1.1Over de documentatie....................................................................................................................................................4
1.1.1Betekenis van de waarschuwingen en symbolen ..........................................................................................4
1.2Voor de installateur ........................................................................................................................................................5
1.2.2Plaats van installatie .......................................................................................................................................6
2.1Over dit document.......................................................................................................................................................... 14
2.2Overzicht van de uitgebreide handleiding voor de installateur..................................................................................... 14
3 Over de doos16
3.1Overzicht: Over de doos ................................................................................................................................................. 16
3.2.2Om de toebehoren van de buitenunit uit te nemen ..................................................................................... 17
4 Over de unit19
4.1Overzicht: Over de unit................................................................................................................................................... 19
5.3.1Vereisten voor de koelmiddelleidingen ......................................................................................................... 24
6.2Openen van de unit ........................................................................................................................................................ 26
6.2.1Over openen van de unit................................................................................................................................ 26
6.3.1Over de montage van de buitenunit .............................................................................................................. 27
6.3.2Voorzorgsmaatregelen bij de montage van de buitenunit ........................................................................... 27
6.4.1Over het aansluiten van de koelmiddelleidingen .......................................................................................... 30
6.4.2Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van koelmiddelleidingen ............................................................. 30
6.4.3Richtlijnen bij het aansluiten van koelmiddelleidingen ................................................................................. 32
6.4.4Richtlijnen voor het buigen van leidingen ..................................................................................................... 32
6.4.5Het uiteinde van een buis verbreden ............................................................................................................ 32
6.4.6Gebruik van de afsluiter en servicepoort....................................................................................................... 33
6.4.7Koelmiddelleiding op buitenunit aansluiten .................................................................................................. 35
6.6.1Over het toevoegen van koelmiddel.............................................................................................................. 38
6.6.2Over het koelmiddel ....................................................................................................................................... 39
6.7.1Over het aansluiten van de elektrische bedrading ........................................................................................ 41
6.7.2Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van elektrische bedrading........................................................... 42
6.7.3Richtlijnen voor het aansluiten van de elektrische bedrading ...................................................................... 43
6.7.4Specificaties van de standaardcomponenten van de bedrading .................................................................. 44
6.7.5De elektrische bekabeling op de buitenunit aansluiten ................................................................................ 44
6.8De installatie van de buitenunit voltooien ..................................................................................................................... 46
6.8.1De installatie van de buitenunit voltooien..................................................................................................... 46
7.1.1De stand voor voorzieningen instellen .......................................................................................................... 47
8.2Voorzorgsmaatregelen bij de inbedrijfstelling ............................................................................................................... 49
8.3Checklist voor de inbedrijfstelling .................................................................................................................................. 49
8.4Checklist tijdens inbedrijfstelling.................................................................................................................................... 50
10.1Overzicht: onderhoud en service ................................................................................................................................... 53
10.3Controlelijst jaarlijks onderhoud van de buitenunit ...................................................................................................... 54
10.4Over de compressor........................................................................................................................................................ 54
11.2Voorzorgsmaatregelen bij het opsporen en verhelpen van storingen.......................................................................... 55
11.3Problemen op basis van symptomen oplossen.............................................................................................................. 55
11.3.1Symptoom: Binnenunits vallen, trillen of maken lawaai ............................................................................... 55
11.3.2Symptoom: De unit verwarmt of koelt NIET zoals verwacht......................................................................... 56
12.3Een gedwongen koeling starten en stoppen.................................................................................................................. 59
12.3.1Gedwongen koelen starten en stoppen met de AAN/UIT-schakelaar van de binnenunit ........................... 59
12.3.2Gedwongen koelen starten en stoppen met de gebruikersinterface van de binnenunit ............................ 59
13.2Schema van de leidingen ................................................................................................................................................ 63
13.2.1Schema van de leidingen: Buitenunit ............................................................................................................ 63
Lees de montagehandleiding, de gebruiksaanwijzing en het
instructievel voor de bedrading alvorens te beginnen met de
installatie.
Lees de servicehandleiding alvorens onderhouds- en
servicewerkzaamheden uit te voeren.
Voor meer informatie, zie de uitgebreide handleiding voor de
installateur en de gebruiker.
Symbolen gebruikt in de documentatie:
SymboolVerklaring
Geeft de titel van een afbeelding of een verwijzing ernaar
aan.
Voorbeeld: " 1–3 Titel afbeelding" betekent "Afbeelding 3
in hoofdstuk 1".
Geeft de titel van een tabel of een verwijzing ernaar aan.
Voorbeeld: " 1–3 Titel tabel" betekent "Tabel 3 in
hoofdstuk 1".
1.2 Voor de installateur
1.2.1 Algemeenheden
Indien u twijfels heeft over de installatie of de bediening van de unit, neem contact
op met uw dealer.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
▪ Raak tijdens of net na bedrijf GEEN koelmiddelleidingen, waterleidingen of
interne onderdelen aan. Deze kunnen te warm of te koud zijn. Geef ze de tijd om
terug op een normale temperatuur te komen. Indien u deze toch moet aanraken,
draag dan beschermende handschoenen.
▪ Raak per ongeluk lekkend koelmiddel NIET aan.
WAARSCHUWING
Een foute installatie of bevestiging van apparatuur, uitrustingen of accessoires kan
elektrische schokken, een kortsluiting, lekken, brand of schade aan de apparatuur of
uitrustingen als gevolg hebben. Gebruik enkel accessoires, optionele apparatuur en
uitrustingen en reserveonderdelen die door Daikin gemaakt of goedgekeurd werden.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de materialen die voor de installatie en de testen gebruikt worden,
voldoen aan de geldende wetgeving (bovenop de instructies beschreven in de Daikindocumentatie).
Draag gepaste persoonlijke beschermingsuitrustingen (beschermende
handschoenen, veiligheidsbril, enz.) wanneer u het systeem installeert of
onderhoudt.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
5
1 | Algemene veiligheidsmaatregelen
WAARSCHUWING
Scheur plastiekverpakkingen aan stukken en gooi deze weg zodat niemand, kinderen
in het bijzonder, ermee kan spelen. Mogelijk risico: verstikking.
WAARSCHUWING
Neem gepaste maatregelen om te beletten dat de unit door kleine dieren als
schuilplaats gebruikt kan worden. Kleine dieren die in contact komen met elektrische
onderdelen kunnen storingen, rook of brand veroorzaken.
VOORZICHTIG
Raak de luchtinlaat of de aluminiumlamellen van de unit NIET aan.
VOORZICHTIG
▪ Plaats GEEN voorwerpen, apparatuur of uitrustingen bovenop de unit.
▪ Zit, klim of sta NIET op de unit.
OPMERKING
Werkzaamheden aan de buitenunit worden best gepland bij droog weer om
waterinsijpeling te voorkomen.
Volgens de relevante wetgeving kan het vereist zijn om bij het product een logboek
te voorzien met minstens: informatie over onderhoud, reparaties, resultaten van
tests, periodes van stand-by, …
Voorzie ook minstens de volgende informatie op een toegankelijke plaats bij het
product:
▪ Instructies voor het stilleggen van het systeem in noodgevallen
▪ Naam en adres van brandweer, politie en ziekenhuis
▪ De naam, het adres en de telefoonnummers overdag en 's nachts om onderhoud
te bekomen
In Europa biedt EN378 de vereiste informatie voor dit logboek.
1.2.2 Plaats van installatie
▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en luchtcirculatie.
▪ Controleer of de plaats waarop de unit moet komen, bestand is tegen het
gewicht en de trillingen van de unit.
▪ Zorg ervoor dat de zone goed geventileerd wordt. Blokkeer GEEN
ventilatieopeningen.
▪ Controleer of de unit horizontaal staat.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
Uitgebreide handleiding voor de installateur
6
▪ In mogelijke explosieve omgevingen.
▪ In plaatsen met toestellen of machines die elektromagnetische golven uitzenden.
Elektromagnetische golven kunnen het besturingssysteem storen, waardoor de
apparatuur slecht kan werken.
▪ In plaatsen met brandgevaar omwille van lekkende ontvlambare gassen (zoals
verdunners of benzine), koolstofvezels, ontvlambaar stof.
▪ In plaatsen waar corroderend gas (zoals zwaveligzuurgas) geproduceerd wordt.
Corrosie aan de koperleidingen of gesoldeerde onderdelen kan de oorzaak zijn
dat koelmiddel gaat lekken.
Instructies voor apparatuur met R32-koelmiddel
Indien van toepassing.
WAARSCHUWING
▪ Niet doorboren of verbranden.
▪ Gebruik GEEN andere schoonmaakmiddelen of manieren om het ontdooien te
versnellen dan die aanbevolen door de fabrikant.
▪ Denk eraan dat R32-koelmiddel geurloos is.
WAARSCHUWING
Het toestel moet worden opgeslagen waar het geen mechanische schade kan
oplopen in een voldoende geventileerde ruimte zonder ontstekingsbronnen die
voortdurend branden (bijvoorbeeld: open vuur, een brandend gastoestel of een
werkende elektrische verwarming) met de hieronder beschreven afmetingen.
1 | Algemene veiligheidsmaatregelen
OPMERKING
▪ Gebruik reeds eerder gebruikte verbindingen NIET opnieuw.
▪ Verbindingen die bij de installatie tussen onderdelen van het koelmiddelsysteem
worden gemaakt moeten toegankelijk zijn voor onderhoudsdoeleinden.
WAARSCHUWING
De installatie, service, onderhoud en reparaties moeten overeenstemmen met de
instructies van Daikin en met de geldende wetgeving (bijvoorbeeld de nationale
gasregelgeving) en mogen alleen door bevoegde personen worden uitgevoerd.
Vereisten voor de installatieruimte
OPMERKING
▪ Bescherm leidingen tegen fysieke schade.
▪ Beperk de installatie van de leidingen tot een minimum.
WAARSCHUWING
Als toestellen R32-koelmiddel bevatten, dan moet de vloeroppervlakte van de ruimte
waarin de toestellen worden geïnstalleerd, gebruikt en opgeslagen groter zijn dan de
minimum vloeroppervlakte zoals bepaald in de tabel onder A (m2). Dit geldt voor:
▪ Binnenunits zonder koelmiddelleksensor; in het geval van binnenunits met
koelmiddelleksensor, zie de montagehandleiding
▪ Binnenshuis geïnstalleerde of opgeslagen buitenunits (bijvoorbeeld: oranjerie,
garage, machineruimte)
▪ Leidingen in ruimtes zonder ventilatie
Minimum vloeroppervlakte bepalen
1Bepaal de totale koelmiddelvulling in het systeem (= fabrieksvulling
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de installatiehandleiding of
de uitgebreide handleiding (voor de installateur) van uw toepassing.
(a) Ceiling-mounted unit (= Units voor plafondmontage)
(b) Wall-mounted unit (= Units voor muurmontage)
(c) Floor-standing unit (= Vloerunit)
OPMERKING
Controleer of de installatie van de koelmiddelleidingen voldoet aan de geldende
wetgeving. In Europa geldt EN378 als de van toepassing zijnde norm.
OPMERKING
Zorg ervoor dat de lokale leidingen en aansluitingen NIET worden belast.
WAARSCHUWING
Zet, tijdens testen, het product NOOIT onder een druk hoger dan de maximaal
toegestane druk (vermeld op het naamplaatje van de unit).
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen wanneer koelmiddel zou lekken. Ventileer
onmiddellijk de zone wanneer koelgas lekt. Mogelijke risico's:
▪ Te hoge koelmiddelconcentraties in een gesloten ruimte kunnen leiden tot een
gebrek aan zuurstof.
▪ Als koelgas in contact komt met vuur, kan giftig gas ontstaan.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
9
1 | Algemene veiligheidsmaatregelen
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Afpompen – Koelmiddellekken. Als u het systeem wil afpompen en er zit een lek in
het koelmiddelcircuit:
▪ Gebruik NIET de automatische afpompfunctie van de unit die al het koelmiddel
▪ Gebruik een afzonderlijk aftapsysteem zodat de compressor van de unit NIET
WAARSCHUWING
Tap het koelmiddel ALTIJD af. Laat het NIET rechtstreeks vrij in de omgeving. Gebruik
een vacuümpomp om de installatie leeg te pompen.
OPMERKING
Controleer of er geen gaslekken zijn als u alle leidingen heeft aangesloten. Gebruik
stikstof om een gaslektest uit te voeren.
OPMERKING
▪ Vul NIET meer koelmiddel bij dan voorgeschreven om te voorkomen dat de
▪ Wanneer het koelmiddelsysteem moet worden geopend, MOET het koelmiddel
uit het systeem naar de buitenunit kan sturen. Mogelijk gevolg: Zelfontbranding
en explosie van de compressor door lucht die in de draaiende compressor
terechtkomt.
moet draaien.
compressor defect geraakt.
worden behandeld zoals voorgeschreven in de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het systeem zit. Bovendien mag er pas
koelmiddel worden bijgevuld nadat er een lekkagetest en een
vacuümdroogprocedure is uitgevoerd.
Mogelijk gevolg: Zelfontbranding en ontploffing van de compressor omdat er
zuurstof in de compressor terechtkomt terwijl deze aan het werken is.
▪ Zie het typeplaatje op de unit wanneer deze gevuld moet worden. Daarop staan
het type koelmiddel en de vereiste hoeveelheid.
▪ De unit werd in de fabriek met koelmiddel gevuld en sommige systemen moeten,
afhankelijk van de maat en lengte van de leidingen, bijkomend met koelmiddel
worden gevuld.
▪ Gebruik uitsluitend gereedschap dat enkel en alleen voor het soort koelmiddel
bedoeld is om de vereiste drukweerstand te kunnen garanderen en om te
beletten dat vreemde stoffen in het systeem terechtkomen.
▪ Vul als volgt met vloeibaar koelmiddel:
AlsDan
Er is een sifonbuis
Vul bij met rechtopstaande fles.
(d.w.z. er zou iets zoals “Met
vloeistofvulsifon” op de fles moeten
staan)
Er is GEEN sifonbuisVul bij met de ondersteboven staande
fles.
▪ Open koelmiddelflessen steeds traag.
▪ Vul bij met koelmiddel in vloeibare vorm. Het koelmiddel in gasvormige fase
toevoegen kan de normale werking verstoren.
VOORZICHTIG
Wanneer het bijvullen van koelmiddel is voltooid of wanneer u even pauzeert, moet
u de kraan van het koelmiddelreservoir onmiddellijk dichtdraaien. Als de klep NIET
onmiddellijk wordt gesloten, kan er extra koelmiddel worden bijgevuld door de
resterende druk. Mogelijk gevolg: Onjuiste hoeveelheid koelmiddel.
1.2.5 Water
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de installatiehandleiding of
de uitgebreide handleiding (voor de installateur) van uw toepassing.
WAARSCHUWING
De gekozen pekel MOET voldoen aan de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Neem voldoende maatregelen voor het geval pekel zou lekken. Indien pekel lekt,
ventileer onmiddellijk de zone en neem contact op met uw plaatselijke verdeler.
WAARSCHUWING
De omgevingstemperatuur in de unit kan veel hoger oplopen dan die van de kamer,
bv. 70°C. In geval van een pekellek kunnen hete onderdelen in de unit een gevaarlijke
situatie creëren.
WAARSCHUWING
Het gebruik en de installatie van de toepassing MOETEN voldoen aan de veiligheidsen milieumaatregelen gespecificeerd in de relevante reglementering.
Indien van toepassing. Voor meer informatie, raadpleeg de installatiehandleiding of
de uitgebreide handleiding (voor de installateur) van uw toepassing.
Controleer of de kwaliteit van het water voldoet aan de EU-richtlijn 98/83EC.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
11
1 | Algemene veiligheidsmaatregelen
1.2.6 Elektrisch
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
▪ Schakel alle elektrische voedingen UIT vooraleer u het deksel van de schakelkast
▪ Schakel de elektrische voeding langer dan 1minuut uit en meet de spanning op
▪ Raak elektrische onderdelen NIET aan met natte handen.
▪ Laat de unit NIET onbewaakt achter wanneer het servicedeksel verwijderd is.
WAARSCHUWING
In de vaste bedrading moet een hoofdschakelaar of een ander middel om uit te
schakelen worden voorzien als dit nog NIET in de fabriek werd voorzien; deze
schakelaar MOET worden geïnstalleerd in de vaste bedrading en dient het contact
van alle polen volledig te verbreken en te voldoen aan de vereisten van de
overspanning-categorie-III-specificatie wanneer hij open staat.
verwijdert, elektrische bedrading aansluit of elektrische onderdelen aanraakt.
de aansluitklemmen van de condensatoren of elektrische onderdelen van de
hoofdkring vooraleer u een onderhoud uitvoert. De spanning MOET onder de
50 V DC gevallen zijn vooraleer u elektrische onderdelen mag aanraken.
Raadpleeg het bedradingsschema voor de plaats van de aansluitklemmen.
WAARSCHUWING
▪ Gebruik ALLEEN koperdraden.
▪ Alle lokale bedrading moet voldoen aan de geldende wetgeving.
▪ Alle lokale bedradingen MOETEN conform met het product meegeleverd
bedradingsschema worden uitgevoerd.
▪ Knijp NOOIT gebundelde kabels samen en controleer of ze NIET met leidingen of
scherpe randen in contact (kunnen) komen. Zorg dat er geen externe druk wordt
uitgeoefend op de klemaansluitingen.
▪ Vergeet niet aarddraden te leggen. Aard de unit NIET via een nutsleiding, een
piekspanningsbeveiliging of de aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding
kan een elektrische schok veroorzaken.
▪ Gebruik hiervoor een aparte voedingskring. Gebruik NOOIT een elektrische
voeding die met een ander toestel gedeeld wordt.
▪ Installeer zeker de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers.
▪ Plaats zeker een aardlekschakelaar. Anders bestaat het gevaar dat iemand een
elektrische schok krijgt of dat er brand ontstaat.
▪ Wanneer u de aardlekbeveiliging plaatst, controleer of deze met de inverter
compatibel is (bestand tegen hoogfrequente elektrische ruis), zodat de
aardlekbeveiliging zich niet onnodig opent.
VOORZICHTIG
Bij het aansluiten van de voedingskabel moet de aarding vóór de stroomvoerende
draden worden aangesloten. Bij het losmaken van de voedingskabel moeten de
stroomvoerende draden vóór de aarding worden losgemaakt. De lengte van de
geleiders tussen de trekontlasting van de voedingskabel en de klemmenstrook moet
zodanig zijn dat de stroomvoerende geleiders strak zitten vóór de aardingsgeleider
voor het geval dat de voedingskabel wordt losgetrokken van de trekontlasting.
Voorzorgsmaatregelen bij het leggen van voedingsbedrading:
▪ Sluit GEEN bedrading van verschillende diktes aan op de klemmenstrook voor de
voeding (speling in de voedingsbedrading kan abnormale hitte veroorzaken).
▪ Bij het aansluiten van bedrading met dezelfde dikte, volgt u de aanwijzingen in de
bovenstaande afbeelding.
▪ Gebruik de aangewezen voedingsdraad en sluit deze stevig aan, borg ze
vervolgens zodat er van buiten geen druk op het klemmenbord kan worden
uitgeoefend.
▪ Gebruik een passende schroevendraaien voor het vastdraaien van de schroeven
van de klemmen. Met een schroevendraaier met kleine kop beschadigt u de
schroefkop waardoor u de schroef niet goed meer vast kunt draaien.
▪ Als u de schroeven van de klemmen te vast draait kunt u ze breken.
WAARSCHUWING
▪ Controleer na het beëindigen van de elektriciteit of alle elektrische onderdelen en
aansluitklemmen in de elektriciteitskast veilig zijn aangesloten.
▪ Controleer of alle deksels dicht zijn vooraleer de unit aan te zetten.
OPMERKING
Alleen van toepassing als de elektrische voeding driefasig is en de compressor een
AAN/UIT-startmethode heeft.
Als een fase zich na een tijdelijke black-out kan omkeren en de stroomtoevoer gaat
aan en uit terwijl het systeem in bedrijf is, installeer dan plaatselijk een
beveiligingscircuit tegen faseomkering. Door het systeem in omgekeerde fase te
laten draaien, kunnen de compressor en andere onderdelen stuk gaan.
In dit hoofdstuk wordt beschreven wat u moet doen en wat u moet weten alvorens
u ter plaatse gaat.
Het bevat informatie over:
▪ Installatieplaats voorbereiden
▪ Koelmiddelleiding voorbereiden
▪ Elektrische bedrading voorbereiden
Installeer de unit NIET op een plaats die vaak als werkplaats wordt gebruikt.
Wanneer bouwwerken (bijv. slijpwerk) worden uitgevoerd waarbij veel stof wordt
geproduceerd, MOET de unit worden afgedekt.
Kies een installatieplaats met voldoende ruimte om de unit in en uit de site te
kunnen dragen.
VOORZICHTIG
▪ Controleer of de installatieplaats het gewicht van de unit kan dragen. Een slechte
installatie kan gevaarlijk zijn. Het kan ook trillingen of ongewone
werkingsgeluiden veroorzaken.
▪ Voorzie voldoende ruimte voor service.
▪ Installeer de unit zo dat ze NIET in contact komt met een plafond of een muur;
anders kan dit trillingen veroorzaken.
▪ Kies een plaats waar de warme/koude lucht uit de unit of het lawaai ervan
NIEMAND stoort.
▪ Voorzie voldoende ruimte rond de unit voor onderhoud en luchtcirculatie.
▪ Vermijd zones waar een ontvlambaar gas of product kan lekken.
Leg de stroomkabels op minstens 1meter afstand van televisietoestellen en radio's
om storingen te voorkomen. Afhankelijk van de radiogolven volstaat een afstand
van 3meter soms NIET.
WAARSCHUWING
Plaats GEEN voorwerpen die nat kunnen worden onder de binnenunit en/of
buitenunit. Anders kunnen condensatie op de unit of de koelmiddelleidingen, vuil op
het luchtfilter of een verstopte afvoer druppelend water veroorzaken, waardoor
voorwerpen onder de unit kunnen vuil worden of schade oplopen.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
20
WAARSCHUWING
Het toestel wordt opgeslagen in een ruimte zonder ontstekingsbronnen die
voortdurend branden (bijvoorbeeld: open vuur, een draaiend gastoestel of een
draaiende elektrische verwarming).
5.2.1 Vereisten inzake de plaats waar de buitenunit geïnstalleerd wordt
>100
>50
>350
(mm)
b
a
>100
>50
b
a
>100
b
a
b
a
>350
>350
>50
b
a
INFORMATIE
Lees tevens de volgende vereisten:
▪ Algemene vereisten voor de installatieplaats. Zie hoofdstuk “Algemene
veiligheidsmaatregelen”.
▪ Vereisten voor de koelmiddelleidingen (lengte, hoogteverschil). Zie ook verder in
dit hoofdstuk over de voorbereiding.
Let op de volgende richtlijnen voor de benodigde ruimte:
5 | Voorbereiding
a Luchtuitlaat
b Luchtinlaat
OPMERKING
De muur aan de uitlaatzijde van de buitenunit MOET ≤1200mm hoog zijn.
OPMERKING
▪ Stapel de units NIET op elkaar op.
▪ Hang de unit NIET aan een plafond.
Hevige wind (≥18 km/u) die tegen de luchtuitlaat van de buitenunit blaast,
veroorzaakt kortsluiting (luchtaanzuiging of -uitblaas). Dit kan de volgende
gevolgen met zich meebrengen:
▪ een vermindering van de capaciteit in bedrijf;
▪ een snellere en meer regelmatige ijsvorming tijdens het verwarmen;
▪ stilvallen door een te lage of een te hoge druk;
▪ een gebroken ventilator (als hevige wind constant tegen de ventilator blaast, kan
deze beginnen zeer snel te draaien en na een tijdje breken).
Er wordt geadviseerd een stootplaat te monteren wanneer de luchtuitlaat aan
wind blootgesteld is.
Installeer bij voorkeur de buitenunit met de luchtinlaat naar de muur gericht en
NIET rechtstreeks aan wind blootgesteld.
Installeer de unit NIET in een van de volgende plaatsen:
▪ Geluidsgevoelige zones (zoals naast een slaapkamer), zodat het geproduceerd
geluid in bedrijf geen overlast veroorzaakt.
Opmerking: Als het geproduceerd geluid in reële omstandigheden wordt
gemeten, kan de gemeten waarde omwille van omgevingsgeluiden en
geluidsreflecties groter zijn dan het in de specificaties onder Geluidspectrum
vermeld geluidsdrukniveau.
INFORMATIE
Het geluidsdrukniveau is lager dan 70dBA.
▪ Plaatsen met nevels van mineraalolie, oliespray of dampen in de lucht. Plastic
onderdelen kunnen worden aangetast en van het toestel vallen of waterlekken
veroorzaken.
Het is NIET aangewezen de unit op de volgende plaatsen te installeren, omdat deze
plaatsen de levensduur van de unit kunnen verkorten:
▪ Waar de spanning veel schommelt
▪ In voertuigen of schepen
▪ In de aanwezigheid van zuur- of alkalinedampen
Installatie aan de kust. Zorg ervoor dat de buitenunit NIET rechtstreeks aan
zeewind wordt blootgesteld. Dit om corrosie door het hoge zoutgehalte van de
lucht te voorkomen (kan de levensduur van de unit verkorten).
Installeer de buitenunit uit rechtstreekse zeewind.
Voorbeeld: Achter het gebouw.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
22
Installeer een afscherming tegen de wind als de buitenunit aan rechtstreekse
zeewind wordt blootgesteld.
▪ Hoogte van afscherming tegen wind≥1,5×hoogte van buitenunit
▪ Let bij de installatie van de afscherming tegen de wind op de vereisten inzake de
serviceruimte.
a Zeewind
b Gebouw
c Buitenunit
d Afscherming tegen wind
De buitenunit is ontworpen voor alleen installatie buitenshuis, en om te koelen bij
omgevingstemperaturen van –10°C tot 46°C en te verwarmen bij
omgevingstemperaturen van –15°C tot 24°C.
5.2.2 Bijkomende vereisten inzake de installatieplaats van de buitenunit in koude klimaten
Bescherm de buitenunit tegen directe sneeuwval en zorg ervoor dat de buitenunit
NOOIT ingesneeuwd raakt.
a Afdakje tegen de sneeuw
b Voetstuk
c Belangrijkste windrichting
d Luchtuitlaat
Voorzie best minstens 150mm vrije ruimte onder de unit (300mm in streken waar
veel sneeuw valt). De unit moet bovendien ook minstens 100 mm boven de
maximaal verwachte sneeuwhoogte geplaatst zijn. Voorzie indien nodig een
verhoging. Zie "6.3De buitenunit monteren"[427] voor meer informatie.
In streken met heftige sneeuwval is het belangrijk om een installatieplaats te
selecteren waar de sneeuw GEEN invloed heeft op de unit. Wanneer de sneeuw
zijwaarts kan vallen, zorg ervoor dat de spoel van de warmtewisselaar NIET door de
sneeuw gehinderd kan worden. Indien nodig, monteer een afdakje tegen de
sneeuw en een voetstukje.
GasleidingØ12,7mm (1/2")Ø15,9 mm (5/8")Ø15,9 mm (5/8")
▪ Hardingsgraad en dikte leidingen:
Buitendiameter (Ø)HardingsgraadDikte (t)
6,4mm (1/4")
9,5mm (3/8")
12,7mm (1/2")
15,9mm (5/8")≥1mm
5.3.2 De koelleidingen isoleren
▪ Neem polyethyleenschuim als isolatiemateriaal:
- met een warmteoverdrachtsfactor begrepen tussen 0,041 en 0,052 W/mK
(0,035 en 0,045kcal/mh°C)
- bestand tegen minstens 120°C
OverigeRXM71NARXM71N
(a)
Gegloeid (O)≥0,8mm
(a)
Afhankelijk van de toepasselijke wetgeving en de maximale bedrijfsdruk van de
unit (zie "PS High" op het naamplaatje van de unit), zijn mogelijk dikkere leidingen
vereist.
Als de temperatuur hoger is dan 30°C en de vochtigheid meer dan80% bedraagt,
moet het isolatiemateriaal minstens 20 mm dik zijn om condensatie aan de
oppervlakte van de isolatie te voorkomen.
5.4 De elektrische bedrading voorbereiden
5.4.1 Over het voorbereiden van de elektrische bedrading
INFORMATIE
Lees tevens de voorzorgsmaatregelen en vereisten in hoofdstuk “Algemene
veiligheidsmaatregelen”.
INFORMATIE
Lees tevens de "6.7.4 Specificaties van de standaardcomponenten van de
bedrading"[444].
5 | Voorbereiding
WAARSCHUWING
▪ Als de voeding een ontbrekende of een verkeerde nulfase heeft, Kan de
apparatuur defect raken.
▪ Sluit correct op de aarde aan. Aard de unit NIET via een nutsleiding, een
piekspanningsbeveiliging of de aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding
kan elektrische schokken veroorzaken.
▪ Plaats de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers.
▪ Bevestig de elektrische bedrading met kabelbinders, zodat deze NIET in contact
kan komen met scherpe randen of buizen, vooral langs de hogedrukzijde.
▪ Gebruik GEEN draden met tape, geen gevlochten geleiders, geen verlengkabels
en geen aansluitingen van een sterinstallatie. Deze kunnen zorgen voor
oververhitting of elektrische schokken of brand veroorzaken.
▪ Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat deze unit een inverter
bevat. Een fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties en kan
ongevallen veroorzaken.
WAARSCHUWING
▪ Al de bedrading MOET door een erkende elektricien uitgevoerd worden en MOET
voldoen aan de geldende wetgeving.
▪ Maak elektrische verbindingen op de bevestigde bedrading.
▪ Alle op de site geleverde componenten en alle elektrische constructies MOETEN
voldoen aan de geldende wetgeving.
WAARSCHUWING
Gebruik ALTIJD een meeraderige kabel als stroomtoevoerkabel.
De buitenunit en binnenunit moet worden gemonteerd alvorens de
koelmiddelleidingen kunnen worden aangesloten.
Typische werkstroom
Een typische montage van de buitenunit bestaat uit de volgende stappen:
1De installatiestructuur voorzien.
2De buitenunit installeren.
3Afvoer voorzien.
4Ervoor zorgen dat de unit niet kan omvallen.
6.3.2 Voorzorgsmaatregelen bij de montage van de buitenunit
INFORMATIE
Lees ook de voorzorgsmaatregelen en vereisten in de volgende hoofdstukken:
▪ Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid
▪ Voorbereiding
6 | Installatie
6.3.3 De installatiestructuur voorzien
Controleer de stevigheid en het vlak zijn van de grond waarop de unit geïnstalleerd
zal worden, zodat deze niet gaat trillen of lawaai maken wanneer ze in bedrijf is.
Gebruik een trilbestendig rubber (lokaal te voorzien) in gevallen waar trillingen op
het gebouw kunnen worden overgedragen.
Maak de unit stevig vast met ankerbouten zoals aangegeven op het schema van de
fundering.
Leg 4 sets met M8- of M10-funderingsbouten, moeren en vulringen klaar (lokaal te
voorzien).
▪ Controleer of het condenswater goed kan worden afgevoerd.
▪ Plaats de unit op een sokkel om een goede afvoer te hebben, zodat ijs zich niet
kan ophopen.
▪ Voorzie een waterafvoerkanaal rond de fundering om overtollig water rond de
unit af te voeren.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
28
▪ Vermijd dat het afgevoerd water over het voetpad vloeit zodat het voetpad NIET
glad wordt bij vriestemperaturen.
▪ Indien u de unit op een frame installeert, plaats dan een waterdichte plaat op
maximum 150mm van de onderkant van de unit om te verhinderen dat water in
de unit kan binnendringen en afgevoerd water zou druppelen (zie de volgende
afbeelding).
Neem de gepaste maatregelen om te voorkomen dat het afgevoerde condensaat
NIET kan bevriezen als de unit in een koud klimaat is geïnstalleerd.
OPMERKING
Als de afvoeropeningen van de buitenunit afgedekt zijn door een installatiebasis of
de vloer, plaatst u extra voeten van ≤30 mm hoog onder de voeten van de
buitenunit.
INFORMATIE
Voor meer informatie over de beschikbare opties, neem contact op met uw verdeler.
1Gebruik een afvoerplug voor de afvoer.
6 | Installatie
2Gebruik een slang van Ø16mm (lokaal te voorzien).
a Afvoerpoort
b Onderste frame
c Afvoerplug
d Slang (lokaal te voorzien)
Afvoeropeningen afsluiten en de afvoeraansluiting installeren
OPMERKING
Gebruik in koude streken GEEN afvoeraansluiting, afvoerslang en afvoerdeksels (1, 2)
met de buitenunit. Neem de gepaste maatregelen zodat het afgevoerde condensaat
NIET kan bevriezen.
1Installeer de afvoerdeksels 1 en 2 (accessoire). Controleer of de randen van de
▪ Gebruik de flaremoer die op de unit is bevestigd.
▪ Om gaslekken te voorkomen, brengt u koelmachine-olie aan op alleen de
binnenkant van de verbreding. Gebruik koelmachine-olie voor R32.
▪ Hergebruik GEEN verbindingen.
VOORZICHTIG
▪ Gebruik GEEN minerale olie op het verbreed uiteinde van de koelmiddelleiding.
▪ Gebruik NIET opnieuw een leiding afkomstig van vorige installaties.
▪ Installeer NOOIT een droger op deze R32-unit om zijn levensduur te kunnen
garanderen. Het droogmateriaal kan oplossen en het systeem beschadigen.
OPMERKING
Houd rekening met de volgende voorzorgen met betrekking tot de koelmiddelleiding:
▪ Zorg ervoor dat nooit ander koelmiddel dan het aangewezen koelmiddel in de
koelmiddelcyclus vermengd wordt (bijv. lucht).
▪ Gebruik uitsluitend R32 wanneer u koelmiddel moet bijvullen.
▪ Gebruik uitsluitend installatiegereedschap (bijv. manometers voor het
verdeelstuk) dat enkel en alleen voor R32-installaties bedoeld is, zodat het de
druk kan weerstaan en er geen vreemde stoffen (zoals minerale oliën en vocht) in
het systeem kunnen terechtkomen.
▪ De leiding dient zo gemonteerd te worden dat haar verbreed uiteinde NIET aan
mechanische spanningen onderhevig is.
▪ Bescherm de leiding zoals beschreven in de volgende tabel om te vermijden dat
vuil, vloeistof of stof in de leiding terecht zou komen.
Open de afsluiter van het koelmiddel NIET vooraleer de koelmiddelleiding
gecontroleerd te hebben. Wanneer u koelmiddel moet bijvullen, wordt geadviseerd
de afsluiter van het koelmiddel te openen vooraleer bij te vullen.
WAARSCHUWING
Sluit de koelmiddelleidingen goed aan voordat u de compressor inschakelt. Als de
koelmiddelleidingen NIET zijn aangesloten en de afsluiter tijdens het afpompen
openstaat, wordt lucht in het circuit gezogen wanneer de compressor wordt
ingeschakeld. Dit veroorzaakt dan een abnormale druk in de koelcyclus, wat kan
leiden tot schade aan de apparatuur en zelfs letsels.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
31
6 | Installatie
a
b
c
d
R=
0.4~0.8
±2
45°
90°
±2
ØA
ab
6.4.3 Richtlijnen bij het aansluiten van koelmiddelleidingen
Houd rekening met de volgende richtlijnen wanneer u leidingen aansluit:
▪ Bestrijk de binnenkant van de verbreding met etherolie of esterolie wanneer u
een flaremoer aansluit. Draai eerst 3 of 4 toeren met de hand vast vooraleer
stevig vast te draaien.
▪ Gebruik ALTIJD 2 sleutels tezamen om een flaremoer los te draaien.
▪ Gebruik ALTIJD samen een moersleutel en een momentsleutel om deze moer aan
te halen wanneer u de leiding aansluit. Op die manier zal de moer niet scheuren
en lekken.
a Momentsleutel
b Moersleutel
c Leidingverbinding
d Flaremoer
Leidingmaat (mm)Aanhaalmoment
Ø6,415~178,7~9,1
Ø9,533~3912,8~13,2
Ø12,750~6016,2~16,6
Ø15,962~7519,3~19,7
6.4.4 Richtlijnen voor het buigen van leidingen
Gebruik een buisbuiger om bochten te maken. Alle buisbochten moeten zo zacht
mogelijk zijn (de bochtstraal moet 30~40mm bedragen of meer zelfs).
6.4.5 Het uiteinde van een buis verbreden
VOORZICHTIG
▪ Een onvolledige verbreding kan lekken van koelgas veroorzaken.
▪ Gebruik getrompte buizen NIET opnieuw. Gebruik nieuwe getrompte buizen om
ervoor te zorgen dat geen koelgas kan lekken.
▪ Gebruik de getrompte moeren die bij de unit werden meegeleverd. Andere
getrompte moeren gebruiken kan koelgaslekken veroorzaken.
(N•m)
Flareafmetingen
(A) (mm)
Flarevorm (mm)
Uitgebreide handleiding voor de installateur
32
1Snijd het uiteinde van de leiding af met een pijpensnijder.
2Verwijder de bramen en houd daarbij het afgesneden vlak naar beneden
▪ Draai na gebruik van de servicepoort het deksel van de servicepoort vast en
a
bc
controleer op koelmiddellekken.
ItemAanhaalmoment (N∙m)
Servicepoortdeksel11~14
6.4.7 Koelmiddelleiding op buitenunit aansluiten
▪ Leidinglengte. Houd de lokale leidingen zo kort mogelijk.
▪ Bescherming leidingen. Bescherm de lokale leidingen tegen fysieke schade.
1Sluit de koelvloeistofaansluiting van de binnenunit aan op de vloeistofafsluiter
van de buitenunit.
a Vloeistofafsluiter
b Gasafsluiter
c Servicepoort
2Sluit de gasaansluiting van de binnenunit aan op de gasafsluiter van de
buitenunit.
6 | Installatie
OPMERKING
Er wordt geadviseerd de koelmiddelleidingen tussen de binnen- en de buitenunit in
een buis te leggen of afwerkingstape rond deze leidingen te wikkelen.
6.5 De koelmiddelleiding controleren
6.5.1 Over het controleren van de koelmiddelleidingen
De interne koelmiddelleiding van de buitenunit is in de fabriek getest op lekken. U
moet alleen nog maar de externe koelmiddelleiding van de buitenunit controleren.
Alvorens de koelmiddelleiding te controleren
Controleer of de koelmiddelleiding is aangesloten tussen de buitenunit en de
binnenunit.
Typische werkstroom
Een typische controle van de koelmiddelleiding bestaat uit de volgende stappen:
1De koelmiddelleiding controleren op lekken.
2Alle vocht, lucht of stikstof uit de koelmiddelleiding verwijderen door middel
Als de koelmiddelleiding vocht kan bevatten (bijvoorbeeld water in de leiding),
moet u eerst vacuümdrogen zoals hieronder beschreven tot alle vocht is
verwijderd.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
35
6 | Installatie
6.5.2 Voorzorgsmaatregelen bij het controleren van koelmiddelleidingen
INFORMATIE
Lees ook de voorzorgsmaatregelen en vereisten in de volgende hoofdstukken:
▪ Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid
▪ Voorbereiding
OPMERKING
Gebruik een 2-trapsvacuümpomp met een terugslagklep die tot een meterdruk van
−100,7kPa (−1,007bar) (5Torr absoluut) kan evacueren. Zorg ervoor dat de olie in
de pomp niet in het systeem terugstroomt wanneer de pomp niet draait.
OPMERKING
Gebruik deze vacuümpomp enkel en alleen voor R32. Dezelfde pomp voor andere
koelmiddelen gebruiken kan de pomp en de unit beschadigen.
OPMERKING
▪ Sluit de vacuümpomp aan op de servicepoort van de gasafsluiter.
▪ Controleer of de gasafsluiter en de vloeistofafsluiter goed gesloten zijn vooraleer
met de lektest of het vacuümdrogen te beginnen.
6.5.3 Op lekkages controleren
1Vul het systeem met stikstofgas tot op een manometerdruk van minstens
200kPa (2bar). Het is aanbevolen de druk tot 3000kPa (30bar) te verhogen
om kleine lekken te vinden.
2Test op lekkages door de bubbeltestoplossing op alle verbindingen aan te
brengen.
3Verwijder alle stikstofgas.
OPMERKING
Overtreft de maximale werkdruk van de unit NIET (zie “PS High” op het naamplaatje
van de unit).
OPMERKING
Gebruik een aanbevolen bellentestoplossing van bij uw groothandelaar. Gebruik
geen zeepwater want hierdoor kunnen de flaremoeren breken (zeepwater kan
immers zout bevatten en zout absorbeert vocht dat kan bevriezen als de leidingen
afkoelen), en bovendien kunnen de flareverbindingen erdoor gaan corroderen (want
zeepwater kan ammonia bevatten dat zorgt voor een corrosief effect tussen de
messing flaremoer en de koperen flare).
6.5.4 Vacuümdrogen
Uitgebreide handleiding voor de installateur
36
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Start de unit niet als ze gevacumeerd is.
Sluit de vacuümpomp en het verdeelstuk als volgt aan:
c Hogedrukmanometer
d Lagedrukklep (Lo)
e Hogedrukklep (Hi)
f Vulslangen
g Vacuümpomp
h Kleppendeksels
i Servicepoort
j Gasafsluiter
k Vloeistofafsluiter
1Vacumeer het systeem tot de druk op het verdeelstuk –0,1 MPa (−1 bar)
aangeeft.
2Wacht 4-5minuten en controleer de druk:
Indien de druk…Dan…
Niet verandertEr zit geen vocht in het systeem. Deze
procedure is voltooid.
StijgtEr zit vocht in het systeem. Ga verder
met de volgende stap.
3Vacumeer het systeem minstens 2 uur tot een meterdruk van −0,1 kPa (–
1bar).
4Controleer na het uitschakelen van de pomp de druk gedurende minstens
1uur.
5Indien u het beoogd vacuüm NIET kunt bereiken of het vacuüm NIET
gedurende 1uur kunt bewaren, doe dan het volgende:
▪ Controleer opnieuw op lekken.
▪ Vacuümdroog opnieuw.
OPMERKING
Vergeet niet om na de installatie van de koelmiddelleiding en het vacuümdrogen de
afsluiters te openen. Wanneer u het systeem probeert te gebruiken met gesloten
afsluiters kan de compressor schade oplopen.
INFORMATIE
Na het openen van de afsluiter is het mogelijk dat de druk in de koelmiddelleidingen
NIET toeneemt. De reden hiervan kan bijv. zijn dat de expansieklep in het circuit van
de buitenunit gesloten is, maar dit vormt GEEN enkel probleem voor de goede
werking van de unit.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
37
6 | Installatie
6.6 Koelmiddel bijvullen
6.6.1 Over het toevoegen van koelmiddel
De buitenunit is in de fabriek gevuld met koelmiddel, maar in sommige gevallen
kan het volgende vereist zijn:
WatWanneer
Extra koelmiddel bijvullenWanneer de totale lengte van de leiding
de voorgeschreven lengte overschrijdt
(zie later).
Volledig opnieuw vullen met koelmiddel Voorbeeld:
▪ Wanneer het systeem wordt
verplaatst.
▪ Na een lek.
Extra koelmiddel bijvullen
De externe koelmiddelleiding van de buitenunit moet worden gecontroleerd
(lektest, vacuümdrogen) alvorens extra koelmiddel bij te vullen.
INFORMATIE
Afhankelijk van de units en/of de omstandigheden van de installatie, moet de
elektrische bedrading aangesloten zijn alvorens u koelmiddel kunt bijvullen.
Typische workflow – extra koelmiddel bijvullen bestaat doorgaans uit de volgende
stappen:
1Bepalen of en hoeveel extra koelmiddel moet worden bijgevuld.
2Indien nodig, extra koelmiddel bijvullen.
3Het label voor gefluoreerde broeikasgassen invullen en bevestigen op de
binnenkant van de buitenunit.
Volledig opnieuw vullen met koelmiddel
Controleer of de volgende voorwaarden zijn vervuld alvorens volledig opnieuw te
vullen met koelmiddel:
1Alle koelmiddel is uit het systeem verwijderd.
2De externe koelmiddelleiding van de buitenunit is gecontroleerd (lektest,
vacuümdrogen).
3Vacuümdrogen is uitgevoerd op de interne koelmiddelleiding van de
buitenunit.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
38
OPMERKING
Vacuümdroog tevens de koelmiddelleidingen in de buitenunit vooraleer deze
opnieuw te vullen.
Typische workflow – volledig opnieuw vullen met koelmiddel bestaat doorgaans uit
de volgende stappen:
3Het label voor gefluoreerde broeikasgassen invullen en bevestigen op de
6.6.2 Over het koelmiddel
Dit product bevat gefluoreerde broeikasgassen. Laat de gassen NIET vrij in de
atmosfeer.
Koelmiddeltype: R32
Waarde globaal opwarmingspotentieel (GWP): 675
6 | Installatie
binnenkant van de buitenunit.
WAARSCHUWING: ONTVLAMBAAR MATERIAAL
Het koelmiddel in deze unit is weinig ontvlambaar.
WAARSCHUWING
Het toestel wordt opgeslagen in een ruimte zonder ontstekingsbronnen die
voortdurend branden (bijvoorbeeld: open vuur, een draaiend gastoestel of een
draaiende elektrische verwarming).
WAARSCHUWING
▪ Doorboor of verbrand GEEN onderdelen van de koelmiddelcyclus.
▪ Gebruik GEEN andere schoonmaakmiddelen of manieren om het ontdooien te
versnellen dan die aanbevolen door de fabrikant.
▪ Denk eraan dat het koelmiddel in het systeem geurloos is.
WAARSCHUWING
Het koelmiddel in de unit is weinig ontvlambaar, maar lekt normaal NIET. Als het
koelmiddel in de kamer lekt en in contact komt met vuur van een brander, een
verwarming of een fornuis, dan kan er brand ontstaan of kan een schadelijk gas
worden gevormd.
Schakel alle verwarmingstoestellen met verbranding uit, verlucht de kamer en neem
contact op met de dealer waar u de unit hebt gekocht.
Gebruik de unit NIET totdat iemand van de servicedienst heeft bevestigd dat het deel
met het koelmiddellek gerepareerd is.
6.6.3 Voorzorgsmaatregelen bij het bijvullen van koelmiddel
INFORMATIE
Lees ook de voorzorgsmaatregelen en vereisten in de volgende hoofdstukken:
▪ Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid
▪ Voorbereiding
6.6.4 Bepalen hoeveel koelmiddel toegevoegd moet worden
R=Hoeveelheid extra bijgevuld koelmiddel (kg)
(afgerond in eenheden van 0,01kg)
Voor andere buitenunits
Bij een totale leidinglengte
Dan…
van…
≤10mVul GEEN extra koelmiddel bij.
>10mR=(totale lengte (m) van
vloeistofleiding–10m)×0,020
R=Hoeveelheid extra bijgevuld koelmiddel (kg)
(afgerond in eenheden van 0,01kg)
INFORMATIE
De leidinglengte is de lengte van de leidingen gerekend volgens één richting.
6.6.5 De hoeveelheid bepalen om opnieuw volledig te vullen
INFORMATIE
Indien het systeem opnieuw volledig gevuld moet worden, bedraagt de totale
hoeveelheid koelmiddel hiervoor: de in de fabriek gevulde hoeveelheid koelmiddel
(zie naamplaatje unit) + de aldus vastgestelde bijkomende hoeveelheid.
6.6.6 Extra koelmiddel bijvullen
WAARSCHUWING
▪ Gebruik uitsluitend R32 als koelmiddel. Andere stoffen kunnen ontploffingen en
ongelukken veroorzaken.
▪ R32 bevat gefluoreerde broeikasgassen. Het heeft een aardopwarmingsvermogen
(GWP) van 675. Laat deze gassen NIET vrij in de atmosfeer.
▪ Gebruik bij het vullen van koelmiddel ALTIJD beschermende handschoenen en
een veiligheidsbril.
VOORZICHTIG
Om te voorkomen dat de compressor defect raakt, mag u NIET meer bijvullen dan de
gespecificeerde hoeveelheid koelmiddel.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
40
Voorwaarde: Controleer of de koelmiddelleiding is aangesloten en gecontroleerd
(lektest en vacuümdrogen) alvorens koelmiddel bij te vullen.
1Sluit de koelmiddelfles aan op de servicepoort.
2Vul de nodige hoeveelheid koelmiddel bij.
3Open de gasafsluiter.
Als het systeem moet worden afgepompt (wanneer het gedemonteerd of
verplaatst moet worden), zie "12.2Afpompen"[458] voor meer informatie.
6.6.7 De label voor fluorhoudende broeikasgassen bevestigen
b
Contains fluorinated greenhouse gases
2
1
1
1
2
2
kg
tCO2eq
GWP × kg
1000
=
=
+
kg
=
kg
=
GWP: XXX
RXXX
a
f
c
d
e
1Vul het label als volgt in:
a Als bij de unit een meertalig label voor fluorhoudende broeikasgassen is geleverd (zie accessoires), neemt u
de gewenste taal en kleeft u ze op a.
b Koelmiddelvulling af fabriek: zie naamplaatje van de unit
c Bijgevulde hoeveelheid koelmiddel
d Totale hoeveelheid koelmiddel
e Hoeveelheid gefluoreerde broeikasgassen van de totale koelmiddelvulling uitgedrukt in ton CO2-
equivalent.
f GWP = Globaal opwarmingspotentieel
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen vereist dat
de koelmiddelvulling van de unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2equivalent.
Formula om de hoeveelheid in CO2-equivalent te berekenen: GWP-waarde
koelmiddel × totale koelmiddelvulling [in kg] / 1000
Neem de GWP-waarde van het label voor bijvullen van koelmiddel. Die GWP is
gebaseerd op de actuele wetgeving over gefluoreerde broeikasgassen. De GWP in de
handleiding is mogelijk achterhaald.
6 | Installatie
2Bevestig het label op de binnenkant van de buitenunit naast de gas- en
vloeistofafsluiters.
6.7 De elektrische bedrading aansluiten
6.7.1 Over het aansluiten van de elektrische bedrading
Vooraleer de elektrische bedrading aan te sluiten
Let op de volgende punten:
▪ De koelmiddelleiding is aangesloten en gecontroleerd
▪ De waterleiding is aangesloten
Typische werkstroom
De elektrische bedrading aansluiten bestaat doorgaans uit de volgende stappen:
1Controleren of het voedingssysteem voldoet aan de elektrische specificaties
van de units.
2De elektrische bedrading aansluiten op de buitenunit.
3De elektrische bedrading aansluiten op de binnenunit.
4De hoofdvoeding aansluiten.
6.7.2 Voorzorgsmaatregelen bij het aansluiten van elektrische bedrading
INFORMATIE
Lees ook de voorzorgsmaatregelen en vereisten in de volgende hoofdstukken:
▪ Algemene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid
▪ Voorbereiding
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
WAARSCHUWING
Gebruik ALTIJD een meeraderige kabel als stroomtoevoerkabel.
WAARSCHUWING
Gebruik een alpolige schakelaar met een contactscheiding van minstens 3 mm om
het contact volledig te verbreken onder overspanningscategorie III.
WAARSCHUWING
Als het netsnoer beschadigd is, MOET de fabrikant, zijn vertegenwoordiger, zijn
servicevertegenwoordiger of gelijkaardige bevoegde personen het snoer vervangen
om een gevaarlijke situatie te voorkomen.
WAARSCHUWING
Sluit de elektrische voeding NIET aan op de binnenunit. Dit kan een elektrische schok
of brand veroorzaken.
WAARSCHUWING
▪ Gebruik GEEN lokaal aangekochte elektrische onderdelen binnenin het product.
▪ Tak de elektrische voeding niet af voor de afvoerpomp, etc. van het
klemmenblok. Dit kan een elektrische schok of brand veroorzaken.
WAARSCHUWING
Houd de bedrading tussen de units uit de buurt van koperen leidingen die niet
thermisch geïsoleerd zijn aangezien dergelijke leidingen heel warm worden.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Alle elektrische onderdelen (thermistors inbegrepen) krijgen stroom van de
elektrische voeding. Raak ze NIET aan met blote handen.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
Schakel de elektrische voeding langer dan 10minuten uit en meet de spanning aan
de aansluitklemmen van de condensatoren van de hoofdkring of elektrische
onderdelen vooraleer u een onderhoud uitvoert. De spanning MOET minder dan
50 V DC zijn vooraleer u elektrische onderdelen mag aanraken. Raadpleeg het
bedradingsschema voor de plaats van de aansluitklemmen.
6.7.4 Specificaties van de standaardcomponenten van de bedrading
Aanhaalmomenten
ItemAanhaalmoment (N•m)
M4 (X1M)1,2~1,3
M4 (aarding)
▪ De aardingsdraad tussen de kabelbevestiging en de klem moet langer zijn dan de
andere draden.
Onderdeel
VoedingskabelSpanning220~240V
Fase1~
Frequentie50Hz
Draaddikten3-aderige kabel
2,5mm2~4,0mm
2
H05RN-F (60245 IEC 57)
Kabel tussen de units
(binnen↔buiten)
1,5mm2~2,5mm2 en geschikt voor
4-aderige kabel
220~240V
H05RN-F (60245 IEC 57)
Aanbevolen onderbrekerRXM71N
20A
(a)
RXP50~71M
RXF50+60B
RXF71A
ARXF50~71A
ARXM60+71N
16A
RXM60N
ARXM50N
13A
RXM42+50N
RXA42+50B
RXJ50N
AardlekschakelaarMOETEN voldoen aan de toepasselijke
wetgeving
(a)
De elektrische apparatuur voldoet een de norm EN/IEC61000-3-12 (Europese/
internationale technische norm die de grenzen vastlegt inzake harmonische
stromen geproduceerd door apparatuur aangesloten op openbare
laagspanningssystemen met een ingangsstroom >16A en ≤75A per fase).
6.7.5 De elektrische bekabeling op de buitenunit aansluiten
▪ Zorg ervoor dat het systeem correct is geaard.
▪ Schakel de voeding uit alvorens aan servicewerkzaamheden te beginnen.
▪ Installeer het deksel van de schakelkast alvorens de voeding in te schakelen.
OPMERKING
Er wordt geadviseerd de koelmiddelleidingen tussen de binnen- en de buitenunit in
een buis te leggen of afwerkingstape rond deze leidingen te wikkelen.
1Isoleer en maak de koelmiddelleiding en kabel tussen de units als volgt vast:
2Installeer het servicedeksel.
6.8.2 De buitenunit sluiten
a Gasleiding
b Isolatie gasleiding
c Verbindingskabel
d Vloeistofleiding
e Isolatie vloeistofleiding
f Afwerkingstape
OPMERKING
Wanneer u het deksel van de buitenunit sluit, let op dat u het aanhaalkoppel van
1,3N•m NIET overtreft.
Gebruik deze functie voor koelen bij lage buitentemperatuur. Deze functie is
ontworpen voor faciliteiten zoals apparatuur of computerruimten. Gebruik deze
functie NOOIT in een woning of een kantoor met mensen.
Van toepassing voor: RXM-N, ARXM-N, RXJ-N, RXA-B
7.1.1 De stand voor voorzieningen instellen
Wanneer adresjumper J6 op de printplaat wordt doorgeknipt, breidt het
werkingsbereik uit tot –15°C. De faciliteitstand stopt als de buitentemperatuur tot
onder –20°C zakt en wordt weer hervat zodra de temperatuur stijgt.
Adresjumper J6 doorknippen
1Verwijder de bovenplaat van de buitenunit.
2Verwijder de voorplaat.
7 | Configuratie
3Verwijder het druipwaterdichte deksel.
4Knip jumper J6 op de printplaat van de buitenunit door.
a Voorplaat
b Bovenplaat
c Druipwaterdicht deksel
d Jumpers
INFORMATIE
▪ De binnenunit kan intermitterende geluiden produceren door het in en/of
uitschakelen van de ventilator van de buitenunit.
▪ Plaats bij gebruik van de faciliteitstand geen luchtbevochtigers of andere dingen
die de vochtigheid in de kamer kunnen verhogen.
▪ Wanneer jumper J6 is doorgeknipt, wordt de ventilator van de binnenunit op de
hoogste snelheid ingesteld.
▪ Gebruik deze instelling NIET in woningen of kantoren waar mensen aanwezig zijn.
7.2 Energiebesparende stand-byfunctie
7.2.1 Over de energiebesparende stand-byfunctie
Deze stand schakelt de voeding van de buitenunit uit en plaatst de binnenunit in de
stand-bystand om het stroomverbruik van de unit te verlagen.
Deze stand is alleen beschikbaar voor buitenunits: RXM50+60N, ARXM50N en
binnenunits: FTXM, ATXM.
Dit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen en kennen om het systeem in bedrijf te
stellen nadat het werd geïnstalleerd en geconfigureerd.
Typische werkstroom
Het in bedrijf stellen houdt typisch volgende stappen in:
1De "Controlelijst voor de inbedrijfstelling" controleren.
2Het systeem testen.
8.2 Voorzorgsmaatregelen bij de inbedrijfstelling
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
8 | Inbedrijfstelling
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
VOORZICHTIG
Laat het systeem NIET proefdraaien terwijl aan de binnenunits wordt gewerkt.
Bij het proefdraaien zullen NIET alleen de buitenunit, maar ook de aangesloten
binnenunit werken. Tijdens het proefdraaien aan een binnenunit werken is gevaarlijk.
VOORZICHTIG
Steek GEEN vingers, stokken of andere voorwerpen in de luchtinlaat of -uitlaat.
Verwijder de ventilatorafscherming NIET. Wanneer de ventilator met hoge snelheid
draait, zou dit letsels veroorzaken.
OPMERKING
Schakel de voeding ten minste 6 uur voor gebruik in om de carterverwarming van
stroom te voorzien en de compressor te beschermen.
Tijdens de testfunctie starten de buitenunit en de binnenunits op. Controleer of
voorbereidingen van alle binnenunits voltooid zijn (lokale leidingen, elektrische
bedrading, ontluchten, ...). Zie de montagehandleiding van de binnenunits voor
meer informatie.
8.3 Checklist voor de inbedrijfstelling
Controleer na de installatie van de unit eerst de hierna vermelde punten. Sluit de
unit nadat alle controles zijn uitgevoerd. Start de unit nadat u ze gesloten hebt.
Als het proefdraaien voltooid is en de unit goed en op de juiste manier werkt, zorg
ervoor dat de gebruiker de volgende zaken goed begrijpt:
▪ Controleer of de gebruiker de papieren documentatie heeft en vraag hem/haar
deze bij te houden om deze later te kunnen raadplegen. Informeer de gebruiker
dat hij de volledige documentatie kan vinden op de eerder in deze handleiding
beschreven URL.
▪ Leg aan de gebruiker uit hoe het systeem op de juiste manier te bedienen en wat
er moet worden gedaan wanneer zich een probleem zou voordoen.
▪ Toon aan de gebruiker wat te doen om de unit te onderhouden.
▪ Leg aan de gebruiker uit hoe hij/zij energie kan besparen (deze tips staan
Dit onderhoud MOET worden uitgevoerd door een erkend installateur of een
servicetechnicus.
Laat het onderhoud minstens één keer per jaar uitvoeren. De geldende wetgeving
kan evenwel kortere onderhoudsintervallen vereisen.
OPMERKING
De geldende wetgeving met betrekking tot gefluoreerde broeikasgassen vereist dat
de koelmiddelvulling van de unit wordt aangegeven zowel in gewicht als in CO2equivalent.
Formula om de hoeveelheid in CO2-equivalent te berekenen: GWP-waarde
koelmiddel × totale koelmiddelvulling [in kg] / 1000
10.1 Overzicht: onderhoud en service
Dit hoofdstuk bevat informatie over:
10 | Onderhoud en service
▪ Voorzorgsmaatregelen voor het onderhoud
▪ Jaarlijks onderhoud van de buitenunit
10.2 Voorzorgsmaatregelen inzake onderhoud
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
OPMERKING:Risico van elektrostatische ontlading
Vooraleer met onderhouds- of servicewerkzaamheden te beginnen, raak een
metalen onderdeel van de unit aan om statische elektriciteit af te voeren en de
printplaat te beschermen.
WAARSCHUWING
▪ Vooraleer een onderhoud of herstelling uit te voeren moet u ALTIJD de
hoofdschakelaar op het voedingspaneel uitschakelen, de zekeringen verwijderen
of de beveiligingen van de unit openen.
▪ Raak onderdelen die onder stroom staan minstens 10 minuten na het
uitschakelen van de voeding NIET aan wegens het risico op hoogspanning.
▪ Vergeet niet dat sommige delen van de elektrische componentenkast heel heet
zijn.
▪ Zorg dat u GEEN geleidend deel aanraakt.
▪ Spoel de unit NIET af. Dit kan elektrische schokken of brand veroorzaken.
10.3 Controlelijst jaarlijks onderhoud van de buitenunit
Controleer minstens eens per jaar de volgende punten:
▪ Warmtewisselaar
10.4 Over de compressor
Houd bij servicewerkzaamheden aan de compressor de volgende punten in
gedachten:
De warmtewisselaar van de buitenunit kan verstopt geraken door stof, vuil,
bladeren, enz. Er wordt geadviseerd de warmtewisselaar jaarlijks te reinigen. Een
verstopte warmtewisselaar kan de oorzaak zijn van een te lage druk of een te
hoge druk, met slechtere prestaties als gevolg.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
▪ Gebruik deze compressor alleen in een geaard systeem.
▪ Schakel de voeding uit voordat u servicewerkzaamheden aan de compressor
uitvoert.
▪ Breng na de servicewerkzaamheden het deksel van de schakelkast en het
servicedeksel weer aan.
VOORZICHTIG
Draag altijd een veiligheidsbril en beschermende handschoenen.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
▪ Gebruik een pijpensnijder om de compressor te verwijderen.
▪ Gebruik GEEN hardsoldeerbrander.
▪ Gebruik uitsluitend goedgekeurde koelmiddelen en smeermiddelen.
Dit hoofdstuk beschrijft wat u moet doen wanneer er zich problemen voordoen.
Het bevat informatie over het oplossen van problemen op basis van symptomen.
Alvorens storingen op te sporen en te verhelpen
Voer een grondige visuele controle uit van de unit en zoek naar voor de hand
liggende defecten, zoals losse aansluitingen of kapotte bedrading.
11.2 Voorzorgsmaatregelen bij het opsporen en verhelpen van storingen
WAARSCHUWING
▪ Controleer STEEDS of de spanning op de unit is afgesloten vooraleer de
schakelkast van de unit te controleren. Schakel de respectievelijk
stroomonderbreker uit.
▪ Als een veiligheidstoestel geactiveerd werd, moet u de unit uitschakelen en
controleren waarom het veiligheidstoestel werd geactiveerd vooraleer deze te
resetten. Shunt NOOIT een veiligheidstoestel of wijzig zijn waarde niet in een
waarde verschillend van de standaardinstelling. Indien u de oorzaak van het
probleem niet kunt vinden, neem dan contact op met uw dealer.
GEVAAR: GEVAAR VOOR ELEKTROCUTIE
WAARSCHUWING
Om gevaar als gevolg van het per ongeluk resetten van de thermische beveiliging te
voorkomen, mag dit toestel NIET worden gevoed via een externe schakelinrichting
zoals een timer of zijn aangesloten op een circuit dat regelmatig IN- en
UITgeschakeld wordt door de voorziening.
GEVAAR: RISICO OM ZICH TE VERBRANDEN
11.3 Problemen op basis van symptomen oplossen
11.3.1 Symptoom: Binnenunits vallen, trillen of maken lawaai
Probeer het systeem NIET zelf te ontmantelen: het ontmantelen van het systeem en
het behandelen van het koelmiddel, van olie en van andere onderdelen MOETEN
conform met de geldende wetgeving uitgevoerd worden. De units MOETEN voor
hergebruik, recyclage en terugwinning bij een gespecialiseerd behandelingsbedrijf
worden behandeld.
Typische werkstroom
Het systeem als afval verwijderen bestaat doorgaans uit de volgende stappen:
1Het systeem afpompen.
2Het systeem naar een gespecialiseerd verwerkingsbedrijf brengen.
INFORMATIE
Zie de onderhouds- en reparatiehandleiding voor meer bijzonderheden.
12.2 Afpompen
Voorbeeld: Om het milieu te beschermen, pomp eerst alle koelmiddel uit de unit
alvorens de unit te verplaatsen of af te voeren.
GEVAAR: ONTPLOFFINGSGEVAAR
Afpompen – Koelmiddellekken. Als u het systeem wil afpompen en er zit een lek in
het koelmiddelcircuit:
▪ Gebruik NIET de automatische afpompfunctie van de unit die al het koelmiddel
uit het systeem naar de buitenunit kan sturen. Mogelijk gevolg: Zelfontbranding
en explosie van de compressor door lucht die in de draaiende compressor
terechtkomt.
▪ Gebruik een afzonderlijk aftapsysteem zodat de compressor van de unit NIET
moet draaien.
OPMERKING
Om het koelmiddel te verwijderen (door leeg te pompen), stop de compressor
vooraleer de koelmiddelleidingen te verwijderen. Indien de compressor nog steeds
werkt en de afsluiter open staat tijdens het verwijderen van het koelmiddel, zal lucht
in het systeem gezogen worden. Hierdoor zal de compressor beschadigd worden of
kan het systeem schade oplopen als gevolg van de abnormale druk in de
koelmiddelcyclus.
Uitgebreide handleiding voor de installateur
58
Het afpompen pompt alle koelmiddel uit het systeem naar de buitenunit.
1Verwijder het kleppendeksel van de vloeistofafsluiter en de gasafsluiter.
2Voer gedwongen koelen uit. Zie "12.3 Een gedwongen koeling starten en
stoppen"[459].
3Sluit de vloeistofafsluiter na 5 à 10 minuten (bij heel lage
omgevingstemperaturen (<−10°C) na slechts 1 of 2 minuten) met een
zeskantsleutel.
4Controleer op het verdeelstuk of het vacuüm is bereikt.
c
b
e
d
d
a
5Draai na 2 à 3minuten de gasafsluiter dicht en stop gedwongen koelen.
a Gasafsluiter
b Sluitrichting
c Zeskantsleutel
d Kleppendeksel
e Vloeistofafsluiter
12.3 Een gedwongen koeling starten en stoppen
Er zijn 2methodes voor gedwongen koelen:
▪ Methode 1. Met de ON/OFF-schakelaar van de binnenunit (indien voorzien op de
binnenunit).
12 | Als afval verwijderen
▪ Methode 2. Met de gebruikersinterface van de binnenunit.
12.3.1 Gedwongen koelen starten en stoppen met de AAN/UIT-schakelaar van de binnenunit
1Houd de ON/OFF-schakelaar minstens 5seconden lang ingedrukt.
Gevolg: Het toestel begint te werken.
INFORMATIE
Gedwongen koelen stopt automatisch na 15minuten.
2Druk op de ON/OFF-schakelaar om eerder te stoppen.
12.3.2 Gedwongen koelen starten en stoppen met de gebruikersinterface van de binnenunit
1Stel de bedrijfsstand in op koelen. Zie "Proefdraaien" in de
montagehandleiding van de binnenunit.
Let op: Gedwongen koelen stopt automatisch na 30minuten.
2Druk op de ON/OFF-schakelaar om eerder te stoppen.
INFORMATIE
Als gedwongen koelen wordt gebruikt bij een buitentemperatuur van <−10°C, kan de
beveiliging de werking blokkeren. Warm de buitentemperatuurthermistor op de
buitenunit op tot ≥−10°C.Resultaat: Het toestel begint te werken.
▪ Een deel van de recentste technische gegevens is beschikbaar op de regionale
Daikin-website (publiek toegankelijk).
▪ De volledige recentste technische gegevens zijn beschikbaar op het Daikin
Business Portal (authenticatie vereist).
Het bedradingsschema is bij de unit geleverd en bevindt zich op de binnenkant
van de buitenunit (onderkant van de bovenste plaat).
Voor gebruikte onderdelen en nummering, zie het bedradingsschema op de unit.
De onderdelen zijn genummerd met Arabische cijfers in oplopende volgorde en
wordt in het overzicht hieronder aangegeven door "*" in de onderdeelcode.
SymboolBetekenisSymboolBetekenis
OnderbrekerVeiligheidsaarding
AansluitingBeschermende
aarding (schroef)
Connector
Gelijkrichter
AardingRelaisconnector
Lokale bedradingKortsluitconnector
ZekeringAansluitklem
BinnenunitKlemmenstrook
BuitenunitKabelklem
SymboolKleurSymboolKleur
BLKZwartORGOranje
BLUBlauwPNKRoze
BRNBruinPRP, PPLPaars
GRNGroenREDRood
GRYGrijsWHTWit
Uitgebreide handleiding voor de installateur
60
YLWGeel
SymboolBetekenis
A*PPrintplaat
BS*Drukknop aan/uit, bedrijfsschakelaar
BZ, H*OZoemer
C*Condensator
AC*, CN*, E*, HA*, HE*, HL*, HN*, HR*,
Aansluiting, connector
MR*_A, MR*_B, S*, U, V, W, X*A,
K*R_*
Technisch bekwame persoon met een erkenning om het product te
installeren.
Gebruiker
Persoon die de eigenaar is van het product en/of die het product gebruikt.
Geldende wetgeving
Alle geldende internationale, Europese, nationale en plaatselijke richtlijnen,
wetten, reglementen en/of voorschriften betreffende een bepaald product
of domein.
Onderhoudsbedrijf
Bedrijf dat bevoegd is om de vereiste service voor het product uit te voeren
of te coördineren.
Installatiehandleiding
Handleiding met instructies betreffende het installeren, het configureren en
het onderhouden van een bepaald product of een bepaalde toepassing.
14 | Verklarende woordenlijst
Gebruiksaanwijzing
Instructiehandleiding voor een bepaald product of een bepaalde toepassing
waarin wordt uitgelegd hoe het product of de toepassing moet worden
gebruikt.
Instructies voor het onderhoud
Instructiehandleiding bedoeld voor een bepaald product of een bepaalde
toepassing waarin wordt uitgelegd hoe dit product (indien van toepassing)
dient gemonteerd, geconfigureerd, gebruikt en/of onderhouden te worden.
Accessoires
Labels, handleidingen, informatiefiches, apparatuur en uitrustingen die met
het product worden meegeleverd en die volgens de instructies in de
meegeleverde documentatie geïnstalleerd moeten worden.
Optionele apparatuur
Door Daikin gemaakte of goedgekeurde apparatuur en uitrustingen die met
het product volgens de instructies in de meegeleverde documentatie
gecombineerd mogen worden.
Ter plaatse te voorzien
NIET door Daikin gemaakte apparatuur en uitrustingen die met het product
volgens de instructies in de meegeleverde documentatie gecombineerd
mogen worden.