Complete meubel- celregeling met grote flexibiliteit voor gebruik
op alle types koel- en vriestoepassingen.
Voordelen
• Energieoptimalisatie van de volledige koelapplicatie
• Eén regelaar voor verschillende applicaties
• Geïntegreerde display op front van regelaar
• Snelle instelling met voorgedefinieerde instellingen
• Ingebouwde communicatie
• Ingebouwde klokfunctie met back-up
Principe
De temperatuur in het koelobject wordt gemeten door middel
van 1 of 2 sensoren welke zich bevinden in de aanzuiglucht (S3) of
uitblaaslucht (S4) van de verdamper. Een instelling voor de thermostaat, alarmthermostaat en displayuitlezing bepalen de invloed
die de twee sensoren hebben voor elk van deze functies.
Optioneel kan een S6 productsensor in het koelobject worden
geplaatst die de temperatuur meet bij een bepaald product op
een bepaalde plek binnen de toepassing.
De temperatuur van de verdamper wordt gemeten met de S5
sensor die gebruikt wordt als ontdooisensor.
Naast de uitgang voor het elektronische expansieventiel type AKV,
heeft de regelaar relaisuitgangen die voor verschillende functies
gebruikt kunnen worden. De individuele functies worden in detail
omschreven op pagina 12.
Functies
• Dag/nachtthermostaat met AAN/UIT of modulerende thermostaat
• Productsensor S6 met afzonderlijke alarmgrenzen
• Schakelen tussen thermostaatinstellingen d.m.v. digitale ingang
• Adaptieve regeling van oververhitting
• Adaptieve ontdooiing gebaseerd op prestatie van verdamper
• Ontdooistart via schema, digitale ingang of communicatie
• Natuurlijke, elektrische of heetgasontdooiing
• Ontdooistop op basis van tijd of temperatuur
• Gecoördineerde ontdooiing tussen verschillende regelaars
• Pulseren ventilatoren bij thermostaatuitschakeling
• Schoonmaakfunctie (HACCP documentatie)
• Randverwarming via dag/nacht of dauwpunt
• Deurfunctie
• Regeling van twee compressoren
• Regeling van nachtgordijnen
• Lichtregeling
• Verwarmingsthermostaat
• Fabriekkalibratie garandeert een meetnauwkeurigheid beter
dan vereist in de EN ISO 23953-2 zonder dat de Pt1000 sensor
verder gekalibreerd behoeft te worden.
• Geïntegreerde MODBUS communicatie met optie voor het plaatsen van een LON / DANBUSS communicatiekaart
Hier vind u een overzicht van de verschillende gebruiksopties.
Een instelling configureert de in- en uitgangen zodat de regeling
overeenkomt met de geselecteerde applicatie.
De instellingen voor de verschillende applicaties is te zien op
pagina 28.
Toepassing 1-8
Deze applicaties worden toegepast voor standaard meubels of
cellen met 1 klep, 1 verdamper en 1 koelsectie.
De sensoren worden op de standaard manier gebruikt.
De functie van de uitgangen worden bepaald door de geselecteerde toepassing.
Toepassing 9
De toepassing is voor koelobjecten met 1 klep, 2 verdampers en 2
koelsecties, elk met eigen temperatuurmeting.
De alarmlimiet is gemeenschappelijk, maar de alarmvertraging is
individueel ingesteld voor elke koelingssectie.
Display voor elke sectie.
Productsensor S6 is niet geschikt.
Toepassing 10
De toepassing is voor koelobjecten met 1 klep, 1 verdamper en 2
koelsecties.
Er zijn afzonderlijke alarmgrenzen en alarmvertraging voor iedere
koelsectie.
Display voor elke sectie.
De vloeistofinspuiting in de verdamper wordt geregeld door het
elektronische expansieventiel type AKV. De AKV klep functioneert
als expansieventiel en magneetklep. De klep opent en sluit door
middel van signalen van de regelaar.
De functie bevat een adaptief algoritme dat de opening van de
klep onafhankelijk aanpast, zodat altijd een optimale vulling van
de verdamper wordt verkregen.
De oververhitting wordt gemeten via
• Drukopnemer P0 en temperatuursensor S2
Deze regeling zorgt onder alle omstandigheden voor een juiste
meting van de oververhitting wat voor een robuuste en precieze regeling zorgt.
Het signaal van de drukopnemer kan worden gebruikt door
meerdere regelaars, maar alleen als er niet of nauwelijks drukverschil is tussen de bewuste verdampers.
Er zijn twee parallelle instellingen voor oververhitting:
1. Droge expansie, welke geen vloeistofstroming toestaat (nor-
male staat)
2. Badverdamper, welke vloeistofstroming toestaat. Voor dit
type regelaar is het vereist dat de regelaar een aan/uit signaal
ontvangt van (bijvoorbeeld) een tank in de zuigleiding. Een
niveauschakelaar in de tank zal registreren wanneer de hooglimiet wordt overschreden. Wanneer dit gebeurt, zal de regelaar
overschakelen naar droge expansie en dan weer terug naar
flooded, wanneer het vloeistofniveau is gedaald. De functie is
gedefinieerd in instelling o02, 037 of o84.
Temperatuurregeling
De temperatuur in het koelobject wordt gemeten door middel
van 1 of 2 sensoren welke zich bevinden in de aanzuiglucht (S3)
en/of uitblaaslucht (S4) van de verdamper. Een instelling voor
de thermostaat, alarmthermostaat en displayuitlezing bepaald
hoeveel de sensoren de verschillende functies beïnvloeden. Een
instelling van 50% geeft een gelijkwaardige waarde van beide
sensoren. Het is niet verplicht om beide sensoren te plaatsen.
De temperatuurregeling kan op twee manieren plaatsvinden:
- AAN / UIT regeling met bijbehorende differentie
- modulerende temperatuurregeling waarbij de temperatuur
binnen nauwe grenzen continue wordt onderhouden.
Modulerende temperatuurregeling kan alleen in centrale
installaties worden toegepast. Bij decentrale installaties dient
altijd de AAN / UIT regeling geselecteerd te worden.
In centrale installaties kan voor één van beide regelingen worden
gekozen.
Waarschuwing
Door per ongeluk inschakelen kan er vloeistofdoorstroming naar de
compressor optreden.
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om er voor te zorgen
dat signaalverlies naar de regelaar niet leidt tot vloeistofdoorvoer naar de
compressor.
Danfoss accepteert geen aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit
inadequate installatie.
Temperatuurbewaking
Net als voor de thermostaat, kan ook voor de alarmthermostaat
een weging tussen de S3 en S4 sensor worden ingesteld,
zodat kan worden bepaald welke sensor de meeste invloed
heeft op de alarmbewaking. Minimum- en maximumwaarden
en alarmvertragingen kunnen worden ingesteld. Een
langere tijdsvertraging kan worden ingesteld voor
hogetemperatuuralarmen. Deze vertraging is actief na
ontdooiing, na apparaatreiniging, na uitschakelen en opstarten
van het apparaat.
Thermostaatbanden kunnen worden gebruikt voor koelobjecten
waar verschillende producten in opgeslagen kunnen worden onder verschillende temperatuurcondities. Het is mogelijk om over
te schakelen tussen de twee verschillende thermostaatbanden
door middel van een digitale ingang.
Voor iedere thermostaatband kunnen afzonderlijke thermostaatinstellingen en alarmlimieten worden ingesteld. Ook voor de
productsensor.
Nachtverlaging/verhoging van thermostaat
De belasting op koelmeubelen kan behoorlijk variëren tussen
bijvoorbeeld de openings- en sluitingstijden van een winkel, zeker
als gebruik wordt gemaakt van rolgordijnen. In dit geval kan de
thermostaatreferentie worden verhoogd zonder dat dit invloed
heeft op de producttemperatuur.
Overschakelen tussen dag- en nachtregeling kan als volgt:
• via een externe schakelaar
• via de datacommunicatie (master control)
Productsensor
Een afzonderlijke optionele productsensor S6 kan ik het
koelobject worden geplaatst, zodat deze de warmste plaats in
het koelobject kan meten en bewaken. Voor deze sensor kunnen
afzonderlijke alarmgrenzen en vertragingen worden ingesteld.
De functie is niet beschikbaar in toepassing 9.
Schoonmaakfunctie
Deze functie maakt het eenvoudig om een meubel schoon te
maken.
Functie
De schoonmaakfunctie wordt geactiveerd door middel van een
pulssignaal van ten minste drie seconden (bijv. sleutelschakelaar)
of via de datacommunicatie. De schoonmaakfunctie wordt in drie
stappen uitgevoerd:
1 - Na de eerste puls wordt de koeling gestopt, maar draaien de
ventilatoren door om de verdamper(s) te ontdooien. In de
display is de mededeling ‘FAN’ te zien.
2 - Na de tweede puls stoppen ook de ventilatoren en kan het
meubel worden schoongemaakt. De display geeft nu de
melding ‘OFF’.
3 - Na de derde puls wordt de koeling weer volledig hervat en zal
de display weer een temperatuur weergeven (o97 instelling).
Zodra de schoonmaakfunctie wordt geactiveerd, wordt een alarm
gegenereerd. Op deze manier kan worden aangetoond dat een
meubel volgens planning is schoongemaakt
Alarmbewaking
Tijdens het schoonmaken worden geen temperatuuralarmen
gegenereerd.
-++°C
1÷+Fan
2÷÷Off
3++°C
Uitschakeling apparaat
De functie sluit het AKV-ventiel en alle uitgangen zijn
uitgeschakeld.
Het koelingsapparaat wordt uitgeschakeld samen met de
hoofdschakelaar, maar dit gebeurt zonder een "A45 stand-by
alarm".
De functie kan worden ingeschakeld door middel van
een schakelaar op de DI-ingang of een instelling via
datacommunicatie.
Afhankelijk van de toepassing kan voor de volgende ontdooimethoden worden gekozen:
Natuurlijk: Ventilatoren draaien door tijdens ontdooiing
Elektrisch: Verwarmingselement wordt geschakeld
Heetgas: Magneetkleppen worden zo geregeld dat heetgas
door de verdamper kan stromen.
Ontdooivolgorde
1) Pump-down
2) Ontdooiing
3) Wachttijd na ontdooiing
4) Afzuigen (afpompvertraging, alleen heetgas)
5) Afdruiptijd (inspuitvertraging)
6) Ventilatorvertraging
Heetgas ontdooiing (alleen applicatie 6)
Deze toepassing kan worden gebruikt voor systemen met heetgas
ontdooiing.
Relais 2 wordt gebruikt voor de zuigklep.
Het wisselcontact van relais 4 kan worden gebruikt voor de bypassklep (zuig) en /of de heetgasklep
Als de afsluiters PMLX en GPLX worden gebruikt, moet de
vertraging “d23” correct worden ingesteld.
Tijdens ontdooiing met heet gas kan geen handmatige ontdooiingscyclus worden gestart met aanraking van de onderste knop
op de regelaar.
Heetgas applicatie
Lekbakverwarmingselement
Het is mogelijk om een verwarmingselement in de lekbak te
regelen tijdens de heetgasontdooiing. Zodra de ontdooiing
start, zal het element geactiveerd worden. Het element blijft nog
gedurende een ingestelde tijd actief, nadat de ontdooiing op
tijd of temperatuur is gestopt. Een handmatige ontdooiing kan
worden gestart met een signaal op een DI-ingang.
Ontdooistart
Een ontdooiing kan op de volgende wijzen worden gestart:
Interval: Een ontdooiing wordt op vaste intervallen gestart,
bijvoorbeeld iedere acht uur. Een interval moet ALTIJD
op een 'hogere' waarde worden ingesteld dan de
ingestelde periode tussen twee ontdooiingen wanneer
een schema of netwerksignaal wordt gebruikt.
Koeltijd: Een ontdooiing wordt na een vaste koeltijd (ther-
mostaat) gestart, met andere woorden, een lage
belasting zal een volgende ontdooiing dus ‘uitstellen’
Schema: Een ontdooiing kan op maximaal 6 vaste tijden
worden uitgevoerd (RTC)
Contact: Een ontdooiing kan worden gestart door een puls
op de digitale ingang
Netwerk: het ontdooicommando wordt ontvangen van de
systeemunit via de datacommunicatie.
Adaptieve ontdooiing: Hier wordt de ontdooiing gestart
op basis van een intelligente registratie van de
verdamperprestatie.
Handmatig: Een extra ontdooiing kan worden geactiveerd door
onderste toets op de regelaar in te drukken.
(behalve voor heetgasontdooiing). De ontdooiing kan
ook worden gestart via een parameterinstelling.
Alle genoemde methoden kunnen willekeurig worden toegepast
- als één methode wordt geactiveerd zal een ontdooiing worden
gestart.
Ontdooistop
De ontdooiing kan worden gestopt op basis van:
- Tijd
- Temperatuur (tijd als beveiliging)
Compressor
Als de ontdooiingsmethode is ingesteld op “Heetgas”, zal de
compressor “Aan” zijn tijdens de ontdooiingscyclus.
Ventilatoren
De ventilatoren kunnen worden gestopt of bediend tijdens
ontdooiing. Ze kunnen ook draaien en worden gestopt op een
ingestelde temperatuur. Het temperatuursignaal wordt verkregen
uit de ontdooiingstemperatuur.
Er zijn twee manieren waarop gecoördineerde ontdooiing kan worden uitgevoerd:
Of door bedrading tussen de regelaars of via de datacommunicatie.
Bedrading
De digitale ingang DI2 wordt verbonden tussen de regelaars.
Zodra een regelaar een ontdooiing start, zullen alle andere regelaars
volgen en eveneens een ontdooiing starten. Na de ontdooiing gaan
de regelaars in een wachtpositie. Zodra alle regelaars in de wachtpositie zijn, zal de koeling weer aanvangen.
Coördinatie via datacommunicatie
Hier zal het systeem (netwerk) de coördinatie afhandelen.
De regelaars worden gegroepeerd in ontdooigroepen en de
systeemunit (gateway/SM) zal ervoor zorgen dat deze groep ontdooit
volgens een wekelijks schema.
Zodra een regelaar klaar is met ontdooien, zal deze een signaal sturen
naar de systeemunit en vervolgens in de wachtpositie gaan. Als iedere
regelaar binnen de groep in de wachtpositie staat, zal koeling weer
worden toegestaan voor alle regelaars.
Ontdooien
1 Op basis van koeltijd
Als de opgetelde koeltijd een ingestelde tijd overschrijdt, zal een ontdooiing worden gestart. (Deze functie is niet actief als de adaptieve
ontdooiing is ingesteld op 2, 3 of 4)
Adaptieve ontdooiing
Deze functie bepaald of er behoefte is aan een adaptieve ontdooiing op
basis van de luchtstroom door het apparaat. Deze functie kan een extra
ontdooiing toevoegen of een geplande ontdooiing opheffen.
De volgende functies kunnen worden geselecteerd:
0 Uit
1 Bewaking
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper.
In geval van ijsopbouw of flash gas zal een alarm worden
gegenereerd.
2 Adaptief dag (kan één ontdooiing per dag vervangen).
Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat niet is
voorzien van een afdekking of deksel overdag, en afdekkingen of
deksels `s nachts worden gebruikt.
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper gedurende de dag.
De verdamper wordt alleen gedurende de dag bewaakt en de
geplande ontdooiingen worden uitgevoerd indien nodig. Als de
geplande ontdooiing niet nodig is, zal de ontdooiing niet worden
uitgevoerd.
Gedurende de nacht worden alle geplande ontdooiingen altijd
uitgevoerd.
3 Adaptief dag en nacht (kan ontdooiing zowel overdag als `s nachts
vervangen).
Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat een deur
of schuifdeur heeft, of geheel onbedekt is, zowel overdag als `s nachts.
De instelling wordt ook aanbevolen voor kamers.
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper.
De verdamper wordt bewaakt en de geplande ontdooiingen worden
Smeltfunctie
Deze functie voorkomt dat de luchtstroom door de verdamper verminderd door sneeuwvorming op de lamellen als de verdamper lange
tijd ononderbroken koelt.
Deze functie werkt alleen in het temperatuurgebied van -5°C en
+10°C en treedt in werking als de verdamper langer dan de ingestelde
smeltinterval ononderbroken koelt. De koeling wordt dan gedurende
de ingestelde smeltperiode gestopt. De ventilatoren draaien door
zodat de sneeuw wordt gesmolten en daardoor de capaciteit van de
verdamper wordt verbeterd.
Max. 10
System manager
uitgevoerd indien nodig. Als de geplande ontdooiing niet nodig is, zal
de ontdooiing niet worden uitgevoerd.
4 Volledig adaptief (kan een extra ontdooiing starten).
Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat een deur
of schuifdeur heeft, of geheel onbedekt is, zowel overdag als `s nachts.
De instelling wordt ook aanbevolen voor kamers.
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper.
De verdamper wordt bewaakt en ontdooiingen worden uitgevoerd
onafhankelijk van de geplande ontdooiingen.
Alle geplande ontdooiingen worden ook uitgevoerd.
De Adaptieve Ontdooiing vereist de volgende componenten:
- expansieventiel type AKV
- temperatuursignalen van S3 en S4
- Signaal van condensatiedruk Pc. Dit signaal wordt via het netwerk
doorgegeven van de system manager.
(Alleen mogelijk met de AK-SM 720)
De waarde moet de druk voor het AKV ventiel weergeven. In installaties waar deze druk niet representatief is mag het signaal van de
System Manager niet gebruikt worden. Hier gebruikt de regelaar een
constante
LET OP. De S3 en S4 sensoren moeten in de luchtstroom respectievelijk direct voor en direct na de verdamper worden geplaatst.
LET OP
De functie 'Adaptieve ontdooiing' mag alleen worden geactiveerd zodra
de verdamper onder normale condities werkt (dus bijvoorbeeld niet
tijdens in bedrijf stelling)
Minimum tijd tussen ontdooiingen
De minimum tijd tussen ontdooiingen is 2 uur.
Dit voorkomt dat een geplande ontdooiing via het schema direct of DI
signaal na een adaptieve ontdooiing wordt uitgevoerd. Deze tijd loopt
vanaf het moment dat een adaptieve ontdooiing is gestopt tot aan het
moment dat een geplande ontdooiing uitgevoerd mag worden. De
adaptieve ontdooiing zal ook niet binnen 2 uur een ontdooiing starten.
Real time clock
De regelaar heeft een ingebouwde real time clock welke gebruikt kan
worden voor het starten van ontdooiingen. Deze klok heeft een backup van 4 uur.
Als de reservestroom wegvalt, zal alarm E6 optreden. Als dit gebeurt,
moet de klok worden nagekeken/opnieuw worden ingesteld.
Als de regelaar is uitgerust met datacommunicatie en verbonden
is met een systeemunit, zal de klok worden ingesteld door de
systeemunit.
Beide compressoren moeten dezelfde capaciteit hebben. Wanneer de regelaar koeling vraagt, zal eerst de compressor met het
minst aantal draaiuren inschakelen en zal na de tijdvertraging de
tweede compressor inschakelen.
Zodra de temperatuur gezakt is tot de ‘halve differentie’, zal de
laatst ingeschakelde compressor weer uitgeschakeld worden.
De draaiende compressor zal blijven draaien tot het setpoint
is bereikt en zal dan uitschakelen. Zodra de temperatuur weer
de 'halve differentie' bereikt, zal weer een compressor worden
gestart.
Als 1 compressor niet de temperatuur binnen de differentie kan
houden, zal de tweede compressor worden gestart.
Zodra 1 compressor twee uur alleen draait, zal deze compressor
worden uitgeschakeld en de andere compressor worden ingeschakeld, zodat de draaitijd in balans wordt gehouden.
De twee compressoren moeten geschikt zijn om tegen een hoge
druk in te starten.
De compressorinstellingen voor ‘Minimale AAN-tijd’ en ‘Minimale
UIT-tijd’ hebben tijdens de regeling altijd de hoogste prioriteit,
maar sommige functies zullen dit overrulen.
Randverwarming
Om energie te besparen is het mogelijk om de randverwarming
te laten pulseren. Deze pulserende regeling kan worden geregeld
volgens de dag/nachtregeling of door middel van een dauwpuntmeting.
Pulserende regeling op basis van dag/nacht
Voor dag- en nachtconditie kan een verschillende pulstijd (AAN
periode) worden ingesteld.
De tijd dat de randverwarming aan moet zijn wordt ingesteld als
een percentage van een periodetijd.
Pulserende regeling op basis van dauwpunt
Om deze functie te gebruiken is een systeemunit type AK-SM
720 vereist welke het dauwpunt kan meten en dit signaal via de
datacommunicatie naar de verdamperregelaars kan versturen. De
AAN periode van de randverwarming wordt vervolgens geregeld
op basis van het huidige dauwpunt.
Twee dauwpuntwaarden worden ingesteld in de verdamperregelaar:
- een waarde waarbij het effect maximaal moet zijn, bijvoorbeeld
100% (o87)
- een waarde waarbij het effect minimaal moet zijn (o86)
Bij een dauwpunt gelijk of lager aan de waarde van o86, zal de
waarde worden gebruikt van parameter o88 voor de regeling van
de randverwarming.
In het gebied tussen de twee dauwpuntwaarden zal de regelaar
het vermogen van de randverwarming regelen volgens de hiernaast getoonde grafiek.
Tijdens ontdooien
Tijdens de ontdooiing is de randverwarming actief, zoals geselecteerd in instelling d27.
Om energie te besparen is het mogelijk om de verdamperventilatoren te laten pulseren.
Pulserende regeling werkt alleen onder de volgende voorwaarden:
- gedurende een uitgeschakelde thermostaat (cel)
- gedurende nachtconditie en uitgeschakelde thermostaat
(meubel met rolgordijn).
(De functie is niet actief wanneer r14 = 2, d.i. modulerende
regeling).
De tijd dat de ventilatoren moeten draaien wordt ingesteld als
een percentage van een periodetijd.
Uitschakeling van ventilatoren tijdens storing en opstart
Als er een storing in de koelinstallatie optreedt, kan de temperatuur in bijvoorbeeld een koelcel snel oplopen door o.a. de warmteontwikkeling van de ventilatoren. Om dit te voorkomen kan de
regelaar de ventilatoren stoppen als de S5 sensor een ingestelde
waarde overschrijdt.
Lichtfunctie
Deze functie kan worden gebruikt voor de lichtregeling in een
meubel of cel of voor het bedienen van een rolgordijn
De lichtfunctie kan op drie manieren worden geactiveerd:
- het licht wordt geregeld door een signaal van een deurcontact.
Naast deze functie is er ook een tijdsvertraging waardoor het
licht nog 2 minuten blijft branden na het sluiten van de deur.
- het licht wordt geregeld via de dag/nachtregeling
- het licht wordt geregeld via de datacommunicatie (master
control)
Er zijn twee opties voor het geval de communicatie wegvalt:
- Het licht gaat aan
- Het licht blijft in de huidige status
tijd
Het licht moet worden aangesloten op een NC contact van het
relais. Dit zorgt ervoor dat het licht aan blijft als de voeding op het
koelobject wegvalt.
Het licht wordt uitgeschakeld als ‘r12’ (hoofdschakelaar) uit wordt
gezet (zie o98).
Zodra een schoonmaakactie wordt gestart, zal het licht worden
uitgeschakeld.
Rolgordijnen
Gemotoriseerde rolgordijnen kunnen door de regelaar
worden aangestuurd. De rolgordijnen volgen de status van de
lichtfunctie. Als het licht aan is, zijn de rolgordijnen open en als
het licht uit gaat, sluiten de rolgordijnen ook. Als de rolgordijnen
gesloten zijn, is het mogelijk deze weer te openen door middel
van een schakelaar op een digitale ingang. Zodra de ingang
wordt geactiveerd, zullen de rolgordijnen openen en kan het
koelmeubel bijvoorbeeld gevuld worden. Als de ingang nogmaals
wordt geactiveerd sluiten de rolgordijnen weer.
Als de rolgordijnfunctie wordt gebruikt, is het mogelijk om de
thermostaatfunctie te regelen met een weging tussen de S3 en
S4 sensoren. Er is een weging voor de dag en een weging voor de
nacht (gordijnen gesloten).
(De S4-nachtregeling wordt niet beïnvloed door de
nachtgordijnfunctie.)
Zodra een schoonmaakactie wordt gestart, zullen de rolgordijnen
openen.
Een instelling kan definiëren dat de rolgordijnen open gaan
wanneer ‘r12’ (hoofdschakelaar) uit wordt gezet (zie o98).
Wanneer het nachtgordijn omlaag rolt, wordt de ventilator
2 minuten lang stilgezet. Hierdoor kan het nachtgordijn omlaag
rollen naar de juiste positie.
Er zijn twee potentiaal vrije digitale ingangen DI1 en DI2 en een
digitale ingang voor hoog voltage DI3.
De ingangen kunnen voor de volgende functies worden gebruikt:
- Uitlezingen contact via datacommunicatie
- Deurfunctie met alarmering
- Ontdooistart
- Hoofdschakelaar – start/stop regeling
- Dag/nachtregeling
- Thermostaatband
- Algemeen alarm
- Schoonmaakfunctie
- Apparaat uitschakelen
- Geforceerde koeling
- Override van rolgordijnen
- Sta badverdamper toe
- Gecoördineerde ontdooiing (alleen DI2)
- Geforceerd sluiten van klep (alleen DI3)
- Koelmiddel-lekalarm (alleen DI1 end DI2).
Geforceerd sluiten
De AKV kleppen kunnen door een extern signaal worden gesloten
("Forced closing"). De functie moet in combinatie met het beveiligingscircuit van de compressor worden gebruikt, zodanig dat er
geen vloeistofinspuiting in de verdamper is als de compressor is
uitgeschakeld door het beveiligingscircuit (niet lage druk).
Als een ontdooiing gaande is, zal het geforceerd sluiten pas worden opgeheven als de ontdooiing is beëindigd.
Anders wordt de ontdooiingscyclus onmiddellijk stopgezet zodra
het signaal wordt ontvangen. De functie is gedefinieerd in o90.
Het signaal kan ook via een DI3 ingang of de datacommunicatie
worden ontvangen.
Door middel van een instelling kan worden gedefinieerd of tijdens
geforceerd sluiten de ventilatoren aan of uit moeten zijn.
Deurfunctie
De deurfunctie kan door middel van de digitale ingangen gedefinieerd worden voor twee applicaties:
Bewaking
De regelaar houdt continue het deurcontact in de gaten en
genereert een alarm als de deur langer dan een ingestelde
periode geopend is.
Bewaking en stop koeling
Zodra de deur wordt geopend, zal de koeling (inspuiting,
compressor en ventilatoren) worden gestopt. Als de deur
langer geopend is dan een ingestelde herstarttijd zal de
koeling hervat worden. Dit garandeert dat de koeling wordt
hervat zelfs als de deur open gelaten wordt of het deurcontact
defect is. Als de deur langer is geopend dan een ingestelde
tijdvertraging zal ook een alarm gegenereerd worden.
Verwarmingsfunctie (alleen applicatie 8)
De verwarmingsfunctie wordt gebruikt om te voorkomen
dat de temperatuur te laag wordt, bijvoorbeeld in een
verwerkingsruimte. Een limiet voor uitschakeling van de
verwarmingsfunctie moet worden ingesteld evenals een
neutrale zone onder het setpoint van de koelthermostaat. Dit
laatste zorgt ervoor dat koelen en verwarmen nooit tegelijk kan
plaatsvinden. De differentie voor de verwarmingsthermostaat is
dezelfde als voor de koelthermostaat. Om te voorkomen dat de
verwarming inschakelt als de temperatuur kortstondig daalt, kan
een tijdvertraging worden ingesteld voor de overschakeling van
koelen naar verwarmen
De regelaar heeft ingebouwde MODBUS datacommunicatie.
Indien er behoefte is aan een ander soort datacommunicatie,
moet een LON RS 485 / DANBUSS module gemonteerd worden in
de regelaar.
De communicatiekabel moet dan op klemmen 51, 52 en 53
(RS485) worden aangesloten.
(Bij gebruik van LON RS 485 communicatie en een gateway type
AKA 245, moet de gateway versie 6.20 of hoger zijn)
Display
De regelaar heeft 1 plug voor een display. Hierop kunnen de
displays EKA 163B en EKA 164B worden gemonteerd (max.
kabellengte 15m).
EKA 163B is alleen voor uitlezing
EKA 164B is voor uitlezing en instelling
De verbinding tussen display en regelaar moet gemaakt worden
met een kabel met een plug aan beide kanten.
Als de afstand tussen display en regelaar langer is dan 15 meter,
moet er een andere verbinding gemaakt worden.
Indien de ingebouwde MODBUS wordt gebruikt voor een
externe display, moet een module worden geplaatst voor de
datacommunicatie met andere regelaars.
Deze module kan LON RS 485 / DANBUSS of MODBUS zijn.
De displays die kunnen worden aangesloten op de MODBUS zijn
van het type EKA 163A en EKA164A (met schroefaansluiting).
Het adres van de regelaars moet groter dan 0 worden ingesteld
opdat er wisselwerking zou kunnen zijn tussen het display en de
regelaar.
Indien twee displays zijn gewenst, moet 1 display worden
aangesloten op de plug (max. 15m) en de andere display via de
ingebouwde MODBUS.
(In toepassing 9 en 10 zal het MODBUS-display waarden vertonen
voor sectie B.)
! Adres
o03 > 0
Belangrijk
Alle verbindingen voor datacommunicatie met MODBUS/
DANBUSS en RS 485 moeten voldoen aan de eisen voor
datacommunicatiekabels. Zie document RC.8A.C
Master control
De regelaar bevat een aantal functies die gebruikt kunnen worden door de master control functie van de gateway of System Manager.
Functies via datacommunicatieFunctie in gateway/system managerGebruikte parameter door AK-CC 550B
Hieronder volgt een overzicht van alle verschillende
toepassingen.
Een instelling bepaald hoe de relais gedefinieerd
worden.
Op pagina 28 zijn de relevante instellingen te zien
voor de te kiezen elektrisch schema (toepassing).
S3 en S4 zijn temperatuursensoren. De toepassing bepaald of één of beiden
sensoren worden gebruikt. S3 moet worden geplaatst in de luchtaanzuig
voor de verdamper en de S4 in de luchtuitblaas na de verdamper. Een instelling in % bepaald op welke sensor wordt geregeld.
S5 is de ontdooisensor en moet op de verdamper worden geplaatst.
S6 is een productsensor.
DI1, DI2 en DI3 zijn contactfuncties en kunnen voor de volgende functies
worden gebruikt: deurfunctie, alarmfunctie, ontdooistart, start/stop regeling,
dag/nacht functie, thermostaatreferentie, schoonmaakfunctie, geforceerd
koelen of gecoördineerde ontdooiing. DI3 is een 230V ingang. Zie voor de
functies parameters o02, o37 en o84.
= O61 instellingen
Algemeen:
De tien applicaties zijn allemaal aangepast aan
commerciële koel/vriessystemen zoals koel/vries
meubels en cellen.
Alle applicaties hebben een uitgang voor:
- AKV klep
- Ventilator
- Ontdooiing
Daarnaast hebben alle applicaties verschillende
toepassingen en daarmee verschillende in- en
uitgangen.
Applicatie 1-4
Standaard toepassingen
Dit is voor standaard toepassingen waar het
belangrijkste verschil zit in de combinatie van de
volgende functies/uitgangen: