• De regelaar wordt gebruikt voor temperatuurregeling van koelobjecten in bijvoorbeeld supermarkten.
• Door de vele geprogrammeerde toepassingen biedt één
regelaar veel opties. De regelaar biedt een grote exibiliteit
voor zowel nieuwe installaties als voor servicedoeleinden aan
bestaande installaties.
Principe
De regelaar bevat een temperatuurregeling waarbij het signaal
ontvangen kan worden van één of twee temperatuursensoren.
De temperatuursensoren worden of geplaatst in de koude luchtstroom na de verdamper of in de warme luchtstroom voor de verdamper, of in beide. Een instelling bepaald hoe groot de invloed is
van beide sensoren op de regeling.
Een meting van de ontdooisensor kan direct verkregen worden
door gebruik van een S5 sensor of indirect door gebruik van de S4
meting. Vier relais zullen de vereiste functies in- en uitschakelen de toepassing bepaald welke. De opties zijn als volgt:
• Koeling
• Ventilator
• Ontdooiing
• Randverwarming
• Alarm
• Licht
• Ventilatoren voor heet gas ontdooiing
• Koeling 2 (compressor 2 of relais 2)
De verschillende toepassingen worden beschreven op pagina 6.
Voordelen
• Veel toepassingen met één regelaar
• De regelaar bevat geïntegreerde koeltechnische functies, zodat
de regelaar traditionele thermostaten en timers kan vervangen.
• Kan twee compressoren regelen
• Solide MODBUS datacommunicatie
• Snel programmeerbaar
• Twee temperatuurreferenties
• Digitale ingangen voor diverse functies
• Klokfunctie met ‘Super cap’ backup
• HACCP (Hazard Analysis and Critical Control Points)
- Temperatuurbewaking en registratie van perioden met te
hoge temperaturen (zie pagina 19)
- Fabriekkalibratie garandeert een meetnauwkeurigheid beter
dan vereist in de EN 441-13 zonder dat de Pt1000 sensor verder gekalibreerd behoeft te worden.
Twee thermostaatsensoren kunnen op de regelaar worden
aangesloten. De gekozen toepassing bepaald hoe.
Een sensor in de luchtaanzuig voor de verdamper:
Deze mogelijkheid wordt voornamelijk gebruikt voor cellen.
Een sensor in de luchtuitblaas achter de verdamper:
Deze mogelijkheid wordt voornamelijk gebruikt bij meubelen.
Een sensor voor en achter de verdamper:
Deze aansluiting biedt de mogelijkheid om de thermostaat,
de alarmthermostaat en de displayuitlezing aan te passen aan
de betreende toepassing. Het signaal naar de thermostaat,
alarmthermostaat en het display wordt ingesteld als een gewogen
waarde van beide sensoren. Met een instelling van 50% hebben
beide sensoren dezelfde invloed.
De gewogen waarde voor de thermostaat, alarmthermostaat en
de display kunnen onafhankelijk van elkaar worden ingesteld.
Ontdooisensor
Het beste signaal aangaande de verdampertemperatuur wordt
verkregen door een ontdooisensor direct op de verdamper te
plaatsen. Dit signaal kan gebruikt worden door de ontdooifunctie
zodat een zo kort en energiezuinig mogelijk ontdooiing kan
plaatsvinden.
Als een ontdooisensor niet vereist is, kan de ontdooiing ook op
basis van tijd of S4 gestopt worden.
Regeling van twee compressoren
Deze regeling wordt gebruikt voor het gelijktijdig regelen van
twee compressoren. Het principe is als volgt: één compressor
schakelt in en uit op basis van de halve dierentie van de
thermostaat en de tweede compressor op basis van de totale
dierentie. Zodra de thermostaat inschakelt, zal de compressor
met de minste draaiuren als eerste starten. De tweede compressor
zal pas na een ingestelde vertraging starten. De tijdvertraging
heeft een hogere prioriteit dan de temperatuur. Wanneer de
luchttemperatuur met de halve dierentie gedaald is, zal één
compressor stoppen en zal de tweede compressor blijven draaien
tot de gewenste temperatuur is bereikt.
De compressoren moeten kunnen starten met een hoge persdruk.
Veranderen temperatuurreferentie
Voor gebruik op bijvoorbeeld actiemeubelen waar regelmatig
andere producten in liggen. De temperatuurreferentie kan
eenvoudig veranderd worden door een puls op de digitale ingang
te geven. Dit signaal verschuift de normale thermostaatwaarde
met een vooringestelde waarde. Tegelijkertijd worden ook de
alarmgrenzen met dezelfde waarde verschoven.
Er zijn twee digitale ingangen welke beiden voor de volgende
functies gebruikt kunnen worden:
- Schoonmaakfunctie
- Deurfunctie met alarmering
- Ontdooistart
- Gecoördineerde ontdooiing
- Schakelen tussen twee temperatuurreferenties
- Statusmelding contact via datacommunicatie
Schoonmaakfunctie
Deze functie maakt het eenvoudig om op een koelobject een
schoonmaakactie uit te voeren. Door middel van in totaal drie
pulsen op de digitale ingang kan van fase naar fase worden
geschakeld.
De eerste puls stopt de koeling; de ventilatoren draaien door.
De tweede puls stopt de ventilatoren.
De derde puls herstart de koeling en ventilatoren weer.
De verschillende fasen worden op de display weergegeven.
Op het netwerk wordt een schoonmaakalarm naar de systeemunit
gestuurd zodat later altijd kan worden aangetoond dat een
schoonmaakactie is uitgevoerd.
-++°C
1÷+Fan
2÷÷O
3++°C
Deurfunctie
Voor koel- en vriescellen kan de deurschakelaar bij een open deur
het licht schakelen, de koeling stoppen en een alarm genereren
als de deur te lang open blijft. Zodra een alarm wordt gegenereerd zal ook de koeling worden hervat.
Ontdooiing
Afhankelijk van de toepassing kan voor de volgende ontdooimethoden worden gekozen:
Natuurlijk: Ventilatoren draaien door tijdens ontdooiing
Elektrisch: Verwarmingselement wordt geschakeld
Brine: Klep blijft open zodat de brine door de verdamper
kan stromen.
Heetgas: Magneetkleppen worden zo geregeld dat heetgas
door de verdamper kan stromen.
Ontdooistart
Een ontdooiing kan op de volgende wijzen worden gestart:
Interval: Een ontdooiing wordt op vaste intervallen gestart,
bijvoorbeeld iedere acht uur.
Koeltijd: Een ontdooiing wordt na een vaste koeltijd (ther-
mostaat) gestart, met andere woorden, een lage
belasting zal een volgende ontdooiing dus ‘uitstel-
len’
Schema: Een ontdooiing kan op maximaal 6 vaste tijden
worden uitgevoerd (RTC)
Contact: Een ontdooiing kan worden gestart door een puls
op de digitale ingang
Netwerk: het ontdooicommando wordt ontvangen van de
systeemunit via de datacommunicatie.
S5 temp In 1:1 systemen kan de eciency van de
verdamper worden gevolgd. IJsopbouw zal een
ontdooiing starten.
Handmatig: Een extra ontdooiing kan worden geactiveerd door
onderste toets op de regelaar in te drukken.
Heetgas ontdooiing
Alle genoemde methoden kunnen willekeurig worden toegepast
- als één methode wordt geactiveerd zal een ontdooiing worden
gestart.
Er zijn twee manieren waarop gecoördineerde ontdooiing kan
worden uitgevoerd:
Of door bedrading tussen de regelaars of via de datacommunicatie.
Bedrading
Eén van de regelaars wordt benoemd als ‘master’. Zodra een
ontdooiing wordt gestart, zullen ook de aangesloten regelaars
gaan ontdooien. Na de ontdooiing zullen de individuele regelaars
in een wachttijd gaan. Pas wanneer alle regelaars gereed zijn met
ontdooien, zal de koeling worden herstart. (Als één regelaar in de
groep gaat ontdooien, zal de rest volgen).
Datacommunicatie
De ontdooiing wordt gestart via de omschakelfunctie in
een System Manager. Hiermee wordt ook de ontdooistop
gecoördineerd.
Ontdooien
1 Op basis van koeltijd
Als de opgetelde koeltijd een ingestelde tijd overschrijdt, zal
een ontdooiing worden gestart.
2 Op basis van temperatuur
De regelaar volgt continue de S5 temperatuur. Tussen twee
ontdooiingen zal de S5 temperatuur steeds lager worden als
zich meer ijs op de verdamper vormt (de compressor draait
langer en zal de S5 temperatuur naar beneden trekken). Zodra
de temperatuur een in te stellen dierentie overschrijdt, zal een
ontdooiing worden gestart.
Deze functie kan alleen in 1:1 systemen werken.
Max. 10
System manager
Extra module
• De regelaar kan naderhand worden uitgerust met een insteekkaart als de toepassing hierom vraagt.
De regelaar is uitgerust met een plug zodat de kaart makkelijk
gemonteerd kan worden.
Externe display
Als er een externe display op de regelaar is aangesloten, kan ook
gebruik worden gemaakt van datacommunicatie. Hiervoor moet
echter wel een afzonderlijke datacommunicatiemodule worden
geïnstalleerd.
Hieronder volgt een overzicht van alle verschillende toepas-
singen.
Een instelling bepaald hoe de relais gedenieerd worden.
Op pagina 20 zijn de relevante instellingen te zien voor de te
kiezen elektrisch schema (toepassing).
S3 en S4 zijn temperatuursensoren. De toepassing bepaald
of één of beiden sensoren worden gebruikt. S3 moet worden
geplaatst in de luchtaanzuig voor de verdamper en de S4 in de
luchtuitblaas na de verdamper. Een instelling in % bepaald op
welke sensor wordt geregeld.
S5 is de ontdooisensor en moet op de verdamper worden
geplaatst. DI1 en DI2 zijn potentiaal vrij digitale ingangen welke
voor één van de volgende functies kunnen worden gebruikt:
deurfunctie, alarmfunctie, ontdooistart, start/stop regeling, dag/
nacht functie, thermostaatreferentie, schoonmaakfunctie, geforceerd koelen of gecoördineerde ontdooiing. Zie voor de functies
parameters o02 en o37.
Koelregeling met geïntegreerde compressor
Deze functies zijn aangepast voor koelsystemen met een geïntegreerde compressor.
Drie relais besturen de koeling, ontdooiing en ventilatoren en
het vierde relais kan gebruikt worden voor de alarmfunctie,
lichtregeling of randverwarming.
• De alarmfunctie kan gekoppeld worden aan de deurfunctie
(DI). Als de deur langer open is dan een ingestelde tijd, zal een
alarm actief worden.
• De lichtregeling kan ook gekoppeld worden aan de deurfunctie (DI). Een open deur zal dan het licht aanschakelen en het
licht blijft nog twee minuten branden nadat de deur weer is
gesloten.
• De randverwarming kan worden gebruikt voor koel- en vriesmeubelen of voor de deurverwarming van vriescellen
De ventilatoren kunnen tijdens de ontdooiing worden gestopt
en kunnen ook de deurfunctie volgen.
Er zijn diverse andere functies voor de alarmfunctie, lichtregeling, randverwarming en ventilatoren. Zie hiervoor de respectievelijke instellingen.
1
2
Heetgas ontdooiing
Deze toepassing kan worden gebruikt voor systemen met
heetgas ontdooiing. Het wisselcontact van relais 1 kan gebruikt
worden voor de bypassklep (zuig) en/of de heetgasklep.
Relais 2 wordt gebruikt voor de koeling.
Deze groep toepassingen kan worden gebruikt als de regelaar
twee compressoren moet schakelen.
De functies kunnen worden vergeleken met de elektrische
schema’s 1 tot en met 3, maar in plaats van de ventilatoren schakelt relais 2 nu de tweede compressor.
Beide compressoren moeten dezelfde capaciteit hebben. Wanneer de regelaar koeling vraagt, zal eerst de compressor met het
minst aantal draaiuren inschakelen en zal na de tijdvertraging de
tweede compressor inschakelen.
Zodra de temperatuur gezakt is tot de ‘halve dierentie’, zal de
laatst ingeschakelde compressor weer uitgeschakeld worden.
Als de lopende compressor er niet in slaagt om de temperatuur
op het setpoint te brengen, zal de tweede compressor weer
worden ingeschakeld. Dit zal gebeuren zodra de temperatuur de
‘bovenkant’ van de dierentie bereikt. Als de temperatuur ‘vast’
zit tussen het setpoint en de halve dierentie gedurende twee
uur, zal er worden overgeschakeld naar de andere compressor
om de draaitijden te egaliseren.
De compressorinstellingen voor ‘Minimale AAN-tijd’ en ‘Minimale
UIT-tijd’ hebben tijdens de regeling altijd de hoogste prioriteit,
maar sommige functies zullen dit overrulen.
5
6
7
Koelregeling met ontdooiing
Deze toepassing kan worden gebruikt waar alleen koeling en
ontdooiing geregeld moeten worden.
Verwarmingsfunctie
Deze toepassing is hetzelfde als toepassing 1, alleen is hier een
verwarmingsfunctie toegevoegd welke het koelobject beschermd tegen een te lage temperatuur. De ontdooiuitgang zal
de verwarming in- en uitschakelen.
10
8
9
Deze toepassing wordt gebruikt als de temperatuur onder het
setpoint van de koeling kan komen. Om te garanderen dat de
temperatuur niet te laag wordt, wordt het verwarmingsfunctie ‘x’
graden onder de referentiewaarde geactiveerd.
De S3 sensor moet worden aangesloten, omdat deze het signaal
levert tijdens het verwarmen.
Normaal zal de temperatuurwaarde van de een van de thermostaatsensors S3 of S4 of
een weging hiervan worden weergegeven.
In o17 wordt de weging bepaald.
ThermostaatThermostat control
Setpoint
De regeling wordt gebaseerd op de ingestelde waarde plus een verschuiving indien
van toepassing. Deze waarde wordt ingesteld via een druk op de middelste toets.
Het bereik van deze instelling kan worden begrensd door middel van parameters r02
en r03.
De referentietemperatuur kan ten alle tijden worden uitgelezen in parameter u28.
Dierentie
Wanneer de temperatuur hoger is dan het setpoint plus de dierentie, zal het koelcontact worden ingeschakeld. Het wordt uitgeschakeld wanneer de temperatuur
onder het setpoint komt.
Ref. Dif.
Setpoint begrenzing
De instelmogelijkheden voor het setpoint kunnen worden begrensd, waardoor ontoelaatbare instellingen onmogelijk zijn.
Maximale temperatuurinstellingr02Max cutout °C
Minimale temperatuurinstellingr03Min cutout °C
Correctie temperatuuruitlezing display
Als de temperatuur in het koelobject en de temperatuuruitlezing op de display niet
gelijk zijn, kan de uitlezing op de display worden gecorrigeerd
Temperatuurweergave
Instelling voor weergave van de temperatuureenheid in °C of in °F
Correctie van het S4 luchtuittredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Correctie van het S3 luchtintredesignaal
(compensatie mogelijk voor lange kabellengten)
Start / stop van regeling
Met deze instelling kan de regeling gestart (1) en gestopt (0) worden en wordt handbediening van de uitgangen toegestaan (-1).
Dit kan ook door middel van een externe schakelaar aangesloten op de DI ingang.
Een gestopte regeling zal een ‘Standby alarm’ genereren.
Nachtverschuiving
Het setpoint van de thermostaat kan worden verhoogd met deze waarde bij omschakeling van dag naar nacht. (Selecteer een negatieve waarde bij koude-accumulatie.)
Selectie van de thermostaatsensor
Hier kunt u de sensor kiezen die de thermostaat moet gebruiken, S3, S4 of een weging van beide sensors. Met de instelling 0% wordt alleen S3 (luchtintrede) gebruikt.
Bij 100% alleen S4 (uittrede)
(voor toepassing 9 moet de S3 sensor worden gebruikt)
Verwarmingsfunctie
Deze functie kan het verwarmingselement aangesloten op de ontdooiuitgang
gebruiken voor het verhogen van de temperatuur. De functie schakelt een aantal
graden onder de koelreferentie in en schakelt weer uit met een dierentie van 2K. De
regeling moet worden uitgevoerd met een 100% signaal van S3. De ventilatoren zullen tijdens het verwarmen draaien, maar als de deurfunctie is geselecteerd, zullen de
verwarming en ventilatoren stoppen zodra de deur open gaat.
Als deze functie wordt gebruikt moet een externe beveiliging worden geïnstalleerd
die oververhitting van het verwarmingselement voorkomt. Vergeet niet om D01 in te
stellen op elektrische ontdooiing.