Complete regeling voor koelapparaten, voor SemiPluginkoelapparaten.
- Waar condensatiewarmte wordt verwijderd met behulp
van brine
- Brandbare koelmiddelen worden ondersteund
- De totale hoeveelheid koelmiddel kan over meerdere
circuits worden verdeeld
- Compressor met variabele snelheidsregelaar
Voordelen
• Optimalisering energieverbruik in het hele koelapparaat
• Eén regelaar voor meerdere verschillende koelapparaten
• Geïntegreerd display vóór op de regelaar
• Ingebouwde datacommunicatie
• Ingebouwde klokfunctie met reservebatterij
Principe
De temperatuur in het apparaat wordt gemeten door een of twee
temperatuursensoren die zich respectievelijk in de luchtstroom
vóór de verdamper (S3) of na de verdamper (S4) bevinden.
Een instelling voor de thermostaat, alarmthermostaat en
displayaflezing bepaalt de invloed die de twee sensorwaarden
op elke afzonderlijke functie moeten hebben.
Daarnaast kan productsensor S6, die optioneel in het apparaat kan
worden geplaatst, worden gebruikt om op een bepaalde plaats
in het apparaat de temperatuur bij het vereiste product te meten.
De temperatuur van de verdamper wordt gemeten met sensor S5,
die kan worden gebruikt als ontdooisensor.
Naast de uitgang voor de compressoren heeft de regelaar
vijf relaisuitgangen voor speciale toepassingen.
Functies
• Dag-/nachtthermostaat
• Productsensor S6 met afzonderlijke alarmlimieten
• Via digitale ingang schakelen tussen thermostaatinstellingen
• Ontdooiing starten volgens schema, via digitale ingang
of via netwerk
• Natuurlijk of elektrisch ontdooien
• Ontdooiing stoppen op tijd en/of temperatuur
• Coördinatie van ontdooiing tussen verschillende regelmethoden
• Pulseren van ventilatoren tijdens thermostaatuitschakeling
• Meubelreinigingsfunctie voor documentatie van
HACCP-procedure
• Railwarmteregeling op basis van dag-/nachtbelasting
of dauwpunt
• Deurfunctie
• Regeling van twee compressoren of één compressor
met variabele snelheid
• Regeling van nachtgordijnen en licht
• Fabriekskalibratie ter waarborging van een betere
meetnauwkeurigheid dan vermeld in de norm EN ISO 23953-2
zonder aanvullende kalibratie (Pt 1000 ohm-sensor)
• Geïntegreerde Modbus-communicatie met optie voor installatie
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Toepassingen
De regelaar ondersteunt de volgende drie regelmethoden:
- Sequentiële aan-uitregeling van twee compressoren
Uitgang 1 vormt de basisbelasting en uitgang 2 sluit een lagere
capaciteit aan, zodat de variatie van de kasttemperatuur tot
een minimum wordt beperkt.
De compressoren zijn sequentieel gekoppeld. Compressor 1
gaat het eerst aan en het laatst uit.
- Cyclische aan-uitregeling van twee compressoren
Hierbij moeten de compressoren even groot zijn en zijn
ze cyclisch gekoppeld.
De looptijden worden vereffend.
- Variabele snelheidsregeling van één compressor
Hier wordt één compressoruitgang gebruikt samen met
het analoge signaal van 0-10 V.
Maakt een zeer nauwkeurige regeling van de kasttemperatuur
mogelijk.
Regeling met twee compressoren
Wanneer de regelaar om koeling vraagt, wordt eerst compressor 1
in het circuit ingeschakeld.
Na de vertragingstijd wordt compressor 2 aan het circuit
gekoppeld.
Wanneer de temperatuur het midden van het differentieel
heeft bereikt, wordt compressor 2 uitgeschakeld.
Compressor 1 blijft werken totdat de temperatuur de uitschakelwaarde heeft bereikt. Dan wordt hij uitgeschakeld. Wanneer
de temperatuur opnieuw het midden van het differentieeel
bereikt, wordt compressor 1 weer in het circuit ingeschakeld.
Indien compressor 1 de temperatuur niet binnen het differentieeel
kan handhaven, schakelt compressor 2 ook in het circuit in.
De instellingen van de compressor voor „Min. aan-tijd” en „Min
uit-tijd” hebben tijdens een normale regeling altijd de hoogste
prioriteit. Als echter een van de overridefuncties is geactiveerd,
wordt de „Min. aan-tijd” genegeerd.
Bij cyclische regeling wordt de compressor met de laagste
looptijd het eerst gestart.
Indien een van de compressoren gedurende twee uur continu
in bedrijf is geweest, wordt er van compressor gewisseld om
te zorgen dat de looptijd wordt vereffend.
Variabele snelheidsregeling
Hierbij wordt de compressor gestart wanneer de regelaar
om koeling vraagt.
De analoge uitgang wordt vervolgens gebruikt om de snelheid te
regelen, zodat de temperatuur zeer nauwkeurig op de referentie
wordt gehouden.
De actuele referentie is de ingestelde uitschakeltemperatuur plus
de helft van het ingestelde verschil.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Temperatuurregeling
De temperatuur in het apparaat wordt gemeten door een of twee
temperatuursensoren die zich respectievelijk in de luchtstroom
vóór de verdamper (S3) of na de verdamper (S4) bevinden.
Een instelling voor de thermostaat, alarmthermostaat en
displayaflezing bepaalt in welke mate de twee sensorwaarden
elke afzonderlijk functie moeten beïnvloeden. Zo levert 50%
een gelijke waarde vanuit beide sensoren op.
Er zijn verschillende instellingen voor dag- en voor nachtbedrijf.
Temperatuurbewaking
Net zoals bij de thermostaat kan de alarmbewaking worden
ingesteld met een weging tussen S3 en S4, zodat u kunt bepalen
in welke mate de twee sensorwaarden de alarmbewaking
moeten beïnvloeden. Voor de alarmtemperatuur en vertragingen
kunnen minimale en maximale grenswaarden worden
ingesteld. Er kan een langere vertraging worden ingesteld
voor hogetemperatuuralarmen na ontdooiing, apparaatreiniging
of opstarten.
Thermostaatbanden
Thermostaatbanden kunnen gunstig zijn voor apparaten
waarin verschillende producttypen worden opgeslagen
die verschillende temperatuuromstandigheden vereisen.
Er kan heen en weer worden geschakeld tussen de twee
thermostaatbanden via een contactsignaal op een digitale ingang.
Voor elke thermostaatband kunnen afzonderlijke thermostaat- en
alarmlimieten worden ingesteld, evenals voor de productsensor.
Nachtverschuiving van de thermostaatwaarde
Bij koelapparaten kan het verschil in belasting tussen
de openings- en sluitingstijd van de winkel groot zijn,
met name als er nachtdeksels/-gordijnen worden gebruikt.
De thermostaatreferentie kan dan worden verhoogd zonder
dat dit gevolgen heeft voor de producttemperatuur.
Er kan als volgt worden omgeschakeld tussen dag- en
nachtbedrijf:
• via een extern schakelsignaal;
• via een signaal vanuit het datacommunicatiesysteem.
Productsensor
Er kan tevens een afzonderlijke optionele productsensor S6
in het apparaat worden geplaatst en gebruikt. Deze kan
de temperatuur in het warmste deel van het apparaat meten
en bewaken. Er gelden aparte alarmlimieten en vertragingen
voor de productsensor.
Brinesensor S7
De temperatuur bij de brine-inlaat wordt bewaakt door
temperatuursensor S7. Als de temperatuur hoger wordt dan
de ingestelde waarde, vermindert de regelaar het koelvermogen
zodat de belasting op de warmtewisselaar wordt verlaagd.
Bij werking met twee compressoren wordt compressor 2 buiten
bedrijf gesteld.
Met behulp van variabele snelheidsregeling wordt de snelheid
van de compressor verlaagd tot de door parameter „c93”
bepaalde waarde.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Apparaatreiniging
Dankzij deze functie kan het winkelpersoneel het apparaat
eenvoudig reinigen volgens een standaardprocedure.
Apparaatreiniging wordt geactiveerd via een signaal,
gewoonlijk via een sleutelschakelaar op het apparaat.
Apparaatreiniging vindt plaats in drie fasen:
1 - bij de eerste activering wordt de koeling gestopt, maar blijven
de ventilatoren werken om de verdampers te ontdooien.
Op het display wordt „Ventilator” weergegeven.
2 - bij de tweede activering worden ook de ventilatoren stilgezet.
Nu kan het apparaat worden gereinigd. Op het display wordt
„UIT” weergegeven.
3 - bij de derde activering wordt de koeling hervat. Op het display
wordt de actuele temperatuur van het apparaat weergegeven
(instelling o97).
Documentatie
Wanneer de apparaatreiniging wordt geactiveerd, wordt er een
reinigingsalarm verzonden naar de normale alarmontvanger.
Tijdens de latere verwerking van deze alarmen wordt
gedocumenteerd dat het apparaat zo vaak als gepland is gereinigd.
Alarmbewaking
Tijdens de apparaatreiniging zijn er geen temperatuuralarmen.
-++°C
1÷+Ventilator
2÷÷Uit
3++°C
Ontdooiing
Afhankelijk van de toepassing kunt u uit de volgende
ontdooimethoden kiezen:
natuurlijk: hierbij blijven de ventilatoren draaien tijdens
de ontdooiing
elektrisch: het verwarmingselement wordt geactiveerd
Ontdooiproces
1) Ontdooiing
2) Wachtstand na ontdooiing
3) Afdruipen
4) Ventilatorvertraging
Ontdooiing starten
Ontdooiing kan op verschillende manieren worden gestart.
Interval: de ontdooiing wordt met vaste intervallen gestart,
bijvoorbeeld om de acht uur. Bij gebruik van een schema
of netwerksignaal moet het interval ALTIJD op een
„hogere” waarde worden ingesteld dan de ingestelde
periode tussen twee ontdooiingen.
Koeltijd: de ontdooiing wordt gestart met vaste koeltijdintervallen.
Dit betekent dat de ontdooiing wordt „uitgesteld” als
er weinig behoefte aan koeling is.
Schema: hierbij kan de ontdooiing worden gestart op vaste
tijdstippen overdag of’s nachts. Het maximum is echter
zes keer.
Contact: de ontdooiing wordt gestart met een contactsignaal
op een digitale ingang.
Netwerk: het signaal voor ontdooiing wordt via datacommunicatie
ontvangen vanuit een systeemunit.
Handmatig: er kan een extra ontdooiproces worden geactiveerd
met de onderste knop op de regelaar.
Alle genoemde methoden kunnen willekeurig worden gebruikt;
als er een wordt geactiveerd, wordt de ontdooiing gestart.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Gecoördineerde ontdooiing
Gecoördineerde ontdooiing kan op twee manieren worden
geregeld: met draadaansluitingen tussen de regelaars of via
datacommunicatie.
Draadaansluitingen
Digitale ingang DI2 wordt tussen de huidige regelaars aangesloten.
Als een van de regelaars een ontdooiing start, volgen alle andere
regelaars dit na en starten een ontdooiing. Na de ontdooiing gaan
de afzonderlijke regelaars in de wachtstand. Wanneer ze allemaal
in de wachtstand staan, wordt er omgeschakeld naar koeling.
Coördinatie via datacommunicatie
Hierbij zorgt de systeemunit voor de coördinatie.
De regelaars worden opgenomen in ontdooiingsgroepen
en de systeemunit zorgt ervoor dat ontdooiing in de groep
wordt gestart volgens een weekschema.
Wanneer een regelaar de ontdooiing heeft voltooid, stuurt hij
een bericht naar de systeemunit en gaat hij vervolgens naar de
wachtstand. Wanneer alle regelaars in de groep in de wachtstand
staan, is koeling weer toegestaan in alle afzonderlijke regelaars.
Ontdooien op aanvraag
Gebaseerd op koeltijd
Wanneer de totale koeltijd hoger is dan een vastgestelde tijd,
wordt er een ontdooiing gestart.
Max. 10
Systeemmanager
Smeltfunctie
Deze functie zorgt ervoor dat het luchtdebiet in de verdamper
niet afneemt door rijp die ontstaat bij langdurig ononderbroken
bedrijf. De functie wordt geactiveerd als de thermostaattemperatuur gedurende een langere periode dan het ingestelde
smeltinterval binnen het bereik van -5 tot +10 °C is gebleven.
De koeling wordt dan gedurende de ingestelde smeltperiode
gestopt. De rijp wordt gesmolten zodat het luchtdebiet en
dus het vermogen van de verdamper sterk worden verbeterd.
Realtimeklok
De regelaar heeft een ingebouwde realtimeklok die kan worden
gebruikt om ontdooiingen te starten. Deze klok heeft vier
uur reservestroom.
Als de regelaar is uitgerust met datacommunicatie,
wordt de klok automatisch bijgesteld via de systeemunit.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
AO
0 – 10
c46
c47
c48
80G437
Railwarmte
Pulsregeling van de stroom naar de railwarmte is mogelijk
om energie te besparen. Pulsregeling kan plaatsvinden
op basis van dag-/nachtbelasting of dauwpunt.
Pulsregeling op basis van dag en nacht
Er kunnen verschillende AAN-periodes worden ingesteld
voor dag- en nachtbedrijf.
Er wordt een periode ingesteld, evenals het percentage
van die periode waarin de railwarmte AAN is.
Pulsregeling op basis van dauwpunt
Om deze functie te gebruiken is een systeemmanager van
het type AK-SM noodzakelijk, die het dauwpunt kan meten en
het huidige dauwpunt naar de regelaars van het apparaat kan
doorsturen. Hiervoor wordt de AAN-periode van de railwarmte
geregeld op basis van het huidige dauwpunt.
In de apparaatregeling worden twee dauwpuntwaarden ingesteld:
• een waarbij het effect maximaal moet zijn, d.w.z.100% (o87);
• een waarbij het effect minimaal moet zijn (o86).
Bij een dauwpunt kleiner dan of gelijk aan de waarde in o86
is het effect de waarde die in o88 aangegeven wordt.
In de zone tussen de twee dauwpuntwaarden beheert de regelaar
het vermogen dat wordt toegevoerd naar de railwarmte.
Tijdens ontdooiing
Tijdens de ontdooiing wordt de railwarmte geregeld door
de instelling in d27 (uit, aan of pulseren).
Railwarmte
Dauwpunt
Ventilator
Pulsregeling
Om energie te besparen is pulsregeling van de stroomtoevoer
naar de ventilatoren van de verdampers mogelijk.
Pulsregeling kan op een van de volgende manieren worden
gerealiseerd:
- tijdens de periode waarin de thermostaat is uitgeschakeld
(koelruimte);
- tijdens nachtbedrijf en tijdens de periode waarin de thermostaat
is uitgeschakeld (apparaat met nachtdeksel/-gordijn).
Er wordt een periode ingesteld, evenals het percentage van
die periode waarin de ventilatoren in bedrijf moeten zijn.
Uitschakeling van ventilatoren tijdens uitval van de installatie
Als de koeling uitvalt door een defect, kan de temperatuur in
het koelapparaat stijgen als gevolg van de stroomtoevoer naar
ventilatoren. Om dit te voorkomen kan de regelaar de ventilatoren
stilzetten als de temperatuur bij S5 hoger is dan een ingestelde
grenswaarde.
Compressor met variabele snelheidsregelaar
De variabele snelheidsregelaar van de compressor maakt gebruik
van de volgende drie instellingen:
- Startsnelheid – c47. Na het starten van de compressor wordt
deze snelheid gedurende 10 seconden gehandhaafd. Daarna
kan de snelheid variëren tussen de min. en max. snelheid.
- Max. snelheid – c48. De maximaal toegestane snelheid
van de compressor.
- Min. snelheid – c46. Bij een lage capaciteitsvraag wordt
de ingestelde minimumsnelheid gehandhaafd totdat
de compressor wordt uitgeschakeld.
Opmerking: de spanning op de analoge uitgang wordt
geschaald voor het maximale frequentiebereik van de min.
snelheid tot 100 Hz, wat betekent dat als de maximale
snelheid op lager dan 100 Hz wordt ingesteld, de maximale
uitgangsspanning lager dan 10 V zal zijn.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Lichtfunctie
Deze functie kan worden gebruikt voor het besturen van het licht
in een koelapparaat of koelruimte. De functie kan ook worden
gebruikt voor het besturen van een gemotoriseerd nachtgordijn.
De lichtfunctie kan op drie manieren worden ingesteld:
- Het licht wordt bestuurd door middel van een signaal vanuit
een deurcontact. In combinatie met deze functie kan er ook
een vertraging worden ingesteld, waardoor het licht nog
twee minuten blijft branden na het sluiten van de deur.
- Het licht wordt bestuurd door middel van de dag-/nachtfunctie.
- Het licht wordt bestuurd via de datacommunicatie vanuit
een systeemunit.
Hierbij zijn er twee bedrijfsopties voor het geval
de datacommunicatie uitvalt:
- Het licht kan aangaan.
- Het licht kan in de huidige modus blijven.
De lichtbelasting moet worden aangesloten op de NC-schakelaar
op het relais. Dit zorgt ervoor dat het licht in het apparaat
blijft branden als de stroomtoevoer naar de regelaar uitvalt.
Het licht wordt uitgeschakeld als „r12” (hoofdschakelaar)
op uit wordt ingesteld (zie o98).
Nachtgordijn
Een gemotoriseerd nachtgordijn kan automatisch worden
bestuurd vanuit de regelaar. De nachtgordijnen volgen dan
de status van de lichtfunctie. Als het licht wordt ingeschakeld,
gaan de nachtgordijnen open en als het licht wordt uitgeschakeld,
gaan de nachtgordijnen weer dicht. Als de nachtgordijnen dicht
zijn, kunnen deze worden geopend en kan het licht worden
ingeschakeld met een schakelsignaal op de digitale ingang.
Als deze ingang wordt geactiveerd, gaan de nachtgordijnen open
en kan het koelapparaat worden gevuld met nieuwe producten.
Als de ingang nogmaals wordt geactiveerd, gaan de gordijnen
weer dicht.
Als de reinigingsfunctie van het apparaat is geactiveerd,
is een nachtgordijn open en is het licht aan.
Via een instelling kan worden gedefinieerd dat het nachtgordijn
open is als „r12” (hoofdschakelaar) op uit is ingesteld (zie o98).
De ventilatoren kunnen worden stilgezet wanneer de
nachtgordijnen worden uitgerold, zodat de luchtcirculatie
de positionering van het gordijn niet verstoort. De gewenste
stoptijd moet worden ingesteld in P65.
De motor voor de nachtgordijnen moet worden aangesloten
op hetzelfde relais als de lichtfunctie.
Digitale ingangen
Er zijn twee digitale ingangen, DI1 en DI2, met een contactfunctie
en één digitale ingang, DI3, met een signaal met hoge spanning.
De ingangen DI1 en DI2 kunnen voor de volgende functies
worden gebruikt:
- heruitzending van de stand van contacten via datacommunicatie
- deurcontactfunctie met alarm
- een ontdooiing starten
- hoofdschakelaar – koeling starten/stoppen
- nachtverschuiving
- overschakeling thermostaatbanden
- algemene alarmbewaking
- meubelreiniging
- override van nachtgordijnen
- meubeluitschakeling
- gecoördineerde ontdooiing (alleen DI2)
DI3 is vooraf ingesteld als ingang vanuit het veiligheidscircuit
voor de compressoren. Wanneer de spanning op de ingang
wordt onderbroken, stoppen de compressoren en wordt het
alarm „A97 - Comp.Veiligheid” geactiveerd.
Deurcontact
De deurcontactfunctie kan via de digitale ingangen worden
ingesteld voor twee verschillende toepassingen:
Alarmbewaking
De regelaar bewaakt het deurcontact en geeft een
alarmbericht af als de deur langer openstaat dan de ingestelde
alarmvertraging.
Alarmbewaking en koeling stoppen
Wanneer de deur wordt geopend, wordt de koeling gestopt,
worden de ventilatoren stilgezet en gaat het licht aan.
Als de deur langer open blijft staan dan de ingestelde
herstarttijd, wordt de koeling hervat. Hierdoor blijft de koeling
gehandhaafd, ook al wordt de deur opengelaten of is het
deurcontact defect. Als de deur langer open blijft staan
dan de ingestelde alarmvertraging, dan wordt er tevens
een alarm geactiveerd.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
MODBUS
Datacommunicatie
De regelaar heeft vaste, ingebouwde MODBUS-datacommunicatie.
Als een andere vorm van datacommunicatie gewenst is, kan een
Lon RS 485- of DANBUSS-module in de regelaar worden geplaatst.
De verbinding moet dan worden gemaakt op klem RS 485.
(Om een Lon RS 485-module en gatewaytype AKA 245 te
gebruiken, moet de gatewaysoftwareversie 6.20 of hoger zijn.)
Display
De regelaar heeft één stekkeraansluiting voor een display.
Daarop kan een display van type EKA 163B of EKA 164B
(max. lengte 15 m) worden aangesloten.
EKA 163B is een display voor aflezingen.
EKA 164B is voor zowel aflezingen als bediening.
Het display wordt via een kabel met aan beide uiteinden
een stekker op de regelaar aangesloten.
Als de afstand tussen het display en de regelaar groter is dan 15 m,
moet de verbinding op een andere manier worden gemaakt.
Daarnaast moet er een extra module in de regelaar worden
gemonteerd als er gebruik wordt gemaakt van datacommunicatie.
Er wordt gebruikgemaakt van de ingebouwde MODBUSdatacommunicatie, waarbij de aansluiting van het display
en de datacommunicatie met de andere regelaars moeten
plaatsvinden via een module. De volgende modules zijn mogelijk:
Lon RS 485, DANBUSS of MODBUS.
Wanneer er een display op de ingebouwde MODBUS moet
worden aangesloten, is het verstandig om het display te
vervangen door een type met schroefklemmen. D.w.z. het
type EKA 163A of EKA 164A.
Als er twee displays moeten worden aangesloten, moet er
een worden aangesloten op de stekkeraansluiting (max. 15 m)
en de andere op de vaste datacommunicatie.
Het adres van de regelaar moet worden ingesteld op een waarde
groter dan 0, zodat het display kan communiceren met de regelaar.
Max. 15 m
MOD
Max. 1000 m
MOD
! Adres o03 > 0
Belangrijk
Alle verbindingen met de MODBUS, DANBUSS en RS 485 voor
datacommunicatie moeten voldoen aan de vereisten voor
AK-CC 450/550
AK-CC 460
datacommunicatiekabels. Zie documentatie: RC8AC.
Override
De regelaar bevat een aantal functies die in combinatie met de overridefunctie in de mastergateway/systeemmanager kunnen
worden gebruikt.
Functie via datacommunicatieFunctie in gateway/systeemmanagerGebruikte parameters in AK-CC 460
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Overzicht van functies
FunctiePara-
meter
Normaal display
Gewoonlijk wordt de temperatuurwaarde van een van de twee thermostaatsensoren
S3 of S4, of een combinatie van de twee metingen weergegeven. In o17 wordt de
verhouding bepaald.
Als de temperatuur van S6 moet worden weergegeven, moet dit worden ingesteld in o97.
ThermostaatThermostaatregeling
Instelpunt
De regeling is gebaseerd op de ingestelde waarde plus een verschuiving, indien
van toepassing. De waarde wordt ingesteld door op de middelste knop te drukken.
De ingestelde waarde kan worden vergrendeld of beperkt tot een bereik met
de instellingen in r02 en r03.
De referentie kan op elk moment worden bekeken in „u91 uitschakeltemp”.
Differentieel
Wanneer de temperatuur hoger is dan de referentie + het ingestelde differentieel,
wordt het compressorrelais ingeschakeld. Het wordt weer uitgeschakeld wanneer
de temperatuur tot de ingestelde referentie is gedaald.
Ref. Dif.
Begrenzing instelpunt
Het instelbereik van de regelaar voor het instelpunt kan worden verkleind, zodat niet
per ongeluk veel te hoge of veel te lage waarden worden ingesteld – waardoor schade
kan ontstaan.
Om een te hoge instelling van het instelpunt te voorkomen, kan de maximaal toegestane
referentiewaarde worden verlaagd.
Om een te lage instelling van het instelpunt te voorkomen, kan de minimaal toegestane
referentiewaarde worden verhoogd.
Correctie van de temperatuur op het display
Als de temperatuur bij de producten niet gelijk is aan de door de regelaar ontvangen
temperatuur, kan de afwijking van de temperatuur op het display worden gecorrigeerd.
Temperatuureenheid
Stel hier in of de regelaar de temperatuurwaarden in °C of in °F moet weergeven.
Correctie van het signaal vanuit S4
Compensatiemogelijkheid vanwege te lange sensorkabel
Correctie van het signaal vanuit S3
Compensatiemogelijkheid vanwege te lange sensorkabel
Koeling starten/stoppen
Via deze instelling kan de koeling worden gestart of gestopt, of kan een handmatige
override van de uitgangen worden toegestaan. (Voor handmatige regeling wordt
de waarde ingesteld op -1. Dan kunnen de klepuitlaat en de relaisuitgangen geforceerd
worden geregeld door de respectievelijke afleesparameters (u58 enz.). Hier kan
de afleeswaarde worden overschreven.)
Koeling kan ook worden gestart/gestopt met de op een DI-ingang aangesloten
externe schakelfunctie.
Als de koeling is gestopt, wordt er een „stand-byalarm” gegeven.
Nachtverschuivingswaarde
De referentie van de thermostaat is het instelpunt plus deze waarde wanneer de regelaar
overschakelt op nachtbedrijf. (Selecteer een negatieve waarde als koudeaccumulatie
gewenst is.)
Werking thermostaat
Hier wordt weergegeven hoe de thermostaat werkt.
1 = AAN/UIT-thermostaat. De toepassingsmodus (o61) is ingesteld op 1 of 3. Het verschil
wordt bepaald door parameter r01.
2 = Modulerende thermostaat. De toepassingsmodus (o61) is ingesteld op 2 en
de temperatuurreferentie is de uitschakeltemperatuur plus de helft van het bij r01
ingestelde verschil.
Bij gebruik van een modulerende thermostaat wordt niet aanbevolen om het verschil
op lager dan 2 K in te stellen.
Selectie van thermostaatsensor S4% tijdens dagbedrijf
Hier stelt u in welke sensor de thermostaat voor de regelfunctie moet gebruiken.
S3, S4 of een combinatie van beide. Bij de instelling 0% wordt alleen S3 gebruikt (Sin).
Bij 100% wordt alleen S4 gebruikt.
Parameter bij besturing
via datacommunicatie
Display air (u56)
Cutout °C
r01Differentieel
r02Max cutout °C
r03Min cutout °C
r04Disp. Adj. K
r05Temp. unit
°C = 0 / °F = 1
(Alleen °C in AKM, ongeacht de instelling)
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Smeltfunctie
Uitsluitend voor de regeling van koeling (-5 to +10 °C). De functie zorgt ervoor dat de
verdamper niet wordt geblokkeerd door rijp. Hier stelt u in hoe vaak de functie de koeling
moet laten stoppen en dus de rijp in water moet omzetten (of ijs als er te veel rijp is).
Smeltperiode
Hier stelt u de duur in van een lopende smeltfunctie.
Instelpunt 2
De uitschakelwaarde van de thermostaat wanneer thermostaatband 2 wordt geactiveerd
via een digitale ingang.
Correctie van het signaal vanuit S6
Compensatiemogelijkheid vanwege te lange sensorkabel
Selectie van thermostaatsensor S4% tijdens nachtbedrijf
Hier stelt u in welke sensor de thermostaat voor de regelfunctie moet gebruiken.
S3, S4 of een combinatie van beide. Bij de instelling 0% wordt alleen S3 gebruikt (Sin).
Bij 100% wordt alleen S4 gebruikt.
De temperatuurlimiet voor de temperatuur van S4
Als er een lagere temperatuur wordt gemeten, wordt de koeling gestopt. De koeling
wordt hervat wanneer de gemeten S4-temperatuur 2 K boven de uitschakelwaarde komt.
De functie wordt niet gebruikt wanneer deze is ingesteld op -50 °C of wanneer deze
wordt ingesteld op een waarde die hoger is dan de uitschakelwaarde van de thermostaat.
AlarmAlarminstellingen
De regelaar kan in verschillende situaties een alarm geven. Als er een alarm is, knipperen
alle leds op het voorpaneel van de regelaar en wordt het alarmrelais ingeschakeld.
Alarmvertraging (korte alarmvertraging op luchttemperatuur)
Er start een timerfunctie als de boven- of ondergrenswaarde van een alarm wordt
overschreden. Het alarm wordt pas geactiveerd wanneer de ingestelde vertraging
is verstreken. De vertraging wordt ingesteld in minuten.
Vertraging voor deuralarm
De vertraging wordt ingesteld in minuten.
De deurfunctie wordt ingesteld in o02 of o37.
Vertraging voor koeling (lange alarmvertraging)
Deze vertraging wordt gebruikt tijden het opstarten, tijdens ontdooiing en onmiddellijk
na een ontdooiing.
Er wordt op de normale vertraging (A03) overgeschakeld wanneer de temperatuur
tot onder de ingestelde bovengrens van het alarm is gedaald.
De vertraging wordt ingesteld in minuten.
Bovengrens alarm
Hier stelt u in wanneer het alarm voor hoge temperatuur moet worden geactiveerd.
De grenswaarde wordt ingesteld in °C (absolute waarde).
De grenswaarde wordt verhoogd tijdens nachtbedrijf. De waarde is gelijk aan de voor
nachtverschuiving ingestelde waarde, maar wordt alleen verhoogd als de waarde positief is.
Ondergrens alarm
Hier stelt u in wanneer het alarm voor lage temperatuur moet worden geactiveerd.
De grenswaarde wordt ingesteld in °C (absolute waarde).
Bovengrens alarm voor thermostaat 2 (thermostaatband 2)
(Dezelfde werking als voor thermostaat 1)
Ondergrens alarm voor thermostaat 2 (thermostaatband 2)
(Dezelfde werking als voor thermostaat 1)
Bovengrens voor alarm voor de temperatuur van S6 bij thermostaat 1A22HighLim1 S6
Ondergrens voor alarm voor de temperatuur van S6 bij thermostaat 1A23LowLim1 S6
Bovengrens voor alarm voor de temperatuur van S6 bij thermostaat 2
(thermostaatband 2)
Ondergrens voor alarm voor de temperatuur van S6 bij thermostaat 2
(thermostaatband 2)
Alarmvertraging temperatuur S6
Het alarm wordt geactiveerd als een van de relevante alarmlimieten A22, A23, A24
of A25 wordt overschreden. De vertraging wordt ingesteld in minuten.
Er wordt geen alarm geactiveerd als de maximale waarde is ingesteld.
r16MeltInterval
r17Melt period
r21Cutout2 temp
r59Adjust S6
r61Ther.S4% Ngt
r98S4MinLimit
Night setbck
(Start van nachtsignaal.
0 = Dag, 1 = Nacht)
CaseShutDown
(Meubeluitschakeling zonder alarm)
Bij datacommunicatie kan de urgentie
van de afzonderlijke alarmen worden
ingesteld. Dit gebeurt in het menu
„alarmbestemmingen”. (Gateway + AKM)
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Vertraging van een DI1-alarm
Een uit-/ingeschakelde ingang leidt tot een alarm wanneer de vertraging is verstreken.
De functie wordt ingesteld in o02.
Vertraging van een DI2-alarm
Een uit-/ingeschakelde ingang leidt tot een alarm wanneer de vertraging is verstreken.
De functie wordt ingesteld in o37.
Signaal naar de alarmthermostaat
Hier stelt u de verhouding tussen de sensoren in die de alarmthermostaat moet gebruiken.
S3, S4 of een combinatie van beide.
Bij de instelling 0% wordt alleen S3 gebruikt. Bij de instelling 100% wordt alleen S4 gebruikt.
Vertraging op S6 (productsensor) voor afkoeling (lange alarmvertraging)
Deze vertraging wordt gebruikt voor het opstarten, tijdens ontdooiing, onmiddellijk
na een ontdooiing en na een apparaatreiniging.
Er wordt op de standaardvertraging (A26) overgeschakeld wanneer de temperatuur
tot onder de ingestelde bovengrens voor het alarm is gedaald.
De vertraging wordt ingesteld in minuten.
Alarm hete brine
Wanneer de sensor S7 een hogere brinetemperatuur meet dan de ingestelde waarde,
wordt er een alarm afgegeven. Als er twee compressoren in gebruik zijn, wordt compressor
2 gestopt zolang de temperatuur te hoog is.
Brinealarmdifferentieel
Het alarm wordt opgeheven en de werking van compressor 2 wordt weer toegestaan
wanneer de temperatuur van S7 lager is dan A76 minus het differentieel.
CompressorCompressorregeling
Het compressorrelais werkt in combinatie met de thermostaat. Wanneer de thermostaat
om koeling vraagt, wordt het compressorrelais in werking gesteld.
In toepassingsmodus 2 wordt alleen het relais van „Compressor 2” gebruikt als startsignaal.
De capaciteit wordt geregeld via de uitgang van 0-10 V.
Looptijden
Om een onregelmatige werking te voorkomen, kunnen er waarden worden ingesteld
voor de tijd die een compressor mag draaien nadat hij is gestart, evenals voor de tijd
die hij minimaal moet worden gestopt.
De looptijden worden niet bewaakt wanneer ontdooiing wordt gestart.
Min. AAN-tijd (in minuten)c01Min. On time
Min. UIT-tijd (in minuten)c02Min. Off time
Vertraging voor koppelingen van twee compressoren
De instellingen geven de tijd aan die moet verstrijken vanaf het moment dat het eerste
relais wordt ingeschakeld totdat het volgende relais moet worden ingeschakeld.
VSD min. snelheid
Minimaal toegestane compressorsnelheid
VSD startsnelheid
De gewenste startsnelheid van de compressor (moet worden ingesteld op een hogere
waarde dan „VSD min. snelheid”). Na het starten wordt deze snelheid gedurende
10 seconden gehandhaafd voordat de snelheid kan worden gevarieerd.
VSD max. snelheid
De maximaal toegestane compressorsnelheid
Kp-factor
Voor de PI-regeling van de compressor met variabele snelheid
Tn-factor
Voor de PI-regeling van de compressor met variabele snelheid
Aan-tijd compressor bij sensorfout
Alleen uitgang „Compressor 1”. („Compressor 2” is uit.)
Uit-tijd compressor bij sensorfout
Uitgang „Compressor 1”
VSD-snelheid bij sensorfout
De vaste snelheid waarmee de compressor draait tijdens een fout op de regelsensor
Veranderingssnelheid
De beperking op de snelheid waarmee de compressorsnelheid kan veranderen wordt
ingesteld in Hz/seconde
Max. factor Kp
Maximale waarde van Kp bij een grote afwijking van het temperatuurinstelpunt voor
de PI-regeling van de compressor met variabele snelheid
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
De led op de voorzijde van de regelaar geeft aan of koeling bezig isComp Relay / Comp2 Relay
OntdooiingOntdooiingsregeling
De regelaar bevat een timerfunctie die na elke ontdooistart op nul wordt ingesteld.
De timerfunctie start een ontdooiing als/wanneer de intervaltijd is verstreken.
De timerfunctie start wanneer er spanning wordt aangesloten op de regelaar,
maar wordt de eerste keer vervangen door de instelling in d05.
Bij een stroomstoring wordt de timerwaarde opgeslagen en wordt vanaf die waarde
verdergegaan wanneer er weer stroom is.
Deze timerfunctie kan worden gebruikt als eenvoudige manier om ontdooiingen
te starten, maar fungeert altijd als veiligheidsontdooiing als een van de volgende
ontdooistarts niet wordt ontvangen.
De regelaar heeft ook een realtimeklok. Ontdooiing kan op vaste tijdstippen van
de dag worden gestart door deze klok en de vereiste ontdooitijden in te stellen.
Een ontdooistart kan ook worden gerealiseerd via datacommunicatie, contactsignalen
of handmatig starten.
Alle startmethoden werken in de regelaar. De verschillende functies moeten worden
ingesteld, zodat meervoudige ontdooiingen worden vermeden.
Ontdooiing kan worden gerealiseerd met elektriciteit.
De betreffende ontdooiing wordt gestopt op basis van tijd of temperatuur via een signaal
vanuit een temperatuursensor.
Ontdooimethode
Hier stelt u de ontdooimethode in: elektrisch of (geen).
Tijdens ontdooiing wordt het ontdooirelais ingeschakeld.
Ontdooistoptemperatuur
De ontdooiing wordt gestopt bij een bepaalde temperatuur die wordt gemeten
met een sensor (de sensor is ingesteld in d10).
De temperatuurwaarde wordt ingesteld.
Interval tussen ontdooistarts
De functie wordt op nul ingesteld en start de timerfunctie bij elke ontdooistart.
Wanneer de tijd is verstreken, start de functie een ontdooiing.
Deze functie wordt gebruikt als eenvoudige ontdooistart of kan worden gebruikt
als beveiliging voor het geval dat het normale signaal niet wordt afgegeven.
Bij toepassing van master/slave-ontdooiing zonder klokfunctie of zonder
datacommunicatie wordt de intervaltijd gebruikt als max. tijd tussen ontdooiingen.
Als er geen ontdooistart via datacommunicatie plaatsvindt, wordt de intervaltijd
gebruikt als maximale tijd tussen ontdooiingen.
In het geval van ontdooiing met klokfunctie of datacommunicatie moet de intervaltijd
op een iets langere tijd worden ingesteld dan de geplande, omdat de intervaltijd anders
een ontdooiing start die even later wordt gevolgd door de geplande ontdooiing.
Bij een stroomstoring wordt de intervaltijd opgeslagen en wanneer er weer stroom is,
gaat de intervaltijd verder vanaf de opgeslagen waarde.
De intervaltijd is niet actief als deze is ingesteld op 0.
Max. ontdooitijd
Deze instelling is een veiligheidstijd zodat de ontdooiing wordt gestopt als er nog geen
stop heeft plaatsgevonden op basis van temperatuur of via gecoördineerde ontdooiing.
Verschillende tijdstippen voor ontdooistarts tijdens het opstarten
Deze functie is alleen relevant als u meerdere koelapparaten of -groepen heeft, waarbij
u de ontdooiing op verschillende tijdstippen wilt laten plaatsvinden. Bovendien is de
functie alleen relevant als u heeft gekozen voor ontdooiing met intervalstart (d03).
De functie vertraagt de intervaltijd d03 met het aantal ingestelde minuten, maar doet
dit slechts één keer, en wel bij de eerste ontdooiing die plaatsvindt wanneer er spanning
wordt aangesloten op de regelaar.
De functie wordt actief na elke stroomstoring.
Afdruiptijd
Hier stelt u de tijd in die moet verstrijken tussen het einde van een ontdooiing en het
opnieuw starten van de compressor. (De tijd dat het water van de verdamper afdruipt.)
Vertraging van ventilatorstart na ontdooiing
Hier stelt u de tijd in die moet verstrijken vanaf het starten van de compressor
na een ontdooiing totdat de ventilator weer kan starten. (De tijd dat er water aan
de verdamper „hangt”.)
Starttemperatuur ventilator
De ventilator kan ook iets eerder worden gestart dan vermeld onder „Vertraging van
ventilatorstart na ontdooiing” als de ontdooisensor S5 een lagere waarde meet dan
de hier ingestelde waarde.
Hier kunt u de status van het
compressorrelais aflezen.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Inschakeling ventilator tijdens ontdooiing
Hier kunt u instellen of de ventilator tijdens ontdooiing in bedrijf moet zijn.
0: Stilgezet
1 en 2: In bedrijf (stilgezet tijdens „ventilatorvertraging”)
Ontdooisensor
Hier stelt u de ontdooisensor in.
0: Geen, ontdooiing op basis van tijd
1: S5
2: S4
3: S5 + S6
Afpompvertraging
Stel de tijd in waarin het koudemiddel uit de verdamper wordt verwijderd voorafgaand
aan de ontdooiing.
Ontdooien op aanvraag – totale koeltijd
Hier wordt de zonder ontdooiingen toegestane koeltijd ingesteld. Wanneer deze tijd
is verstreken, wordt een ontdooiing gestart.
Als de instelling 0 is, wordt de functie uitgeschakeld.
Stel de railwarmte tijdens ontdooiing in:
0: Uit
1: Aan
2: Pulseren
Max. duur van -d- op het display
Regelt de weergave van -d- na ontdooiing zodat -d- wordt weergegeven totdat
de temperatuur in orde is, de betreffende vertraging is verstreken of er een
temperatuuralarm is afgegeven.
Als u de temperatuur bij de ontdooisensor wilt zien, drukt u op de onderste knop
op de regelaar. (Kan in o92 worden veranderd in een andere functie.)
Als u een extra ontdooiing wilt starten, houdt u de onderste knop op de regelaar
gedurende vier seconden ingedrukt.
Op dezelfde manier kunt u een ontdooiing die bezig is, stoppen.
Deze functie stopt de ventilatoren in een foutsituatie, zodat ze het apparaat niet
verwarmen. Als de ontdooisensor een hogere temperatuur meet dan de hier ingestelde
temperatuur, worden de ventilatoren stilgezet. Ze worden opnieuw gestart bij 2 K
onder de ingestelde waarde.
De functie is niet actief tijdens een ontdooiing of het opstarten na een ontdooiing.
Als de instelling +50 °C is, wordt de functie onderbroken.
Pulswerking ventilator
0: Geen pulswerking
1: Pulswerking wanneer de thermostaat niet om koeling vraagt
2: Pulswerking wanneer de thermostaat niet om koeling vraagt,
maar alleen tijdens nachtbedrijf
Pulswerkingperiode voor ventilator
Hier wordt de totale pulstijd ingesteld. De som van AAN-tijd en UIT-tijd.
AAN-tijd voor ventilator
Hier wordt het percentage van de periode ingesteld waarin de ventilatoren in bedrijf
moeten zijn.
De led op de voorzijde van de regelaar geeft aan of er een ontdooiing bezig is.Fan Relay
d09FanDuringDef
d10DefStopSens.
d16Pump dwn del.
d18MaxTherRunT
d27Railh. at def.
d40Disp. d del.
Defrost temp.
Def Start
Hier kunt u een handmatige
ontdooiing starten.
Hold After Def
Geeft AAN weer wanneer de
regelaar werkt met gecoördineerde
ontdooiing via datacommunicatie.
Disable def.
Ontdooiing die bezig is,
kan worden gestopt.
Defrost State
Status ontdooiing
1 = Geeft aan dat ontdooiing bezig is
F04FanStopTemp.
F05FanPulseMode
F06Fan cycle
F07Fan ON %
Hier kunt u de status van het
ventilatorrelais aflezen of het relais
geforceerd regelen in de modus
„Handmatige regeling”.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Intern ontdooiingsschema / klokfunctie
(Wordt niet gebruikt als er een extern ontdooiingsschema wordt toegepast
via datacommunicatie.)
Er kunnen gedurende de hele dag maximaal zes afzonderlijke tijden voor
de ontdooistart worden ingesteld.
Ontdooistart, uurinstellingt01-t06
Ontdooistart, minuutinstelling (1 en 11 horen bij elkaar, enz.)
Wanneer t01 tot en met t16 allemaal gelijk zijn aan 0, worden er door de klok geen
ontdooiingen gestart.
Realtimeklok:
De klok hoeft alleen te worden ingesteld wanneer er geen datacommunicatie plaatsvindt.
Bij een stroomuitval van minder dan vier uur blijft de klokfunctie behouden.
DiversenDiversen
Vertraging van uitgangssignaal bij opstarten
Bij het opstarten na een stroomstoring kunnen de functies van de regelaar worden
vertraagd, zodat overbelasting van het elektrische voedingsnet wordt voorkomen.
Hier kunt u de vertraging instellen.
Digitaal ingangssignaal - DI1
De regelaar heeft een digitale ingang 1, die voor een van de volgende functies
kan worden gebruikt:
Uit: De ingang wordt niet gebruikt.
1) Statusweergave van een contactfunctie
2) Deurfunctie. Wanneer de ingang open is, wordt het signaal afgegeven dat de
deur open is. De koeling en de ventilatoren worden gestopt en het licht gaat aan.
Wanneer de in A04 ingestelde tijd is verstreken, wordt er een alarm afgegeven.
De koeling wordt hervat wanneer de tijd in o89 is verstreken.
3) Deuralarm. Wanneer de ingang open is, wordt het signaal afgegeven dat de deur
open is en dat het licht brandt. Wanneer de in A04 ingestelde tijd is verstreken,
wordt er een alarm afgegeven.
4) Ontdooiing. De functie wordt gestart met een pulssignaal. De regelaar registreert
wanneer de DI-ingang is geactiveerd. De regelaar start dan een ontdooiingscyclus.
5) Hoofdschakelaar. Regeling vindt plaats wanneer de ingang gesloten is en regeling
wordt gestopt wanneer de ingang in de stand UIT wordt gezet.
6) Nachtbedrijf. Wanneer de ingang gesloten is, vindt er regeling voor nachtbedrijf plaats.
7) Overschakelen naar andere thermostaatband. Omschakeling naar thermostaat 2 (r21)
wanneer de ingang wordt gesloten.
8) Afzonderlijke alarmfunctie. Er wordt een alarm afgegeven wanneer de ingang
wordt gesloten.
9) Afzonderlijke alarmfunctie. Er wordt een alarm afgegeven wanneer de ingang
wordt geopend.
10) Meubelreiniging. De functie wordt gestart met een pulssignaal. Zie ook de
beschrijving op pagina 5.
11) Niet gebruikt
12) Nachtgordijnen. Pulssignaal activeert de nachtgordijnen.
13,14) Niet gebruikt
15) Uitschakeling meubel wanneer de ingang wordt gesloten.
Als de regelaar is ingebouwd in een netwerk met datacommunicatie, moet hij een adres
hebben en moet de mastergateway van de datacommunicatie dit adres kennen.
Adres
Het adres wordt ingesteld tussen 0 en 240, afhankelijk van de systeemunit en de
geselecteerde datacommunicatie. Als de systeemunit van gatewaytype AKA 245 is,
moet de versie 6.20 of hoger zijn.
t11-t16
o01DelayOfOutp.
o02DI 1 Config.
Instellen gebeurt met de links
weergegeven numerieke waarde.
(0 = Uit)
DI state
(Meting)
De huidige status van de DI-ingang
wordt hier weergegeven. AAN of UIT.
o03
Servicepin (alleen LON)
Het adres wordt naar de gateway verzonden als het menu wordt ingesteld
op de stand AAN
BELANGRIJK: Voordat u o04 instelt, MOET u o61 instellen. Anders verstuurt
u onjuiste gegevens.
(De functie wordt niet gebruikt wanneer de datacommunicatie MODBUS of DANBUSS is.)
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Toegangscode 1 (toegang tot alle instellingen)
Als de instellingen van de regelaar moeten worden beveiligd met een toegangscode,
kunt u een numerieke waarde tussen 0 en 100 instellen. Als dat niet nodig is,
kunt u de functie sluiten met de instelling 0 (met 99 hebt u altijd toegang).
Lokale uitlezing van softwareversieo08SW version
Netwerkfrequentie
Instelling van de netvoedingsfrequentie (50/60 Hz). De waarde wordt gebruikt voor
de variabele snelheidsregeling van de compressor.
Max. stand-bytijd na gecoördineerde ontdooiing
Wanneer een regelaar een ontdooiing heeft voltooid, wacht hij op een signaal dat
aangeeft dat de koeling kan worden hervat. Als dit signaal om welke reden dan ook niet
wordt afgegeven, start de regelaar de koeling zelf wanneer deze stand-bytijd is verstreken.
Selecteer signaal voor weergave S4%
Hier stelt u in welk signaal op het display moet worden weergegeven.
S3, S4 of een combinatie van beide.
Bij de instelling 0% wordt alleen S3 gebruikt. Bij 100% wordt alleen S4 gebruikt.
Digitaal ingangssignaal - DI2
De regelaar heeft een digitale ingang 2, die voor een van de volgende functies kan
worden gebruikt:
Uit: De ingang wordt niet gebruikt.
1) Statusweergave van een contactfunctie
2) Deurfunctie. Wanneer de ingang open is, wordt het signaal afgegeven dat de deur
open is. De koeling en de ventilatoren worden gestopt. Wanneer de in A04 ingestelde
tijd is verstreken, wordt er een alarm afgegeven. De koeling wordt hervat wanneer
de tijd in o89 is verstreken.
3) Deuralarm. Wanneer de ingang open is, wordt het signaal afgegeven dat de deur
open is. Wanneer de in A04 ingestelde tijd is verstreken, wordt er een alarm afgegeven.
4) Ontdooiing. De functie wordt gestart met een pulssignaal. De regelaar registreert
wanneer de DI-ingang is geactiveerd. De regelaar start dan een ontdooiingscyclus.
Als het signaal door meerdere regelaars moet worden ontvangen (gecoördineerde
ontdooiing), is het belangrijk dat ALLE aansluitingen op dezelfde manier zijn verricht
(DI op DI en GND op GND).
5) Hoofdschakelaar. Regeling vindt plaats wanneer de ingang gesloten is en regeling
wordt gestopt wanneer de ingang in de stand UIT wordt gezet.
6) Nachtbedrijf. Wanneer de ingang gesloten is, vindt er regeling voor nachtbedrijf plaats.
7) Overschakelen naar andere thermostaatband. Omschakeling naar thermostaat 2 (r21)
wanneer de ingang wordt gesloten.
8) Afzonderlijke alarmfunctie. Er wordt een alarm afgegeven wanneer de ingang
wordt gesloten.
9) Afzonderlijke alarmfunctie. Er wordt een alarm afgegeven wanneer de ingang
wordt geopend.
10) Meubelreiniging. De functie wordt gestart met een pulssignaal.
Zie ook de beschrijving op pagina 5.
11) Niet gebruikt.
12) Nachtgordijnen. Pulssignaal activeert de nachtgordijnen.
13) De ingang wordt gebruikt voor gecoördineerde ontdooiing in combinatie
met andere regelaars van hetzelfde type.
14) Niet gebruikt.
15) Uitschakeling meubel wanneer de ingang wordt gesloten.
Configuratie van lichtfunctie
1) Het licht wordt geregeld op basis van dag-/nachtstatus.
2) Het licht wordt geregeld via datacommunicatie en „Light remote o39”.
3) Het licht wordt geregeld door het deurcontact, gedefinieerd in o02 of o37 met als
instelling 2 of 3. Wanneer de deur wordt geopend, wordt het relais ingeschakeld.
Wanneer de deur weer wordt gesloten, is er een vertraging van twee minuten
voordat het licht wordt uitgeschakeld.
4) Net als „2”, maar in het geval van een netwerkfout van 15 minuten gaat het licht
aan en het nachtgordijn open.
Activering van lichtrelais
Het lichtrelais kan hier worden geactiveerd, maar alleen als dit in o38 is gedefinieerd
met instelling 2.
Railwarmte tijdens dagbedrijf
De AAN-periode wordt ingesteld als percentage van de tijd.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Railwarmte tijdens nachtbedrijf
De AAN-periode wordt ingesteld als percentage van de tijd.
Railwarmtecyclus
De duur van de totale AAN-tijd + UIT-tijd wordt ingesteld in minuten.
Meubelreiniging
De status van de functie kan hier worden gevolgd of de functie kan handmatig worden
gestart.
0 = Normaal bedrijf (geen reiniging).
1 = Reiniging met werkende ventilatoren. Alle andere uitgangen zijn Uit.
2 = Reiniging met uitgeschakelde ventilatoren. Alle uitgangen zijn Uit.
Als de functie wordt geregeld door een signaal op ingang DI1 of DI2, kan de betreffende
status hier in het menu worden bekeken.
Toepassingsselectie
De regelaar kan op verschillende manieren worden ingesteld. Hier selecteert u welke
van de drie toepassingsmodi wordt gebruikt:
1: Twee compressoren – sequentiële modus.
2: Eén compressor – variabele snelheidsregeling.
3: Twee compressoren – cyclische modus.
Dit menu kan alleen worden ingesteld wanneer de regeling gestopt is, d.w.z. r12 is ingesteld op 0.
Toegangscode 2 (toegang tot aanpassingen)
Toegang tot aanpassingen van waarden, maar niet tot configuratie-instellingen.
Als de instellingen van de regelaar moeten worden beveiligd met een toegangscode,
kunt u een numerieke waarde tussen 0 en 100 instellen. Als dat niet nodig is, kunt
u de functie sluiten met de instelling 0. Als de functie wordt gebruikt, moet ook
toegangscode 1 (o05) worden gebruikt.
Opslaan als fabrieksinstelling
Met deze instelling slaat u de huidige instellingen van de regelaar op als nieuwe
basisinstelling (de eerdere fabrieksinstellingen worden overschreven).
Railwarmteregeling
De railwarmte kan op verschillende manieren worden geregeld:
0: De functie wordt niet gebruikt.
1: Pulsregeling wordt gebruikt met een timerfunctie die het dag-/nachtbedrijf volgt
(o41 en o42).
2: Pulsregeling wordt gebruikt met een dauwpuntfunctie. Voor deze functie moet een
signaal worden ontvangen over de dauwpuntwaarde. De waarde wordt gemeten door
een systeemmanager en via de datacommunicatie naar de regelaar verzonden.
Dauwpuntwaarde bij minimale railwarmte
Deze functie is eerder in de handleiding besproken.
Dauwpuntwaarde bij maximale railwarmte
Deze functie is eerder in de handleiding besproken.
Laagst toegelaten railwarmte-effect
Hier wordt ingesteld welk percentage van het effect moet worden bereikt wanneer
de dauwpuntwaarde op het minimum is.
Koeling starten wanneer de deur open is
Als de deur open is gelaten, moet de koeling na een ingestelde tijd worden gestart.
Die tijd kan hier worden ingesteld. (DI config = 2)
Alternatieve weergave
Een meetwaarde kan worden weergegeven op de regelaar of op het display door op
de onderste knop te drukken. Bij de fabrieksinstelling wordt de ontdooistoptemperatuur
weergegeven.
Een andere instelling levert de volgende meetwaarde op:
1: (Ontdooistoptemperatuur = fabrieksinstelling)
2: Temperatuur van S6
0: Het licht is uitgeschakeld en het nachtgordijn is open wanneer de hoofdschakelaar
op „uit” staat.
1: Licht en nachtgordijn zijn niet afhankelijk van de hoofdschakelaar.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Configuratie van het alarmrelais
Het alarmrelais wordt geactiveerd bij een alarmsignaal uit de volgende groepen:
1 - Hogetemperatuuralarmen
2 - Lagetemperatuuralarmen
4 - Sensorfout
8 - Digitale ingang wordt geactiveerd voor alarm
16 - Ontdooialarmen
32 - Diversen
De groepen die het alarmrelais moeten activeren, moeten worden ingesteld met
een numerieke waarde die gelijk is aan de som van de groepen die moeten worden
geactiveerd.
(De waarde 5 activeert bijvoorbeeld alle hogetemperatuuralarmen en alle sensorfouten.
Met 0 wordt de relaisfunctie gesloten.)
Ventilatorpauze terwijl de nachtgordijnen worden afgerold.
Hier kan een pauzetijd voor de ventilatoren worden ingesteld, zodat de nachtgordijnen
onbelemmerd kunnen afrollen naar de juiste positie.
ServiceService
Temperatuur gemeten met S5-sensoru09S5 temp.
Status DI1-ingang. aan/1 = geslotenu10DI1 status
De duur van de ontdooiing die bezig is of de duur van de laatste voltooide
ontdooiing uitlezen.
Temperatuur gemeten met S3-sensoru12S3 air temp
Status dag-/nachtbedrijf (nachtbedrijf: aan/uit)u13Night Cond.
Temperatuur gemeten met S4-sensoru16S4 air temp
Thermostaattemperatuuru17Ther. air
De lopende inschakeltijd van de thermostaat of de duur van de laatste voltooide
inschakeling uitlezen
De temperatuur bij de S6-sensor uitlezenu36S6 temp
Status DI2-ingang. aan/1 = gesloten
Uitlezing van de actuele compressorcapaciteit in %
Luchttemperatuur. Gewogen S3 + S4
Gemeten temperatuur voor alarmthermostaat
Status koelrelais
Status ventilatorrelais
Status ontdooirelais
Status railwarmterelais
Status alarmrelais
Status lichtrelais
Status relais voor compressor 2
Uitlezing van het huidige railwarmte-effect in %
Uitlezing van welke thermostaat wordt gebruikt voor regeling: 1 = Thermostaat 1,
2 = Thermostaat 2
Status DI3-ingang (aan/1 = 230 V)
Uitlezing van de actuele inschakelwaarde voor de thermostaat
Uitlezing van de actuele uitschakelwaarde voor de thermostaat
Temperatuur gemeten door brinesensor S7
Uitlezing van het spanningssignaal op de analoge uitgang
Geforceerde regeling
Als geforceerde regeling van een uitgang noodzakelijk is, stelt u r12 in op -1 (handmatige modus). Selecteer vervolgens de relevante
relaisfunctie, bijv. u58. Ga naar de functie door op de middelste knop te drukken. Selecteer Aan.
P41Al.Rel. Conf.
P65BlindFanStop
u11Defrost time
u18Ther runtime
u37DI2 status
u52CompCap %
u56Display air
u57Alarm air
u58Comp1/LLSV
u59Fan relay
u60Def. relay
u61Railh. relay
u62Alarm relay
u63Light relay
u67Comp2 relay
u85Rail DutyC %
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Bedrijfsstatus(Meting)
De regelaar doorloopt een aantal regelstanden terwijl hij wacht op het volgende punt
van de regeling. Om deze „waarom gebeurt er niets”-toestanden zichtbaar te maken,
kunt u op het display de bedrijfsstatus zien. Druk kort (1 seconde) op de bovenste knop.
Als er een statuscode is, wordt deze op het display weergegeven. De afzonderlijke
statuscodes hebben de volgende betekenis:
Normale regelingS00
Wachten op het einde van de gecoördineerde ontdooiingS11
Wanneer de compressor in bedrijf is, moet deze ten minste x minuten werken.S22
Wanneer de compressor wordt gestopt, moet deze ten minste x minuten buiten
werking blijven.
Water druipt van de verdamper af en de verdamper wacht tot de tijd verstreken isS44
Koeling gestopt door hoofdschakelaar. Met r12 of een DI-ingangS1010
Koeling gestopt door thermostaatS1111
Koeling is gestopt door de S4-limietS1212
Ontdooiproces. Ontdooiing bezigS1414
Ontdooiproces. Ventilatorvertraging – er hangt water aan de verdamperS1515
Deur is open. DI-ingang is openS1717
Smeltfunctie bezig. Koeling is onderbrokenS1818
Modulerende thermostaatregelingS1919
Noodkoeling vanwege sensorfout *)S2020
Handmatige regeling van uitgangenS2525
MeubelreinigingS2929
Vertraging van uitgangen tijdens opstartenS3232
MeubeluitschakelingS4545
S33
Ctrl. state:
(weergegeven in alle menuweergaven)
Overige weergaven:
De ontdooitemperatuur kan niet worden weergegeven. Er is een stop op basis van tijdnon
Ontdooiing bezig / eerste koeling na ontdooiing-dWachtwoord vereist. Wachtwoord instellen PS
Regeling gestopt via hoofdschakelaarOFF
*) Noodkoeling wordt gestart als er geen signaal komt van een ingestelde S3- of S4-sensor. De regeling gaat verder met een
geregistreerde gemiddelde inschakelfrequentie. Er zijn twee geregistreerde waarden – een voor dagbedrijf en een voor nachtbedrijf.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Foutmelding
In een foutsituatie knipperen de leds op de voorzijde en wordt het alarmrelais geactiveerd. Als u in deze situatie op de bovenste knop drukt,
kunt u op het display het alarmrapport zien.
Er zijn twee soorten alarmrapporten: het kan om een alarm gaan dat zich voordoet tijdens het dagelijks bedrijf of er kan sprake zijn van een
defect in de installatie.
A-alarmen worden niet zichtbaar totdat de ingestelde vertraging is verstreken.
E-alarmen worden daarentegen zichtbaar op het moment dat de fout zich voordoet.
(Een A-alarm is niet zichtbaar zolang er een actief E-alarm is.)
Deze meldingen kunnen worden gegeven:
Code / alarmtekst via
datacommunicatie
A1/--- High t.alarm
A2/--- Low t. alarm
A4/--- Door alarm
A5/--- Max hold time
A13/--- High temp S6Temperatuuralarm. S6 hoog1
A14/--- Low temp S6Temperatuuralarm. S6 laag2
A15/--- DI1 alarmDI1-alarm8
A16/--- DI2 alarmDI2-alarm8
A45/--- Standby modeStand-bystand (koeling gestopt via r12 of DI-ingang)-
A59/--- Case cleanMeubelreiniging. Signaal van DI-ingang-
A97/--- Comp. SafetyCompressorveiligheid. Signaal vanuit DI3-ingang is onderbroken8
AA3/--- High brine temp.Alarm hoge brinetemperatuur8
E1/--- Ctrl. errorFouten in de regelaar32
E6/--- RTC errorKlok controleren32
E25/--- S3 errorFout S3-sensor4
E26/--- S4 errorFout S4-sensor4
E27/--- S5 errorFout S5-sensor4
E28/--- S6 errorFout S6-sensor4
E50/--- S7 errorFout S7-sensor4
--- Max Def.TimeOntdooiing gestopt op basis van tijd en niet, zoals gewenst, van temperatuur16
Datacommunicatie
De urgentie van afzonderlijke alarmen kan worden ingesteld. Dit moet gebeuren in de groep „alarmbestemmingen”
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Werking
Regelaar/display
De waarden worden weergegeven in drie tekens en met een
instelling kunt u bepalen of de temperatuur in °C of in °F moet
worden weergegeven.
Leds op het voorpaneel
De leds op het voorpaneel gaan branden wanneer het betreffende
relais is geactiveerd.
= koeling
= ontdooiing
= ventilator draait
De leds gaan knipperen wanneer er een alarm is.
In deze situatie kunt u de foutcode naar het display downloaden
en het alarm sluiten/accepteren door kort op de bovenste knop
te drukken.
• Druk kort op de bovenste knop.
Als er meerdere alarmcodes zijn, staan deze in een scrolllijst.
Druk op de bovenste of onderste knop om door de lijst
te bladeren.
Temperatuur instellen
1. Druk op de middelste knop totdat de temperatuurwaarde
wordt weergegeven.
2. Druk op de bovenste of onderste knop en selecteer
de nieuwe waarde.
3. Druk nogmaals op de middelste knop om de instelling
te bevestigen.
De temperatuur van de ontdooisensor uitlezen
(of van de productsensor, als die in o92 is geselecteerd)
• Druk kort op de onderste knop.
Handmatig een ontdooiing starten of stoppen
• Houd de onderste knop vier seconden ingedrukt.
De knoppen
Wanneer u een instelling wilt wijzigen, dan geven de bovenste
en onderste knop een hogere of lagere waarde, afhankelijk van
de knop die u indrukt. Voordat u de waarde wijzigt, moet u
toegang tot het menu hebben. U krijgt toegang tot het menu
door de bovenste knop enkele seconden ingedrukt te houden;
u komt dan in de kolom met parametercodes. Zoek de parameter
die u wilt wijzigen en druk op de middelste knop totdat de waarde
voor de parameter wordt weergegeven. Wanneer u de waarde
hebt gewijzigd, slaat u de nieuwe waarde op door nogmaals
op de middelste knop te drukken.
Voorbeelden
Instelmenu
1. Druk op de bovenste knop totdat een parameter r01 wordt
weergegeven.
2. Druk op de bovenste of onderste knop en zoek de parameter
die u wilt wijzigen.
3. Druk op de middelste knop totdat de parameterwaarde
wordt weergegeven.
4. Druk op de bovenste of onderste knop en selecteer
de nieuwe waarde.
5. Druk nogmaals op de middelste knop om de waarde
in te stellen.
Voor een goede start
Met de onderstaande procedure kunt u zeer snel met
de regeling starten:
1 Open parameter r12 en stop de regeling (in een nieuwe
en niet eerder ingestelde unit is r12 reeds ingesteld op 0,
wat inhoudt dat de regeling is gestopt).
2 Selecteer de elektrische aansluiting aan de hand van de
tekeningen op pagina 26.
3 Open parameter o61 en stel het nummer van de elektrische
aansluiting in.
4 Open parameter r12 en start de regeling.
5 Doorloop het overzicht met fabrieksinstellingen.
Breng eventueel benodigde wijzigingen aan in
de verschillende parameters.
6 Voor netwerk. Stel het adres in o03 in.
7 Verzend het adres naar de systeemunit:
• MODBUS: activeer de scanfunctie in de systeemunit
• als in de regelaar een andere datacommunicatiekaart
wordt gebruikt:
Configuratie van lichtfunctie: 1 = Licht volgt dag-/nachtbedrijf.
2 = Lichtregeling via datacommunicatie via o39. 3 = Lichtregeling met
een DI-ingang. 4 = Als 2, maar bij een netwerkuitschakeling van langer
dan 15 minuten gaat het licht aan en het nachtgordijn open.
Activering van lichtrelais (alleen als o38 = 2) Aan = licht
Aan-tijd railwarmte tijdens dagbedrijf
Aan-tijd railwarmte tijdens nachtbedrijf
Periode voor railwarmte (aan-tijd + uit-tijd)
Meubelreiniging. 0 = Geen meubelreiniging. 1 = Alleen ventilatoren.
2 = Alle uitgangen uit.
Selectie van toepassingsmodus. Zie overzicht op pagina 26.
1 = Sequentiële modus met twee compressoren
2 = Eén compressor met variabele snelheidsregeling
3 = Cyclische modus met twee compressoren
Toegangscode 2 (gedeeltelijke toegang)
De fabrieksinstellingen van de regelaar vervangen
door de huidige instellingen
Railwarmteregeling
0 = Niet gebruikt. 1 = Pulsregeling met timerfunctie (o41 en o42).
2 = Pulsregeling met dauwpuntfunctie
Dauwpuntwaarde bij minimale railwarmte
Dauwpuntwaarde bij volledig ingeschakelde railwarmte
Laagst toegelaten railwarmte-effect in %
Vertraging voor starten koeling bij open deur
Instelling van aflezingen via onderste knop:
1 = Ontdooistoptemperatuur. 2 = Temperatuur S6.
Instelling licht en nachtgordijnen
0: Het licht wordt uitgeschakeld en het nachtgordijn is open wanneer
de hoofdschakelaar op „uit” staat.
1: Licht en nachtgordijn zijn niet afhankelijk van de hoofdschakelaar.
Configuratie van het alarmrelais
Het alarmrelais wordt geactiveerd bij een alarmsignaal uit de volgende
groepen:
1 - Hogetemperatuuralarmen
2 - Lagetemperatuuralarmen
4 - Sensorfout
8 - Digitale ingang wordt geactiveerd voor alarm
16 - Ontdooialarmen
32 - Diversen
De groepen die het alarmrelais moeten activeren, moeten worden
ingesteld met een numerieke waarde die gelijk is aan de som van
de groepen die moeten worden geactiveerd.
(De waarde 5 activeert bijvoorbeeld alle hogetemperatuuralarmen
en alle sensorfouten.)
0 = Relaisfunctie sluiten
Stoptijd voor ventilatoren terwijl de nachtgordijnen worden afgeroldP6511
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Service
Temperatuur gemeten met S5-sensor
Status DI1-ingang. aan/1 = gesloten
Actuele ontdooitijd (minuten)
Temperatuur gemeten met S3-sensor
Status nachtbedrijf (aan of uit) 1 = Aan
Temperatuur gemeten met S4-sensor
Thermostaattemperatuur
Looptijd van de thermostaat (koeltijd) in minuten
Temperatuur gemeten met S6-sensor (producttemperatuur)
Status DI2-uitgang. aan/1 = Gesloten
Uitlezing van de actuele compressorcapaciteit in %
Luchttemperatuur. Gewogen S3 + S4 (o17)
Gemeten temperatuur voor alarmthermostaat. Gewogen S3 + S4 (A36)
Status relais voor compressor 1
Status ventilatorrelais
Status ontdooirelais
Status railwarmterelais
Status alarmrelais
Status lichtrelais
Status relais voor compressor 2
Uitlezing van het actuele railwarmte-effect
1: Thermostaat 1 in bedrijf, 2: Thermostaat 2 in bedrijf
Status ingang met hoge spanning DI3
Uitlezing actuele uitschakelwaarde thermostaat
Uitlezing actuele uitschakelwaarde thermostaat
Uitlezing brinetemperatuur S7u9811
Uitlezing van het spanningssignaal op de analoge uitgangU441
*) Kan alleen worden ingesteld wanneer de regeling wordt gestopt (r12 = 0)
**) Kan handmatig worden geregeld, maar alleen als r12 = -1
***) Met toegangscode 2 is de toegang tot deze menu’s beperkt
u0911
u1011
u1111
u1211
u1311
u16 11
u1711
u1811
u3611
u3711
u521
u5611
u5711
**u581
**u59 11
**u6011
**u6111
**u6211
**u6311
**u6711
u8511
u8611
u8711
u9011
u9111
Geforceerde regeling’
Als geforceerde regeling van een uitgang noodzakelijk is, stelt u r12 in op -1 (handmatige modus).
Selecteer vervolgens de relevante relaisfunctie, bijv. u58. Ga naar de functie door op de middelste knop te drukken. Selecteer Aan.
Fabrieksinstelling
U kunt op de volgende manier teruggaan naar de fabrieksinstellingen:
- Schakel de voedingsspanning naar de regelaar uit.
- Houd de bovenste en onderste knop tegelijkertijd ingedrukt terwijl u de voedingsspanning weer inschakelt.
Bij toepassing 1 worden de compressoren sequentieel geregeld. Compressor 1 gaat het
eerst aan en het laatst uit. Bij toepassing 3 worden de compressoren cyclisch geregeld.
DI1 DI2 AO
•••
•••
S7S3S4 S5S6
S7S3S4 S5S6 0-10 V
DO2 DO3 DO4 DO5 DO6 DO7 D13
DI1
Digitaal ingangssignaal.
De gedefinieerde functie is actief wanneer de ingang is
kortgesloten/geopend. De functie wordt ingesteld in o02.
DI2
Digitaal ingangssignaal.
De gedefinieerde functie is actief wanneer de ingang is
kortgesloten/geopend. De functie wordt ingesteld in o37.
AO
Analoge uitgang (alleen toepassing 2), signaal van 0-10 V
voor variabele snelheidsregeling van de compressor.
S7, S3, S4, S5,S6
Pt 1000 ohm
S7, brinesensor, moet worden geplaatst bij de koude-inlaat naar
de warmtewisselaar
S3, luchtsensor, geplaatst in de warme lucht vóór de verdamper
S4, luchtsensor, geplaatst in de koude lucht na de verdamper
(de noodzaak van S3 of S4 kan in de configuratie worden uitgeschakeld)
S5, ontdooisensor, geplaatst op de verdamper
S6, productsensor
EKA-display
Er kan een display van het type EKA 163B of EKA 164B worden
aangesloten als de regelaar extern moet worden afgelezen/bediend.
RS485 (klem 51, 52, 53)
Voor datacommunicatie, maar alleen als er een datacommunicatiemodule in de regelaar is geplaatst. De mogelijke modules zijn een
LON RS485, DANBUSS of MODBUS.
Klem 51 = scherm
Klem 52 = A (A+)
Klem 53 = B (B-)
(Voor LON RS 485 en gatewaytype AKA 245 moet
de gatewaysoftware versie 6.20 of hoger zijn.)
RJ45
Voor datacommunicatie, maar alleen als er een TCP/IP-module
in de regelaar is geplaatst. (OEM)
MODBUS
Voor datacommunicatie
Klem 56 = scherm
Klem 57 = A+
Klem 58 = B(De klemmen kunnen ook worden aangesloten op een extern
display van het type EKA 163A of 164A, maar dan kunnen
ze niet worden gebruikt voor datacommunicatie. Eventuele
datacommunicatie moet in dat geval worden uitgevoerd via
een van de andere methoden.)
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Voedingsspanning
230 VAC
DO1
Regelaar 1 (alleen toepassing 1 en 3)
Aansluiting van relais voor regelaar. De spoel moet een
230VAC-spoel zijn.
DO2
Alarm
Er is verbinding tussen klem 7 en 8 in alarmsituaties
en wanneer de voeding van de regelaar is uitgevallen.
DO3
Compressor 2
Er is verbinding tussen klem 10 en 11 wanneer de compressor
actief moet zijn. In toepassing 2 wordt deze uitgang gebruikt
voor het compressorstartsignaal.
DO4
Ontdooiing
Er is verbinding tussen klem 12 en 14 wanneer er ontdooiing
plaatsvindt.
DO5
Ventilator
Er is verbinding tussen klem 15 en 16 wanneer de ventilator
ingeschakeld is.
DO6
Light relay
Er is verbinding tussen klem 17 en 18 wanneer het licht moet
branden. Als er nachtgordijnen worden gebruikt, moeten
die hier worden aangesloten.
DO7
Railwarmte
Er is verbinding tussen klem 20 en 21 wanneer de railwarmte
actief is.
DI3
Digitaal ingangssignaal
Veiligheidscircuit van de compressor (OK bij 230 V)
Het signaal moet een spanning van 0 / 230 VAC hebben.
Datacommunicatie
Als er datacommunicatie wordt gebruikt, is het belangrijk dat de
installatie van de datacommunicatiekabel goed wordt uitgevoerd.
Zie afzonderlijke documentatie nr. RC8AC ...
Elektrische ruis
Sensorkabels, DI-ingangen en datacommunicatie moeten
gescheiden worden gehouden van andere elektriciteitskabels:
- gebruik aparte kabelgoten
- zorg voor ten minste 10 cm afstand tussen kabels
- vermijd lange kabels bij de DI-ingang
Installatieoverwegingen
Ongevalsschade, een slechte installatie of omgevingsfactoren
kunnen storingen van het regelsysteem veroorzaken en
uiteindelijk leiden tot uitval van de installatie.
In onze producten zijn alle mogelijke beveiligingen opgenomen
om dit te voorkomen. Er kunnen echter toch problemen
ontstaan door bijvoorbeeld een foutieve installatie. Elektronische
regelaars vormen geen vervanging voor normale, goede
technische praktijken.
Danfoss is niet verantwoordelijk voor schade aan goederen
of onderdelen van de installatie als gevolg van bovengenoemde
tekortkomingen. Het is de verantwoordelijkheid van de
installateur om de installatie grondig te controleren en
de noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen aan te brengen.
Met name wordt gewezen op de noodzaak van signalen
naar de regelaar wanneer de compressor wordt gestopt en
op de noodzaak van vloeistofvaten vóór de compressoren.
De plaatselijke Danfoss-vertegenwoordiger is u graag van
dienst met verder advies, enz.
De volgende regelaars kunnen op
deze manier worden aangesloten:
EKC 204A, AK-CC 210, AK-CC 250,
AK-CC 450, AK-CC 460, AK-CC 550,
De koeling wordt hervat wanneer alle
regelaars het signaal voor ontdooiing
hebben „vrijgegeven”.
De instelling van regelaars voor
de coördinatie van ontdooiing vindt
plaats in de gateway/systeemmanager.
De koeling wordt hervat wanneer
alle regelaars het signaal voor
ontdooiing hebben „vrijgegeven”.
Gebruikershandleiding | Regelaar voor SemiPlugin-apparaat, AK-CC 460
Gegevens
Voedingsspanning230 VAC +10/-15%. 5 VA, 50/60 Hz
Sensoren
Nauwkeurigheid
DisplayLed, 3 tekens
Extern displayEKA 163B of 164B (elke EKA 163A of 164A)
Digitale ingangen
DI1, DI2
Digitale ingang DI3230 VAC
Elektrische
aansluitkabel
Solid-state-uitgang
Analoge uitgangAO
Relais*
Omgevingswaarden
BeschermingsgraadIP 20
MontageDIN-rail of wand
Gewicht0,4 kg
Datacommunicatie
Reservebatterij
voor de klok
Goedkeuringen
* DO3 en DO4 zijn 16A-relais. DO2, DO5, DO6 en DO7 zijn 8A-relais. Max. belasting moet in acht
worden genomen.
S3, S4, S5, S6, S7
Pt 1000 ohm
Meetbereik-60 – 120 °C
± 1 K onder -35 °C
Regelaar
± 0,5 K tussen -35 en +25 °C
± 1 K boven +25 °C
Pt 1000-sensor
± 0,3 K bij 0 °C
± 0,005 K per graad
Signaal uit contactfuncties
Vereisten voor contacten: verguld
Maximale kabellengte 15 m
Gebruik hulprelais bij gebruik
van een langere kabel
Meeraderige kabel van max. 1,5 mm
2
Max. 240 VAC, min. 28 VAC
DO1
(voor spoel)
Max. 0,5 A
Lekstroom < 1 mA
Max. 1 spoel
Signaal van 0-10 V voor
variabele snelheidsregeling
CE
(250 VAC)
IBExU-goedgekeurd
DO3, DO44 (3) A
DO2, DO5,
DO6, DO7
4 (3) A
0–55 °C, tijdens bedrijf
-40 – 70 °C, tijdens transport
20-80% RV, zonder condensvorming
Geen invloed / trillingen door schokken
Vast/ingebouwdMODBUS
LON RS485
Uitbreidingsopties
DANBUSS
TCP/IP (OEM)
MODBUS
De regelaar kan niet worden aangesloten
samen met een bewakingsunit van type m2.
4 uur
In overeenstemming met de EU-laagspanningsrichtlijn en de EMC-eisen voor CE-markering
LVD-tests uitgevoerd conform EN 60730-1
en EN 60730-2-9, A1, A2
EMC-tests uitgevoerd conform EN 61000-6-2
en EN 61000-6-3
Relais getest conform IEC 60079-15