AK-CC 750A regelaars zijn complete regelunits die samen met
voelers en kleppen een complete verdamperregeling tot stand
brengen voor koel- en vriestoepassingen.
De AK-CC 750A vervangt alle andere automatische regelingen
zoals dag/nachtthermostaten, ontdooiing, ventilatorregeling,
randverwarmingsregeling, alarmfuncties, lichtregeling, regeling
thermostatisch expansieventiel, magneetkleep etc.
De regeling is uitgevoerd met datacommunicatie en kan met een
computer of pocket PC bediend worden.
Bovenop de verdamperregeling kan de regelaar signalen sturen
naar andere regelaars over de werkconditie zoals geforceerde
sluiting, alarmsignalen en alarmberichten.
Advantages
• Regeling van 1 tot 4 verdampersecties
• Adaptieve oververhittingsregeling verzekert een optimaal gebruik van de verdamper onder alle bedrijfscondities.
• Elektronische inspuiting met AKV of stappen kleppen
• Traditionele temperatuurregeling met AAN/UIT of modulerende
regeling met magneetklep voor zowel DX als indirecte brine
systemen.
• AAN/UIT of modulerende temperatuurregeling
• Gewogen thermostaat en alarmthermostaat
• Adaptieve Ontdooiing gebaseerd op koelercapaciteit
• Schoonmaakfunctie
• Lichtregeling via deurschakelaar of netwerksignaal afhankelijk
van dag/nachtbedrijf of dauwpunt.
• Pulserende randverwarming afhankelijk van dag/nachtbedrijf
• Bewaking van deuralarm en regeling van licht/koeling afhankelijk van locatie deurschakelaar
• Registratiefunctie en alarmmodes
Regeling
De hoofdfunctie van de regelaar is het zodanig regelen van een
verdamper dat er altijd op een zo energiezuinige manier wordt
gekoeld.
Een speciale ontdooifunctie (Adaptieve Ontdooiing) past het
aantal ontdooiingen zo aan dat er geen energie verspilt wordt aan
onnodige ontdooiingen en daaropvolgende terugkoelperioden.
Adaptieve ontdooiing
De AK-CC 750A heeft een adaptieve ontdooifunctie. Door de
injectieklep openingsgraad als een massa ‘flow’ meter voor de
koudemiddeltoevoer te gebruiken, kan de regelaar de ijsvorming
op de verdamper ‘bewaken’. Indien de belasting teveel wordt
voor het standaard ontdooiprogramma kan de regelaar een extra
ontdooicyclus starten, waardoor een duur servicebezoek, wegens
een ingevroren verdamper, overbodig wordt.
SW = 1.2x
Verdamperregeling van één, twee, drie of vier verdampers
Het grote voordeel van deze serie regelaars is dat ze bij uitbreiding van de koelinstallatie eveneens kunnen worden uitgebreid.
Het is ontworpen om koelinstallaties te regelen, maar niet voor
één specifieke toepassing - variatie wordt bereikt door de verschillende software en de manier waarop de aansluitingen gedefinieerd kunnen worden.
Voor iedere regeling wordt hetzelfde type modules gebruikt, maar
de compositie kan indien gewenst worden veranderd. Met deze
modules (bouwstenen) is het mogelijk om een grote verscheidenheid aan regelingen te creëren, maar het is de taak van de
installateur om de regeling aan de gestelde wensen aan te passen.
Deze instructies zijn gemaakt om de weg te vinden door alle open
vragen zodat de regeling gedefinieerd kan worden en de aansluitingen gemaakt.
Regelaar
Bovenste deel
Voordelen
• De regelaar kan met de installatie ‘meegroeien’
• De software kan voor één of meer regelingen worden ingesteld
• Verscheidene regelingen met dezelfde componenten
• ‘Uitbreidingsvriendelijk’ als de systeemeisen veranderd moeten
worden
• Flexibel concept
- Regelaars hebben dezelfde constructie
- Eén principe - veel regelmogelijkheden
- Modules worden geselecteerd naar behoefte
- Dezelfde modules zijn overal toepasbaar
Uitbreidingsmodule
Onderste deel
De regelaarmodule is de ‘hoeksteen’ van de regeling. De module heeft in- en
uitgangen die kleine systemen kunnen regelen.
• Het onderste deel, en dus de klemmen, zijn hetzelfde voor alle regelaartypes
• Het bovenste deel is de intelligentie met software. Dit deel zal variëren voor ieder
regelaartype, maar wordt altijd met het onderste deel meegeleverd.
• Op het bovenste deel zit ook de aansluiting voor de datacommunicatie en de
adresschakelaars.
Voorbeelden
Regeling met weinig aansluitingen kan
plaatsvinden m et de regelaarmodule alleen
Als het systeem groeit en meer functies nodig zijn, kan de regeling worden
uitgebreid.
Met extra modules kunnen meer signalen worden ontvangen en/of meer relais
geschakeld worden. Hoeveel en welke modules wordt bepaald door de toepassing.
Als er veel aansluitingen nodig zijn, moeten er
meer modules geplaatst worden
Instelling en bediening van een AK regelaar gebeurd via de ‘AKService Tool’ software.
Het programma wordt geïnstalleerd op een PC en de instelling
en bediening van de diverse functies worden uitgevoerd via de
menuschermen van de regelaar.
Menuschermen
De menuschermen zijn dynamisch d.w.z. dat een instelling in het
ene menu resulteert in andere instelmogelijkheden in een ander
menu.
Een simpele koeltoepassing met weinig aansluitingen resulteert in
een set-up met weinig instellingen, terwijl een zelfde toepassing
met veel aansluitingen resulteert in een set-up met veel instellingen.
Vanuit het ‘overzichtscherm’ is toegang te krijgen tot de menu’s
voor regeling.
Aan de onderkant van het scherm is toegang te krijgen tot een
aantal algemene functies zoals, ‘tijdschema’, ‘handbediening’,
‘registraties’, ‘alarmen’ en ‘service’ (configuratie).
Netwerk
De regelaar kan opgenomen worden in een LON-netwerk samen
met andere regelaars van het ADAP-KOOL® systeem.
Na de configuratie kan de bediening op afstand gedaan worden
met de Danfoss AKM software.
Gebruikers
De regelaar bevat standaard een aantal talen welke door een
gebruiker geselecteerd en gebruikt kunnen worden. Als er meer
gebruikers zijn, kunnen zij ieder indien nodig een eigen taal
selecteren. Aan iedere gebruiker moet een gebruikersprofiel
worden toegewezen welke of volledige of beperkte toegang tot
de bediening geeft.
Externe display
Een of meerdere externe displays kunnen worden gemonteerd
voor de weergave van de meubel- celtemperatuur.
Maximaal 4 displays kunnen worden gemonteerd.
Er kan ook een grafisch display met bedieningsknoppen worden
aangebracht.
Een aantal LED’s maakt het mogelijk om de signalen te volgen die
verstuurd en ontvangen worden door de regelaar.
Registratie
Met de registratiefunctie kan de meting geselecteerd worden
die getoond moet worden
De verzamelde waarden kunnen uitgeprint of geëxporteerd worden. Geëxporteerde bestanden kunnen in Excel weer geopend en
gelezen worden of geïmporteerd worden in AKM.
(De registratiefunctie is alleen beschikbaar via Service Tool).
In een service- of probleemsituatie kunnen de metingen getoond
worden door middel van de trendfunctie. De metingen kunnen
rechtstreeks gemaakt en bekeken worden.
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O Extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Knippert = actief alarm / niet erkend
Continue aan = actief alarm/ erkend
Alarm
Het alarmscherm geeft een overzicht van alle actieve alarmen. Om
te bevestigen dat het alarm is gezien kan het vakje bij het desbetreffende alarm worden aangevinkt.
Door op het bewuste alarm te klikken, zal een nieuw scherm verschijnen met gedetailleerde informatie over het alarm.
Een zelfde scherm is beschikbaar waar de alarmhistorie bekeken
kan worden.
Adaptieve ontdooiing
De AK-CC 750A is uitgerust met een adaptieve ontdooifunctie. Bij
gebruik van een AKV klep (ETS/CCMT Klep) als 'massastroomsensor' voor de koudemiddeltoevoer, kan de regeling de ijsvorming
op de verdamper bewaken. De functie kan geplande ontdooiingen annuleren die niet nodig zijn en kan zelf een ontdooiing
starten als de luchtstroom van de verdamper bijna geblokkeerd is
door rijp en/of ijs.
Deze sectie beschrijft hoe een regelaar ontworpen moet worden.
De AK regelaars zijn gebaseerd op een uniform aansluitplatform
waarbij de verschillen tussen de diverse installaties wordt bepaald
door de gebruikte intelligentie (bovenste deel) met een specifieke
software en door de benodigde in- en uitgangssignalen. Bij een
toepassing met weinig aansluitingen, zal de regelaarmodule (boven- en onderdeel) waarschijnlijk voldoende zijn. Bij een toepassing met veel aansluitingen zal het nodig zijn om de regelaarmodule te gebruiken samen met één of meer uitbreidingsmodules.
Dit deel geeft een overzicht van de mogelijke aansluitingen en assisteert bij de selectie van de benodigde modules naar aanleiding
van de toepassing.
• Regelaarmodule - in staat om een ‘standaard’ installatie te
regelen.
• Uitbreidingsmodules - Wanneer het aantal verdampers groter
wordt en er extra in- en uitgangen nodig zijn, kunnen uitbreidingsmodules op de regelaar worden aangesloten. Een schuifverbinding aan de zijkant van de regelaar zorgt voor de voeding
en voor datacommunicatie tussen de modules.
• Bovenste deel
Het bovenste deel van de regelaar bevat de ‘intelligentie’. Dit is
het deel waar de regeling is gedefinieerd en waarop de datacommunicatie is aangesloten.
• In- en uitgangen
Er zijn verschillende typen in- en uitgangen. Een type kan,
bijvoorbeeld, signalen ontvangen van sensoren en contacten,
een ander ontvangt bijvoorbeeld een spanningssignaal terwijl
een derde mogelijk uitgangen met relais zijn. Alle verschillende
typen staan in het overzicht op de volgende pagina.
Uitbreidingsmodule met
extra analoge ingangen
• Aansluitingen
Als een installatie wordt ontworpen, ontstaat behoefte aan een
bepaald aantal aansluitingen. Deze aansluitingen worden dan
gemaakt op de regelaar of op de uitbreidingsmodule(s). Het
enige waar goed op gelet moet worden is dat de verschillende
types niet verwisseld worden (het signaal van een analoge
ingang moet niet aangesloten worden op een digitale ingang).
• Definiëren van de aansluitingen
De regelaar moet weten waar de verschillende in- en uitgangen
worden aangesloten. Dit gebeurd tijdens een latere configuratie
waarbij iedere aansluiting wordt gedefinieerd op basis van de
volgende gegevens:
- op welke module
- op welke klemmen
- wat is er aangesloten (bijv. drukopnemer / type / drukbereik)
Uitbreidingsmodule met extra
relaisuitgangen en extra analoge
ingangen.
Externe display
voor uitlezing
van bijv. meubelceltemperatuur
Onderste deel
Bovenste deel
Regelaar met analoge ingangen
en relaisuitgangen
De module met extra relaisuitgangen is
ook verkrijgbaar met schakelaartjes
waarmee de relais handmatig geschakeld
kunnen worden.
De lengte van een module is 72 mm.
Modules van de 100 serie bestaan uit 1 module
Modules van de 200 serie bestaan uit 2 modules
Regelaar bestaan uit 3 modules
De AK-CC 750 kan maximaal 4 secties (verdampers) aansturen. Het
kan nodig zijn om uitbreidingsmodules te plaatsen als de standaard aanwezige in- en uitgangen niet genoeg is.
De regelaar heeft standaard de volgende in- en uitgangen:
11 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers, spanningssignalen en contactsignalen.
8 digitale uitgangen, t.w. 4 solid state uitgangen en 4 relais uitgangen.
Voedingsspanning
24 V a.c. of d.c. aan te sluiten op de regelaar.
De 24 V mag niet doorgelust worden naar andere regelaars, omdat de voeding niet galvanisch is gescheiden van in- en uitgangen. Met andere woorden, voor iedere regelaar moet een aparte
transformator worden gebruikt. Klasse 2 is vereist. De aarde mag
niet worden aangesloten.
De voedingsspanning voor de uitbreidingsmodules wordt doorgegeven door de schuifverbinding aan de rechterkant van de
regelaar.
De grootte van de transformator wordt bepaald door het vermogen van het totaal aantal modules.
PIN
De voedingsspanning voor een drukopnemer kan komen van de
5 V uitgang of van de 12 V uitgang.
Datacommunicatie
Wanneer de regelaar is aangesloten op een gateway type 245,
kunnen de adressen 1 tot en met 119 worden ingesteld. (1-200 bij
AK-SM..).
Service PIN
Wanneer de regelaar is verbonden met een gateway via de datacommunicatie, moet de gateway weten dat de regelaar in het
netwerk is opgenomen. Dit wordt gedaan door de ‘PIN’ toets in te
drukken. De LED ‘Status’ zal gaan knipperen zodra de gateway de
regelaar accepteert.
Bediening
De configuratie van de regelaar wordt gedaan vanuit het software
programma ‘Service Tool’. Het programma moet geïnstalleerd worden op een PC en de PC wordt op het netwerk aangesloten door
middel van de netwerkplug aan de voorkant van de regelaar.
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s, deze betekenen het volgende:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot DO8
Rechter rij:
• Software status (knippert langzaam = OK)
• Communicatie met Service Tool
• Communicatie via LON
• Communicatie met AK-CM 102
• Alarm als LED knippert
- 1 LED niet gebruikt
• Communicatie met display ann RJ11 plug
• ‘Service Pin’ is geactiveerd
Adres
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O Extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge
voltage mogen niet
op dezelfde groep
uitgangen worden
aangesloten
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Knippert = actief alarm / niet opgeheven
Continue aan = actief alarm/ opgeheven
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij.
AK-XM 204B alleen
Handbediening van relais
8 schakelaars maken het mogelijk om de diverse uitgangen handmatig te bedienen naar de positie ‘OFF’ en ‘ON’.
In de stand ‘Auto’ zal de regelaar de regeling voor zijn rekening
nemen.
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s. Deze geven het volgende aan:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot en met DO8
Rechter rij:
• Handbediening van relais
ON = handbediening
OFF = geen handbediening
AK-XM 204A AK-XM 204B
Zekeringen
Onder het bovenste deel van de module bevindt zich een zekering voor iedere uitgang.
Max. 230 V
AC-1: max. 4 A (ohms)
AC-15: max. 3 A (Inductief)
AK-XM 204B
Handbediening van relais
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge voltage
mogen niet op dezelfde
groep uitgangen worden
aangesloten
De module bevat:
8 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen
8 relaisuitgangen
Voedingsspanning
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij.
AK-XM 205B alleen
Handbediening van relais
8 schakelaars maken het mogelijk om de diverse uitgangen handmatig te bedienen naar de positie ‘OFF’ en ‘ON’.
In de stand ‘Auto’ zal de regelaar de regeling voor zijn rekening
nemen
LED’s
Er zijn twee rijen met LED’s. Deze geven het volgende aan:
Linker rij:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie actief met onderste PC board (rood = fout)
• Status van uitgangen DO1 tot en met DO8
Rechter rij:
• Handbediening van relais
ON = handbediening
OFF = geen handbediening
AK-XM 205A AK-XM 205B
max. 10 V
Zekeringen
Onder het bovenste deel van de module bevindt zich een zekering voor iedere uitgang.
Max. 230 V
AC-1: max. 4 A (ohms)
AC-15: max. 3 A (Inductief)
AK-XM 205B
Handbediening van relais
Houdt een veilige
afstand!
Lage en hoge voltage
mogen niet op dezelfde
groep uitgangen worden
aangesloten
De module bevat :
8 analoge ingangen voor sensoren, drukopnemers,
spanningssignalen en contactsignalen.
4 uitgangen voor stappenmotoren.
Voedingsspanning
De voedingsspanning naar de module wordt doorgegeven door
de vorige regelaar uit de rij. Hier gevoed met 5 VA.
De voedingsspanning voor de afsluiters moet worden geleverd
door een aparte voeding, which must be galvanically separated
from the supply for the control range.
(Power requirements: 7.8 VA for controller + xx VA per valve).
A UPS may be necessary if the valves need to open/close during a
power failure.
LED’s
Deze geven het volgende aan:
• Spanning op de regelaar
• Communicatie met de regelaar is actief (rood = fout)
Uitlezing van belangrijke metingen van de regelaar, bijvoorbeeld
ruimtetemperatuur.
Voor het instellen van de diverse functies wordt gebruik gemaakt
van de display met knoppen.
De regelaar die wordt toegepast bepaald welke metingen kunnen
worden uitgelezen en welke instellingen kunnen worden gedaan.
Aansluiting
De displays worden op de regelaar aangesloten door middel van
een kabel met plugaansluitingen. Voor iedere display is een kabel
nodig, welke in 2 m of in 6 m lengte verkrijgbaar is.
Beide displays (met of zonder knoppen) kunnen op beide
aansluitingen op de regelaar (A, B, C of D) worden aangesloten.
Wanneer de regelaar wordt opgestart, toont het display de aangesloten uitgang.
- - 1 = uitgang A
- - 2 = uitgang B
etc.
EKA 163B EKA 164B
Plaatsing
De display kan tot een afstand van maximaal 15 m van de regelaar
worden geplaatst.
Punt
Voor de display hoeft geen punt te worden gedefinieerd - het
hoeft alleen te worden aangesloten.
Grasche display MMIGRS2
Functie
Instelling en weergave van waarden in de regelaar.
Aansluiting
De display wordt via een kabel met RJ11stekkerverbindingen.
Voedingsspanning
Ontvangen van de regelaar via kabel en RJ11 connector.
Afsluiting
Het display moet worden afgesloten. Monteer een verbinding tussen de klemmen H en R.
(AK-PC 750A is intern afgesloten.)
Plaatsing
De display kan tot een afstand van maximaal 3 m van de regelaar
worden geplaatst.
Punt/Adres
Voor de display hoeft geen punt te worden gedefinieerd het hoeft alleen te worden aangesloten. Echter, het adres
moet worden geverifieerd. Raadpleeg de instructies die zijn
meegeleverd met de regelaar.
De module is een nieuwe communicatiemodule, waardoor de rij
uitbreidingsmodules kan worden onderbroken.
De module communiceert met de regelaar via datacommunicatie
en stuurt informatie heen en weer tussen de regelaar en de aangesloten uitbreidingsmodules.
Aansluiting
Communicatiemodule en regelaar uitgerust met RJ 45-stekkeraansluitingen.
Er mag niets anders worden aangesloten op deze datacommunicatie; er kunnen maximaal twee communicatiemodules worden
aangesloten op één regelaar.
Communicatie kabel
Wordt geleverd inclusief één meter van het volgende:
ANSI/TIA 568 B/C CAT5 UTP kabel met RJ45-connectoren.
Positie
Max. 30 m vanaf de regelaar
(De totale lengte van de communicatiekabels bedraagt 30 m)
Max. 32 VA
Voedingsspanning
Er moet 24 volt AC of DC worden aangesloten op de communicatiemodule.
De 24 V mag afkomstig zijn uit dezelfde voeding die ook de
regelaar van stroom voorziet. (De voeding voor de communicatiemodule is galvanisch gescheiden van de aangesloten uitbreidingsmodules.)
De klemmen mogen niet geaard worden.
Het energieverbruik wordt bepaald door het energieverbruik van
het totale aantal modules.
De belasting per geleider van de regelaar mag niet hoger zijn dan
32 VA.
De belasting per geleider van de AK-CM 102 mag niet hoger zijn
dan 20 VA.
Punt
Aansluitingspunten op de I/O-modules moeten worden gedefinieerd alsof de modules een verlengstuk van elkaar zijn.
Adres
Het adres voor de eerste communicatiemodule moet worden
ingesteld op 1. Een eventuele tweede module moet worden ingesteld op 2. Er kunnen maximaal 5 modules worden aangesproken.
Afsluiting
De afsluitingsschakelaar op de laatste communicatiemodule moet
worden ingesteld op ON.
De regelaar moet permanent worden ingesteld op = ON.
Max. 20 VA
Max. 20 VA
Waarschuwing
Extra modules mogen uitsluitend worden geïnstalleerd nadat de
laatste module is geïnstalleerd. (In dit geval na module nr. 11; zie
de tekening)
Na het configureren mag het adres niet meer worden gewijzigd.
Houdt rekening met het volgende als het aantal uitbreidingsmodules wordt gepland. Om een extra module te voorkomen kan
eventueel een ingangssignaal worden aangepast.
• Een AAN/UIT signaal kan op twee manieren worden ontvangen.
Als een contact signaal op een analoge ingang of als een
spanning op een laag- of hoog voltage module.
• Een AAN/UIT uitgangssignaal kan op twee manieren gegeven
worden. Of met een relais of met een Solid state. Het belangrijkste verschil is de toegestane belasting en het relais bevat een
zekering.
Onderstaand staat een aantal functies en aansluitingen waarmee
rekening gehouden moet worden bij het ontwerpen van een regeling. De regelaar bevat meer functies dan hieronder genoemd,
maar de genoemde functies zijn vermeld om het aantal aansluitingen te bepalen.
Functie
Klokfunctie
De klokfunctie en de overgang tussen zomer- en wintertijd worden door de regelaar geregeld.
De klokinstelling blijf minimaal 12 bewaard in geval van een
stroomstoring.
Extra temperatuur- en druksensors
Als extra metingen uitgevoerd moeten worden buiten de regeling
om, kunnen er sensors op de analoge ingangen worden aangesloten.
Als de regelaar is opgenomen in een netwerk met een systeem
manager, zal de tijdsinstelling in de regelaar bewaard bijgewerkt.
Start / stop regeling
De regeling kan softwarematig gestart en gestopt worden, maar
dit kan ook door middel van een extern contact.
Alarmfunctie
Als een alarm verzonden moet worden naar een signaalontvanger (bijv. lamp, bel, telefoonkiezer etc.), moet een relaisuitgang
worden gebruikt.
Geforceerde regeling
De software bevat een optie voor geforceerde regeling. Als een
uitbreidingsmodule met relaisuitgangen wordt gebruikt, kan deze
uitgevoerd worden met handschakelaars welke de individuele
relais kunnen schakelen.
Datacommunicatie
De regelaar heeft een aansluiting voor LON datacommunicatie.
De specificaties voor de aansluiting hiervan is beschreven in een
apart document. Manual RC8AC.
In principe zijn er de volgende soorten aansluitingen:
Analoge ingangen ‘AI’
Dit signaal wordt aangesloten op twee
klemmen.
Een analoog signaal kan worden ontvangen van de volgende bronnen:
• Temperatuursignaal van een Pt 1000 ohm
temperatuursensor.
• Pulse signaal of reset-signaal
• Contactsignaal waarvan de ingang of
kortgesloten of doorverbonden is.
• Voltagesignaal 0-10 V
• Spanningssignaal van 0 tot 10 Volt.
• Signaal van een drukopnemer AKS 32,
AKS 32R, AKS 2050 of MBS 8250.
De voeding hiervoor wordt geleverd door
de module, waar zowel een 5 V voeding
en een 12 V voeding aanwezig zijn.
Op een later tijdstip, tijdens de configuratie, moet het drukbereik van de drukopnemer worden ingesteld.
AAN/UIT spanningsingang ‘DI’
Dit signaal wordt op twee klemmen aangesloten.
• Op deze ingang kan 0 V of spanning staan
Er zijn twee verschillende uitbreidingsmodules voor dit type ingang:
- laag voltage signalen , bijv. 24 V (max.
80 V)
- hoog voltage signalen, bijv. 230 V (max.
260 V)
Op een later tijdstip, tijdens de configuratie, moet ingesteld worden wat de functie van deze ingang is:
• Actief als de ingang spanningsloos is
• Actief als er spanning aanwezig is op de ingang
AAN/UIT uitgangssignaal ‘DO’
Er zijn twee typen:
• Relais uitgang
Alle relaisuitgangen zijn wisselcontacten
zodat de gewenste functie ook bereikt
kan worden als de regelaar spanningsloos is.
• Solid state uitgangen
Primair voor AKV kleppen die vaak schakelen, maar deze uitgang kan een extern
relais in- en uitschakelen, net zoals een
relaisuitgang.
Deze uitgang is alleen op de regelaar zelf
te vinden.
Op een later tijdstip, tijdens de configuratie, moet ingesteld worden wat de functie van deze uitgang is:
• Actief als de uitgang bekrachtigd is
• Actief als de uitgang niet bekrachtigd is
Analoog uitgangssignaal ‘AO’
Dit signaal wordt gebruikt als een regelsignaal naar een externe klep of naar ventilatoren met EC-motoren.
Tijdens de configuratie moet het bereik van
het signaal ingesteld worden: 0-5 V, 1-5 V,
0-10 V of 2-10V.
Pulssignaal voor de stappenmotoren.
Dit signaal wordt gebruikt door afsluitermotoren van het type ETS, KVS, CCMT en
CTR.
Het afsluitertype moet worden ingesteld
tijdens het programmeren.
Beperkingen
Omdat het systeem erg flexibel is met betrekking tot het aantal
aan te sluiten units, is het zaak dat de gemaakte selectie overeen
komt met de weinige beperkingen die er zijn.
De functionaliteit van de regelaar wordt bepaald door de software, de grootte van de processor en de hoeveelheid geheugen.
De regelaar is niet geschikt voor gebruik op een platenwarmtewisselaar.
✔ Het aantal uitbreidingsmodules moet worden beperkt zodat de
totale opname niet meer is dan 32 VA (inclusief regelaar).
✔ Niet meer dan 5 drukopnemers mogen worden aangesloten op
één basismodule
✔ Niet meer dan 5 drukopnemers mogen worden aangesloten op
één uitbreidingsmodule
Algemene druktransmitter
Wanneer verschillende regelaars een signaal ontvangen van
dezelfde druktransmitter, dan moet de voeding naar de betreffende regelaars zo zijn bedraad dat het niet mogelijk is één van de
regelaars uit te schakelen, zonder ook de andere uit te schakelen.
(Wanneer één regelaar wordt uitgeschakeld, dan wordt het
signaal neergehaald en zullen alle andere regelaars een signaal
ontvangen dat te laag is)
Ontwerp van een verdamperregeling
Procedure:
1. Maak een schematische tekening van de installatie
2. Controleer of de functies van de regelaar de gewenste toepassing dekt
3. Bepaal het aantal te gebruiken aansluitingen
4. Gebruik de ontwerptabel /Noteer hier het aantal te gebruiken
aansluitingen / Tel het aantal aansluitingen bij elkaar op
5. Zijn er voldoende aansluitingen op de regelaarmodule? Zo niet,
is het mogelijk om bijvoorbeeld een AAN / UIT signaal van een
spanningssignaal naar een contactsignaal te veranderen of is
een uitbreidingsmodule gewenst?
6. Bepaal welke uitbreidingsmodule(s) gebruikt moet worden.
7. Controleer of alle beperkingen in acht zijn genomen.
8. Bereken de totale lengte van de modules.
9. Het koppelen van de modules
10. Bepaal de plaats van de aansluitingen
11. Maak een aansluitschema
12. Bepaal de grootte van de transformator.
Volg deze 12
stappen
1
Schema
Maak een schematische tekening van de installatie
2
Verdamperfuncties
Toepassing
Regeling van koel- of vriescelx
Regeling van koel- vriesmeubelsx
Regeling van verdampers1 - 4
Thermostaatfunctie
Gemeenschappelijke thermostaat voor alle sectiesx
Thermostaat voor iedere sectiex
Aan/uit thermostaat met AKV/ETS of magneetklepx
Modulerende thermostaat met AKV/ETS klep of magneetklepx
Overschakeling tussen twee thermostaatreferenties (thermostaat band)x
Dag/nachtschakelingx
Verschuiven van referentie via analoog ingangssignaalx
Thermostaatsensor voor of achter verdamperx
Thermostaatsensor voor en na verdamper (gewogen thermostaat)x
Alarmthermostaat (gewogen)x
Algemene functies
Ventilatorregeling (pulserend of EC motor)x
Randverwarmingsregeling (pulserend)x
Compressorregeling. Relais schakelt tijdens koelvraagx
Systeemsignaal via datacommunicatie (master-control)
P0-optimalisatiex
Nachtverlagingx
Inject –ON signaal (geforceerd sluiten)x
Lichtregelingx
Gecoördineerde ontdooiingx
Geforceerde koelingx
Meer over de diverse functies
Algemene thermostaat
De thermostaattemperatuur kan een weging zijn van de S3 en S4
sensoren in sectie A. De temperatuurregeling kan ook gebaseerd
zijn op basis van de min/max of gemiddelde sensorwaarden van
alle verdampers.
Modulerende thermostaat
AKV/Stappen:
De functie kan alleen op centrale installaties worden gebruikt.
De openingsgraad van de klep wordt zo aangepast dat een
nauwkeurige, constante temperatuur is gewaarborgd.
Magneetklep:
Deze functie kan gebruikt worden op zowel centrale als indirecte
systemen. De periodetijd van de klep wordt zo aangepast dat een
optimale temperatuurregeling wordt verkregen op basis van een
specifieke tijdperiode. De periodetijd van de klep wordt ge-desynchroniseerd, zodat een gelijke belasting wordt verkregen over het
systeem.
Overschakeling tussen twee thermostaatreferenties
Deze functie wordt gebruikt voor objecten waar regelmatig
andere producten in liggen en waar dus een andere thermostaatreferentie wordt vereist. Overschakeling vindt plaats d.m.v. een
schakelaar (DI).
Dag/nachtsignaal voor verschuiven van referentie
Het interne weekschema van de regelaar kan gebruikt worden
voor het verschuiven van de thermostaatreferentie, maar het is
ook mogelijk om een extern signaal te gebruiken of de datacommunicatie.
Productsensoren
Iedere sectie heeft een aparte produktsensor die gebruikt kan
worden voor bewaking en registratie.
Schoonmaakfunctie
Stap 1: Een schakelfunctie (puls) activeert deze functie waarna de
koeling wordt gestopt. De ventilatoren draaien door.
Stap 2: een tweede druk op de knop (puls) stopt de ventilatoren
Stap 3: een derde druk op de knop (puls) zal de koeling (inclusief
ventilatoren) weer starten
Als een display is gemonteerd, kunnen de diverse situaties worden gevolgd:
Normaal bedrijf: temperatuur
Eerste druk: Fan
Tweede druk: OFF
Derde druk: temperatuur
Toepassing/regeling uitschakelen
Een signaal voor het uitschakelen/stoppen kan worden
ontvangen via de datacommunicatie of op een contact op een
aan/uit ingang.
Deurfunctie
In koel- en vriescellen kan de deurfunctie gebruikt worden om het
licht in- en uit te schakelen, het starten en stoppen van de koeling
en voor het genereren van een alarm als de deur te lang open is.
Lichtfunctie
De lichtfunctie kan geactiveerd worden door een deurschakeling,
het interne tijdschema of een signaal via het netwerk.
Ontdooisensor S5
Op lange verdampers kan het nodig zijn om twee sensoren te
monteren om ervoor te zorgen dat de verdamper goed ontdooit.
Deze sensoren kunnen bijvoorbeeld S5A-1 en S5A-2 genoemd
worden.
‘Inject ON’ functie
Deze functie sluit alle expansie kleppen als alle compressoren op
storing liggen.
Dit kan worden geregeld via de datacommunicatie of uitbedraad
worden via een relaisuitgang.
Adaptieve ontdooiing
Deze functie heeft de signalen nodig van de S3 en S4 sensoren
en de condensatiedruk Pc. Het expansieventiel moet van het type
AKV zijn.
Deze functie kan niet worden gebruikt in combinatie met het
pulseren van de ventilatoren.
Ga naar hoofdstuk 5 voor meer informatie over bovenstaande functies..
Hieronder volgt een overzicht van mogelijke aansluitingen. De
tekst komt overeen met de tabel op de volgende pagina.
Analoge ingangen
Temperatuursensoren op iedere sectie
• S3 luchtsensor luchtintrede verdamper
• S4 luchtsensor luchtuittrede verdamper (1 van de S3/S4 sensoren
kan worden weggelaten)
• S5 ontdooisensor. Twee sensoren kunnen worden gebruikt bij
lange secties.
• Productsensor. Extra sensor die de producttemperatuur bewaakt.
• S2 zuiggassensor op verdamperuittrede (AKV klep regeling)
• Saux 1-4, extra sensoren die gebruikt kunnen worden voor de
algemene thermostaten of bewaking..
Drukopnemers
• P0. Voor registratie van de verdamperdruk en regeling van de
AKV klep
• Pc. Voor registratie van de condensatiedruk. Wordt gebruikt
samen met Adaptieve Ontdooiing. Het signaal kan ook via de
datacommunicatie worden ontvangen.
• Paux 1-3, extra drukopnemers die gebruikt kunnen worden voor
de algemene pressostaten of bewaking.
Een drukopnemer van het type AKS32R kan een signaal versturen
naar maximaal 5 regelaars.
Spanningssignaal
• 0-10 V
Ext. Ref. wordt gebruikt als de regelreferentie verschoven moet
worden door een signaal van een andere regeling.
• Algemene 0-10V ingangen. Tot 5 ingangen die gebruikt kunnen
worden voor bewaking en alarmering.
Aan / uit-ingangen
Contactfunctie (op een analoge ingang) of spannings-signaal (op
een uitbreidingsmodule)
• Externe start/stop van de regeling
• Pulsschakeling (op een analoge ingang) voor schoonmaakfunctie
• Schakeling voor overschakeling tussen twee temperatuurreferenties
• Inject ON. Signaal van de compressorregeling
• Pulsschakeling (op een analoge ingang) voor ontdooistart
• Pulsschakeling (op een analoge ingang) voor open/sluiten
rolgordijnen
• Deurschakelaar in koelcel
• Extern dag/nacht signaal (verhoogt de temperatuurreferentie als
de nachtafdekking wordt gebruikt
• Tot 10 algemene DI ingangen voor signalen van andere automatische regelingen ter activering van een alarmfunctie in de
regelaar.
Aan / uit-uitgangen
Relaisuitgangen
• Ontdooiing (1 voor iedere sectie)
• Randverwarming
• Ventilatormotor
• Licht
• Compressor (schakelt bij koelvraag)
• Alarm
• Magneetklep (EVR)
• Egalisatieklep, zuigleiding
• Rolgordijnen
• Lekbakverwarming
• Algemene functies
AKV Solid state uitgangen
De solid state relais op de regelaar zijn voornamelijk bedoeld voor
AKV kleppen, maar kunnen ook worden gebruikt voor de functies
genoemd onder ‘Relaisuitgangen’.
(De uitgang zal bij spanningsuitval altijd in de ‘UIT’ positie staan).
Analoge uitgang
• 0-10 V-signaal voor afsluiterregeling of ventilator met EC-motor
• Stappenmotorsignaal naar ETS/CCMT-afsluiter
Voorbeeld
• Vriestoepassing met drie secties
• AKV klep voor inspuiting (S2 en P0)
• Elektrische ontdooiing met ontdooistop op temperatuur (S5)
• Twee thermostaatsensoren per sectie (S3 en S4)
• Regeling van ventilatoren en randverwarming
• Externe start/stop
• Schakelsignaal voor schoonmaakfunctie
• 3 displays voor weergave van luchttemperatuur
Gegevens van dit voorbeeld worden gebruikt in de ontwerptabel op de volgende pagina.
Het resultaat is dat de onderstaande modules moeten worden
gebruikt:
• AK-CC 750A regelaar
• AK-XM 101A
• 3 pcs. EKA 163B
Als bovenstaand voorbeeld had aangetoond dat een extra uitgang nodig was, had de regelaar uitgebreid moeten worden met
een AK-XM 205A of B uitbreidingsmodule.
Deze tabel helpt vast te stellen of er voldoende inen uitgangen
op de basismodule aanwezig zijn. Als er niet voldoende in- en
uitgangen zijn, moet de reglaar worden uitgebreid met één of
meer uitbreidingsmodules.
Noteer het aantal benodigde aansluitingen en tel deze bij elkaar
op.
Analoog ingangssignaal
Voorbeeld
Aan/uit spanningssignaal
Analoge ingangen
Temperatuursensors, S2, S3, S4, S512
Extra temperatuursensor/afzonderlijke thermostaten 0
Drukopnemers, P0, Pc, Separate pressostats1P = Max. 5 / module
Spanningssignaal van een andere regeling, afzonderlijke signalen
Verschuiven van regelreferentie met analoog signaal
Als er veel uitbreidingsmodules worden gebruikt zal de lengte van
de regelaar toenemen. De rij van modules is één geheel en mag
daarom ook niet worden verbroken.
Als de rij te lang wordt, kan hij worden onderbroken met behulp
van een AK-CM 102.
De lengte van een module is 72 mm.
Modules van de 100 serie bestaan uit 1 module
Modules van de 200 serie bestaan uit 2 modules
Regelaars bestaan uit 3 modules
De lengte van een compleet geheel = n x 72 + 8
Anders gezegd:
Module Type Aantal à Lengte
Regelaar module 1 x 224 = 224 mm
Uitbreid. module 200 serie _ x 144 = ___ mm
Uitbreid. module 100 serie _ x 72 = ___ mm
Totale lengte = ___ mm
9
Modules koppelen
Begin met de regelaar zelf en sluit dan de geselecteerde uitbreidingsmodules aan in willekeurige volgorde.
Zodra er is ingesteld welke aansluitingen te vinden zijn op welke
module en op welke klemmen, mag de volgorde van de modules
niet meer veranderd worden.
De modules worden met elkaar verbonden en bij elkaar gehouden door een schuifverbinding die zowel de voeding als de
interne datacommunicatie naar de volgende module doorgeeft.
Vervolg voorbeeld:
Regelaar + 1 uitbreidingsmodule uit 100 serie =
224 + 72 = 296 mm.
Example
Het plaatsen en verwijderen van de modules moet altijd spanningsloos gebeuren.
Het beschermkapje op de verbindingsplug van de regelaar moet
verplaatst worden naar de verbindingsplug van de laatste uitbreidingsmodule om deze te beschermen tegen kortsluiting en vuil.
Zodra de regeling is gestart zal de regelaar continue controleren
of er verbinding is tussen de afzonderlijke modules. De status
hiervan is te zien d.m.v. een LED.
Als de twee snapsloten voor de DIN rail montage open zijn, kan de
module in positie geplaatst worden, onafhankelijk van zijn plaats
in de rij.
Verwijderen gaat op dezelfde manier met de snapsloten in de
open positie.
Alle aansluitingen worden geconfigureerd met modulenummer
en puntnummer, in principe maakt het dus niet uit waar een
bepaalde aansluiting wordt gemaakt zolang dit maar gebeurd op
de correcte in of uitgang.
• De regelaar is de eerste module, de volgende module is 2, etc.
• Een ‘punt’ is de twee of drie klemmen die bij een in- of uitgang
horen (bijv. 2 klemmen voor een sensor en drie klemmen voor
een relais).
Het maken van het aansluitschema en de configuratie (programmering) van de regelaar kan het best worden voorbereid door het
invullen van het aansluitoverzicht van de relevante modules
Voorbeeld:
Naam Op module Op Punt Funktie
Compressor 1 x x ON
Compressor 2 x x ON
Alarm relais x x OFF
Hoofdschakelaar x x Gesloten
P0 x x AKS 32R 1-6 bar
Het aansluitoverzicht van de regelaar en alle uitbreidingsmodules
zijn te vinden op de pagina 12 en verder. Voorbeeld: de regelaar:
SignalModulePunt KlemSignaal type /
1 (AI 1)1 - 2
2 (AI 2)3 - 4
3 (AI 3)5 - 6
4 (AI 4)7 - 8
Actief op
Module Punt
Let op de juiste nummering van
de modules!
Het rechterdeel van de regelaarmodule lijkt op een aparte
module, maar is dat NIET.
Tip
De Appendix geeft 80 type installaties weer die te selecteren zijn als 'snelselectie'.
Als uw installatie op 1 van deze selecties lijkt, is het zinvol
om deze te selecteren in de 'snelselectie'.
- Kolommen 1, 2, 3 en 5 worden gebruikt voor de configuratie (programmering)
- Kolommen 2 en 4 worden gebruikt voor het aansluitschema.
De voeding wordt alleen aangesloten op de regelaar (module 1).
De voeding naar de volgende modules wordt doorgegeven via de
schuifverbinding tussen de modules. De voeding moet 24 V +/- 20
% zijn.
Er moet een transformator gebruikt worden voor iedere regelaar.
De 24 V kan dus niet doorgelust worden naar andere regelaars.
De transformator moet klasse II zijn.
De analoge in- en uitgangen zijn niet galvanisch gescheiden van
de voeding.
De + en - van de 24V ingang mogen niet geaard worden.
Bij gebruik van stappenmotorafsluiters moet de stroom daarvoor
worden geleverd door een aparte voeding. Zien AK-XM 208C.
Bij installaties moet ook de spanning naar de regelaar en afsluiters
zeker worden gesteld met behulp van een UPS.
Vervolg voorbeeld:
Regelaar 8 VA
+ 1 uitbr. module uit de 100 serie 2 VA
------
Formaat transformator (min.) 10 VA
Transformator grootte
De energieopname groeit met het aantal aangesloten modules:
Module Type Aantal à Effect
Regelaar 1 x 8 = 8 VA
Uitbr. module serie 200 _ x 5 = __ VA
Uitbr. module serie 100 _ x 2 = __ VA
Totaal ___ VA
Algemene druktransmitter
Wanneer verschillende regelaars een signaal ontvangen van
dezelfde druktransmitter, dan moet de voeding naar de betreffende regelaars zo zijn bedraad dat het niet mogelijk is één van de
regelaars uit te schakelen, zonder ook de andere uit te schakelen.
(Wanneer één regelaar wordt uitgeschakeld, dan wordt het
signaal neergehaald en zullen alle andere regelaars een signaal
ontvangen dat te laag is)
Verwijder het beschermkapje van de aansluitplug aan de rechterkant van de basismodule.
Plaats het kapje op de aansluitplug aan de rechterkant van de
I/O module welke aan de rechterkant van de AK samenstelling
wordt geplaatst.
2. Plaats de uitbreidingsmodule rechts aan de basismodule
De basismodule moet spanningsloos zijn.
Voor ons voorbeeld zijn 1 uitbreidingsmodule aan de basismodule
gemonteerd. De volgorde is als volgt:
Alle hierna volgende instellingen die betrekking hebben op de 2 uitbreidingsmodules worden door deze volgorde bepaald.
Als de twee rode sluitingen voor de DIN-rail montage open zijn, kan de
module op de DIN-rail worden geplaatst. De twee sluitingen kunnen
hierna gesloten worden.
Demonteren moet dus worden gedaan met de sluitingen in de 'open'
positie.
De aansluitingen voor het voorbeeld zijn hieronder te zien.
Waarschuwing
Houdt signaalkabels gescheiden van
hoog voltage kabels
De afscherming van de drukopnemerkabels mogen alleen aan de kant van de
regelaar worden aangesloten.
Schoonmaken
2. Aansluiting LON communicatienetwerk
De installatie van de datacommunicatie moet voldoen met de
eisen die worden gesteld in document RC.8A.C…
3. Aansluiting voedingsspanning
24 V, de voeding mag niet voor andere regelaars of apparaten
worden gebruikt. De klemmen mogen niet worden geaard.
4. Volg LED’s
Zodra voeding op de regelaar wordt aangesloten zal de
regelaar een interne controle uitvoeren. Dit regelaar zal na
ongeveer 1 minuut klaar zijn zodra de LED ‘Status’ langzaam
knippert.
5. Als er een netwerk is
Stel het adres is en activeer de Service Pin
Zodra de regelaar correct op het netwerk is aangemeld zal de
'Status' LED 10 minuten snel knipperen.
6. De regelaar kan nu geconfigureerd worden
Interne communicatie
tussen de modules:
Knippert snel = fout
Continue aan = fout
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O Extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Status uitgangen 1-8
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
in 10 minuten na netwerk installatie
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Externe communicatie
Knippert = Actief alarm / niet erkend
Continue aan = Actief alarm / erkend
De volgende sectie is gebaseerd op het eerder besproken voorbeeld met een vriestoepassing met 3 verdampers.
Het voorbeeld is op de volgende pagina nog een keer te zien.
PC met het ‘Service Tool’ programma wordt aan de regelaar
aangesloten.
De regelaar moet ‘aan’ zijn en het ‘Status’ LED moet knipperen
voordat het ‘Service Tool’ programma wordt gestart.
Voor bediening van de Service Tool software, zie de desbetreffende handleiding.
De eerste keer dat Service Tool wordt aangesloten op een ‘nieuwe’ regelaarversie, zal de opstart van Service Tool langer duren dan normaal.
De voortgang kan worden gevolgd in de balk onderin het scherm.
Start Service Tool programma
Inloggen met gebruikersnaam SUPV
Selecteer de naam SUPV en voer het bijbehorende wachtwoord in
Als de regelaar nieuw is, is het wachtwoord 123
Na het inloggen zal altijd als eerst het overzichtscherm worden getoond.
In dit geval is het overzicht leeg, omdat de regelaar nog niet ingesteld
en geconfigureerd is.
De rode alarmbel in de rechter onderhoek betekent dat er een actief
alarm in de regelaar aanwezig is. In dit geval komt dit omdat de regelaar
nog niet is ingesteld.
Druk op de oranje knop met de sleutel aan de onderkant van
het scherm.
2. Selecteer ‘Authorization’
3. Verander instellingen voor gebruiker ‘SUPV’.
Wanneer de regelaar wordt geleverd is deze ingesteld met een standaard
autorisatie voor verschillende gebruikersgroepen. Deze autorisaties kunnen nu of later worden aangepast aan de installatie.
Deze knop wordt altijd gebruikt om in dit scherm te komen.
Op het scherm links zijn nog niet alle functies te zien. Naarmate we
verder in de configuratie komen, zal er meer in dit scherm verschijnen.
Druk op de regel ‘Authorisation’ om naar de gebruikersinstellingen te
gaan.
4. Selecteer gebruikersnaam en wachtwoord
5. Log opnieuw in met de gebruikersnaam en het
nieuwe wachtwoord
Selecteer de regel met gebruikersnaam SUPV.
Druk op ‘ Wijzig’.
Hier kan de ‘supervisor’ voor het specifieke systeem worden geselecteerd en een corresponderend wachtwoord voor deze persoon.
In oudere versies van Service Tool AK-ST 500 was het mogelijk om in dit
menu de taal te selecteren.
In de nieuwste versie van Service Tool zal de taalselectie van de regelaar automatisch gebeuren met de configuratie van Service Tool.
De regelaar zal dezelfde taal gebruiken als is geselecteerd in Service
Tool, maar alleen als deze taal in de regelaar aanwezig is. Indien de taal
niet in de regelaar aanwezig is, zal automatisch de Engelse taal worden
getoond.
.
Om de gemaakte instellingen te activeren, moet er opnieuw worden
ingelogd met gebruikersnaam.
Om het ‘log-in’ scherm te bereiken, druk op het ‘huis’ in de linker bovenhoek van het scherm.
De regelaar kan alleen worden geconfigureerd wanneer deze ontgrendeld is.
Wijzigingen aan de in- en/of uitgangen
worden pas actief nadat het configuratieslot
op 'Aan' in gezet.
De waarden kunnen worden veranderd
wanneer de regelaar is vergrendeld, maar
alleen als deze waarden niet de configuratie
beïnvloeden.
Algemeen
Veel instellingen zijn afhankelijk van eerdere
instellingen. Dit wordt weergegeven door het
feit dat veel functies alleen kunnen worden
gezien (en ingesteld) als een eerdere functie
toegang geeft tot deze onderliggende functie.
Hieronder vindt meer informatie over de verschillende instellingen.
Het nummer refereert aan het nummer en de
afbeelding in de linkerkolom.
Het scherm toont alleen de instellingen en uitlezingen die van toepassing zijn voor het voorbeeld
3Hoofdschakalaar
Wordt gebruikt om de regeling te starten en
stoppen.
Wanneer de hoofdschakelaar Uit is, staan alle
uitgangen in standby mode en worden alle
alarmen opgeheven.
De hoofdschakelaar moet Uit zijn voordat het
configuratieslot uitgeschakeld kan worden.
Configuratieslot
De regelaar kan volledig geconfigureerde
worden wanneer het configuratieslot Uit is.
De instellingen worden pas actief zodra het
configuratieslot weer op Aan staat. Op dat
moment worden de ingestelde functies vergeleken met de ingestelde in- en uitgangen.
Belangrijke instellingen kunnen niet meer
worden gewijzigd tenzij het configuratieslot
weer Uit gaat.
4. Selecteer Uit
Selecteer Uit.
Bijvoorbeeld, de regel 'Configuratieslot' wordt
onzichtbaar als de hoofdschakelaar op Aan staat.
Pas als de hoofdschakelaar wordt uitgeschakeld
en de koeling dus wordt gestopt, is het mogelijk
om het configuratieslot te wijzigen
Alle systeeminstellingen kunnen worden
gewijzigd door op het desbetreffende blauwe
veld te drukken en dan de gewenste waarde in
te vullen.
3Regelaarnaam
In het eerste veld kunt u de naam van de
regelaar wijzigen.
Frequentie voeding
Stel frequentie in
Alarmtaal
Selecteer de taal waarin de alarmen moeten
worden weergegeven.
De alarmtekst kan in een andere taal zijn dan
de taal van de regelaar.
Klok
De regelaar kan de klok van de PC overnemen.
Als de regelaar onderdeel is van een ADAPKOOL netwerk, worden datum en tijd automatisch ingesteld door de gateway. Dit geldt ook
voor de overgang van zomer- naar wintertijd.
Stroomstoring, de klok blijft gedurende minimaal 12 uur doorlopen.
De installatie kan op deze 2 manieren worden geconfigureerd.
Kies uit een van deze twee methoden.
Voor het voorbeeld hebben we besloten om voor de tweede methode
te kiezen. We selecteren:
• 3 verdampers
• AKV klep
• Koudemiddel = R134a
• Ontdooiregeling
• Ontdooitype= elektrisch
4. Andere instellingen
Na het selecteren van de toepassing
zullen we de overige instelschermen
bekijken om te controleren of er veranderingen gedaan moeten worden aan
sommige van de pre-geconfigureerde
instellingen.
In ons voorbeeld moeten we het
koudemiddel selecteren, (zie het scherm
hierboven) en we moeten externe
start/stop instellingen toevoegen (dit
wordt gedaan in het scherm 'Algemene
functies').
• Controleer de instellingen naast de
individuele functies
Deze instelling geeft een lijst met een aantal voorgeprogrammeerde combinaties, welke tegelijkertijd ook de
aansluitpunten definiëren.
Aan het eind van de handleiding bevindt zich een overzicht van de opties en aansluitpunten.
Na configuratie van deze functie zal de regelaar opnieuw
opstarten. Na de opstart zal een groot aantal instellingen
gemaakt zijn, inclusief de aansluitpunten. Ga verder met
de instellingen en controleer alle waarden.
Alle instellingen kunnen gewoon gewijzigd worden.
Aantal verdampers
Selecteer het aantal verdampers dat geregeld moet
worden.
Type klep
Selecteer het juiste type klep hier.
AKV klep
LLSV, magnetklep (Thermostatisch expansieventiel).
STEP (ETS / CCM /CCMT klep)
AO (Analoge spanning)
Schalingsfactor voor stapventiel en AO
De ventielcapaciteit kan hier geminimaliseerd zijn..
LLSV, magnetklep (bij afsluiter met stappenmotor)
LLSV-vertraging uit
Vertragingstijd nadat de stappenmotor start met sluiten
totdat de magneetklep is gesloten.
Koudemiddel
Hier kan gekozen worden uit een groot aantal koudemiddelen. Als het gewenste koudemiddel niet in de lijst
staat, selecteer dan 'Gebruiker gedef.'. Door middel van
3 factoren kan het koudemiddel dan ingesteld worden.
Deze factoren zijn te verkrijgen bij Danfoss.
Ontdooiregling
Selecteer of de verdampers moeten ontdooien.
Ontdooitype
Hier kan gekozen worden uit natuurlijke, elektrische,
heetgasontdooing of warme brine ontdooiing.
Het configuratiemenu is nu gewijzigd. Het toont nu meer instellingen
die allemaal betrekking hebben op
het geselecteerde type installatie.
Bijvoorbeeld, eerder hebben we 3
verdampers geselecteerd. Dit betekend dat er nu 3 secties worden
weergegeven.
Voor ons voorbeeld selecteren we:
• Aan/Uit thermostaat
• Individuele thermostaat voor
iedere sectie
• Dag/nachtregeling
• Geen smeltfunctie aangezien dit
een vriestoepassing is
De instellingen zijn links te zien.
Afhankelijk van de gemaakte instellingen kunnen meer
instellingen beschikbaar worden voor de geselecteerde functies.
De lijst in de rechter kolom op de pagina bevat alle
mogelijke functies die beschikbaar zijn.
Voor meer informatie over de individuele functies, zie
hoofdstuk 5 van deze handleiding.
3 Thermostaattype
Kies uit de volgende thermostaatfuncties:
• 1 klep voor alle / algemene AAN/UIT thermostaat
Hier wordt 1 klep gebruikt voor alle verdampers. De temperatuur wordt geregeld door een AAN/UIT thermostaat
op basis van de instellingen van de A sectie.
• 1 klep per verd. / algemene AAN/UIT thermostaat
Hier wordt 1 klep per verdamper gebruikt. De
temperatuur wordt in alle verdampersecties geregeld
door een AAN/UIT thermostaat op basis van de
instellingen van de A sectie
• 1 klep per verd. / individuele AAN/UIT thermostaat
Hier wordt 1 klep per verdamper gebruikt. De
temperatuur wordt individueel geregeld door een AAN/
UIT thermostaat in iedere sectie.
• 1 klep per verd. / individuele modulerende thermostaat
Hier wordt 1 klep per verdamper gebruikt. De temperatuur
wordt individueel geregeld in iedere sectie volgens een
modulerend principe.
Externe referentie via voltage
Selecteer of een extern voltage gebruikt worden voor de
verschuiving van de thermostaatreferentie.
Ext. ref. versch. max.
Verschuiving referentie bij maximaal signaal (5 of 10V)
Ext. ref. versch. min.
Verschuiving referentie bij minimaal signaal (0 of 2V)
Dag/ Nachtregeling
Selecteer of de thermostaattemperatuur verhoogd/verlaagd moet worden tijdens nachtbedrijf.
(Waarden voor nachtverschuiving moeten in de individuele secties worden ingesteld en in Kelvin)
Nachtconditie via DI
Selecteer of de nachtverschuiving moet plaatsvinden via
een ingangssignaal. (Het signaal kan ook worden gegenereerd door het interne schema of via de master control
functies in de systeem unit.)
Thermostaatband
Selecteer of de thermostaat moet schakelen tussen 2
referentie-instellingen (de waarden kunnen in de indivuduele secties worden ingesteld).
Selecteer of de functie gestart wordt door een schakelaar
of een puls.
Thermostaatband select via DI
Selecteer of er naar een andere thermostaatband moet
worden geschakeld via een DI ingang.
Smeltfunctie
Selecteer of de regelaar een smeltfunctie moet uitvoeren.
Smeltinterval
Stel de periode in tussen 2 smeltintervallen
Smelttijd
Stel de smelttijd in
Flood Evap
Kies uit de volgende functies:
• Losgekoppeld Vloeistofstroming is niet toegestaan
• Vloeistofstroming SH alleen. Gestopt door een signaal van
het systeemapparaat.
• Vloeistofstroming algemeen DI. Gestopt door een algemeen DI-signaal
Er zijn meerdere pagina's.
De zwarte balk laat zien welk van de
pagina's nu is weergegeven.
Beweeg tussen de pagina's door de
+ en – toetsen te gebruiken.
Herhaal de bovenstaande stappen
voor iedere sectie.
In ons voorbeeld zijn de instellingen voor alle 3 de secties aan elkaar
gelijk.
Stappen klep
ETS 12½, 25, 50, 100, 250, 400, CCM, CCMT of Gebruiker selectie.
bij Gebruiker selectie: + Max operating steps, Hysterese, Step rate,
Holding current, Overdrive init, Phase current, Soft landing unit,
Failsafe pos.
Thermostaattemperatuur
In geval van een algemene thermostaat: kies welke sensoren gebruikt
worden voor de temperatuurregeling: gewogen S3/S4, laagste van
alle S3's, gemiddelde van alle S3's, hoogste van alle S3's, laagste van
alle S4's, gemiddelde van alle S4's of hoogste van alle S4's.
S4 invloed dag %
Sensorselectie voor thermostaat gedurende dagbedrijf.
Bij 100% wordt alleen de S4 gebruikt. Bij een lagere waarde wordt
ook de S3 gebruikt in de thermostaatfunctie. Bij 0% wordt alleen de
S3 gebruikt
S4 invloed nacht %
Als boven, maar voor nachtbedrijf.
Uitschak 1
De uitschakeltemperatuur voor de thermostaat – Thermostaatband 1
Differential 1
Differentie voor thermostaat – Thermostaatband 1
Uitschak 2
De uitschakeltemperatuur voor de thermostaat – Thermostaatband 2
Differential 2
Differentie voor thermostaat – Thermostaatband 2
Nachtverschuiving
Verschuiving voor de referentie gedurende nachtbedrijf
Displayregeling
Selecteer of een display type EKA 163B / 164B aangesloten moet worden voor de uitlezing van de temperatuur en sektion A. Instellingen
zijn: geen, gewogen S3/S4 of producttemperatuur.
Displayeenheid
Selecteer of de temperaturen worden weergegeven in SI eenheden
(°C) of US eenheden (°F)
Display S4 %
Sensorselectie voor weergave temperatuur op display
Bij 100% wordt alleen de S4 gebruikt. Bij een lagere waarde wordt
ook de S3 gebruikt in de thermostaatfunctie. Bij 0% wordt alleen de
S3 gebruikt
Displaycorrectie
Een verschuiving voor de displayuitlezing
Max. Disp -d- delay
Max. tijdsduur van -d- in display.
S4 vorstbeveiliging
Selecteer of een alarm wordt gegenereerd in geval van een lage S4
temperatuur
S4 vorslimiet
Stel het alarmniveau in voor de S4 sensor
4Alarmthermostaat
Selecteer of een alarmthermostaat geactiveerd moet worden
Alarm alarm S4%
Stel de weging van de S4 sensor in voor de alarmthermostaat
Hoog alarm 1
Alarmlimiet voor hoog temperatuuralarm, thermostaatband 1
Hoog alarm 2
Alarmlimiet voor hoog temperatuuralarm, thermostaatband 2
Vertr. hoog
Tijdvertraging voor hoog temperatuuralarm
Vertr.hoog pulldown
Tijdvertraging tijdens pull-down en na ontdooiing
Vertr.hoog pulldown
Tijdvertraging tijdens 'pull-down' en na ontdooiing
Laag alarm 1
Alarmlimiet voor laag temperatuuralarm, thermostaatband 1
Laag alarm 2
Alarmlimiet voor laag temperatuuralarm, thermostaatband 2
Vertr. laag
Tijdvertraging voor een hoog temperatuuralarm
Produktsensor
Geef aan of een producktsensor wordt gebruikt
Prod. temp hoog alarm 1
Alarmlimiet voor hoge produkttemperatuur, thermostaatband 1
Prod. temp hoog alarm 2
Alarmlimiet voor hoge produkttemperatuur, thermostaatband 2
Prod. temp. hoog vertr.
Tijdvertraging voor alarm hoge produkttemperatuur
Prod. vertr. hoog pulldown
Tijdvertraging tijdens 'pull-down' en na ontdooiing
Prod. temp laag alarm 1
Alarmlimiet voor lage produkttemperatuur, thermostaatband 1
Prod. temp laag alarm 2
Alarmlimiet voor lage produkttemperatuur, thermostaatband 2
Als het interne ontdooischema
gebruikt moet worden voor
het starten van de ontdooiing,
moeten de tijden worden ingesteld in het ontdooischema. Zie
pagina 64 en 65.
NB!
Als de inspuiting wordt geregeld met een analoog
signaal naar een afsluiter van derden kunt u de instelling
"Adaptieve ontdooiing" beter niet gebruiken.
3 Ontdooiregeling
Selecteer of de regelaar de ontdooiing moet regelen
Ontdooitype
Stel het ontdooitype in (elektrisch / natuurlijk / heetgas of
warme brine)
Adaptieve ontdooiing
De functie kan worden ingesteld op 'Geen' / 'Bewaak ijs' /
'Overslaan dag' / 'Overslaan dag/nacht' / 'Volledig adaptief'.
Min. tijd tussen ontdooiingen
Stel in hoe vaak een ontdooiing is toegestaan
Pc signaal voor AO
Kies signaal voor Pc: een intern signaal (lokaal op regelaar) of
een signaal via de datacommunicatie (netwerk)
Ontdooischema
Kies welk schema gevolgd word: een intern schema of een
extern schema van de systeemunit.
Ontdooistart via DI
Selecteer of de ontdooiing gestart moet worden door een
signaal op een DI ingang
Max. ontdooi interval (tussen ontdooiingen)
De ontdooiing wordt gestart na de ingestelde interval, tenzij
deze wordt gestart door andere methoden (handmatig,
schema, netwerk, DI). Indien de ontdooiing volgens een
schema wordt gestart, moet de 'Max. ontdooi interval' op
een grote waarde worden ingesteld dan de langste periode
tussen 2 ontdooiing volgens het schema.
Vent. tijdens ontdooi
Selecteer of de ventilatoren aan moeten zijn tijdens de
ontdooiing.
Ontdooistopmethode
Definieer of de ontdooiing gestopt wordt op:
• Tijd
• Temperatuur individueel in iedere sectie
• Temperature algemeen
Ontdooistopsensor
Selecteer de sensor die het signaal voor ontdooistop moet
geven
Ontdooistoptemperature A, B, C, D
Stel de temperatuur in waarbij de ontdooiing moet stoppen
Max. ontdooitijd
De ontdooiing stopt na deze periode, ook als de ontdooistoptemepartuur nog niet is bereikt.
Min. ontdooitijd
Het ontdooien kan niet worden gestopt totdat de ingestelde
tijd verstreken is. De instelling heeft een hogere prioriteit dan
‘Max. ontdooitijd’
Afzuigvertraging
Tijdvertraging voor ontdooiing wanneer de inspuiting stopt
en de verdamper afzuigt
Heet gas vertraging
Vertragingstijd vóór opening van heetgasklep
Afdruipvertr.
Tijdvertraging na ontdooiing waarbij waterdruppels van de
verdamper afdruipen voordat de koeling herstart
Egalisatievertr.
Vertraging waarin de egalisatieklep (omloop zuigklep) open
blijft om drukegalisatie te garanderen.
Vent.vertraging
Maximum toegestane ventilatorvertraging na ontdooiing
Vent. start temp.
De ventilatoren zullen starten wanneer de temperatuur bij de
ontdooisensor onder deze waarde komt.
Lekbakverwarming
Stel in of de lekbakverwarming actief moet zijn.
Vertraging lekbakverwarming
Stel tijd in (tijd vanaf punt waar de reguliere ontdooiing
stopt)
Max. vasth. tijd
Maximale vasthoudtijd die de regelaar wacht op een signaal
voor herstart van de koeling (alleen gecoördineerde ontdooiing)
Uitgebr. instel. AO
Alle instellingen 'onder' deze functie zijn expert instellingen.
3Algemene functies voor ventilatoren en randverwarming
Ventilatorreg.
Selecteer de gewenste ventilatorregeling:
• Enkele vent. (één relais)
• 2 snelh. vent. (twee relais)
• EC vent. (analoge spanningsuitgang)
• VSD vent. (analoge spanningsuitgang + één startrelais)
Vent. puls bij uitsch.
Selecteer of de ventilatoren moeten pulseren bij een
uitschakelde thermostaat. Het pulseren kan beperkt
worden tot: 'Alleen nacht' (meubel met nachtafdekking)
of 'Altijd' (cel).
Vent. eco bij uitschak.
Selecteer wanneer de ventilatoren moeten draaien met
een laag toerental:
• Nee
• Altijd
• Alleen nacht
Vent. AAN % (bij enkele ventilator)
Stel in hoe lang de ventilatoren AAN moeten zijn tijdens
het pulseren. Stel in als een percentage van de 'Ventilatortijd'.
Ventilatortijd (bij enkele ventilator)
Stel de periodetijd in voor het pulseren van de ventilator.
Vent. dag (bij EC of VSD)
Ventlatortoerental tijdens normaal dagbedrijf
Vent. nacht (bij EC of VSD)
Ventlatortoerental tijdens normaal nachtbedrijf
Vent. dag eco (bij EC of VSD)
Ventilatortoerental en thermostaat-uitschakeling
Vent. nacht eco (bij EC of VSD)
Ventilatortoerental tijdens nachtbedrijf en thermostaatuitschakeling
EC min startsnelh. (bij EC of VSD)
Laagste toerental tijdens de eerste 10 seconden na start
Vent. stop op S5
Selecteer of de ventilatoren moeten stoppen als de S5A
temperatuur te hoog wordt. Wordt gebruikt om de ventilatoren te stoppen wanneer de koeling niet meer werkt..
Vent. stoptemp.
Stel de temperatuurlimiet in voor de S5A sensor waarbij
de ventilatoren moeten stoppen
Randverw. regeling
Selecteer of randverwarming wordt toegepast.
Geen/Timer of Dauwpunt.
Randverw. AAN dag
Stel in hoelang de randverwarming AAN moet zijn tijdens
dagbedrijf. Stel in als een percentage van de 'Randverw.
periodetijd'.
Randverw. AAN nacht
Stel in hoelang de randverwarming AAN moet zijn tijdens
nachtbedrijf. Stel in als een percentage van de 'Randverw.
periodetijd'.
Dauwpunt max. limiet
Bij een dauwpunt boven deze waarde is de randverwarming 100%
Dauwpunt min limiet
Bij een dauwpunt onder deze waarde wordt de randverwarming geregeld met de volgende instelling 'Randverw.
min. AAN%'
Randverw. min AAN%
Periode waar het dauwpunt onder minimale limiet is.
Randverw. periodetijd
Randverwarming pulsperiode
Randverw. tijdens ontd.
Selecteer of de randverwarming uit moet zijn gedurende
de ontdooiing.
4Algemene functies voor compressor en schoonmaakfunctie
Compressorregeling
Selecteer of een uitgang benodigd is voor een compressorregeling
Min. AAN tijd
Stel de minimale draaitijd in voor de compressor nadat
deze is gestart
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
Min. herstarttijd
Stel de minimale tijd in tussen het stoppen en herstarten
van de compressor
Selecteer of de schoonmaakfunctie door middel van een digitale ingang geactiveerd moet
worden. Als alternatief kan de schoonmaakfunctie gestart worden vanaf de display of met een
parameterinstelling.
Ontd. tijdens schoonm.
Selecteer of een schoonmaakactie moet beginnen met een ontdooiing. Wordt gebruikt voor
vriesapplicaties om een snelle ontdooiing te
verkrijgen voor de schoonmaak.
Toepassing/sectie uitgeschakeld
Selecteer de functie voor licht en ventilatoren
indien
de toepassing wordt uitgeschakeld
5Algemene functies voor deur, licht etc.
Deurschakelaar mode
Selecteer de functie voor de deurschakelaar. De
deurschakelaar kan op de volgende 2 manieren
gebruikt worden:
• Alleen alarm als de deur te lang open is
• Stop koeling en ventilatoren wanneer de deur
open is, samen met een alarm als de deur te
lang open blijft
Licht uit vertraging
Stel in hoe lang het licht aan moet blijven
nadat de deur weer gesloten is (vereist een
lichtregeling die is in gesteld op regeling via de
deurschakelaar)
Vertr. herstart koeling
Stel in hoe lang de deur open mag blijven
voordat de koeling en ventilatoren weer gestart
worden. Voorkomt blootstelling van de producten aan een te hoge temperatuur indien iemand
vergeet de deur te sluiten.
Deuralarm vertraging
Indien de deur langer open blijft dan de hier
ingestelde vertraging, zal een deuralarm gegenereerd worden
Lichtregeling
Selecteer of het licht geregeld moet worden
door en deurschakelaar, een dag/nachtsignaal of
een signaal via de datacommunicatie.
Licht bij hoofdschakelaar
Kies of het licht uitgeschakeld moet worden
wanneer de hoofdschakelaar uitgeschakeld
wordt, of dat het licht de standaard lichtregeling
volgt.
Reg. rolgord.
Stel in of de rolgordijnen moeten worden geregeld door een relais
Open/sluiten rolgord/ via DI
Stel in of de regelaar een signaal ontvangt
waardoor de rolgordijnen geactiveerd worden.
Dit moet een pulssignaal zijn.
Licht uit als ontdooi.
Selecteer of het licht uitgeschakeld moet worden tijdens een ontdooiing.
Vent. stop bij sluiten rolgordijnen
Stel in hoeveel seconden de ventilatoren uitgeschakeld moeten zijn.
Koelmiddel-lek
Een DI-ingang is gereserveerd voor het
koelmiddel-alarm
Alarmvertraging
Tijdsvertraging voordat alarm wordt verzonden
Geforc. sluiten via DI
Selecteer of een digitale ingang wordt gebruikt
voor het geforceerd sluiten van de kleppen.
Vent. bij geforc. sluiten
Selecteer of de ventilatoren moeten doordraaien
of stoppen bij een geforceerde sluiting van
de kleppen en of ontdooien gedurende deze
periode moet worden toegestaan
Alarmrelais
Selecteer de functie van het alarmrelais.
Het alarmrelais kan geactiveerd worden bij de
volgende alarmprioriteiten:
• Laag tot hoog
• Laag tot medium
• Hoog
Externe hoofdschakelaar
Selecteer of een externe hoofdschakelaar nodig
is via een digitale ingang. Wanneer deze hoofdschakelaar UIT is, wordt alle koeling gestopt, alle
uitgangen gaan standby en alle alarmen worden
opgeheven.
De algemene thermostaten kunnen worden
gebruikt voor het bewaken van in totaal 5 temperatuursensoren. Iedere thermostaat heeft een
aparte digitale uitgang voor het aansturen van
een eventueel extern apparaat.
Aantal thermostaten
Stel het aantal gewenste algemene thermostaten in
Stel voor iedere thermostaat in
- Naam
- Welke sensor wordt gebruikt
Actuele temp.
Temperatuurmeting van sensor die voor deze
thermostaat wordt gebruikt
Actuele status
Actuele status van thermostaatuitgang
Uitschakeltemp.
Uitschakelwaarde voor thermostaatfunctie
Inschakeltemp.
Inschakelwaarde voor thermostaatfunctie
Hoog alarm grens
Hoog alarm grens
Hoog alarm vertr.
Tijdvertraging voor hoog alarm
Hoog alarm tekst
Alarmtekst voor hoog alarm
Laag alarm grens
Laag alarm grens
Laag alarm vertr.
Tijdvertraging voor laag alarm
Laag alarm tekst
Alarmtekst voor laag alarm
Door middel van de '+' en '-' toetsen
kunt u naar een gelijksoortige pagina
voor de pressostaatfuncties. (niet gebruikt voor het voorbeeld)
3. Definieer de gewenste
namen en waarden voor het
ingangssignaal
niet, dus deze pagina is alleen ter informatie.
Voor iedere ingang (signaal) moet een naam
worden ingevuld evenals alarmteksten.
De waarden 'Min. uitlezing' en 'Max. uitlezing'
zijn instellingen die het minimale en maximale
spanningssignaal vertegenwoordigen (het
bereik van het spanningssignaal wordt
ingesteld in de 'I/O configuratie'.)
Voor iedere gedefinieerde spanningsingang
zal de regelaar een relaisuitgang reserveren
in de 'I/O configuratie'. Als deze functie alleen
maar hoeft te alarmeren is het niet verplicht
om deze uitgang te definiëren.
3 - Spanningsingangen
De algemene spanningsingang kan gebruikt
worden voor het bewaken van externe spanningssignalen. Iedere spanningsingang heeft
een aparte digitale uitgang voor het aansturen
van een eventueel extern apparaat.
Aantal ingangen
Stel het benodigde aantal spanningsingangen
in, maximaal 5
Naam
Actuele waarde
= uitlezing van de meting
Actuele status
= status van de digitale uitgang
Min. uitlezing
Waarde bij minimum spanningssignaal
Max. uitlezing
Waarde bij maximaal spanningssignaal
Schakel uit
Uitschakelwaarde voor digitale uitgang
Schakel in
Inschakelwaarde voor digitale uitgang
Uitschakelvertr.
Tijdvertraging voor uitschakelen
Inschakelvertr.
Tijdvertraging voor inschakelen
Hoog alarm grens
Hoog alarm grenx
Hoog alarm vertr.
Tijdvertraging voor hoog alarm
Hoog alarm tekst
Alarmtekst voor hoog alarm
Laag alarm grens
Laag alarm grens
Laag alarm vertr.
Tijdvertraging voor laag alarm
Laag alarm tekst
Alarmtekst voor laag alarm
De volgende schermen zijn afhankelijk van eerder gemaakte selecties.
De schermen geven weer welke aansluitingen nodig zijn voor de
eerder gemaakte selecties.
• Digitale uitgangen
• Digitale ingangen
• Analoge uitgangen
• Analoge ingangen
Belangrijk!
Een AKV uitgang kan alleen worden
geconfigureerd voor module 1, punten 12, 13,
14 en 15.
3. Configuratie van Digitale uitgangen
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
4. Configuratie Digitale ingangen
BelastingUitgang
AKV ADO1112-
AKV BDO2113-
AKV CDO3114-
VentilatorDO4115ON
Ontdooing A
Ontdooing B
Ontdooing CDO7118ON
Randverw.DO8119ON
We stellen de digitale uitgangen in door in te stellen op welke module
en op welk punt (op deze module) de bewuste functie is aangesloten.
Verder selecteren we ook voor iedere uitgang of de belasting actief is in
de positie 'AAN' of 'UIT'.
FunctieIngang
Ext. hoofdschakelAI323gesloten
Schoonmaken (puls)AI424gesloten
We stellen de digitale ingangen in door in te stellen op welke
module en op welk punt (op deze module) de bewuste functie is
aangesloten.
Verder selecteren we ook voor iedere ingang of de functie actief is in
de positie 'Open' of 'Gesloten'.
DO5116ON
DO6117ON
Module
Module
PuntActief op
PuntActief op
3 - Uitgangen
De volgende functies zijn
mogelijk:
AKV / magnetklep
LLSV_magnetklep
Ontdooing (elek/ heetgas)
Algemene ontdooiing
Zuigklep
Egalisatieklep
Lekbakverwarming
Rolgordijnen
Compressor
Randverw.
Licht
Vent.
Alarm
Thermostaat 1 - 5
Pressostaten 1 - 5
Span. ingang 1 tot 5
4 - Digitale ingangen
De volgende functies zijn
mogelijk:
Nachtverschuiving
Deuralarm
Geforceerd sluiten
Ext. hoofdschak.
Thermostaatband
Ontdooistart
Schoonmaken
Toepassing/regeling
uitschakelen
Open/sluiten rolgordijnen
DI alarm ingang 1-10
Koelmiddelalarm (CO2)
Analoge uitgangen
(instellingen worden niet
getoond)
De volgende signalen zijn
mogelijk:
0 – 10 V
2 – 10 V
0 – 5 V
Druk op de ‘+’ knop om naar de
volgende pagina te gaan.
1 – 5V
Het type stappenmotorafsluiter dat in eerdere
secties is gedefinieerd.
Veel functies hebben een bijbehorend alarm.
Aan alle gemaakte selecties en instellingen worden, indien aanwezig,
aan een alarm gekoppeld. Dit is te zien in de schermen links.
Aan alle alarmen kan een bepaalde prioriteit worden gegeven:
- 'Hoog' is de hoogste prioriteit
- 'Alleen reg.' is de laagste prioriteit
- 'Uit' geeft geen alarmactie
De relatie tussen prioriteit en actie is te zien in de onderstaande tabel.
3. Instellen prioriteiten voor Temperatuuralarmen
Instelling
HoogXXXX1
MediumXxXX2
LaagXxXX3
Alleen reg. X
Uit.
Voor ons voorbeeld selecteren we de instellingen zoals in het scherm is
weergegeven.
Reg.Selectie alarmrelaisNet-
Geen Hoog
Laag tot
mediuml
Laag tot
hoog
werk
AKM-
best.
Druk op de '+' knop om naar de volgende pagina te gaan.
4. Instellen alarmprioriteiten voor sensor fout
Voor ons voorbeeld selecteren we de instellingen zoals in het scherm is
weergegeven.
De configuratie van de regelaar is nu vergrendeld. Voordat er dus
nu veranderingen kunnen worden gedaan in de configuratie van de
regelaar, zal de configuratie eerst ontgrendeld moeten worden.
De regelaar zal nu de geselecteerde functies en de gedefinieerde in-en uitgangen met elkaar vergelijken. Het resultaat
is te zien in de volgende sectie waar de configuratie wordt
gecontroleerd.
Voor deze controle moet de configuratie vergrendeld
zijn
(Pas als het configuratieslot is gesloten, worden alle instellingen voor de
in-en uitgangen geactiveerd)
Er is een fout opgetreden als het volgende zichtbaar is:
De configuratie van de
digitale uitgangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 34.
Een 0-0 naast een gedefinieerde functie.
Indien een instelling is terug gezet naar 0-0, moet
deze functie worden gecontroleerd.
Dit kan komen door het volgende:
• Er is een selectie van een module- en puntnummer gemaakt die niet bestaat.
• Het geselecteerde puntnummer op de bewuste
module is al in gebruik door iets anders.
De fout is te herstellen door het module- en puntnummer correct in te stellen.
Hiervoor moet eerst het configuratieslot ontgrendeld worden.
4. Controleer configuratie van digitale ingangen
Druk op de '+' knop om naar de volgende
pagina te gaan.
5. Controleer configuratie van analoge uitgangen
De configuratie van de
digitale ingangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 34.
(In ons voorbeeld worden
de analoge uitgangen niet
gebruikt)
De configuratie van de
analogen ingangen is zoals
aangegeven op het aansluitschema op pagina 34.
Een instelling heeft een rode achtergrond.
Indien een instelling een rode achtergrond heeft,
moet deze functie worden gecontroleerd.
Dit kan komen door het volgende:
• De in- of uitgang is ingesteld, maar de configuratie van de functie is dusdanig gewijzigd dat de
in- of uitgang niet meer nodig is.
Het probleem wordt opgelost door het module-
en puntnummer op 0-0 in te stellen.
Hiervoor moet eerst het configuratieslot ontgrendeld worden.
Voordat de regeling wordt gestart, moet gecontroleerd worden of alle
instellingen correct zijn.
Het overzichtsscherm toont nu 1 regel voor iedere algemene functie.
Door op het icoon te klikken wordt een aantal schermen getoond met
verschillende instellingen. Het zijn deze instellingen die gecontroleerd
moeten worden.
4. Ga verder naar het volgende scherm voor de sectie;
de alarmthermostaat.
Druk op de blauwe ''alarmthermostaat' toets onderin het
scherm
5. Instellingen voor alarmthermostaat
Denk aan de instellingen onderaan de pagina – de instellingen die via
de 'schuifbalk' zichtbaar worden.
Pagina 2 toont de temperatuurgeschiedenis van de
afgelopen 24 uren.
De instellingen kunnen op dezelfde wijze worden gecontroleerd als
Draai de rechter adresschakelaar zo dat de pijl naar de 3 wijst.
De overige 2 adresschakelaar moeten beide naar de 0 wijzen.
2. Druk op de Service Pin
Druk op de 'Service Pin' en houdt deze ingedrukt tot de 'Service
Pin' LED gaat branden.
De regelaar moet communiceren met een netwerk. In dit netwerk ken-
nen we adres 3 toe aan deze regelaar.
Dit adres mag maar door 1 regelaar binnen het netwerk worden
gebruikt.
Eisen aan de systeemunit
De systeemunit moet een gateway van het type AKA 245 zijn met softwareversie 6.14 of hoger of een AK-SM systeem manager.
Een AK-SM 720 kan maximaal met 200 AK regelaars communiceren.
3. Wacht op antwoord van de systeemunit
Afhankelijk van de grootte van het netwerk kan het tot 1 minuut duren tot de regelaar een antwoord krijgt of de regelaar is
geïnstalleerd in het netwerk.
Wanneer de regelaar in het netwerk is geïnstalleerd, zal de
Status LED sneller gaan knipperen (twee maal per seconde). Dit
zal 10 minuten duren
4. Log opnieuw in met Service Tool
Als Service Tool met de regelaar was verbonden terwijl deze
werd geïnstalleerd in het netwerk, moet er opnieuw worden
ingelogd.
Als er geen antwoord komt van de systeemunit
Als de Status LED niet sneller gaat knipperen dan normaal, is de
regelaar niet in het netwerk geïnstalleerd. Dit kan komen door het
volgende:
Het ingestelde adres is buiten het juiste bereik ingesteld
Adres 0 kan niet worden gebruikt.
Als de systeemunit een AKA243B is, kunnen alleen adressen 1 tot 10
worden gebruikt.
Het ingestelde adres wordt al door een andere regelaar in het netwerk gebruikt:
Het adres moet worden gewijzigd naar een ander (leeg) adres.
De bedrading is niet correct uitgevoerd
De afsluiting van het netwerk is niet correct uitgevoerd.
De eisen die worden gesteld aan de installatie van de datacommunicatie zijn beschreven in document ' Data communcation connections to
ADAP-KOOL® Refrigeration Controls” RC8AC.
Druk op de blauwe knop met de alarmbel onderin het scherm
3. Controleer de actieve alarmen
In ons geval hebben een groot aantal alarmen. Na het 'opschonen' zijn
alleen de relevante alarmen over.
4. Verwijder opgeheven alarmen uit alarmlijst
Druk op het rode kriuis om alle opgeheven alarmen uit de
alarmlijst te verwijderen.
5. Controleer nogmaals de actieve alarmen
In ons geval blijven er 2 alarmen over, omdat de regeling is gestopt.
Deze alarmen zullen actief blijven zolang de regeling niet wordt gestart.
We zijn nu klaar om de regeling te starten.
Let op ! Actieve alarmen worden automatisch opgeheven als de
hoofdschakelaar UIT is.
Als actieve alarmen verschijnen zodra de regeling wordt gestart, moet de
oorzaak hiervan worden gevonden en opgelost.
'Verander reg. instel.' geeft toegang tot de definitie van nieuwe
registraties en het eventueel wijzigen van bestaande registraties.
Via 'Overzicht grafieken' is het mogelijk om de gedefinieerde
registraties te bekijken.
Dit is het startscherm voor nieuwe registraties.
Begin met het definiëren van het type registratie.
Hier wordt bepaald welke parameters worden opgenomen
in de registratie. Selecteer eerst een functie, vervolgens een
parameter.
Druk vervolgens op "Pijl rechts"
Hier is een overzicht van alle parameters die geregistreerd
worden.
Als een parameter moet worden verwijderd uit het logboek
collectie, moet u de parameter en druk vervolgens op "Pijl
De AK-CC 750A regelaar is een complete regelunit die samen met
voelers en kleppen een complete verdamperregeling tot stand
brengt voor koel- en vriestoepassingen.
De AK-CC 750A vervangt alle andere automatische regelingen
zoals dag/nachtthermostaten, ontdooiing, ventilatorregeling,
randverwarmingsregeling, alarmfuncties, lichtregeling etc.
De regeling is uitgevoerd met datacommunicatie en kan met een
computer of pocket PC bediend worden.
Bovenop de verdamperregeling kan de regelaar signalen sturen
naar andere regelaars over de werkconditie zoals geforceerde
sluiting, alarmsignalen en alarmberichten.
Voorbeelden
De regelaar kan onder andere worden gebruikt voor de onderstaande toepassingen.
De te gebruiken toepassing wordt bepaald door de te maken
instellingen.
Verdamperregeling van één, twee, drie of vier verdampers
(ETS)
Regeling van koel- of vriescel met ontdooiing
De hoofdfunctie van de regelaar is het zodanig regelen van een
verdamper dat er altijd op een zo energiezuinige manier wordt
gekoeld.
Een speciale ontdooifunctie (Adaptieve Ontdooiing) past het
aantal ontdooiingen zo aan dat er geen energie verspilt wordt aan
onnodige ontdooiingen en daaropvolgende terugkoelperioden.
De regelaar heeft onder andere de volgende functies:
• Regeling van maximaal 4 verdampersecties
• Elektronische inspuiting met AKV of stappen kleppen
• AAN/UIT of modulerende temperatuurregeling
• Gewogen thermostaat en alarmthermostaat
• Adaptieve Ontdooiing gebaseerd op koelercapaciteit
• Schoonmaakfunctie
• Toepassing/regeling uitschakelen via datacommunicatie
(Het is niet mogelijk om aan verschillende verdampersecties verschillende functies toe te kennen.)
Een compleet overzicht van regelaars en functies is te vinden in
hoofdstuk 2 in de sectie 'Ontwerp van een verdamperregeling'.
Tot 4 kleppen kunnen worden aangesloten op de regelaar; 1 voor
elke 'solid state' uitgang.
Er kunnen elektronische kleppen type AKV (ETS) gebruikt worden,
maar de inspuiting kan ook plaats vinden door middel van thermosstatische ventielen (TEV) waarbij de temperatuur geregeld
wordt door magneetkleppen in de vloeistofleiding (LLSV).
(ETS)
De thermostaatfunctie kan op verschillende manieren gedefinieerd worden afhankelijk van de gebruikte applicatie. Bijvoorbeeld:
• regelprincipe
• welke sensoren worden gebruikt
• of de gebruiker tussen twee temperaturen wil schakelen, etc.
Het is nodig om minstens 1 luchtsensor te monteren voor iedere
verdampersectie. Dit is onafhankelijk van de geselecteerde
thermostaatfunctie, inclusief 'geen' thermostaatfunctie. De
uitschakeltemperatuur van de thermostaat moet ook ingesteld
worden op de juiste waarde aangezien dit wordt gebruikt door de
inspuitfunctie.
De thermostaat kan de temperatuur regelen via:
• een signaal van de S3/S4 sensoren in sectie A, of
• min/max of gemiddelde temperaturen in alle secties (zie sectie
over sensorselectie)
AKV klep
Dit principe kan ook worden toegepast met elektronische kleppen type AKV; bijvoorbeeld een koeltoepassing waar 1 klep wordt
gebruikt voor 2 verdampers. Bij dit soort toepassingen wordt het
verdamperoppervlak verdeeld over twee koelsecties om zodoende een constante belasting te verkrijgen over de twee circuits.
Eén klep per verdamper + algemene AAN/UIT thermostaat
Hier wordt één klep per verdamper gebruikt en
wordt de temperatuur geregeld volgens een AAN/
UIT thermostaat op basis van de instellingen in sectie
Thermostaattype = AAN/UIT
Eén gemeenschappelijke klep voor alle verdampers + algemene
AAN/UIT thermostaat
Een aantal koelobjecten dat op dezelfde temperatuur geregeld
moeten worden is een typisch voorbeeld van deze toepassing. De
temperatuur wordt geregeld volgens een AAN/UIT thermostaat
op basis van de instellingen in sectie A.
..
De thermostaat kan de temperatuur regelen via:
• en signaal van de S3/S4 sensoren in sectie A, of
• min/max of gemiddelde temperaturen in alle secties (zie sectie
over sensorselectie)
Eén klep per verdamper + individuele AAN/UIT thermostaat
Hier wordt één klep per verdamper gebruikt en wordt de temperatuur individueel in iedere verdampersectie geregeld volgens
een AAN/UIT thermostaat.
De thermostaat in iedere sectie regelt de temperatuur via de S3/
S4 sensoren in iedere sectie (zie sectie over sensorselectie).
De thermostaat in iedere sectie regelt de temperatuur via de S3/
S4 sensoren in iedere sectie.
Als tijdens koeling de temperatuur buiten de gestelde grenzen
gaat, zal de regelaar werken met een zo laag mogelijk stabiele
oververhitting en er op deze manier voor zorgen dat het koelproces zo snel mogelijk plaats vind.
Bij een stabiele belasting zal de regeling de openingsgraad van
de AKV zodanig verkleinen als nodig is om de temperatuur op de
gewenste referentietemperatuur te houden.
De referentietemperatuur is het setpoint plus de halve differentie.
Het setpoint en de differentie worden hetzelfde ingesteld als bij
de AAN/UIT regeling.
Het setpoint en differentie worden op dezelfde wijze ingesteld als
bij een AAN/UIT thermostaat. De differentie mag niet lager dan 2K worden ingesteld. Als de differenties lager dan deze waarden
worden ingesteld, zal de modulerende thermostaatfunctie door
belastingveranderingen verstoord kunnen worden.
Eén magneetklep per verdamper + modulerende thermostaat
Hier wordt één klep per verdamper gebruikt en wordt de temperatuur individueel in iedere verdampersectie geregeld volgens
een modulerende thermostaat.
Thermostaattype = Modulerend
Een modulerende temperatuurregeling handhaaft een meer
constante temperatuur en verdeeld de belasting over het systeem
zodanig dat de compressoren onder betere bedrijfscondities
werken.
• Deze functie kan alleen gebruikt worden bij:
- centrale systemen met AKV kleppen
- centrale systemen met magneetkleppen
- brine systemen met magneetkleppen
• Iedere afzonderlijke verdampersectie zal individueel met een
modulerende thermostaat worden geregeld.
Instelling van het setpoint en differentie zijn hetzelfde als bij de
AAN/UIT thermostaatfunctie.
Eén klep per verdamper + modulerende thermostaat
Hier wordt één klep per verdamper gebruikt en wordt de temperatuur individueel in iedere verdampersectie geregeld volgens
een modulerende thermostaat.
Met magneetkleppen wordt een puls-pauze principe gebruikt
met een instelbare periode. De klep wordt geopend en gesloten
binnen een periode (bijv. 5 minuten). Een PI regeling berekent hoe
lang de klep open moet blijven om de meest constante temperatuur te handhaven.
De referentietemperatuur is het setpoint plus de halve differentie.
Het setpoint en differentie worden op dezelfde wijze ingesteld als
bij een AAN/UIT thermostaat. De differentie mag niet lager dan
2K worden ingesteld. (Bij een lagere differentie kunnen veranderingen in de belasting de modulerende thermostaatfunctie
hinderen.)
De huidige belasting van het koelobject kan worden uitgelezen in
de vorm van een klepopening als een percentage van de ingestelde periode.
Om een gelijkmatige belasting voor de compressoren te verkrijgen is een de-synchronisatie ingebouwd om ervoor te zorgen dat
de openingstijden van de magneetkleppen verschoven zijn ten
opzichte van elkaar.
Indien AKV (stappen) kleppen worden gebruikt, moet ten minste
altijd 1 sensor worden gemonteerd in iedere sectie, onafhankelijk
van de gekozen thermostaatfunctie. Deze meting wordt gebruikt
door de inspuitfunctie.
Binnen dezelfde regelaar
Als meerdere kleppen zijn gebruikt op dezelfde regelaar, worden
de openingstijden ten opzichte van elkaar verschoven. Als bijvoorbeeld twee kleppen worden gebruikt, worden de openingstijden ten opzichte van elkaar met een halve periode verschoven.
Tussen regelaars
De verschuiving van de openingstijden van de magneetkleppen
vindt plaats op basis van het regelaaradres. Als een periodetijd
van 300 seconden (fabrieksinstelling) wordt gebruikt, wordt de
openingstijd van de magneetkleppen voor de A sectie verschoven
met 15 seconden x het laatste getal van het adres, bijvoorbeeld:
Adressen 0, 10, 20: worden verschoven met 0 seconden
Adressen 1, 11, 21: worden verschoven met 15 seconden, etc.
Deze de-synchronisatie tussen regelaars vindt plaats tijdens opstart en eenmaal per dag om 00.00 uur.
Address / Section
10 / A
10 / B
11 / A
11 / B
Algemene thermostaat
Wanneer een algemene thermostaat wordt gebruikt, worden de
thermostaatinstellingen van sectie A gebruikt
De thermostaattemperatuur kan de S3 of S4 sensor zijn of een
weging van beiden, als beschreven voor de individuele thermostaat. Dit wordt vaak toegepast in koel/vriescellen waar meerdere
verdampers worden geregeld op een gemeenschappelijke temperatuur.
De thermostaattemperatuur kan ook geregeld worden volgens
een minimum waarde, een maximum waarde of een gemiddelde
waarde van alle S3 of S4 sensoren. Dit wordt meestal gebruikt
waar één magneetklep wordt gebruikt voor meerdere secties
en waar het nodig is dat de thermostaat rekening houdt met de
temperatuur in alle secties.
12 / A
12 / B
22 / A
22 / B
Thermostaatsensor
Individuele thermostaat
Wanneer een individuele thermostaatregeling wordt gebruikt
in iedere sectie, wordt de temperatuur geregeld op basis van de
luchttemperatuursensoren S3, S4 of beide.
De definitie van de thermostaatsensor wordt gedaan met een
instelling die is gebaseerd op de S4 waarde. Met een instelling van
100%, wordt de S4 sensor de thermostaatsensor. Met een instelling van 0% wordt de S3 sensor de thermostaatsensor. Door de
waarde tussen de 0% en 100% in te stellen kan gebruik gemaakt
worden van een ‘gewogen’ thermostaatsensor.
Schakelen tussen twee thermostaatbanden (twee referenties)
Deze functie kan worden gebruikt voor koelobjecten die regelmatig andere producten bevatten. Door een schakelfunctie is het
mogelijk om tussen twee thermostaatinstellingen te schakelen,
afhankelijk van het product.
Het overschakelen tussen twee thermostaatbanden wordt geactiveerd door een pulssignaal van minimaal drie seconden. Over
het algemeen wordt dit gedaan met een sleutelschakelaar op het
koelobject. Zodra de schakelaar wordt geactiveerd, zullen zowel
de thermostaatinstellingen als de alarminstellingen wijzigen.
Het overschakelen tussen twee thermostaatbanden kan weergegeven worden op de display of via het netwerk.
Als de overschakeling wordt geactiveerd zal de display weergeven
naar welke thermostaatband wordt geschakeld.
Verschuiving thermostaatreferentie
Dit signaal mag een 0-5V, 0-10V, 1-5V of 2-10V signaal zijn. Twee
waarden moeten worden ingevuld, één voor de verschuiving bij
een minimum signaal en één voor de verschuiving bij een maximaal signaal. De verschuiving zal gelden voor alle secties en heeft
geen invloed op de alarmgrenzen.
Smeltfunctie
Deze functie voorkomt dat de luchtstroom door de verdamper
verminderd door sneeuwvorming op de lamellen als de verdamper lange tijd ononderbroken koelt.
Deze functie werkt alleen in het temperatuurgebied van -5°C en
+10°C en treedt in werking als de verdamper langer dan de ingestelde smeltinterval ononderbroken koelt. De koeling wordt dan
gedurende de ingestelde smeltperiode gestopt. De ventilatoren
draaien door zodat de sneeuw wordt gesmolten en daardoor de
capaciteit van de verdamper wordt verbeterd.
De instellingen voor de smeltinterval en smeltperiode zijn gelijk
voor alle secties, maar de regelaar zal de smelttijden voor de
diverse secties ten opzichte van elkaar verschuiven.
Als er meerdere regelaars in dezelfde ontdooigroep zitten, moet
de smeltinterval in de verschillende regelaars op een andere
waarde staan. Dit om gelijktijdig inschakelen van de thermostaat
van de verschillende regelaars te voorkomen.
De belasting op koelmeubelen kan behoorlijk variëren tussen
bijvoorbeeld de openings- en sluitingstijden van een winkel, zeker
als gebruik wordt gemaakt van rolgordijnen. In dit geval kan de
thermostaatreferentie worden verhoogd zonder dat dit invloed
heeft op de producttemperatuur.
Overschakelen tussen dag- en nachtregeling kan als volgt:
• via het interne schema van de regelaar
• via een externe schakelaar
• via de datacommunicatie (master control)
Zodra de nachtconditie start, zal de thermostaatreferentie verschoven worden met een waarde die meestal positief zal zijn. In
geval van koudebuffering zal deze waarde negatief zijn.
Bij gebruik van een rolgordijn veranderd de luchtverdeling in een
meubel dusdanig dat een verandering van de gewogen thermostaat noodzakelijk is. Over het algemeen zal het aandeel van de S4
sensor ’s nachts lager zijn dan overdag.
Analoog signaal
De thermostaatreferentie kan ook worden verschoven door middel van een extern spanningssignaal.
Timer voor compressorrelais
Als een compressorrelais is geselecteerd, zal de timerfunctie (antipendel) hiervan een hogere prioriteit hebben dan de thermostaatfunctie.
Deze functie wordt gebruikt voor het slaan van alarm voordat de
producttemperatuur kritisch wordt.
Er kunnen alarmgrenzen en vertragingen voor te hoge of te lage
temperatuur worden ingesteld. Zodra de temperatuur een alarmgrens overschrijdt zal na de alarmvertraging gealarmeerd worden.
Als de regeling is gestopt door de schoonmaakfunctie of een uitgeschakelde hoofdschakelaar, zal er niet gealarmeerd worden.
De alarmsensor kan onafhankelijk van de thermostaatsensor
worden gekozen.
Alarmsensor
De alarmsensor mag S3, S4 of een weging van beiden zijn.
De instelling hiervan is een percentage van de S4 sensor.
Een eventuele weging van de alarmsensor hoeft niet hetzelfde
te zijn als de weging van de thermostaatsensor. Met andere
woorden, er kan bijvoorbeeld op S4 geregeld worden en op S3
gealarmeerd.
Alarmgrenzen
Voor de individuele secties kunnen verschillende alarmgrenzen
worden ingesteld. De alarmgrenzen zijn absolute waarden in
°C.
Als verschillende thermostaatbanden worden gebruikt, kunnen
aparte alarmgrenzen worden ingesteld voor iedere thermostaatband. De alarmgrenzen worden niet beïnvloed verschuiving van de thermostaatreferentie door een extern spanningssignaal.
Tijdens nachtbedrijf wordt de waarde voor de bovengrens verhoogd met dezelfde waarde als die waarmee het nachtbedrijf
is verhoogd (een negatieve nachtverlaging leidt niet tot een
wijziging van de grenswaarde).
Tijdvertraging
Alarmvertragingen kunnen worden ingesteld:
- voor te lage temperatuur
- voor te hoge temperatuur tijdens normaal bedrijf
- voor te hoge temperatuur
• na eerste activering of in- of externe start/stop.
• gedurende een ontdooiing
• na spanningsuitval
• na schoonmaak van een meubel
De tijdvertraging is actief tot de luchttemperatuur weer onder
de bovenste alarmgrens is gezakt.
Curve 1: Koelen
(1): Tijdvertraging is overschreden. Alarm wordt
actief.
Curve 2: Normale regeling waarbij temperatuur te hoog
wordt
(2): Tijdvertraging is overschreden. Alarm wordt
actief.
Curve 3: Temperatuur wordt te laag
(3): Tijdvertraging is overschreden. Alarm wordt
actief.
Als er met twee temperatuurbanden wordt geregeld, is er voor
iedere band een stel temperatuurinstellingen. De tijdvertragingen
zijn voor beide banden gelijk.
Productsensor met alarmfunctie
Een extra sensor, welke onafhankelijk functioneert van alle andere
functies, kan gemonteerd worden voor iedere sectie.
Ook voor deze productsensor kunnen alarmgrenzen en tijdvertragingen worden ingesteld.
Vorstalarm (uitblaasbeveiliging)
Als er wordt geregeld op S3 of een weging van S3 en S4, is er
een risico, vooral bij koelmeubelen, dat de producten achter op
de plank worden blootgesteld aan temperaturen onder nul. Om
dit te voorkomen heeft de regelaar een ingebouwd vorstalarm.
Als de S4 temperatuur onder een ingestelde vorstgrens komt,
zal een alarm gegenereerd worden waarna de reden van de lage
uitblaastemperatuur gelokaliseerd en verholpen kan worden.
Voorbeeld
N: Inschakeltemperatuur thermostaat
OUT: Uitschakeltemperatuur thermostaat
Lim: Alarmgrens voor hoge en lage temperatuur
S: Alarm wordt opgeheven
Om energiebesparingen te realiseren is het mogelijk de stroomtoevoer naar de ventilatoren bij de verdampers te reduceren. De
reductie kan worden uitgevoerd:
- gedurende een uitgeschakelde thermostaat (cel)
- gedurende nachtconditie en uitgeschakelde thermostaat
(meubel met rolgordijn).
Deze kan worden geregeld door één van de volgende ventilatortypen:
Ventilator met één toerental
Eén relais wordt hier gebruikt om de ventilatoren te besturen. Dit
relais kan puls-geregeld zijn, maar alleen wanneer alle secties/verdampers zijn uitgeschakeld.
De tijd dat de ventilatoren moeten draaien wordt ingesteld als een
percentage van een periodetijd.
Ventilatoren met twee toerentallen
Twee relais worden hier gebruikt om de ventilatoren te besturen.
Eén relais biedt het maximale toerental voor de ventilatoren en
wanneer het tweede relais triggert, dan wordt het toerental van
de ventilatoren gereduceerd. Het relais voor gereduceerd toerental wordt aangeduid met eco in de setup van de uitgangen.
Ventilator met EC-motor
Hier moet de regelaar een analoge uitgangsmodule gebruiken
die de gewenste spanning aan de EC-motor kan toevoeren. 0 - 10
V, 2 - 10 V, 0 - 5 V of 1 - 5 V.
Het gewenste ventilatortoerental wordt gegeven als percentage
van het uitgangssignaal d.w.z. 0 - 100%. Bijvoorbeeld 90% tijdens
normaal bedrijf overdag en 70% tijdens eco-bedrijf.
Verschillende waarden kunnen worden ingesteld voor de vier
bedrijfsmodi: Normaal dag, Normaal nacht, Dag met thermostaat
losgekoppeld, Nacht met losgekoppelde thermostaat.
Er kan een minimaal starttoerental worden ingesteld. Deze instelling geldt slechts voor 10 s na de start.
Ventilatoren die worden geregeld door een frequentieomvormer
(VSD)
De regelaar moet een analoge uitgangsmodule hiervoor gebruiken
met een startrelais voor aan/uit regeling van de omvormer.
De instellingen zijn hetzelfde als voor EC-motoren.
Uitschakeling van ventilatoren tijdens storing en opstart
Als er een storing in de koelinstallatie optreedt, kan de temperatuur in bijvoorbeeld een koelcel snel oplopen door o.a. de
warmteontwikkeling van de ventilatoren. Om dit te voorkomen
kan de regelaar de ventilatoren stoppen als de S5 sensor een
ingestelde waarde overschrijdt. Deze functie kan ook als een soort
MOP functie worden gebruikt in geval van opstart met een warme
verdamper. De ventilatoren zullen pas weer gaan draaien als de S5
temperatuur 2 K is gezakt. Met andere woorden, de verdamper en
daarmee de compressor zal bij een opstart dus niet te zwaar belast
worden bij toepassing van deze functie.
De functie gebruikt de S5 sensor van sectie A en is niet actief als
de koeling is gestopt.
Randverwarming
Om energie te besparen is het mogelijk om de randverwarming
te laten pulseren. Deze pulserende regeling kan worden geregeld
volgens de dag/nachtregeling of door middel van een dauwpuntmeting.
Pulserende regeling op basis van dag/nacht
Voor dag- en nachtconditie kan een verschillende pulstijd (AAN
periode) worden ingesteld.
De tijd dat de randverwarming aan moet zijn wordt ingesteld als
een percentage van een periodetijd.
Pulserende regeling op basis van dauwpunt
Om deze functie te gebruiken is een systeemunit type AK-SM 720,
850, AK-SC 255 of AK-SC 355 vereist welke het dauwpunt kan meten en dit signaal via de datacommunicatie naar de verdamperregelaars kan versturen. De AAN periode van de randverwarming
wordt vervolgens geregeld op basis van het huidige dauwpunt.
Effect
Randverwarming
Min. ON%
Dauwpunt
Twee dauwpuntwaarden worden ingesteld in de verdamperregelaar:
- een waarde waarbij het effect maximaal moet zijn, bijvoorbeeld
100%
- een waarde waarbij het effect minimaal moet zijn
Bij een dauwpunt gelijk of lager aan de waarde, zal de waarde
worden gebruikt van parameter "randw. min AAN%" voor de regeling van de randverwarming.
In het gebied tussen de twee dauwpuntwaarden zal de regelaar
het vermogen van de randverwarming regelen volgens de hierboven getoonde grafiek.
Het huidige dauwpunt en periodetijd voor de randverwarming
kunnen worden uitgelezen als statuswaarden.
Als het dauwpunt niet naar een regelaar kan worden verstuurd,
zal de randverwarming teruggaan naar dag/nacht regeling.
Tijdens de ontdooiing zal de randverwarming altijd 100% aan zijn.
Als er voor randverwarming is gekozen, is de randverwarming
altijd 100% aan tijdens ontdooiing + de tijd na ontdooiing dat de
thermostaattemperatuur nog boven de inschakelwaarde van de
thermostaat is (maar max. 15 minuten).
De regelaar heeft een functie die voor de regeling van een compressor kan worden gebruikt. Als deze functie is geselecteerd, zal
een relais automatisch de status van de thermostaat volgen. Het
relais volgt de koelvraag van de thermostaat. Als er geen thermostaatfunctie is geselecteerd, zal het compressorrelais continue aan
zijn.
Bij dit relais horen instellingen voor de minimale aan-tijd en de
minimale herstart-tijd (anti-pendel).
Tijdens een ontdooiing zal het relais niet geschakeld zijn.
Een uitlezing is beschikbaar van:
- bedrijfsuren van de laatste 24 uur
- totaal aantal bedrijfsuren
- aantal schakelingen van de laatste 24 uur
- totaal aantal schakelingen
Schoonmaakfunctie
Deze functie maakt het eenvoudig om een meubel schoon te
maken.
Functie
De schoonmaakfunctie wordt geactiveerd door middel van een
pulssignaal van ten minste drie seconden (bijv. sleutelschakelaar)
of via de datacommunicatie. De schoonmaakfunctie wordt in drie
stappen uitgevoerd:
1 - Na de eerste puls wordt de koeling gestopt, maar draaien de
ventilatoren door om de verdamper(s) te ontdooien. In de
display is de mededeling ‘FAN’ te zien.
2 - Na de tweede puls stoppen ook de ventilatoren en kan het
meubel worden schoongemaakt. De display geeft nu de
melding ‘OFF’.
3 - Na de derde puls wordt de koeling weer volledig hervat en zal
de display weer een temperatuur weergeven.
Vriestoepassingen
Bij vriestoepassingen kan een schoonmaakactie het beste eerst
vooraf gegaan worden door een ontdooiing.
Aantonen schoonmaak
Zodra de schoonmaakfunctie wordt geactiveerd, wordt een alarm
gegenereerd. Op deze manier kan worden aangetoond dat een
meubel volgens planning is schoongemaakt. Deze functie slaat
informatie op over het tijdstip van de laatste schoonmaak en de
duur hiervan.
Uitschakelen/stoppen toepassing
Deze functie maakt het mogelijk om de koeltoepassing te stoppen/uitschakelen door middel van de datacommunicatie of een
schakelsignaal.
Wanneer het signaal wordt ontvangen, stopt de koeling en alarm
bewaking. Ventilatoren en licht doen het volgende afhankelijk van
de instelling:
• Ventilatoren stoppen direct. Licht gaat direct uit.
• Ventilatoren stoppen na vertraging. Licht volgt normale regeling.
• Ventilatoren stoppen na vertraging. Licht gaat uit na vertraging.
De uitschakelvertraging is in te stellen en is van toepassing op
zowel ventilatoren en licht.
De uitgang voor de rolgordijnen volgt de lichtfunctie.
Deurfunctie
De deurcontactfunctie kan voor twee toepassingen worden
gebruikt:
Bewaking
De regelaar houdt continue het deurcontact in de gaten en genereert een alarm als de deur langer dan een ingestelde periode
geopend is.
Bewaking en stop koeling
Zodra de deur wordt geopend, zal de koeling (inspuiting en
ventilatoren) worden gestopt. Als de deur langer geopend is
dan een ingestelde herstarttijd zal de koeling hervat worden.
Dit garandeert dat de koeling wordt hervat zelfs als de deur
open gelaten wordt of het deurcontact defect is. Als de deur
langer is geopend dan een ingestelde tijdvertraging zal ook
een alarm gegenereerd worden.
Voor beide toepassingen bevat de alarmfunctie ook een lokale
herinnering welke wordt geactiveerd zodra de deur 75% van de
ingestelde alarmtijd geopend is. Deze herinnering verschijnt alleen op de aangesloten display met de bedoeling dat de deur op
dat moment kan worden gesloten voordat een alarm gegenereerd
wordt.
Uit de regelaar kan het volgende worden uitgelezen:
- duur van de laatste deuropening
- totale ‘open’ tijd van de laatste 24 uur
- aantal deuropeningen van de laatste 24 uur
Ontdooiing heeft een hogere prioriteit dan de deurfunctie. Met
andere woorden, de koeling en ventilatoren zullen pas weer starten als de ontdooiing is beëindigd.
Het deurcontact kan ook de lichtfunctie activeren, zodanig dat het
licht aangaat als de deur geopend wordt en vertraagd uit gaat als
de deur gesloten wordt (zie Lichtfunctie)
Lichtfunctie
Deze functie kan worden gebruikt voor de lichtregeling in een
meubel of cel of voor het bedienen van een rolgordijn
De lichtfunctie kan op drie manieren worden geactiveerd:
- het licht wordt geregeld door een signaal van een deurcontact.
Een vertragingstijd kan worden ingesteld zodat het licht nog
even aan blijft als de deur wordt gesloten.
- het licht wordt geregeld via de dag/nachtregeling
- het licht wordt geregeld via de datacommunicatie (master con-
trol)
Er kan worden ingesteld of het licht aan of uit moet zijn wanneer
de hoofdschakelaar uitgeschakeld wordt.
Dit is in te stellen in de functie 'Licht bij hoofdschak. = UIT'.
Als 'Licht bij hoofdschak. = UIT' is ingesteld op 'Lichtreg.', zal de
normale lichtregeling gehandhaafd blijven als de hoofdschakelaar
uitgeschakeld wordt.
Met de instelling 'Licht uit' zal het licht uit gaan wanneer de hoofdschakelaar uitgeschakeld wordt.
Rolgordijnen
Gemotoriseerde rolgordijnen kunnen door de regelaar worden
aangestuurd. De rolgordijnen volgen de status van de lichtfunctie.
Als het licht aan is, zijn de rolgordijnen open en als het licht uit
gaat, sluiten de rolgordijnen ook. Als de rolgordijnen gesloten
zijn, is het mogelijk deze weer te openen door middel van een
schakelaar op een digitale ingang. Zodra de ingang wordt
geactiveerd, zullen de rolgordijnen openen en kan het koelmeubel
bijvoorbeeld gevuld worden.
Als de ingang weer wordt geactiveerd, gaan de rolgordijnen weer
dicht.
Als de rolgordijnfunctie wordt gebruikt, is het mogelijk om de
thermostaatfunctie te regelen met een weging tussen de S3 en
S4 sensoren. Er is een weging voor de dag en een weging voor de
nacht (gordijnen gesloten).
De rolgordijnen gaan open zodra de schoonmaakfunctie wordt
geactiveerd.
Voor de juiste positionering van het nachtgordijn kunnen de ventilatoren tijdens het naar beneden rollen van de nachtgordijnen
worden uitgeschakeld.
De AKV (stappen) kleppen kunnen door een extern signaal worden gesloten (Inject ON signaal). De functie moet in combinatie
met het beveiligingscircuit van de compressor worden gebruikt,
zodanig dat er geen vloeistofinspuiting in de verdamper is als de
compressor is uitgeschakeld door het beveiligingscircuit (niet lage
druk).
Het signaal kan ook via een DI ingang of de datacommunicatie
worden ontvangen.
Door middel van een instelling kan worden gedefinieerd of tijdens
geforceerd sluiten de ventilatoren aan of uit moeten zijn.
Tijdens deze periode kan ontdooien ook worden toegestaan of
overgeslagen.
Als er binnen 10 minuten na het einde van een geforceerde sluiting om ontdooien is gevraagd, start het ontdooien weer wanneer
de geforceerde sluiting eindigt.
Alarmrelais
Als tijdens een alarmsituatie een relais geschakeld moet worden,
moet dit relais gedefinieerd worden.
-Voor alarmen met ‘hoge’ prioriteit ‘hoog’ zullen dit relais schakelen.
- Voor alarmen met 'lage' en 'medium' prioriteit
- Voor alarmen met 'lage', 'medium' en 'hoge' prioriteit
De controller kan een signaal ontvangen van een lekzoeker. Dit
signaal zal het alarmrelais niet activeren; maar het alarm wordt
getoond op eventuele displays die zijn aangesloten.
Start/stop regeling (hoofdschakelaar)
Een software-instelling wordt gebruikt voor het starten en stoppen van de regeling.
ON = normale regeling
OFF = regeling is gestopt. Alle uitgangen worden uitgeschakeld
en de alarmering wordt gestopt. Een alarm wordt verstuurd over
het stoppen van de regeling.
Deze functie geldt voor alle secties.
Voor het starten en stoppen van de regeling kan ook een externe
schakelaar worden gedefinieerd.
Als een externe schakelaar is gedefinieerd zal de regeling pas
starten als beide schakelaars (intern en extern) AAN zijn.
Algemene alarmingang (10 stuks)
Een ingang kan worden gebruikt voor het bewaken van een extern
signaal.
Het individuele signaal kan aan de situatie worden aangepast,
omdat het mogelijk is de alarmfunctie en de alarmmelding een
eigen tekst te geven.
Voor het alarm kan een tijdvertraging worden ingesteld.
Algemene thermostaatfuncties (5 stuks)
Deze functie kan vrij worden gebruikt voor het bewaken van een
temperatuur in de installatie of voor AAN/UIT thermostaatregeling. Deze functie kan bijvoorbeeld de ventilator in de machinekamer schakelen.
Algemene spanningsingang met bijbehorend relais (5 stuks)
5 algemene spanningsingangen zijn beschikbaar voor
het bewaken van verschillende spanningssignalen in de
installatie. Voorbeelden hiervan zijn een gasdetectiesensor,
vochtigheidsmeting en een niveaumeting – alle met bijbehorende
alarmfuncties. De ingangen kunnen worden gebruikt voor de
meest voorkomende signalen; 0-5V, 1-5V, 2-10V en 0-10V. Het is
ook mogelijk om een 0-20mA of 4-20mA signaal te gebruiken,
maar in dat geval moet een extra weerstand op de ingang worden
geplaatst om het mA signaal te converteren. Een relaisuitgang kan
worden gedefinieerd.
De thermostaat kan of gebruik maken van een al aangesloten
regelvoeler (Ss, Sd, Sc3, Shrec) of van een onafhankelijke voeler
(Saux1, Saux2, Saux3, Saux4).
Voor de thermostaatfunctie moet een in- en een uitschakeltemperatuur worden ingesteld. Het relais wordt geschakeld op basis
van de gemeten temperatuur. Alarmgrenzen voor hoge en lage
temperatuur inclusief aparte tijdvertragingen kunnen worden
ingesteld.
De individuele thermostaatfunctie kan aan de situatie worden
aangepast, omdat het mogelijk is de alarmfunctie en de alarmmelding een eigen tekst te geven.
Algemene pressostaatfuncties (5 stuks)
Deze functie kan vrij gebruikt voor het bewaken van een druk
in de installatie of voor een AAN/UIT pressostaatregeling.
De pressostaat kan of gebruik maken van een al aangesloten
regelvoeler (Po, Pc) of van een onafhankelijke voeler (Paux1, Paux2,
Paux3).
Voor de pressostaatfunctie moet een in- en een uitschakeldruk
worden ingesteld. Het relais wordt geschakeld op basis van de gemeten druk. Alarmgrenzen voor hoge en lage druk inclusief aparte
tijdvertragingen kunnen worden ingesteld.
De individuele pressostaatfunctie kan aan de situatie worden aangepast, omdat het mogelijk is de alarmfunctie en de alarmmelding
een eigen tekst te geven
Voor iedere ingang kan het volgende worden ingesteld/
uitgelezen:
- Vrij te definiëren naam
- Selectie van signaaltype (0-5V,1-5V, 2-10V of 0-10V)
- Verschaling van het uitleessignaal zodat het overeenkomt met
de meeteenheid
- Hoog en laag alarmgrens inclusief vertragingstijden
- Vrij te definiëren alarmtekst
- Toewijzen van relaisuitgang met in-en uitschakelgrenzen
inclusief vertragingstijden
Tot vier kleppen kunnen worden aangesloten, één voor iedere
solid state uitgang.
De regeling kan worden uitgevoerd met elektronische expansieventielen type AKV, ETS of CCMT, of met thermostatisch expansieventielen (TEV) waarbij de temperatuur wordt geregeld door
middel van mag-neetkleppen type EVR.
Als er in de vloeistofleiding zowel een afsluiter met stappenmotor als een magneetklep is geïnstalleerd, wordt alle vloeistof die
tussen de twee afsluiters wordt opgesloten, automatisch teruggevoerd als de afsluiter een Danfoss EVR is.
Adaptieve oververhitting met AKV (stappen)
De verdampingstemperatuur wordt gemeten met drukopnemer P
en de oververhitting wordt gemeten met dezelfde drukopnemer
en sensor S2.
SH close
De functie bevat een adaptief algoritme die de openingsgraad
van de klep zo aanpast dat de verdamper altijd optimaal is gevuld
en dus optimaal koelt.
De referentie voor de oververhitting wordt begrensd met een
maximale en minimale instelling.
Als de oververhitting erg laag wordt, kan de AKV klep versneld gesloten worden door middel van de 'SH close' instelling. Wanneer
de oververhitting is gezakt tot 1K boven de 'SH close', zal deze
functie de openingsgraad zo reduceren dat de klep met zekerheid
gesloten is zodra de oververhitting de 'SH close' waarde bereikt.
Om te voorkomen dat de 'SH close' functie de algemene oververhittingsregeling beinvloedt, moet de 'SH close' minstens 1K onder
de 'SH min.' worden ingesteld.
Badverdamper
Deze functie staat vloeistofstroom toe in de verdamper, maar
alleen wanneer een signaal wordt ontvangen. Wanneer het
signaal verdwijnt, dan schakelt de besturing over naar „adaptieve
oververhitting“.
Functies:
• Losgekoppeld Vloeistofstroming is niet toegestaan
• Vloeistofstroming is toegestaan Gestopt door een algemeen
DI-signaal
• Vloeistofstroming is toegestaan Gestopt door een signaal van
het systeemapparaat.
Het signaal is algemeen voor alle secties.
Bij een regeling met een badverdamper, worden drie afzonderlijke
oververhittinginstellingen gebruikt.
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om er voor
te zorgen dat signaalverlies naar de regelaar niet leidt tot
vloeistofdoorvoer naar de compressor.
Danfoss accepteert geen aansprakelijkheid voor schade die
voortvloeit uit inadequate installatie.
Schalingsfactor voor het ventiel
Het capaciteitsgebied van het ventiel kan worden beperkt wanneer een stappenventiel wordt gekozen of wanneer het kan
worden geleid met behulp van een analoog uitgangssignaal. De
instelling geldt voor alle secties.
Druktransmittersignaal
Eén drukopnemer kan worden aangesloten op meerdere regelaars als de koelobjecten op dezelfde zuigleiding zijn aangesloten.
Als in de zuigleiding van een verdamper een klep is opgenomen,
zoals een KVP, KVQ, PM of ICM/ICV, moet de drukopnemer voor
deze klep worden gemonteerd en kan het signaal van deze drukopnemer alleen voor deze verdamper worden gebruikt.
Koudemiddel
Voordat de koeling wordt gestart, moet het koudemiddel worden
geselecteerd.
De volgende koudemiddelen kunnen worden geselecteerd:
Als een nieuw koudemiddel is gewenst welke niet in bovenstaande lijst staat, kan ‘Gebruiker gedef.’ worden gekozen.
Bij deze instellingen horen een aantal waarden welke bij Danfoss
kunnen worden opgevraagd.
Waarschuwing: onjuiste selectie van het koudemiddel kan leiden
tot beschadiging van de compressor.
MOP regeling
(MOP = Max. Operating Pressure)
De MOP functie begrenst de openingsgraad van de klep als de
verdampingstemperatuur gemeten door drukopnemer (P) hoger
is dan een ingestelde waarde. Deze functie is alleen actief als de
inspuitfunctie AAN staat.
Start/stop inspuiting
De inspuiting van de afzonderlijke secties kan per sectie worden
gestopt of uitgezet.
Alle secties krijgen tegelijk een ontdooistart. Als de ontdooistop
op tijd is, stoppen alle secties tegelijk, maar bij ontdooiing op
temperatuur stoppen alle sectie onafhankelijk van elkaar. Koeling
zal pas weer starten als alle secties klaar zijn met ontdooien.
Ventilatorregeling tijdens ontdooiing
Selecteer of de ventilatoren moeten draaien of uit moeten zijn
tijdens een ontdooicyclus
Gecoördineerde ontdooiing
Als meerdere regelaars tegelijk moeten ontdooien, kunnen deze
regelaars via de datacommunicatie gegroepeerd worden (mastercontrol). De systeemunit zal de ontdooiing in alle regelaars starten.
Zodra de ontdooiing in de individuele regelaars is beëindigd gaan
deze in ‘stand-by’ totdat de ontdooiing in alle regelaars is beëindigd. Pas dan zal de koeling in alle regelaars worden hervat.
Lekbakverwarmingselement
Het is mogelijk om een verwarmingselement in de lekbak te
regelen tijdens de heetgasontdooiing. Zodra de ontdooiing
start, zal het element geactiveerd worden. Het element blijft nog
gedurende een ingestelde tijd actief, nadat de ontdooiing op tijd
of temperatuur is gestopt.
Ontdooitype
Elektrische ontdooiing
Heetgas ontdooiing
Tijdens heetgas ontdooiing, regelt de regelaar de vloeistofkleppen, heetgas kleppen, een zuigklep en een egalisatieklep (zuigleiding).Er kan een vertragingstijd worden ingesteld om de heetgasklep later te openen.
Ontdooistart
De ontdooiing kan op meerdere manieren worden gestart, maar
zodra deze eenmaal is gestart zal deze aan blijven tot een ‘ontdooistop’ signaal wordt ontvangen.
- Handontdooiing
Handontdooiing kan gestart worden via een instelling in de
regelaar of via de onderste toets op de display.
Na activering zal deze instelling weer naar de UIT positie gaan als
de ontdooiing is beëindigd.
In geval van elektrische ontdooiing worden de ontdooi-elementen
van de individuele secties onafhankelijk van elkaar aangestuurd.
Natuurlijke ontdooiing
De ontdooiing komt tot stand doordat de ventilatoren lucht door
de verdamper circuleren.
Warme brine ontdooiing
Warme brine ontdooiing kan gebruikt worden op indirecte koelsystemen met magneetkleppen. Tijdens de warme brine ontdooiing staat de magneetklep open zodat de brine door de verdamper
kan 'lopen'.
- Extern signaal op ingang
Ontdooistart wordt gegeven door een pulssignaal op een digitale ingang van ten minste drie seconden. De ontdooiing start
als dit signaal van UIT naar AAN veranderd.
- Schema – wekelijks programma
De ontdooiing kan gestart worden via een intern schema of via
een extern schema vanuit de systeemunit.
- Intern schema
Ontdooiing wordt gestart door een wekelijks intern programma
in de regelaar op basis van de interne klok.
Maximaal 8 ontdooiingen per 24 uur kunnen worden ingesteld. Het schema is te vinden onder ‘Overzicht’ / ‘Ontdooiing’ /
‘Schema’.
• Extern schema
Ontdooiing wordt gestart via een signaal van de systeemunit.
- Interval
Ontdooiing start op ingestelde intervallen, bijv. iedere 8 uur. De
interval moet ALTIJD op een hogere waarde worden ingesteld
dan de periode tussen twee ontdooiingen wanneer een schema
of netwerksignaal wordt gebruikt. Ontdooien volgens een
interval zorgt ervoor dat er altijd ontdooid wordt, ook als er geen
signaal wordt ontvangen van de systeemunit.
- Adaptieve ontdooiing
Deze functie kan geplande ontdooiingen opheffen en op eigen
initiatief ontdooiingen starten als de verdamper bijna geblokkeerd wordt door rijp and ijs.
(De 'Adaptieve Ontdooiing' functie wordt beschreven aan het
einde van deze sectie)
- Drukegalisatie waarbij de egalisatieklep opent (omloop zuigklep,
alleen heetgas ontdooiing) (status 6)
- ventilatorvertraging (status 7)
Als de ontdooitijd de maximaal ingestelde ontdooitijd overschrijdt, zal de ontdooiing worden gestopt, ook als de ingestelde ontdooibeëindigingstemperatuur nog niet is bereikt (de
maximale ontdooitijd functioneert als beveiliging). Zodra de
ontdooiing op tijd wordt gestopt zal het alarm ‘Ontdooiperiode
overschreden’ worden verzonden. Als dit alarm niet binnen
vijf minuten wordt aangenomen, zal het automatisch worden
verwijderd.
Leegmaken van verdamper (pump-down) (status 1)
Voordat de ontdooiing wordt gestart is het mogelijk om de
verdamper af te zuigen. Gedurende een ingestelde tijd (Heetgas
vertraging) blijft de vloeistofklep dicht, draaien de ventilatoren en
wordt de verdamper zodoende afgezogen. Wanneer de vertragingstijd is verstreken, zal het verder gaan naar toestand 3.
Ontdooiing (status 3)
• Elektrische ontdooiing
De verwarmingselementen worden geactiveerd.
• Natuurlijk ontdooiing
Hier blijven de ventilatoren draaien om zodoende de verdamper
te ontdooien.
• Heetgas ontdooiing
De egalisatie- en zuigklep worden gesloten. De heetgas klep
opent om de verdamper te ontdooien.
• Warme brine ontdooiing
De magneetklep blijft om de brine door de verdamper te laten
stromen.
Ontdooibeëindiging
De ontdooiing kan op 4 manieren worden beëindigd:
• Individuele stop op temperatuur met tijd als beveiliging
In geval van elektrische en heetgas ontdooiing wordt één
uitgang per verdampersectie gebruikt, dus een individueel
verwarmingselement / heetgas klep.
Wanneer de ontdooisensor defect is, zal een alarm worden
verzonden en de ontdooiing voor de bewuste sectie zal op tijd
worden gestopt. De ontdooiing voor de resterende secties zal
nog steeds op temperatuur gebaseerd zijn.
• Algemene stop op temperatuur met tijd als beveiliging
In geval van elektrische of heetgas ontdooiing, wordt één
uitgang gebruikt voor alle verdampers, dus één uitgang voor de
verwarmingselementen / heetgas kleppen.
Voorbeeld van heetgas ontdooiing met algemene heetgas klep
voor alle verdampers
De temperaturen van ieder verdamperblok worden gemeten met
een sensor. Wanneer alle ontdooitemperaturen hoger of gelijk zijn
aan de ingestelde ontdooistoptemperatuur, wordt de ontdooiing
in alle secties gestopt en gaat de ontdooicyclus verder.
Voorbeeld van heetgas ontdooiing met individuele stop per
verdamper
De temperaturen van ieder verdamperblok worden gemeten
met een sensor. Wanneer deze temperatuur hoger of gelijk is aan
de ingestelde ontdooistoptemperatuur, wordt de ontdooiing in
de bewuste sectie gestopt. De ontdooicyclus gaat pas verder als
alle secties de ontdooiing hebben beëindigd.
In geval van elektrische ontdooiing, zal normaal de S5 sensor als
ontdooisensor worden geselecteerd, maar de S3, de S4 en S2
kunnen ook worden gebruikt.
Voor grote verdampers kan ervoor gekozen worden om twee S5
sensoren te gebruiken - S5-1 en S5-2. De ontdooiing wordt in dat
geval beëindigd als beide sensoren de gewenste temperatuur
hebben bereikt.
De selectie van de ontdooistopsensor en de instelling van de
maximale ontdooitijd, worden hetzelfde ingesteld als omschreven
voor de individuele ontdooistop.
• Beëindiging op basis van tijd
Een vaste ontdooitijd wordt ingesteld en zodra deze tijd is verstreken, zal de ontdooiing worden beëindigd en de koeling hervat (bij ontdooibeëindiging op tijd controleert de regelaar niet
of de aangesloten secties nog meer ontdooiing nodig hebben).
• Minimale ontdooitijd
Er kan een tijd worden ingesteld die moet verstrijken voordat
ontdooien kan worden voltooid. Deze tijdsinstelling heeft een
hogere prioriteit dan ‘Max. ontdooitijd’.
• Handmatige stop
Een ontdooiing kan worden gestopt door het activeren van de
‘Stop ontdooiing’ functie.
Als de regelaar tijdens een ontdooiing een ‘geforceerd sluiten’
(AKC ON) ontvangt, bepaalt de geselecteerde instelling of ontdooien moet worden gestopt.
Gecoördineerde ontdooiing (status 4)
Via de systeemunit is het mogelijk om een groep regelaars
tegelijk te laten ontdooien. In dat geval zal de systeemunit via de
datacommunicatie een ontdooistartsignaal geven. Wanneer alle
secties binnen een individuele regelaar klaar zijn met ontdooien,
zal de regelaar een bericht sturen naar de systeemunit. De rege-
laar zal nu wachten totdat een signaal wordt ontvangen om weer
met koelen te beginnen. Dit signaal zal komen zodra alle regelaars
binnen de groep de ontdooiing hebben beëindigd. Als dit signaal
niet wordt ontvangen binnen de ‘Max. wachttijd’, zal de regelaar
toch beginnen met koelen.
Start na ontdooiing
Het is mogelijk om na de ontdooiing een afdruiptijd en/of een
ventilatorvertraging toe te passen.
Afdruipvertraging (status 5)
Een tijdvertraging kan worden ingesteld zodat waterdruppels van
de verdamper kunnen afdruipen voordat de koeling wordt hervat.
Op deze manier kan men zich ervan verzekeren dat de verdamper
zoveel mogelijk vrij is van water voordat de koeling wordt herstart.
Voorbeeld
Onder is een voorbeeld van een ontdooicyclus met heetgas
ontdooiing.
Egalisatievertraging / drukegalisatie (status 6)
Nadat de afdruipvertraging is afgelopen, is het mogelijk om een
egalisatievertraging in te stellen waarin de kleine egalisatieklep
(omloop zuigklep) opent. Als de egalisatievertraging is afgelopen zal de hoofdklep in de zuigleiding openen en zal de koeling
hervatten.
- Ventilatorvertraging (status 7)
Onafhankelijk of de ventilatoren draaien tijdens de ontdooiing,
kunnen de ventilatoren worden gestopt tijdens deze vertraging.
Waterdruppels die na een ontdooiing op de verdamper achterblijven, moeten worden vastgevroren voordat het koelen wordt
hervat.
Na ontdooiing, wordt de inspuiting gestart, de verdamper afgekoeld, maar de ventilatoren blijven nog even uit. Gedurende deze
periode zal de regelaar de klep geforceerd opensturen, maar wel
continue de oververhitting in de gaten houden.
De temperatuur waarbij de ventilatoren starten (gemeten door
de S5 sensor) en de maximale toegestane vertraging worden
ingesteld.
De tijdvertraging voor de ventilatorstart zal pas beginnen als de
afdruipvertraging, indien van toepassing, is verstreken.
Pas als alle S5 sensoren een temperatuur meten lager dan de
ingestelde temperatuur, zullen de ventilatoren starten. Als alle S5
sensoren nog niet de ingestelde temperatuur hebben bereikt als
de vertraging is verstreken, zullen de ventilatoren toch starten en
zal het alarm ‘Ventilatorvertraging overschreden’ worden verzonden. Als dit alarm niet binnen vijf minuten wordt aangenomen, zal
het worden opgeheven.
Als enkele S5 sensoren defect mochten zijn, zal het signaal van de
overgebleven sensoren worden gebruikt.
Het volgende wordt gebruikt in het voorbeeld:
- Heetgas ontdooiing met algemene heetgas kleppen
- Individuele ontdooistop per verdamper met S5 sensor
- Ventilatoren worden gestopt tijdens de ontdooiing
De ontdooicyclus is als volgt:
Heetgas
Zuig
Egalisatie
Lekbak
Ventilator
• Pump down (status 1)
De AKV (ETS) kleppen, het verwarmingselement in de lekbak
wordt geactiveerd en de ventilatoren blijven draaien.
• Tijdsvertraging vóór de volgende fase (hete gas tijdvertraging,
toestand 2)
• Ontdooiing (status 3)
De ventilatoren stoppen, de hoofd zuigklep en egalisatieklep
worden gesloten en de heetgas klep opent.
Ontdooiing wordt beëindigd wanneer de S5 sensor de stoptemperatuur heeft bereikt.
• Vasthouden (status 4)
Indien gecoördineerde ontdooiing wordt gebruikt, zal de
regelaar wachten op een signaal van de systeemunit voordat de
ontdooicyclus verder gaat. De ontdooicyclus gaat ook verder als
de 'maximale vasthoudtijd' is bereikt.
• Afdruipvertraging (status 5)
Koeling wordt vertraagd zodat eventuele waterdruppels van de
verdamper kunnen druipen.
• Egalisatievertraging (status 6)
De egalisatieklep opent zodat de druk in de verdamper kan
egaliseren.
• Ventilatorvertraging (status 7)
De hoofdklep in de zuigleiding opent en vloeistofinspuiting
wordt hervat. De ventilatoren worden vertraagd zodat eventueel
nog aanwezige waterdruppels aan de verdamper vastvriezen. De
ventilatoren starten zodra de gewenste ventilatorstarttemperatuur is bereikt bij de S5 sensor of wanneer de ingestelde tijd is
• Verwarmingselement lekbak
Het verwarmingselement in de lekbak wordt uitgeschakeld wanneer de ingestelde tijdvertraging is verstreken. De tijdvertraging
start zodra de ontdooiing wordt beëindigd (status 3).
Adaptieve Ontdooiing
Deze functie kan geplande onnodige ontdooiingen annuleren en
op eigen initiatief een ontdooiing starten als een verdamper bijna
is geblokkeerd door ijs en/of rijp.
Deze functie is gebaseerd op het registreren van de luchtstroom
door de verdamper. Door de AKV (stappen) klep als flowmeter te
gebruiken is het mogelijk om te vergelijken hoeveel energie door
het koudemiddel wordt toegevoegd en hoeveel energie door de
lucht wordt onttrokken. Met dit gegeven kan de luchtstroom door
de verdamper worden bepaald en daarmee de hoeveelheid ijs/
rijp op de lamellen. Zodra de vorming van ijs/rijp de capaciteit van
de verdamper verminderd zal deze functie een extra ontdooiing
uitvoeren.
Automatische aanpassing aan de verdamper
Wanneer de Adaptieve Ontdooiing wordt geactiveerd zal de
regelaar een automatische tuning uitvoeren om zich aan de
verdamper aan te passen.
De eerste tuning vindt plaats na de eerste ontdooiing zodat de
tuning uitgevoerd wordt op een 'schone' verdamper zonder rijp
of ijs. Een nieuwe tuning vindt plaats na iedere ontdooiing (maar
niet 's nachts met rolgordijnen).
In sommige gevallen kan het gebeuren dat de functie niet correct
aan de bewuste verdamper is aangepast. Dit komt meestal als de
'adaptieve ontdooiing' is geactiveerd onder abnormale omstandigheden zoals bij opstart of testen van het koelsysteem. Dit kan
resulteren in een foutstatus (status 2). Als dit gebeurt, kan een
handmatige reset worden uitgevoerd door de functie korte tijd op
'UIT' te zetten.
Statusuitlezing
Het is mogelijk om voor iedere verdamper de huidige status van
de Adaptieve Ontdooiing uit te lezen:
0: Uit Functie niet geactiveerd
1: Fout Reset moet worden uitgevoerd
2: Tuning Automatische tuning wordt uitgevoerd
3: OK - geen ijsopbouw
4: Minimale ijsopbouw
5: Gemiddelde ijsopbouw
6: Veel ijsopbouw
Beperkingen en sensorsignalen:
De volgende aansluitingen/signalen moeten worden gebruikt:
- Expansieventiel type AKV /ETS /CCMT)
- Temperatuursignaal van S3 en S4
Het is essentieel dat de S3 en S4 sensoren geplaats zijn in de
luchtstromen voor en na de verdamper. De sensoren moeten zo
zijn geplaatst dat het effect van externe warmtebronnen, zoals
ventilatoren, zoveel mogelijk geminimaliseerd wordt.
- Druksignaal van condensatiedruk Pc
Het Pc signaal kan ontvangen worden van een drukopnemer
welke rechtstreeks op de regelaar is aangesloten, of het kan ontvangen worden via de datacommunicatie van de systeem-unit.
(Meerdere regelaars kunnen hetzelfde signaal ontvangen.)
Indien de regelaar geen Pc signaal ontvangt, zal de regelaar een
constante waarde voor de condensatiedruk gebruiken.
- Adaptief ontdooien is geen optie als een van de volgende koudemiddelen voor de regeling wordt gebruikt: R23, R513A, R13B1
of door de gebruiker gedefinieerd.
Deze functie kan alleen ontdooiingen annuleren die via een
ontdooischema worden gestart – een intern schema of een extern
schema in de systeemunit. Overige ontdooisignalen resulteren
altijd in een ontdooiing.
Deze functie annuleert alleen ontdooiingen als alle secties dit
toestaan.
Functieselectie
Deze functie kan op de volgende manieren gebruikt worden:
0. OFF:
De functie is gestopt. Eventuele alarmen worden verwijderd en
de functie wordt gereset.
1. Alleen bewaking:
De functie wordt alleen gebruikt voor het bewaken van de
ijsvorming op de verdamper – de functie annuleert geen ontdooiingen. Indien de functie flinke ijsvorming op de verdamper
detecteert, wordt een alarm 'Luchtstroom verminderd' verzonden.
Het alarm wordt opgeheven bij de start van de eerstvolgende
ontdooiing.
2. Ontdooiingen overslaan gedurende dag (toepassingen met
rolgordijnen)
Deze functie wordt gebruikt als alleen gedurende de dag
ontdooiingen geannuleerd moeten worden en als rolgordijnen
worden toegepast.
Deze functie voert alleen een nieuwe tuning uit wanneer een
ontdooiing plaatsvindt gedurende de dag.
De regelaar MOET in de nachtstand worden gezet wanneer
het rolgordijn wordt gebruikt – dit kan plaatsvinden via een
schema in de regelaar of via een schema via de systeemunit. Dit
moet omdat er een risico is dat de regelaar anders ijs/rijp op de
verdamper detecteert zodra het rolgordijn sluit. (Als gevolg van
de korte afstand tussen rolgordijn en product kan een vermindering in luchtstroom optreden.)
Het is erg belangrijk dat het rolgordijn open gaat zodra de
regelaar naar dagstand schakelt. Zo niet, is er een risico op
verkeerde tuning waardoor informatie verloren kan gaan voor
het annuleren van ontdooiingen. Een correcte tuning wordt pas
uitgevoerd na de volgende ontdooiing.
3. Ontdooiingen overslaan gedurende dag en nacht (cellen en
meubels zonder rolgordijnen)
Deze instelling wordt gebruikt als de functie ontdooiingen
moet overslaan voor cellen en meubels zonder rolgordijnen.
Een nieuwe tuning vindt plaats na iedere ontdooiing.
4. Volledig adaptieve ontdooiing
Deze instelling wordt gebruikt als de functie geheel op eigen
initiatief ontdooiingen mag starten. Deze instelling kan het
beste worden toegepast in koel/vriescellen waar ontdooitijden niet belangrijk zijn. In koel/vriescellen kan deze instelling
zorgen voor grote energiebesparingen aangezien er alleen ontdooid wordt als het nodig is. Geplande ontdooiingen worden
altijd uitgevoerd. Een basisschema kan worden ingesteld en de
adaptieve functie zal dan extra ontdooiingen uitvoeren als dit
nodig is.
Minimale tijd tussen ontdooiingen.
Het is mogelijk om een minimale tijd tussen ontdooiingen in
te stellen. Hiermee kan worden voorkomen dat een geplande
ontdooiing op basis van het wekelijkse schema, direct na een
Adaptieve Ontdooiing wordt uitgevoerd. Het tijdinterval is van de
beëindiging van een Adaptieve Ontdooiing totdat een geplande
Documentatie van besparing
Het is mogelijk om het aantal geplande ontdooiingen en overgeslagen ontdooiingen uit te lezen.
Alarmen
• Sectie niet ontdooit
Als deze functie ijsvorming detecteert direct na de ontdooiing,
wordt het alarm 'Sectie niet ontdooid' gegenereerd. Deze fout
kan ontstaan indien de verdamper niet goed volledig is ontdooit
als gevolg van bijvoorbeeld defecte verwarmingselementen
of ventilatoren. Na dit alarm worden geen ontdooiingen meer
overgeslagen.
Dit alarm wordt opgeheven na de start van de volgende ontdooiing, waarna het overslaan van ontdooiingen weer toegestaan is.
• Luchtstroom verminderd
Indien deze functie ernstige ijsvorming detecteert op de verdamper, wordt het alarm 'Sectie X – luchtstroom verminderd'
gegenereerd. Deze foutmelding ontstaat normaal door ernstige
ijsvorming op de verdamper, maar kan ook ontstaan door een
verminderde luchtstroom als gevolg van een verkeerde productopstapeling of een defecte ventilator. Na dit alarm worden geen
ontdooiingen meer overgeslagen. Dit alarm wordt opgeheven
na de start van de volgende ontdooiing, waarna het overslaan
van ontdooiingen weer toegestaan is.
• Sensorfout
De regelaar kan geen tuning uitvoeren voor de adaptieve ontdooiing.
Dit alarm wordt opgeheven na de start van de volgende ontdooiing, waarna het overslaan van ontdooiingen weer toegestaan is.
• Flash gas alarm
Deze functie controleert of er flash gas optreedt bij de
inspuitklep. Als gedurende een redelijk lange periode flash gas
wordt geconstateerd, zal het alarm 'Sectie X – Flash gas alarm'
worden gegenereerd.
Dit alarm wordt opgeheven zodra het flash gas verdwijnt of bij
de start van de volgende ontdooiing.
• Kleppen
Voor deze functie kan een kleppen van Danfoss worden gebruikt. Het gebruik van kleppen van andere fabrikanten wordt
niet aangeraden.
Aan de verschillende alarmen die door de regelaar gegenereerd
kunnen worden kunnen een bepaalde prioriteit worden toegewezen.
Alarmen met de prioriteit ‘prioriteiten’ zullen in de alarmlijst worden opgenomen en via de datacommunicatie worden verzonden.
Ook zal het alarmrelais op de regelaar worden geschakeld, indien
gedefinieerd.
De ‘Alleen reg.’ prioriteit zal de alarmen alleen in de alarmlijst
opnemen.
InstellingRegSelectie alarmrelaisNet
GeenHoog
HighXXXX1
MediumXXXX2
LowXXXX3
Log OnlyX
Disabled
Laag- me-
dium
Laag -
Hoog
Sensorcorrectie
Het signaal van alle aangesloten sensoren kan worden gecorrigeerd. Een correctie is alleen nodig als de kabel erg lang is en een
te kleine diameter heeft. Alle uitlezingen en functies zullen met de
gecorrigeerde waarde werken.
Klokfunctie
De regelaar heeft een klokfunctie welke samen met tijdschema’s
voor de ontdooiing en dag/nacht functie gebruikt kan worden.
In geval van een stroomstoring, wordt de tijdinstelling gedurende
minimaal 12 uur bewaard. Als de regelaar via de datacommunicatie is aangesloten op een System Manager (AK-SM), zal de System
Manager de klok opnieuw instellen.
Master controlfuncties
De regelaar bevat een aantal functies die door de systeemunit
geactiveerd of overgenomen kunnen worden:
werk
AKM-
prio.
Geforceerde koeling
De regelaar zal beginnen met koelen zodra dit signaal wordt ontvangen. De koeling stopt pas als dit signaal wordt verwijderd.
De functie zal de thermostaatfunctie negeren, maar geforceerde
koeling wordt gestopt wanneer er een laag temperatuuralarm
is. (Wanneer een instelling betekent dat geforceerde koeling en
ontdooiing tegelijkertijd nodig zijn, dan heeft ontdooiing een
hogere prioriteit.)
Displaysignaal
De gemeten luchttemperatuur kan op een display van het type
EKA 163B of 164B worden uitgelezen. De display wordt normaliter
op het koelobject geplaatst zodat de klant de temperatuur kan
uitlezen. Per regelaar kunnen drie displays worden aangesloten.
De aansluiting wordt gemaakt door middel van een kabel met
plugconnecties.
Als een display met druktoetsen wordt gebruikt kan, naast het
uitlezen van de temperatuur en regelaarcondities, een eenvoudige
bediening van de regelaar via een menu worden gedaan.
Displaysignaal
De displayweergave kan worden geselecteerd voor een produktsensor of een gewogen meting tussen de S3 en S4 sensoren.
De instelling hiervan is een percentage van het S4 signaal
(S3=0%). De uitlezing in de display is onafhankelijk van de gekozen thermostaatsensor.
De uitlezing op de display kan worden gekalibreerd.
De waarden worden getoond met drie karakters. De temperatuur
kan in °C of °F worden weergegeven.
Dag/nachtregeling
De dag/nachtregeling van de individuele regelaars kan door
middel van een wekelijks schema door de systeemunit geregeld
worden.
Onderbreking van inspuiting (Inject ON)
De systeemunit kan er zorg voor dragen dat in alle meubels en
cellen de kleppen geforceerd sluiten als de bijbehorende compressorset in storing staat en hierdoor niet meer kan starten.
Lichtregeling
Voor bijvoorbeeld meubeltoepassingen kan het licht worden
geregeld via een wekelijks schema in de systeemunit.
Gecoördineerde ontdooiing
Diverse regelaars (secties) kunnen in de systeemunit worden gegroepeerd zodat deze regelaars tegelijk gaan ontdooien en na het
ontdooien ook weer tegelijk gaan koelen.
Adaptieve ontdooiing
Voor gebruik van de adaptieve ontdooiing moet de regelaar een
signaal ontvangen van de condensatiedruk Pc. Dit signaal moet
worden ontvangen van de System Manager.
Zuigdrukoptimalisatie
De verdamperregelaars kunnen de systeemunit van de nodige informatie voorzien zodat de systeemunit de zuigdrukinstelling van
de compressor aan het meubel met de hoogste belasting aanpast.
LED’s op voorpaneel
De LED’s op het voorpaneel van de regelaar zullen oplichten als
het bijbehorende relais is geactiveerd.
= Koeling
= Ontdooiing
= Ventilator
In alarmsituaties zullen alle LED’s knipperen. De alarmmelding
kan getoond en opgeheven worden door de bovenste druktoets
kort in te drukken. Tegelijkertijd worden eventuele alarmrelais
gedeactiveerd.
De bedieningstoetsen
Wanneer een instelling gewijzigd moet worden, zullen de bovenste en onderste toetsen een hogere of lagere waarde geven.
Voordat een waarde veranderd kan worden moet eerst het menu
geopend worden door de bovenste toets een aantal seconden
ingedrukt te houden. Zoek nu de te wijzigen parameter en druk
de middelste toets in om de huidige waarde te zien. Wanneer de
waarde is gewijzigd kan deze worden opgeslagen door nogmaals
de middelste toets in te drukken.
Voorbeelden
Wijzigen instelling
1. Houdt de bovenste toets ingedrukt tot parameter r01 zichtbaar
is.
2. Zoek de te wijzigen parameter met de bovenste of onderste
toets.
3. Druk op de middelste toets om de instelling uit te lezen
4. Verander de waarde met de bovenste of onderste toets.
5. Druk op de middelste toets om de nieuwe waarde op te slaan.
Menuoverzicht:
Uitlezen temperatuur ontdooisensor
• Druk kort op de onderste toets
Voor iedere sectie kan een display worden gemonteerd. In iedere
display kunnen de volgende instellingen/metingen worden
gedaan voor de bewuste sectie.
Handmatige ontdooistart / stop
• Houdt de onderste toets gedurende vier seconden ingedrukt
Displayuitlezingen
Normaliter toont de display de geselecteerde temperatuur, maar
onder bepaalde omstandigheden kan de display andere codes
weergeven om de gebruiker op de hoogte te stellen van de bedieningsstatus.
FunctieUitlezing display
Hoofdschakelaar
OntdooiingTijdens ontdooiing zal de display '-d-' weergeven.
Schoonmaken
PASWachtwoord gevraagd. Als de bediening van de display
AlarmDe drie LED's knipperen als een alarm actief is. De
CO2KNIPPEREND. Er is een signaal van een koelmiddel-
- - - Zodra 3 streepjes worden getoond, is de tempera-
th1/th2Wanneer van thermostaatband wordt gewisseld door
AL 1Alarm van sectie A. 2=B enz.
- - 1
- - 2
Wanneer de hoofdschakelaar uit is, zal de display 'OFF'
weergeven.
De display zal terug gaan naar de normale temperatuuruitlezing zodra de thermostaattemperatuur weer
is bereikt, maar pas nadat de vertragingstijd ‘Max Disp
-d- delay’ is verstreken..
Zodra de schoonmaakfunctie wordt geactiveerd zal de
display 'FAN' weergeven om aan te geven dat ventilatoren draaien om de verdamper te ontdooien. Als het
tweede deel van de functie wordt geactiveerd zal de
display 'OFF' uitlezen om aan te geven dat het meubel
schoongemaakt kan worden aangezien alle uitgangen
uit zijn.
wordt beschermd door een wachtwoord, moeten zowel
de definitie en de toegangscode ingesteld worden in
het autorisatiemenu voor de locale display (LOCD).
alarmcode wordt getoond zodra op de bovenste toets
gedrukt wordt.
leksensor
tuuruitlezing foutief (sensor verwijderd of kortgesloten)
of de display is gedeactiveerd.
een puls, zal de display 10 seconden lang laten zien
welke thermostaatband actief is.
Initiatie, Display is aangesloten op uitgang "A"
Uitgang B. enz .
Een goed begin, indien gebruik van display
Met de volgende procedure zal zo snel mogelijk met de regeling
begonnen worden:
1. Open parameter r12 en stop de regeling (in een nieuwe regelaar
zal r12 al op 0 staan)
2. Open parameter o93 en stel het configuratieslot in op 0 (=UIT)
3. Open parameter o62 en selecteer een voorgedefinieerde
toepassing op basis van de elektrische aansluiting achter in de
handleiding. Na de configuratie van deze functie zal de regelaar
opnieuw opstarten
4. Zodra de regelaar is herstart, open parameter o93 en ontgrendel
het configuratieslot (waarde = 0)
Parameternaam
r12Hoofdschakelaar:
r22Selecteer thermostaatband:
r37Uitschakelwaarde voor thermostaat in sectie A/B/C/D
r38Uitschakelwaarde voor thermostaat voor thermostaat-
o30Koudemiddelinstelling (verplicht bij gebruik van AKV/
o46Schoonmaakfunctie. Instelling:
P81Selectie van vooraf ingestelde toepassingsgroep:
o62(P81 moet worden ingesteld voordat o62 kan worden
o93Configuratieslot
u17Actuele temperatuur voor thermostaat in sectie
u20Actuele temperatuur van S2 sensor. Sectie A/B/C/D
u21Actuele oververhitting. Sectie A/B/C/D
u24Actuele openingsgraad klep. Sectie A/B/C/D
u26Actuele verdampingstemperatuur. Sectie A/B/C/D
u36Actuele temperatuur voor productsensor in sectie
u68Actuele temperatuur voor alarmthermostaat in sectie
FunctieBij op-
0: Regeling gestopt
1: Regeling aan
1: Thermostaatband 1 is actief
2: Thermostaatband 2 is actief
0: Schoonmaak niet gestart
1: Alleen ventilatoren (ontdooiing)
2: Alle uitgangen zijn uit (schoonmaak kan beginnen)
1 = groep 1: o62 + pagina 98-101
2 = groep 2: o62 + pagina 102-105
ingesteld)
Selectie van voorgedefinieerde configuratie.
Deze instelling geeft een keuze van een aantal
voorgedefinieerde combinaties, die tegelijkertijd de
aansluitingen bepalen.
Achter in deze handleiding staat een overzicht van de
opties en aansluitpunten.
Na configuratie van deze functie zal de regelaar opnieuw opstarten.
Alleen als het configuratieslot geopend is kan een
voorgedefinieerde configuratie worden geselecteerd
of het koudemiddel worden gewijzigd.
0: Configuratieslot open
1: Configuratieslot gesloten
A/B/C/D
A/B/C/D
A/B/C/D
start
x
x
x
x
x
5. Indien AKV (stappen) kleppen worden gebruikt moet ook het
koudemiddel worden ingesteld via parameter o30.
6. Open parameter r12 en start de regeling
7. Als de regelaar in een netwerk zit: stel het adres van de regelaar
in door middel van de draaischakelaars.
8. Stuur dit adres naar de systeemunit door de Service Pin te
x = Wanneer de regelaar niet is ingesteld, zal de display alleen de
gemarkeerde parameters tonen
Wanneer een Danfoss-afsluiter met stappenmotor wordt geselecteerd, moeten de fabrieksinstellingen worden gebruikt. U hoeft
hier enkel het type afsluiter te selecteren.
Bij gebruik van een afsluiter van andere fabrikanten moeten de
volgende instellingen worden gemaakt. U hebt de volgende
gegevens van de afsluiterfabrikant nodig:
Max. bedrijfsstappen
Het aantal stappen dat overeenkomt met een afsluiterpositie van
100%.
Deze waarde is beperkt tot een bereik van 0-10.000 stappen.
Hysterese
Het aantal stappen dat nodig is om mechanische hysterese te
corrigeren wanneer reductietandwielen deel uitmaken van het
afsluiterontwerp.
Deze aanpassing wordt alleen uitgevoerd als om een verdere
opening van de afsluiter wordt verzocht.
In dat geval wordt de afsluiter nog iets verder geopend met dezelfde waarde, voordat de afsluiter met dezelfde waarde weer iets
wordt gesloten.
Deze waarde is beperkt tot 0-127 stappen.
Stapfrequentie
De gewenste aandrijfsnelheid van de afsluiter in stappen per
seconde.
Deze waarde is beperkt tot 20-500 stappen/s.
AKS 32R info
Het signaal van één druktransmitter kan vanaf maximaal 5 regelaars worden ontvangen.
Grafisch display MMIGRS2
Houdstroom
Het percentage van de geprogrammeerde Max. fasestroom die
moet worden toegepast op elke fase van de stappenmotoruitgang wanneer de afsluiter stationair werkt. In voorkomende
gevallen zorgt deze stroom ervoor dat de afsluiter de laatst geprogrammeerde positie handhaaft. Deze waarde is beperkt tot een
bereik van 0-70% in stappen van 10%.
Overdrive bij initialisatie afsluiter
Bepaalt de mate van overdrive van de afsluiter voorbij de 0%-positie, tijdens initialisatie van de afsluiter, om ervoor te zorgen dat
de afsluiter volledig gesloten is. Deze waarde is beperkt tot een
bereik van 0-31%.
Fasestroom
De stroom die op elke fase van de stappenmotor wordt toegepast
tijdens de feitelijke beweging van de afsluiter. Deze waarde is beperkt tot 7 bits en een bereik van 0-325 mA in stappen van 10 mA.
Controleer of het bereik overeenkomt met dat van de stappenmotorregelaar in het betreffende ontwerp.
Houd er rekening mee dat deze waarde moet zijn ingesteld als
een RMS-waarde. Sommige afsluiterfabrikanten werken met
piekstroomwaarden!
Zachte landing na initialisatie afsluiter
Wanneer de spanning wordt ingeschakeld, voert de afsluiter een
afsluiterinitialisatie uit. Dit wil zeggen dat de afsluiter wordt gesloten met "Max. bedrijfsstappen" plus "Overdrive bij initialisatie
afsluiter" om een nulpuntkalibratie van het systeem uit te voeren.
Vervolgens wordt een "Zachte landing na initialisatie afsluiter"
uitgevoerd om de sluitkracht op de klepzitting tot een minimum
te beperken met enkele openingsstappen overeenkomstig de
instelling van "Hysterese" of minimaal 20 stappen.
Storingsveilige positie
Bepaalt de standaard afsluiterpositie tijdens storingsvrije werking
(bv. na verlies van communicatie naar deze module). Deze waarde
is beperkt tot een bereik van 0-100%.
De display biedt toegang tot de meeste functies van de regelaar. Sluit voor
toegang het display aan op de regelaar en activeer het adres op MMIGRS2.
(Een aparte voeding aansluiten is niet nodig) Voeding wordt direct van de
regelaar toegevoerd via de kabel.
Instelling:
1. Druk zowel de "x" als de "enter" knop in en houd deze 5 s ingedrukt. Het
BIOS-menu wordt dan weergegeven.
2. Selecteer de "MCX selectie" regel en druk op "enter"
3. Selecteer de "Man selectie" regel en druk op "enter"
4. Het adres wordt weergegeven. Controleer dat het 001 is, druk op "enter".
Data wordt vervolgens verzameld van de regelaar
LED's op de regelaar
Interne communicatie
tussen de modules:
Knippert snel = fout
Continue aan = fout
Status uitgang 1-8
Knippert langzaam = OK
Knippert snel = antwoord van gateway
■ Power
■ Comm
■ DO1 ■ Status
■ DO2 ■ Service Tool
■ DO3 ■ LON
■ DO4 ■ I/O extension
■ DO5 ■ Alarm
■ DO6
■ DO7 ■ Display
■ DO8 ■ Service Pin
Continue aan = fout
Continue uit = fout
Externe communicatie
Communicatie AK-CM 102
Knippert = actief alarm / niet erkend
Continue aan = actief alarm/ erkend
De regelaar heeft een groot aantal statusuitlezingen
welke onmisbaar zijn voor opstart, in bedrijf stellingen en
optimalisatiefuncties.
Thermostaatfunctie
Weergave van de S3 luchtaanzuig
Weergave van de S4 luchtuitblaas
Weergave van de gewogen S3/S4 thermostaattemperatuur
Min., max. en gemiddelde thermostaattemperatuur van de laatste
24 uur
Gemiddelde thermostaatschakelingen van de laatste 24 uur in %
Gemiddelde thermostaatinschakelduur van de laatste 24 uur en
van de laatste koelactie.
Alarmthermostaat
Uitlezing van gewogen S3/S4 alarmtemperatuur
Min., max. en gemiddelde alarmtemperatuur van de laatste 24 uur
Tijdpercentage van afgelopen 24 uur waar de alarmtemperatuur
buiten de grenzen was
Productsensor
Temperatuurweergave van productsensor
Min., max. en gemiddelde producttemperatuur van de laatste 24
uur
Tijdpercentage van afgelopen 24 uur waar de producttemperatuur buiten de grenzen was
Inspuitfunctie
AKV/ETS/CCMT openingsgraad in %
Gemiddelde openingsgraad van de laatste 24 uur
Verdampingsdruk
S2 temperatuur
Oververhitting
Referentie oververhitting
Status in- en uitgang
Statusuitlezing van alle in- en uitgangen
Handbediening van alle uitgangen
NB: Niet alle uitlezingen zijn beschikbaar in AKM. Zie document
RC.8B.P… voor verdere details.
Regelaarstatus
De regelaar volgt diverse regelsituaties. De actuele situatie kan
hier worden uitgelezen.
Wanneer AK Service Tool wordt gebruikt, is de status geschreven
uit te lezen voor iedere sectie. In AKM wordt de status weergegeven in de vorm van een nummer.
De waarden zijn als volgt:
0: Koeling gestopt door Hoofdschakelaar
1: Opstartfase voor inspuitfunctie
2: Adaptieve regeling van de oververhitting
3: 4: Ontdooiing
5: Opstart na ontdooiing
6: Geforceerd gesloten
7: Inspuitprobleem
8: Sensorfout en noodkoeling
9: Modulerende temperatuurregeling
10: Smeltfunctie
11: Open deur
12: Schoonmaak
13: Thermostaatuitschakeling
14: Geforceerde koeling
15: Uitgeschakeld
Ontdooistatus
Gedurende en onmiddellijk na een ontdooiing is de volgende
ontdooistatus uit te lezen:
1: Afzuigen verdamper
3: Ontdooiing
5: Wachttijd
6: Inspuitvertraging (afdruiptijd)
7: Ventilatorvertraging
Ontdooiing
Actuele ontdooistatus
Hoeveelheid ijs op verdamper
Duur van huidige of laatste ontdooiing
Gemiddelde duur van laatste tien ontdooiingen
Duur van pull-down tijd na ontdooiing
Temperatuur ontdooisensor (S5)
Aantal geplande en overgeslagen ontdooiingen
Compressor
Draaitijd van de laatste 24 uur
Draaitijd totaal
Aantal schakelingen van de laatste 24 uur
Totaal aantal schakelingen
Deurcontact
Status deurcontact
Duur van de laatste opening
Aantal openingen van de laatste 24 uur
Openingstijd van de laatste 24 uur
Randverwarming
Dauwpunt
Actuele werkcyclus
Schoonmaakfunctie
Tijd van de laatste schoonmaak
Duur van de laatste schoonmaak
Aandachtspunten bij installatie
Beschadiging, onjuiste montage of condities ter plaatse, kunnen
defecten veroorzaken in het regelsysteem en uiteindelijk leiden
tot beschadiging van de installatie.
Iedere mogelijke beveiliging is in onze producten ingebouwd om
dit te voorkomen, maar bijvoorbeeld door verkeerde installatie
kunnen alsnog problemen ontstaan. Elektronische regelingen zijn
geen vervanging voor goed installatiewerk.
Danfoss aanvaardt geen aansprakelijkheid voor producten of installatiecomponenten, die beschadigd zijn door bovengenoemde
defecten. Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om
de installatie grondig te controleren om alle nodige veiligheden in
te passen.
Vooral het ‘geforceerd sluiten’ signaal naar de regelaars in geval
dat de compressoren stoppen en de montage van ‘slokkenvangers’ in de zuigleiding verdienen extra aandacht.
Uw lokale Danfoss agent is altijd bereid om advies te geven.
De regelaar is niet geschikt voor gebruik op platenwarmtewisselaars.
NH3 + AKVA
Neem contact met Danfoss op als u hulp nodig hebt bij het plaatsen van sensoren, transmitters enz.
Standby modeMediumReg. gestopt, Hoofdschak.=UITControl stopped,MainSwitch=OFFDe regeling is gestopt via de instelling 'Hoofdschake-
Refrigerant changedLaagKoudemiddel gewijzigdHet koudemiddel is gewijzigd
Refrigerant leak alarmKoelmiddel-lekRefrigerant leakEr wordt een signaal ontvangen van een lekzoeker
Case cleaningHoogSchoonmaak gestartCase cleaning initiatedEen schoonmaakactie is gestart
Door open pre alarmLaagDeur open vooralarmDoor open pre alarmDe deur staat langer dan 75% van de ingestelde
Door open alarmMediumDeur open alarmDoor open alarmDe deur staat langer dan de ingestelde alarmvertra-
Injection problem A, B, C, DMediumInspuitprobleem A (B, C, D)Injection problem (A,B,C,D)De AKV k lep kan de oververhitting van de verdamper
Max def period A,B,C,DLaagOntdooiperiode overschreden A (B, C, D)Max defrost time exceeded (A,B,C,D)De laatste ontdooicyclus is gestopt op tijd in plaats van
Max fan del exceeded A,B,C,DLaagVentilatorvertraging overschreden A
Max hold time A,B,C,DLaagMax. vasthoudtijd ontd. A (B, C, D)Max defrost hold time (A,B,C,D)Na een ontdooicyclus heeft de verdamper de koeling
Air flow alarm A,B,C,DLaagAO - Sectie A (B, C, D)- Luchtstroom
AD – Case A not defrosted (B,C,D)LaagAO - Sectie A (B, C, D) niet voll. ontdooit
AD – Fault case A,B,C,DLaagAO - Sensor fout A (B, C, D)
De regelaar heeft een instelling waarmee het type installatie geselecteerd kan worden. Als deze instelling wordt gebruikt, zal de regelaar
een suggesties doen voor alle aan te sluiten functies op de diverse
punten. Deze punten zijn hieronder te zien.
Zelfs als uw installatie niet 100% is als hieronder beschreven, is deze
functie nog steeds te gebruiken. Na het gebruik van deze functie
kunnen simpel de afwijkingen instellingen en aansluitingen worden
aangepast.
De voorgestelde aansluitpunten in de regelaar zijn indien gewenst te
wijzigen.
Cel (Room)
Toe -
Aan-
Type
pas.
tal
AKV's
ontdooi
Lucht
sensor
Controller - (Module no. 1 punt 1-19)Module 2= AK-XM 205)Toepas.Nummer