• De regelaar wordt gebruikt voor temperatuurregeling van koelobjecten in bijvoorbeeld supermarkten.
• Door de vele geprogrammeerde toepassingen biedt één
regelaar veel opties. De regelaar biedt een grote exibiliteit
voor zowel nieuwe installaties als voor servicedoeleinden aan
bestaande installaties.
Principe
De regelaar bevat een temperatuurregeling waarbij het signaal
ontvangen kan worden van één of twee temperatuursensoren.
De temperatuursensoren worden of geplaatst in de koude luchtstroom na de verdamper of in de warme luchtstroom voor de verdamper, of in beide. Een instelling bepaald hoe groot de invloed is
van beide sensoren op de regeling.
Een meting van de ontdooisensor kan direct verkregen worden
door gebruik van een S5 sensor of indirect door gebruik van de S4
meting. Vier relais zullen de vereiste functies in- en uitschakelen de toepassing bepaald welke. De opties zijn als volgt:
• Koeling
• Ventilator
• Ontdooiing
• Randverwarming
• Alarm
• Licht
• Ventilatoren voor heet gas ontdooiing
• Koeling 2 (compressor 2 of relais 2)
De verschillende toepassingen worden beschreven op pagina 6.
Voordelen
• Veel toepassingen met één regelaar
• De regelaar bevat geïntegreerde koeltechnische functies, zodat
de regelaar traditionele thermostaten en timers kan vervangen.
• Kan twee compressoren regelen
• Solide MODBUS datacommunicatie
• Snel programmeerbaar
• Twee temperatuurreferenties
• Digitale ingangen voor diverse functies
• Klokfunctie met ‘Super cap’ backup
• HACCP (Hazard Analysis and Critical Control Points)
- Temperatuurbewaking en registratie van perioden met te
hoge temperaturen (zie pagina 19)
- Fabriekkalibratie garandeert een meetnauwkeurigheid beter
dan vereist in de EN 441-13 zonder dat de Pt1000 sensor verder gekalibreerd behoeft te worden.
Twee thermostaatsensoren kunnen op de regelaar worden
aangesloten. De gekozen toepassing bepaald hoe.
Een sensor in de luchtaanzuig voor de verdamper:
Deze mogelijkheid wordt voornamelijk gebruikt voor cellen.
Een sensor in de luchtuitblaas achter de verdamper:
Deze mogelijkheid wordt voornamelijk gebruikt bij meubelen.
Een sensor voor en achter de verdamper:
Deze aansluiting biedt de mogelijkheid om de thermostaat,
de alarmthermostaat en de displayuitlezing aan te passen aan
de betreende toepassing. Het signaal naar de thermostaat,
alarmthermostaat en het display wordt ingesteld als een gewogen
waarde van beide sensoren. Met een instelling van 50% hebben
beide sensoren dezelfde invloed.
De gewogen waarde voor de thermostaat, alarmthermostaat en
de display kunnen onafhankelijk van elkaar worden ingesteld.
Ontdooisensor
Het beste signaal aangaande de verdampertemperatuur wordt
verkregen door een ontdooisensor direct op de verdamper te
plaatsen. Dit signaal kan gebruikt worden door de ontdooifunctie
zodat een zo kort en energiezuinig mogelijk ontdooiing kan
plaatsvinden.
Als een ontdooisensor niet vereist is, kan de ontdooiing ook op
basis van tijd of S4 gestopt worden.
Regeling van twee compressoren
Deze regeling wordt gebruikt voor het gelijktijdig regelen van
twee compressoren. Het principe is als volgt: één compressor
schakelt in en uit op basis van de halve dierentie van de
thermostaat en de tweede compressor op basis van de totale
dierentie. Zodra de thermostaat inschakelt, zal de compressor
met de minste draaiuren als eerste starten. De tweede compressor
zal pas na een ingestelde vertraging starten. De tijdvertraging
heeft een hogere prioriteit dan de temperatuur. Wanneer de
luchttemperatuur met de halve dierentie gedaald is, zal één
compressor stoppen en zal de tweede compressor blijven draaien
tot de gewenste temperatuur is bereikt.
De compressoren moeten kunnen starten met een hoge persdruk.
Veranderen temperatuurreferentie
Voor gebruik op bijvoorbeeld actiemeubelen waar regelmatig
andere producten in liggen. De temperatuurreferentie kan
eenvoudig veranderd worden door een puls op de digitale ingang
te geven. Dit signaal verschuift de normale thermostaatwaarde
met een vooringestelde waarde. Tegelijkertijd worden ook de
alarmgrenzen met dezelfde waarde verschoven.
Er zijn twee digitale ingangen welke beiden voor de volgende
functies gebruikt kunnen worden:
- Schoonmaakfunctie
- Deurfunctie met alarmering
- Ontdooistart
- Gecoördineerde ontdooiing
- Schakelen tussen twee temperatuurreferenties
- Statusmelding contact via datacommunicatie
Schoonmaakfunctie
Deze functie maakt het eenvoudig om op een koelobject een
schoonmaakactie uit te voeren. Door middel van in totaal drie
pulsen op de digitale ingang kan van fase naar fase worden
geschakeld.
De eerste puls stopt de koeling; de ventilatoren draaien door.
De tweede puls stopt de ventilatoren.
De derde puls herstart de koeling en ventilatoren weer.
De verschillende fasen worden op de display weergegeven.
Op het netwerk wordt een schoonmaakalarm naar de systeemunit
gestuurd zodat later altijd kan worden aangetoond dat een
schoonmaakactie is uitgevoerd.
-++°C
1÷+Fan
2÷÷O
3++°C
Deurfunctie
Voor koel- en vriescellen kan de deurschakelaar bij een open deur
het licht schakelen, de koeling stoppen en een alarm genereren
als de deur te lang open blijft. Zodra een alarm wordt gegenereerd zal ook de koeling worden hervat.
Ontdooiing
Afhankelijk van de toepassing kan voor de volgende ontdooimethoden worden gekozen:
Natuurlijk: Ventilatoren draaien door tijdens ontdooiing
Elektrisch: Verwarmingselement wordt geschakeld
Brine: Klep blijft open zodat de brine door de verdamper
kan stromen.
Heetgas: Magneetkleppen worden zo geregeld dat heetgas
door de verdamper kan stromen.
Ontdooistart
Een ontdooiing kan op de volgende wijzen worden gestart:
Interval: Een ontdooiing wordt op vaste intervallen gestart,
bijvoorbeeld iedere acht uur.
Koeltijd: Een ontdooiing wordt na een vaste koeltijd (ther-
mostaat) gestart, met andere woorden, een lage
belasting zal een volgende ontdooiing dus ‘uitstel-
len’
Schema: Een ontdooiing kan op maximaal 6 vaste tijden
worden uitgevoerd (RTC)
Contact: Een ontdooiing kan worden gestart door een puls
op de digitale ingang
Netwerk: het ontdooicommando wordt ontvangen van de
systeemunit via de datacommunicatie.
S5 temp In 1:1 systemen kan de eciency van de
verdamper worden gevolgd. IJsopbouw zal een
ontdooiing starten.
Handmatig: Een extra ontdooiing kan worden geactiveerd door
onderste toets op de regelaar in te drukken.
Heetgas ontdooiing
Alle genoemde methoden kunnen willekeurig worden toegepast
- als één methode wordt geactiveerd zal een ontdooiing worden
gestart.
Er zijn twee manieren waarop gecoördineerde ontdooiing kan
worden uitgevoerd:
Of door bedrading tussen de regelaars of via de datacommunicatie.
Bedrading
Eén van de regelaars wordt benoemd als ‘master’. Zodra een
ontdooiing wordt gestart, zullen ook de aangesloten regelaars
gaan ontdooien. Na de ontdooiing zullen de individuele regelaars
in een wachttijd gaan. Pas wanneer alle regelaars gereed zijn met
ontdooien, zal de koeling worden herstart. (Als één regelaar in de
groep gaat ontdooien, zal de rest volgen).
Datacommunicatie
De ontdooiing wordt gestart via de omschakelfunctie in
een System Manager. Hiermee wordt ook de ontdooistop
gecoördineerd.
Ontdooien
1 Op basis van koeltijd
Als de opgetelde koeltijd een ingestelde tijd overschrijdt, zal
een ontdooiing worden gestart.
2 Op basis van temperatuur
De regelaar volgt continue de S5 temperatuur. Tussen twee
ontdooiingen zal de S5 temperatuur steeds lager worden als
zich meer ijs op de verdamper vormt (de compressor draait
langer en zal de S5 temperatuur naar beneden trekken). Zodra
de temperatuur een in te stellen dierentie overschrijdt, zal een
ontdooiing worden gestart.
Deze functie kan alleen in 1:1 systemen werken.
Max. 10
System manager
Extra module
• De regelaar kan naderhand worden uitgerust met een insteekkaart als de toepassing hierom vraagt.
De regelaar is uitgerust met een plug zodat de kaart makkelijk
gemonteerd kan worden.
Externe display
Als er een externe display op de regelaar is aangesloten, kan ook
gebruik worden gemaakt van datacommunicatie. Hiervoor moet
echter wel een afzonderlijke datacommunicatiemodule worden
geïnstalleerd.
Hieronder volgt een overzicht van alle verschillende toepas-
singen.
Een instelling bepaald hoe de relais gedenieerd worden.
Op pagina 20 zijn de relevante instellingen te zien voor de te
kiezen elektrisch schema (toepassing).
S3 en S4 zijn temperatuursensoren. De toepassing bepaald
of één of beiden sensoren worden gebruikt. S3 moet worden
geplaatst in de luchtaanzuig voor de verdamper en de S4 in de
luchtuitblaas na de verdamper. Een instelling in % bepaald op
welke sensor wordt geregeld.
S5 is de ontdooisensor en moet op de verdamper worden
geplaatst. DI1 en DI2 zijn potentiaal vrij digitale ingangen welke
voor één van de volgende functies kunnen worden gebruikt:
deurfunctie, alarmfunctie, ontdooistart, start/stop regeling, dag/
nacht functie, thermostaatreferentie, schoonmaakfunctie, geforceerd koelen of gecoördineerde ontdooiing. Zie voor de functies
parameters o02 en o37.
Koelregeling met geïntegreerde compressor
Deze functies zijn aangepast voor koelsystemen met een geïntegreerde compressor.
Drie relais besturen de koeling, ontdooiing en ventilatoren en
het vierde relais kan gebruikt worden voor de alarmfunctie,
lichtregeling of randverwarming.
• De alarmfunctie kan gekoppeld worden aan de deurfunctie
(DI). Als de deur langer open is dan een ingestelde tijd, zal een
alarm actief worden.
• De lichtregeling kan ook gekoppeld worden aan de deurfunctie (DI). Een open deur zal dan het licht aanschakelen en het
licht blijft nog twee minuten branden nadat de deur weer is
gesloten.
• De randverwarming kan worden gebruikt voor koel- en vriesmeubelen of voor de deurverwarming van vriescellen
De ventilatoren kunnen tijdens de ontdooiing worden gestopt
en kunnen ook de deurfunctie volgen.
Er zijn diverse andere functies voor de alarmfunctie, lichtregeling, randverwarming en ventilatoren. Zie hiervoor de respectievelijke instellingen.
1
2
Heetgas ontdooiing
Deze toepassing kan worden gebruikt voor systemen met
heetgas ontdooiing. Het wisselcontact van relais 1 kan gebruikt
worden voor de bypassklep (zuig) en/of de heetgasklep.
Relais 2 wordt gebruikt voor de koeling.
Deze groep toepassingen kan worden gebruikt als de regelaar
twee compressoren moet schakelen.
De functies kunnen worden vergeleken met de elektrische
schema’s 1 tot en met 3, maar in plaats van de ventilatoren schakelt relais 2 nu de tweede compressor.
Beide compressoren moeten dezelfde capaciteit hebben. Wanneer de regelaar koeling vraagt, zal eerst de compressor met het
minst aantal draaiuren inschakelen en zal na de tijdvertraging de
tweede compressor inschakelen.
Zodra de temperatuur gezakt is tot de ‘halve dierentie’, zal de
laatst ingeschakelde compressor weer uitgeschakeld worden.
Als de lopende compressor er niet in slaagt om de temperatuur
op het setpoint te brengen, zal de tweede compressor weer
worden ingeschakeld. Dit zal gebeuren zodra de temperatuur de
‘bovenkant’ van de dierentie bereikt. Als de temperatuur ‘vast’
zit tussen het setpoint en de halve dierentie gedurende twee
uur, zal er worden overgeschakeld naar de andere compressor
om de draaitijden te egaliseren.
De compressorinstellingen voor ‘Minimale AAN-tijd’ en ‘Minimale
UIT-tijd’ hebben tijdens de regeling altijd de hoogste prioriteit,
maar sommige functies zullen dit overrulen.
5
6
7
Koelregeling met ontdooiing
Deze toepassing kan worden gebruikt waar alleen koeling en
ontdooiing geregeld moeten worden.
Verwarmingsfunctie
Deze toepassing is hetzelfde als toepassing 1, alleen is hier een
verwarmingsfunctie toegevoegd welke het koelobject beschermd tegen een te lage temperatuur. De ontdooiuitgang zal
de verwarming in- en uitschakelen.
10
8
9
Deze toepassing wordt gebruikt als de temperatuur onder het
setpoint van de koeling kan komen. Om te garanderen dat de
temperatuur niet te laag wordt, wordt het verwarmingsfunctie ‘x’
graden onder de referentiewaarde geactiveerd.
De S3 sensor moet worden aangesloten, omdat deze het signaal
levert tijdens het verwarmen.
Normaal zal de temperatuurwaarde van de een van de thermostaatsensors S3 of S4 of
een weging hiervan worden weergegeven.
In o17 wordt de weging bepaald.
ThermostaatThermostat control
Setpoint
De regeling wordt gebaseerd op de ingestelde waarde plus een verschuiving indien
van toepassing. Deze waarde wordt ingesteld via een druk op de middelste toets.
Het bereik van deze instelling kan worden begrensd door middel van parameters r02
en r03.
De referentietemperatuur kan ten alle tijden worden uitgelezen in parameter u28.
Dierentie
Wanneer de temperatuur hoger is dan het setpoint plus de dierentie, zal het koelcontact worden ingeschakeld. Het wordt uitgeschakeld wanneer de temperatuur
onder het setpoint komt.
Ref. Dif.
Setpoint begrenzing
De instelmogelijkheden voor het setpoint kunnen worden begrensd, waardoor ontoelaatbare instellingen onmogelijk zijn.
Maximale temperatuurinstellingr02Max cutout °C
Minimale temperatuurinstellingr03Min cutout °C
Correctie temperatuuruitlezing display
Als de temperatuur in het koelobject en de temperatuuruitlezing op de display niet
gelijk zijn, kan de uitlezing op de display worden gecorrigeerd
Temperatuurweergave
Instelling voor weergave van de temperatuureenheid in °C of in °F
Correctie van het S4 luchtuittredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Correctie van het S3 luchtintredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Start / stop van regeling
Met deze instelling kan de regeling gestart (1) en gestopt (0) worden en wordt handbediening van de uitgangen toegestaan (-1).
Dit kan ook door middel van een externe schakelaar aangesloten op de DI ingang.
Een gestopte regeling zal een ‘Standby alarm’ genereren.
Nachtverschuiving
Het setpoint van de thermostaat kan worden verhoogd met deze waarde bij omschakeling van dag naar nacht. (Selecteer een negatieve waarde bij koude-accumulatie.)
Selectie van de thermostaatsensor
Hier kunt u de sensor kiezen die de thermostaat moet gebruiken, S3, S4 of een weging van beide sensors. Met de instelling 0% wordt alleen S3 (luchtintrede) gebruikt.
Bij 100% alleen S4 (uittrede)
(voor toepassing 9 moet de S3 sensor worden gebruikt)
Verwarmingsfunctie
Deze functie kan het verwarmingselement aangesloten op de ontdooiuitgang
gebruiken voor het verhogen van de temperatuur. De functie schakelt een aantal
graden onder de koelreferentie in en schakelt weer uit met een dierentie van 2K. De
regeling moet worden uitgevoerd met een 100% signaal van S3. De ventilatoren zullen tijdens het verwarmen draaien, maar als de deurfunctie is geselecteerd, zullen de
verwarming en ventilatoren stoppen zodra de deur open gaat.
Als deze functie wordt gebruikt moet een externe beveiliging worden geïnstalleerd
die oververhitting van het verwarmingselement voorkomt. Vergeet niet om D01 in te
stellen op elektrische ontdooiing.
Wanneer deze functie op ON wordt gezet, zal de thermostaatreferentie verschoven
worden met de in r40 ingestelde waarde. Deze functie kan ook geactiveerd worden
via ingangen DI1 en DI2 (denitie in o02 of o37)
r39Th. oset
Waarde voor verschuiving referentie
De thermostaatreferentie en alarmwaarden worden verschoven met deze waarde
wanneer de functie wordt geactiveerd. Geactiveerd worden via r39 of DI ingang
AlarmAlarm settings
De regelaar kan in verschillende situaties een alarm genereren. Als er een alarm is,
zullen alle LED’s in de display knipperen en zal het alarmrelais schakelen.
Tijdvertraging van een temperatuuralarm (korte vertraging)
Als één van de twee alarmgrenzen A13 of A14 worden overschreden zal een timerfunctie worden gestart. Het alarm wordt actief als de ingestelde tijd is verstreken. De
tijdsinstelling is in minuten.
Tijdvertraging voor deuralarm
De tijdvertraging is in minuten.
De functie wordt gedenieerd in o02 of o37.
Opstarttijdvertraging hoog temperatuuralarm (lange vertraging)
Deze tijdvertraging wordt gebruikt na opstart, tijdens ontdooiing en direct na een
ontdooiing.
Er vindt overschakeling plaats naar de normale vertraging (A03) als de temperatuur
onder de ingestelde hoge temperatuur alarmgrens komt.
Tijdsinstelling is in minuten.
Hoge temperatuur alarmgrens
Hier wordt de temperatuur ingesteld waarbij een alarm moet worden gegenereerd na
de tijdvertraging (A3 of A12). Instelling in °C. De ingestelde waarde wordt bij nachtverhoging met dezelfde instelling verhoogd (r13). Verlaging van de alarmgrens vindt
bij negatieve instelling van r13 niet plaats.
De alarmgrens wordt ook verschoven in connectie met de referentieverschuiving
(r39).
Lage temperatuur alarmgrens
Hier wordt de temperatuur ingesteld waarbij een alarm moet worden gegenereerd na
de tijdvertraging (A3). Instelling in °C.
De alarmgrens wordt ook verschoven in connectie met de referentieverschuiving
(r39).
Vertraging voor DI1 alarm
Een schakeling van de ingang resulteert in een alarm wanneer de tijdvertraging is
verstreken. Deze functie van DI1 wordt gedenieerd in o02.
Vertraging voor DI2 alarm
Een schakeling van de ingang resulteert in een alarm wanneer de tijdvertraging is
verstreken. Deze functie van DI1 wordt gedenieerd in o37
Temperatuursignaal voor alarmering (alarmsensor)
Hier moet de weging van de sensoren gedenieerd worden die de alarmthermostaat
moet gebruiken. S3, S4 of een combinatie van beiden.
Met een instelling van 0% wordt S3 gebruikt en bij 100% wordt S4 gebruikt.
CompressorCompressor control
Het compressorrelais volgt de thermostaat. Als de thermostaat koeling vraagt wordt
het compressorrelais ingeschakeld.
Minimum AAN en UIT tijden
Om teveel compressorschakelingen te voorkomen kunnen minimum AAN en UIT
tijden worden ingesteld.
Deze tijden worden genegeerd als bijvoorbeeld een ontdooiing wordt gestart.
Minimale AAN-tijd in minutenc01Min. On time
r40Th. oset K
Night setbck
(start van nachtsignaal)
Forced cool.
(Start van geforceerde koeling)
Met datacommunicatie kan de prioriteit van de verschillende alarmen
gedenieerd worden. De instelling
wordt uitgevoerd in het menu ‘Alarm
destinations’.
Deze instelling geeft aan hoeveel tijd moet verstrijken tussen het inschakelen van de
eerste compressor en het inschakelen van de tweede compressor.
Omgekeerde functie relais DO1
0: Normale functie waarbij het relais inschakelt bij koelvraag.
1: Omgekeerde functie waarbij het relais uitschakelt bij koelvraag (deze regeling
zorgt ervoor dat er koeling is als de regelaar wegvalt).
Relais extern
Hier is het mogelijk om de bouwen in relais geforceerd te laten aansluiten op de
nuldoorgang van de spanning. De levensduur van de relais wordt hierdoor verlengd,
of de belasting kan hierdoor worden verhoogd.
Activeer de functie niet als er contactoren zijn aangesloten op een of meer relais van
de regelaar, omdat dit de levensduur van de contactoren zal verkorten.
0: De belasting wordt rechtstreeks aangesloten op de relais van de regelaar (nuldoor-
gang geactiveerd)
Het relaiscontact en de voeding van de regelaar moeten dezelfde fase gebruiken.
1: De relais van de regelaar moeten een extern contactor trekken (nuldoorgang
uitgeschakeld)
De LED op de display geeft aan wanneer er koelvraag is.Comp Relay
OntdooienDefrost control
De regelaar bevat een timerfunctie welke na iedere ontdooistart gereset wordt. De
timerfunctie zal een ontdooiing starten als/zodra de tijdinterval verstreken is.
De timerfunctie start zodra voeding wordt gezet op de regelaar, maar wordt de eerste
keer verschoven met de instelling in d05.
Bij spanningsval zal de waarde van de timer worden opgeslagen en op dat punt
verder gaan zodra de spanning op de regelaar terugkomt. Deze timerfunctie kan gebruikt worden als een eenvoudige manier om een ontdooiing te starten, maar zal ook
altijd als back-up werken als een erop volgende ontdooistarts niet wordt ontvangen.
De regelaar bevat ook een real time klok. Als deze klok en de vereiste ontdooitijden
worden ingesteld, kan de ontdooiing op vaste tijden worden uitgevoerd.
De ontdooiing kan ook worden gestart via de datacommunicatie, een digitale ingang
of handbediening. Alle startmethoden functioneren in de regelaar. De verschillende
functies moeten zo worden ingesteld zodat ontdooiingen niet vlak achter elkaar kunnen komen.
De ontdooiing kan op de volgende manieren worden uitgevoerd: elektrisch, heetgas
of brine.
De ontdooiing kan worden gestopt op basis van tijd of op basis van temperatuur.
Ontdooimethode
Hier wordt ingesteld hoe de ontdooiing moet worden uitgevoerd: elektrisch, heetgas,
brine of ‘geen’.
Tijdens een ontdooiing zal het ontdooirelais geschakeld zijn.
(Met brine ontdooiing zal de koelklep tijdens ontdooiing open blijven)
Ontdooistoptemperatuur
Als een ontdooisensor is gemonteerd zal het ontdooien worden gestopt bij de
ingestelde temperatuur. De ontdooisensor wordt gedenieerd in parameter d10.
De temperatuur is ingesteld.
Interval tussen ontdooistarts
Na iedere ontdooiing wordt de timer gestart en zal zodra deze tijd is verstreken een
ontdooiing starten.
Deze functie wordt gebruikt als een eenvoudige ontdooistart, maar kan ook worden
gebruikt als beveiliging voor het geval een ander ontdooisignaal niet ontvangen
wordt.
Als een ontdooistart via de datacommunicatie niet wordt ontvangen, wordt deze
tijdsinterval gebruikt als maximale tijd tussen ontdooiingen. Wanneer de ontdooiing
wordt uitgevoerd met de klokfunctie of datacommunicatie, moet de tijdsinterval op
een langere periode worden ingesteld dan de geplande ontdooiing, anders zal op
deze tijdsinterval een ontdooiing worden gestart die even later wordt gevolgd door
een geplande ontdooiing.
Bij spanningsval zal de tijdsinterval gehandhaafd blijven en verder tellen zodra de
spanning op de regelaar terug komt.
De tijdsinterval is niet actief wanneer deze op 0 wordt ingesteld.
Maximum ontdooitijd
Deze instelling dient als beveiliging voor het geval dat de ingestelde ontdooitemperatuur niet wordt bereikt.
Bij selectie ontdooistop op tijd dan is dit de tijdsduur van het ontdooien.
c05Step delay
c30Cmp relay NC
c70Ext. Relay
Uitlezing koelrelais, of handbediening
van dit relais.
Tijdverschuiving van ontdooistarts gedurende de opstartfase
Deze functie is alleen van belang als ontdooistarts van de diverse koelobjecten niet
gelijktijdig mogen plaatsvinden en bovendien gekozen is voor ontdooiing middels
de interne intervalfunctie (d03).
Met deze functie wordt de tijdsinterval, met het ingestelde aantal minuten vertraagd.
Afdruiptijd
Hier kan de afdruiptijd worden ingesteld. In deze tijd druipt het water na een ontdooiing van de verdamper.
d05Time Stagg.
d06DripO time
Ventilatorstartvertraging na ontdooien
Instelling van de tijdvertraging voor het starten van de ventilator(en) na ontdooistop
en na afdruiptijd. (Tijdens deze vertraging zal het water aan de verdamper vastvriezen)
Ventilator starttemperatuur
De ventilatoren kunnen ook op de, hier in te stellen, temperatuur (S5) inschakelen.
Als de ingestelde temperatuur niet wordt bereikt binnen de tijd van d07 zal op tijd
worden geschakeld.
Ventilator(en) ingeschakeld tijdens ontdooien
Keuze ventilator(en) AAN of UIT gedurende ontdooien.
0: Uit (ventilatoren draaien tijdens ‘pump down’)
1: Aan (uit gedurende ‘Ventilatorvertraging’)
2: Aan gedurende ‘pump down’ en ontdooiing. Daarna uit.
Ontdooisensor
Keuze ontdooisensor S4 of S5.
0: Geen ontdooisensor. Ontdooistop gebaseerd op tijd.
1: S5
2: S4
Pumpdownvertraging
Stel de tijd in waarin de verdamper wordt ‘afgepompt’ voor de ontdooiing.
Egalisatievertraging (alleen bij heetgas ontdooiing)
Tijdvertraging na een ontdooiing om de verdamperdruk te egaliseren via de bypassklep.
Ontdooien – op basis van koeltijd
Stel hier de maximale toegestane koeltijd zonder ontdooiing in. Zodra deze tijd
wordt overschreden, zal een ontdooiing worden gestart.
Met een instelling van 0 is deze functie niet actief.
Ontdooien – op basis van S5 temperatuur
De regelaar zal de eectiviteit van de verdamper volgen en zal, via interne berekeningen en metingen van de S5 temperatuur, een ontdooiing starten als de variatie van
de S5 temperatuur te groot wordt.
Stel hier in hoe groot het ‘verval’ van de S5 temperatuur mag zijn. Zodra deze waarde
wordt overschreden, zal een ontdooiing worden gestart.
De functie kan alleen worden gebruikt bij 1:1 systemen waar de verdampingstemperatuur lager wordt om te garanderen dat de luchttemperatuur stabiel blijft. In
centrale systemen moet deze functie uit staan.
Met een instelling van 20 is deze functie niet actief.
Vertraging heetgas inspuiting
Kan gebruikt worden indien kleppen van type PMLX en GPLX worden gebruikt. De
tijd wordt zo ingesteld zodat de klep volledig dicht is voordat de heetgasinpuiting
wordt gestart.
Druk op de onderste toets om de ontdooiing temperatuur in de display uit te lezen.Defrost temp.
Houdt de onderste toets vier seconden ingedrukt om een extra ontdooiing uit te
voeren.
Op deze manier kan ook een actieve ontdooiing worden gestopt.
De LED op de display geeft wanneer een ontdooiing actief is.Defrost Relay
VentilatorregelingFan control
Ventilator stop bij thermostaatuitschakeling
Selecteer hier of de ventilatoren moeten stoppen bij uitgeschakelde thermostaat.
d07FanStartDel
d08FanStartTemp
d09FanDuringDef
d10DefStopSens.
d16Pump dwn del.
d17Drain del
d18MaxTherRunT
d19CutoutS5Dif.
d23--
Def Start
Start handontdooiing
Lees hier de status van het ontdooirelais of bedien het relais handmatig.
Hold After Def
Toont ON als de regelaar in werking is
met gecoördineerde ontdooistart.
Defrost State
Ontdooistatus
1 = pump down / ontdooiing
F01Fan stop CO
(Yes = Ventilator stopt)
Vertraagde ventilator stop bij thermostaatuitschakeling
Als gekozen is voor ventilator stop bij thermostaatuitschakeling kan hier worden
ingesteld hoe lang de ventilatoren nog moeten doordraaien.
Deze functie stopt de ventilatoren als de hier ingestelde temperatuur aan de ontdooisensor wordt bereikt. (Om extra opwarming van bijvoorbeeld een vriescel te
voorkomen).
Herstart vindt plaats bij 2K onder de instelling.
Deze functie is niet actief gedurende het ontdooiproces of opstart na ontdooien.
Bij instelling op +50°C is de functie inactief.
De LED op de display geeft wanneer een ontdooiing actief is.Fan Relay
HACCPHACCP
HACCP temperatuur
Temperatuurmeting welke voor deze functie wordt gebruikt.
Laatste te hoge HACCP temperatuur was geregistreerd in connectie met: (uitlezing
waarde).
H01: Temperatuur overschreden tijdens normaal bedrijf
H02: Temperatuur overschreden tijdens spanningsval. Batterij back-up regelt tijden.
H03: Temperatuur overschreden tijdens spanningsval. Geen regeling van tijd.
Laatste keer overschreden HACCP temperatuur: Jaarh03Laatste keer overschreden HACCP temperatuur: Maandh04Laatste keer overschreden HACCP temperatuur: Dagh05Laatste keer overschreden HACCP temperatuur: Uurh06Laatste keer overschreden HACCP temperatuur: Minuuth07Laatste overschrijding: Duur in urenh08Laatste overschrijding: Duur in minutenh09Piektemperatuur
De hoogst gemeten temperatuur wordt continue opgeslagen wanneer de temperatuur de grenswaarde van h12 overschrijdt. De waarde kan worden uitgelezen tot aan
de volgende keer dat de grenswaarde overschreden wordt. Op dat moment wordt de
waarde overschreven door de nieuwe waarde.
Functieselectie
0: geen HACCP functie
1: S3 en/of S4 gebruikt als sensor. Denitie in h14
2: S5 gebruikt als sensor
Alarmgrens
Instelling van temperatuurwaarde waar de HACCP functie actief moet worden. Als de
temperatuur hoger wordt dan hier ingesteld, zal de tijdvertraging starten.
Tijdvertraging voor alarm (tijdens normaal bedrijf)
Wanneer de tijdvertraging is verstreken zal een alarm actief worden
Selectie meetsensor
Als de S3 en/of S4 sensor worden gebruikt, moet de weging worden ingesteld.
Bij een instelling van 100% wordt S4 gebruikt, bij 0% wordt S3 gebruikt.
Real Time Klok
Per 24 uur kunnen zes individuele ontdooistarts worden gedenieerd. Ook wordt een
datumindicatie gebruikt voor de registratie van temperatuurmetigen.
Ontdooistart, instelling uurt01-t06
Ontdooistart, instelling minuten (t01 en t11 horen bij elkaar, etc.)
Wanneer t01 tot en met t16 op 0 worden ingesteld, zal de klok geen ontdooiingen
starten.
Klok: instelling uurt07
Klok: instelling minutent08
Klok: instelling datumt45
Klok: instelling maandt46
Klok: instelling jaart47
F04FanStopTemp.
Status van het ventilatorrelais of bedien het relais handmatig
h01HACCP temp.
h02-
h10Max.temp.
h11HACCP sensor
h12HACCP limit
h13HACCP delay
h14HACCP S4%
(De tijden kunnen niet via de datacommunicatie worden ingesteld. Deze
instellingen zijn alleen relevant bij
stand-alone toepassingen)
Diverse functiesMiscellaneous
Vertraging uitgangen na spanningsval
Bij terugkeer van de voeding na spanningsval kunnen de uitgangen vertraagd ingeschakeld worden om overbelasting van het netwerk te voorkomen. Deze tijdvertraging is hier in te stellen.
Digitale ingang – DI1
De digitale ingang DI1 van de regelaar kan worden gebruikt voor één van de volgende functies:
O: ingang wordt niet gebruikt
1) Statusuitlezing van een contactfunctie
2) Deurfunctie. Als de DI wordt verbroken, zal de regelaar de koeling en ventilatoren
stoppen. Een ‘deuralarm’ zal gegenereerd worden als de ingestelde tijdvertraging is
verstreken (A04). De koeling zal na deze tijdsvertraging hervatten.
3) Deuralarm. Onderbroken deurschakelaar wordt geregistreerd en deuralarm wordt
geactiveerd na vertragingstijd (A04)
4) Ontdooistart. D.m.v. een pulscontact kan een ontdooiing worden gestart. Als meer
regelaars op deze wijze gelijktijdig moeten starten is het belangrijk dat alle aansluitingen op dezelfde wijze worden aangesloten (DI naar DI en GND naar GND)
5) Regeling AAN/UIT. Regeling vindt plaats bij kortgesloten ingang en stopt bij geopende ingang.
6) Nachtschakeling. Bij kortgesloten ingang staat de regelaar in de nachtstand. Verschuiving met r13
7) Referentieverschuiving als de ingang is kortgesloten. Verschuiving met parameter
r40.
8) Alarmfunctie. Alarm wordt gegenereerd wanneer de ingang is kortgesloten.
9) Alarmfunctie. Alarm wordt actief wanneer de ingang is geopend. (Voor 8 en 9
wordt de tijdvertraging ingesteld in A27)
10) Schoonmaakfunctie. Deze functie wordt gestart door een puls. (zie pagina 4)
11) Geforceerde koeling voor heetgas ontdooiing bij kortgesloten ingang.
Datacommunicatie
Als de regelaar in een datacommunicatienetwerk is opgenomen moet een adres
worden ingesteld en dit adres moet worden doorgegeven aan de system manager.
Installeren van de datacommunicatie is vermeld in brochure “RC8AC..”
Het adres in te stellen van 0 t/m 240.
Het adres wordt naar de System Manager gestuurd wanneer menu o04 is ingesteld
op "ON" of wanneer de scanfunctie in de System Manager is geactiveerd.
BELANGRIJK: u MOET o61 instellen voordat u o04 instelt of de scanfunctie wordt geactiveerd. Anders zult u de verkeerde gegevensset versturen (o04 mag enkel worden
gebruikt als de datacommunicatie verloopt via LON).
Toegangscode 1 (toegang tot alle instellingen)
Als de menu-instellingen van de regelaar beschermd moeten worden met een toegangscode, kan hier een waarde tussen 0 en 100 ingesteld worden. Met een waarde
van 0 is de functie niet actief. (99 geeft altijd toegang)
Sensor type
Normaal worden Pt 1000 sensors met grote nauwkeurigheid toegepast. Er kunnen
echter ook PTC (1000 Ohm) of NTC sensors (5000 Ohm bij 25°C) worden toegepast.
Alle aangesloten sensoren moeten van hetzelfde type zijn.
Nauwkeurigheid display
Yes: geeft stappen van 0,5 °C
No: geeft stappen van 0,1 °C
Maximum “standby” tijd na gecoördineerde ontdooiing
Als een regelaar zijn ontdooiing heeft beëindigd zal deze op een signaal wachten
alvorens weer te gaan inspuiten. Als het signaal onverhoopt wegblijft zal de regelaar
zichzelf weer opstarten als deze standby tijd is verstreken.
Selecteer sensorsignaal voor het display
Via een % waarde kunt u de uitlezing op de display vastleggen; de temperatuur van
S3, die van S4 of een mix van beide.
Met de instelling 0% wordt alleen S3 getoond. Met de instelling 100% wordt alleen S4
getoond.
o01DelayOfOutp.
o02DI 1 Cong.
Denitie vind plaats met de hier links
getoonde waarden.
DI state
(Meting)
De status van de DI wordt hier aangegeven met ON of OFF.
Na installatie van datacommunicatie
o03
kan de regelaar op dezelfde manier
bediend worden als alle andere ADAPKOOL regelaars.
De digitale ingang DI2 van de regelaar kan worden gebruikt voor één van de volgende functies
O: ingang wordt niet gebruikt
1) Statusuitlezing van een contactfunctie
2) Deurfunctie. Als de DI wordt verbroken, zal de regelaar de koeling en ventilatoren
stoppen. Een ‘deuralarm’ zal actief worden als de ingestelde tijdvertraging is verstreken (A04). De koeling zal na deze tijdsvertraging hervatten.
3) Deuralarm. Onderbroken deurschakelaar wordt geregistreerd en deuralarm wordt
geactiveerd na vertragingstijd (A04)
4) Ontdooistart. D.m.v. een pulscontact kan een ontdooiing worden gestart. Als meer
regelaars op deze wijze gelijktijdig moeten starten is het belangrijk dat alle aansluitingen op dezelfde wijze worden aangesloten (DI naar DI en GND naar GND)
5) Regeling AAN/UIT. Regeling vindt plaats bij kortgesloten ingang en stopt bij geopende ingang.
6) Nachtschakeling. Bij kortgesloten ingang staat de regelaar in de nachtstand. Verschuiving met r13.
7) Referentieverschuiving als de ingang is kortgesloten. Verschuiving met parameter
r40.
8) Alarmfunctie. Alarm wordt gegenereerd wanneer de ingang is kortgesloten.
9) Alarmfunctie. Alarm wordt actief wanneer de ingang is geopend.
10) Schoonmaakfunctie. Deze functie wordt gestart door een puls. (zie pagina 4)
11) Geforceerde koeling voor heetgas ontdooiing bij kortgesloten ingang.
12) De ingang wordt gebruikt voor gecoördineerde ontdooiing samen met andere
regelaars van hetzelfde type.
Conguratie van lichtfunctie (relais 4 in toepassingen 2 en 6)
1) Relais schakelt met dag conditie
2) Relais wordt geregeld via datacommunicatie
3) Relais wordt geregeld door de deurschakeling gedenieerd in o02 of 037 waar de
instelling 2 is 3. Zodra de deur wordt geopend, zal het lichtrelais schakelen. Wanneer
de deur weer gesloten wordt, zal het licht nog twee minuten aan blijven om insluiting te voorkomen.
Activering van lichtrelais
Het lichtrelais kan hier geactiveerd worden, maar alleen als o38 op 2 ingesteld is.
Randverwarming gedurende dagconditie
De AAN-tijd wordt ingesteld als percentage van de periodetijd
Randverwarming gedurende nachtconditie
De AAN-tijd wordt ingesteld als percentage van de periodetijd
Randverwarming periode
Tijdperiode (AAN + UIT periode voor relais)
Schoonmaakfunctie
De status van de functie kan hier worden gevolgd of de functie kan handmatig worden gestart.
0 = Normale regeling (geen schoonmaak)
1 = koeling uit, ventilatoren aan. Alle andere uitgangen zijn uit.
2 = alle uitgangen uit.
Als de functie wordt geregeld door ene signaal op DI1 of DI2, kan de relevante status
hier worden uitgelezen.
Selectie van toepassing
De regelaar kan worden aangepast aan een aantal verschillende toepassingen. Hier
kan worden gedenieerd welk van de 10 toepassingen is gewenst. Op pagina 6 is een
overzicht van deze toepassingen te zien.
Deze parameter kan alleen worden ingesteld wanneer de regeling is gestopt, bijv. r12 op 0.
Voorinstelling parameters (Quick set-up)
Het is mogelijk om snel een aantal parameters in te stellen. Het is afhankelijk van
het type toepassing, meubel of cel en of het koelobject op temperatuur of tijd moet
worden ontdooid. Een overzicht is te vinden op pagina 22.
Deze parameter kan alleen worden ingesteld wanneer de regeling is gestopt, bijvoorbeeld
door r12 op 0 te zetten.
Toegangscode 2 (beperkte toegang)
Deze code geeft toegang tot het aanpassen van waarden, maar niet tot conguratieinstellingen. Als de menu-instellingen van de regelaar beschermd moeten worden
met een toegangscode, kan hier een waarde tussen 0 en 100 ingesteld worden. Met
een waarde van 0 is de functie niet actief. Als deze functie wordt gebruikt, moet toegangscode 1 (o05) ook worden gebruikt.
Opslaan als fabrieksinstelling
Met deze instelling worden de huidige instellingen van de regelaar opgeslagen als
‘nieuwe’ basisinstelling (de originele fabrieksinstellingen worden overschreven).
Temperatuur van de S5 sensoru09S5 temp.
Status DI1 ingang. ON/1=geslotenu10DI1 status
Temperatuur van de S3 sensor
Status van dag / nacht. 1=gesloten
Temperatuur van de S4 sensoru16S4 air temp
Temperatuur overeenkomstig die waarmee de thermostaatfunctie regeltu17Ther. air
Uitlezing temperatuurreferentieu28Temp. ref.
Status DI2 ingang. ON/1=geslotenu37DI2 status
Displaytemperatuur
Uitlezing van (gewogen) S3/S4 temperatuur voor alarmeringu57Alarm air
** Status koelrelais (compressor 1)u58Comp1/LLSV
** Status ventilatorrelaisu59Fan relay
** Status ontdooirelaisu60Def. relay
** Status randverwarmingsrelaisu61Railh. relay
** Status alarmrelais
** Status lichtrelais
** Status zuigkleprelaisu64SuctionValve
** Status compressorrelais 2u67Comp2 relay
*) Niet alles wordt getoond. Alleen de functie behorende bij de geselecteerde toepas-
In geval van een foutmelding zullen de LED’s op de display knipperen en de alarmuitgang worden geactiveerd. Bij drukken op de bovenste toets volgt in het display de
foutmelding.
Er zijn twee soorten meldingen - een melding ontstaan tijdens het dagelijks gebruik,
of er is een defect in de installatie.
A-meldingen worden niet zichtbaar voordat de vertraging verstreken is.
E-meldingen zullen direct zichtbaar worden.
(Een A-melding wordt niet zichtbaar zo lang een E-melding actief is).
De volgende meldingen kunnen verschijnen:1 = alarm
A1: Alarm te hoge temperatuurHigh t. alarm
A2: Alarm te lage temperatuurLow t. alarm
A4: DeuralarmDoor Alarm
A5: De “o16” timer is vertrekenMax Hold Time
A15: Alarm. Signaal van DI1.DI1 alarm
A16: Alarm. Signaal van DI2.DI2 alarm
A45: Koeling gestopt door ‘Hoofdschakelaar’ (Main Switch)Standby mode
A59: Schoonmaakfunctie. Signaal van DI1 of DI2.Case cleaning
A60: Alarm te hoge temperatuur voor HACCP functieHACCP alarm
Max. def time
E1: Fout in regelaarEKC error
E6: Fout in real-time klok. Stel klok opnieuw in.-
E25: Fout S3 sensorS3 error
E26: Fout S4 sensorS4 error
E27: Fout S5 sensorS5 error
Alarm destinations
De prioriteit van individuele alarmen
Kan met een instelling worden gedenieerd
(0, 1, 2 of 3)
Er kunnen zich regelsituaties voordoen waarbij de regelaar staat te wachten voor de
volgende stap in de regeling. Om deze “waarom gebeurt er niets?” situaties zichtbaar
EKC State:
(Zichtbaar in alle menu’s
te maken volstaat het om de bovenste druktoets kort (1sec) in te drukken. Hierdoor
wordt de status weergegeven in het display. Is er echter een alarm, dan wordt de
alarmstatus weergegeven. De individuele statuscodes hebben de volgende betekenis:
S0: Regelen0
S1: Wacht op einde gecoördineerde ontdooiing1
S2: Compressor draait door op basis van de min. AAN tijd2
S3: Compressor blijft gestopt op basis van de min. UIT tijd3
S4: De regeling wacht op basis van de afdruiptijd4
S10: Koeling is gestopt door een intern of extern signaal (r12 of DI)10
S11: Koeling is gestopt door de thermostaat11
S14: Ontdooiproces: ontdooiing is gaande14
S15: Ontdooiproces: ventilatorstart wacht op verstrijken startvertraging15
S17: Deur is open. DI ingang is open17
S20: Noodkoeling actief door sensorfout *)20
S25: Handmatige bediening van de uitgangen actief25
S29: Schoonmaakactie actief29
S30: Geforceerde koeling30
S32: Vertraging van uitgangen tijdens opstart32
S33: Verwarmingsfunctie r36 is actief33
Andere uitlezingen:
non: Ontdooitemperatuur kan niet worden uitgelezen. Ontdooiing wordt gestopt op
tijd.
-d-: Ontdooiing is gaande/ Opstart na ontdooiing
PS: Toegangscode vereist. Vul toegangscode in.
*) Noodkoeling zal plaatsvinden wanneer het signaal van een gedenieerde S3 of S4 voeler wegvalt. De regeling zal verder gaan met de geregistreerde
gemiddelde inschakelduur. Hier zijn twee waarden voor - 1 voor de nachtregeling en 1 voor de dagregeling.
Waarschuwing ! Directe start van compressoren *
Ter voorkoming van compressorschade moeten parameters c01 en c02 worden ingesteld volgens de specicaties van de fabrikant. Of in
het algemeen:
- Hermetische compressoren: c02 = 5 minuten
- Semi-hermetische compressoren: c02 = 8 minuten en c01 = 2 tot 5 minuten (motor 5 tot 15 kW)
*) Bij een directe aansturing van de magneetklep behoeven parameters c01 en c02 niet te worden ingesteld.
De waarden worden getoond met drie karakters. De temperatuur
kan in °C of °F worden weergegeven.
LED’s op voorpaneel
De LED’s op het voorpaneel van de regelaar zullen oplichten als
het bijbehorende relais is geactiveerd.
= Koeling
= Ontdooiing
= Ventilator
HACCP = HACCP functie is actief
In alarmsituaties zullen alle LED’s knipperen. De alarmmelding kan
getoond en opgeheven worden door de bovenste druktoets kort
in te drukken.
Ontdooiing
Tijdens de ontdooiing wordt een '-d-' getoond in de display. Dit
blijft zo tot 15 minuten nadat de koeling weer is hervat.
Het kan zijn dat de '-d-' al eerder verdwijnt als:
- de temperatuur binnen 15 minuten weer laag is
- de regeling is gestopt door de 'hoofdschakelaar'
- een hoog temperatuur alarm optreedt
De bedieningstoetsen
Wanneer een instelling gewijzigd moet worden, zullen de bovenste en onderste toetsen een hogere of lagere waarde geven.
Voordat een waarde veranderd kan worden moet eerst het menu
geopend worden door de bovenste toets een aantal seconden
ingedrukt te houden. Zoek nu de te wijzigen parameter en druk
de middelste toets in om de huidige waarde te zien. Wanneer de
waarde is gewijzigd kan deze worden opgeslagen door nogmaals
de middelste toets in te drukken.
Instellen setpoint
1. Druk op de middelste toets tot het setpoint zichtbaar wordt
2. Verander het setpoint met de bovenste of onderste toets.
3. Druk nogmaals op de middelste toets om de instelling op te
slaan.
Uitlezen temperatuur ontdooisensor
• Druk kort op de onderste toets
Handmatige ontdooistart / stop
• Houdt de onderste toets gedurende vier seconden ingedrukt
Uitlezen HACCP registratie
1. Druk op de middelste toets tot h01 verschijnt
2. Selecteer h01 – h10
3. Bekijk de waarde door kort op de middelste toets te drukken
Een goed begin
Door de volgende procedure te volgen kan de regelaar snel worden opgestart:
1 Open parameter r12 en stop de regeling (in een nieuwe regelaar
zal r12 al op 0 staan)
2 Selecteer de toepassing gebaseerd op de tekeningen op pagina
6 - 7
3 Open parameter o61 en stel de toepassing in
4 Selecteer de voorinstelling van de regelaar aan de hand van de
tabel op pagina 22.
5 Open parameter o62 en stel de voorinstelling in. De geselecteer-
de instelling zal nu naar het menu worden verzonden
6 Open parameter r12 en start de regeling
Voorbeelden
Wijzigen instelling
1. Houdt de bovenste toets ingedrukt tot parameter r01 zichtbaar
is.
2. Zoek de te wijzigen parameter met de bovenste of onderste
toets.
3. Druk op de middelste toets om de instelling uit te lezen
4. Verander de waarde met de bovenste of onderste toets.
5. Druk op de middelste toets om de nieuwe waarde op te slaan.
7 Doorloop de fabrieksinstellingen en maak indien nodig wijzigin-
gen. De waarden in de grijze velden zijn afhankelijk van andere
ingevoerde instellingen.
8 Voor netwerk. Stel het adres in in o03 en start de scanfunctie in
de System Manager.
HACCP
Deze functie volgt de temperatuur van het koelobject en gegenereerd een alarm als een ingestelde alarmgrens wordt overschreden. Het alarm wordt actief als een tijdvertraging is verstreken.
Wanneer de temperatuur de alarmgrens overschrijdt wordt deze
continue geregistreerd en opgeslagen voor latere uitlezing.
Samen met de waarde wordt ook de tijd en duur van de laatste
overschrijding opgeslagen.
Voorbeelden van temperatuuroverschrijding:
Overschrijding tijdens normaal bedrijf
De uitlezing van de diverse waarden van de HACCP functie kunnen worden uitgelezen door de middelste toets ingedrukt te
houden. De waarden zijn als volgt:
h01: HACCP temperatuur
h02: Uitlezing van regelaarstatus wanneer temperatuur werd
overschreden:
H1 = normaal bedrijf
H2 = spanningsval. Tijdregistratie
H3 = spanningsval. Geen tijdregistratie
h03: Tijd. Jaar
h04: Tijd. Maand
h05: Tijd. Dag
h06: Tijd. Uur
h07: Tijd. Minuten
h08: Duur in uren
h09: Duut in minuten
h10: Piektemperatuur
(Instelling van de functie vindt plaats net als alle andere functies.
Zie menuoverzicht op de volgende pagina)
Overschrijding door spanningsval waarbij de regelaar de tijd kan
blijven registreren.
Overschrijding door spanningsval waarbij de klokfunctie en dus
de tijdregistratie niet meer werkt.
Dierentie***r010.0 K20.0K2.0 K
Maximale temperatuurinstelling***r02-49.0°C50°C50.0°C
Minimale temperatuurinstelling***r03-50.0°C49.0°C-50.0°C
Correctie temperatuuruitlezing displayr04-20.0 K20.0 K0.0 K
Temperatuureenheid (°C/°F)r05°C°F°C
Correctie signaal sensor S4r09-10.0 K+10.0 K0.0 K
Correctie signaal sensor S3r10-10.0 K+10.0 K0.0 K
Handbediening, start/stop regeling (-1, 0, 1)r12-110
Nachtverschuivingr13-10.0 K10.0 K0.0 K
Denitie thermostaatsensor S4% (100%=S4, 0%=S3)r150%100%100%
De verwarmingsfunctie start een aantal K onder het setpoint
van de thermostaatfunctie
Verschuiving referentie r40r39OFFONOFF
Waarde voor verschuiving referentie (activeer via r39 of DI)r40-50.0 K50.0 K0.0 K
Alarm
Vertraging temperatuuralarmA030 min240 min 30 min
Vertraging deuralarm***A040 min240 min 60 min
Vertraging temperatuuralarm na ontdooiingA120 min240 min 90 min
Hoge temperatuur alarmgrens***A13-50.0°C50.0°C8.0°C
Lage temperatuur alarmgrens***A14-50.0°C50.0°C-30.0°C
Vertraging DI1 alarmA270 min240 min 30 min
Vertraging DI2 alarmA280 min240 min 30 min
Denitie alarmsensor. (100%=S4, 0%=S3)A360%100%100%
Compressor
Minimum AAN-tijdc010 min30 min0 min
Minimum UIT-tijdc020 min30 min0 min
Tijdvertraging voor compressor 2c050 sec999 sec0 sec
Omgekeerde functie DO1 relais (NC)c300
Externe relais (nuldoorgangsregeling)
Moet "ON" zijn bij aansluiting op externe relais
Ontdooien
Ontdooimethode (geen/EL/GAS/BRINE)d01nobriEL
Ontdooistoptemperatuurd020.0°C25.0°C6.0°C
Interval tussen ontdooistartsd030 hours 48 hours 8 hours
Maximum ontdooitijdd040 min180 min 45 min
Tijdverschuiving ontdooistartd050 min240 min0 min
Afdruiptijdd060 min60 min0 min
Ventilatorvertragingd070 min60 min0 min
Ventilator starttemperatuurd08-15.0°C0.0°C-5.0°C
Ventilator tijdens ontdooien
0: Uit
1: Aan
2: Aan tijdens pump down en ontdooiing
Ontdooisensor (0=tijd, 1=S5, 2=S4)d10020
Pumpdownvertragingd160 min60 min0 min
Egalisatievertragingd170 min60 min0 min
Ontdooien op maximale koeltijdd180 hours 48 hours 0 hours
Ontdooien op maximale variatie S5. Kies 20 (uit) voor centrale
installaties
Vertraging van heetgasontdooiingd230 min60 min0 min
Ventilator
Ventilatorstop bij thermostaatuitschakelingF01noyesno
Vertraging ventilatorstopF020 min30 min0 min
Ventilatorstoptemperatuur (S5)F04-50.0°C50.0°C50.0°C
HACCP
Temperatuurmeting gebruikt voor HACCP functieh01
Laatst registreerde piektemperatuurh10
Functie en sensorselectie. 0 = geen HACCP functie. 1 = S3 en/of
S4 wordt gebruikt. 2 = S5 wordt gebruikt
Alarmgrens voor HACCP functieh12-50.0°C50.0°C8.0°C
Tijdvertraging voor HACCP functieh130 min.240 min. 30 min.
Selectie sensorsignaal voor HACCP functie. S4% (100%=S4,
0%=S3)
Vertraging uitgangen na spanningsvalo010 s600 s5 s
Ingangssignaal DI1. Functies:
0=niet gebruikt. 1=status DI1. 2=deurfunctie met deur open
alarm. 3=deuralarm. 4=ontdooistart (puls).
5=externe start/stop. 6=nachtfunctie. 7=verschuiven referentie
(activering van r40). 8=alarmfunctie als gesloten. 9=alarmfunctie als open. 10=schoonmaakfunctie (puls). 11=geforceerde
koeling bij heetgas ontdooiing
Netwerkadres (0 = o)o0302400
Aan/uit schakelaar (service-pin melding)
BELANGRIJK! o61 moet ingesteld zijn.
Toegangscode 1 (alle instellingen)o0501000
Sensortype (Pt/PTC/NTC)o06PtntcPt
Nauwkeurigheid display (normaal 0,1 bij Pt sensor)o15noyesno
Max. stand-by tijd na gecoördineerde ontdooiingo160 min60 min20
Denitie displaysensor. (100%=S4, 0%=S3)o170%100%100%
Ingangssignaal DI2. Functies:
0=niet gebruikt. 1=status DI2. 2=deurfunctie met deur open
alarm. 3=deuralarm. 4=ontdooistart (puls).
5=externe start/stop. 6=nachtfunctie. 7=verschuiven referentie
(activering van r40). 8=alarmfunctie als gesloten. 9=alarmfunctie als open. 10=schoonmaakfunctie (puls). 11=geforceerde
koeling bij heetgas ontdooiing. 12=gecoördineerde ontdooiing
Conguratie van lichtfunctie (relais 4)
1=AAN gedurende dagconditie. 2=AAN/UIT via datacommunicatie. 3=AAN volgt de DI functie als deze is geselecteerd als
deurfunctie of deuralarm
Activering van lichtrelais (alleen als o38=2)o39OFFONOFF
AAN-tijd randverwarming gedurende dagconditieo410%100%100
AAN-tijd randverwarming gedurende nachtconditieo420%100%100
Periodetijd randverwarming (AAN+UIT tijd)o436 min60 min10 min
Schoonmaakfunctie. 0=geen schoonmaak. 1=alleen ventilatoren draaien. 2=alle uitgangen uit
Selecteer toepassing (elek. schema). Zie pagina 6-7.*o611101
Voorinstelling parameters. Zie volgende pagina.*o62060
Toegangscode 2 (gedeeltelijke toegang)***o6401000
Huidige instelling opslaan als fabrieksinstellingo67OFFOnOFF
Service
Zie statusmeldingen op pagina 17S0-S33
Ontdooisensor S5***u09
Status DI1 ingang. ON/1=geslotenu10
Luchttemperatuur S3***u12
Status dag/nacht. 1=gesloten***u13
Luchttemperatuur S4***u16
Thermostaat regeltemperatuuru17
Thermostaat regelreferentieu28
Status DI2 ingang. ON/1=geslotenu37
Temperatuur displayu56
Temperatuur voor alarmthermostaatu57
Status koelrelais**u58
Status ventilatorrelais**u59
Status ontdooirelais**u60
Status randverwarminsrelais**u61
Status alarmrelais**u62
Status lichtrelais**u63
Status zuigkleprelais**u64
Status compressorrelais 2**u67
*) Kan alleen worden ingesteld als regeling is gestopt (r12=0)
**) Kan handmatig worden bediend als r12=-1
***)Met toegangscode 2 zal de toegang tot deze instellingen geperkt zijn.
Fabrieksinstelling
Als u naar de fabrieksinstellingen terug wilt, handel als volgt:
- Schakel de voeding van de regelaar uit
- Houdt de bovenste en onderste knoppen ingedrukt en schakel tegelijkertijd de voeding weer in
S3 en S4 zijn temperatuursensoren
Een instelling bepaald of S3, S4 of beiden worden gebruikt.
S5 is een ontdooisensor en wordt gebruikt als de ontdooiing op
temperatuur moet worden gestopt.
Digitale aan/uit signalen
Een kortgesloten ingang activeert een functie. De mogelijke functies worden beschreven bij o02 en o37. Zie volgende pagina.
Externe display
Een externe display kan worden aangesloten, maar alleen in stand
alone situaties. De display wordt aangesloten op de MODBUS
aansluiting.
Relais
Het algemene gebruik wordt hier beschreven. Zie ook
pagina 6 - 7 waar de verschillende toepassingen worden
beschreven.
DO1: Koeling. Het relais zal inschakelen als de regelaar koelvraag
heeft
DO2: Ontdooiing. Het relais zal inschakelen tijdens een ontdooiing
DO3: Ventilatoren of koeling (compressor) 2
Ventilatoren: Het relais schakelt als de ventilatoren moeten
draaien
Koeling 2: Het relais schakelt als koelstap 2 ingeschakeld
moet worden.
DO4: Voor alarm, randverwarming, licht of heetgas ontdooiing
Alarm: Zie diagram. Het relais is geschakeld tijdens nor-
maal bedrijf en schakelt uit tijdens alarmsituaties of wan-
neer de regelaar spanningsloos is.
Randverwarming: Het relais schakelt de randverwarming
moet werken
Licht: Het relais schakelt wanneer het licht aan moet
Heetgas ontdooiing: Zie diagram. Het relais schakelt ut wan-
neer ontdooid moet worden.
Datacommunicatie
Solide MODBUS
Als datacommunicatie gebruikt wordt, is het van belang dat bekabeling hiervan juist wordt uitgevoerd.
Zie document RC8AC
AK-CC 350 kan ook werken met LON RS485, maar hiervoor is een
datacommunicatiemodule van het type EKA 175 vereist. De aansluitingen moeten worden gemaakt naar de klemmen 18 tot 21.
Elektromagnetische storing
Kabels voor sensoren, DI ingangen en datacommunicatie moeten
apart gehouden worden van andere elektrische kabels;
- Gebruik aparte kabelgoten (afscheiding)
- Houdt een afstand van tenminste 10 cm
- Lange kabels voor DI ingangen moeten worden vermeden
De volgende regelaars kunnen op deze
manier worden aangesloten:
EKC 202D, EKC 302D, AK-CC 210, AK-CC 250,
AK-CC 350, AK-CC 450, AK-CC 550
(Evenwel max. 10)
Koeling wordt hervat wanneer alle regelaars
hun ontdooiing hebben beëindigd.
Sluit niets anders dan een display aan op de datacommunicatie.
De afstand naar de display mag niet meer zijn dan 200 meter.
Externe display en
AK-CC 350 plus data communicatie
Een adres moet worden ingesteld in parameter o03 (0 kan niet worden gebruikt).
De display vind zelf het adres van de regelaar.
* DO1 is een 20 A relais. DO2 en DO3 zijn 16 A relais. DO4 is een 10 A
relais. De aangegeven max. belasting hierboven mag niet overschreden worden bij het maken van een aansluiting zonder nuldoorgangsregeling. Bij het maken van een aansluiting met nuldoorgangsregeling moet de belasting worden verhoogd met de waarde die wordt
aangeduid met 2)
** Goud gecoate contacten garanderen een goed contact
1) Met externe relais(c70=ON) (nuldoorgangsregeling uitgeschakeld)
2) Zonder externe relais (c70=OFF) (nuldoorgangsregeling ingeschakeld)
Het relaiscontact en de voeding van de regelaar moeten dezelfde fase
gebruiken en de belasting (compressor) moet fasegecompenseerd zijn
tot Cos ϕ = 1.
Pt 1000 of
PTC (1000 ohm) of
NTC-M2020 (5000 ohm / 25°C)
Meetbereik -60 tot +99°C
±1 K onder -35°C
Regelaar
±0,5 K tussen -35 tot +25°C
±1 K boven +25°C
Pt 1000
sensor
±0.3 K bij 0°C
±0.005 K per grad
Signaal van contactfuncties
Eisen aan contacten: goud gecoat
Maximale kabellengte 15 m.
Gebruik hulprelais bij langere kabels
Max. 1,5mm2 meer aderig
Max. 1 mm2 op sensor- en DI-ingangen
IEC60730
DO1
DO2
DO3
10 (6) A & (5 FLA, 30 LRA)1)
16 (8) A & (10 FLA, 60 LRA)2)
6 (3) A & (3 FLA, 18 LRA)1)
10 (6) A & (5 FLA, 30 LRA)2)
6 (3) A & (3 FLA, 18 LRA)1)
10 (6) A & (5 FLA, 30 LRA)2)
DO4**4 (1)A Min. 100 mA**
MODBUS
AK-CC 350 kan worden uitgebreid met LON of MODBUS
0 tot +55°C, tijdens bedrijf
-40 tot +70°C, tijdens transport
20 - 80% Rh, geen condensvorming
Geen schokken of trillingen
EU Low Voltage Directive en EMC eisen in
overeenstemming met CE-markering
LVD-getest volgens EN 60730-1 en EN 60730-2-9, A1, A2
EMC-getest volgens EN 61000-6-3 en EN 61000-6-2
Capacitieve belasting
De relais kunnen niet worden gebruikt voor de directe aansluiting van
capacitieve belastingen zoals leds en de aan/uit-regeling van EC-motoren.
Alle belastingen met een schakelende voeding moeten verbonden zijn
met een geschikte contactor of dergelijke.
Danfoss can accept no responsibility for possible errors in catalogues, brochures and other printed material. Danfoss reserves the right to alter its products without notice. This also applies to products
already on order provided that such alternations can be made without subsequential changes being necessary in specications already agreed.
All trademarks in this material are property of the respecitve companies. Danfoss and Danfoss logotype are trademarks of Danfoss A/S. All rights reserved.