Complete meubel- celregeling met grote flexibiliteit voor gebruik
op koel- en vriestoepassingen.
Kan ook met adaptieve vloeistofregeling regelen.
Voordelen
• Maakt het ook mogelijk dat de zuigdruk enkele graden wordt
verhoogd
• Energieoptimalisatie van de volledige koelapplicatie
• Eén regelaar voor verschillende applicaties
• Geïntegreerde display op front van regelaar
• Snelle instelling met voorgedefinieerde instellingen
Principe
De temperatuur in het koelobject wordt gemeten door middel
van 1 of 2 sensoren welke zich bevinden in de aanzuiglucht (S3) of
uitblaaslucht (S4) van de verdamper. Een instelling voor de thermostaat, alarmthermostaat en displayuitlezing bepalen de invloed
die de twee sensoren hebben voor elk van deze functies.
Optioneel kan een S6 productsensor in het koelobject worden
geplaatst die de temperatuur meet bij een bepaald product op
een bepaalde plek binnen de toepassing.
De temperatuur van de verdamper wordt gemeten met de S5
sensor die gebruikt wordt als ontdooisensor.
Naast de uitgang voor het elektronische expansieventiel type AKV,
heeft de regelaar relaisuitgangen die voor verschillende functies
gebruikt kunnen worden. De individuele functies worden in detail
omschreven op pagina 12.
Functies
• Dag/nachtthermostaat met AAN/UIT of modulerende thermostaat
• Productsensor S6 met afzonderlijke alarmgrenzen
• Schakelen tussen thermostaatinstellingen d.m.v. digitale ingang
• Adaptieve regeling van oververhitting
• Oververhitting kan worden geregeld vanaf 0 K
• Adaptieve ontdooiing gebaseerd op prestatie van verdamper
• Ontdooistart via schema, digitale ingang of communicatie
• Natuurlijke, elektrische of heetgasontdooiing
• Ontdooistop op basis van tijd of temperatuur
• Gecoördineerde ontdooiing tussen verschillende regelaars
• Pulseren ventilatoren bij thermostaatuitschakeling
• Schoonmaakfunctie (HACCP documentatie)
• Randverwarming via dag/nacht of dauwpunt
• Deurfunctie
• Regeling van twee compressoren
• Regeling van nachtgordijnen
• Lichtregeling
• Verwarmingsthermostaat
• Fabriekkalibratie garandeert een meetnauwkeurigheid beter
dan vereist in de EN ISO 23953-2 zonder dat de Pt1000 sensor
verder gekalibreerd behoeft te worden.
• Geïntegreerde MODBUS communicatie met optie voor het plaatsen van een LON communicatiekaart
Hier vind u een overzicht van de verschillende gebruiksopties.
Een instelling configureert de in- en uitgangen zodat de regeling
overeenkomt met de geselecteerde applicatie.
De instellingen voor de verschillende applicaties is te zien op
pagina 28.
Toepassing 1-8
Deze applicaties worden toegepast voor standaard meubels of
cellen met 1 klep, 1 verdamper en 1 koelsectie.
De sensoren worden op de standaard manier gebruikt.
De functie van de uitgangen worden bepaald door de geselecteerde toepassing.
Toepassing 9
De toepassing is voor koelobjecten met 1 klep, 2 verdampers en 2
koelsecties.
In deze situatie wordt de temperatuur en de temperatuurbewaking altijd geregeld door middel van de S4 sensor.
De S3 sensor wordt gebruikt voor de displayuitlezing.
De productsensor wordt vervangen door een extra ontdooisensor
S5B voor de tweede verdamper.
Toepassing 10
De toepassing is voor koelobjecten met 1 klep, 1 verdamper en 2
koelsecties.
In deze situatie wordt de temperatuur altijd geregeld door middel
van de S4 sensor.
De twee S3 temperaturen worden gebruikt voor alarmbewaking
en displayuitlezing voor iedere koelsectie. De twee koelsecties
hebben gemeenschappelijke alarmlimieten.
De vloeistofinspuiting in de verdamper wordt geregeld door het
elektronische expansieventiel type AKV. De AKV klep functioneert
als expansieventiel en magneetklep. De klep opent en sluit door
middel van signalen van de regelaar.
De functie bevat een adaptief algoritme dat de opening van de
klep onafhankelijk aanpast, zodat altijd een optimale vulling van
de verdamper wordt verkregen.
De oververhitting worden gemeten op:
Drukopnemer P0 en temperatuursensor S2
Deze regeling zorgt onder alle omstandigheden voor een juiste
meting van de oververhitting wat voor een robuuste en precieze
regeling zorgt.
Het signaal van de drukopnemer kan worden gebruikt door meerdere regelaars, maar alleen als er niet of nauwelijks drukverschil is
tussen de bewuste verdampers.
Er zijn twee parallelle instellingen voor oververhitting:
1. Droge expansie, welke geen vloeistofstroming toestaat
Voor dit type regelaar is het vereist dat de regelaar een aan/uit
signaal ontvangt van (bijvoorbeeld) een tank in de zuigleiding.
Een niveauschakelaar in de tank zal registreren wanneer de
vloeistofniveau wordt overschreden. Wanneer dit gebeurt, zal de
regelaar overschakelen naar droge expansie en dan weer terug
naar adaptieve vloeistofregeling, wanneer het vloeistofniveau is
gedaald. De functie is gedefinieerd in instelling o02, o37 of o84.
De functie kan ook worden ontvangen via datacommunicatie
vanuit een systeemunit.
Temperatuurregeling
De temperatuur in het koelobject wordt gemeten door middel
van 1 of 2 sensoren welke zich bevinden in de aanzuiglucht (S3)
en/of uitblaaslucht (S4) van de verdamper. Een instelling voor
de thermostaat, alarmthermostaat en displayuitlezing bepaald
hoeveel de sensoren de verschillende functies beïnvloeden. Een
instelling van 50% geeft een gelijkwaardige waarde van beide
sensoren. Het is niet verplicht om beide sensoren te plaatsen.
De temperatuurregeling kan op twee manieren plaatsvinden:
- AAN / UIT regeling met bijbehorende differentie
- modulerende temperatuurregeling waarbij de temperatuur
binnen nauwe grenzen continue wordt onderhouden.
Modulerende temperatuurregeling kan alleen in centrale
installaties worden toegepast. Bij decentrale installaties dient
altijd de AAN / UIT regeling geselecteerd te worden.
In centrale installaties kan voor één van beide regelingen worden
gekozen.
Waarschuwing
Door per ongeluk inschakelen kan er vloeistofdoorstroming naar de
compressor optreden.
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om er voor te zorgen
dat signaalverlies naar de regelaar niet leidt tot vloeistofdoorvoer naar de
compressor.
Danfoss accepteert geen aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit
inadequate installatie.
Temperatuurbewaking
Net als voor de thermostaat, kan ook voor de alarmthermostaat
een weging tussen de S3 en S4 sensor worden ingesteld, zodat
kan worden bepaald welke sensor de meeste invloed heeft
op de alarmbewaking. Minimum- en maximumwaarden en
alarmvertragingen kunnen worden ingesteld.
Een langere alarmvertraging voor hoge temperatuur kan
ingesteld worden.
De vertraging is actief na ontdooiing, schoonmaakactie en
opstart.
Thermostaatbanden kunnen worden gebruikt voor koelobjecten
waar verschillende producten in opgeslagen kunnen worden onder verschillende temperatuurcondities. Het is mogelijk om over
te schakelen tussen de twee verschillende thermostaatbanden
door middel van een digitale ingang.
Voor iedere thermostaatband kunnen afzonderlijke thermostaatinstellingen en alarmlimieten worden ingesteld. Ook voor de
productsensor.
Nachtverlaging/verhoging van thermostaat
De belasting op koelmeubelen kan behoorlijk variëren tussen
bijvoorbeeld de openings- en sluitingstijden van een winkel, zeker
als gebruik wordt gemaakt van rolgordijnen. In dit geval kan de
thermostaatreferentie worden verhoogd zonder dat dit invloed
heeft op de producttemperatuur.
Overschakelen tussen dag- en nachtregeling kan als volgt:
• via een externe schakelaar
• via de datacommunicatie (master control)
Productsensor
Een afzonderlijke optionele productsensor S6 kan ik het
koelobject worden geplaatst, zodat deze de warmste plaats in
het koelobject kan meten en bewaken. Voor deze sensor kunnen
afzonderlijke alarmgrenzen en vertragingen worden ingesteld.
Schoonmaakfunctie
Deze functie maakt het eenvoudig om een meubel schoon te
maken.
Functie
De schoonmaakfunctie wordt geactiveerd door middel van een
pulssignaal van ten minste drie seconden (bijv. sleutelschakelaar)
of via de datacommunicatie. De schoonmaakfunctie wordt in drie
stappen uitgevoerd:
1 - Na de eerste puls wordt de koeling gestopt, maar draaien de
ventilatoren door om de verdamper(s) te ontdooien. In de
display is de mededeling ‘FAN’ te zien.
2 - Na de tweede puls stoppen ook de ventilatoren en kan het
meubel worden schoongemaakt. De display geeft nu de
melding ‘OFF’.
3 - Na de derde puls wordt de koeling weer volledig hervat en zal
de display weer een temperatuur weergeven (o97 instelling).
Zodra de schoonmaakfunctie wordt geactiveerd, wordt een alarm
gegenereerd. Op deze manier kan worden aangetoond dat een
meubel volgens planning is schoongemaakt
Alarmbewaking
Tijdens het schoonmaken worden geen temperatuuralarmen
gegenereerd.
Uitschakeling apparaat
De functie sluit het AKV-ventiel en alle uitgangen zijn
uitgeschakeld.
Het koelingsapparaat wordt uitgeschakeld samen met de
hoofdschakelaar, maar dit gebeurt zonder een "A45 stand-by
alarm".
De functie kan worden ingeschakeld door middel van
een schakelaar op de DI-ingang of een instelling via
datacommunicatie.
Afhankelijk van de toepassing kan voor de volgende ontdooimethoden worden gekozen:
Natuurlijk: Ventilatoren draaien door tijdens ontdooiing
Elektrisch: Verwarmingselement wordt geschakeld
Heetgas: Magneetkleppen worden zo geregeld dat heetgas
door de verdamper kan stromen.
Ontdooivolgorde
1) Pump-down
2) Ontdooiing
3) Wachttijd na ontdooiing
4) Afzuigen (afpompvertraging, alleen heetgas)
5) Afdruiptijd (inspuitvertraging)
6) Ventilatorvertraging
Heetgas ontdooiing (alleen applicatie 6)
Deze toepassing kan worden gebruikt voor systemen met heetgas
ontdooiing.
Relais 2 wordt gebruikt voor de zuigklep.
Het wisselcontact van relais 4 kan worden gebruikt voor de bypassklep (zuig) en /of de heetgasklep
Als de afsluiters PMLX en GPLX worden gebruikt, moet de
vertraging “d23” correct worden ingesteld.
Tijdens ontdooiing met heet gas kan geen handmatige ontdooiingscyclus worden gestart met door aanraking van de onderste
knop op de regelaar.
Heetgas applicatie
Lekbakverwarmingselement
Het is mogelijk om een verwarmingselement in de lekbak te
regelen tijdens de heetgasontdooiing. Zodra de ontdooiing
start, zal het element geactiveerd worden. Het element blijft nog
gedurende een ingestelde tijd actief, nadat de ontdooiing op tijd
of temperatuur is gestopt.
Ontdooistart
Een ontdooiing kan op de volgende wijzen worden gestart:
Interval: Een ontdooiing wordt op vaste intervallen gestart,
bijvoorbeeld iedere acht uur. Een interval moet ALTIJD
op een 'hogere' waarde worden ingesteld dan de
ingestelde periode tussen twee ontdooiingen wanneer
een schema of netwerksignaal wordt gebruikt.
Koeltijd: Een ontdooiing wordt na een vaste koeltijd (ther-
mostaat) gestart, met andere woorden, een lage
belasting zal een volgende ontdooiing dus ‘uitstellen’
Schema: Een ontdooiing kan op maximaal 6 vaste tijden
worden uitgevoerd (RTC)
Contact: Een ontdooiing kan worden gestart door een puls
op de digitale ingang
Netwerk: het ontdooicommando wordt ontvangen van de
systeemunit via de datacommunicatie.
Adaptieve ontdooiing: Hier wordt de ontdooiing gestart
op basis van een intelligente registratie van de
verdamperprestatie.
Handmatig: Een extra ontdooiing kan worden geactiveerd door
onderste toets op de regelaar in te drukken (niet
applicatie 6) of via een parameterinstelling.
Alle genoemde methoden kunnen willekeurig worden toegepast
- als één methode wordt geactiveerd zal een ontdooiing worden
gestart.
Ontdooistop
De ontdooiing kan worden gestopt op basis van:
- Tijd
- Temperatuur (tijd als beveiliging)
Compressor
Als de ontdooiingsmethode is ingesteld op “Gas”, zal de
compressor “Aan” zijn tijdens de ontdooiingscyclus.
Ventilatoren
De ventilatoren kunnen worden gestopt of bediend tijdens
ontdooiing. Ze kunnen ook draaien en worden gestopt op een
ingestelde temperatuur. Het temperatuursignaal wordt verkregen
uit de ontdooiingstemperatuur.
Er zijn twee manieren waarop gecoördineerde ontdooiing kan worden
uitgevoerd:
Of door bedrading tussen de regelaars of via de datacommunicatie.
Bedrading
De digitale ingang DI2 wordt verbonden tussen de regelaars.
Zodra een regelaar een ontdooiing start, zullen alle andere regelaars
volgen en eveneens een ontdooiing starten. Na de ontdooiing gaan de
regelaars in een wachtpositie. Zodra alle regelaars in de wachtpositie
zijn, zal de koeling weer aanvangen.
Coördinatie via datacommunicatie
Hier zal het systeem (netwerk) de coördinatie afhandelen.
De regelaars worden gegroepeerd in ontdooigroepen en de systeemunit
(gateway/SM) zal ervoor zorgen dat deze groep ontdooit volgens een
wekelijks schema.
Zodra een regelaar klaar is met ontdooien, zal deze een signaal sturen
naar de systeemunit en vervolgens in de wachtpositie gaan. Als iedere
regelaar binnen de groep in de wachtpositie staat, zal koeling weer
worden toegestaan voor alle regelaars.
Max. 10
System manager
Ontdooien
1 Op basis van koeltijd
Als de opgetelde koeltijd een ingestelde tijd overschrijdt, zal een ontdooiing worden gestart. (Deze functie is niet actief als de adaptieve
ontdooiing is ingesteld op 2, 3 of 4)
Adaptieve ontdooiing
Deze functie bepaald of er behoefte is aan een adaptieve ontdooiing op
basis van de luchtstroom door het apparaat. Deze functie kan een extra
ontdooiing toevoegen of een geplande ontdooiing opheffen.
De volgende functies kunnen worden geselecteerd:
0 Uit
1 Bewaking
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper.
In geval van ijsopbouw of flash gas zal een alarm worden
gegenereerd.
2 Adaptief dag (kan één ontdooiing per dag vervangen).
Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat niet is
voorzien van een afdekking of deksel overdag, en afdekkingen of
deksels `s nachts worden gebruikt.
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper gedurende de dag.
De verdamper wordt alleen gedurende de dag bewaakt en de
geplande ontdooiingen worden uitgevoerd indien nodig. Als de
geplande ontdooiing niet nodig is, zal de ontdooiing niet worden
uitgevoerd.
Gedurende de nacht worden alle geplande ontdooiingen altijd
uitgevoerd.
3 Adaptief dag en nacht (kan ontdooiing zowel overdag als `s nachts
vervangen).
Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat een deur
of schuifdeur heeft, of geheel onbedekt is, zowel overdag als `s nachts.
De instelling wordt ook aanbevolen voor kamers.
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper.
De verdamper wordt bewaakt en de geplande ontdooiingen worden
uitgevoerd indien nodig. Als de geplande ontdooiing niet nodig is, zal
de ontdooiing niet worden uitgevoerd.
4 Volledig adaptief (kan een extra ontdooiing starten).
Deze instelling kan worden gebruikt wanneer het apparaat een deur
of schuifdeur heeft, of geheel onbedekt is, zowel overdag als `s nachts.
De instelling wordt ook aanbevolen voor kamers.
Er wordt een waarde berekend voor de luchtstroom door de
verdamper.
De verdamper wordt bewaakt en ontdooiingen worden uitgevoerd
onafhankelijk van de geplande ontdooiingen.
Alle geplande ontdooiingen worden ook uitgevoerd.
De Adaptieve Ontdooiing vereist de volgende componenten:
- expansieventiel type AKV
- temperatuursignalen van S3 en S4
- Signaal van condensatiedruk Pc. Dit signaal wordt via het netwerk
doorgegeven van de system manager.
(Alleen mogelijk met de AK-SM 720)
De waarde moet de druk voor het AKV ventiel weergeven. In installaties waar deze druk niet representatief is mag het signaal van de
System Manager niet gebruikt worden. Hier gebruikt de regelaar een
constante
LET OP. De S3 en S4 sensoren moeten in de luchtstroom respectievelijk direct voor en direct na de verdamper worden geplaatst.
LET OP
De functie 'Adaptieve ontdooiing' mag alleen worden geactiveerd zodra
de verdamper onder normale condities werkt (dus bijvoorbeeld niet
tijdens in bedrijf stelling)
Minimum tijd tussen ontdooiingen
De minimum tijd tussen ontdooiingen is 2 uur.
Dit voorkomt dat een geplande ontdooiing via het schema direct of DI
signaal na een adaptieve ontdooiing wordt uitgevoerd. Deze tijd loopt
vanaf het moment dat een adaptieve ontdooiing is gestopt tot aan het
moment dat een geplande ontdooiing uitgevoerd mag worden. De
adaptieve ontdooiing zal ook niet binnen 2 uur een ontdooiing starten.
Smeltfunctie
Deze functie voorkomt dat de luchtstroom door de verdamper verminderd door sneeuwvorming op de lamellen als de verdamper lange
tijd ononderbroken koelt.
Deze functie werkt alleen in het temperatuurgebied van -5°C en
+10°C en treedt in werking als de verdamper langer dan de ingestelde
smeltinterval ononderbroken koelt. De koeling wordt dan gedurende
Real time clock
De regelaar heeft een ingebouwde real time clock welke gebruikt kan
worden voor het starten van ontdooiingen. Deze klok heeft een backup van 4 uur.
Als de regelaar is uitgerust met datacommunicatie en verbonden
is met een systeemunit, zal de klok worden ingesteld door de
systeemunit.
de ingestelde smeltperiode gestopt. De ventilatoren draaien door
zodat de sneeuw wordt gesmolten en daardoor de capaciteit van de
verdamper wordt verbeterd.
Beide compressoren moeten dezelfde capaciteit hebben. Wanneer de regelaar koeling vraagt, zal eerst de compressor met het
minst aantal draaiuren inschakelen en zal na de tijdvertraging de
tweede compressor inschakelen.
Zodra de temperatuur gezakt is tot de ‘halve differentie’, zal de
laatst ingeschakelde compressor weer uitgeschakeld worden.
De draaiende compressor zal blijven draaien tot het setpoint
is bereikt en zal dan uitschakelen. Zodra de temperatuur weer
de 'halve differentie' bereikt, zal weer een compressor worden
gestart.
Als 1 compressor niet de temperatuur binnen de differentie kan
houden, zal de tweede compressor worden gestart.
Zodra 1 compressor twee uur alleen draait, zal deze compressor
worden uitgeschakeld en de andere compressor worden ingeschakeld, zodat de draaitijd in balans wordt gehouden.
De twee compressoren moeten geschikt zijn om tegen een hoge
druk in te starten.
De compressorinstellingen voor ‘Minimale AAN-tijd’ en ‘Minimale
UIT-tijd’ hebben tijdens de regeling altijd de hoogste prioriteit,
maar sommige functies zullen dit overrulen.
Randverwarming
Om energie te besparen is het mogelijk om de randverwarming
te laten pulseren. Deze pulserende regeling kan worden geregeld
volgens de dag/nachtregeling of door middel van een dauwpuntmeting.
Pulserende regeling op basis van dag/nacht
Voor dag- en nachtconditie kan een verschillende pulstijd (AAN
periode) worden ingesteld.
De tijd dat de randverwarming aan moet zijn wordt ingesteld als
een percentage van een periodetijd.
Pulserende regeling op basis van dauwpunt
Om deze functie te gebruiken is een systeemunit type AK-SM
720 vereist welke het dauwpunt kan meten en dit signaal via de
datacommunicatie naar de verdamperregelaars kan versturen. De
AAN periode van de randverwarming wordt vervolgens geregeld
op basis van het huidige dauwpunt.
Twee dauwpuntwaarden worden ingesteld in de verdamperregelaar:
- een waarde waarbij het effect maximaal moet zijn, bijvoorbeeld
100% (o87)
- een waarde waarbij het effect minimaal moet zijn (o86)
Bij een dauwpunt gelijk of lager aan de waarde van o86, zal de
waarde worden gebruikt van parameter o88 voor de regeling van
de randverwarming.
In het gebied tussen de twee dauwpuntwaarden zal de regelaar
het vermogen van de randverwarming regelen volgens de hiernaast getoonde grafiek.
Tijdens ontdooien
Tijdens de ontdooiing is de randverwarming actief, zoals geselecteerd in instelling d27.
Om energie te besparen is het mogelijk om de verdamperventilatoren te laten pulseren.
Pulserende regeling werkt alleen onder de volgende voorwaarden:
- gedurende een uitgeschakelde thermostaat (cel)
- gedurende nachtconditie en uitgeschakelde thermostaat
(meubel met rolgordijn).
(De functie is niet actueel wanneer r14 = 2, d.i. modulerende
regeling).
De tijd dat de ventilatoren moeten draaien wordt ingesteld als
een percentage van een periodetijd.
Uitschakeling van ventilatoren tijdens storing en opstart
Als er een storing in de koelinstallatie optreedt, kan de temperatuur in bijvoorbeeld een koelcel snel oplopen door o.a. de warmteontwikkeling van de ventilatoren. Om dit te voorkomen kan de
regelaar de ventilatoren stoppen als de S5 sensor een ingestelde
waarde overschrijdt.
Lichtfunctie
Deze functie kan worden gebruikt voor de lichtregeling in een
meubel of cel of voor het bedienen van een rolgordijn
De lichtfunctie kan op drie manieren worden geactiveerd:
- het licht wordt geregeld door een signaal van een deurcontact.
Een vertragingstijd kan worden ingesteld zodat het licht nog
even aan blijft als de deur wordt gesloten.
- het licht wordt geregeld via de dag/nachtregeling
- het licht wordt geregeld via de datacommunicatie (master
control)
Er zijn twee opties voor het geval de communicatie wegvalt:
- Het licht gaat aan
- Het licht blijft in de huidige status
tijd
Het licht moet worden aangesloten op een NC contact van het
relais. Dit zorgt ervoor dat het licht aan blijft als de voeding op het
koelobject wegvalt.
Het licht wordt uitgeschakeld als ‘r12’ (hoofdschakelaar) uit wordt
gezet (zie o98).
Zodra een schoonmaakactie wordt gestart, zal het licht worden
uitgeschakeld.
Rolgordijnen
Gemotoriseerde rolgordijnen kunnen door de regelaar worden
aangestuurd. De rolgordijnen volgen de status van de lichtfunctie.
Als het licht aan is, zijn de rolgordijnen open en als het licht uit
gaat, sluiten de rolgordijnen ook. Als de rolgordijnen gesloten
zijn, is het mogelijk deze weer te openen door middel van
een schakelaar op een digitale ingang. Zodra de puls signaal
wordt geactiveerd, zullen de rolgordijnen openen en kan het
koelmeubel bijvoorbeeld gevuld worden. Als de puls signaal
nogmaals wordt geactiveerd sluiten de rolgordijnen weer.
Als de rolgordijnfunctie wordt gebruikt, is het mogelijk om de
thermostaatfunctie te regelen met een weging tussen de S3 en
S4 sensoren. Er is een weging voor de dag en een weging voor de
nacht (gordijnen gesloten).
Zodra een schoonmaakactie wordt gestart, zullen de rolgordijnen
openen.
Een instelling kan definiëren dat de rolgordijnen open gaan
wanneer ‘r12’ (hoofdschakelaar) uit wordt gezet (zie o98).
Wanneer het nachtgordijn omlaag rolt, wordt de ventilator
2 minuten lang stilgezet. Hierdoor kan het nachtgordijn omlaag
rollen naar de juiste positie.
Er zijn twee potentiaal vrije digitale ingangen DI1 en DI2 en een
digitale ingang voor hoog voltage DI3.
De ingangen kunnen voor de volgende functies worden gebruikt:
- Statusmelding contact via datacommunicatie
- Deurfunctie met alarmering
- Ontdooistart
- Hoofdschakelaar – start/stop regeling
- Dag/nachtregeling
- Thermostaatband
- Algemeen alarm
- Schoonmaakfunctie
- Uitschakeling apparaat
- Geforceerde koeling
- Override van rolgordijnen
- Sta adaptieve vloeistofregeling toe
- Gecoördineerde ontdooiing (alleen DI2)
- Geforceerd sluiten van klep (alleen DI3)
- Ontvang een signaal bij verlies van koelmiddel (alleen DI1 end
DI2).
Geforceerd sluiten
De AKV kleppen kunnen door een extern signaal worden gesloten
("Forced closing"). De functie moet in combinatie met het beveiligingscircuit van de compressor worden gebruikt, zodanig dat er
geen vloeistofinspuiting in de verdamper is als de compressor is
uitgeschakeld door het beveiligingscircuit (niet lage druk).
Als een ontdooiing gaande is, zal het geforceerd sluiten pas worden opgeheven als de ontdooiing is beëindigd.
Anders wordt de ontdooiingscyclus onmiddellijk stopgezet zodra
het signaal wordt ontvangen. De functie is gedefinieerd in o90.
Het signaal kan ook via een DI3 ingang of de datacommunicatie
worden ontvangen.
Door middel van een instelling kan worden gedefinieerd of tijdens
geforceerd sluiten de ventilatoren aan of uit moeten zijn.
Deurfunctie
De deurfunctie kan door middel van de digitale ingangen gedefinieerd worden voor twee applicaties:
Bewaking
De regelaar houdt continue het deurcontact in de gaten en
genereert een alarm als de deur langer dan een ingestelde
periode geopend is.
Bewaking en stop koeling
Zodra de deur wordt geopend, zal de koeling (inspuiting,
compressor en ventilatoren) worden gestopt. Als de deur
langer geopend is dan een ingestelde herstarttijd zal de
koeling hervat worden. Dit garandeert dat de koeling wordt
hervat zelfs als de deur open gelaten wordt of het deurcontact
defect is. Als de deur langer is geopend dan een ingestelde
tijdvertraging zal ook een alarm gegenereerd worden.
Verwarmingsfunctie (toepassingen 8)
De verwarmingsfunctie wordt gebruikt om te voorkomen
dat de temperatuur te laag wordt, bijvoorbeeld in een
verwerkingsruimte. Een limiet voor uitschakeling van de
verwarmingsfunctie moet worden ingesteld evenals een
neutrale zone onder het setpoint van de koelthermostaat. Dit
laatste zorgt ervoor dat koelen en verwarmen nooit tegelijk kan
plaatsvinden. De differentie voor de verwarmingsthermostaat is
dezelfde als voor de koelthermostaat. Om te voorkomen dat de
verwarming inschakelt als de temperatuur kortstondig daalt, kan
een tijdvertraging worden ingesteld voor de overschakeling van
koelen naar verwarmen
De regelaar heeft ingebouwde MODBUS datacommunicatie.
Indien er behoefte is aan een ander soort datacommunicatie,
moet een LON RS 485 of DANBUSS module gemonteerd worden
in de regelaar.
De communicatiekabel moet dan op klemmen 51, 52 en 53
(RS485) worden aangesloten.
(Bij gebruik van LON RS 485 communicatie en een gateway type
AKA 245, moet de AKA 245 versie 6.20 of hoger zijn)
Display
De regelaar heeft 1 plug voor een display. Hierop kunnen de
displays EKA 163B en EKA 164B worden gemonteerd (max.
kabellengte 15m).
EKA 163B is alleen voor uitlezing
EKA 164B is voor uitlezing en instelling
De verbinding tussen display en regelaar moet gemaakt worden
met een kabel met een plug aan beide kanten.
Als de afstand tussen display en regelaar langer is dan 15 meter,
moet er een andere verbinding gemaakt worden.
Indien de ingebouwde MODBUS wordt gebruikt voor een
externe display, moet een module worden geplaatst voor de
datacommunicatie met andere regelaars.
Deze module kan LON RS 485, DANBUSS of MODBUS zijn.
De displays die kunnen worden aangesloten op de MODBUS zijn
van het type EKA 163A en EKA164A (met schroefaansluiting).
Het adres van de regelaar moet op groter dan 0 worden ingesteld
om communicatie tussen het display en de regelaar mogelijk
te maken.
Indien twee displays zijn gewenst, moet 1 display worden
aangesloten op de plug (max. 15m) en de andere display via de
ingebouwde datacommunicatie.
! Adres
o03 > 0
Het display vereist een spanning van minimaal 8 V.
Belangrijk
Alle verbindingen voor datacommunicatie met MODBUS,
DANBUSS en RS 485 moeten voldoen aan de eisen voor
Als de spanningsval van de regelaar zo groot wordt
dat de 8 V niet kan worden gehandhaafd, moet het
display zijn voorzien van een afzonderlijke, externe
stroomtoevoer.
datacommunicatiekabels. Zie document RC.8A.C
Master control
De regelaar bevat een aantal functies die gebruikt kunnen worden door de master control functie van de gateway of System Manager.
Functies via datacommunicatieFunctie in gateway/system managerGebruikte parameter door AK-CC 550A
Hieronder volgt een overzicht van alle verschillende
toepassingen.
Een instelling bepaald hoe de relais gedefinieerd
worden.
Op pagina 28 zijn de relevante instellingen te zien
voor de te kiezen elektrisch schema (toepassing).
S3 en S4 zijn temperatuursensoren. De toepassing bepaald of één of beiden
sensoren worden gebruikt. S3 moet worden geplaatst in de luchtaanzuig
voor de verdamper en de S4 in de luchtuitblaas na de verdamper. Een instelling in % bepaald op welke sensor wordt geregeld.
S5 is de ontdooisensor en moet op de verdamper worden geplaatst.
S6 is een productsensor, maar wordt in applicatie 9 en 10 anders gebruikt.
DI1, DI2 en DI3 zijn contactfuncties en kunnen voor de volgende functies
worden gebruikt: deurfunctie, alarmfunctie, ontdooistart, start/stop regeling,
dag/nacht functie, thermostaatreferentie, schoonmaakfunctie, geforceerd
koelen, apparaat uitschakelen, koelmiddel-lekalarm, adaptieve vloeistofregeling of gecoördineerde ontdooiing. DI3 is een 230V ingang. Zie voor de
functies parameters o02, o37 en o84.
Algemeen:
De tien applicaties zijn allemaal aangepast aan
commerciële koel/vriessystemen zoals koel/vries
meubels en cellen.
Alle applicaties hebben een uitgang voor:
- AKV klep
- Ventilator
- Ontdooiing
Daarnaast hebben alle applicaties verschillende
toepassingen en daarmee verschillende in- en
uitgangen.
Applicatie 1-4
Standaard toepassingen
Dit is voor standaard toepassingen waar het
belangrijkste verschil zit in de combinatie van de
volgende functies/uitgangen:
De volgende applicaties hebben speciale functies
en zijn:
Applicatie 5
Twee compressoren
De twee compressoren moeten van dezelfde
grootte zijn. Bij opstart (na ontdooiing etc.)
starten de compressoren op met een ingestelde
tijdvertraging. Eén compressor start bij een 'halve
differentie', zodat een optimale aanpassing van de
compressorcapaciteit plaatsvindt voor de huidige
belasting in het koelobject. Er is automatische
draaitijdegalisatie tussen beide compressoren.
Voor een meer gedetailleerde beschrijving, zie
eerdere secties in deze handleiding.
Applicatie 6
Heetgasontdooiing
Heetgasontdooiing is aangepast voor
commerciële toepassingen met relatief weinig
vulling.
Eén relais schakelt de hoofdklep in de zuigleiding.
Een wisselcontact schakelt zowel de heetgasklep
en de omloopklep (zuig).
Dit betekend dat er geen tijdvertraging is tussen
de ontdooistop en de start van het afpompen
(omloopklep zuigklep)
5
6
7
Applicatie 7
Rolgordijnen
Rolgordijnen volgen de status van de
lichtfunctie – wanneer het licht inschakelt, gaan
de rolgordijnen open en wanneer het licht
uitschakelt, gaan de rolgordijnen dicht. Daarnaast
biedt een digitale ingang de mogelijkheid om de
rolgordijnen geforceerd te openen als het meubel
bijvoorbeeld gevuld moet worden met producten.
Applicatie 8
Verwarming
De verwarmingsfunctie wordt normaal
gebruikt als de temperatuur binnen nauwe
grenzen geregeld moet worden, bijvoorbeeld
verwerkingsruimten. De verwarmingsthermostaat
wordt ingesteld als een differentie ten opzichte
van de koelthermostaat, zodat koeling en
verwarming nooit tegelijk geactiveerd kunnen
zijn.
Applicatie 9
Twee koelsecties – twee ontdooiuitgangen
Deze applicatie is voor koelmeubelen met 1 klep,
2 verdampers en 2 koelsecties. De temperatuur
wordt geregeld en bewaakt op basis van de
S4 sensor. De S6 sensor wordt hier gebruikt als
ontdooistopsensor voor verdamper 2.
8
9
Applicatie 10
Twee koelsecties – afzonderlijke alarm/display via
S3
De applicatie is voor koelmeubelen met 1 klep,
1 verdamper en 2 koelsecties. De temperatuur
wordt altijd geregeld op basis van de S4
temperatuur. De productsensor wordt gebruikt als
extra S3 sensor voor koelsectie 2.
Alarmbewaking en displayuitlezingen vinden
plaatst op basis van de individuele S3 sensoren in
de 2 koelsecties.
De regelaar wordt standaard voorzien van een aansluitschema
voor applicatie 1.
Als een andere applicatie wordt gebruikt, is het mogelijk om de
regelaar te voorzien van een ander aansluitschema door een
andere sticker op de regelaar te plakken (meegeleverd). Alleen de
onderste sticker (uitgangen) hoeft gewijzigd te worden.
Het applicatienummer is weergegeven aan de linkerkant van
de sticker. Eén van de stickers kan zowel voor applicatie 4 als
applicatie 10 worden gebruikt.
Normaal zal de temperatuurwaarde van de een van de thermostaatsensors S3 of S4 of
een weging hiervan worden weergegeven.
In o17 wordt de weging bepaald.
ThermostaatThermostat control
Setpoint
De regeling wordt gebaseerd op de ingestelde waarde plus een verschuiving indien
van toepassing. Deze waarde wordt ingesteld via een druk op de middelste toets.
Het bereik van deze instelling kan worden begrensd door middel van parameters r02
en r03.
De referentietemperatuur kan ten alle tijden worden uitgelezen in parameter u28.
Differentie
Wanneer de temperatuur hoger is dan het setpoint plus de differentie, zal het koelcontact worden ingeschakeld. Het wordt uitgeschakeld wanneer de temperatuur
onder het setpoint komt.
Ref. Dif.
Setpoint begrenzing
De instelmogelijkheden voor het setpoint kunnen worden begrensd, waardoor ontoelaatbare instellingen onmogelijk zijn.
Maximale temperatuurinstellingr02Max cutout °C
Minimale temperatuurinstellingr03Min cutout °C
Parameter bij bediening via datacommunicatie
Display air (u56)
Cutout °C
r01Differential
Correctie temperatuuruitlezing display
Als de temperatuur in het koelobject en de temperatuuruitlezing op de display niet
gelijk zijn, kan de uitlezing op de display worden gecorrigeerd
Temperatuurweergave
Instelling voor weergave van de temperatuureenheid in °C of in °F
Correctie van het S4 luchtuittredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Correctie van het S3 luchtintredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Start / stop van regeling
Met deze instelling kan de regeling worden gestart, gestopt en in handbediening
worden gezet. (Voor handbediening moet deze parameter op -1 worden ingesteld.
De AKV uitgang en de relaisuitgangen kunnen nu handmatig worden bediend met
de bijbehorende uitleesparameters zoals u23, u58 etc. De waarde van deze parameters kan nu overschreven worden.)
Dit kan ook door middel van een externe schakelaar aangesloten op de DI ingang.
Een gestopte regeling zal een ‘Standby alarm’ genereren.
Nachtverschuiving
Het setpoint van de thermostaat kan worden verhoogd met deze waarde bij omschakeling van dag naar nacht. (Selecteer een negatieve waarde bij koude-accumulatie.)
Thermostaatfunctie
Hier wordt gedefinieerd hoe de thermostaat moet werken, als AAN / UIT thermostaat
of modulerend.
1: AAN / UIT thermostaat
2: Modulerend
r04Disp. Adj. K
r05Temp. unit
°C=0. / °F=1
(Altijd °C in AKM, ongeacht de instelling)
r09Adjust S4
r10Adjust S3
r12Main Switch
1: Start
0: Stop
-1: Handbediening uitgangen toegestaan
r13Night offset
r14Therm. mode
Bij modulerende werking zal zoveel koudemiddel worden ingespoten als nodig is
om de juiste temperatuur binnen nauwe grenzen te handhaven. (Tref = setpoint + ½
differentie).
De differentie (r01) mag niet lager dan 2K worden ingesteld bij modulerende regeling.
Bij decentrale installaties altijd AAN / UIT thermostaat selecteren.
Selectie van de thermostaatsensor tijdens de dagoperatie
Hier kunt u de sensor kiezen die de thermostaat moet gebruiken, S3, S4 of een combinatie van beide sensors. Met de instelling 0% wordt alleen S3 (luchtintrede) gebruikt.
Bij 100% alleen S4 (uittrede)
Werkt alleen tussen setpointinstelling tussen -5 +10°C .Deze functie voorkomt te veel
rijpvorming waardoor luchtblokkade. Hier wordt ingesteld om de hoeveel tijd de
inspuiting moet stoppen. (Standaard is een interval van 1 uur voldoende)
r16MeltInterval
Smeltperiode
Instelling tijdsduur van één smeltperiode.
Set point 2
Uitschakelwaarde voor thermostaat indien thermostaatband 2 is geactiveerd door
middel van een digitale ingang.
Correctie van het S6 luchtuittredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Selectie van de thermostaatsensor gedurende de nacht
Hier kunt u de sensor kiezen die de thermostaat moet gebruiken, S3, S4 of een combinatie van beide sensors. Met de instelling 0% wordt alleen S3 (luchtintrede) gebruikt.
Bij 100% alleen S4 (uittrede)
Verwarmingsfunctie
Instelling van neutrale zone voor overschakeling van koelen naar verwarmen
Tijdvertraging voor overschakelen van koelen naar verwarmen.
(er is geen tijdvertraging voor overschakelen van verwarmen naar koelen)
AlarmAlarm settings
De regelaar kan in verschillende situaties een alarm genereren. Als er een alarm is,
zullen alle LED’s in de display knipperen en zal het alarmrelais schakelen.
Tijdvertraging van een temperatuuralarm (korte vertraging)
Als één van de twee alarmgrenzen A13 of A14 worden overschreden zal een timerfunctie worden gestart. Het alarm wordt actief als de ingestelde tijd is verstreken. De
tijdsinstelling is in minuten.
Tijdvertraging voor deuralarm
De tijdvertraging is in minuten.
De functie wordt gedefinieerd in o02, o37 of o84.
Opstarttijdvertraging hoog temperatuuralarm (lange vertraging)
Deze tijdvertraging wordt gebruikt na opstart, tijdens ontdooiing en na een ontdooiing.
Er vindt overschakeling plaats naar de normale vertraging (A03) als de temperatuur
onder de ingestelde hoge temperatuur alarmgrens komt.
Tijdsinstelling is in minuten.
Hoge temperatuur alarmgrens
Hier wordt de temperatuur ingesteld waarbij een alarm moet worden gegenereerd na
de tijdvertraging (A3 of A12). Instelling in °C.
De ingestelde waarde wordt bij nacht-verhoging met dezelfde instelling verhoogd
(r13). Verlaging van de alarmgrens vindt
bij negatieve instelling van r13 niet plaats.
Lage temperatuur alarmgrens
Hier wordt de temperatuur ingesteld waarbij een alarm moet worden gegenereerd na
de tijdvertraging (A3). Instelling in °C.
Hoog temperatuur alarmgrens 2 (Thermostaatband 2)
(dezelfde functie als thermostaat 1)
Laag temperatuur alarmgrens (Thermostaatband 2)
(dezelfde functie als thermostaat 1)
Hoog temperatuur alarmgrens voor S6 bij thermostaat 1A22HighLim1 S6
Laag temperatuur alarmgrens voor S6 bij thermostaat 1A23LowLim1 S6
Hoog temperatuur alarmgrens voor S6 bij thermostaat 2 (Thermostaatband 2)A24HighLim2 S6
Laag temperatuur alarmgrens voor S6 bij thermostaat 2 (Thermostaatband 2)A25LowLim2 S6
Tijdvertraging voor S6 alarm
Het alarm wordt geactiveerd als 1 van de alarmgrenzen A22, A23, A24 of A25 is overschreden. De tijdsinstelling is in minuten.
Alarmen zijn niet actief wanneer de instelling op de maximale waarde is ingesteld.
r17Melt period
r21Cutout2 temp
r59Adjust S6
r61Ther.S4% Ngt
r62Heat NZ
r63HeatStartDel
Night setbck
(start van nachtsignaal. 0=Dag,
1=Nacht)
Forced cool.
(Start van geforceerde koeling)
Forced close
(Geforceerde stop koeling)
Met datacommunicatie kan de prioriteit van de verschillende alarmen
gedefinieerd worden. De instelling
wordt uitgevoerd in het menu ‘Alarm
destinations’.
Een schakeling van de ingang resulteert in een alarm wanneer de tijdvertraging is
verstreken. Deze functie van DI1 wordt gedefinieerd in o02.
Vertraging voor DI2 alarm
Een schakeling van de ingang resulteert in een alarm wanneer de tijdvertraging is
verstreken. Deze functie van DI1 wordt gedefinieerd in o37
Temperatuursignaal voor alarmering (alarmsensor)
Hier moet de weging van de sensoren gedefinieerd worden die de alarmthermostaat
moet gebruiken. S3, S4 of een combinatie van beiden.
Met een instelling van 0% wordt S3 gebruikt en bij 100% wordt S4 gebruikt.
Opstartvertraging voor S6 alarm (lange vertraging)
Deze tijdvertraging wordt gebruikt na opstart, tijdens ontdooiing, direct na een ontdooiing en na een schoonmaakactie.
Er vindt overschakeling plaats naar de normale vertraging (A26) als de temperatuur
onder de ingestelde hoog temperatuur alarmgrens komt.
Tijdsinstelling is in minuten.
CompressorCompressor control
Het compressorrelais volgt de thermostaat. Als de thermostaat koeling vraagt wordt
het compressorrelais ingeschakeld.
Minimum AAN en UIT tijden
Om teveel compressorschakelingen te voorkomen kunnen minimum AAN en UIT
tijden worden ingesteld.
Deze tijden worden genegeerd als bijvoorbeeld een ontdooiing wordt gestart.
Minimale AAN-tijd in minutenc01Min. On time
Minimale UIT-tijd in minutenc02Min. Off time
Tijdvertraging voor tweede compressor
Deze instelling geeft aan hoeveel tijd moet verstrijken tussen het inschakelen van de
eerste compressor en het inschakelen van de tweede compressor.
De LED op de display geeft aan wanneer er koelvraag is.u58 comp7/LLSV
OntdooienDefrost control
De regelaar bevat een timerfunctie welke na iedere ontdooistart gereset wordt. De
timerfunctie zal een ontdooiing starten als/zodra de tijdinterval verstreken is.
De timerfunctie start zodra voeding wordt gezet op de regelaar, maar wordt de eerste
keer verschoven met de instelling in d05.
Bij spanningsval zal de waarde van de timer worden opgeslagen en op dat punt
verder gaan zodra de spanning op de regelaar terugkomt. Deze timerfunctie kan gebruikt worden als een eenvoudige manier om een ontdooiing te starten, maar zal ook
altijd als back-up werken als een erop volgende ontdooistarts niet wordt ontvangen.
De regelaar bevat ook een real time klok. Als deze klok en de vereiste ontdooitijden
worden ingesteld, kan de ontdooiing op vaste tijden worden uitgevoerd.
De ontdooiing kan ook worden gestart via de datacommunicatie, een digitale ingang
of handbediening. Alle startmethoden functioneren in de regelaar. De verschillende
functies moeten zo worden ingesteld zodat ontdooiingen niet vlak achter elkaar kunnen komen.
De ontdooiing kan op de volgende manieren worden uitgevoerd: elektrisch of heetgas.
De ontdooiing kan worden gestopt op basis van tijd of op basis van temperatuur.
Ontdooimethode
Hier wordt ingesteld hoe de ontdooiing moet worden uitgevoerd: elektrisch, heetgas,
of ‘Off’.
Tijdens een ontdooiing zal het ontdooirelais geschakeld zijn.
(Met brine ontdooiing zal de koelklep tijdens ontdooiing open blijven)
Ontdooistoptemperatuur
Als een ontdooisensor is gemonteerd zal het ontdooien worden gestopt bij de
ingestelde temperatuur. De ontdooisensor wordt gedefinieerd in parameter d10.
De temperatuurwaarde wordt hier ingesteld.
A27AI.Delay DI1
A28AI.Delay DI2
A36Alarm S4%
A52PullD del.S6
Reset alarm
Ctrl. Error (EKC error)
c05Step delay
Comp Relay
Uitlezing koelrelais, of handbediening
van dit relais.
Na iedere ontdooiing wordt de timer gestart en zal zodra deze tijd is verstreken een
ontdooiing starten.
Deze functie wordt gebruikt als een eenvoudige ontdooistart, maar kan ook worden
gebruikt als beveiliging voor het geval een ander ontdooisignaal niet ontvangen
wordt.
Als een ontdooistart via de datacommunicatie niet wordt ontvangen, wordt deze
tijdsinterval gebruikt als maximale tijd tussen ontdooiingen. Wanneer de ontdooiing
wordt uitgevoerd met de klokfunctie of datacommunicatie, moet de tijdsinterval op
een langere periode worden ingesteld dan de geplande ontdooiing, anders zal op
deze tijdsinterval een ontdooiing worden gestart die even later wordt gevolgd door
een geplande ontdooiing.
Bij spanningsval zal de tijdsinterval gehandhaafd blijven en verder tellen zodra de
spanning op de regelaar terug komt.
De tijdsinterval is niet actief wanneer deze op 0 wordt ingesteld.
Maximum ontdooitijd
Deze instelling dient als beveiliging voor het geval dat de ingestelde ontdooitemperatuur niet wordt bereikt.
Bij selectie ontdooistop op tijd dan is dit de tijdsduur van het ontdooien.
(De instelling is de ontdooiingstijd indien d10 is ingesteld op 0).
Tijdverschuiving van ontdooistarts gedurende de opstartfase
Deze functie is alleen van belang als ontdooistarts van de diverse koelobjecten niet
gelijktijdig mogen plaatsvinden en bovendien gekozen is voor ontdooiing middels
de interne intervalfunctie (d03).
Met deze functie wordt de tijdsinterval, met het ingestelde aantal minuten vertraagd.
Afdruiptijd
Hier kan de afdruiptijd worden ingesteld. In deze tijd druipt het water na een ontdooiing van de verdamper.
d03Def Interval
(0=off)
d04Max Def. time
d05Time Stagg.
d06DripOff time
Ventilatorstartvertraging na ontdooien
Instelling van de tijdvertraging voor het starten van de ventilator(en) na ontdooistop
en na afdruiptijd. (Tijdens deze vertraging zal het water aan de verdamper vastvriezen)
Ventilator starttemperatuur
De ventilatoren kunnen ook op de, hier in te stellen, temperatuur (S5) inschakelen.
Als de ingestelde temperatuur niet wordt bereikt binnen de tijd van d07 zal op tijd
worden geschakeld.
Ventilator(en) ingeschakeld tijdens ontdooien
Keuze ventilator(en) AAN of UIT gedurende ontdooien.
0: Uit (ventilatoren draaien tijdens ‘pump down’)
1: Aan (uit gedurende ‘Ventilatorvertraging’)
2: Aan gedurende ‘pump down’ en ontdooiing. Daarna uit.
3: Het draaien stop bij de ingestelde d41 temperatuur
Ontdooisensor
Keuze ontdooisensor S4 of S5.
0: Geen ontdooisensor. Ontdooistop gebaseerd op tijd.
1: S5
2: S4
3: Sx. Voor applicatie 1 tot en met 8 en 10 wordt de ontdooiing gestopt als sensoren
S5 en S6 de ingestelde temperatuur hebben bereikt. (Beide sensoren moeten
zich op de verdamper bevinden). Voor applicatie 9 wordt de ontdooiing individueel in beide secties gestopt met de S5 en S5B sensoren.
Pumpdownvertraging
Stel de tijd in waarin de verdamper wordt ‘afgepompt’ voor de ontdooiing.
Egalisatievertraging (alleen bij heetgas ontdooiing)
Tijdvertraging na een ontdooiing om de verdamperdruk te egaliseren via de bypassklep.
Ontdooien – op basis van koeltijd
Stel hier de maximale toegestane koeltijd zonder ontdooiing in. Zodra deze tijd
wordt overschreden, zal een ontdooiing worden gestart.
Met een instelling van 0 is deze functie niet actief.
Tijdvertraging voor stop van verwarmingselement in lekbak
Deze tijd loopt vanaf het moment dat de ontdooiing op tijd of temperatuur stopt en
het moment waarop het verwarmingselement in de lekbak moet stoppen.
Een adaptieve ontdooiing is een extra ontdooiing als toevoeging op de geplande
ontdooiingen (schema) of een opheffing van een geplande ontdooiing.
Hier wordt ingesteld wanneer een ontdooiing mag worden gestart als de behoefte er
is:
0: Nooit, AD uit
1: Nooit, , maar genereert een alarm bij ijsopbouw.
2: Niet uitvoeren gedurende de dag is toegestaan. Nachtontdooiingen worden altijd
uitgevoerd.
3: Niet uitvoeren gedurende dag en nacht is toegestaan.
4: Alle geplande ontdooiingen worden uitgevoerd + extra ontdooiingen indien
nodig.
(Reset: Tijdelijke instelling op 0 reset alle opgeslagen waarden en begin een nieuwe
berekening van de verdamperluchtstroom.).
Vertraging vóór opening van heetgasklep, zodat een PMLX-afsluiter zich kan sluiten.d23HotGasInjDel
Randverwarming tijdens ontdooiing
0 = uit. 1 = aan. 2 = pulserend
Max. duur van -d- in het display
Regelt de uitlezing van "-d-" na ontdooiing, dus "-d-" wordt weergegeven totdat de
temperatuur OK is, de ingestelde vertraging is verstreken, of een temperatuuralarm
zal optreden.
Ventilator stoptemperatuur tijdens ontdooiing
Wanneer de ontdooiingstemperatuur de ingestelde waarde bereikt, dan zullen de
ventilatoren stoppen. (Wanneer d09 is ingesteld op 3.)
Druk op de onderste toets om de ontdooiing temperatuur in de display uit te lezen.
(kan gewijzigd worden naar een andere functie in o92)
Houdt de onderste toets vier seconden ingedrukt om een extra ontdooiing uit te
voeren.
Op deze manier kan ook een actieve ontdooiing worden gestopt.
d21AD mode
d27Railh. at def.
d40Disp. d del.
d41Def fan stop
Defrost temp.
Def Start
Start handontdooiing
Hold After Def
Toont ON als de regelaar in werking is
met gecoördineerde ontdooistart.
Disable def.
Ontdooiing in uitvoering stoppen
Defrost State
Ontdooistatus
1 = pump down / ontdooiing
Koudemiddelinspuiting
Maximum referentiewaarde oververhittingn09Max SH
Minimum referentiewaarde oververhittingn10Min SH
MOP temperature
Als geen MOP functie gewenst is selecteer dan OFF
AKV ventiel - puls / pauzetijd in seconden
Deze waarde alleen te veranderen na overleg met Danfoss
Max. waarde voor de oververhittingsreferentie bij regelen met adaptieve vloeistofregeling
Min. waarde voor oververhittingsreferentie bij het regelen met adaptieve vloeistofregeling
VentilatorregelingFan control
Ventilator stop op temperatuur
Deze functie stopt de ventilatoren als de hier ingestelde temperatuur aan de ontdooisensor wordt bereikt. (Om extra opwarming van bijvoorbeeld een vriescel te
voorkomen).
Herstart vindt plaats bij 2K onder de instelling.
Deze functie is niet actief gedurende het ontdooiproces of opstart na ontdooien.
Bij instelling op +50°C is de functie inactief.
Pulseren ventilator
0: Niet pulseren (altijd aan)
1: Ventilator pulseren bij geen koelvraag
2: Ventilator pulseren bij geen koelvraag, maar alleen gedurende de nacht
Periode voor pulseren ventilator
Hier wordt de totale pulstijd ingesteld. De som van de AAN en UIT tijd
AAN tijd voor ventilator
Hier wordt het percentage (%) ingesteld dat de ventilator AAN is gedurende de
periodetijd (F06)
De LED op de display geeft wanneer een ontdooiing actief is.u59 Fan Relay
Intern ontdooiingsschema / Real time clock
(Wordt niet gebruikt als er een extern ontdooiingsschema wordt toegepast via datacommunicatie)
Per 24 uur kunnen zes individuele ontdooistarts worden gedefinieerd
Ontdooistart, instelling uurt01-t06
Ontdooistart, instelling minuten (t01 en t11 horen bij elkaar, etc.)
Wanneer t01 tot en met t16 op 0 worden ingesteld, zal de klok geen ontdooiingen
starten.
Real-time klok
Het is alleen nodig om de klok in te stellen wanneer er geen datacommunicatie
plaatsvindt.Als de stroom niet langer dan vier uur wordt onderbroken, blijft de klokfunctie bewaard.
Klok: instelling uurt07
Klok: instelling minutent08
Klok: instelling datumt45
Klok: instelling maandt46
Klok: instelling jaart47
Diverse functiesMiscellaneous
Vertraging uitgangen na spanningsval
Bij terugkeer van de voeding na spanningsval kunnen de uitgangen vertraagd ingeschakeld worden om overbelasting van het netwerk te voorkomen. Deze tijdvertraging is hier in te stellen.
Digitale ingang – DI1
De digitale ingang DI1 van de regelaar kan worden gebruikt voor één van de volgende functies:
Off: ingang wordt niet gebruikt
1) Statusuitlezing van een contactfunctie
2) Deurfunctie. Als de DI wordt verbroken, zal de regelaar de koeling en ventilatoren
stoppen en het licht inschakelen. Een ‘deuralarm’ zal gegenereerd worden als de
ingestelde tijdvertraging is verstreken (A04). De koeling zal na deze tijdsvertraging
hervatten. (o89)
3) Deuralarm. Onderbroken deurschakelaar wordt geregistreerd en deuralarm wordt
geactiveerd na vertragingstijd (A04)
4) Ontdooistart. D.m.v. een puls signaal kan een ontdooiing worden gestart. Als meer
regelaars op deze wijze gelijktijdig moeten starten is het belangrijk dat alle aansluitingen op dezelfde wijze worden aangesloten (DI naar DI en GND naar GND)
5) Regeling AAN/UIT. Regeling vindt plaats bij kortgesloten ingang en stopt bij geopende ingang.
6) Nachtschakeling. Bij kortgesloten ingang staat de regelaar in de nachtstand. Verschuiving met r13
7) Overschakeling naar thermostaatband 2. Thermostaat 2 (r21)
8) Alarmfunctie. Alarm wordt gegenereerd wanneer de ingang is kortgesloten.
9) Alarmfunctie. Alarm wordt actief wanneer de ingang is geopend. (Voor 8 en 9
wordt de tijdvertraging ingesteld in A27)
10) Schoonmaakfunctie. Deze functie wordt gestart door een puls signaal. (zie pagina
5)
11) Geforceerde koeling voor heetgas ontdooiing bij kortgesloten ingang.
12) Rolgordijnen. Wanneer de ingang wordt kortgesloten worden de rolgordijnen
geactiveerd.
13,14) niet gebruikt
15) Apparaat uitschakelen
20) Koelmiddel-lekalarm
21) Schakel naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de ingang is
kortgesloten
Als de regelaar in een datacommunicatienetwerk is opgenomen moet een adres
worden ingesteld en dit adres moet worden doorgegeven aan de master-gateway.
Het adres is in te stellen tussen 0 en 240, afhankelijk van de systeemunit en de gese-
lecteerde datacommunicatie. Als de systeemunit een gateway type AKA 245 is, moet
deze softwareversie 6.20 of hoger zijn.
Het adres wordt verzonden naar de gateway bij instelling op ON
BELANGRIJK: voordat o04 wordt geactiveerd, MOET o61 zijn ingesteld.
(Deze functie wordt niet gebruikt bij MODBUS communicatie)
Toegangscode 1 (toegang tot alle instellingen)
Als de menu-instellingen van de regelaar beschermd moeten worden met een toegangscode, kan hier een waarde tussen 0 en 100 ingesteld worden. Met een waarde
van 0 is de functie niet actief. (99 geeft altijd toegang)
t11-t16
Status van het ventilatorrelais of bedien het relais handmatig
o01DelayOfOutp.
o02DI 1 Config.
Definitie vind plaats met de hier links
getoonde waarden.
DI state
(Meting)
De status van de DI wordt hier aangegeven met ON of OFF.
Normaal worden Pt1000 sensoren met grote nauwkeurigheid gebruikt, maar er kunnen echter ook PTC 1000 sensoren worden toegepast
Alle aangesloten sensoren S3-S5 moeten van hetzelfde type zijn.
Lokale uitlezing van softwareversieo08SW version
Maximum “standby” tijd na gecoördineerde ontdooiing
Als een regelaar zijn ontdooiing heeft beëindigd zal deze op een signaal wachten
alvorens weer te gaan inspuiten. Als het signaal onverhoopt wegblijft zal de regelaar
zichzelf weer opstarten als deze standby tijd is verstreken.
Selecteer sensorsignaal voor het display
Via een % waarde kunt u de uitlezing op de display vastleggen; de temperatuur van
S3, die van S4 of een mix van beide.
Met de instelling 0% wordt alleen S3 getoond. Met de instelling 100% wordt alleen S4
getoond.
Range druktransmitter - minimum waarde
Range druktransmitter - maximum waarde
Koudemiddelinstelling
Voordat de regeling wordt gestart dient het juiste koudemiddel te worden ingesteld.
Er is keus uit de volgende koudemiddelen.
1=R12. 2=R22. 3=R134a. 4=R502. 5=R717. 6=R13. 7=R13b1. 8=R23. 9=R500.
10=R503. 11=R114. 12=R142b. 13=speciaal. 14=R32. 15=R227. 16=R401A. 17=R507.
18=R402A. 19=R404A. 20=R407C. 21=R407A. 22=R407B. 23=R410A. 24=R170.
25=R290. 26=R600. 27=R600a. 28=R744. 29=R1270. 30=R417A. 31=R422A.
32=R413A. 33=R422D. 34=R427A. 35=R438A. 36=XP10. 37=R407F. 38=R1234ze.
39=R1234yf. 40=R448A. 41=R449A. 42=R452A.
Let op: Verkeerde selectie kan tot compressorschade leiden.
Andere koudemiddelen: selecteer instelling 13, vervolgens moeten 3 waarden, Ref.
Fac a1, a2 en a3, worden ingesteld via AKM
Digitale ingang – DI2
De digitale ingang DI2 van de regelaar kan worden gebruikt voor één van de volgende
functies
Off: ingang wordt niet gebruikt
1) Statusuitlezing van een contactfunctie
2) Deurfunctie. Als de DI wordt verbroken, zal de regelaar de koeling en ventilatoren
stoppen. Een ‘deuralarm’ zal actief worden als de ingestelde tijdvertraging is verstreken (A04). De koeling zal na deze tijdsvertraging hervatten. (o89)
3) Deuralarm. Onderbroken deurschakelaar wordt geregistreerd en deuralarm wordt
geactiveerd na vertragingstijd (A04)
4) Ontdooistart. D.m.v. een puls signaal kan een ontdooiing worden gestart. Als meer
regelaars op deze wijze gelijktijdig moeten starten is het belangrijk dat alle aansluitingen op dezelfde wijze worden aangesloten (DI naar DI en GND naar GND)
5) Regeling AAN/UIT. Regeling vindt plaats bij kortgesloten ingang en stopt bij geopende ingang.
6) Nachtschakeling. Bij kortgesloten ingang staat de regelaar in de nachtstand. Verschuiving met r13.
7) Overschakeling naar thermostaatband 2. Thermostaat 2 (r21).
8) Alarmfunctie. Alarm wordt gegenereerd wanneer de ingang is kortgesloten.
9) Alarmfunctie. Alarm wordt actief wanneer de ingang is geopend.
10) Schoonmaakfunctie. Deze functie wordt gestart door een puls signaal. (zie pagina 5)
11) Geforceerde koeling voor heetgas ontdooiing bij kortgesloten ingang.
12) Rolgordijnen. Wanneer de ingang wordt kortgesloten worden de rolgordijnen
geactiveerd.
13) De ingang wordt gebruikt voor gecoördineerde ontdooiing samen met andere
regelaars van hetzelfde type.
14) niet gebruikt
15) Apparaat uitschakelen
20) Koelmiddel-lekalarm
21) Schakel naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de ingang is kortge-
sloten
Configuratie van lichtfunctie
(Als het nachtgordijn wordt geselecteerd, wordt dit gesynchroniseerd met
de lichtfunctie)
1) Relais schakelt met dag conditie
2) Relais wordt geregeld via datacommunicatie en 'Light remote' o39
3) Relais wordt geregeld door de deurschakeling gedefinieerd in o02, 037 of o84 waar
de instelling 2 is 3. Zodra de deur wordt geopend, zal het lichtrelais schakelen. Wanneer de deur weer gesloten wordt, zal het licht nog twee minuten aan blijven om
insluiting te voorkomen.
4) Als '2', maar als gedurende 15 minuten de communicatie wegvalt, zal het licht inschakelen en het rolgordijn openen.
Activering van lichtrelais
Het lichtrelais kan hier geactiveerd worden, maar alleen als o38 op 2 ingesteld is.
Randverwarming gedurende dagconditie
De AAN-tijd wordt ingesteld als percentage van de periodetijd
Randverwarming gedurende nachtconditie
De AAN-tijd wordt ingesteld als percentage van de periodetijd
De status van de functie kan hier worden gevolgd of de functie kan handmatig worden
gestart.
0 = Normale regeling (geen schoonmaak)
1 = koeling uit, ventilatoren aan. Alle andere uitgangen zijn uit.
2 = alle uitgangen uit.
Als de functie wordt geregeld door ene signaal op DI1, DI2 of DI3, kan de relevante
status hier worden uitgelezen.
Selectie van toepassing
De regelaar kan worden aangepast aan een aantal verschillende toepassingen. Hier
kan worden gedefinieerd welk van de 10 toepassingen is gewenst. Op pagina 12 is een
overzicht van deze toepassingen te zien.
Deze parameter kan alleen worden ingesteld wanneer de regeling is gestopt, bijv. r12 op 0.
Voorinstelling parameters (Quick set-up)
Het is mogelijk om snel een aantal parameters in te stellen. Het is afhankelijk van het
type toepassing, meubel of cel en of het koelobject op temperatuur of tijd moet worden ontdooid. Een overzicht is te vinden op pagina 27.
Deze parameter kan alleen worden ingesteld wanneer de regeling is gestopt, bijvoorbeeld
door r12 op 0 te zetten.
Toegangscode 2 (beperkte toegang)
Deze code geeft toegang tot het aanpassen van waarden, maar niet tot configuratieinstellingen. Als de menu-instellingen van de regelaar beschermd moeten worden met
een toegangscode, kan hier een waarde tussen 0 en 100 ingesteld worden. Met een
waarde van 0 is de functie niet actief. Als deze functie wordt gebruikt, moet toegangscode 1 (o05) ook worden gebruikt.
Opslaan als fabrieksinstelling
Met deze instelling worden de huidige instellingen van de regelaar opgeslagen als
‘nieuwe’ basisinstelling (de originele fabrieksinstellingen worden overschreven).
Digitale ingang – DI3 (hoog voltage ingang)
De digitale ingang DI3 van de regelaar kan worden gebruikt voor één van de volgende
functies
Off: ingang wordt niet gebruikt
1) Statusuitlezing van een 230 V signal
2) Deurfunctie. Als de DI = 0 V, zal de regelaar de koeling en ventilatoren stoppen. Een
‘deuralarm’ zal actief worden als de ingestelde tijdvertraging is verstreken (A04). De
koeling zal na deze tijdsvertraging hervatten. (o89)
3) Deuralarm. Onderbroken deurschakelaar wordt geregistreerd en deuralarm wordt
geactiveerd na vertragingstijd (A04)
4) Ontdooistart. D.m.v. een pulssignaal kan een ontdooiing worden gestart. Als meer
regelaars op deze wijze gelijktijdig moeten starten is het belangrijk dat alle aansluitingen op dezelfde wijze worden aangesloten (DI naar DI en GND naar GND)
5) Regeling AAN/UIT. Regeling vindt plaats bij kortgesloten ingang en stopt bij geopende ingang.
6) Nachtschakeling. Bij kortgesloten ingang staat de regelaar in de nachtstand. Verschuiving met r13.
7) Overschakeling naar thermostaatband 2. Thermostaat 2 (r21).
8) niet gebruikt
9) niet gebruikt
10) Schoonmaakfunctie. Deze functie wordt gestart door een pulssignaal. (zie pagina 5)
11) Geforceerde koeling voor heetgas ontdooiing bij 230 V ingang.
12) Rolgordijnen. Wanneer de ingang wordt kortgesloten worden de rolgordijnen
geactiveerd.
13) niet gebruikt
14) Stopt koeling door middel van functie 'Forced closing'
15) Apparaat uitschakelen (receiver 230V)
21) Schakel naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de ingang is kortge-
sloten
Regeling randverwarming
De randverwarming kan op de volgende manieren worden geregeld:
0: Functie wordt niet gebruikt
1: Pulsregeling met timerfunctie volgt dag/nachtregeling (o41 en o42)
2: Pulsregeling met dauwpuntfunctie. Deze functie vereist een signaal wordt ontvangen
over de dauwpuntwaarde. Het dauwpunt wordt gemeten met een dauwpuntsensor op
de System Manager en naar de regelaar verstuurd via de datacommunicatie.
Dauwpuntwaarde waarbij de randverwarming minimaal is
Deze functie is besproken eerder in deze handleiding.
Dauwpuntwaarde waarbij de randverwarming maximaal is
Deze functie is besproken eerder in deze handleiding.
Laagst toegestane effect randverwarming
Hier wordt het percentage (%) ingesteld van de randverwarming bij een minimale
dauwpuntwaarde.
Start koeling bij open deur
Als de deur op blijft staan, moet de koeling na een ingestelde tijd toch gestart worden.
Die tijd wordt hier ingesteld.
Ontdooien en werking van de ventilator bij 'Geforceerd sluiten'
o90Mode ForcedCl
Hier kan worden ingesteld of de ventilatoren moeten stoppen of blijven draaien als de
'Geforceerd sluiten' functie is geactiveerd.
0: De ventilatoren worden stopgezet en ontdooiing wordt toegestaan.
1: De ventilatoren draaien en ontdooiing wordt toegestaan.
2: De ventilatoren worden stopgezet en ontdooiing wordt niet toegestaan.
3: De ventilatoren draaien en ontdooiing wordt niet toegestaan.
Alternatief display
o92Displ menu 2
Bij het drukken op de onderste toets van de display wordt een uitlezing getoond. Standaard is dit de uitlezing van de ontdooistoptemperatuur.
Het is mogelijk om een andere waarde te tonen:
1: Ontdooistoptemperatuur (fabrieksinstelling)
2: S6 temperatuur
3: S5B temperatuur (Alleen applicatie 9)
4: S3B temperatuur (Alleen applicatie 10)
o98Light MS = Off
0: Licht gaat uit en rolgordijn is open als hoofdschakelaar uitgeschakeld wordt
1: Licht en rolgordijn zijn onafhankelijk van hoofdschakelaar
Configuratie van alarmrelais
P41Al.Rel. Conf.
Het alarmrelais kan worden geactiveerd bij ontvangst van een alarm uit de volgende
groepen:
1 – Hoog temperatuur alarmen
2 – Laag temperatuur alarmen
4 – Sensorfout
8 – Digitale ingang geconfigureerd voor alarm
16 – Ontdooialarmen
32 – Overig
64 – Inspuitalarmen
De groepen die het alarmrelais moeten activeren moeten worden ingesteld met een
numerieke waarde die de som is van de verschillende groepen.
(Bijv. een waarde van 5 zal het alarmrelais activeren bij hoog temperatuur alarmen en
sensorfouten en 0 zal de relaisfunctie sluiten).
Case shut down
ServiceService
Temperatuur van de S5 sensoru09S5 temp.
Status DI1 ingang. ON/1=geslotenu10DI1 status
Duur van de huidige ontdooiing of van de laatst uitgevoerde.u11Defrost time
Temperatuur van de S3 (Sin) sensor (gekalibreerde waarde)u12S3 air temp
Status van dag / nacht (nachtwerking: on / off)u13Night Cond.
Temperatuur van de S4 (S
) sensor (gekalibreerde waarde) u16S4 air temp
out
Temperatuur overeenkomstig die waarmee de thermostaatfunctie regeltu17Ther. air
Duur van de huidige koelactie of van de laatst uitgevoerdeu18Ther runtime
Temperatuur van de S2 sensoru20S2 temp.
Oververhittingu21Superheat
Referentie oververhittingu22SH ref.
Actuele openingsgraad AKV ventielu23AKV OD %
Verdamperdruk in baru25Evap.press Pe
Verdampingstemperatuuru26Evap.temp Te
Temperatuur van de S6 sensoru36S6 temp
Status DI2 ingang. ON/1=geslotenu37DI2 status
Luchttemperatuur. Gewogen S3/S4u56Display air
Uitlezing van (gewogen) temperatuur voor alarmeringu57Alarm air
* Status koelrelais (compressor 1)u58Comp1/LLSV
* Status ventilatorrelaisu59Fan relay
* Status ontdooirelaisu60Def. relay
* Status randverwarmingsrelaisu61Railh. relay
* Status alarmrelaisu62Alarm relay
* Status lichtrelaisu63Light relay
* Status zuigkleprelaisu64SuctionValve
* Status compressorrelais 2u67Comp2 relay
Uitlezing welke thermostaat wordt gebruikt voor regeling: 1 = thermostaat 1, 2 =
u82Blinds relay
u83Def. relay B
u84Heat relay
u85Rail DutyC %
u86Ther. band
thermostaat 2
Status DI3 ingang. (on/1 = 230 V)
Uitlezing van actuele inschakelwaarde voor thermostaat
Uitlezing van actuele uitschakelwaarde voor thermostaat
Status 'Adaptieve ontdooiing' functie
u87DI3 status
u90Cutin temp.
u91Cutout temp.
U01AD state
0: Uit Functie niet geactiveerd en wordt gereset
1: Sensoren S3 en S4 zitten verkeerd om.
2: Tuning wordt uitgevoerd
3: OK
4: Minimale ijsopbouw
5: Gemiddelde ijsopbouw
6: Veel ijsopbouw
Aantal uitgevoerde ontdooiingen sinds eerste opstart of sinds reset van de functie.
Aantal overgeslagen ontdooiingen sinds eerste opstart of sinds reset van de functie.
U10Acc.defrost
U11Acc.def.skip
*) Niet alles wordt getoond. Alleen de functie behorende bij de geselecteerde toepassing zijn te zien.
Status werking regelaar(Measurement)
Er kunnen zich regelsituaties voordoen waarbij de regelaar staat te wachten voor de
volgende stap in de regeling. Om deze “waarom gebeurt er niets?” situaties zichtbaar
EKC State:
(Zichtbaar in alle menu’s
te maken volstaat het om de bovenste druktoets kort (1sec) in te drukken. Hierdoor
wordt de status weergegeven in het display.
De individuele statuscodes hebben de volgende betekenis:
RegelenS00
Wacht op einde gecoördineerde ontdooiingS11
Compressor draait door op basis van de min. AAN tijdS22
Compressor blijft gestopt op basis van de min. UIT tijdS33
De regeling wacht op basis van de afdruiptijdS44
Koeling is gestopt door een intern of extern signaal (r12 of DI)S1010
Koeling is gestopt door de thermostaatS1111
Ontdooiproces: ontdooiing is gaandeS1414
Ontdooiproces: ventilatorstart wacht op verstrijken startvertragingS1515
Koeling is gestopt door open ON ingang S1616
Deur is open. DI ingang is openS1717
Smeltfunctie is gaande. Koeling is gestoptS1818
Modulerende temperatuurregeling actiefS1919
Noodkoeling actief door sensorfoutS2020
Regelproblemen inspuitfunctieS2121
Opstartfase 2. Verdamper wordt gevuld met koudemiddelS2222
Adaptieve regeling koudemiddelinspuitingS2323
Opstartfase 1. Betrouwbaarheid sensors wordt gecontroleerdS2424
Handmatige bediening van de uitgangen actiefS2525
Geen koudemiddel geselecteerdS2626
Schoonmaakactie actiefS2929
Geforceerde koelingS3030
Vertraging van uitgangen tijdens opstartS3232
Verwarmingsfunctie r36 is actiefS3333
Apparaat uitschakelenS4545
Bedrijf met adaptieve vloeistofregeling S4848
Andere uitlezingen:
Ontdooitemperatuur kan niet worden uitgelezen. Ontdooiing wordt gestopt op tijd.non
Ontdooiing is gaande/ Opstart na ontdooiing waar de temperatuur nog steeds boven
-d-
de thermostaatband is.
Toegangscode vereist. Vul toegangscode in.PS
Regeling is gestopt via de hoofdschakelaarOFF
*) Noodkoeling zal plaatsvinden wanneer het signaal van een gedefinieerde S3 of S4 voeler wegvalt of signaal vanuit de druktransmitter ligt buiten het
signaalbereik. De regeling zal verder gaan met de geregistreerde gemiddelde inschakelduur. Hier zijn twee waarden voor - 1 voor de nachtregeling en
1 voor de dagregeling.
In geval van een foutmelding zullen de LED’s op de display knipperen en de alarmuitgang worden geactiveerd. Bij drukken op de
bovenste toets volgt in het display de foutmelding.
Er zijn twee soorten meldingen - een melding ontstaan tijdens het dagelijks gebruik, of er is een defect in de installatie.
A-meldingen worden niet zichtbaar voordat de vertraging verstreken is.
E-meldingen zullen direct zichtbaar worden.
(Een A-melding wordt niet zichtbaar zo lang een E-melding actief is).
De volgende meldingen kunnen verschijnen:
Code / Alarmtekst via
datacommunicatie
A1/--- High t.alarm
A2/--- Low t. alarm
A4/--- Door alarm
A5/--- Max hold time
A10/--- Inject prob.
A11/--- No Rfg. sel.
A13/--- High temp S6Temperatuur alarm. Hoge S61
A14/--- Low temp S6Temperatuur alarm. Lage S62
A15/--- DI1 alarmDI1 alarm8
A16/--- DI2 alarmDI2 alarm8
A45/--- Standby mode
A59/--- Case clean
AA2/ ---Refrig LeakEen koelmiddellekdetectiesignaal wordt ontvangen8
AA3/--- CO2 alarmEen koelmiddellekdetectiesignaal wordt ontvangen en het geselecteerde koelmiddel
--- AD faultFout in 'Adaptieve Ontdooiing' functie16
--- AD IcedVerdamper ingevroren. Luchtstroom gereduceerd16
--- AD not defr.Ontdooiing van verdamper niet bevredigend16
--- AD flashgasFlash gas voor het ventiel16
E1/--- Ctrl. error
E6/--- RTC error
E20/--- Pe error
E24/--- S2 error
E25/--- S3 error
E26/--- S4 error
E27/--- S5 error
E28/--- S6 error
E34/--- S3 error B
E37/--- S5 error B
---/--- Max Def.TimeOntdooiing gestopt op basis van tijd in plaats van, zoals gewenst, op temperatuur16
Datacommunicatie
De prioriteit van individuele instellingen kan worden gedefinieerd door middel van een instelling. Deze instellingen zijn te vinden in het menu 'Alarmbestemmingen'.
Instelling in System
Manager
Hoog1XXXX
Medium2XXX
Laag3XXX
Alleen reg.X
Uit
OmschrijvingAlarmrelais groepen (P41)
Alarm te hoge temperatuur
Alarm te lage temperatuur
Deuralarm
De “o16” functie is geactiveerd gedurende een gecoördineerde ontdooiing
Inspuitprobleem
Geen koudemiddel geselecteerd
Koeling gestopt door ‘Hoofdschakelaar’ (Main Switch)
De waarden worden getoond met drie karakters. De temperatuur
kan in °C of °F worden weergegeven.
LED’s op voorpaneel
De LED’s op het voorpaneel van de regelaar zullen oplichten als
het bijbehorende relais is geactiveerd.
= Koeling
= Ontdooiing
= Ventilator
In alarmsituaties zullen alle LED’s knipperen. De alarmmelding kan
getoond en opgeheven worden door de bovenste druktoets kort
in te drukken.
De bedieningstoetsen
Wanneer een instelling gewijzigd moet worden, zullen de bovenste en onderste toetsen een hogere of lagere waarde geven.
Voordat een waarde veranderd kan worden moet eerst het menu
geopend worden door de bovenste toets een aantal seconden
ingedrukt te houden. Zoek nu de te wijzigen parameter en druk
de middelste toets in om de huidige waarde te zien. Wanneer de
waarde is gewijzigd kan deze worden opgeslagen door nogmaals
de middelste toets in te drukken.
Voorbeelden
Een goed begin
Door de volgende procedure te volgen kan de regelaar snel worden opgestart:
1 Open parameter r12 en stop de regeling (in een nieuwe regelaar
zal r12 al op 0 staan)
2 Selecteer de toepassing gebaseerd op de tekeningen op pagina
12 en 13
3 Open parameter o61 en stel de toepassing in
4 Selecteer de voorinstelling van de regelaar aan de hand van de
tabel op pagina 27.
5 Open parameter o62 en stel de voorinstelling in. De geselecteer-
de instelling zal nu naar het menu worden verzonden
6 Koudemiddel worden ingesteld in o30.
7 Open parameter r12 en start de regeling
8 Doorloop de fabrieksinstellingen en maak indien nodig wijzigin-
gen. De waarden in de grijze velden zijn afhankelijk van andere
ingevoerde instellingen.
9 Voor netwerk. Stel het adres in in o03
10 Zenden adres naar systeemunit (Service Pin)
- MODBUS: activeer scanfunctie in systeemunit
- Indien een andere datacommunicatiemodule wordt gebruikt
in de regelaar:
- LON RS485: activeer de Service Pin in o04
Wijzigen instelling
1. Houdt de bovenste toets ingedrukt tot parameter r01 zichtbaar
is.
2. Zoek de te wijzigen parameter met de bovenste of onderste
toets.
3. Druk op de middelste toets om de instelling uit te lezen
4. Verander de waarde met de bovenste of onderste toets.
5. Druk op de middelste toets om de nieuwe waarde op te slaan.
LET OP: Voor applicaties 9 en 10 wordt de weging voor de S3 en S4 sensoren niet gebruikt voor de thermostaat, alarmthermostaat en displayuitlezing,
aangezien het gebruik van de sensoren vooraf gedefinieerd wordt.
100%=S4 (S
Geselecteerde thermostaattemp. te zien in u17
Tijd tussen smeltperiodes
Tijdsduur van een smeltperiode
Temperatuurinstelling voor thermostaatband 2. Differentie
is r01
Correctie signaal sensor S6
Definitie van thermostaatsensor, eventueel weging, gedu-
Neutrale zone tussen koelen en verwarmen
Tijdvertraging voor overschakelen van koelen naar
r6310 min.240 min.0
verwarmen.
Alarms
Vertraging temperatuuralarm
Vertraging deuralarm
Vertraging temperatuuralarm na ontdooiing
Hoge temperatuur alarmgrens thermostaat 1
Lage temperatuur alarmgrens thermostaat 1
Hoge temperatuur alarmgrens thermostaat 2
Lage temperatuur alarmgrens thermostaat 2
Hoge temperatuur alarmgrens S6 sensor at thermostaat 1
Lage temperatuur alarmgrens S6 sensor at thermostaat 1
Hoge temperatuur alarmgrens S6 sensor at thermostaat 2
Lage temperatuur alarmgrens S6 sensor at thermostaat 2
Tijdvertraging voor S6 alarm
Met een instelling van 240 is het alarm niet actief
Vertraging voor DI 1 alarm
Vertraging voor DI 2 alarm
Definitie alarmsensor. S4% (100%=S4, 0%=S3)
Opstartvertraging voor S6 alarmA52111111110 min.240 min.90
Compressor
Minimum AAN-tijd
Minimum UIT-tijd
Tijdvertraging voor compressor 2
Ontdooien
Ontdooimethode (Off/EL/GAS)
Ontdooistoptemperatuur
Interval tussen ontdooistarts
Maximum ontdooitijd
Tijdverschuiving ontdooistart
Afdruiptijd
Ventilatorvertraging
Ventilator starttemperatuur
Ventilator tijdens ontdooien
0: Uit
1: Aan
2: Aan tijdens pump down en ontdooiing
3: Draait, maar stopt bij de temperatuur die is ingesteld in
d41
Ontdooisensor (0=tijd, 1=S5, 2=S4, 3=Sx (Applicatie 1-8
en 10: sensor S5 en S6.
Applicatie 9: S5 en S5B)
Pumpdownvertraging
Egalisatievertraging (alleen voor heetgasontdooiing)
Ontdooien op maximale koeltijd
d2010 min.240 min.30
uitschakelen van verwarmingselement in lekbak.
Adaptieve ontdooiing:
d211 111111111040
0=geen actief, 1=alleen bewaking, 2= annulering
toegestaan dag, 3= annulering toegestaan dag en
nacht, 4=eigen beoordeling + alle geplande
Vertraging vóór opening van heetgasklepd2310 min60 min0
Randverwarming tijdens ontdooiing
0 = uit. 1 = aan. 2 = pulserend
Max. duur van -d- in het display
Temperatuurlimiet voor ventilatorstop tijdens ontdooiing
wanneer d09 is ingesteld op 3
Koudemiddelinspuiting
Maximum referentiewaarde inspuiting
Minimum referentiewaarde inspuiting
MOP temperatuur. UIT als MOP temp.= 15.0 °Cn111111111111-50°C15°C15
Puls/pauzetijd voor AKV klep
Alleen wijzigen i.o.m. Danfoss
Max. begrenzing voor de oververhittingsreferentie bij
regelen met adaptieve vloeistofregeling
Min. begrenzing voor de oververhittingsreferentie bij
regelen met adaptieve vloeistofregeling
Ventilator
Ventilatorstoptemperatuur (S5)
Pulseren ventilatoren: 0=niet pulseren,
d27111 1111022
d4011111 111 115 min.240 min.30 min.
d4111111 111 11-20°C20°C0
n091 1111111112°C20°C12
n101 1111111112°C20°C3
n131 1111111113 sec6 sec6
P861111 11 11111°C20°C3
P871111 11 11110°C20°C1
F041111111111-50°C50°C50
F051111111111020
1=bij thermostaatuitschakeling, 2=bij
thermostaatuitschakeling gedurende de nacht
Periode voor pulseren vent. (aantijd + uittijd)F061 1111111111 min.30 min.5
AAN tijd voor ventilator in %F0711111111110 %100 %100
Real time klok
Zes starttijden voor ontdooien
Instelling uren
0=OFF
Zes starttijden voor ontdooien
Instelling minuten
0=OFF
Klok – instelling uren
Klok – instelling minuten
Klok – instelling datum
Klok – instelling maand
Klok – instelling jaar
Diversen
Vertraging uitgangen na spanningsval
Ingangssignaal DI1. Functies:
0=niet gebruikt. 1=status DI1. 2=deurfunctie met deur open
alarm. 3=deuralarm. 4=ontdooistart (puls).
5=externe start/stop. 6=nachtfunctie. 7=Overschakeling
naar thermostaatband 2 (activering van r21. 8=alarmfunctie
als gesloten. 9=alarmfunctie als open. 10=schoonmaakfunctie (puls). 11=geforceerde koeling bij heetgas ontdooiing,
t01 -
11111111110 uur23 uur0
t06
t11 -
11111111110 min.59 min.0
t16
t0711111111110 uur23 uur0
t0811111111110 min.59 min.0
t4511111111111 day31 day1
t4611111111111 mon.12 mon.1
t4711111111110 year99 year0
o011 1111111110 sec600 sec5
o021 1111111110210
12=rolgordijn. 15=Apparaat uitschakelen. 20=Koelmiddellekalarm. 21= Schakel naar werking met adaptieve
vloeistofregeling wanneer de ingang is kortgesloten
Ingangssignaal DI2. Functies:
0=niet gebruikt. 1=status DI2. 2=deurfunctie met deur open
alarm. 3=deuralarm. 4=ontdooistart (puls).
5=externe start/stop. 6=nachtfunctie. 7=Overschakeling
naar thermostaatband 2 (activering van r21). 8=alarmfunctie
als gesloten. 9=alarmfunctie als open. 10=schoonmaakfunctie (puls). 11=geforceerde koeling bij heetgas ontdooiing.
12=Rol-gordijn. 13=gecoördineerde ontdooiing. 15=Apparaat uitschakelen. 20=Koelmiddel-lekalarm. 21= Schakel
o371 1111111110210
naar werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer
de ingang is kortgesloten
Configuratie van lichtfunctie: 1=Licht volgt dag/nacht
functie, 2=Lichtregeling via datacommunicatie via 'o39',
3=Lichtregeling via DI ingang,
4=Als '2', maar licht gaat aan en rolgordijnen gaan open als
netwerk langer dan 15 minuten wegvalt.
Activering van lichtrelais (alleen als o38=2) On=lichto39111111110/Off1/On0/Off
AAN-tijd randverwarming gedurende dagconditie
AAN-tijd randverwarming gedurende nachtconditie
Periodetijd randverwarming (AAN+UIT tijd)
Schoonmaakfunctie. 0=geen schoonmaak. 1=alleen ventilatoren draaien. 2=alle uitgangen uit
Selecteer toepassing (elek. schema). Zie pagina 12/13
Voorinstelling parameters. Zie volgende pagina 27
Toegangscode 2 (gedeeltelijke toegang)
Huidige instelling opslaan als fabrieksinstelling
Ingangssignaal DI3. Functies:
0=niet gebruikt. 1=status DI2. 2=deurfunctie met deur open
alarm. 3=deuralarm. 4=ontdooistart (puls).
5=externe start/stop. 6=nachtfunctie. 7=Overschakeling
naar thermostaatband 2 (activering van r21). 8=niet
gebruikt. 9=niet gebruikt.10=schoonmaakfunctie (puls).
11=geforceerde koeling bij heetgas ontdooiing. 12= Rolgordijn 13=niet gebruikt..14=Koeling gestopt (geforceerd
sluiten). 15=Apparaat uitschakelen. 21= Schakel naar
werking met adaptieve vloeistofregeling wanneer de
ingang is kortgesloten
Randverwarming
o851111111020
0=niet gebruikt, 1=pulsregeling met timerfunctie (o41
en o42), 2=pulsregeling met dauwpuntfunctie
Dauwpuntwaarde waar randverw. minimaal iso861111111-10°C50°C8
Dauwpuntwaarde waar randverw. 100% aan is.o871111111-9°C50°C17
Laagst toegestane effect randverwarming in %o88 11111110 %100 %30
Tijdvertraging voor 'Open deur' voor start koelingo891 1111111110 min.240 min.30
Ventilatoren bij 'geforceerd sluiten':
0 = Stopgezet (ontdooiing toegestaan)
1 = In bedrijf (ontdooiing toegestaan)
2 = Stopgezet (ontdooiing niet toegestaan)
3 = In bedrijf (ontdooiing niet toegestaan)
o981 111111111010
0: Licht UIT en rolgordijnen OPEN wanneer de
hoofdschakelaar uitgeschakeld is
1: Licht en rolgordijnen onafhankelijk van
hoofdschakelaar
Configuratie van alarmrelais
P4111 1110127111
Het alarmrelais kan worden geactiveerd bij ontvangst
van een alarm uit de volgende groepen:
1 – Hoog temperatuur alarmen
2 – Laag temperatuur alarmen
4 – Sensorfout
8 – Digitale ingang geconfigureerd voor alarm
16 – Ontdooialarmen
32 – Overig
64 – Inspuitalarmen
De groepen die het alarmrelais moeten activeren
moeten worden ingesteld met een numerieke waarde
die de som is van de verschillende groepen.
(Bijv. een waarde van 5 zal het alarmrelais activeren bij
hoog temperatuur alarmen en sensorfouten, en 0 zal
de relaisfunctie sluiten).
Ontdooisensor S5u09
Status DI1 ingang. ON/1=geslotenu10
Ontdooitijdu11
Luchttemperatuur S3u12
Status dag/nacht. 1=geslotenu13
Luchttemperatuur S4u16
Thermostaat regeltemperatuuru17
Tijdsduur koelactieu18
Temperatuur uittrede verdamper S2u20
Oververhitting
Referentie oververhitting
AKV openingsgraad
Verdampingsdruk
Verdampingstemperatuur
Temperatuur S6 sensor
(producttemperatuur)
Status DI2 ingang. ON/1=geslotenu37
Luchttemperatuur. Gewogen S3 + S4u56
Temperatuur voor alarmthermostaatu57
Status koelrelais** u58
Status ventilatorrelais** u59
Status ontdooirelais** u60
Status randverwarminsrelais** u61
Status alarmrelais** u62
Status lichtrelais** u63
Status zuigkleprelais** u64
Status compressorrelais 2** u67
Temperatuur S5B sensoru75
Temperatuur S3B sensoru76
Status relais heetgasklep/omloopklep** u80
Status relais verwarmingselement lekbak** u81
Status relais rolgordijnen** u82
Status ontdooirelais B** u83
Status relais verwarming** u84
Uitlezing actuele effect randverwarmingu85
1: Thermostaat 1, 2: Thermostaat 2u86
Status hoog voltage ingang DI3u87
Uitlezing actuele inschakelwaarde thermostaatu90
Uitlezing actuele uit schakelwaarde thermostaatu91
Uitlezing status adaptieve ontdooiing
0: Uit. Functie niet geactiveerd en wordt gereset
2: Tuning wordt uitgevoerd
3: Normaal
4: Minimale ijsbouw
5: Gemiddelde ijsopbouw
6: Veel ijsopbouw
Aantal uitgevoerde ontdooiingen sinds eerste opstart
U101111111111
of sinds reset van de functie.
Aantal overgeslagen ontdooiingen sinds eerste opstart
U111111111111
of sinds reset van de functie.
*) Kan alleen worden ingesteld als regeling is gestopt (r12=0)
**) Kan handmatig worden bediend als r12=-1
***)Met toegangscode 2 zal de toegang tot deze instellingen geperkt zijn.
Fabrieksinstelling
Als u naar de fabrieksinstellingen terug wilt, handel als volgt:
- Schakel de voeding van de regelaar uit
- Houdt de bovenste en onderste knoppen ingedrukt en schakel tegelijkertijd de voeding weer in
Digitale ingang
De gedefinieerde functie is actief wanneer de ingang wordt
kortgesloten/geopend. De functie wordt gedefinieerd in o02.
DI2
Digitale ingang
De gedefinieerde functie is actief wanneer de ingang wordt
kortgesloten/geopend. De functie wordt gedefinieerd in o37.
Drukopnemer
AKS 32R
Aansluiten op klemmen 30, 31 en 32
(Gebruikt kabel 060G1034: Zwart = 30, Blauw = 31, Bruin = 32)
Het signaal van een drukopnemer kan worden ontvangen
door in totaal 10 regelaars, maar alleen als er geen significant
drukverschil tussen de verdampers is. Zie de tekening op
pagina 34.
S2, S6
Pt 1000 Ohm sensor
S6 / S5B /S3B, productsensor, ontdooisensor B of luchtsensor B
De configuratie bepaald welke.
S3, S4, S5
Pt 1000 Ohm sensor of PTC1000 Ohm sensor. Moeten allemaal
van hetzelfde type zijn.
S3, luchtsensor, wordt geplaatst in de 'warme' aanzuiglucht van de
verdamper
S4, luchtsensor, wordt geplaatst in de 'koude' uitblaaslucht van de
verdamper
(er kan geconfigureerd worden welke sensor wordt gebruikt)
S5, ontdooisensor, wordt geplaatst in het verdamperblok
EKA Display
Als er behoefte is aan een externe display voor uitlezing/
bediening, kan een EKA 163 of EKA 164 display worden
aangesloten.
RS 485 (klem 51, 52, 53)
Voor datacommunicatie, maar alleen als een module voor
datacommunicatie is geplaatst in de regelaar. De module kan zijn:
LON RS 485, DANBUSS of MODBUS.
Klem 51 = afscherming
Klem 52 = A (A+)
Klem 53 = B (B-)
(Voor LON RS485 en een gateway type AKA245 moet de gateway
versie 6.20 of hoger zijn)
RJ45
Voor datacommunicatie, maar alleen als een TCP/IP module in de
regelaar is geplaatst. (OEM specifiek)
MODBUS
Voor datacommunicatie
Klem 56 = afscherming
Klem 57 = A+
Klem 58 = B(De klemmen kunnen ook worden gebruikt voor een externe
display type EKA 163A of EKA164A, maar de klemmen kunnen
dan niet meer voor datacommunicatie worden gebruikt. De
datacommunicatie moet dan op een andere manier worden
uitgevoerd).
Er is een verbinding tussen klemmen 7 en 8 in alarmsituaties
en bij een spanningsval.
Randverwarming en verwarmingselement lekbak
Er is een verbinding tussen klemmen 7 en 9 tijdens de
verwarming
Rolgordijnen
Er is een verbinding tussen klemmen 7 en 9 wanneer de
rolgordijnen open zijn
Zuigklep
Er is een verbinding tussen klemmen 7 en 9 wanneer de klep
open is
DO3
Koeling, Randverwarming, Verwarming, Ontdooiing 2
Er is een verbinding tussen klemmen 10 en 11 wanneer de
functie actief is
Verwarmingselement lekbak
Er is een verbinding tussen klemmen 10 en 11 tijdens de
verwarming
DO4
Ontdooiing
Er is een verbinding tussen klemmen 12 en 14 tijdens de
ontdooiing
Heetgas/omloopklep
Er is een verbinding tussen klemmen 13 en 14 tijdens normaal
bedrijf
Er is een verbinding tussen klemmen 12 en 14 wanneer de
heetgasklep open is
DO5
Ventilator
Er is een verbinding tussen klemmen 15 en 16 wanneer de
ventilator draait
DO6
Licht
Er is een verbinding tussen klemmen 17 en 18 wanneer het
licht aan is
Randverwarming, compressor 2
Er is een verbinding tussen klemmen 17 en 19 wanneer de
functie actief is
DI3
Digitale ingang
Het signaal moet 230 V a.c. zijn.
De functie wordt gedefinieerd in o84.
Datacommunicatie
Als datacommunicatie gebruikt wordt, is het van belang dat bekabeling hiervan juist wordt uitgevoerd.
Zie document RC8AC
Elektromagnetische storing
Kabels voor sensoren, DI ingangen en datacommunicatie moeten
apart gehouden worden van andere elektrische kabels;
- Gebruik aparte kabelgoten (afscheiding)
- Houdt een afstand van tenminste 10 cm
- Lange kabels voor DI ingangen moeten worden vermeden
Aandachtspunten bij installatie
Beschadiging, onjuiste montage of condities ter plaatse, kunnen
defecten veroorzaken in het regelsysteem en uiteindelijk leiden
tot beschadiging van de installatie.
Iedere mogelijke beveiliging is in onze producten ingebouwd om
dit te voorkomen, maar bijvoorbeeld door verkeerde installatie
kunnen alsnog problemen ontstaan. Elektronische regelingen zijn
geen vervanging voor goed installatiewerk.
Danfoss aanvaardt geen aansprakelijkheid voor producten of installatiecomponenten, die beschadigd zijn door bovengenoemde
defecten. Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om
de installatie grondig te controleren om alle nodige veiligheden in
te passen.
Vooral het ‘geforceerd sluiten’ signaal naar de regelaars in geval
dat de compressoren stoppen en de montage van ‘slokkenvangers’ in de zuigleiding verdienen extra aandacht.
Uw lokale Danfoss agent is altijd bereid om advies te geven.
De volgende regelaars kunnen op deze
manier worden aangesloten:
EKC 204A, AK-CC 210, AK-CC 250,
AK-CC 450, AK-CC 550_,
Koeling wordt hervat wanneer alle regelaars
hun ontdooiing hebben beëindigd.
De instelling van gecoördineerde
ontdooiing via de datacommunicatie
wordt gedaan in de gateway/System
Manager.
De koeling wordt hervat wanneer alle
regelaars de ontdooiing hebben gestopt.
Specificaties
Voeding 230 V a.c. +10/-15 %. 5 VA, 50/60 Hz
Sensoren S2, S6 Pt 1000
Sensoren S3,
S4, S5
Nauwkeurigheid
Meting van Po
DisplayLED, 3 karakters
Externe displayEKA 163B en 164B. (of EKA 163A of EKA 164A)
Digitale
ingangen
DI1, DI2
Digitale
ingang DI3
VoedingskabelMax. 1,5mm2 meer aderig
Solid state
uitgang
Relais*
Pt 1000 of
PTC 1000
(Moeten alle 3 van hetzelfde type zijn)
Meetbereik-60 tot +120°C
Regelaar
Pt 1000 sensor
Drukopnemer
Signaal van contactfuncties
Eisen aan contacten: goud gecoat
Maximale kabellengte 15 m.
Gebruik hulprelais bij langere kabels
230 V a.c.
DO1
(voor AKV spoel)
DO3, DO44 (3) A
±1 K onder -35°C
±0,5 K tussen -35 tot +25°C
±1 K boven +25°C
±0.3 K bij 0°C
±0.005 K per grad
AKS 32R
Max. 240 V a.c. , Min. 28 V a.c.
Max. 0.5 A
Lek < 1 mA
Max. 1 AKV (2 stuks wanneer EEC-
-spoelen worden gebruikt)
CE
(250 V a.c.)
AKV info !!
DO2, DO5, DO64 (3) A
0 tot +55°C, tijdens bedrijf
Omgeving
Behuizing IP 20
MontageDIN-rail of muur
Gewicht0.4 Kg
Data
communication
-40 tot +70°C, tijdens transport
20 - 80% Rh, geen condensvorming
Geen schokken of trillingen
Standaard MODBUS
LON RS485
Uitbreidingsopties
TCP/IP
MODBUS
DANBUSS
De regelaar kan niet worden aangesloten op een m2
unit.
Back-up klok4 uur
Keurmerken
* DO3 en DO4 zijn max. 16 A relais. DO2, DO5 en DO6 zijn max. 8 A relais.
Maximale belasting mag niet overschreden worden.
EU Low Voltage Directive en EMC eisen in
overeenstemming met CE-markering
LVD-getest volgens EN 60730-1 en EN 60730-2-9, A1,
A2
EMC-getest volgens EN 61000-6-2 en EN 61000-6-3
230 V a.c. spoel
AKS 32R info
Het signaal van één druktransmitter kan met maximaal
tien regelaars worden ontvangen.
Er mag geen sprake zijn van een aanzienlijke
drukval tussen de positie van de druktransmitter
in de zuigleiding en de S2-temperatuursensor in
de afzonderlijke verdampers.
Danfoss can accept no responsibility for possible errors in catalogues, brochures and other printed material. Danfoss reserves the right to alter its products without notice. This also applies to products
already on order provided that such alternations can be made without subsequential changes being necessary in specifications already agreed.
All trademarks in this material are property of the respecitve companies. Danfoss and Danfoss logotype are trademarks of Danfoss A/S. All rights reserved.