
Om deze situatie te voorkomen, wordt een capaciteitbegrenzing
ingesteld tijdens de opstart van het systeem, zodat alleen de eerste compressor voor een bepaalde tijd is ingeschakeld.
Vertraging op lage druk uitschakeling
Als verdere beveiliging tegen een lage druk uitschakeling is het
mogelijk om de lage druk uitschakeling te vertragen.
Curve 1: Pull-down fase
(1): De tijdvertraging is verstreken. Het alarm wordt actief.
Curve 2: Normale regeling waarbij de temperatuur te hoog wordt
(2): De tijdvertraging is verstreken. Het alarm wordt actief.
Curve 3: De temperatuur wordt te laag
(3): De tijdvertraging is verstreken. Het alarm wordt actief.
De regelaar kan 1 of 2 pompen regelen en bewaken.
Als 2 pompen worden gebruikt en draaitijdegalisatie is geselecteerd, kan de regelaar ook de overschakeling tussen de 2 pompen
regelen indien een alarm optreedt.
Activiteit in geval van regelalarm
Pompselectie wordt uitgevoerd op basis van de volgende instelling:
0: Beide pompen worden gestopt
1: Pomp 1 wordt gestart
2: Pomp 2 wordt gestart
3: Beide pompen worden gestart
4: Automatische overschakeling tussen de pompen is toegestaan.
Start voor stop.
5: Automatische overschakeling tussen de pompen is toegestaan.
Stop voor start.
(Deze functie wordt gebruikt, als beide pompen om beurten wor-
den geregeld door dezelfde frequentieomvormer.)
Automatische overschakeling tussen de pompen (indien instelling
= 4 of 5)
Start voor stop
Draaitijdegalisatie
Als de pompen regelen met automatische draaitijdegalisatie, kan
de regelaar een overschakeling tussen de pompen uitvoeren als er
geen stroming is.
Afhankelijk van het feit of de overschakeling de alarmsituatie
opheft of niet, gebeurt het volgende:
1) Pompoverschakeling heft het alarm op voordat de alarmvertraging aoopt.
Als de pompoverschakeling het alarm opheft zal de 'niet-defecte' pomp, die nu draait, blijven draaien tot de normale cyclustijd
is verstreken. Vervolgens wordt er weer overgeschakeld naar de
'defecte' pomp, omdat er wordt aangenomen dat deze pomp is
gerepareerd. Op hetzelfde moment wordt het alarm opgeheven
(aangenomen).
Als de 'defecte' pomp nog niet is gerepareerd, zal dit een alarm
genereren en resulteren in een overschakeling naar de 'nietdefecte' pomp. Dit proces herhaalt zich tot de condities weer
normaal zijn.
2) Pompoverschakeling heft het alarm niet op voordat de alarmvertraging aoopt.
Als het alarm nog steeds actief is na de pompoverschakeling, zal
de regelaar ook een alarm genereren voor de tweede pomp. Op
hetzelfde moment worden beide pompuitgangen geactiveerd
in een poging om genoeg stroming te creëren om het alarm
op te heen. Vanaf nu zijn beide pompuitgangen geactiveerd
tot de normale cyclustijd is verstreken, waarna de alarmsituatie
wordt gereset en er weer naar 1 pomp wordt geschakeld.
Stop voor start
Met deze instelling kan er overschakeling tussen de pompen
plaatsvinden, zodat een draaitijdegalisatie wordt verkregen. De
cyclustijd tussen het overschakelen van de pompen is in te stellen.
Bij overschakeling naar de tweede pomp blijft de eerste pomp
nog draaien gedurende een in te stellen tijd. Na deze tijd zal de
eerste pomp stoppen. Bij stoppen voor starten is "PumpDel" het
moment voor de omschakeling.
Pompbewaking
De regelaar bewaakt de pompregeling via één of twee beveiligingsingang.
Bij één signaal wordt de instelling "Algemeen“ geselecteerd enhet
signaal kan bijvoorbeeld afkomstig zijn van een drukverschilpressostaat of een stromingsschakelaar.
Bij twee signalen wordt de instelling “Individueel“ gekozen. De
twee signalen moeten vervolgens worden ontvangen bij twee
digitale ingangen. De signalen kunnen worden ontvangen van de
twee motorbeveiligingen.
Ook hier kan een alarmvertraging worden ingesteld die actief is
tijdens opstart en bij pompoverschakeling.
De tijdvertraging zorgt ervoor dat bij een opstart/overschakeling
geen alarm wordt gesignaleerd voordat de brinestroom op gang
is gebracht.
Afzonderlijke alarmprioriteiten kunnen worden ingesteld voor
uitval van 1 pomp of uitval van beide pompen.
Alarmafhandeling
Pompalarmen worden onderdrukt/aangenomen wanneer een
normale pompoverschakeling plaatsvindt nadat de cyclustijd is
verstreken.
Pompalarmen kunnen ook worden onderdrukt door de pompselectie op de 'defecte' pomp in te stellen – als de stromingsschakelaar dan weer OK is, wordt het alarm aangenomen/onderdrukt.
Condensorregeling vindt plaats via een stappenregeling of toerenregeling van de ventilatoren.
• Stappenregeling
De regelaar kan maximaal 8 condensorstappen regelen die
sequentieel in- en uitgeschakeld worden.
• Toerenregeling
De analoge uitgang van de regelaar is aangesloten op een
toerenregeling. Alle ventilatoren worden toerengeregeld. Het is
mogelijk in combinatie met de toerenregeling ventilatoren aan
en uit te schakelen. De regeling wordt dan gebaseerd op het
volgende;
- Alle ventilatoren hebben hetzelfde toerental
- Alleen het noodzakelijke aantal ventilatoren is actief
- Bij stoppen voor starten is "PumpDel" het moment voor de
omschakeling.
geval zal de capaciteitsregeling voor condensorregeling met een
gebogen capaciteitscurve moeten werken, zodat de versterking
optimaal is bij zowel hoge als lage capaciteiten.
Op sommige installaties is het bovenstaande 'probleem' al gecompenseerd door middel van een binaire aansluiting van de condensorventilatoren: bij een lage capaciteit worden weinig ventilatoren
ingeschakeld en bij een hoge capaciteit worden veel ventilatoren
ingeschakeld, bijvoorbeeld 1-2-4-8 etc. In dit geval wordt de nonlineaire versterking al gecompenseerd en is het gebruik van een
gebogen capaciteitscurve niet nodig.
Het is daarom ook mogelijk om te selecteren of een gebogen capaciteitscurve (Non-lineair) of een rechte capaciteitscurve (Lineair)
gewenst is voor de condensorregeling.
De condensordruk wordt geregeld aan de hand van de actuele
waarde van de condensatiedruk en is afhankelijk of de druk dalende of stijgende is.
De regeling maakt gebruik van een PI-regeling, die eventueel ook
kan veranderd worden in een P-regeling.
PI-regeling
De regelaar schakelt ventilatoren in, zodat het verschil tussen de
actuele condensordruk en de ingestelde waarde zo klein mogelijk
is.
P-regeling
De regelaar schakelt ventilatoren in, afhankelijk van het verschil
tussen de actuele condensordruk en de ingestelde waarde.
De proportionele band Xp geeft de afwijking aan bij 100% condensorcapaciteit.
Selectie regelsensor
De capaciteitsregeling kan regelen op basis van een condensatiedruk Pc of een mediumtemperatuur S7.
Regelsensor = Pc / S7
Als de S7 sensor is geselecteerd als regelsensor, zal de Pc nog
steeds gebruikt worden voor het beveiligen van een te hoge condensatiedruk en zal ervoor zorgen dat compressorcapaciteit wordt
afgeschakeld bij een te hoge condensatiedruk.
Regeling bij sensorfout:
Regelsensor = Pc
Als Pc is geselecteerd als regelsensor, zal bij een sensorfout 100%
condensorcapaciteit worden ingeschakeld, maar de compressorregeling zal normaal blijven.
Regelsensor = S7
Als de S7 is geselecteerd als regelsensor, zal bij een sensorfout
de regeling doorgaan op basis van het Pc signaal, maar met een
referentie die 5K hoger ligt dan de actuele referentie. Als zowel de
S7 als de Pc sensor een sensorfout hebben, zal 100% condensorcapaciteit ingeschakeld worden, maar de compressorregeling zal
normaal blijven.
Capaciteitscurve
Bij lucht gekoelde condensors, geeft de eerste capaciteitsstap
altijd relatief gezien meer capaciteit dan de erop volgende capaciteitsstappen. De toename in capaciteit die door iedere extra stap
wordt geproduceerd neemt geleidelijk af naarmate er meer stappen worden ingeschakeld.
Dit betekent dat de capaciteitsregeling meer versterking nodig heeft bij hoge capaciteiten dan bij lage capaciteiten. In dat
De instelling van de condensatiedruk kan op twee manieren
gedenieerd worden. Als een vaste referentie, of als een vlottende
referentie afhankelijk van de buitentemperatuur.
Vaste referentie
De instelling voor de condensatiedruk wordt ingesteld in °C
Vlottende referentie
Deze functie staat een verschuiving van de condensatiedrukinstelling toe, is afhankelijk van de buitentemperatuur en is
toegestaan binnen een vastgesteld gebied.
PI-regeling
De referentie wordt gebaseerd op:
- de buitentemperatuur gemeten met de Sc3 sensor.
- Het minimum temperatuurverschil tussen de
buitentemperatuur en de condensatietemperatuur bij 0%
compressorcapaciteit
- het maximale temperatuurverschil tussen de buitentemperatuur
en de condensatiedruk (selectie condensor) (Dim tmK)
- de ingeschakelde compressorcapaciteit
gebouwbeheersysteem. Zodra de functie wordt geactiveerd
zal de referentie voor de condensatietemperatuur worden
verhoogd naar een ingestelde waarde en zal een relaisuitgang
worden geschakeld welke een magneetklep kan schakelen.
Pc ref
DI
2. Door middel van een thermostaatfunctie
Deze functie kan worden gebruikt als het hete gas bijvoorbeeld
een watertank moet opwarmen. Een temperatuursensor
wordt gebruikt om de functie te activeren en deactiveren.
Wanneer de temperatuur bij de sensor lager wordt dan een
ingestelde waarde, zal de warmteterugwinningsfunctie worden
geactiveerd. De referentie voor de condensatiedruk wordt
nu verhoogd naar een ingestelde waarde en tegelijkertijd
zal een relaisuitgang op de regelaar worden geschakeld
welke een magneetklep schakelt zodat het hete gas door de
warmtewisselaar in de watertank wordt gestuurd. Zodra het
water de juiste temperatuur heeft bereikt zal de functie worden
uitgeschakeld.
Het minimum temperatuurverschil (min tm) bij lage belasting
moet ongeveer op 6K worden ingesteld. Deze instelling
voorkomt het probleem dat alle ventilatoren draaien bij 0%
compressorcapaciteit.
Stel het temperatuurverschil (dim tm) in bij maximale belasting
(bijvoorbeeld 15 K). De regelaar houdt nu een temperatuursverschil aan afhankelijk van de ingeschakelde compressorcapaciteit.
P-regeling
De referentie bij de P-regeling start bij 3 K boven de buitentemperatuur. De proportionele band Xp geeft het verschil weer bij 100%
condensorcapaciteit.
Warmteterugwinningsfunctie
De warmteterugwinningsfunctie kan gebruikt worden op
installaties waar het hete persgas voor verwarmingsdoeleinden
moet worden gebruikt. Zodra de functie wordt geactiveerd zal
de referentie voor de condensatietemperatuur worden verhoogd
naar een ingestelde waarde en zal een relaisuitgang worden
geschakeld welke een magneetklep kan schakelen.
De functie kan op twee manieren worden geactiveerd:
1. Door middel van een digitale ingang
In dit geval wordt de warmteterugwinningsfunctie
geactiveerd via een extern signaal van bijvoorbeeld een
In beide gevallen zal, zodra de warmteterugwinningsfunctie
wordt uitgeschakeld, de referentie voor de
condensatietemperatuur langzaam zakken volgens de
ingestelde verlaging van 'Kelvin/minuut'.
Begrenzing van de referentie
Om de installatie te beschermen tegen een te hoge
of een te lage referentie, moeten de grenzen waarbinnen de referentie kan verschuiven worden ingesteld
PcRef
Max
Min
Handmatig regelen van de condensorcapaciteit
Het is mogelijk om de condensorcapaciteit handmatig te regelen
waarbij de normale regeling en de beveiligingsfuncties genegeerd worden.
Handbediening via instellingen. De regeling wordt op handbediening gezet. De capaciteit wordt ingesteld als percentage van
de totale capaciteit.
Handbediening via de handbedieningschakelaars op de voorkant
van de uitbreidingsmodulen. Indien er een handbediening plaats
vindt via de handbedieningsschakelaars, merkt de regelaar dit
op en bij iedere overschrijding van een alarmgrens wordt er een
alarm verstuurd. De regelaar stuurt in deze situatie geen uitgangen aan.
Er wordt sequentieel in- en uitgeschakeld. De laatste bijgeschakelde stap wordt als eerste uitgeschakeld.
Toerenregeling
Er wordt sequentieel in- en uitgeschakeld. De laatste bijgeschakelde stap wordt als eerste uitgeschakeld.
Combinatie van toeren- en stappenregeling
Start
Min.
De analoge uitgang van de regelaar is aangesloten op een toerenregeling.
Alle ventilatoren worden toerengeregeld. Het is mogelijk om een
combinatie van een stappen- en toerenregeling te maken.
De regelaar kan dan individueel een condensorstap stoppen of
vrijgeven.
Toerenregeling met vrijgave signaal
Een analoge uitgang wordt aangesloten op een toerenregeling.
Alle ventilatoren worden tegelijkertijd geregeld. Een aan/uit
signaal van de regelaar geeft de toerenregelaar wel of niet vrij.
Alle ventilatoren worden dan gestopt.
Start
Min.
De regelaar start de frequentieregelaar als de capaciteitsvraag
correspondeert met de startfrequentie. De regelaar stopt de frequentieregelaar als de capaciteitsvraag lager is geworden dan het
minimaal toelaatbare toerental van de ventilatoren.
In de conguratie van de uitgangen van de regelaar, zal uitgang ‘Vent. 1/Freq reg’ de frequentieregelaar starten en stoppen.
Toerenregeling voor eerste ventilator + stappenregeling voor
de rest
De regelaar start de frequentieomvormer en verhoogt het toerental van de eerste ventilator.
Als extra capaciteit vereist is, start de volgende ventilator op
hetzelfde moment als de eerste ventilator overschakelt naar minimumtoerental. Vervolgens kan de eerste ventilator het toerental
weer opvoeren, enz.
Deze functie wordt gebruikt om het geluid van de ventilatoren
tot een minimum te beperken. Dit wordt voornamelijk gebruikt in
samenwerking met een frequentieregeling, maar kan ook werken
bij een stappenschakeling.
De instellingen in de regelaar wordt ingevuld als een percentage
van de totale capaciteit.
De begrenzing wordt genegeerd als veiligheidsfuncties Sd max.
(persgas) of Pc max. (condensordruk) actief worden.
Condensorstappenschakelingen
Tijdvertragingen voor in- en uitschakelen
Er worden geen tijdvertragingen ingesteld voor het in- en uitschakelen van de condensorstappen, behalve de tijdvertragingen die
gelden voor de PI en P regeling.
Urenteller
De bedrijfsuren van de ventilatoren worden geregistreerd, de
volgende waarden kunnen worden uitgelezen:
- Bedrijfsuren van de afgelopen 24 uur
- Totale bedrijfsuren sinds de laatste reset van de timer
Beveiligingsfuncties voor de condensor
Beveiligingen van de ventilatoren en de frequentieregelaar
De regelaar bewaakt het beveiligingscircuit van de individuele
condensorventilatoren. Het signaal van het beveiligingscircuit
wordt aangesloten op een ingang van de regelaar (DI).
Als het beveiligingscircuit wordt onderbroken, zal de regelaar
de betreende stap uitschakelen. De overgebleven ventilatoren
blijven in normaal bedrijf.
Het bijbehorende relais wordt niet uitgeschakeld. De reden
hiervoor is dat ventilatoren vaak in paren worden geschakeld,
maar 1 gezamenlijk veiligheidscircuit hebben. Met een probleem bij 1 ventilator, blijft de andere dus gewoon draaien.
Intelligente storingsanalyse, in de condensorluchtstroom
(FDD)
De regelaar verzamelt metingen van de condensorregelingen
en geeft een waarschuwing indien de condensorcapaciteit terug
loopt. De meest voorkomende redenen voor deze waarschuwing
zijn:
- Vervuiling van de condensor
- Lucht of stikstof in het koelsysteem
- Ventilatorproblemen
Teller voor de inschakelingen
Het aantal inschakelingen van de ventilatoren wordt geregistreerd. De volgende waarden kunnen worden uitgelezen;
- Aantal inschakelingen voorlaatste 24 uur
- Totale aantal inschakelingen sinds de laatste reset van de teller
De functie heeft de buitentemperatuur (Sc3) nodig voor het
maken van de analyse en de compressorstappen moeten identiek
zijn.
Bij het aanzetten van de analysefunctie moet de condensor
schoon zijn. Deze informatie wordt opgeslagen in de regelaar en
constant vergeleken met de actuele metingen.
Algemene alarmingang (10 stuks)
Een ingang kan worden gebuikt voor het bewaken van een extern
signaal.
Het individuele signaal kan aan de situatie worden aangepast,
omdat het mogelijk is de alarmfunctie en de alarmmelding een
eigen tekst te geven.
Voor het alarm kan een tijdvertraging worden ingesteld.
Algemene thermostaatfuncties (5 stuks)
Deze functie kan vrij worden gebruikt voor het bewaken van een
temperatuur in de installatie of voor AAN/UIT thermostaatregeling. Deze functie kan bijvoorbeeld de ventilator in de machinekamer schakelen.
Algemene spanningsingang met bijbehorend relais (5 stuks)
5 algemene spanningsingangen zijn beschikbaar voor
het bewaken van verschillende spanningssignalen in de
installatie. Voorbeelden hiervan zijn een gasdetectiesensor,
vochtigheidsmeting en een niveaumeting – alle met bijbehorende
alarmfuncties. De ingangen kunnen worden gebruikt voor de
meest voorkomende signalen; 0-5V, 1-5V, 2-10V en 0-10V. Het is
ook mogelijk om een 0-20mA of 4-20mA signaal te gebruiken,
maar in dat geval moet een extra weerstand op de ingang worden
geplaatst om het mA signaal te converteren. Een relaisuitgang kan
worden gedenieerd.
Voor iedere ingang kan het volgende worden ingesteld/
uitgelezen:
- Vrij te deniëren naam
- Selectie van signaaltype (0-5V,1-5V, 2-10V of 0-10V)
- Verschaling van het uitleessignaal zodat het overeenkomt met
de meeteenheid
- Hoog en laag alarmgrens inclusief vertragingstijden
- Vrij te deniëren alarmtekst
- Toewijzen van relaisuitgang met in-en uitschakelgrenzen
inclusief vertragingstijden
De thermostaat kan of gebruik maken van een al aangesloten
regelvoeler (Ss, Sd, Sc3, Shrec) of van een onafhankelijke voeler
(Saux1, Saux2, Saux3, Saux4).
Voor de thermostaatfunctie moet een in- en een uitschakeltemperatuur worden ingesteld. Het relais wordt geschakeld op basis
van de gemeten temperatuur. Alarmgrenzen voor hoge en lage
temperatuur inclusief aparte tijdvertragingen kunnen worden
ingesteld.
De individuele thermostaatfunctie kan aan de situatie worden
aangepast, omdat het mogelijk is de alarmfunctie en de alarmmelding een eigen tekst te geven.
Algemene pressostaatfuncties (5 stuks)
Deze functie kan vrij gebruikt voor het bewaken van een druk
in de installatie of voor een AAN/UIT pressostaatregeling.
De pressostaat kan of gebruik maken van een al aangesloten
regelvoeler (Po, Pc) of van een onafhankelijke voeler (Paux1, Paux2,
Paux3).
Voor de pressostaatfunctie moet een in- en een uitschakeldruk
worden ingesteld. Het relais wordt geschakeld op basis van de gemeten druk. Alarmgrenzen voor hoge en lage druk inclusief aparte
tijdvertragingen kunnen worden ingesteld.
De individuele pressostaatfunctie kan aan de situatie worden aangepast, omdat het mogelijk is de alarmfunctie en de alarmmelding
een eigen tekst te geven
De 'Main switch' wordt gebruikt om de regeling te starten en
stoppen.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
- Normale regeling (Instelling = ON)
- Stop regeling (Instelling = OFF)
Het is ook mogelijk om een digitale ingang te deniëren als
externe hoofdschakelaar.
Als de interne of externe hoofdschakelaar op OFF staat, zijn alle
regelfuncties inactief en wordt een alarm gegenereerd. Alle
andere alarmeringen zijn niet actief.
Koudemiddelinstelling
Voordat de regeling wordt gestart dient het juiste koudemiddel te
worden ingesteld. Er is keus uit de volgende koudemiddelen.
Het signaal van alle aangesloten sensoren kan worden gecorrigeerd. Een correctie is alleen nodig als de kabel erg lang is en een
te kleine diameter heeft. Alle uitlezingen en functies zullen met de
gecorrigeerde waarde werken.
Klokfunctie
De regelaar heeft een klokfunctie.
De klokfunctie wordt alleen gebruikt voor de dag/nacht
overschakeling.
Jaar, maand, dag, uur en minuten moeten worden ingesteld.
LET OP! Als de regelaar niet is uitgerust met een Real Time Clock
module (AK-OB 101A), moet de klok na iedere spanningsval
opnieuw worden ingesteld.
Als de regelaar is verbonden met een AKA gateway of een AK
system manager, wordt de klok automatisch ingesteld.
Alarmen en meldingen
In combinatie met de regelaarfuncties is er een aantal alarmen
en meldingen die zichtbaar kunnen worden in geval van foute of
verkeerde regeling of bediening.
Alarmhistorie:
De regelaar bevat een alarmhistorie van alle actieve alarmen
en van de laatste 40 alarmen. In de alarmhistorie kan men zien
wanneer een alarm begon en wanneer het werd opgeheven.
Ook is de alarmprioriteit te zien voor ieder alarm en wanneer en
door wie een alarm is aangenomen.
Het koudemiddel kan alleen worden gewijzigd als de 'Main switch'
op OFF staat.
Let op: Verkeerde selectie kan tot compressorschade leiden.
Sensorstoring
Bij een ontbrekend signaal van een aangesloten temperatuursensor of drukopnemer wordt er een alarm gegenereerd.
• Bij een defecte zuigdruktransmitter (S4/Po) wordt de regeling
voortgezet met 50% ingeschakelde capaciteit in de dagstand en
25% ingeschakelde capaciteit in de nachtstand, minimaal één
stap. Het relais voor "Extra koeling“ wordt geactiveerd in geval
van een fout in de regelaarsensor.
• Bij een defecte S4 sensor, wordt de regeling voortgezet op basis
van de zuigdruk P0 met een referentie die 5K lager dan bij de
regeling op S4.
• Bij een defecte persdruktransmitter (Pc) wordt 100% condensorcapaciteit ingeschakeld. De compressor-regeling blijft normaal
functioneren.
• Bij een defecte persgassensor (Sd) wordt de bewaking gestopt
van de persgastemperatuur.
• Bij een defecte overhittingssensor (Ss) wordt de bewaking gestopt van de overhitting
• Bij een defecte buitensensor (Sc3) wordt de storingsanalyse gestopt van de condensor en de vlottende condensatiedruk wordt
gestopt. De condensatiedrukreferentie gaat naar de minimale
toelaatbare referentie (Pc ref.min)
• S7 fout: zie pagina 89.
NB: Een 'defecte' sensor moet 10 minuten weer in orde zijn
voordat het alarm wordt opgeheven.
Alarmprioriteit:
Er wordt verschil gemaakt tussen belangrijke en minder
belangrijke informatie. Deze belangrijkheid – of prioriteit – is voor
sommige alarmen een vaste waarde terwijl het andere alarmen
te wijzigen is. Het wijzigen van de prioriteit wordt bewerkstelligd
door middel van het AK-ST Service Tool programma en moet in
iedere individuele regelaar worden ingesteld.
Deze instelling bepaald wat er gebeurd wanneer een alarm
optreedt.
- "Hoog" is de hoogste prioriteit
- "Alleen reg." is de laagste prioriteit
- "Uit" resulteert in geen actie
Alarmrelais
Op de regelaar kan een hardwarematig alarmrelais worden
gedenieerd voor een locale alarmaanduiding. Men kan
deniëren wanneer dit relais moet schakelen:
- "Geen" – geen alarmrelais wordt gebruikt
- "Hoog" – alarmrelais wordt geactiveerd bij alarmen met de
hoogste prioriteit
- "Laag-Hoog" – alarmrelais wordt geactiveerd bij alarmen met de
prioriteiten 'Laag', 'Medium' en 'Hoog'.
De relatie tussen alarmprioriteit en alarmactie is te zien in
onderstaand schema.
Met het AK-ST 500 programma kan vervolgens alle data in
graekvorm worden gepresenteerd.
InstellingReg.AlarmrelaisVerst. op
HoogXXXX1
MediumXXX2
LaagXXX3
Alleen
reg.
Uit
GeenHoogLaag-
X
Hoog
netwerk
AKM-
prio.
Aannemen alarm
Als een regelaar is verbonden met een netwerk en een AKA
gateway of een AK system manager als alarmontvangers,
zullen deze ervoor zorgen dat een alarm automatisch wordt
aangenomen bij ontvangst.
Als de regelaar niet in een netwerk is opgenomen, moet de
gebruiker de alarmen aannemen.
Alarm LED
De alarm LED aan de voorkant van de regelaar geeft de
alarmstatus van de regelaar weer.
Knippert: Er is een actief of niet-aangenomen alarm
Continue aan: Er is een actief aangenomen alarm
Uit: Er zijn geen actieve en aangenomen alarmen
IO status en handbediening
Deze functie wordt gebruikt bij het inbedrijf stellen, servicen en
zoeken naar eventuele problemen.
Met behulp van deze functie kunnen vrijwel alle functies worden
getest.
Metingen
De status van alle in- en uitgangen kunnen hier uitgelezen en
bediend worden.
Handbediening
Alle uitgangen kunnen handmatig bediend worden om te
controleren of deze correct zijn aangesloten.
Uitgangssignaal voor bijv. COP-berekening
De regelaar kan een analoog signaal zenden, bijv. 0-10 V. Het signaal geeft aan hoeveel compressorcapaciteit aangesloten is.
Master control functies via het netwerk
De regelaar bevat een aantal parameters die door de Master
Control functie van de gateway of Systeem Manager kunnen
worden gebruikt.
De volgende MC functies zijn beschikbaar:
- Dag/nachtregeling
- Geforceerd sluiten van ventielen (Inject ON functie)
- P0 optimalisatie
Bediening AKM / Service Tool
De conguratie van de regelaar moet gedaan worden met het AKST 500 Service Tool programma. De werkwijze wordt beschreven
in het 'Fitters on site guide' document.
Als de regelaar wordt opgenomen in een netwerk met een AKA
gateway, kan de dagelijkse bediening van de regelaar door middel
van het AKM programma worden uitgevoerd (uitlezen metingen
en doen van regelinstellingen)
LET OP! Het AKM programma geeft geen toegang tot de
conguratie-instellingen van de regelaar. De uitlezingen/
instellingen die beschikbaar zijn via het AKM programma, staan
beschreven in het 'Menubediening via AKM' document.
Authorisatie / Wachtwoorden
De regelaar kan bediend worden met systeemsoftware AKM en
met AK-ST 500 service tool.
Beide methoden geven toegang tot een bepaald
gebruikersniveau.
AKM:
De verschillende gebruikers worden gedenieerd door middel
van een naam en een wachtwoord. Er wordt nu alleen toegang
gegeven voor de functies die deze gebruiker mag bedienen.
De bediening wordt beschreven in de AKM handleiding.
Service Tool:
LET OP! Bij handbediening is geen bewaking van de uitgangen
De bediening wordt beschreven in de 'Fitters on site guide'.
actief.
Wanneer een nieuwe gebruiker wordt aangemaakt, moet het
volgende worden ingesteld:
Registratie van parameters
De regelaar heeft de mogelijk tot het registreren van een aantal
parameters en kan deze in het interne geheugen opslaan.
Met het AK-ST 500 Service Tool programma kan men:
a) Gebruikersnaam
b) Wachtwoord
c) Gebruikersniveau
d) Eenheid – US (bijv. °F en PSI) of Danfoss SI (°C en Bar)
e) Taal
a) Selecteren van maximaal 10 parameters welke de regelaar
continue moet registreren
Er kan toegang worden gegeven tot de volgende niveaus.
b) Instellen met welke interval de bewuste parameters
geregistreerd moet worden
1) DFLT – Standaard gebruiker – Toegang zonder wachtwoord
Zien van dagelijkse instellingen en uitlezingen.
Het geheugen van de regelaar is beperkt, maar over het
algemeen kunnen 10 parameters die iedere 10 minuten worden
geregistreerd, 2 dagen worden opgeslagen.
2) Daily – Dagelijkse gebruiker
Instellen van geselecteerde functies en aannemen van alarmen
3) SERV – Service gebruiker
Alle instellingen behalve aanmaken nieuwe gebruikers
Maximaal 4 displays kunnen door middel van plugverbindingen
op de regelaar worden aangesloten. Deze displays kunnen bijvoorbeeld in de deur van de schakelkast worden gemonteerd.
Wanneer een display is aangesloten, zal deze de waarde tonen die is aangegeven in de set-up. Deze kan zijn
- regelsensor compressor
- P0
- P0 bar (abs)
- S3
- S4
- Ss
-Sd
- regelsensor condensor
- Pc
- Pc bar (abs)
- S7
u21Oververhitting in zuigleidingxx
u44Sc3 buitentemperatuur in °Cxx
u48Actuele regelstatus op condensor
11: In bedrijf
u49Daling in condensorcapaciteit in %xx
u50Referentie voor condensorcapaciteit in %xx
u51Actuele regelstatus op zuiggroep
0: Opstarten
1: Gestopt
2: Handmatig
3: Alarm
4: Herstart
5: Stand-by
10: Volledig geladen
11: In bedrijf
u52Daling in compressorcapaciteit in %xx
u53Referentie voor compressorcapaciteitxx
u54Sd persgastemperatuur in °Cxx
u55Ss zuiggastemperatuur in °Cxx
u98Actuele temperatuur voor S7-koelmiddelsensorxx
u99Pctrl druk in °C (trapdruk)xx
U01Actuele Pc condensatiedruk in °Cxx
AL1Alarm zuigdrukxx
AL2Alarm condensorxx
- - 1Initiatie, Display is aangesloten op uitgang "A", (- - 2 =
uitgang "B" enz.)
xx
xx
xx
xxx
Als voor een display met knoppen is gekozen, kan naast het
uitlezen van de zuig- en persdruk, de regelaar eenvoudig worden
bediend door middel van een menusysteem.
No.FunctieCond. Suc-
d02Ontdooien stoppen temperatuurxxx
o30Koelmiddelinstellingxxx
d04Max. ontdooitijd (veiligheidstijd bij stoppen op basis van
temperatuur)
d06Druipvertraging. Tijd voordat koeling start na ontdooiingxxx
o57Capaciteitsinstelling voor condensor
0: MAN, 1: OFF, 2: AUTO
058Handmatige instelling van condensorcapaciteitxx
o59Capaciteit voor zuiggroep
0: MAN, 1: OFF, 2: AUTO
o60Handmatige instelling van zuigcapaciteitxx
o62Selectie van voorgedenieerde conguratie
Deze instelling geeft een selectie van voorgedenieerde
combinaties die tegelijkertijd de aansluitpunten vastleg-
gen. Aan het einde van de handleiding is een overzicht
van opties en aansluitpunten opgenomen. Na de congu-
ratie van deze functie wordt de regelaar uitgeschakeld en
opnieuw opgestart.
o93Vergrendeling van conguratie
Het is alleen mogelijk om een voorgedenieerde con-
guratie te kiezen of het koelmiddel te wijzigen, als de
conguratievergrendeling open is.
0 = conguratie open
1 = conguratie vergrendeld
P31Pompstatus
0=gestopt. 1=pomp 1 in bedrijf. 2=pump 2 in bedrijf.
3=beide pompen in bedrijf.
P35Selectie van pompregeling
0=beide pompen worden gestopt. 1=alleen pomp 1
moet in bedrijf zijn. 2=alleen pomp 2 moet in bedrijf zijn.
3=beide pompen moeten in bedrijf zijn. 4= vereening
van bedrijfstijd (starten voor stoppen). 5=vereening van
bedrijfstijd (stoppen voor starten)
r12Hoofdschakelaar
0: Regelaar gestopt
1: Regelen
r23Setpoint zuigdruk
Instellen van vereiste zuigdrukreferentie in °C
r24Zuigdrukreferentie
Actuele referentietemperatuur voor compressorcapaciteit
r28Setpoint condensor
Instellen van vereiste condensordruk in °C
r29Condensorreferentie
Actuele referentie voor temperatuur voor condensorca-
paciteit
r57Po verdampingsdruk in °Cxx
u09Temperatuur bij ontdooiingssensorxxx
u11Ontdooitijd of duur van laatste ontdooiingxxx
u12S3 temperatuurxxx
u16Actuele mediatemperatuur gemeten met S4xx
xxx
xx
xxx
xxx
xxx
xxx
xxx
xx
xx
tion
xx
xx
xx
Pack
Wanneer een display is aangesloten zal deze de waarde tonen die is aangegeven in 'Uitlezing'.
Als u de waarden wilt zien die te zien zijn onder 'Functie', moet u de toetsen als volgt gebruiken:
1. Houdt de bovenste toets ingedrukt tot een parameter wordt getoond
2. Druk op de onderste of bovenste toets tot de gewenste parameter
wordt getoond in de display
3. Druk op de middelste toets zodat de waarde van die parameter wordt
getoond
Na enige tijd zal de display weer automatisch terug gaan naar 'Uitlezing'
Secundaire display
De volgende metingen kunnen worden weergegeven door op de
onderste knop van de display te drukken:
Voor display A: regelsensor condensor
Voor display B: regelsensor compressor.
LED's op de regelaar
Interne communicatie tussen de modules:
Knippert snel = fout
Continue aan = fout
Status uitgang 1-8
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7
■ DO8 ■ Service Pin
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Externe communicatie
Knippert = actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = actief alarm/ opgeheven