Danfoss AK-CC 550A User guide [nl]

User Guide
Meubel- celregelaar
AK-CC 550A
ADAP-KOOL® Refrigeration control systems
danfoss.com
Introductie
Toepassing
Voordelen
• Maakt het ook mogelijk dat de zuigdruk enkele graden wordt verhoogd
• Energieoptimalisatie van de volledige koelapplicatie
• Eén regelaar voor verschillende applicaties
• Geïntegreerde display op front van regelaar
• Snelle instelling met voorgedefinieerde instellingen
Principe
De temperatuur in het koelobject wordt gemeten door middel van 1 of 2 sensoren welke zich bevinden in de aanzuiglucht (S3) of uitblaaslucht (S4) van de verdamper. Een instelling voor de ther­mostaat, alarmthermostaat en displayuitlezing bepalen de invloed die de twee sensoren hebben voor elk van deze functies. Optioneel kan een S6 productsensor in het koelobject worden geplaatst die de temperatuur meet bij een bepaald product op een bepaalde plek binnen de toepassing. De temperatuur van de verdamper wordt gemeten met de S5 sensor die gebruikt wordt als ontdooisensor. Naast de uitgang voor het elektronische expansieventiel type AKV, heeft de regelaar relaisuitgangen die voor verschillende functies gebruikt kunnen worden. De individuele functies worden in detail omschreven op pagina 12.
Functies
• Dag/nachtthermostaat met AAN/UIT of modulerende thermos­taat
• Productsensor S6 met afzonderlijke alarmgrenzen
• Schakelen tussen thermostaatinstellingen d.m.v. digitale ingang
• Adaptieve regeling van oververhitting
• Oververhitting kan worden geregeld vanaf 0 K
• Adaptieve ontdooiing gebaseerd op prestatie van verdamper
• Ontdooistart via schema, digitale ingang of communicatie
• Natuurlijke, elektrische of heetgasontdooiing
• Ontdooistop op basis van tijd of temperatuur
• Gecoördineerde ontdooiing tussen verschillende regelaars
• Pulseren ventilatoren bij thermostaatuitschakeling
• Schoonmaakfunctie (HACCP documentatie)
• Randverwarming via dag/nacht of dauwpunt
• Deurfunctie
• Regeling van twee compressoren
• Regeling van nachtgordijnen
• Lichtregeling
• Verwarmingsthermostaat
• Fabriekkalibratie garandeert een meetnauwkeurigheid beter dan vereist in de EN ISO 23953-2 zonder dat de Pt1000 sensor verder gekalibreerd behoeft te worden.
• Geïntegreerde MODBUS communicatie met optie voor het plaat­sen van een LON communicatiekaart
Voorbeelden toepassingen
Inhoud
Introductie .......................................................................................................... 2
Bediening ............................................................................................................ 4
Toepassingen ...................................................................................................12
Functieoverzicht .............................................................................................15
Bediening .......................................................................................................... 26
2 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Menuoverzicht ................................................................................................28
Aansluitingen...................................................................................................32
Specificaties ...................................................................................................... 34
Bestellen ............................................................................................................ 35
Toepassingen
Hier vind u een overzicht van de verschillende gebruiksopties. Een instelling configureert de in- en uitgangen zodat de regeling overeenkomt met de geselecteerde applicatie. De instellingen voor de verschillende applicaties is te zien op pagina 28.
Toepassing 1-8
Deze applicaties worden toegepast voor standaard meubels of cellen met 1 klep, 1 verdamper en 1 koelsectie. De sensoren worden op de standaard manier gebruikt. De functie van de uitgangen worden bepaald door de geselec­teerde toepassing.
Toepassing 9
De toepassing is voor koelobjecten met 1 klep, 2 verdampers en 2 koelsecties. In deze situatie wordt de temperatuur en de temperatuurbewa­king altijd geregeld door middel van de S4 sensor. De S3 sensor wordt gebruikt voor de displayuitlezing. De productsensor wordt vervangen door een extra ontdooisensor S5B voor de tweede verdamper.
Toepassing 10
De toepassing is voor koelobjecten met 1 klep, 1 verdamper en 2 koelsecties. In deze situatie wordt de temperatuur altijd geregeld door middel van de S4 sensor.
De twee S3 temperaturen worden gebruikt voor alarmbewaking en displayuitlezing voor iedere koelsectie. De twee koelsecties hebben gemeenschappelijke alarmlimieten.
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 3
Bediening
Vloeistofinspuiting
De vloeistofinspuiting in de verdamper wordt geregeld door het elektronische expansieventiel type AKV. De AKV klep functioneert als expansieventiel en magneetklep. De klep opent en sluit door middel van signalen van de regelaar. De functie bevat een adaptief algoritme dat de opening van de klep onafhankelijk aanpast, zodat altijd een optimale vulling van de verdamper wordt verkregen.
De oververhitting worden gemeten op: Drukopnemer P0 en temperatuursensor S2 Deze regeling zorgt onder alle omstandigheden voor een juiste meting van de oververhitting wat voor een robuuste en precieze regeling zorgt. Het signaal van de drukopnemer kan worden gebruikt door meer­dere regelaars, maar alleen als er niet of nauwelijks drukverschil is tussen de bewuste verdampers.
Er zijn twee parallelle instellingen voor oververhitting:
1. Droge expansie, welke geen vloeistofstroming toestaat
2. Adaptieve vloeistofregeling, welke vloeistofstroming toestaat.
Voor dit type regelaar is het vereist dat de regelaar een aan/uit signaal ontvangt van (bijvoorbeeld) een tank in de zuigleiding. Een niveauschakelaar in de tank zal registreren wanneer de vloeistofniveau wordt overschreden. Wanneer dit gebeurt, zal de regelaar overschakelen naar droge expansie en dan weer terug naar adaptieve vloeistofregeling, wanneer het vloeistofniveau is gedaald. De functie is gedefinieerd in instelling o02, o37 of o84. De functie kan ook worden ontvangen via datacommunicatie vanuit een systeemunit.
Temperatuurregeling
De temperatuur in het koelobject wordt gemeten door middel van 1 of 2 sensoren welke zich bevinden in de aanzuiglucht (S3) en/of uitblaaslucht (S4) van de verdamper. Een instelling voor de thermostaat, alarmthermostaat en displayuitlezing bepaald hoeveel de sensoren de verschillende functies beïnvloeden. Een instelling van 50% geeft een gelijkwaardige waarde van beide sensoren. Het is niet verplicht om beide sensoren te plaatsen.
De temperatuurregeling kan op twee manieren plaatsvinden:
- AAN / UIT regeling met bijbehorende differentie
- modulerende temperatuurregeling waarbij de temperatuur
binnen nauwe grenzen continue wordt onderhouden. Modulerende temperatuurregeling kan alleen in centrale installaties worden toegepast. Bij decentrale installaties dient altijd de AAN / UIT regeling geselecteerd te worden. In centrale installaties kan voor één van beide regelingen worden
gekozen.
Waarschuwing Door per ongeluk inschakelen kan er vloeistofdoorstroming naar de compressor optreden. Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om er voor te zorgen dat signaalverlies naar de regelaar niet leidt tot vloeistofdoorvoer naar de compressor. Danfoss accepteert geen aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit inadequate installatie.
Temperatuurbewaking
Net als voor de thermostaat, kan ook voor de alarmthermostaat een weging tussen de S3 en S4 sensor worden ingesteld, zodat kan worden bepaald welke sensor de meeste invloed heeft op de alarmbewaking. Minimum- en maximumwaarden en alarmvertragingen kunnen worden ingesteld. Een langere alarmvertraging voor hoge temperatuur kan ingesteld worden. De vertraging is actief na ontdooiing, schoonmaakactie en opstart.
4 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Thermostaatbanden
Thermostaatbanden kunnen worden gebruikt voor koelobjecten waar verschillende producten in opgeslagen kunnen worden on­der verschillende temperatuurcondities. Het is mogelijk om over te schakelen tussen de twee verschillende thermostaatbanden door middel van een digitale ingang. Voor iedere thermostaatband kunnen afzonderlijke thermostaa­tinstellingen en alarmlimieten worden ingesteld. Ook voor de productsensor.
Nachtverlaging/verhoging van thermostaat
De belasting op koelmeubelen kan behoorlijk variëren tussen bijvoorbeeld de openings- en sluitingstijden van een winkel, zeker als gebruik wordt gemaakt van rolgordijnen. In dit geval kan de thermostaatreferentie worden verhoogd zonder dat dit invloed heeft op de producttemperatuur. Overschakelen tussen dag- en nachtregeling kan als volgt:
• via een externe schakelaar
• via de datacommunicatie (master control)
Productsensor
Een afzonderlijke optionele productsensor S6 kan ik het koelobject worden geplaatst, zodat deze de warmste plaats in het koelobject kan meten en bewaken. Voor deze sensor kunnen afzonderlijke alarmgrenzen en vertragingen worden ingesteld.
Schoonmaakfunctie
Deze functie maakt het eenvoudig om een meubel schoon te maken.
Functie
De schoonmaakfunctie wordt geactiveerd door middel van een pulssignaal van ten minste drie seconden (bijv. sleutelschakelaar) of via de datacommunicatie. De schoonmaakfunctie wordt in drie stappen uitgevoerd: 1 - Na de eerste puls wordt de koeling gestopt, maar draaien de
ventilatoren door om de verdamper(s) te ontdooien. In de display is de mededeling ‘FAN’ te zien.
2 - Na de tweede puls stoppen ook de ventilatoren en kan het
meubel worden schoongemaakt. De display geeft nu de melding ‘OFF’.
3 - Na de derde puls wordt de koeling weer volledig hervat en zal
de display weer een temperatuur weergeven (o97 instelling).
Zodra de schoonmaakfunctie wordt geactiveerd, wordt een alarm gegenereerd. Op deze manier kan worden aangetoond dat een meubel volgens planning is schoongemaakt
Alarmbewaking Tijdens het schoonmaken worden geen temperatuuralarmen gegenereerd.
Uitschakeling apparaat
De functie sluit het AKV-ventiel en alle uitgangen zijn uitgeschakeld. Het koelingsapparaat wordt uitgeschakeld samen met de hoofdschakelaar, maar dit gebeurt zonder een "A45 stand-by alarm". De functie kan worden ingeschakeld door middel van een schakelaar op de DI-ingang of een instelling via datacommunicatie.
- + + °C
1 ÷ + Fan
2 ÷ ÷ Off
3 + + °C
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 5
Ontdooiing
Afhankelijk van de toepassing kan voor de volgende ontdooi­methoden worden gekozen: Natuurlijk: Ventilatoren draaien door tijdens ontdooiing Elektrisch: Verwarmingselement wordt geschakeld Heetgas: Magneetkleppen worden zo geregeld dat heetgas door de verdamper kan stromen.
Ontdooivolgorde
1) Pump-down
2) Ontdooiing
3) Wachttijd na ontdooiing
4) Afzuigen (afpompvertraging, alleen heetgas)
5) Afdruiptijd (inspuitvertraging)
6) Ventilatorvertraging
Heetgas ontdooiing (alleen applicatie 6)
Deze toepassing kan worden gebruikt voor systemen met heetgas ontdooiing. Relais 2 wordt gebruikt voor de zuigklep. Het wisselcontact van relais 4 kan worden gebruikt voor de by­passklep (zuig) en /of de heetgasklep Als de afsluiters PMLX en GPLX worden gebruikt, moet de vertraging “d23” correct worden ingesteld. Tijdens ontdooiing met heet gas kan geen handmatige ontdooi­ingscyclus worden gestart met door aanraking van de onderste knop op de regelaar.
Heetgas applicatie
Lekbakverwarmingselement
Het is mogelijk om een verwarmingselement in de lekbak te regelen tijdens de heetgasontdooiing. Zodra de ontdooiing start, zal het element geactiveerd worden. Het element blijft nog gedurende een ingestelde tijd actief, nadat de ontdooiing op tijd of temperatuur is gestopt.
Ontdooistart
Een ontdooiing kan op de volgende wijzen worden gestart: Interval: Een ontdooiing wordt op vaste intervallen gestart,
bijvoorbeeld iedere acht uur. Een interval moet ALTIJD op een 'hogere' waarde worden ingesteld dan de ingestelde periode tussen twee ontdooiingen wanneer een schema of netwerksignaal wordt gebruikt.
Koeltijd: Een ontdooiing wordt na een vaste koeltijd (ther-
mostaat) gestart, met andere woorden, een lage
belasting zal een volgende ontdooiing dus ‘uitstellen’ Schema: Een ontdooiing kan op maximaal 6 vaste tijden worden uitgevoerd (RTC) Contact: Een ontdooiing kan worden gestart door een puls op de digitale ingang Netwerk: het ontdooicommando wordt ontvangen van de systeemunit via de datacommunicatie. Adaptieve ontdooiing: Hier wordt de ontdooiing gestart
op basis van een intelligente registratie van de
verdamperprestatie. Handmatig: Een extra ontdooiing kan worden geactiveerd door
onderste toets op de regelaar in te drukken (niet
applicatie 6) of via een parameterinstelling.
Alle genoemde methoden kunnen willekeurig worden toegepast
- als één methode wordt geactiveerd zal een ontdooiing worden gestart.
Ontdooistop
De ontdooiing kan worden gestopt op basis van:
- Tijd
- Temperatuur (tijd als beveiliging)
Compressor
Als de ontdooiingsmethode is ingesteld op “Gas”, zal de compressor “Aan” zijn tijdens de ontdooiingscyclus.
Ventilatoren
De ventilatoren kunnen worden gestopt of bediend tijdens ontdooiing. Ze kunnen ook draaien en worden gestopt op een ingestelde temperatuur. Het temperatuursignaal wordt verkregen uit de ontdooiingstemperatuur.
6 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Gecoördineerde ontdooiing
Er zijn twee manieren waarop gecoördineerde ontdooiing kan worden uitgevoerd: Of door bedrading tussen de regelaars of via de datacommunicatie.
Bedrading
De digitale ingang DI2 wordt verbonden tussen de regelaars. Zodra een regelaar een ontdooiing start, zullen alle andere regelaars volgen en eveneens een ontdooiing starten. Na de ontdooiing gaan de regelaars in een wachtpositie. Zodra alle regelaars in de wachtpositie zijn, zal de koeling weer aanvangen.
Coördinatie via datacommunicatie Hier zal het systeem (netwerk) de coördinatie afhandelen. De regelaars worden gegroepeerd in ontdooigroepen en de systeemunit (gateway/SM) zal ervoor zorgen dat deze groep ontdooit volgens een wekelijks schema. Zodra een regelaar klaar is met ontdooien, zal deze een signaal sturen naar de systeemunit en vervolgens in de wachtpositie gaan. Als iedere regelaar binnen de groep in de wachtpositie staat, zal koeling weer worden toegestaan voor alle regelaars.
Max. 10
System manager
Ontdooien
1 Op basis van koeltijd
Als de opgetelde koeltijd een ingestelde tijd overschrijdt, zal een ont­dooiing worden gestart. (Deze functie is niet actief als de adaptieve ontdooiing is ingesteld op 2, 3 of 4)
Adaptieve ontdooiing
Deze functie bepaald of er behoefte is aan een adaptieve ontdooiing op basis van de luchtstroom door het apparaat. Deze functie kan een extra ontdooiing toevoegen of een geplande ontdooiing opheffen. De volgende functies kunnen worden geselecteerd: 0 Uit 1 Bewaking
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de verdamper. In geval van ijsopbouw of flash gas zal een alarm worden gegenereerd.
2 Adaptief dag (kan één ontdooiing per dag vervangen).
Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat niet is voorzien van een afdekking of deksel overdag, en afdekkingen of deksels `s nachts worden gebruikt. Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de verdamper gedurende de dag. De verdamper wordt alleen gedurende de dag bewaakt en de geplande ontdooiingen worden uitgevoerd indien nodig. Als de geplande ontdooiing niet nodig is, zal de ontdooiing niet worden uitgevoerd. Gedurende de nacht worden alle geplande ontdooiingen altijd
uitgevoerd. 3 Adaptief dag en nacht (kan ontdooiing zowel overdag als `s nachts vervangen).
Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat een deur
of schuifdeur heeft, of geheel onbedekt is, zowel overdag als `s nachts.
De instelling wordt ook aanbevolen voor kamers.
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper.
De verdamper wordt bewaakt en de geplande ontdooiingen worden
uitgevoerd indien nodig. Als de geplande ontdooiing niet nodig is, zal de ontdooiing niet worden uitgevoerd. 4 Volledig adaptief (kan een extra ontdooiing starten). Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat een deur of schuifdeur heeft, of geheel onbedekt is, zowel overdag als `s nachts. De instelling wordt ook aanbevolen voor kamers. Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de verdamper. De verdamper wordt bewaakt en ontdooiingen worden uitgevoerd onafhankelijk van de geplande ontdooiingen. Alle geplande ontdooiingen worden ook uitgevoerd.
De Adaptieve Ontdooiing vereist de volgende componenten:
- expansieventiel type AKV
- temperatuursignalen van S3 en S4
- Signaal van condensatiedruk Pc. Dit signaal wordt via het netwerk doorgegeven van de system manager. (Alleen mogelijk met de AK-SM 720) De waarde moet de druk voor het AKV ventiel weergeven. In instal­laties waar deze druk niet representatief is mag het signaal van de System Manager niet gebruikt worden. Hier gebruikt de regelaar een constante LET OP. De S3 en S4 sensoren moeten in de luchtstroom respectieve­lijk direct voor en direct na de verdamper worden geplaatst.
LET OP De functie 'Adaptieve ontdooiing' mag alleen worden geactiveerd zodra de verdamper onder normale condities werkt (dus bijvoorbeeld niet tijdens in bedrijf stelling)
Minimum tijd tussen ontdooiingen De minimum tijd tussen ontdooiingen is 2 uur. Dit voorkomt dat een geplande ontdooiing via het schema direct of DI signaal na een adaptieve ontdooiing wordt uitgevoerd. Deze tijd loopt vanaf het moment dat een adaptieve ontdooiing is gestopt tot aan het moment dat een geplande ontdooiing uitgevoerd mag worden. De adaptieve ontdooiing zal ook niet binnen 2 uur een ontdooiing starten.
Smeltfunctie
Deze functie voorkomt dat de luchtstroom door de verdamper ver­minderd door sneeuwvorming op de lamellen als de verdamper lange tijd ononderbroken koelt. Deze functie werkt alleen in het temperatuurgebied van -5°C en +10°C en treedt in werking als de verdamper langer dan de ingestelde smeltinterval ononderbroken koelt. De koeling wordt dan gedurende
Real time clock
De regelaar heeft een ingebouwde real time clock welke gebruikt kan worden voor het starten van ontdooiingen. Deze klok heeft een back­up van 4 uur. Als de regelaar is uitgerust met datacommunicatie en verbonden is met een systeemunit, zal de klok worden ingesteld door de
systeemunit. de ingestelde smeltperiode gestopt. De ventilatoren draaien door zodat de sneeuw wordt gesmolten en daardoor de capaciteit van de verdamper wordt verbeterd.
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 7
Regeling van twee compressoren
Beide compressoren moeten dezelfde capaciteit hebben. Wan­neer de regelaar koeling vraagt, zal eerst de compressor met het minst aantal draaiuren inschakelen en zal na de tijdvertraging de tweede compressor inschakelen.
Zodra de temperatuur gezakt is tot de ‘halve differentie’, zal de laatst ingeschakelde compressor weer uitgeschakeld worden. De draaiende compressor zal blijven draaien tot het setpoint is bereikt en zal dan uitschakelen. Zodra de temperatuur weer de 'halve differentie' bereikt, zal weer een compressor worden gestart. Als 1 compressor niet de temperatuur binnen de differentie kan houden, zal de tweede compressor worden gestart. Zodra 1 compressor twee uur alleen draait, zal deze compressor worden uitgeschakeld en de andere compressor worden inge­schakeld, zodat de draaitijd in balans wordt gehouden.
De twee compressoren moeten geschikt zijn om tegen een hoge druk in te starten. De compressorinstellingen voor ‘Minimale AAN-tijd’ en ‘Minimale UIT-tijd’ hebben tijdens de regeling altijd de hoogste prioriteit, maar sommige functies zullen dit overrulen.
Randverwarming
Om energie te besparen is het mogelijk om de randverwarming te laten pulseren. Deze pulserende regeling kan worden geregeld volgens de dag/nachtregeling of door middel van een dauwpunt­meting.
Pulserende regeling op basis van dag/nacht
Voor dag- en nachtconditie kan een verschillende pulstijd (AAN periode) worden ingesteld. De tijd dat de randverwarming aan moet zijn wordt ingesteld als een percentage van een periodetijd.
Pulserende regeling op basis van dauwpunt
Om deze functie te gebruiken is een systeemunit type AK-SM 720 vereist welke het dauwpunt kan meten en dit signaal via de datacommunicatie naar de verdamperregelaars kan versturen. De AAN periode van de randverwarming wordt vervolgens geregeld op basis van het huidige dauwpunt. Twee dauwpuntwaarden worden ingesteld in de verdamperrege­laar:
- een waarde waarbij het effect maximaal moet zijn, bijvoorbeeld 100% (o87)
- een waarde waarbij het effect minimaal moet zijn (o86) Bij een dauwpunt gelijk of lager aan de waarde van o86, zal de waarde worden gebruikt van parameter o88 voor de regeling van de randverwarming. In het gebied tussen de twee dauwpuntwaarden zal de regelaar het vermogen van de randverwarming regelen volgens de hier­naast getoonde grafiek.
Tijdens ontdooien
Tijdens de ontdooiing is de randverwarming actief, zoals geselec­teerd in instelling d27.
Randverwarming
Dauwpunt
8 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Ventilatorregeling
Pulserende regeling
Om energie te besparen is het mogelijk om de verdamperventila­toren te laten pulseren. Pulserende regeling werkt alleen onder de volgende voorwaar­den:
- gedurende een uitgeschakelde thermostaat (cel)
- gedurende nachtconditie en uitgeschakelde thermostaat
(meubel met rolgordijn). (De functie is niet actueel wanneer r14 = 2, d.i. modulerende regeling).
De tijd dat de ventilatoren moeten draaien wordt ingesteld als een percentage van een periodetijd.
Uitschakeling van ventilatoren tijdens storing en opstart
Als er een storing in de koelinstallatie optreedt, kan de tempera­tuur in bijvoorbeeld een koelcel snel oplopen door o.a. de warm­teontwikkeling van de ventilatoren. Om dit te voorkomen kan de regelaar de ventilatoren stoppen als de S5 sensor een ingestelde waarde overschrijdt.
Lichtfunctie
Deze functie kan worden gebruikt voor de lichtregeling in een meubel of cel of voor het bedienen van een rolgordijn De lichtfunctie kan op drie manieren worden geactiveerd:
- het licht wordt geregeld door een signaal van een deurcontact.
Een vertragingstijd kan worden ingesteld zodat het licht nog
even aan blijft als de deur wordt gesloten.
- het licht wordt geregeld via de dag/nachtregeling
- het licht wordt geregeld via de datacommunicatie (master
control)
Er zijn twee opties voor het geval de communicatie wegvalt:
- Het licht gaat aan
- Het licht blijft in de huidige status
tijd
Het licht moet worden aangesloten op een NC contact van het relais. Dit zorgt ervoor dat het licht aan blijft als de voeding op het koelobject wegvalt. Het licht wordt uitgeschakeld als ‘r12’ (hoofdschakelaar) uit wordt gezet (zie o98). Zodra een schoonmaakactie wordt gestart, zal het licht worden uitgeschakeld.
Rolgordijnen
Gemotoriseerde rolgordijnen kunnen door de regelaar worden aangestuurd. De rolgordijnen volgen de status van de lichtfunctie. Als het licht aan is, zijn de rolgordijnen open en als het licht uit gaat, sluiten de rolgordijnen ook. Als de rolgordijnen gesloten zijn, is het mogelijk deze weer te openen door middel van een schakelaar op een digitale ingang. Zodra de puls signaal wordt geactiveerd, zullen de rolgordijnen openen en kan het koelmeubel bijvoorbeeld gevuld worden. Als de puls signaal nogmaals wordt geactiveerd sluiten de rolgordijnen weer. Als de rolgordijnfunctie wordt gebruikt, is het mogelijk om de thermostaatfunctie te regelen met een weging tussen de S3 en S4 sensoren. Er is een weging voor de dag en een weging voor de nacht (gordijnen gesloten). Zodra een schoonmaakactie wordt gestart, zullen de rolgordijnen openen. Een instelling kan definiëren dat de rolgordijnen open gaan wanneer ‘r12’ (hoofdschakelaar) uit wordt gezet (zie o98). Wanneer het nachtgordijn omlaag rolt, wordt de ventilator 2 minuten lang stilgezet. Hierdoor kan het nachtgordijn omlaag rollen naar de juiste positie.
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 9
Digitale ingangen
Er zijn twee potentiaal vrije digitale ingangen DI1 en DI2 en een digitale ingang voor hoog voltage DI3. De ingangen kunnen voor de volgende functies worden gebruikt:
- Statusmelding contact via datacommunicatie
- Deurfunctie met alarmering
- Ontdooistart
- Hoofdschakelaar – start/stop regeling
- Dag/nachtregeling
- Thermostaatband
- Algemeen alarm
- Schoonmaakfunctie
- Uitschakeling apparaat
- Geforceerde koeling
- Override van rolgordijnen
- Sta adaptieve vloeistofregeling toe
- Gecoördineerde ontdooiing (alleen DI2)
- Geforceerd sluiten van klep (alleen DI3)
- Ontvang een signaal bij verlies van koelmiddel (alleen DI1 end DI2).
Geforceerd sluiten
De AKV kleppen kunnen door een extern signaal worden gesloten ("Forced closing"). De functie moet in combinatie met het bevei­ligingscircuit van de compressor worden gebruikt, zodanig dat er geen vloeistofinspuiting in de verdamper is als de compressor is uitgeschakeld door het beveiligingscircuit (niet lage druk). Als een ontdooiing gaande is, zal het geforceerd sluiten pas wor­den opgeheven als de ontdooiing is beëindigd. Anders wordt de ontdooiingscyclus onmiddellijk stopgezet zodra het signaal wordt ontvangen. De functie is gedefinieerd in o90. Het signaal kan ook via een DI3 ingang of de datacommunicatie worden ontvangen. Door middel van een instelling kan worden gedefinieerd of tijdens geforceerd sluiten de ventilatoren aan of uit moeten zijn.
Deurfunctie
De deurfunctie kan door middel van de digitale ingangen gedefi­nieerd worden voor twee applicaties:
Bewaking
De regelaar houdt continue het deurcontact in de gaten en genereert een alarm als de deur langer dan een ingestelde periode geopend is.
Bewaking en stop koeling
Zodra de deur wordt geopend, zal de koeling (inspuiting, compressor en ventilatoren) worden gestopt. Als de deur langer geopend is dan een ingestelde herstarttijd zal de koeling hervat worden. Dit garandeert dat de koeling wordt hervat zelfs als de deur open gelaten wordt of het deurcontact defect is. Als de deur langer is geopend dan een ingestelde tijdvertraging zal ook een alarm gegenereerd worden.
Verwarmingsfunctie (toepassingen 8) De verwarmingsfunctie wordt gebruikt om te voorkomen dat de temperatuur te laag wordt, bijvoorbeeld in een verwerkingsruimte. Een limiet voor uitschakeling van de verwarmingsfunctie moet worden ingesteld evenals een neutrale zone onder het setpoint van de koelthermostaat. Dit laatste zorgt ervoor dat koelen en verwarmen nooit tegelijk kan plaatsvinden. De differentie voor de verwarmingsthermostaat is dezelfde als voor de koelthermostaat. Om te voorkomen dat de verwarming inschakelt als de temperatuur kortstondig daalt, kan een tijdvertraging worden ingesteld voor de overschakeling van koelen naar verwarmen
Koelen
Neutrale zone
Verwarmen
10 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Datacommunicatie
De regelaar heeft ingebouwde MODBUS datacommunicatie.
Indien er behoefte is aan een ander soort datacommunicatie, moet een LON RS 485 of DANBUSS module gemonteerd worden in de regelaar.
De communicatiekabel moet dan op klemmen 51, 52 en 53 (RS485) worden aangesloten.
(Bij gebruik van LON RS 485 communicatie en een gateway type AKA 245, moet de AKA 245 versie 6.20 of hoger zijn)
Display
De regelaar heeft 1 plug voor een display. Hierop kunnen de displays EKA 163B en EKA 164B worden gemonteerd (max. kabellengte 15m). EKA 163B is alleen voor uitlezing EKA 164B is voor uitlezing en instelling De verbinding tussen display en regelaar moet gemaakt worden met een kabel met een plug aan beide kanten.
Als de afstand tussen display en regelaar langer is dan 15 meter, moet er een andere verbinding gemaakt worden. Indien de ingebouwde MODBUS wordt gebruikt voor een externe display, moet een module worden geplaatst voor de datacommunicatie met andere regelaars. Deze module kan LON RS 485, DANBUSS of MODBUS zijn. De displays die kunnen worden aangesloten op de MODBUS zijn van het type EKA 163A en EKA164A (met schroefaansluiting). Het adres van de regelaar moet op groter dan 0 worden ingesteld om communicatie tussen het display en de regelaar mogelijk te maken. Indien twee displays zijn gewenst, moet 1 display worden aangesloten op de plug (max. 15m) en de andere display via de ingebouwde datacommunicatie.
! Adres o03 > 0
Het display vereist een spanning van minimaal 8 V.
Belangrijk
Alle verbindingen voor datacommunicatie met MODBUS, DANBUSS en RS 485 moeten voldoen aan de eisen voor
Als de spanningsval van de regelaar zo groot wordt dat de 8 V niet kan worden gehandhaafd, moet het display zijn voorzien van een afzonderlijke, externe stroomtoevoer.
datacommunicatiekabels. Zie document RC.8A.C
Master control
De regelaar bevat een aantal functies die gebruikt kunnen worden door de master control functie van de gateway of System Manager.
Functies via datacommunicatie Functie in gateway/system manager Gebruikte parameter door AK-CC 550A
Ontdooistart Ontdooiing / Kalender / Ontdooigroep --- Def start
Gecoördineerde ontdooing Ontdooiing / Ontdooigroep --- HoldAfterDef / - - - DefrostState
Tegenhouden ontdooistart --- Disable Def
Dag/nacht schema Dag/nacht regeling / Kalender / Lichtzone --- Night setback
Lichtregeling Dag/nacht regeling / Kalender O39 light Remote
Geforceerd sluiten Geforceerd sluiten / Injection ON / AKC ON --- Forced cl.
Geforceerd koelen --- Forced cool
Randverwarming via dauwpunt /Uitgebreide randverwarming --- Dew point
Po optimalisatie Po optimalisatie De regelaar ondersteunt Po optimalisatie
Adaptieve ontdooiing / Adaptieve ontdooiing. only system manager - - - Tc TempMean, MC Def.start
Adaptieve vloeistofregeling Aangepaste regeling in AK-SM 850
Aan/uit + Booleaanse functie in de AK-SM 720
- - - MC Liq. Ctrl
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 11
Toepassingen
Hieronder volgt een overzicht van alle verschillende toepassingen.
Een instelling bepaald hoe de relais gedefinieerd worden.
Op pagina 28 zijn de relevante instellingen te zien voor de te kiezen elektrisch schema (toepassing).
S3 en S4 zijn temperatuursensoren. De toepassing bepaald of één of beiden sensoren worden gebruikt. S3 moet worden geplaatst in de luchtaanzuig voor de verdamper en de S4 in de luchtuitblaas na de verdamper. Een instel­ling in % bepaald op welke sensor wordt geregeld. S5 is de ontdooisensor en moet op de verdamper worden geplaatst. S6 is een productsensor, maar wordt in applicatie 9 en 10 anders gebruikt. DI1, DI2 en DI3 zijn contactfuncties en kunnen voor de volgende functies worden gebruikt: deurfunctie, alarmfunctie, ontdooistart, start/stop regeling, dag/nacht functie, thermostaatreferentie, schoonmaakfunctie, geforceerd koelen, apparaat uitschakelen, koelmiddel-lekalarm, adaptieve vloeistofre­geling of gecoördineerde ontdooiing. DI3 is een 230V ingang. Zie voor de functies parameters o02, o37 en o84.
Algemeen: De tien applicaties zijn allemaal aangepast aan commerciële koel/vriessystemen zoals koel/vries meubels en cellen. Alle applicaties hebben een uitgang voor:
- AKV klep
- Ventilator
- Ontdooiing
Daarnaast hebben alle applicaties verschillende toepassingen en daarmee verschillende in- en uitgangen.
Applicatie 1-4
Standaard toepassingen Dit is voor standaard toepassingen waar het belangrijkste verschil zit in de combinatie van de volgende functies/uitgangen:
- Alarm
- Randverwarming
- Compressor
- Licht
1
2
3
4
12 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
De volgende applicaties hebben speciale functies en zijn:
Applicatie 5 Twee compressoren De twee compressoren moeten van dezelfde grootte zijn. Bij opstart (na ontdooiing etc.) starten de compressoren op met een ingestelde tijdvertraging. Eén compressor start bij een 'halve differentie', zodat een optimale aanpassing van de compressorcapaciteit plaatsvindt voor de huidige belasting in het koelobject. Er is automatische draaitijdegalisatie tussen beide compressoren. Voor een meer gedetailleerde beschrijving, zie eerdere secties in deze handleiding.
Applicatie 6
Heetgasontdooiing Heetgasontdooiing is aangepast voor commerciële toepassingen met relatief weinig vulling. Eén relais schakelt de hoofdklep in de zuigleiding. Een wisselcontact schakelt zowel de heetgasklep en de omloopklep (zuig). Dit betekend dat er geen tijdvertraging is tussen de ontdooistop en de start van het afpompen (omloopklep zuigklep)
5
6
7
Applicatie 7
Rolgordijnen Rolgordijnen volgen de status van de lichtfunctie – wanneer het licht inschakelt, gaan de rolgordijnen open en wanneer het licht uitschakelt, gaan de rolgordijnen dicht. Daarnaast biedt een digitale ingang de mogelijkheid om de rolgordijnen geforceerd te openen als het meubel bijvoorbeeld gevuld moet worden met producten.
Applicatie 8 Verwarming De verwarmingsfunctie wordt normaal gebruikt als de temperatuur binnen nauwe grenzen geregeld moet worden, bijvoorbeeld verwerkingsruimten. De verwarmingsthermostaat wordt ingesteld als een differentie ten opzichte van de koelthermostaat, zodat koeling en verwarming nooit tegelijk geactiveerd kunnen zijn.
Applicatie 9 Twee koelsecties – twee ontdooiuitgangen Deze applicatie is voor koelmeubelen met 1 klep, 2 verdampers en 2 koelsecties. De temperatuur wordt geregeld en bewaakt op basis van de S4 sensor. De S6 sensor wordt hier gebruikt als ontdooistopsensor voor verdamper 2.
8
9
Applicatie 10
Twee koelsecties – afzonderlijke alarm/display via S3 De applicatie is voor koelmeubelen met 1 klep, 1 verdamper en 2 koelsecties. De temperatuur wordt altijd geregeld op basis van de S4 temperatuur. De productsensor wordt gebruikt als extra S3 sensor voor koelsectie 2. Alarmbewaking en displayuitlezingen vinden plaatst op basis van de individuele S3 sensoren in de 2 koelsecties.
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 13
10
Aansluitschema's
De regelaar wordt standaard voorzien van een aansluitschema voor applicatie 1. Als een andere applicatie wordt gebruikt, is het mogelijk om de regelaar te voorzien van een ander aansluitschema door een andere sticker op de regelaar te plakken (meegeleverd). Alleen de onderste sticker (uitgangen) hoeft gewijzigd te worden.
Het applicatienummer is weergegeven aan de linkerkant van de sticker. Eén van de stickers kan zowel voor applicatie 4 als applicatie 10 worden gebruikt.
14 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Functieoverzicht
Functie Para-
meter
Normaal display
Normaal zal de temperatuurwaarde van de een van de thermostaatsensors S3 of S4 of een weging hiervan worden weergegeven. In o17 wordt de weging bepaald.
Thermostaat Thermostat control Setpoint
De regeling wordt gebaseerd op de ingestelde waarde plus een verschuiving indien van toepassing. Deze waarde wordt ingesteld via een druk op de middelste toets. Het bereik van deze instelling kan worden begrensd door middel van parameters r02 en r03. De referentietemperatuur kan ten alle tijden worden uitgelezen in parameter u28.
Differentie
Wanneer de temperatuur hoger is dan het setpoint plus de differentie, zal het koel­contact worden ingeschakeld. Het wordt uitgeschakeld wanneer de temperatuur onder het setpoint komt.
Ref. Dif.
Setpoint begrenzing
De instelmogelijkheden voor het setpoint kunnen worden begrensd, waardoor on­toelaatbare instellingen onmogelijk zijn.
Maximale temperatuurinstelling r02 Max cutout °C
Minimale temperatuurinstelling r03 Min cutout °C
Parameter bij bediening via data­communicatie
Display air (u56)
Cutout °C
r01 Differential
Correctie temperatuuruitlezing display
Als de temperatuur in het koelobject en de temperatuuruitlezing op de display niet gelijk zijn, kan de uitlezing op de display worden gecorrigeerd
Temperatuurweergave
Instelling voor weergave van de temperatuureenheid in °C of in °F
Correctie van het S4 luchtuittredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Correctie van het S3 luchtintredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Start / stop van regeling
Met deze instelling kan de regeling worden gestart, gestopt en in handbediening worden gezet. (Voor handbediening moet deze parameter op -1 worden ingesteld. De AKV uitgang en de relaisuitgangen kunnen nu handmatig worden bediend met de bijbehorende uitleesparameters zoals u23, u58 etc. De waarde van deze parame­ters kan nu overschreven worden.) Dit kan ook door middel van een externe schakelaar aangesloten op de DI ingang. Een gestopte regeling zal een ‘Standby alarm’ genereren.
Nachtverschuiving
Het setpoint van de thermostaat kan worden verhoogd met deze waarde bij omscha­keling van dag naar nacht. (Selecteer een negatieve waarde bij koude-accumulatie.)
Thermostaatfunctie
Hier wordt gedefinieerd hoe de thermostaat moet werken, als AAN / UIT thermostaat of modulerend. 1: AAN / UIT thermostaat 2: Modulerend
r04 Disp. Adj. K
r05 Temp. unit
°C=0. / °F=1 (Altijd °C in AKM, ongeacht de instel­ling)
r09 Adjust S4
r10 Adjust S3
r12 Main Switch
1: Start 0: Stop
-1: Handbediening uitgangen toege­staan
r13 Night offset
r14 Therm. mode
Bij modulerende werking zal zoveel koudemiddel worden ingespoten als nodig is om de juiste temperatuur binnen nauwe grenzen te handhaven. (Tref = setpoint + ½ differentie). De differentie (r01) mag niet lager dan 2K worden ingesteld bij modulerende rege­ling. Bij decentrale installaties altijd AAN / UIT thermostaat selecteren.
Selectie van de thermostaatsensor tijdens de dagoperatie
Hier kunt u de sensor kiezen die de thermostaat moet gebruiken, S3, S4 of een combi­natie van beide sensors. Met de instelling 0% wordt alleen S3 (luchtintrede) gebruikt. Bij 100% alleen S4 (uittrede)
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 15
r15 Ther. S4 %
Smeltfunctie
Werkt alleen tussen setpointinstelling tussen -5 +10°C .Deze functie voorkomt te veel rijpvorming waardoor luchtblokkade. Hier wordt ingesteld om de hoeveel tijd de inspuiting moet stoppen. (Standaard is een interval van 1 uur voldoende)
r16 MeltInterval
Smeltperiode
Instelling tijdsduur van één smeltperiode. Set point 2
Uitschakelwaarde voor thermostaat indien thermostaatband 2 is geactiveerd door middel van een digitale ingang.
Correctie van het S6 luchtuittredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Selectie van de thermostaatsensor gedurende de nacht
Hier kunt u de sensor kiezen die de thermostaat moet gebruiken, S3, S4 of een combi­natie van beide sensors. Met de instelling 0% wordt alleen S3 (luchtintrede) gebruikt. Bij 100% alleen S4 (uittrede)
Verwarmingsfunctie
Instelling van neutrale zone voor overschakeling van koelen naar verwarmen Tijdvertraging voor overschakelen van koelen naar verwarmen.
(er is geen tijdvertraging voor overschakelen van verwarmen naar koelen)
Alarm Alarm settings
De regelaar kan in verschillende situaties een alarm genereren. Als er een alarm is, zullen alle LED’s in de display knipperen en zal het alarmrelais schakelen.
Tijdvertraging van een temperatuuralarm (korte vertraging) Als één van de twee alarmgrenzen A13 of A14 worden overschreden zal een timer­functie worden gestart. Het alarm wordt actief als de ingestelde tijd is verstreken. De tijdsinstelling is in minuten.
Tijdvertraging voor deuralarm
De tijdvertraging is in minuten. De functie wordt gedefinieerd in o02, o37 of o84.
Opstarttijdvertraging hoog temperatuuralarm (lange vertraging) Deze tijdvertraging wordt gebruikt na opstart, tijdens ontdooiing en na een ontdooi­ing. Er vindt overschakeling plaats naar de normale vertraging (A03) als de temperatuur onder de ingestelde hoge temperatuur alarmgrens komt. Tijdsinstelling is in minuten.
Hoge temperatuur alarmgrens
Hier wordt de temperatuur ingesteld waarbij een alarm moet worden gegenereerd na de tijdvertraging (A3 of A12). Instelling in °C. De ingestelde waarde wordt bij nacht-verhoging met dezelfde instelling verhoogd (r13). Verlaging van de alarmgrens vindt bij negatieve instelling van r13 niet plaats.
Lage temperatuur alarmgrens
Hier wordt de temperatuur ingesteld waarbij een alarm moet worden gegenereerd na de tijdvertraging (A3). Instelling in °C.
Hoog temperatuur alarmgrens 2 (Thermostaatband 2)
(dezelfde functie als thermostaat 1)
Laag temperatuur alarmgrens (Thermostaatband 2)
(dezelfde functie als thermostaat 1)
Hoog temperatuur alarmgrens voor S6 bij thermostaat 1 A22 HighLim1 S6 Laag temperatuur alarmgrens voor S6 bij thermostaat 1 A23 LowLim1 S6 Hoog temperatuur alarmgrens voor S6 bij thermostaat 2 (Thermostaatband 2) A24 HighLim2 S6 Laag temperatuur alarmgrens voor S6 bij thermostaat 2 (Thermostaatband 2) A25 LowLim2 S6 Tijdvertraging voor S6 alarm
Het alarm wordt geactiveerd als 1 van de alarmgrenzen A22, A23, A24 of A25 is over­schreden. De tijdsinstelling is in minuten. Alarmen zijn niet actief wanneer de instelling op de maximale waarde is ingesteld.
r17 Melt period
r21 Cutout2 temp
r59 Adjust S6
r61 Ther.S4% Ngt
r62 Heat NZ
r63 HeatStartDel
Night setbck (start van nachtsignaal. 0=Dag,
1=Nacht) Forced cool.
(Start van geforceerde koeling) Forced close
(Geforceerde stop koeling)
Met datacommunicatie kan de pri­oriteit van de verschillende alarmen gedefinieerd worden. De instelling wordt uitgevoerd in het menu ‘Alarm destinations’.
A03 Alarm delay
A04 DoorOpen del
A12 Pulldown del
A13 HighLim Air
A14 LowLim Air
A20 HighLim2 Air
A21 LowLim2 Air
A26 Al. Delay S6
16 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Vertraging voor DI1 alarm
Een schakeling van de ingang resulteert in een alarm wanneer de tijdvertraging is verstreken. Deze functie van DI1 wordt gedefinieerd in o02.
Vertraging voor DI2 alarm
Een schakeling van de ingang resulteert in een alarm wanneer de tijdvertraging is verstreken. Deze functie van DI1 wordt gedefinieerd in o37
Temperatuursignaal voor alarmering (alarmsensor) Hier moet de weging van de sensoren gedefinieerd worden die de alarmthermostaat moet gebruiken. S3, S4 of een combinatie van beiden. Met een instelling van 0% wordt S3 gebruikt en bij 100% wordt S4 gebruikt.
Opstartvertraging voor S6 alarm (lange vertraging) Deze tijdvertraging wordt gebruikt na opstart, tijdens ontdooiing, direct na een ont­dooiing en na een schoonmaakactie. Er vindt overschakeling plaats naar de normale vertraging (A26) als de temperatuur onder de ingestelde hoog temperatuur alarmgrens komt. Tijdsinstelling is in minuten.
Compressor Compressor control
Het compressorrelais volgt de thermostaat. Als de thermostaat koeling vraagt wordt het compressorrelais ingeschakeld.
Minimum AAN en UIT tijden
Om teveel compressorschakelingen te voorkomen kunnen minimum AAN en UIT tijden worden ingesteld. Deze tijden worden genegeerd als bijvoorbeeld een ontdooiing wordt gestart.
Minimale AAN-tijd in minuten c01 Min. On time Minimale UIT-tijd in minuten c02 Min. Off time
Tijdvertraging voor tweede compressor
Deze instelling geeft aan hoeveel tijd moet verstrijken tussen het inschakelen van de eerste compressor en het inschakelen van de tweede compressor.
De LED op de display geeft aan wanneer er koelvraag is. u58 comp7/LLSV
Ontdooien Defrost control
De regelaar bevat een timerfunctie welke na iedere ontdooistart gereset wordt. De timerfunctie zal een ontdooiing starten als/zodra de tijdinterval verstreken is. De timerfunctie start zodra voeding wordt gezet op de regelaar, maar wordt de eerste keer verschoven met de instelling in d05. Bij spanningsval zal de waarde van de timer worden opgeslagen en op dat punt verder gaan zodra de spanning op de regelaar terugkomt. Deze timerfunctie kan ge­bruikt worden als een eenvoudige manier om een ontdooiing te starten, maar zal ook altijd als back-up werken als een erop volgende ontdooistarts niet wordt ontvangen. De regelaar bevat ook een real time klok. Als deze klok en de vereiste ontdooitijden worden ingesteld, kan de ontdooiing op vaste tijden worden uitgevoerd. De ontdooiing kan ook worden gestart via de datacommunicatie, een digitale ingang of handbediening. Alle startmethoden functioneren in de regelaar. De verschillende functies moeten zo worden ingesteld zodat ontdooiingen niet vlak achter elkaar kun­nen komen. De ontdooiing kan op de volgende manieren worden uitgevoerd: elektrisch of heet­gas. De ontdooiing kan worden gestopt op basis van tijd of op basis van temperatuur.
Ontdooimethode
Hier wordt ingesteld hoe de ontdooiing moet worden uitgevoerd: elektrisch, heetgas, of ‘Off’. Tijdens een ontdooiing zal het ontdooirelais geschakeld zijn. (Met brine ontdooiing zal de koelklep tijdens ontdooiing open blijven)
Ontdooistoptemperatuur
Als een ontdooisensor is gemonteerd zal het ontdooien worden gestopt bij de ingestelde temperatuur. De ontdooisensor wordt gedefinieerd in parameter d10.
De temperatuurwaarde wordt hier ingesteld.
A27 AI.Delay DI1
A28 AI.Delay DI2
A36 Alarm S4%
A52 PullD del.S6
Reset alarm Ctrl. Error (EKC error)
c05 Step delay
Comp Relay Uitlezing koelrelais, of handbediening van dit relais.
d01 Def. method
0 = Off 1 = El 2 = Gas
d02 Def. Stop Temp
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 17
Interval tussen ontdooistarts
Na iedere ontdooiing wordt de timer gestart en zal zodra deze tijd is verstreken een ontdooiing starten. Deze functie wordt gebruikt als een eenvoudige ontdooistart, maar kan ook worden gebruikt als beveiliging voor het geval een ander ontdooisignaal niet ontvangen wordt. Als een ontdooistart via de datacommunicatie niet wordt ontvangen, wordt deze tijdsinterval gebruikt als maximale tijd tussen ontdooiingen. Wanneer de ontdooiing wordt uitgevoerd met de klokfunctie of datacommunicatie, moet de tijdsinterval op een langere periode worden ingesteld dan de geplande ontdooiing, anders zal op deze tijdsinterval een ontdooiing worden gestart die even later wordt gevolgd door een geplande ontdooiing. Bij spanningsval zal de tijdsinterval gehandhaafd blijven en verder tellen zodra de spanning op de regelaar terug komt. De tijdsinterval is niet actief wanneer deze op 0 wordt ingesteld.
Maximum ontdooitijd
Deze instelling dient als beveiliging voor het geval dat de ingestelde ontdooi­temperatuur niet wordt bereikt. Bij selectie ontdooistop op tijd dan is dit de tijdsduur van het ontdooien. (De instelling is de ontdooiingstijd indien d10 is ingesteld op 0).
Tijdverschuiving van ontdooistarts gedurende de opstartfase
Deze functie is alleen van belang als ontdooistarts van de diverse koelobjecten niet gelijktijdig mogen plaatsvinden en bovendien gekozen is voor ontdooiing middels de interne intervalfunctie (d03). Met deze functie wordt de tijdsinterval, met het ingestelde aantal minuten vertraagd.
Afdruiptijd
Hier kan de afdruiptijd worden ingesteld. In deze tijd druipt het water na een ont­dooiing van de verdamper.
d03 Def Interval
(0=off)
d04 Max Def. time
d05 Time Stagg.
d06 DripOff time
Ventilatorstartvertraging na ontdooien
Instelling van de tijdvertraging voor het starten van de ventilator(en) na ontdooistop en na afdruiptijd. (Tijdens deze vertraging zal het water aan de verdamper vastvrie­zen)
Ventilator starttemperatuur
De ventilatoren kunnen ook op de, hier in te stellen, temperatuur (S5) inschakelen. Als de ingestelde temperatuur niet wordt bereikt binnen de tijd van d07 zal op tijd worden geschakeld.
Ventilator(en) ingeschakeld tijdens ontdooien
Keuze ventilator(en) AAN of UIT gedurende ontdooien. 0: Uit (ventilatoren draaien tijdens ‘pump down’) 1: Aan (uit gedurende ‘Ventilatorvertraging’) 2: Aan gedurende ‘pump down’ en ontdooiing. Daarna uit. 3: Het draaien stop bij de ingestelde d41 temperatuur
Ontdooisensor Keuze ontdooisensor S4 of S5. 0: Geen ontdooisensor. Ontdooistop gebaseerd op tijd. 1: S5 2: S4 3: Sx. Voor applicatie 1 tot en met 8 en 10 wordt de ontdooiing gestopt als sensoren
S5 en S6 de ingestelde temperatuur hebben bereikt. (Beide sensoren moeten zich op de verdamper bevinden). Voor applicatie 9 wordt de ontdooiing indivi­dueel in beide secties gestopt met de S5 en S5B sensoren.
Pumpdownvertraging
Stel de tijd in waarin de verdamper wordt ‘afgepompt’ voor de ontdooiing.
Egalisatievertraging (alleen bij heetgas ontdooiing)
Tijdvertraging na een ontdooiing om de verdamperdruk te egaliseren via de bypass­klep.
Ontdooien – op basis van koeltijd
Stel hier de maximale toegestane koeltijd zonder ontdooiing in. Zodra deze tijd wordt overschreden, zal een ontdooiing worden gestart. Met een instelling van 0 is deze functie niet actief.
Tijdvertraging voor stop van verwarmingselement in lekbak
Deze tijd loopt vanaf het moment dat de ontdooiing op tijd of temperatuur stopt en het moment waarop het verwarmingselement in de lekbak moet stoppen.
d07 FanStartDel
d08 FanStartTemp
d09 FanDuringDef
d10 DefStopSens.
d16 Pump dwn del.
d17 Drain del
d18 MaxTherRunT
d20 Drip Tray del
18 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Adaptieve ontdooiing
Een adaptieve ontdooiing is een extra ontdooiing als toevoeging op de geplande ontdooiingen (schema) of een opheffing van een geplande ontdooiing. Hier wordt ingesteld wanneer een ontdooiing mag worden gestart als de behoefte er is: 0: Nooit, AD uit 1: Nooit, , maar genereert een alarm bij ijsopbouw. 2: Niet uitvoeren gedurende de dag is toegestaan. Nachtontdooiingen worden altijd uitgevoerd. 3: Niet uitvoeren gedurende dag en nacht is toegestaan. 4: Alle geplande ontdooiingen worden uitgevoerd + extra ontdooiingen indien nodig. (Reset: Tijdelijke instelling op 0 reset alle opgeslagen waarden en begin een nieuwe berekening van de verdamperluchtstroom.).
Vertraging vóór opening van heetgasklep, zodat een PMLX-afsluiter zich kan sluiten. d23 HotGasInjDel Randverwarming tijdens ontdooiing
0 = uit. 1 = aan. 2 = pulserend
Max. duur van -d- in het display
Regelt de uitlezing van "-d-" na ontdooiing, dus "-d-" wordt weergegeven totdat de temperatuur OK is, de ingestelde vertraging is verstreken, of een temperatuuralarm zal optreden.
Ventilator stoptemperatuur tijdens ontdooiing
Wanneer de ontdooiingstemperatuur de ingestelde waarde bereikt, dan zullen de ventilatoren stoppen. (Wanneer d09 is ingesteld op 3.)
Druk op de onderste toets om de ontdooiing temperatuur in de display uit te lezen. (kan gewijzigd worden naar een andere functie in o92)
Houdt de onderste toets vier seconden ingedrukt om een extra ontdooiing uit te voeren. Op deze manier kan ook een actieve ontdooiing worden gestopt.
d21 AD mode
d27 Railh. at def.
d40 Disp. d del.
d41 Def fan stop
Defrost temp.
Def Start Start handontdooiing
Hold After Def Toont ON als de regelaar in werking is met gecoördineerde ontdooistart.
Disable def. Ontdooiing in uitvoering stoppen
Defrost State Ontdooistatus 1 = pump down / ontdooiing
Koudemiddelinspuiting Maximum referentiewaarde oververhitting n09 Max SH Minimum referentiewaarde oververhitting n10 Min SH MOP temperature
Als geen MOP functie gewenst is selecteer dan OFF
AKV ventiel - puls / pauzetijd in seconden
Deze waarde alleen te veranderen na overleg met Danfoss
Max. waarde voor de oververhittingsreferentie bij regelen met adaptieve vloei­stofregeling
Min. waarde voor oververhittingsreferentie bij het regelen met adaptieve vloei­stofregeling
Ventilatorregeling Fan control Ventilator stop op temperatuur
Deze functie stopt de ventilatoren als de hier ingestelde temperatuur aan de ont­dooisensor wordt bereikt. (Om extra opwarming van bijvoorbeeld een vriescel te voorkomen). Herstart vindt plaats bij 2K onder de instelling. Deze functie is niet actief gedurende het ontdooiproces of opstart na ontdooien. Bij instelling op +50°C is de functie inactief.
Pulseren ventilator
0: Niet pulseren (altijd aan) 1: Ventilator pulseren bij geen koelvraag 2: Ventilator pulseren bij geen koelvraag, maar alleen gedurende de nacht
Periode voor pulseren ventilator
Hier wordt de totale pulstijd ingesteld. De som van de AAN en UIT tijd
AAN tijd voor ventilator
Hier wordt het percentage (%) ingesteld dat de ventilator AAN is gedurende de periodetijd (F06)
n11 MOP temp.
(De waarde 15 is gelijk aan OFF)
n13 AKV Period
P86 Max SH Flood
P87 Min SH Flood
F04 FanStopTemp.
F05 FanPulseMode
F06 Fan cycle
F07 Fan ON %
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 19
De LED op de display geeft wanneer een ontdooiing actief is. u59 Fan Relay
Intern ontdooiingsschema / Real time clock
(Wordt niet gebruikt als er een extern ontdooiingsschema wordt toegepast via data­communicatie) Per 24 uur kunnen zes individuele ontdooistarts worden gedefinieerd
Ontdooistart, instelling uur t01-t06 Ontdooistart, instelling minuten (t01 en t11 horen bij elkaar, etc.)
Wanneer t01 tot en met t16 op 0 worden ingesteld, zal de klok geen ontdooiingen starten.
Real-time klok Het is alleen nodig om de klok in te stellen wanneer er geen datacommunicatie plaatsvindt.Als de stroom niet langer dan vier uur wordt onderbroken, blijft de klok­functie bewaard.
Klok: instelling uur t07
Klok: instelling minuten t08
Klok: instelling datum t45
Klok: instelling maand t46
Klok: instelling jaar t47
Diverse functies Miscellaneous Vertraging uitgangen na spanningsval
Bij terugkeer van de voeding na spanningsval kunnen de uitgangen vertraagd inge­schakeld worden om overbelasting van het netwerk te voorkomen. Deze tijdvertra­ging is hier in te stellen.
Digitale ingang – DI1
De digitale ingang DI1 van de regelaar kan worden gebruikt voor één van de vol­gende functies: Off: ingang wordt niet gebruikt
1) Statusuitlezing van een contactfunctie
2) Deurfunctie. Als de DI wordt verbroken, zal de regelaar de koeling en ventilatoren stoppen en het licht inschakelen. Een ‘deuralarm’ zal gegenereerd worden als de ingestelde tijdvertraging is verstreken (A04). De koeling zal na deze tijdsvertraging hervatten. (o89)
3) Deuralarm. Onderbroken deurschakelaar wordt geregistreerd en deuralarm wordt geactiveerd na vertragingstijd (A04)
4) Ontdooistart. D.m.v. een puls signaal kan een ontdooiing worden gestart. Als meer regelaars op deze wijze gelijktijdig moeten starten is het belangrijk dat alle aanslui­tingen op dezelfde wijze worden aangesloten (DI naar DI en GND naar GND)
5) Regeling AAN/UIT. Regeling vindt plaats bij kortgesloten ingang en stopt bij ge­opende ingang.
6) Nachtschakeling. Bij kortgesloten ingang staat de regelaar in de nachtstand. Ver­schuiving met r13
7) Overschakeling naar thermostaatband 2. Thermostaat 2 (r21)
8) Alarmfunctie. Alarm wordt gegenereerd wanneer de ingang is kortgesloten.
9) Alarmfunctie. Alarm wordt actief wanneer de ingang is geopend. (Voor 8 en 9 wordt de tijdvertraging ingesteld in A27)
10) Schoonmaakfunctie. Deze functie wordt gestart door een puls signaal. (zie pagina
5)
11) Geforceerde koeling voor heetgas ontdooiing bij kortgesloten ingang.
12) Rolgordijnen. Wanneer de ingang wordt kortgesloten worden de rolgordijnen
geactiveerd. 13,14) niet gebruikt
15) Apparaat uitschakelen
20) Koelmiddel-lekalarm
21) Schakel naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de ingang is
kortgesloten Als de regelaar in een datacommunicatienetwerk is opgenomen moet een adres
worden ingesteld en dit adres moet worden doorgegeven aan de master-gateway. Het adres is in te stellen tussen 0 en 240, afhankelijk van de systeemunit en de gese-
lecteerde datacommunicatie. Als de systeemunit een gateway type AKA 245 is, moet deze softwareversie 6.20 of hoger zijn.
Het adres wordt verzonden naar de gateway bij instelling op ON BELANGRIJK: voordat o04 wordt geactiveerd, MOET o61 zijn ingesteld. (Deze functie wordt niet gebruikt bij MODBUS communicatie)
Toegangscode 1 (toegang tot alle instellingen)
Als de menu-instellingen van de regelaar beschermd moeten worden met een toe­gangscode, kan hier een waarde tussen 0 en 100 ingesteld worden. Met een waarde van 0 is de functie niet actief. (99 geeft altijd toegang)
t11-t16
Status van het ventilatorrelais of be­dien het relais handmatig
o01 DelayOfOutp.
o02 DI 1 Config.
Definitie vind plaats met de hier links getoonde waarden.
DI state (Meting) De status van de DI wordt hier aange­geven met ON of OFF.
o03
o04
o05 Acc. code
20 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Sensortype voor S3, S4, S5
Normaal worden Pt1000 sensoren met grote nauwkeurigheid gebruikt, maar er kun­nen echter ook PTC 1000 sensoren worden toegepast Alle aangesloten sensoren S3-S5 moeten van hetzelfde type zijn.
Lokale uitlezing van softwareversie o08 SW version Maximum “standby” tijd na gecoördineerde ontdooiing
Als een regelaar zijn ontdooiing heeft beëindigd zal deze op een signaal wachten alvorens weer te gaan inspuiten. Als het signaal onverhoopt wegblijft zal de regelaar zichzelf weer opstarten als deze standby tijd is verstreken.
Selecteer sensorsignaal voor het display
Via een % waarde kunt u de uitlezing op de display vastleggen; de temperatuur van S3, die van S4 of een mix van beide. Met de instelling 0% wordt alleen S3 getoond. Met de instelling 100% wordt alleen S4 getoond.
Range druktransmitter - minimum waarde
Range druktransmitter - maximum waarde
Koudemiddelinstelling
Voordat de regeling wordt gestart dient het juiste koudemiddel te worden ingesteld. Er is keus uit de volgende koudemiddelen. 1=R12. 2=R22. 3=R134a. 4=R502. 5=R717. 6=R13. 7=R13b1. 8=R23. 9=R500. 10=R503. 11=R114. 12=R142b. 13=speciaal. 14=R32. 15=R227. 16=R401A. 17=R507. 18=R402A. 19=R404A. 20=R407C. 21=R407A. 22=R407B. 23=R410A. 24=R170. 25=R290. 26=R600. 27=R600a. 28=R744. 29=R1270. 30=R417A. 31=R422A. 32=R413A. 33=R422D. 34=R427A. 35=R438A. 36=XP10. 37=R407F. 38=R1234ze. 39=R1234yf. 40=R448A. 41=R449A. 42=R452A.
Let op: Verkeerde selectie kan tot compressorschade leiden.
Andere koudemiddelen: selecteer instelling 13, vervolgens moeten 3 waarden, Ref. Fac a1, a2 en a3, worden ingesteld via AKM
Digitale ingang – DI2
De digitale ingang DI2 van de regelaar kan worden gebruikt voor één van de volgende functies Off: ingang wordt niet gebruikt
1) Statusuitlezing van een contactfunctie
2) Deurfunctie. Als de DI wordt verbroken, zal de regelaar de koeling en ventilatoren stoppen. Een ‘deuralarm’ zal actief worden als de ingestelde tijdvertraging is verstre­ken (A04). De koeling zal na deze tijdsvertraging hervatten. (o89)
3) Deuralarm. Onderbroken deurschakelaar wordt geregistreerd en deuralarm wordt geactiveerd na vertragingstijd (A04)
4) Ontdooistart. D.m.v. een puls signaal kan een ontdooiing worden gestart. Als meer regelaars op deze wijze gelijktijdig moeten starten is het belangrijk dat alle aanslui­tingen op dezelfde wijze worden aangesloten (DI naar DI en GND naar GND)
5) Regeling AAN/UIT. Regeling vindt plaats bij kortgesloten ingang en stopt bij ge­opende ingang.
6) Nachtschakeling. Bij kortgesloten ingang staat de regelaar in de nachtstand. Ver­schuiving met r13.
7) Overschakeling naar thermostaatband 2. Thermostaat 2 (r21).
8) Alarmfunctie. Alarm wordt gegenereerd wanneer de ingang is kortgesloten.
9) Alarmfunctie. Alarm wordt actief wanneer de ingang is geopend.
10) Schoonmaakfunctie. Deze functie wordt gestart door een puls signaal. (zie pagina 5)
11) Geforceerde koeling voor heetgas ontdooiing bij kortgesloten ingang.
12) Rolgordijnen. Wanneer de ingang wordt kortgesloten worden de rolgordijnen geactiveerd.
13) De ingang wordt gebruikt voor gecoördineerde ontdooiing samen met andere regelaars van hetzelfde type.
14) niet gebruikt
15) Apparaat uitschakelen
20) Koelmiddel-lekalarm
21) Schakel naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de ingang is kortge-
sloten
Configuratie van lichtfunctie
(Als het nachtgordijn wordt geselecteerd, wordt dit gesynchroniseerd met de lichtfunctie)
1) Relais schakelt met dag conditie
2) Relais wordt geregeld via datacommunicatie en 'Light remote' o39
3) Relais wordt geregeld door de deurschakeling gedefinieerd in o02, 037 of o84 waar de instelling 2 is 3. Zodra de deur wordt geopend, zal het lichtrelais schakelen. Wan­neer de deur weer gesloten wordt, zal het licht nog twee minuten aan blijven om insluiting te voorkomen.
4) Als '2', maar als gedurende 15 minuten de communicatie wegvalt, zal het licht inscha­kelen en het rolgordijn openen.
Activering van lichtrelais
Het lichtrelais kan hier geactiveerd worden, maar alleen als o38 op 2 ingesteld is.
Randverwarming gedurende dagconditie
De AAN-tijd wordt ingesteld als percentage van de periodetijd
Randverwarming gedurende nachtconditie
De AAN-tijd wordt ingesteld als percentage van de periodetijd
o06 SensorConfig
Pt = 0 PTC = 1
o16 Max HoldTime
o17 Disp. S4%
o20 MinTransPres
o21 MaxTransPres
o30 Refrigerant
o37 DI2 config.
o38 Light config
o39 Light remote
o41 Railh.ON day%
o42 Railh.ON ngt%
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 21
Randverwarming periode
Tijdperiode (AAN + UIT periode voor relais)
Schoonmaakfunctie
De status van de functie kan hier worden gevolgd of de functie kan handmatig worden gestart. 0 = Normale regeling (geen schoonmaak) 1 = koeling uit, ventilatoren aan. Alle andere uitgangen zijn uit. 2 = alle uitgangen uit. Als de functie wordt geregeld door ene signaal op DI1, DI2 of DI3, kan de relevante status hier worden uitgelezen.
Selectie van toepassing
De regelaar kan worden aangepast aan een aantal verschillende toepassingen. Hier kan worden gedefinieerd welk van de 10 toepassingen is gewenst. Op pagina 12 is een overzicht van deze toepassingen te zien.
Deze parameter kan alleen worden ingesteld wanneer de regeling is gestopt, bijv. r12 op 0.
Voorinstelling parameters (Quick set-up)
Het is mogelijk om snel een aantal parameters in te stellen. Het is afhankelijk van het type toepassing, meubel of cel en of het koelobject op temperatuur of tijd moet wor­den ontdooid. Een overzicht is te vinden op pagina 27.
Deze parameter kan alleen worden ingesteld wanneer de regeling is gestopt, bijvoorbeeld door r12 op 0 te zetten.
Toegangscode 2 (beperkte toegang)
Deze code geeft toegang tot het aanpassen van waarden, maar niet tot configuratie­instellingen. Als de menu-instellingen van de regelaar beschermd moeten worden met een toegangscode, kan hier een waarde tussen 0 en 100 ingesteld worden. Met een waarde van 0 is de functie niet actief. Als deze functie wordt gebruikt, moet toegangs­code 1 (o05) ook worden gebruikt.
Opslaan als fabrieksinstelling
Met deze instelling worden de huidige instellingen van de regelaar opgeslagen als ‘nieuwe’ basisinstelling (de originele fabrieksinstellingen worden overschreven).
Digitale ingang – DI3 (hoog voltage ingang)
De digitale ingang DI3 van de regelaar kan worden gebruikt voor één van de volgende functies Off: ingang wordt niet gebruikt
1) Statusuitlezing van een 230 V signal
2) Deurfunctie. Als de DI = 0 V, zal de regelaar de koeling en ventilatoren stoppen. Een ‘deuralarm’ zal actief worden als de ingestelde tijdvertraging is verstreken (A04). De koeling zal na deze tijdsvertraging hervatten. (o89)
3) Deuralarm. Onderbroken deurschakelaar wordt geregistreerd en deuralarm wordt geactiveerd na vertragingstijd (A04)
4) Ontdooistart. D.m.v. een pulssignaal kan een ontdooiing worden gestart. Als meer regelaars op deze wijze gelijktijdig moeten starten is het belangrijk dat alle aanslui­tingen op dezelfde wijze worden aangesloten (DI naar DI en GND naar GND)
5) Regeling AAN/UIT. Regeling vindt plaats bij kortgesloten ingang en stopt bij ge­opende ingang.
6) Nachtschakeling. Bij kortgesloten ingang staat de regelaar in de nachtstand. Ver­schuiving met r13.
7) Overschakeling naar thermostaatband 2. Thermostaat 2 (r21).
8) niet gebruikt
9) niet gebruikt
10) Schoonmaakfunctie. Deze functie wordt gestart door een pulssignaal. (zie pagina 5)
11) Geforceerde koeling voor heetgas ontdooiing bij 230 V ingang.
12) Rolgordijnen. Wanneer de ingang wordt kortgesloten worden de rolgordijnen geactiveerd.
13) niet gebruikt
14) Stopt koeling door middel van functie 'Forced closing'
15) Apparaat uitschakelen (receiver 230V)
21) Schakel naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de ingang is kortge-
sloten
Regeling randverwarming
De randverwarming kan op de volgende manieren worden geregeld: 0: Functie wordt niet gebruikt 1: Pulsregeling met timerfunctie volgt dag/nachtregeling (o41 en o42) 2: Pulsregeling met dauwpuntfunctie. Deze functie vereist een signaal wordt ontvangen over de dauwpuntwaarde. Het dauwpunt wordt gemeten met een dauwpuntsensor op de System Manager en naar de regelaar verstuurd via de datacommunicatie.
Dauwpuntwaarde waarbij de randverwarming minimaal is
Deze functie is besproken eerder in deze handleiding.
Dauwpuntwaarde waarbij de randverwarming maximaal is
Deze functie is besproken eerder in deze handleiding.
Laagst toegestane effect randverwarming
Hier wordt het percentage (%) ingesteld van de randverwarming bij een minimale dauwpuntwaarde.
Start koeling bij open deur
Als de deur op blijft staan, moet de koeling na een ingestelde tijd toch gestart worden. Die tijd wordt hier ingesteld.
o43 Railh. cycle
o46 Case clean
o61 Appl. Mode
o62 -
o64 Acc. code 2
o67 -
o84 DI3 config.
o85 Railh. mode
o86 DewP Min lim
o87 DewP Max lim
o88 Rail Min ON%
o89 DoorInjStart
22 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Ontdooien en werking van de ventilator bij 'Geforceerd sluiten'
o90 Mode ForcedCl Hier kan worden ingesteld of de ventilatoren moeten stoppen of blijven draaien als de 'Geforceerd sluiten' functie is geactiveerd. 0: De ventilatoren worden stopgezet en ontdooiing wordt toegestaan. 1: De ventilatoren draaien en ontdooiing wordt toegestaan. 2: De ventilatoren worden stopgezet en ontdooiing wordt niet toegestaan. 3: De ventilatoren draaien en ontdooiing wordt niet toegestaan.
Alternatief display
o92 Displ menu 2 Bij het drukken op de onderste toets van de display wordt een uitlezing getoond. Stan­daard is dit de uitlezing van de ontdooistoptemperatuur. Het is mogelijk om een andere waarde te tonen: 1: Ontdooistoptemperatuur (fabrieksinstelling) 2: S6 temperatuur 3: S5B temperatuur (Alleen applicatie 9) 4: S3B temperatuur (Alleen applicatie 10)
Displayweergave tijdens normaal bedrijf
o97 Disp. Ctrl. 1: Luchttemperatuur. Gewogen S3/S4 2: Producttemperatuur S6 (niet applicatie 9 en10)
Licht en rolgordijn definitie
o98 Light MS = Off 0: Licht gaat uit en rolgordijn is open als hoofdschakelaar uitgeschakeld wordt 1: Licht en rolgordijn zijn onafhankelijk van hoofdschakelaar
Configuratie van alarmrelais
P41 Al.Rel. Conf. Het alarmrelais kan worden geactiveerd bij ontvangst van een alarm uit de volgende groepen: 1 – Hoog temperatuur alarmen 2 – Laag temperatuur alarmen 4 – Sensorfout 8 – Digitale ingang geconfigureerd voor alarm 16 – Ontdooialarmen 32 – Overig 64 – Inspuitalarmen De groepen die het alarmrelais moeten activeren moeten worden ingesteld met een numerieke waarde die de som is van de verschillende groepen. (Bijv. een waarde van 5 zal het alarmrelais activeren bij hoog temperatuur alarmen en sensorfouten en 0 zal de relaisfunctie sluiten).
Case shut down
Service Service
Temperatuur van de S5 sensor u09 S5 temp. Status DI1 ingang. ON/1=gesloten u10 DI1 status Duur van de huidige ontdooiing of van de laatst uitgevoerde. u11 Defrost time Temperatuur van de S3 (Sin) sensor (gekalibreerde waarde) u12 S3 air temp Status van dag / nacht (nachtwerking: on / off) u13 Night Cond. Temperatuur van de S4 (S
) sensor (gekalibreerde waarde) u16 S4 air temp
out
Temperatuur overeenkomstig die waarmee de thermostaatfunctie regelt u17 Ther. air Duur van de huidige koelactie of van de laatst uitgevoerde u18 Ther runtime Temperatuur van de S2 sensor u20 S2 temp. Oververhitting u21 Superheat Referentie oververhitting u22 SH ref. Actuele openingsgraad AKV ventiel u23 AKV OD % Verdamperdruk in bar u25 Evap.press Pe Verdampingstemperatuur u26 Evap.temp Te Temperatuur van de S6 sensor u36 S6 temp Status DI2 ingang. ON/1=gesloten u37 DI2 status Luchttemperatuur. Gewogen S3/S4 u56 Display air Uitlezing van (gewogen) temperatuur voor alarmering u57 Alarm air * Status koelrelais (compressor 1) u58 Comp1/LLSV * Status ventilatorrelais u59 Fan relay * Status ontdooirelais u60 Def. relay * Status randverwarmingsrelais u61 Railh. relay * Status alarmrelais u62 Alarm relay * Status lichtrelais u63 Light relay * Status zuigkleprelais u64 SuctionValve * Status compressorrelais 2 u67 Comp2 relay
* Temperatuur van de S5B sensor
* Temperatuur van de S3B sensor
* Status heetgasrelais
* Status relais verwarmingselement lekbak
u75 S5 temp. B
u76 S3 temp. B
u80 Hotgas valve
u81 Drip tray
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 23
* Status relais rolgordijnen
* Status ontdooirelais B
* Status verwarmingsrelais
* Uitlezing effect randverwarming in %
Uitlezing welke thermostaat wordt gebruikt voor regeling: 1 = thermostaat 1, 2 =
u82 Blinds relay
u83 Def. relay B
u84 Heat relay
u85 Rail DutyC %
u86 Ther. band
thermostaat 2
Status DI3 ingang. (on/1 = 230 V)
Uitlezing van actuele inschakelwaarde voor thermostaat
Uitlezing van actuele uitschakelwaarde voor thermostaat
Status 'Adaptieve ontdooiing' functie
u87 DI3 status
u90 Cutin temp.
u91 Cutout temp.
U01 AD state 0: Uit Functie niet geactiveerd en wordt gereset 1: Sensoren S3 en S4 zitten verkeerd om. 2: Tuning wordt uitgevoerd 3: OK 4: Minimale ijsopbouw 5: Gemiddelde ijsopbouw 6: Veel ijsopbouw
Aantal uitgevoerde ontdooiingen sinds eerste opstart of sinds reset van de functie.
Aantal overgeslagen ontdooiingen sinds eerste opstart of sinds reset van de functie.
U10 Acc.defrost
U11 Acc.def.skip
*) Niet alles wordt getoond. Alleen de functie behorende bij de geselecteerde toepassing zijn te zien.
Status werking regelaar (Measurement)
Er kunnen zich regelsituaties voordoen waarbij de regelaar staat te wachten voor de volgende stap in de regeling. Om deze “waarom gebeurt er niets?” situaties zichtbaar
EKC State:
(Zichtbaar in alle menu’s te maken volstaat het om de bovenste druktoets kort (1sec) in te drukken. Hierdoor wordt de status weergegeven in het display. De individuele statuscodes hebben de volgende betekenis:
Regelen S0 0 Wacht op einde gecoördineerde ontdooiing S1 1 Compressor draait door op basis van de min. AAN tijd S2 2 Compressor blijft gestopt op basis van de min. UIT tijd S3 3 De regeling wacht op basis van de afdruiptijd S4 4 Koeling is gestopt door een intern of extern signaal (r12 of DI) S10 10 Koeling is gestopt door de thermostaat S11 11 Ontdooiproces: ontdooiing is gaande S14 14 Ontdooiproces: ventilatorstart wacht op verstrijken startvertraging S15 15 Koeling is gestopt door open ON ingang S16 16 Deur is open. DI ingang is open S17 17 Smeltfunctie is gaande. Koeling is gestopt S18 18 Modulerende temperatuurregeling actief S19 19 Noodkoeling actief door sensorfout S20 20 Regelproblemen inspuitfunctie S21 21 Opstartfase 2. Verdamper wordt gevuld met koudemiddel S22 22 Adaptieve regeling koudemiddelinspuiting S23 23 Opstartfase 1. Betrouwbaarheid sensors wordt gecontroleerd S24 24 Handmatige bediening van de uitgangen actief S25 25 Geen koudemiddel geselecteerd S26 26 Schoonmaakactie actief S29 29 Geforceerde koeling S30 30 Vertraging van uitgangen tijdens opstart S32 32 Verwarmingsfunctie r36 is actief S33 33 Apparaat uitschakelen S45 45 Bedrijf met adaptieve vloeistofregeling S48 48
Andere uitlezingen:
Ontdooitemperatuur kan niet worden uitgelezen. Ontdooiing wordt gestopt op tijd. non Ontdooiing is gaande/ Opstart na ontdooiing waar de temperatuur nog steeds boven
-d-
de thermostaatband is. Toegangscode vereist. Vul toegangscode in. PS Regeling is gestopt via de hoofdschakelaar OFF
*) Noodkoeling zal plaatsvinden wanneer het signaal van een gedefinieerde S3 of S4 voeler wegvalt of signaal vanuit de druktransmitter ligt buiten het
signaalbereik. De regeling zal verder gaan met de geregistreerde gemiddelde inschakelduur. Hier zijn twee waarden voor - 1 voor de nachtregeling en 1 voor de dagregeling.
24 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Foutmeldingen
In geval van een foutmelding zullen de LED’s op de display knipperen en de alarmuitgang worden geactiveerd. Bij drukken op de bovenste toets volgt in het display de foutmelding. Er zijn twee soorten meldingen - een melding ontstaan tijdens het dagelijks gebruik, of er is een defect in de installatie. A-meldingen worden niet zichtbaar voordat de vertraging verstreken is. E-meldingen zullen direct zichtbaar worden. (Een A-melding wordt niet zichtbaar zo lang een E-melding actief is). De volgende meldingen kunnen verschijnen:
Code / Alarmtekst via datacommunicatie
A1/--- High t.alarm
A2/--- Low t. alarm
A4/--- Door alarm
A5/--- Max hold time
A10/--- Inject prob.
A11/--- No Rfg. sel.
A13/--- High temp S6 Temperatuur alarm. Hoge S6 1
A14/--- Low temp S6 Temperatuur alarm. Lage S6 2
A15/--- DI1 alarm DI1 alarm 8
A16/--- DI2 alarm DI2 alarm 8
A45/--- Standby mode
A59/--- Case clean
AA2/ ---Refrig Leak Een koelmiddellekdetectiesignaal wordt ontvangen 8
AA3/--- CO2 alarm Een koelmiddellekdetectiesignaal wordt ontvangen en het geselecteerde koelmiddel
--- AD fault Fout in 'Adaptieve Ontdooiing' functie 16
--- AD Iced Verdamper ingevroren. Luchtstroom gereduceerd 16
--- AD not defr. Ontdooiing van verdamper niet bevredigend 16
--- AD flashgas Flash gas voor het ventiel 16
E1/--- Ctrl. error
E6/--- RTC error
E20/--- Pe error
E24/--- S2 error
E25/--- S3 error
E26/--- S4 error
E27/--- S5 error
E28/--- S6 error
E34/--- S3 error B
E37/--- S5 error B
---/--- Max Def.Time Ontdooiing gestopt op basis van tijd in plaats van, zoals gewenst, op temperatuur 16
Datacommunicatie
De prioriteit van individuele instellingen kan worden gedefinieerd door middel van een instelling. Deze instellingen zijn te vinden in het menu 'Alarm­bestemmingen'.
Instelling in System Manager Hoog 1 X X X X Medium 2 X X X Laag 3 X X X Alleen reg. X Uit
Omschrijving Alarmrelais groepen (P41)
Alarm te hoge temperatuur
Alarm te lage temperatuur
Deuralarm
De “o16” functie is geactiveerd gedurende een gecoördineerde ontdooiing
Inspuitprobleem
Geen koudemiddel geselecteerd
Koeling gestopt door ‘Hoofdschakelaar’ (Main Switch)
Schoonmaakfunctie. Signaal van DI
is CO2
Fout in regelaar
Controleer / stel klok opnieuw in.
Drukopnemer defect of verkeerde aansluitingen
Fout S2 sensor
Fout S3 sensor
Fout S4 sensor
Fout S5 sensor
Fout S6 sensor
Fout S3B sensor
Fout S5B sensor
Instelling in AKM Reg. Alarmrelais Zenden via
Geen Hoog Laag-Hoog
netwerk
1
2
8
16
64
64
-
-
8
32
32
64
4
4
4
4
4
4
4
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 25
Bediening
Display
De waarden worden getoond met drie karakters. De temperatuur kan in °C of °F worden weergegeven.
LED’s op voorpaneel
De LED’s op het voorpaneel van de regelaar zullen oplichten als het bijbehorende relais is geactiveerd.
= Koeling = Ontdooiing = Ventilator
In alarmsituaties zullen alle LED’s knipperen. De alarmmelding kan getoond en opgeheven worden door de bovenste druktoets kort in te drukken.
De bedieningstoetsen
Wanneer een instelling gewijzigd moet worden, zullen de boven­ste en onderste toetsen een hogere of lagere waarde geven. Voordat een waarde veranderd kan worden moet eerst het menu geopend worden door de bovenste toets een aantal seconden ingedrukt te houden. Zoek nu de te wijzigen parameter en druk de middelste toets in om de huidige waarde te zien. Wanneer de waarde is gewijzigd kan deze worden opgeslagen door nogmaals de middelste toets in te drukken.
Voorbeelden
Een goed begin
Door de volgende procedure te volgen kan de regelaar snel wor­den opgestart:
1 Open parameter r12 en stop de regeling (in een nieuwe regelaar
zal r12 al op 0 staan)
2 Selecteer de toepassing gebaseerd op de tekeningen op pagina
12 en 13
3 Open parameter o61 en stel de toepassing in
4 Selecteer de voorinstelling van de regelaar aan de hand van de
tabel op pagina 27.
5 Open parameter o62 en stel de voorinstelling in. De geselecteer-
de instelling zal nu naar het menu worden verzonden
6 Koudemiddel worden ingesteld in o30.
7 Open parameter r12 en start de regeling
8 Doorloop de fabrieksinstellingen en maak indien nodig wijzigin-
gen. De waarden in de grijze velden zijn afhankelijk van andere ingevoerde instellingen.
9 Voor netwerk. Stel het adres in in o03
10 Zenden adres naar systeemunit (Service Pin)
- MODBUS: activeer scanfunctie in systeemunit
- Indien een andere datacommunicatiemodule wordt gebruikt in de regelaar:
- LON RS485: activeer de Service Pin in o04
Wijzigen instelling
1. Houdt de bovenste toets ingedrukt tot parameter r01 zichtbaar is.
2. Zoek de te wijzigen parameter met de bovenste of onderste toets.
3. Druk op de middelste toets om de instelling uit te lezen
4. Verander de waarde met de bovenste of onderste toets.
5. Druk op de middelste toets om de nieuwe waarde op te slaan.
Uitschakelen alarmrelais / aannemen alarm / zie alarmstatus
• Druk de bovenste toets kort in
Als er meerdere alarmen ‘achter elkaar’ staan, kunnen deze met de bovenste en onderste toets worden uitgelezen.
Instellen setpoint
1. Druk op de middelste toets tot het setpoint zichtbaar wordt
2. Verander het setpoint met de bovenste of onderste toets.
3. Druk nogmaals op de middelste toets om de instelling op te slaan.
Uitlezen temperatuur ontdooisensor (Of alternatieve waarde, indien geselecteerd in o92)
• Druk kort op de onderste toets
Handmatige ontdooistart / stop
• Houdt de onderste toets gedurende vier seconden ingedrukt
(niet toepassing 6)
26 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Tabel voorinstellingen (quick-setup)
Meubel Cel
Ontdooistop
Op tijd
Voorinstellingen (o62) 1 2 3 4 5 6
Temperatuur (setpoint)
Max. temperatuurinstelling (r02)
Min. temperatuurinstelling (r03)
Definitie thermostaatsensor. S4% (r15)
Hoog temperatuuralarm (A13)
Laag temperatuuralarm (A14)
Definitie alarmsensor. S4% (A36)
Ontdooiinterval (d03)
Ontdooisensor: 0=tijd, 1=S5, 2=S4 (d10)
DI1 configuratie (o02)
Sensor displayuitlezing. S4% (o17)
2°C -2°C -28°C 4°C 0°C -22°C
6°C 4°C -22°C 8°C 5°C -20°C
0°C -4°C -30°C 0°C -2°C -24°C
8°C 6°C -15°C 10°C 8°C -15°C
-5°C -5°C -30°C 0°C 0°C -30°C
0% 100% 0%
6 h 6h 12h 8h 8h 6h
0 1 1 0 1 1
Appliance cleaning (=10) Door function (=2)
LET OP: Voor applicaties 9 en 10 wordt de weging voor de S3 en S4 sensoren niet gebruikt voor de thermostaat, alarmthermostaat en displayuitlezing, aangezien het gebruik van de sensoren vooraf gedefinieerd wordt.
Ontdooistop
op S5
100% 0%
Ontdooistop
Op tijd
0%
Ontdooistop
op S5
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 27
Menuoverzicht
Functie Code 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Parameters
Normale weergave
Temperatuur (setpoint)
- - - 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C 2
Thermostaat
Differentie Maximale temperatuurinstelling Minimale temperatuurinstelling Correctie temperatuuruitlezing display
Temperatuureenheid (°C/°F) Correctie signaal sensor S4 Correctie signaal sensor S3 Handbediening, start/stop regeling (-1, 0, 1) Nachtverschuiving Definieer thermostaatfunctie 1=AAN/UIT, 2=Modulerend Definitie thermostaatsensor
100%=S4 (S Geselecteerde thermostaattemp. te zien in u17
Tijd tussen smeltperiodes Tijdsduur van een smeltperiode Temperatuurinstelling voor thermostaatband 2. Differentie is r01 Correctie signaal sensor S6 Definitie van thermostaatsensor, eventueel weging, gedu-
rende de nacht (rolgordijnen). (100%=S4, 0%=S3)
), 0%=S3 (Sin).
out
Verwarmingsfunctie
r01 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0.1 K 20 K 2 r02 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -49°C 50°C 50 r03 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 49°C -50 r04 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -10 10 0 r05 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0/°C 1/F 0/°C r09 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -10 K 10 K 0 r10 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -10 K 10 K 0 r12 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 1 0 r13 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50 K 50 K 0 r14 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1
r15 1 1 1 1 1 1 1 1 0 % 100 % 100
r16 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 uur 10 uur 1 r17 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 30 min. 5 r21 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C 2
r59 1 1 1 1 1 1 1 1 -10 K 10 K 0 r61 1 1 1 1 1 1 1 1 0 % 100 % 100
r62 1 0 K 50 K 2
Neutrale zone tussen koelen en verwarmen Tijdvertraging voor overschakelen van koelen naar
r63 1 0 min. 240 min. 0
verwarmen.
Alarms
Vertraging temperatuuralarm Vertraging deuralarm Vertraging temperatuuralarm na ontdooiing Hoge temperatuur alarmgrens thermostaat 1 Lage temperatuur alarmgrens thermostaat 1 Hoge temperatuur alarmgrens thermostaat 2 Lage temperatuur alarmgrens thermostaat 2 Hoge temperatuur alarmgrens S6 sensor at thermostaat 1 Lage temperatuur alarmgrens S6 sensor at thermostaat 1 Hoge temperatuur alarmgrens S6 sensor at thermostaat 2 Lage temperatuur alarmgrens S6 sensor at thermostaat 2 Tijdvertraging voor S6 alarm Met een instelling van 240 is het alarm niet actief Vertraging voor DI 1 alarm Vertraging voor DI 2 alarm Definitie alarmsensor. S4% (100%=S4, 0%=S3)
A03 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 30 A04 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 60 A12 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 90 A13 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C 8 A14 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C -30 A20 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C 8 A21 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C -30 A22 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C 8 A23 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C -30 A24 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C 8 A25 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C -30 A26 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 240
A27 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 30 A28 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 30 A36 1 1 1 1 1 1 1 1 0 % 100 % 100
Opstartvertraging voor S6 alarm A52 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 90
Compressor
Minimum AAN-tijd Minimum UIT-tijd Tijdvertraging voor compressor 2
Ontdooien
Ontdooimethode (Off/EL/GAS) Ontdooistoptemperatuur Interval tussen ontdooistarts
Maximum ontdooitijd Tijdverschuiving ontdooistart Afdruiptijd Ventilatorvertraging Ventilator starttemperatuur Ventilator tijdens ontdooien
0: Uit 1: Aan 2: Aan tijdens pump down en ontdooiing 3: Draait, maar stopt bij de temperatuur die is ingesteld in d41 Ontdooisensor (0=tijd, 1=S5, 2=S4, 3=Sx (Applicatie 1-8 en 10: sensor S5 en S6. Applicatie 9: S5 en S5B)
Pumpdownvertraging Egalisatievertraging (alleen voor heetgasontdooiing) Ontdooien op maximale koeltijd
c01 1 1 1 1 0 min. 30 min. 0 c02 1 1 1 1 0 min. 30 min. 0 c05 1 0 sec 999 sec 5
d01 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0/Off 2/gAs 1/EL d02 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0°C 50°C 6 d03 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 uur/Off 240 uur 8
d04 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 360 min. 45 d05 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 0 d06 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 60 min. 0 d07 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 60 min. 0 d08 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50 °C 0 °C -5 d09 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 3 1
d10 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 3 0
d16 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 60 min. 0 d17 1 0 min. 60 min. 0 d18 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 uur 48 uur 0/OFF
Toepassing, pagina 12 en 13
Min.
waarde
Max.
waarde
Fabrieks
instel.
SW = 2.0x
huidige
instel.
28 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Vervolg Code 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Min. Max. Fabriek Huidig
Lekbakverwarming. Tijd vanaf ontdooistop tot
d20 1 0 min. 240 min. 30 uitschakelen van verwarmingselement in lekbak. Adaptieve ontdooiing:
d21 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 4 0 0=geen actief, 1=alleen bewaking, 2= annulering toegestaan dag, 3= annulering toegestaan dag en nacht, 4=eigen beoordeling + alle geplande
Vertraging vóór opening van heetgasklep d23 1 0 min 60 min 0 Randverwarming tijdens ontdooiing
0 = uit. 1 = aan. 2 = pulserend
Max. duur van -d- in het display
Temperatuurlimiet voor ventilatorstop tijdens ontdooiing wanneer d09 is ingesteld op 3
Koudemiddelinspuiting
Maximum referentiewaarde inspuiting Minimum referentiewaarde inspuiting MOP temperatuur. UIT als MOP temp.= 15.0 °C n11 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 15°C 15
Puls/pauzetijd voor AKV klep
Alleen wijzigen i.o.m. Danfoss
Max. begrenzing voor de oververhittingsreferentie bij regelen met adaptieve vloeistofregeling
Min. begrenzing voor de oververhittingsreferentie bij regelen met adaptieve vloeistofregeling
Ventilator
Ventilatorstoptemperatuur (S5)
Pulseren ventilatoren: 0=niet pulseren,
d27 1 1 1 1 1 1 1 0 2 2
d40 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 5 min. 240 min. 30 min.
d41 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -20°C 20°C 0
n09 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2°C 20°C 12
n10 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2°C 20°C 3
n13 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 sec 6 sec 6
P86 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1°C 20°C 3
P87 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0°C 20°C 1
F04 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -50°C 50°C 50
F05 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 2 0 1=bij thermostaatuitschakeling, 2=bij thermostaatuitschakeling gedurende de nacht Periode voor pulseren vent. (aantijd + uittijd) F06 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 min. 30 min. 5 AAN tijd voor ventilator in % F07 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 % 100 % 100
Real time klok
Zes starttijden voor ontdooien Instelling uren 0=OFF Zes starttijden voor ontdooien Instelling minuten 0=OFF Klok – instelling uren
Klok – instelling minuten
Klok – instelling datum Klok – instelling maand Klok – instelling jaar
Diversen
Vertraging uitgangen na spanningsval Ingangssignaal DI1. Functies:
0=niet gebruikt. 1=status DI1. 2=deurfunctie met deur open alarm. 3=deuralarm. 4=ontdooistart (puls).
5=externe start/stop. 6=nachtfunctie. 7=Overschakeling naar thermostaatband 2 (activering van r21. 8=alarmfunctie
als gesloten. 9=alarmfunctie als open. 10=schoonmaakfunc­tie (puls). 11=geforceerde koeling bij heetgas ontdooiing,
t01 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 uur 23 uur 0
t06
t11 -
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 59 min. 0
t16
t07 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 uur 23 uur 0
t08 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 59 min. 0
t45 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 day 31 day 1
t46 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 mon. 12 mon. 1
t47 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 year 99 year 0
o01 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 sec 600 sec 5
o02 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 21 0
12=rolgordijn. 15=Apparaat uitschakelen. 20=Koelmiddel­lekalarm. 21= Schakel naar werking met adaptieve
vloeistofregeling wanneer de ingang is kortgesloten
Netwerkadres Aan/uit schakelaar (service-pin melding)
BELANGRIJK! o61 moet ingesteld zijn.
o03 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 240 0
o04 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0/Off 1/On 0/Off
(alleen voor LON RS 485 en DANBUSS)
Toegangscode 1 (alle instellingen) Sensortype ( : 0=Pt1000, 1=Ptc1000, o06 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0/Pt 1/Ptc 0/Pt
Uitlezing van softwareversie o08 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
Max. stand-by tijd na gecoördineerde ontdooiing Definitie displaysensor. (100%=S4, 0%=S3) Range druktransmitter - minimum waarde Range druktransmitter - maximum waarde Koudemiddelinstelling: 1=R12. 2=R22. 3=R134a. 4=R502. 5=R717. 6=R13. 7=R13b1. 8=R23. 9=R500. 10=R503. 11=R114. 12=R142b. 13=speciaal. 14=R32. 15=R227. 16=R401A. 17=R507. 18=R402A. 19=R404A. 20=R407C. 21=R407A. 22=R407B. 23=R410A. 24=R170. 25=R290. 26=R600. 27=R600a. 28=R744. 29=R1270. 30=R417A. 31=R422A. 32=R413A.
33=R422D. 34=R427A. 35=R438A. 36=R513A. 37=R407F. 38=R1234ze. 39=R1234yf. 40=R448A. 41=R449A. 42=R452A
o05 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 100 0
o16 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 360 min. 20
o17 1 1 1 1 1 1 1 1 0 % 100 % 100
o20 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 -1 bar 5 bar -1
o21 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 6 bar 200 bar 12
o30 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 42 0
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 29
Vervolg Code 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Min. Max. Fabriek Huidig
Ingangssignaal DI2. Functies: 0=niet gebruikt. 1=status DI2. 2=deurfunctie met deur open alarm. 3=deuralarm. 4=ontdooistart (puls).
5=externe start/stop. 6=nachtfunctie. 7=Overschakeling naar thermostaatband 2 (activering van r21). 8=alarmfunctie
als gesloten. 9=alarmfunctie als open. 10=schoonmaakfunc­tie (puls). 11=geforceerde koeling bij heetgas ontdooiing. 12=Rol-gordijn. 13=gecoördineerde ontdooiing. 15=Appa­raat uitschakelen. 20=Koelmiddel-lekalarm. 21= Schakel
o37 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 21 0
naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de ingang is kortgesloten
Configuratie van lichtfunctie: 1=Licht volgt dag/nacht functie, 2=Lichtregeling via datacommunicatie via 'o39', 3=Lichtregeling via DI ingang, 4=Als '2', maar licht gaat aan en rolgordijnen gaan open als netwerk langer dan 15 minuten wegvalt.
Activering van lichtrelais (alleen als o38=2) On=licht o39 1 1 1 1 1 1 1 1 0/Off 1/On 0/Off AAN-tijd randverwarming gedurende dagconditie AAN-tijd randverwarming gedurende nachtconditie Periodetijd randverwarming (AAN+UIT tijd) Schoonmaakfunctie. 0=geen schoonmaak. 1=alleen ventila­toren draaien. 2=alle uitgangen uit Selecteer toepassing (elek. schema). Zie pagina 12/13 Voorinstelling parameters. Zie volgende pagina 27 Toegangscode 2 (gedeeltelijke toegang) Huidige instelling opslaan als fabrieksinstelling Ingangssignaal DI3. Functies: 0=niet gebruikt. 1=status DI2. 2=deurfunctie met deur open alarm. 3=deuralarm. 4=ontdooistart (puls). 5=externe start/stop. 6=nachtfunctie. 7=Overschakeling naar thermostaatband 2 (activering van r21). 8=niet gebruikt. 9=niet gebruikt. 10=schoonmaakfunctie (puls). 11=geforceerde koeling bij heetgas ontdooiing. 12= Rol­gordijn 13=niet gebruikt..14=Koeling gestopt (geforceerd
o38 1 1 1 1 1 1 1 1 1 4 1
o41 1 1 1 1 1 1 1 0 % 100 % 100 o42 1 1 1 1 1 1 1 0 % 100 % 100 o43 1 1 1 1 1 1 1 6 min. 60 min. 10
*** o46 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 2 0
* o61 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 10 1 * o62 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 6 0 *** o64 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 100 0
o67 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0/Off 1/On 0/Off o84 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 21 0
sluiten). 15=Apparaat uitschakelen. 21= Schakel naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de ingang is kortgesloten Randverwarming
o85 1 1 1 1 1 1 1 0 2 0 0=niet gebruikt, 1=pulsregeling met timerfunctie (o41 en o42), 2=pulsregeling met dauwpuntfunctie Dauwpuntwaarde waar randverw. minimaal is o86 1 1 1 1 1 1 1 -10°C 50°C 8 Dauwpuntwaarde waar randverw. 100% aan is. o87 1 1 1 1 1 1 1 -9°C 50°C 17 Laagst toegestane effect randverwarming in % o88 1 1 1 1 1 1 1 0 % 100 % 30 Tijdvertraging voor 'Open deur' voor start koeling o89 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 min. 240 min. 30
Ventilatoren bij 'geforceerd sluiten': 0 = Stopgezet (ontdooiing toegestaan) 1 = In bedrijf (ontdooiing toegestaan) 2 = Stopgezet (ontdooiing niet toegestaan) 3 = In bedrijf (ontdooiing niet toegestaan)
Definitie uitlezing onderste toets display:
o90 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 3 1
o92 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 4 1 1=ontdooistoptemperatuur, 2=S6 temperatuur, 3=S5B temperatuur (toepassing 9). 4=S3B (toepassing 10)
Display temperatuur
o97 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 = u56 Luchttemperatuur 2 = u36 Producttemperatuur
Definitie licht en rolgordijnen
o98 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 0 1 0 0: Licht UIT en rolgordijnen OPEN wanneer de hoofdschakelaar uitgeschakeld is 1: Licht en rolgordijnen onafhankelijk van hoofdschakelaar
Configuratie van alarmrelais
P41 1 1 1 1 1 0 127 111 Het alarmrelais kan worden geactiveerd bij ontvangst van een alarm uit de volgende groepen: 1 – Hoog temperatuur alarmen 2 – Laag temperatuur alarmen 4 – Sensorfout 8 – Digitale ingang geconfigureerd voor alarm 16 – Ontdooialarmen 32 – Overig 64 – Inspuitalarmen De groepen die het alarmrelais moeten activeren moeten worden ingesteld met een numerieke waarde die de som is van de verschillende groepen. (Bijv. een waarde van 5 zal het alarmrelais activeren bij hoog temperatuur alarmen en sensorfouten, en 0 zal de relaisfunctie sluiten).
30 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Vervolg Code 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Min. Max. Fabriek Huidig
Service
Ontdooisensor S5 u09 Status DI1 ingang. ON/1=gesloten u10 Ontdooitijd u11 Luchttemperatuur S3 u12 Status dag/nacht. 1=gesloten u13 Luchttemperatuur S4 u16
Thermostaat regeltemperatuur u17 Tijdsduur koelactie u18 Temperatuur uittrede verdamper S2 u20 Oververhitting Referentie oververhitting AKV openingsgraad Verdampingsdruk Verdampingstemperatuur Temperatuur S6 sensor
(producttemperatuur) Status DI2 ingang. ON/1=gesloten u37 Luchttemperatuur. Gewogen S3 + S4 u56 Temperatuur voor alarmthermostaat u57 Status koelrelais ** u58 Status ventilatorrelais ** u59 Status ontdooirelais ** u60 Status randverwarminsrelais ** u61 Status alarmrelais ** u62 Status lichtrelais ** u63 Status zuigkleprelais ** u64 Status compressorrelais 2 ** u67 Temperatuur S5B sensor u75 Temperatuur S3B sensor u76 Status relais heetgasklep/omloopklep ** u80 Status relais verwarmingselement lekbak ** u81 Status relais rolgordijnen ** u82 Status ontdooirelais B ** u83 Status relais verwarming ** u84 Uitlezing actuele effect randverwarming u85 1: Thermostaat 1, 2: Thermostaat 2 u86 Status hoog voltage ingang DI3 u87 Uitlezing actuele inschakelwaarde thermostaat u90 Uitlezing actuele uit schakelwaarde thermostaat u91 Uitlezing status adaptieve ontdooiing 0: Uit. Functie niet geactiveerd en wordt gereset
** u23
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u21
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u22
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u25
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u26
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
u36
1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
U01
1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
1: Sensoren S3 en S4 zitten verkeerd om.
2: Tuning wordt uitgevoerd 3: Normaal 4: Minimale ijsbouw 5: Gemiddelde ijsopbouw 6: Veel ijsopbouw
Aantal uitgevoerde ontdooiingen sinds eerste opstart
U10 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
of sinds reset van de functie. Aantal overgeslagen ontdooiingen sinds eerste opstart
U11 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1
of sinds reset van de functie.
*) Kan alleen worden ingesteld als regeling is gestopt (r12=0) **) Kan handmatig worden bediend als r12=-1 ***)Met toegangscode 2 zal de toegang tot deze instellingen geperkt zijn.
Fabrieksinstelling Als u naar de fabrieksinstellingen terug wilt, handel als volgt:
- Schakel de voeding van de regelaar uit
- Houdt de bovenste en onderste knoppen ingedrukt en schakel tegelijkertijd de voeding weer in
1
1
1
1 1 1
1
1
1
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 31
Aansluitingen
Overzicht van uitgangen en applicaties
Zie ook elektrische schema's op pagina's 12 en 13
DI1
Digitale ingang De gedefinieerde functie is actief wanneer de ingang wordt kortgesloten/geopend. De functie wordt gedefinieerd in o02.
DI2
Digitale ingang De gedefinieerde functie is actief wanneer de ingang wordt kortgesloten/geopend. De functie wordt gedefinieerd in o37.
Drukopnemer
AKS 32R
Aansluiten op klemmen 30, 31 en 32 (Gebruikt kabel 060G1034: Zwart = 30, Blauw = 31, Bruin = 32) Het signaal van een drukopnemer kan worden ontvangen door in totaal 10 regelaars, maar alleen als er geen significant drukverschil tussen de verdampers is. Zie de tekening op pagina 34.
S2, S6
Pt 1000 Ohm sensor
S6 / S5B /S3B, productsensor, ontdooisensor B of luchtsensor B
De configuratie bepaald welke.
S3, S4, S5
Pt 1000 Ohm sensor of PTC1000 Ohm sensor. Moeten allemaal van hetzelfde type zijn.
S3, luchtsensor, wordt geplaatst in de 'warme' aanzuiglucht van de
verdamper
S4, luchtsensor, wordt geplaatst in de 'koude' uitblaaslucht van de
verdamper
(er kan geconfigureerd worden welke sensor wordt gebruikt)
Toepassing DO1 DO2 DO3 DO4 DO5 DO6 DI1 DI2 DI3 AI1 AI2 AI3 AI4 AI5 AI6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
• •
• •
• •
• •
• •
suction
Blinds
heat
hotgas
2 1
• •
• •
• •
• •
• •
S5, ontdooisensor, wordt geplaatst in het verdamperblok
EKA Display
Als er behoefte is aan een externe display voor uitlezing/ bediening, kan een EKA 163 of EKA 164 display worden aangesloten.
RS 485 (klem 51, 52, 53)
Voor datacommunicatie, maar alleen als een module voor datacommunicatie is geplaatst in de regelaar. De module kan zijn: LON RS 485, DANBUSS of MODBUS. Klem 51 = afscherming Klem 52 = A (A+) Klem 53 = B (B-) (Voor LON RS485 en een gateway type AKA245 moet de gateway versie 6.20 of hoger zijn)
RJ45
Voor datacommunicatie, maar alleen als een TCP/IP module in de regelaar is geplaatst. (OEM specifiek)
MODBUS
Voor datacommunicatie Klem 56 = afscherming Klem 57 = A+ Klem 58 = B­(De klemmen kunnen ook worden gebruikt voor een externe display type EKA 163A of EKA164A, maar de klemmen kunnen dan niet meer voor datacommunicatie worden gebruikt. De datacommunicatie moet dan op een andere manier worden uitgevoerd).
Voeding
230 V a.c.
P0 S2 S3 S4 S5 S6
P0 S2 S3 S4 S5 S6
P0 S2 S3 S4 S5 S6
P0 S2 S3 S4 S5 S6
P0 S2 S3 S4 S5 S6
P0 S2 S3 S4 S5 S6
P0 S2 S3 S4 S5 S6
P0 S2 S3 S4 S5 S6
P0 S2 S3 S4 S5 S5B
P0 S2 S3 S4 S5 S3B
32 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
DO1
Aansluiting voor expansieventiel AKV of AKVA.
DO2
Alarm
Er is een verbinding tussen klemmen 7 en 8 in alarmsituaties en bij een spanningsval.
Randverwarming en verwarmingselement lekbak
Er is een verbinding tussen klemmen 7 en 9 tijdens de verwarming
Rolgordijnen
Er is een verbinding tussen klemmen 7 en 9 wanneer de rolgordijnen open zijn
Zuigklep
Er is een verbinding tussen klemmen 7 en 9 wanneer de klep open is
DO3
Koeling, Randverwarming, Verwarming, Ontdooiing 2
Er is een verbinding tussen klemmen 10 en 11 wanneer de functie actief is
Verwarmingselement lekbak
Er is een verbinding tussen klemmen 10 en 11 tijdens de verwarming
DO4
Ontdooiing
Er is een verbinding tussen klemmen 12 en 14 tijdens de ontdooiing
Heetgas/omloopklep
Er is een verbinding tussen klemmen 13 en 14 tijdens normaal bedrijf Er is een verbinding tussen klemmen 12 en 14 wanneer de heetgasklep open is
DO5
Ventilator
Er is een verbinding tussen klemmen 15 en 16 wanneer de ventilator draait
DO6
Licht
Er is een verbinding tussen klemmen 17 en 18 wanneer het licht aan is
Randverwarming, compressor 2
Er is een verbinding tussen klemmen 17 en 19 wanneer de functie actief is
DI3
Digitale ingang Het signaal moet 230 V a.c. zijn. De functie wordt gedefinieerd in o84.
Datacommunicatie
Als datacommunicatie gebruikt wordt, is het van belang dat beka­beling hiervan juist wordt uitgevoerd. Zie document RC8AC
Elektromagnetische storing
Kabels voor sensoren, DI ingangen en datacommunicatie moeten apart gehouden worden van andere elektrische kabels;
- Gebruik aparte kabelgoten (afscheiding)
- Houdt een afstand van tenminste 10 cm
- Lange kabels voor DI ingangen moeten worden vermeden
Aandachtspunten bij installatie
Beschadiging, onjuiste montage of condities ter plaatse, kunnen defecten veroorzaken in het regelsysteem en uiteindelijk leiden tot beschadiging van de installatie. Iedere mogelijke beveiliging is in onze producten ingebouwd om dit te voorkomen, maar bijvoorbeeld door verkeerde installatie kunnen alsnog problemen ontstaan. Elektronische regelingen zijn geen vervanging voor goed installatiewerk. Danfoss aanvaardt geen aansprakelijkheid voor producten of in­stallatiecomponenten, die beschadigd zijn door bovengenoemde defecten. Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om de installatie grondig te controleren om alle nodige veiligheden in te passen. Vooral het ‘geforceerd sluiten’ signaal naar de regelaars in geval dat de compressoren stoppen en de montage van ‘slokkenvan­gers’ in de zuigleiding verdienen extra aandacht. Uw lokale Danfoss agent is altijd bereid om advies te geven.
Gecoördineerde ontdooiing via externe bedrading
Gecoördineerde ontdooiing via datacommunicatie
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 33
Max. 10
De volgende regelaars kunnen op deze manier worden aangesloten: EKC 204A, AK-CC 210, AK-CC 250, AK-CC 450, AK-CC 550_,
Koeling wordt hervat wanneer alle regelaars hun ontdooiing hebben beëindigd.
De instelling van gecoördineerde ontdooiing via de datacommunicatie wordt gedaan in de gateway/System Manager.
De koeling wordt hervat wanneer alle regelaars de ontdooiing hebben gestopt.
Specificaties
Voeding 230 V a.c. +10/-15 %. 5 VA, 50/60 Hz
Sensoren S2, S6 Pt 1000
Sensoren S3, S4, S5
Nauwkeurigheid
Meting van Po
Display LED, 3 karakters
Externe display EKA 163B en 164B. (of EKA 163A of EKA 164A)
Digitale ingangen DI1, DI2
Digitale ingang DI3
Voedingskabel Max. 1,5mm2 meer aderig
Solid state uitgang
Relais*
Pt 1000 of PTC 1000 (Moeten alle 3 van hetzelfde type zijn)
Meetbereik -60 tot +120°C
Regelaar
Pt 1000 sensor
Druk­opnemer
Signaal van contactfuncties Eisen aan contacten: goud gecoat Maximale kabellengte 15 m. Gebruik hulprelais bij langere kabels
230 V a.c.
DO1 (voor AKV spoel)
DO3, DO4 4 (3) A
±1 K onder -35°C ±0,5 K tussen -35 tot +25°C ±1 K boven +25°C
±0.3 K bij 0°C ±0.005 K per grad
AKS 32R
Max. 240 V a.c. , Min. 28 V a.c. Max. 0.5 A Lek < 1 mA Max. 1 AKV (2 stuks wanneer EEC-
-spoelen worden gebruikt) CE
(250 V a.c.)
AKV info !!
DO2, DO5, DO6 4 (3) A
0 tot +55°C, tijdens bedrijf
Omgeving
Behuizing IP 20
Montage DIN-rail of muur
Gewicht 0.4 Kg
Data communication
-40 tot +70°C, tijdens transport 20 - 80% Rh, geen condensvorming Geen schokken of trillingen
Standaard MODBUS
LON RS485
Uitbreidingsopties
TCP/IP
MODBUS
DANBUSS
De regelaar kan niet worden aangesloten op een m2 unit.
Back-up klok 4 uur
Keurmerken
* DO3 en DO4 zijn max. 16 A relais. DO2, DO5 en DO6 zijn max. 8 A relais.
Maximale belasting mag niet overschreden worden.
EU Low Voltage Directive en EMC eisen in overeenstemming met CE-markering LVD-getest volgens EN 60730-1 en EN 60730-2-9, A1, A2 EMC-getest volgens EN 61000-6-2 en EN 61000-6-3
230 V a.c. spoel
AKS 32R info
Het signaal van één druktransmitter kan met maximaal tien regelaars worden ontvangen. Er mag geen sprake zijn van een aanzienlijke drukval tussen de positie van de druktransmitter in de zuigleiding en de S2-temperatuursensor in de afzonderlijke verdampers.
34 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
Bestellen
Type Functie Codenummer
AK-CC 550A
EKA 175
EKA 178B
EKA 176
EKA 176A
EKA 163B Externe display met plug voor directe verbinding 084B8574
EKA 164B
EKA 163A Externe display met schroefverbinding 084B8562
EKA 164A Externe display met bedieningstoetsen en schroefverbinding 084B8563
Verdamperregelaar met MODBUS datacommunicatie Sensorverbindingen met schroefaansluiting
Datacommunicatiemodule LON RS 485
Datacommunicatiemodule MODBUS
Datacommunicatiemodule DANBUSS voor Gateway
Datacommunicatiemodule DANBUSS voor AK-PI 200
Externe display met bedieningstoetsen en plug voor directe verbinding
084B8030
084B8579
084B8571
084B8583
084B8591
084B8575
Voorbeelden van orde
installatie Datacommunicatie Aansluiting Codenummer
MODBUS 084B8030 (AK-CC 550A)
LON 084B8030
DANBUSS 084B8030
MODBUS 084B8030
L
L < 15 m
L
LON / DANBUSS 084B8030
MODBUS / LON / DANBUSS 084B8030
084B8579
084B8583
084B8574 (Display) 084B7299 (kabel, 6 m)
084B8574 (Display) 084B7299 (kabel, 6 m) 084Bxxxx (Data modul)
084B8562 (Display) 084Bxxxx (Data modul)
L > 15 m
© Danfoss | DCS (vt) | 2019.05 BC198386437306nl-000602 | 35
Danfoss can accept no responsibility for possible errors in catalogues, brochures and other printed material. Danfoss reserves the right to alter its products without notice. This also applies to products already on order provided that such alternations can be made without subsequential changes being necessary in specifications already agreed. All trademarks in this material are property of the respecitve companies. Danfoss and Danfoss logotype are trademarks of Danfoss A/S. All rights reserved.
36 | BC198386437306nl-000602 © Danfoss | DCS (vt) | 2019.05
ADAP-KOOL®
Loading...