Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze
machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
XVS950CR
B33-F8199-D0
Page 2
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de
General manager of quality assurance div.
Date of issue: 1 Aug. 2002
Place of issue: Shizuoka, Japan
DECLARATION of CONFORMITY
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
We
Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Hereby declare that the product:
Type-designation: 5SL-00
is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
1
2
3
4
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1
To change company name
version up of the following norm:
• EN300 330-2 v1.1.1 to EN300 330-2 v1.3.1 and EN300 330-2 v1.5.1
• EN60950-1:2001 to EN60950-1:2006/A11:2009
27 Feb. 2006
1 Mar. 2007
8 Jul. 2010
Revision record
No.Contents
To change contact person and integrate type-designation.
Date
9 Jun. 2005
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
CONFORMITEITSVERKLARING
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Wij,
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Verklaren hierbij dat het product:
Typeaanduiding: 5SL-00
in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.3.1(2006-01), EN300 330-2 v1.5.1(2010-02)
EN60950-1:2006/A11:2009
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
1
2
3
4
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
Om bedrijfsnaam te wijzigen
overgang naar de volgende norm:
•
van EN300 330-2 v1.1.1 naar EN300 330-2 v1.3.1 en EN300 330-2 v1.5.1
• van EN60950-1:2001 naar EN60950-1:2006/A11:2009
27 februari 2006
1 maart 2007
8 juli 2010
Overzicht van wijzigingen
Nr.Inhoud
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren.
Datum
9 juni 2005
machine te blijven als deze wordt verkocht.
DAU50921
Page 3
INLEIDING
WAARSCHUWING
DAU10103
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de XVS950CR profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen
en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XVS950CR. De
Handleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt
beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel
dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van
kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente
productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
DWA10032
Page 4
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op
persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of
overlijden te voorkomen.
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om scha-de aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken
of verhelderen.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing
van de juiste rijtechnieken en de ervaring
van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende
vereisten alvorens met deze motorfiets te
gaan rijden.
Hij of zij moet:
Door een competente informatiebron
grondig zijn ingelicht over alle aspec-
ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen
en onderhoudseisen zoals vermeld in
deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en cor-
recte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele
technische service, zoals aangegeven
in deze Gebruikershandleiding en/of
wanneer de mechanische condities
dit vereisen.
Ga nooit rijden met een motorfiets
zonder passende rijopleiding of in-
structies. Neem rijlessen. Beginners
moeten les krijgen van een gediplo-
DAU1028B
meerd instructeur. Neem contact op
met een bevoegde motorfietsdealer
voor informatie over rijlessen bij u in
de buurt.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de
machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of
schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met
controles voor het rijden.
Deze motorfiets is gebouwd voor het
vervoer van de bestuurder plus een
passagier.
Het niet opmerken en herkennen van
motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak
van auto-/motorongevallen. Vaak
worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet
heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat
blijkt het meest effectief om het risico
op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
1-1
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen,
daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest
voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een
andere weggebruiker.
• Pleeg nooit onderhoud aan een
motorfiets zonder voldoende kennis. Neem contact op met een bevoegde motorfietsdealer voor
informatie over het basisonderhoud
van een motorfiets. Bepaalde onderhoudswerkzaamheden kunnen
alleen worden uitgevoerd door gediplomeerd personeel.
Bij veel ongevallen zijn onervaren be-
stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval
betrokken waren zelfs niet in het bezit
van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit
aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw
beperkingen helpt u ongelukken
voorkomen.
Page 9
VEILIGHEIDSINFORMATIE
• We raden aan om het motorrijden te
oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend
bent met de motor en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt
door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het
ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende
schuinliggen voor de rijsnelheid,
waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in
acht en rijd nooit sneller dan de
wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg
dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en
de passagier is belangrijk voor een
goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur
houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de
macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide
handen vast te houden en beide
voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een
passagier mee die niet in staat is
om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of
andere drugs.
Deze motorfiets is uitsluitend ontwor-
pen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
Beschermende uitrusting
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van
een helm is de belangrijkste factor bij het
voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veilig-
heidsbril. Zonder oogbescherming
kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te
laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een
lange broek, handschoenen e.d. te
dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze
kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden
gegrepen en zo een ongeval of letsel
veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding
die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem
kunnen tijdens en na het rijden zeer
heet zijn en brandwonden veroorzaken.
De hierboven vermelde voorzorgs-
maatregelen gelden ook voor passagiers.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren
bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid,
verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos,
smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn
als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het
koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In
afgesloten of slecht geventileerde ruimtes
kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u
1
1-2
Page 10
VEILIGHEIDSINFORMATIE
symptomen van koolmonoxidevergiftiging
1
ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk,
ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE
HULP IN.
Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren
of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen
tot gevaarlijke niveaus.
Laat de motor niet draaien in slecht
geventileerde of deels afgesloten
ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op
plaatsen waar de uitlaatgassen in een
gebouw kunnen worden getrokken via
openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect
hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van
de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het
beladen van uw motor, om zo mogelijke
ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of
waaraan accessoires zijn gemonteerd.
Hieronder volgen naast de informatie over
accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de
maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste
machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
206 kg (454 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en ac-
cessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor.
Bevestig zware goederen zo dicht
mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om
onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich
een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de
motor zijn bevestigd. Controleer de
bevestigingspunten voor accessoires
en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren
bagage aan (alleen voor modellen
met instelbare vering) en controleer
de toestand en spanning van uw
banden.
1-3
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord.
Dergelijke voorwerpen, inclusief
bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel
weggedrag of een te trage reactie
op het stuur veroorzaken.
Deze machine is niet ontworpen
voor het trekken van een aanhanger
of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen
verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn
door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle
producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of
wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn
aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en
geenstalleerd door een Yamaha dealer.
Page 11
VEILIGHEIDSINFORMATIE
In de handel verkrijgbare onderdelen,
accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die
qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel
verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen.
Het monteren van in de handel verkrijgbare
producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico
op ernstig letsel of overlijden van uzelf of
anderen vergroten. U bent verantwoordelijk
voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen
aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder
het kopje “Beladen”.
Monteer nooit accessoires en vervoer
nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw
motor. Inspecteer het accessoire
zorgvuldig alvorens het te gebruiken
om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg,
de stuuruitslag of de bediening niet
beperkt en geen lampen of reflectors
afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het
stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit
veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan
het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een
minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kunnen
door hun aerodynamisch effect van
invloed zijn op de rijstabiliteit van de
motor. De motor kan door rijwind
worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires
kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de
bestuurder om een andere dan de
normale zitpositie in te nemen. Zo’n
verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder
en kan een comfortabele bediening
hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen
van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van
het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen
waardoor de verlichting of de motor
uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en vel-
gen
De banden en velgen die bij uw motorfiets
werden geleverd, zijn ontworpen om de
mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van
rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-13
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
De motorfiets vervoeren
Volg de onderstaande instructies als u de
motorfiets in een ander voertuig wilt vervoeren.
Verwijder alle loszittende voorwerpen
van de motorfiets.
Controleer of de brandstofkraan (in-
dien aanwezig) in de “OFF”-stand
staat en er geen brandstoflekkage is.
1
1-4
Page 12
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Zorg dat het voorwiel recht naar voren
1
wijst op de aanhanger of de laadvloer
en zet het wiel vast in een goot om beweging te voorkomen.
Schakel een versnelling in (bij model-
len met een handgeschakelde versnellingsbak).
Zet de motorfiets vast met spanban-
den of andere geschikte banden aan
stevige delen van de motorfiets, zoals
het frame of de bovenste voorvorkklem (en niet aan, bijvoorbeeld, het
stuur, de richtingaanwijzers of onderdelen die kunnen afbreken). Kies de
plaats voor de spanbanden zorgvuldig
om te voorkomen dat deze tijdens het
transport schuurplekken op de lak
veroorzaken.
Zorg indien mogelijk dat de vering iets
door de spanbanden wordt ingedrukt,
zodat de motorfiets tijdens het transport niet overmatig kan stuiteren.
1-5
Page 13
Aanzicht linkerzijde
12
34,5,678910
BESCHRIJVING
DAU10411
2
1. Koplamp (pagina 6-27)
2. Boordgereedschapsset (pagina 6-2)
3. Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
4. Hoofdzekering (pagina 6-25)
5. Zekeringenkastje (pagina 6-25)
6. Zekering ABS-motor (pagina 6-25)
7. Olieaftapplug (pagina 6-9)
8. Schakelpedaal (pagina 3-9)
9. Oliefilterpatroon (pagina 6-9)
10.Olievuldop (pagina 6-9)
2-1
Page 14
BESCHRIJVING
123 45678
910
Aanzicht rechterzijde
2
DAU10421
1. Kentekenverlichting (pagina 6-30)
2. Remlicht/achterlicht (pagina 6-29)
3. Accu (pagina 6-24)
4. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-18)
5. Luchtfilterelement (pagina 6-12)
6. Tankdop (pagina 3-11)
7. Contactslot (pagina 3-2)
8. Stuurslot (pagina 3-14)
9. Rempedaal (pagina 3-10)
10.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-16)
2-2
Page 15
Bedieningen en instrumenten
1234567
1. Koppelingshendel (pagina 3-9)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-7)
3. Multifunctionele meter (pagina 3-5)
4. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-18)
5. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-7)
6. Remhendel (pagina 3-9)
7. Gasgreep (pagina 6-13)
BESCHRIJVING
DAU10431
2
2-3
Page 16
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
Startblokkeersysteem
3
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden
bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
een codeersleutel (met een rood bo-
vendeel)
twee standaardsleutels (met een
zwart bovendeel) die opnieuw kunnen
worden gecodeerd
een transponder (die is geïntegreerd in
de codeersleutel)
een startblokkeereenheid
een ECU
een controlelampje van de startblok-
kering (Zie pagina 3-5.)
DAU10978
De sleutel met het rode bovendeel wordt
gebruikt om de twee standaardsleutels te
coderen. Het wijzigen van de codes is een
ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten
coderen. Gebruik de sleutel met het rode
bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van
de standaardsleutels. Gebruik altijd een
standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11822
ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als
de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet op-
nieuw gecodeerd worden. U kunt
het voertuig dan nog steeds starten
met de standaardsleutels, maar als
ze opnieuw gecodeerd moeten
worden (d.w.z. als er een nieuwe
standaardsleutel is gemaakt of als
alle sleutels verloren zijn), dient het
gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u
sterk aangeraden een van de stan-
daardsleutels te gebruiken en de
codeersleutel op een veilige plek te
bewaren.
keersystemen altijd uit de buurt van
het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
3-1
Page 17
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
LET OP
P
ON
OFF
DAU57670
Contactslot
Via het contactslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend. De diverse standen van het
contactslot worden hierna beschreven.
Gebruik geen metalen sleutelhangers en
bewaar niet meer dan één sleutel aan
dezelfde sleutelhanger. Terwijl het voer-
tuig rijdt kan een metalen sleutelhanger,
metalen sleutelring of extra sleutel in
contact komen met omliggende onder-delen en deze beschadigen. Het is daar-
om aan te raden om een stoffen of
lederen sleutelhanger te gebruiken.
DCA17961
Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep)
voor regelmatig gebruik van de machine.
Bewaar de codeersleutel (rode greep) op
een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.
DAU38531
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien
van stroom; de instrumentenverlichting, het
achterlicht, de kentekenverlichting en het
parkeerlicht gaan branden en de motor kan
worden gestart. De sleutel kan niet worden
uitgenomen.
De koplamp gaat automatisch branden als
de motor wordt gestart en blijft aan totdat
de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs
als de motor afslaat.
DAU45752
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10073
Draai de contactsleutel nooit naar “OFF”
terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en
mogelijk zult u zo de macht over het
stuur verliezen of een ongeval veroorzaken.
DAU62271
(Parkeren)
De alarmverlichting en richtingaanwijzers
kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
De sleutel moet in de “OFF”-stand worden
ingedrukt om naar “” te kunnen worden
gedraaid.
DCA20760
Als u de alarmverlichting of de richting-
aanwijzers langdurig gebruikt, kan dit de
accu ontladen.
3
3-2
Page 18
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
13542
876
ABS
Controlelampjes en waarschuwingslampjes
3
1. Waarschuwingslampje olieniveau “”
2. Controlelampje startblokkering “”
3. Controlelampje richtingaanwijzers “”
4. ABS-waarschuwingslampje “”
5. Waarschuwingslampje brandstofniveau
“”
6. Waarschuwingslampje motorstoring “”
7. Vrijstandcontrolelampje “”
8. Controlelampje grootlicht “”
Controlelampje richtingaanwijzers
“”
Dit controlelampje knippert wanneer een
richtingaanwijzer knippert.
DAU49398
DAU11022
Vrijstandcontrolelampje “”
DAU11061
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11081
Controlelampje grootlicht “”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
DAU11255
Waarschuwingslampje olieniveau “”
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
het motorolieniveau laag is.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
Bij een voldoende hoog olieniveau kan
het waarschuwingslampje soms toch
knipperen bij rijden op een helling of
bij plotseling afremmen of optrekken,
er is dan echter geen sprake van een
storing.
Dit model is ook uitgerust met een
zelfdiagnosesysteem voor het circuit
van het waarschuwingslampje olieniveau. Als het waarschuwingscircuit
voor het olieniveau een probleem aangeeft, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven:
Het waarschuwingslampje olieniveau
knippert tien keer en dooft dan gedurende 2.5 seconden. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer
de machine te controleren.
DAU11367
Waarschuwingslampje brandstofniveau
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 2.8 L (0.74 US gal, 0.62 Imp.gal).
Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof
bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
3-3
Page 19
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
OPMERKING
WAARSCHUWING
OPMERKING
ABS
Dit model is bovendien uitgerust met een
zelfdiagnosesysteem voor het circuit van
het waarschuwingslampje brandstofniveau. Als het waarschuwingscircuit voor
het brandstofniveau een probleem aangeeft, wordt de volgende cyclus herhaald
totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje brandstofniveau knippert
acht keer en dooft dan gedurende 3.0 seconden. Als dit zich voordoet, vraag dan
een Yamaha dealer de machine te controleren.
Waarschuwingslampje motorstoring
“”
Dit waarschuwingslampje gaat branden
wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor
controleert. Vraag in dat geval een Yamaha
dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-6 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel
naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
DAU46443
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON”
draait of blijft het lampje branden, laat het
elektrisch circuit dan door een Yamaha
dealer controleren.
Dit waarschuwingslampje gaat branden als
de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de
startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter
niet op een storing.
DAU51662
ABS-waarschuwingslampje “”
Onder normale omstandigheden gaat het
ABS-waarschuwingslampje branden als de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid en uit als
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h) of
hoger wordt gereden.
Als het ABS-waarschuwingslampje:
niet gaat branden wanneer de sleutel
naar “ON” wordt gedraaid
gaat branden of knipperen tijdens het
rijden
niet uitgaat wanneer met een snelheid
van 10 km/h (6 mi/h) of hoger wordt
gereden
Werkt het ABS-systeem mogelijk niet goed.
Vraag als een van de bovenstaande gevallen zich voordoet zo snel mogelijk een
Yamaha dealer het systeem te controleren.
(Zie pagina 3-10 voor uitleg over de wer-
3-4
king van het ABS-systeem.)
DWA16041
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
uitgaat zodra met een snelheid van 10
km/h (6 mi/h) of hoger wordt gereden, of
als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of knipperen,
keert het remsysteem terug naar conventioneel remmen. Als een van de bo-
venstaande gevallen zich voordoet, of
als het waarschuwingslampje helemaal
niet gaat branden, rij dan extra voorzich-
tig om te voorkomen dat de remmen in
noodsituaties blokkeren. Laat het remsysteem en de elektrische circuits zo
snel mogelijk door een Yamaha dealer
controleren.
Als de startknop wordt ingedrukt terwijl de
motor draait gaat het ABS-waarschuwingslampje branden, maar dit duidt niet
op een storing.
3
Page 20
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
OPMERKING
2
1
1
Controlelampje startblokkering “”
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid,
begint het controlelampje na 30 seconden
te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen,
3
maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de
sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en
dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op
wanneer u de sleutel naar “ON” draait of
blijft het lampje branden, laat het elektrisch
circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblokkeersysteem. (Zie pagina 3-6 voor uitleg
over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Zorg dat de machine stilstaat voordat u
wijzigingen in de instellingen van de
multifunctionele meter gaat aanbren-
gen. Het aanbrengen van wijzigingen tij-
dens het rijden kan u afleiden envergroot het risico op een ongeval.
De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:
een snelheidsmeter
een kilometerteller
twee rittellers (die de afgelegde af-
stand aangeven sinds de tellers het
laatst werden teruggesteld op nul)
3-5
DAU66640
DWA12423
een ritteller voor brandstofreserve (die
de afstand aangeeft die wordt afgelegd op de brandstofreserve)
een klok
een voorziening voor zelfdiagnose
Vergeet niet de sleutel naar “ON” te
draaien voordat u de “SELECT”-schakelaar gebruikt.
Alleen Verenigd Koninkrijk: Om te wis-
selen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter en
kilometerteller/ritteller, selecteert u de
kilometertellermodus en houdt u de
“SELECT”-schakelaar minstens 5 seconden ingedrukt.
1. “SELECT”-schakelaar
Page 21
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
1
1
1
2
3
Snelheidsmeter
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid van
het voertuig aan.
Kilometerteller, rittellers, ritteller voor
brandstofreserve en klok
Door indrukken van de “SELECT”-schakelaar wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO”, de rittellermodi
“TRIP 1” en “TRIP 2” en de klokmodus, in
de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → klok → ODO
Als het waarschuwingslampje brandstofniveau aangaat (zie pagina 3-3), wisselt de
weergave automatisch naar de brandstofreserve-rittellermodus “TRIP F” en wordt
de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de “SELECT”-schakelaar in de
onderstaande volgorde gewisseld tussen
de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
TRIP F → TRIP 1 → TRIP 2 → klok → ODO→ TRIP F
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de “SELECT”schakelaar te drukken en houdt u daarna
de “SELECT”-schakelaar minstens een seconde ingedrukt. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul
terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is
gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Om de klok op tijd te zetten
1. Klok
1. Houd de “SELECT”-schakelaar minstens 5 seconden ingedrukt.
3-6
2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, druk dan op de “SELECT”schakelaar om de uren in te stellen.
3. Houd de “SELECT”-schakelaar minstens een seconde ingedrukt en de
minutenaanduiding zal gaan knipperen.
4. Druk op de “SELECT”-schakelaar om
de minuten in te stellen.
5. Houd de “SELECT”-schakelaar minstens een seconde ingedrukt om de
klok te starten.
Zelfdiagnosesysteem
1. Weergave foutcode
2. Waarschuwingslampje motorstoring “”
3. Controlelampje startblokkering “”
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
3
Page 22
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
OPMERKING
LET OP
1
2
3
4
Als in een van deze circuits een storing
wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en
geeft het display een foutcode weer.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer
deze dan en vraag een Yamaha dealer om
3
het voertuig te controleren.
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook
storingen in de circuits van het startblokkeersysteem.
Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd,
gaat het controlelampje startblokkering
knipperen en geeft het display een foutcode weer.
Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet,
probeer dan het volgende.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
Houd andere startblokkeersleutels uit de
buurt van het contactslot en bewaar niet
meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels
kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden
gestart.
2. Als de motor start, zet deze dan weer
uit en probeer hem opnieuw te starten
met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart
met een of beide standaardsleutels,
breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels
naar een Yamaha dealer en laat de
standaardsleutels opnieuw coderen.
DCA11591
Wanneer het display een foutcode aan-
geeft, moet de machine zo spoedig mo-
gelijk worden gecontroleerd ommotorschade te voorkomen.
DAU1234H
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “”
2. Dimlichtschakelaar “/”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “/”
4. Claxonschakelaar “”
3-7
Page 23
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
2
1
3
Rechts
1. Startschakelaar/noodstopschakelaar
“//”
2. “SELECT”-schakelaar
3. Schakelaar alarmverlichting “”
DAU12351
Lichtsignaalschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om de koplamp
een lichtsignaal te laten afgeven.
Dimlichtschakelaar “/”
DAU12401
Zet deze schakelaar op “” voor grootlicht en op “” voor dimlicht.
Richtingaanwijzerschakelaar “/”
DAU12461
Druk deze schakelaar naar “” om afslaan
naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “” om afslaan naar links aan
te geven. Na loslaten keert de schakelaar
terug naar de middenstand. Om de rich-
tingaanwijzers uit te schakelen wordt de
schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12501
Claxonschakelaar “”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU54211
Startschakelaar/noodstopschakelaar
“//”
Als u de motor wilt starten met de startmotor, zet u deze schakelaar op “” en drukt
u vervolgens op de “”-zijde van de schakelaar. Zie pagina 5-1 voor startinstructies
voordat u de motor start.
Zet deze schakelaar op “” om de motor
direct uit te schakelen in een noodgeval,
zoals wanneer de machine omslaat of als
de gaskabel blijft hangen.
DAU41701
Het waarschuwingslampje voor motorstoring gaat branden als de sleutel naar “ON”
wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
3-8
Schakelaar alarmverlichting “”
DAU12735
Met de sleutel in de stand “ON” of “”
kan deze schakelaar worden gebruikt voor
het inschakelen van de alarmverlichting
(gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een
noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke
verkeerssituatie.
DCA10062
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet
draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
DAU55701
“SELECT”-schakelaar
Deze schakelaar wordt gebruikt om selecties te maken in de kilometer-, ritteller- en
klokweergave van de multifunctionele meter.
Zie “Multifunctionele meter” op pagina 3-5
voor meer informatie.
3
Page 24
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
1
1
2
5
4
3
2
N
1
5
4
3
2
N
1
1
Koppelingshendel
3
1. Koppelingshendel
De koppelingshendel bevindt zich aan de
linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het
stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten
aangrijpen. Voor een soepele werking van
de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een
sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-17.)
DAU12821
DAU12872
Schakelpedaal
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij
het schakelen van de versnellingen van de
5-traps constant-mesh versnellingsbak op
deze motorfiets.
3-9
DAU12892
Remhendel
1. Remhendel
De remhendel bevindt aan de rechterzijde
van het stuur. Trek de hendel naar gasgreep toe om de voorrem te bekrachtigen.
Page 25
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
OPMERKING
LET OP
1
DAU12944
Rempedaal
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
DAU67580
ABS
Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening
remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de
voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt.
Gebruik de remmen met ABS net zoals
conventionele remmen. Bij activering van
het ABS-systeem kan een pulsatie worden
gevoeld in de remhendel of het rempedaal.
Ga in dat geval door met remmen en laat
het ABS-systeem het werk doen. Ga niet
“pompend” remmen, dit vermindert de remeffectiviteit.
DWA16051
Houd altijd een veilige afstand tot voorliggers, zelfs als uw voertuig is uitgerust
met ABS.
Het ABS-systeem functioneert het
effectiefst over lange remwegen.
Op bepaalde oppervlakken, zoals
slechte wegen of grindwegen, kande remafstand met het ABS-systeem langer zijn dan zonder ABSsysteem.
Het ABS-systeem voert een zelfdiag-
nosetest uit telkens nadat de sleutel
op “ON” is gezet en het voertuig rijdt
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger. Tijdens deze test hoort u een
“klikkend” geluid van de hydraulische
regeleenheid en wanneer u de remhendel of het rempedaal licht bedient,
kan een trilling in de hendel of het pedaal voelbaar zijn. Dit duidt niet op een
storing.
Dit ABS-systeem is uitgerust met een
testfunctie waarbij de bestuurder pulsaties kan voelen in de remhendel of
het rempedaal terwijl het ABS-systeem actief is. Er is echter speciaal
gereedschap vereist, dus neem contact op met uw Yamaha dealer.
DCA20100
Let op dat de wielsensor en de rotor van
de wielsensor niet beschadigd raken,
anders kan het ABS-systeem niet meer
naar behoren werken.
3
Het ABS-systeem wordt bewaakt door een
ECU die het systeem bij een storing laat terugkeren naar conventioneel remmen.
3-10
Page 26
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
WAARSCHUWING
12
1
2
4
3
3
1. Achterste wielnaaf
2. Voorste wielnaaf
DAU13125
Tankdop
1. Slotplaatje tankdop
2. “”-merkteken
3. Vergrendelen.
4. Ontgrendelen.
Om de tankdop te verwijderen
Schuif het slotplaatje op de tankdop open,
steek de sleutel in het slot en draai deze
dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Om de tankdop aan te brengen
1. Breng de tankdop aan in de vulopening van de brandstoftank, met de
sleutel in het slot en met het “”merkteken naar voren toe.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en
sluit dan het slotplaatje.
De tankdop kan alleen worden aangebracht met de sleutel in het slot. Bovendien
kan de sleutel niet worden uitgenomen als
de tankdop niet correct aangebracht en
vergrendeld is.
DWA10132
Controleer voor u gaat rijden of de tank-
dop correct is aangebracht. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
3-11
Page 27
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
LET OP
21
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de
brandstoftank aanwezig is.
Benzine en benzinedampen zijn zeer
brandbaar. Volg de onderstaande in-
structies om brand en ontploffing te
voorkomen en het letselrisico tijdens het
tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en
zorg dat er niemand op de machine
zit. Rook nooit tijdens het tanken en
tank nooit in de nabijheid van vonken,
open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool
goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de
brandstof de onderkant van de vulhals
heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet
als deze warm wordt, kan de warmte
van de motor of de zon ervoor zorgen
dat brandstof uit de brandstoftank
stroomt.
DAU13222
DWA10882
1. Vulpijp brandstoftank
2. Maximaal brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemors-
te brandstof onmiddellijk af met een
schone, droge, zachte doek, aange-
zien de brandstof de gelakte opper-
vlakken en kunststof delen kan
aantasten.
[DCA10072]
4. Draai de tankdop stevig vast.
DWA15152
Benzine is giftig en kan letsel of overlij-
den veroorzaken. Spring zorgvuldig om
met benzine. Probeer nooit om benzine
via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp
heeft ingeademd of benzine in uw ogen
heeft gekregen. Als benzine op uw huid
terechtkomt, was deze dan af met water
en zeep. Als u benzine op uw kleding
morst, trek dan andere kleding aan.
Hoeveelheid reservebrandstof (als
het waarschuwingslampje brand-
stofniveau gaat branden):
2.8 L (0.74 US gal, 0.62 Imp.gal)
DCA11401
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt
ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren
en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het
gebruik van normale loodvrije benzine met
een octaangetal van RON 95 of hoger. Als
de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of
gebruik loodvrije superbenzine. Door lood-
3-12
Page 28
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
1
2
vrije benzine te gebruiken gaan bougies
langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
Gasohol
Er bestaan twee typen gasohol: gasohol
met ethanol en gasohol met methanol.
3
Gasohol met ethanol kan worden gebruikt,
mits het ethanolgehalte niet hoger is dan
10% (E10). Gasohol met methanol wordt
niet aangeraden door Yamaha aangezien
deze schade kan toebrengen aan het
brandstofsysteem of problemen kan opleveren met de voertuigprestaties.
DAUB1302
Tankbeluchtingsslang/overloopslang
1. Klem
2. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang.
Controleer de tankbeluchtings-
slang/overloopslang op scheuren of
beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de tank-
beluchtingsslang/overloopslang niet
verstopt is en reinig indien nodig.
Let op dat de ontluchtings-/overloop-
slang van de brandstoftank door de
klem wordt geleid.
DAU13434
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.
DWA10863
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende
om brandgevaar of brandwonden te
voorkomen:
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op
gras of op ander materiaal dat ge-
makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek
waar voetgangers of kinderen niet
gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is
afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enke-
le minuten stationair draaien. Lang
stationair draaien kan leiden tot
oververhitting.
3-13
Page 29
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
LET OP
1
2
1
DCA10702
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij
gebruik van loodhoudende benzine zalonherstelbare schade worden toege-
bracht aan de uitlaatkatalysator.
DAU55662
Stuurslot
Om het stuur te vergrendelen
UNLOCK
LOCK
1. Stuurslot
2. Vergrendelen.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Steek de sleutel in het stuurslot, dat
zich dicht bij de balhoofdbuis bevindt,
en draai de sleutel daarna een halve
slag rechtsom.
3. Controleer of het stuur is vergrendeld
en haal vervolgens de sleutel uit het
slot.
Om het stuur te ontgrendelen
LOCK
UNLOCK
1. Ontgrendelen.
1. Steek de sleutel in het stuurslot.
2. Draai de sleutel een halve slag linksom.
3. Neem de sleutel uit.
3
3-14
Page 30
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
1
1
2
1
Zadel
Verwijderen van het zadel
1. Verwijder paneel A. (Zie pagina 6-8.)
2. Verwijder de bout.
3
1. Bout
3. Til de voorzijde van het zadel omhoog
en trek het naar voren.
Aanbrengen van het zadel
1. Steek de uitsteeksels in de zadelbevestiging zoals afgebeeld.
DAU66400
1. Uitsteeksel
2. Zadelbevestiging
2. Plaats het zadel in de oorspronkelijke
positie.
3. Druk de voorzijde van het zadel omlaag zodat er geen ruimte is tussen de
rubber dempers en het frame, en draai
dan de bout vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Zadelbevestigingsbout:
16 Nm (1.6 m·kgf, 12 ft·lbf)
4. Monteer het paneel.
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
1. Dempingrubber
3-15
Page 31
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
WAARSCHUWING
LET OP
WAARSCHUWING
2
(a)
(b)
1
3
DAU66950
Afstellen van de schokdem-
perunits
DWA10211
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde
afstelling, anders kan slecht weggedrag
en verminderde rijstabiliteit het gevolg
zijn.
Elke schokdemperunit is uitgerust met een
stelring voor veervoorspanning.
U wordt aangeraden de veervoorspanning
door een Yamaha dealer te laten afstellen.
Als u deze afstelling zelf wilt uitvoeren, gebruik dan de noodzakelijke speciale sleutel
die verkrijgbaar is bij Yamaha dealers.
Probeer nooit voorbij de maximum- of
minimuminstellingen te draaien om
schade aan het mechanisme te voorkomen.
Stel de veervoorspanning als volgt af.
Draai om de veervoorspanning te verhogen
en zo de vering stugger te maken de stelring op beide schokdemperunits in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te
DCA10102
verlagen en zo de vering zachter te maken
de stelring op beide schokdemperunits in
de richting (b).
1. Speciale sleutel
2. Stelring veervoorspanning
3. Aanslag
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
0 inkeping(en) in de richting (a)*
Standaard:
1 inkeping(en) in de richting (a)*
Maximum (hard):
4 inkeping(en) in de richting (a)*
* Met de stelring volledig gedraaid in
de richting (b)
DWA10232
Deze schokdemperunits zijn gevuld met
stikstofgas onder hoge druk. Lees de
onderstaande informatie zorgvuldigdoor alvorens werkzaamheden uit te
voeren aan de schokdemperunits.
Probeer de gascilinders niet te ope-
nen en blijf er verder vanaf.
Stel de schokdemperunits niet
bloot aan open vuur of een andere
hittebron. Hierdoor kan de gasdruk
zo hoog oplopen dat de unit explo-deert.
Voorkom vervorming of beschadi-
ging van de cilinders. Schade aan
de cilinders
dempingsprestaties.
Werp een beschadigde of versleten
schokdemperunit niet zelf weg.
Breng de schokdemperunit voor elk
onderhoud naar een Yamaha-dealer.
zal resulteren in slechte
3
3-16
Page 32
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
OPMERKING
WAARSCHUWING
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag
terwijl u de machine rechtop houdt.
3
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de
werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie de volgende paragraaf voor een
uitleg over het startspersysteem.)
Met de machine mag nooit worden gere-
den terwijl de zijstandaard omlaag staat
of niet behoorlijk kan worden opgetrok-
ken (of niet omhoog blijft), anders kan de
zijstandaard de grond raken en zo debestuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt.
Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij
zijn verantwoordelijkheid de zijstan-
daard op te trekken alvorens weg te rij-
den. Controleer dit systeem daarom
DAU15306
DWA10242
regelmatig en laat het repareren door
Yamaha dealer als de werking niet
een
naar behoren is.
DAU57950
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de zijstandaardschakelaar, de koppelingshendelschakelaar en de vrijstandschakelaar
deel uitmaken) heeft de volgende functies.
Het verhindert starten wanneer de
versnellingsbak in een versnelling is
geschakeld en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel
niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de
versnellingsbak in een versnelling is
geschakeld en de koppelingshendel is
ingetrokken, terwijl de zijstandaard
nog omlaag staat.
Het schakelt een draaiende motor uit
wanneer de versnellingsbak in een
versnelling staat en de zijstandaard
omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig volgens de onderstaande
procedure.
3-17
Page 33
WERKING VAN DE BEDIENINGSELEMENTEN EN INSTRUMENTEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
2.
De startschakelaar/noodstopschakelaar moet op “ ” staan.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5.
Druk op de “ ”-zijde van de startschakelaar/noodstopschakelaar.
Start de motor?
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12.
Druk op de “ ”-zijde van de startschakelaar/noodstopschakelaar.
Start de motor?
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet
goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is
nagekeken door een Yamaha dealer.
JANEE
JANEE
JANEE
Als zich een storing voordoet, vraag dan
alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer
het systeem te controleren.
WAARSCHUWING
3-18
3
Page 34
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
WAARSCHUWING
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en procedures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u
een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machine dan nazien door een Yamaha dealer.
4
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEMCONTROLESPAGINA
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
Brandstof
Motorolie
Voorrem
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op obstakels, scheuren of
beschadiging en controleer de slangaansluiting.
• Controleer het olieniveau in de motor.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
3-12, 3-13
6-9
6-17, 6-18
DAU15599
DWA11152
4-1
Page 35
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
ITEMCONTROLESPAGINA
Achterrem
Koppeling
Gasgreep
Bedieningskabels
Wielen en banden
Rem- en schakelpedalen
Rem- en koppelingshendels
Zijstandaard
Framebevestigingen
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het
hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het voorgeschreven type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Smeer indien nodig de kabel.
• Controleer de vrije slag van de koppelingshendel.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de gasgreep.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de gasgreep af te stellen en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
6-17, 6-18
4
6-15
6-13, 6-20
6-20
6-13, 6-15
6-21
6-21
6-22
—
4-2
Page 36
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
ITEMCONTROLESPAGINA
Instrumenten, verlichting,
signaleringssysteem en
schakelaars
Zijstandaardschakelaar
4
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te
controleren.
—
3-17
4-3
Page 37
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
WAARSCHUWING
OPMERKING
LET OP
DAU15952
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig
door om u vertrouwd te maken met alle bedieningselementen. Als u de werking van
een functie of bedieningselement niet begrijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uitleg.
DWA10272
Een onvoldoende vertrouwdheid met de
bedieningselementen kan leiden tot ver-
lies van de controle, met mogelijk een
ongeval of letsel tot gevolg.
DAU48712
Dit model is uitgerust met:
een hellingshoeksensor, waarbij de
motor afslaat bij kanteling. In dit geval
geeft het display foutcode 30 weer,
maar dit is geen storing. Draai de sleutel naar “OFF” en vervolgens naar
“ON” om de foutcode te wissen. Als u
dat niet doet zal de motor niet starten,
ondanks dat de motor wordt aangezwengeld als u op de startknop drukt.
een automatische motorstop. De mo-
tor stopt automatisch als deze 20 minuten stationair draait. Als de motor
stopt, druk dan simpelweg op de
startknop om de motor opnieuw te
starten.
DAU67591
Starten van de motor
Door het startblokkeringssysteem is starten
alleen mogelijk als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
De versnellingsbak staat in de vrij-
stand.
De versnellingsbak staat in een ver-
snelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is ingetrokken en de
zijstandaard is opgeklapt.
Zie pagina 3-17 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en
controleer of de startschakelaar/noodstopschakelaar op “” is
gezet.
De volgende waarschuwingslampjes
en het controlelampje moeten enkele
seconden oplichten en dan uitgaan.
Waarschuwingslampje olieni-
veau
Waarschuwingslampje brand-
stofniveau
Waarschuwingslampje motor-
storing
Controlelampje startblokkering
DCA11834
5
Als een waarschuwings- of controlelampje niet gaat branden wanneer de
sleutel naar “ON” wordt gedraaid, of
5-1
Page 38
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
LET OP
LET OP
OPMERKING
1
2
5
4
3
2
N
1
5
4
3
2
N
1
wanneer een waarschuwings- of controlelampje niet dooft, zie dan pagina 3-3
voor een controle van het circuit van het
betreffende waarschuwings- of controlelampje.
Het ABS-waarschuwingslampje moet
gaan branden als de sleutel op “ON”
wordt gezet en weer uitgaan zodra
met een snelheid van 10 km/h (6 mi/h)
of hoger wordt gereden.
5
Als het ABS-waarschuwingslampje niet
gaat branden en weer uitgaat zoals hier-
boven beschreven, zie dan pagina 3-3
voor een controle van het circuit van het
waarschuwingslampje.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand. Het vrijstandcontrolelampje
moet gaan branden. Als dit niet gebeurt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrische circuit na te kijken.
3. Start de motor door te drukken op
de “”-zijde van de startschakelaar/noodstopschakelaar.
Als de motor niet wil starten, laat dan
de startschakelaar/noodstopschakelaar los, wacht een paar seconden en
probeer het dan opnieuw. Iedere
DAU16673
DCA17682
startpoging moet zo kort mogelijk duren om de accu te sparen. Laat de
startmotor nooit langer dan 10 seconden achtereen draaien.
DCA11043
Trek nooit snel op terwijl de motor nog
koud is, dit verkort de levensduur van de
motor!
Schakelen
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u
het beschikbare motorvermogen doseren
bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de
afbeelding.
Om de versnellingsbak in de vrijstand te
schakelen wordt het schakelpedaal enkele
malen ingetrapt totdat het einde van de
slag bereikt is, waarna het pedaal iets
wordt opgetrokken.
5-2
Page 39
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
LET OP
OPMERKING
DCA10261
Rijd niet lange tijd met afgezette
motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de
motorfiets niet over lange afstanden. De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de
motor draait. Door onvoldoende
smering kan de versnellingsbak
worden beschadigd.
Gebruik altijd de koppeling om de
versnellingsbak te schakelen om zo
schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandri
jving te voorkomen; door hun constructie zijn
deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.
Wegrijden en optrekken
DAU16682
1. Trek de koppelingshendel in om de
koppeling te ontkoppelen.
2. Schakel de versnellingsbak in de eerste versnelling. Het vrijstandcontrolelampje moet uitgaan.
3. Draai geleidelijk de gasgreep open en
laat tegelijkertijd langzaam de koppelingshendel los.
4. Sluit op de in de onderstaande tabel
aangegeven schakelpunten de gasgreep en trek tegelijkertijd snel de
koppelingshendel in.
5. Schakel de versnellingsbak in de
tweede versnelling. (Let erop dat u de
versnellingsbak niet in de vrijstand
zet.)
6. Draai de gasgreep gedeeltelijk open
en laat de koppelingshendel los.
7. Volg dezelfde procedure om naar de
volgende hogere versnelling te schakelen.
Houd u bij het schakelen onder normale
omstandigheden aan de aanbevolen schakelpunten.
DAU16701
Afremmen
1. Bekrachtig zowel de voor- als achterrem om de motorfiets af te remmen.
2. Schakel de versnellingsbak in de eerste versnelling wanneer de motorfiets
25 km/h (16 mi/h) bereikt. Als de motor dreigt af te slaan of zeer onregelmatig loopt, trek dan de
koppelingshendel in en gebruik de
remmen om de motorfiets te stoppen.
3. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand als de motorfiets vrijwel geheel
tot stilstand is gekomen. Het vrijstandcontrolelampje moet gaan branden.
DAU16721
Aanbevolen schakelpunten
De aanbevolen schakelpunten tijdens optrekken en afremmen staan vermeld in de
tabel hieronder.
Opschakelpunten:
1e → 2e: 20 km/h (12 mi/h)
2e → 3e: 30 km/h (19 mi/h)
3e → 4e: 40 km/h (25 mi/h)
4e → 5e: 50 km/h (31 mi/h)
Te ru gschakelpunten:
5e → 4e: 25 km/h (16 mi/h)
4e → 3e: 25 km/h (16 mi/h)
3e → 2e: 25 km/h (16 mi/h)
2e → 1e: 25 km/h (16 mi/h)
5
5-3
Page 40
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
LET OP
Tips voor een zuinig brandstof-
verbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk
van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om
het brandstofverbruik te verlagen:
Schakel snel en soepel door en ver-
mijd hoge toerentallen terwijl u accelereert.
Geef geen gas tijdens het terugscha-
kelen en voorkom dat de motor onbe-
5
last met een hoog toerental draait.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld
in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).
DAU16811
DAU16842
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur
van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag
dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te
zwaar worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in
totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere
manoeuvres die tot oververhitting van de
motor kunnen leiden.
DAU17024
0–1000 km (0–600 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/3 opengedraaid. LET OP: Na 1000 km
(600 mi) moet de motorolie worden ververst en moet de oliefilterpatroon of het
oliefilterelement worden vervangen.
[DCA11283]
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden gebruikt.
DCA10271
Als tijdens de inrijperiode motorschade
optreedt, vraag dan direct een Yamaha
dealer de machine te controleren.
1000–1600 km (600–1000 mi)
Houd de gasgreep niet langdurig voorbij
1/2 opengedraaid.
5-4
Page 41
DAU17214
WAARSCHUWING
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem
dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10312
De motor en het uitlaatsysteem
kunnen zeer heet worden, parkeer
dus op een plek waar voetgangers
of kinderen niet gemakkelijk met
deze onderdelen in aanraking kunnen komen en brandwonden kun-
nen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een
zachte ondergrond, hierdoor kan
de machine kantelen met mogelijk
brandstoflekkage en brand tot ge-volg.
Parkeer niet nabij gras of andere
brandbare materialen die vlam zou-
den kunnen vatten.
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5
5-5
Page 42
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING
Door periodiek inspecties, afstellingen en
smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u
ervoor dat uw machine in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie blijft. De eigenaar/bestuurder van de machine is
verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Op de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot
inspecties, afstellingen en smeerbeurten
gegeven.
De intervalperioden vermeld in de periodieke onderhoudsschema’s moeten worden
6
beschouwd als een algemene richtlijn onder normale rijcondities. Het is echter mogelijk dat de intervalperioden voor
onderhoud moeten worden verkort afhankelijk van het weer, het terrein, de geografische locatie en individueel gebruik.
Het niet of onjuist uitvoeren van onder-
houd aan de machine vergroot het risico
op letsel of overlijden tijdens het uitvoeren van onderhoud of het rijden met de
machine. Als u niet bekend bent met
voertuigonderhoud, laat het onderhouddan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
DAU17245
DWA10322
DWA15123
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de
motor af tenzij anders aangegeven.
Een draaiende motor heeft bewe-
gende delen die lichaamsdelen of
kleding kunnen grijpen en elektrische onderdelen die schokken of
brand kunnen veroorzaken.
Het laten draaien van de motor tij-
dens het uitvoeren van onderhoud
kan leiden tot oogletsel, brandwon-
den, brand of koolmonoxidevergif-tiging, mogelijk met de dood tot
gevolg. Zie pagina 1-2 voor meer in-formatie over koolmonoxide.
DWA15461
Remschijven, -klauwen, -trommels en
-voeringen kunnen tijdens het gebruik
zeer heet worden. Laat onderdelen van
het remsysteem afkoelen alvorens deze
aan te raken.
DAU17303
Emissiecontroles zorgen niet alleen voor
een betere luchtkwaliteit, maar zijn ook zeer
belangrijk voor een juiste werking van de
motor en om maximale prestaties te behalen. In de volgende periodieke onderhoudsschema’s is het emissiecontroleonderhoud apart gegroepeerd. Dit onderhoud vereist gespecialiseerde gegevens,
kennis en gereedschap. Onderhoud, vervanging, of reparatie van emissiecontroleapparatuur en -systemen kan door elke
gecertificeerde reparateur worden uitgevoerd (indien van toepassing). Yamaha
dealers beschikken over de training en het
gereedschap om dit onderhoud uit te voeren.
6-1
Page 43
DAU55631
OPMERKING
12
1
Boordgereedschapsset
1. Boordgereedschapskastje
2. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich in
het gereedschapskastje achter het paneel
A. (Zie pagina 6-8.)
De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te
ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Voor
de correcte uitvoering van bepaalde onderhoudswerkzaamheden kan echter het gebruik van extra gereedschap zoals een
momentsleutel vereist zijn.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Laat een Yamaha dealer onderhoud
verrichten als u niet beschikt over het
gereedschap of de ervaring die voor
bepaalde werkzaamheden vereist zijn.
Plaats het gereedschapskastje zo dat
het merkteken “INSIDE” naar binnen
wijst.
6
1. Merkteken “INSIDE”
6-2
Page 44
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
DAU46862
De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onderhouds-
beurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf 10000 km (6000 mi).
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal ge-
reedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem
NR.ITEM
6
1 * Brandstofleiding
2 * Bougies
3 * Ventielen
4 *
5 *
Brandstofinjectiesysteem
Uitlaatdemper en
uitlaatpijp
DAU46911
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Controleer de brandstofslangen
op scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
• Vervangen.√√
• Controleer de klepspeling.
•Afstellen.
• Stel de synchronisatie af.√√√√√√
• Controleer of de schroefklem(men) goed vastzit(ten).
1000 km
(600 mi)
√√√√√
6-3
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√√
√√
20000 km
(12000 mi)
√√
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
Page 45
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Algemeen smeer- en onderhoudsschema
NR.ITEM
1Luchtfilterelement• Vervangen.√
2Koppeling
3 * Voo rrem
4 * Achterrem
5 * Remslangen
6 * Remvloeistof• Vervangen.Elke 2 jaar
7 * Wielen
8 * Banden
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Controleer de werking.
• Afstellen.
• Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer de werking en het
vloeistofniveau en controleer de
machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.
• Zorg voor een correcte plaatsing
van slang(en) en klem(men).
• Vervangen.Elke 4 jaar
• Controleer de speling en controleer op beschadigingen.
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
1000 km
(600 mi)
√√√√√
√√√√√√
√√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√√
√√√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
DAU1770M
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6
6-4
Page 46
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR.ITEM
9 * Wiellagers
10 * Achterbrug
11 * Aandrijfriem
6
12 * Balhoofdlagers
Framebevestigin-
13 *
gen
Scharnieras van
14
remhendel
Scharnieras van
15
rempedaal
Scharnieras van
16
koppelingshendel
Scharnieras van
17
schakelpedaal
18Zijstandaard
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Controleer de lagers op speling of
beschadigingen.
• Controleer op een correcte werking en overmatige speling.
• Smeren met lithiumvet.Elke 50000 km (30000 mi)
• Controleer de conditie van de
riem.
• Vervang indien beschadigd.
• Controleer de riemspanning.
• Controleer of het achterwiel correct is uitgelijnd.
• Controleer de lagers op speling
en oppervlakteruwheid.
• Smeren met lithiumvet.Elke 20000 km (12000 mi)
• Controleer of alle moeren, bouten
en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Smeren met siliconenvet.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.√√√√√
• Smeren met lithiumvet.√√√√√
• Controleer de werking.
• Smeren met lithiumvet.
1000 km
(600 mi)
√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√
√√√√
√√√√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
Elke 4000 km (2500 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(
24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6-5
Page 47
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR.ITEM
Zijstandaardscha-
19 *
kelaar
20 * Voo rv or k
21 * Schokdemperunits
22Motorolie
23Oliefilterpatroon• Vervangen.√√√
Voor- en achterrem-
24 *
schakelaar
Bewegende delen
25
en kabels
26 * Gasgreep
Lampen, richting-
27 *
aanwijzers en schakelaars
CONTROLE OF ONDERHOUDS-
BEURT
• Controleer de werking.√√√√√√
• Controleer op een correcte werking en olielekkage.
• Controleer op een correcte werking en olielekkage.
• Verversen.
• Controleer het olieniveau en controleer de machine op olielekkage.
• Controleer de werking.√√√√√√
•Smeren.√√√√√
• Controleer de werking.
• Controleer de vrije slag van de
gasgreep en stel deze indien nodig af.
• Smeer de kabel en het kabelhuis.
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af.
1000 km
(600 mi)
√√√√√√
√√√√√√
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
√√√√
√√√√
√√√√√
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
6
6-6
Page 48
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
Luchtfilter
• Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht, om het niet te beschadigen.
• Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
Hydraulisch remsysteem
• Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
• Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloeistof worden ververst.
• De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd.
6
DAU18681
6-7
Page 49
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
1
2
DAU18752
Het framepaneel verwijderen en
aanbrengen
Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk
worden beschreven, moet het afgebeelde
paneel worden verwijderd. Neem deze paragraaf door telkens wanneer het paneel
moet worden verwijderd of aangebracht.
1. Paneel A
Paneel A
Om het paneel te verwijderen
1. Schuif het slotplaatje open, steek de
sleutel in het slot en draai hem dan
een kwartslag rechtsom.
DAU54942
1. Afdekplaatje paneelslot
2. Ontgrendelen.
2. Trek het paneel los zoals getoond.
Om het paneel aan te brengen
1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie.
2. Draai de sleutel een kwartslag linksom, neem hem uit en schuif dan het
slotplaatje dicht.
DAU19643
Controleren van de bougies
Bougies vormen belangrijke onderdelen
van de motor die periodiek moeten worden
gecontroleerd, bij voorkeur door een
Yamaha dealer. Omdat bougies door verhitting en neerslag altijd langzaam slijten,
moeten de bougies worden verwijderd en
gecontroleerd volgens de tijden genoemd
in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies kan
daarnaast veel duidelijk maken over de
conditie van de motor.
De porseleinen isolator rond de centrale
elektrode moet licht tot gemiddeld bruin
verkleurd zijn (de ideale kleur als normaal
met het voertuig wordt gereden), en alle
bougies in de motor horen dezelfde verkleuring te hebben. Wanneer een bougie
een heel andere kleur vertoont, werkt de
motor mogelijk niet naar behoren. Probeer
dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw machine nakijken door een Yamaha dealer.
Vervang een bougie als de elektroden blijken te zijn afgesleten en als overmatige
koolaanslag of andere neerslag gevonden
wordt.
Voorgeschreven bougie:
NGK/CPR7EA-9
6
6-8
Page 50
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
OPMERKING
Voordat een bougie wordt aangebracht
moet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat worden gemeten; breng indien
nodig de elektrodenafstand op specificatie.
6
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Reinig het oppervlak van de bougiepakking
en het pasvlak en verwijder eventueel vuil
uit de schroefdraad van de bougie.
Aanhaalmoment:
Bougie:
13 Nm (1.3 m·kgf, 9.4 ft·lbf)
Als geen momentsleutel beschikbaar is,
wordt de bougie correct vastgezet door
handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
verder te draaien. De bougie moet echter
zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid.
DAU47114
Motorolie en oliefilterpatroon
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau
worden gecontroleerd. Verder moet de olie
worden ververst en de oliefilterpatroon
worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en
onderhoudsschema.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. Wanneer de machine iets schuin staat, kan
het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor, laat deze een paar minuten warmdraaien en zet hem dan af.
3. Wacht een paar minuten om de olie
tot rust te laten komen.
4. Verwijder de olievuldop en veeg de
motoroliepeilstok schoon. Steek de
peilstok terug in de olievulopening
(zonder vast te draaien) en verwijder
dan opnieuw om het olieniveau te
controleren.
Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau
staan.
6-9
Page 51
OPMERKING
OPMERKING
1. Olievuldop
1
1
3
2
2
1
1
2
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6. Steek de peilstok in de vulopening en
draai dan de olievuldop vast.
Om de motorolie te verversen (met of
zonder vervanging van oliefilterpatroon)
1. Start de motor, laat deze een paar minuten warmdraaien en zet hem dan af.
2. Zet een olieopvangbak onder de motor om de gebruikte olie op te vangen.
3. Verwijder de olievuldop en de olieaftapplug met de pakking om de olie uit
het carter te laten stromen.
1. Oliefiltersleutel
2. Oliefilterpatroon
De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel
leveren.
5. Smeer een dun laagje schone motorolie op de O-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.
6
1. Motoroliepeilstok
2. Merkstreep maximumniveau
3. Merkstreep minimumniveau
5. Als de motorolie bij of beneden de
merkstreep voor minimumniveau
staat, vul dan voldoende olie, van de
aanbevolen soort, bij tot het correcte
niveau.
1. Olieaftapplug
2. Pakking
Sla de stappen 4–6 over als de oliefilterpatroon niet wordt vervangen.
4. Verwijder de oliefilterpatroon met een
oliefiltersleutel.
6-10
Page 52
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
OPMERKING
LET OP
OPMERKING
1
2
1. O-ring
Zorg dat de O-ring correct aanligt.
6
6. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met
een oliefiltersleutel en zet hem dan
met een momentsleutel vast met het
voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
7. Monteer de olieaftapplug met een
nieuwe pakking en zet de plug vast
met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Olieaftapplug:
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
8. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie, breng dan de olievuldop aan en
zet deze vast.
Aanbevolen motorolie:
Zie pagina 8-1.
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
3.70 L (3.91 US qt, 3.26 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
4.00 L (4.23 US qt, 3.52 Imp.qt)
DCA11621
Om het slippen van de koppeling te
voorkomen (de motorolie smeert
immers ook de koppeling) mogengeen chemische additieven worden
toegevoegd. Gebruik geen oliën
met een “CD” dieselspecificatie of
oliën met een hogere kwaliteit dangespecificeerd. Gebruik ook geen
oliën met een “ENERGY CONSERVING II” of hogere aanduiding.
Zorg dat er geen verontreinigingen
in het carter terecht komen.
9. Start de motor, laat deze een paar minuten stationair draaien en controleer
daarbij op olielekkage. Als er sprake is
van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak.
Nadat de motor is gestart moet het waarschuwingslampje olieniveau uitgaan als het
olieniveau correct is.
1. Momentsleutel
2. Oliefilterpatroon
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor
en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
6-11
Page 53
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
LET OP
2
1
1
1
Zet de motor direct af als het waarschuwingslampje olieniveau knippert of blijft
branden en laat het voertuig controleren
door een Yamaha dealer, zelfs als hetolieniveau in orde is.
10. Zet de motor af en wacht een paar minuten tot de olie tot rust is gekomen.
Controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
DCA10402
DAU47081
Het luchtfilterelement vervangen
Het luchtfilterelement moet worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in
het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Vervang het luchtfilterelement vaker als
u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt.
Om het luchtfilterelement te vervangen
1. Verwijder het luchtfilterdeksel door de
bouten te verwijderen.
1. Bout
2. Luchtfilterdeksel
2. Trek het luchtfilterelement uit.
1. Luchtfilterelement
3. Breng een nieuw luchtfilterelement
aan in het luchtfilterhuis. LET OP:
Zorg ervoor dat het filterelement
goed aanligt in het luchtfilterhuis.
Laat de motor nooit draaien met het
luchtfilterelement uitgenomen,
hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of
cilinder(s) overmatig versleten ra-
[DCA10482]
ken.
4. Monteer het luchtfilterdeksel door de
bouten aan te brengen.
6
6-12
Page 54
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
WAARSCHUWING
1
De vrije slag van de gasgreep
controleren
1. Vrije slag van gasgreep
6
De vrije slag van de gasgreep dient bij de
binnenrand van de gasgreep 4.0–6.0 mm
(0.16–0.24 in) te bedragen. Controleer de
vrije slag van de gasgreep regelmatig en
laat de vrije slag indien nodig afstellen door
een Yamaha dealer.
DAU21385
DAU21402
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het
motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspeling door een Yamaha
dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema.
DAU61710
Banden
Banden zijn het enige contact tussen de
machine en het wegdek. Veiligheid onder
alle rijomstandigheden hangt af van een relatief klein contactoppervlak met het wegdek. Het is daarom essentieel om de
banden te allen tijde in een goede conditie
te houden en deze op tijd te vervangen
door de voorgeschreven banden.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden
bijgesteld.
Rijden met deze machine met een onjuiste bandenspanning kan leiden tot
verlies van de controle met mogelijk ernstig letsel of overlijden tot gevolg.
De bandspanning moet worden ge-
controleerd en afgesteld terwijl debanden koud zijn (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is aande omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden
aangepast aan de rijsnelheid en het
totale gewicht van rijder, passagier,bagage en accessoires da
model is vastgesteld.
DWA10504
t voor dit
6-13
Page 55
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
WAARSCHUWING
OPMERKING
WAARSCHUWING
Bandenspanning (gemeten op koude banden):
Belading tot 90 kg (198 lb):
Voor:
225 kPa (2.25 kgf/cm, 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
90 kg (198 lb) tot maximumbela-
ding:
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
280 kPa (2.80 kgf/cm, 41 psi)
Maximale belasting*:
206 kg (454 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, pas-
sagier, bagage en accessoires
DWA10512
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rij-
den met een te zwaar belaste machine
kan leiden tot een ongeval.
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op
het midden van de band de vermelde limiet
heeft bereikt, de band spijkers of stukjes
glas bevat of wanneer de wang van de
band scheurtjes vertoont, moet de band
onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en
achter):
1.6 mm (0.06 in)
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is
voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
DWA10472
Laat sterk versleten banden door
een Yamaha dealer vervangen. Rij-
den op een machine met versleten
banden is niet alleen verboden,
maar dit heeft ook een averechts
effect op de rijstabiliteit, waardoor
u de macht over het stuur zou kunnen verliezen.
De vervanging van onderdelen van
wielen en remmen, inclusief ban-den, dient te worden overgelaten
aan een Yamaha dealer, die over de
nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt om dit te doen.
Rijd niet te snel direct na het ver-
wisselen van een band. Het band-
oppervlak dient eerst te zijn
ingereden
voordat het zijn optimale
eigenschappen verkrijgt.
6
Bandeninformatie
Dit model is uitgerust met tubeless banden
en bandventielen.
6-14
Page 56
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
WAARSCHUWING
1
2
(a)
(b)
Banden verouderen, zelfs als ze niet of
slechts sporadisch zijn gebruikt. Scheuren
in het rubber van het loopvlak en de wang
van de band, soms in combinatie met vervorming van het karkas, zijn een teken van
veroudering. Oude banden moeten worden
gecontroleerd door bandenspecialisten om
na te gaan of ze geschikt zijn voor verder
gebruik.
Monteer altijd voor- en achterbanden
van hetzelfde merk en type. Verschillende banden kunnen het weggedrag van
6
de machine veranderen, wat kan leiden
tot een ongeval.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder vermelde banden door Yamaha goedgekeurd voor dit model.
Voorband:
Maat:
100/90B19M/C 57H
Fabrikant/model:
MICHELIN/COMMANDER 2
Achterband:
Maat:
150/80B16M/C 71H
Fabrikant/model:
MICHELIN/COMMANDER 2
DWA10462
DAU21963
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven
wielen op het volgende voor een optimale
prestatie, levensduur en veilige werking van
uw voertuig.
Voor elke rit moeten de velgranden
worden gecontroleerd op scheurtjes,
verbuiging, kromheid of andere schade. Laat in geval van schade het wiel
door een Yamaha dealer vervangen.
Probeer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of
haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of
band moet het wiel worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd
wiel zal mogelijk slecht functioneren of
kan een slechte wegligging en een
verkorte levensduur van de banden
tot gevolg hebben.
6-15
DAU33892
Vrije slag van koppelingshendel
afstellen
1. Stelbout voor vrije slag koppelingshendel
2. Vrije slag van koppelingshendel
De vrije slag van de koppelingshendel dient
5.0–10.0 mm (0.20–0.39 in) te bedragen,
zoals weergegeven. Controleer de vrije slag
van de koppelingshendel regelmatig en stel
indien nodig als volgt af.
Draai de stelbout van de koppelingsspeling
op de koppelingshendel richting (a) voor
meer vrije slag van de koppelingshendel.
Draai de stelbout richting (b) voor minder
vrije slag van de koppelingshendel.
Page 57
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
WAARSCHUWING
2
1
(a)
(b)
1
Ga als volgt te werk als op de hierboven beschreven werkwijze de voorgeschreven
vrije slag van de koppelingshendel niet
wordt gehaald.
1. Draai de stelbout bij de koppelingshendel richting (a) om de koppelingskabel losser te stellen.
2. Draai de borgmoer bij het carter los.
3. Draai de stelmoer van de koppelingsspeling richting (a) voor meer vrije slag
van de koppelingshendel. Draai de
stelmoer richting (b) voor minder vrije
slag van de koppelingshendel.
1. Borgmoer
2. Stelmoer voor vrije slag van de koppelingshendel
4. Draai de borgmoer aan.
DAU37914
Vrije slag van remhendel controleren
1. Geen vrije slag remhendel
Aan het uiteinde van de remhendel mag
geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch
een vrije slag is, laat dan een Yamaha dealer het remsysteem inspecteren.
Een zacht of sponzig gevoel in de remhendel kan betekenen dat er lucht in het
hydraulisch systeem aanwezig is. Als er
lucht in het hydraulisch systeem zit, laatdan het systeem door een Yamaha dealer ontluchten voordat de machine wordtgebruikt. Lucht in het hydraulisch sy-
steem heeft een negatief effect op de
6-16
DWA14212
remwerking, waardoor u de macht over
het stuur zou kunnen verliezen met een
ongeluk als gevolg.
6
Page 58
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
11
1
Remlichtschakelaars
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door
het rempedaal en de remhendel, moet oplichten nét voordat de remmen aangrijpen.
Laat de remlichtschakelaars indien nodig
door een Yamaha dealer afstellen.
6
DAU36504
DAU22393
Controleren van voor- en achterremblokken
De remblokken in de voor- en achterrem
moeten worden gecontroleerd op slijtage
volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU22432
Remblokken voorrem
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Elk voorremblok is voorzien van slijtage-indicatorgroeven, zodat het remblok kan
worden gecontroleerd zonder de rem te
hoeven demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroeven om de remblokslijtage te
controleren. Wanneer een remblok zover is
afgesleten dat de slijtage-indicatorgroeven
vrijwel zijn verdwenen, vraag dan een
Yamaha dealer de remblokken als set te
vervangen.
DAU22501
Remblokken achterrem
1. Remvoeringdikte
Controleer elk achterremblok op schade en
meet de remvoeringsdikte. Als een remblok
beschadigd is of als de remvoeringsdikte
minder is dan 0.8 mm (0.03 in), vraag dan
een Yamaha dealer de remblokken als set
te vervangen.
6-17
Page 59
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
WAARSCHUWING
LET OP
1
1
DAU40262
Controleren van remvloeistofniveau
Controleer alvorens te gaan rijden of de
remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat. Meet het remvloeistofniveau en let erop dat de bovenzijde van
het reservoir horizontaal staat. Vul indien
nodig remvloeistof bij.
Voorrem
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem
1. Merkstreep minimumniveau
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
DWA16011
Onjuist uitgevoerd onderhoud kan resul-
teren in verlies van remvermogen. Neem
de volgende voorzorgsmaatregelen in
acht:
Bij een te laag remvloeistofniveau
kan lucht binnendringen in het remsysteem, waardoor de remprestaties afnemen.
Reinig de reservoirdop alvorens
deze te verwijderen. Gebruik uit-
sluitend DOT 4 remvloeistof uit een
onaangebroken verpakking.
Gebruik uitsluitend de aanbevolen
remvloeistof, anders kunnen de
rubberafdichtingen beschadigd raken met lekkage tot gevolg.
Vul bij
Pas op en zorg dat tijdens het bij-
Remvloeistof kan gelakte of kunststof
onderdelen beschadigen. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal het
remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen.
Een laag remvloeistofniveau kan duiden op
versleten remblokken en/of lekkage in het
remsysteem. Controleer daarom de remblokken op slijtage en het remsysteem op
met hetzelfde type remvloeistof. Toevoeging van een ander
type remvloeistof dan DOT 4 kan resulteren in een schadelijke chemische reactie.
vullen geen water of stof het remvloeistofreservoir binnendringen.
Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zodatdampbelvorming kan optreden en
vuil de hydraulisch bediende klep-
pen van de ABS eenheid kan verstoppen.
DCA17641
6
6-18
Page 60
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
2
1
lekkage. Vraag als het remvloeistofniveau
plotseling sterk is gedaald een Yamaha
dealer om een inspectie alvorens verder te
rijden.
6
DAU22733
Remvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof
te verversen volgens de intervalperioden
voorgeschreven in het periodieke smeeren onderhoudsschema. Laat bovendien de
oliekeerringen van de hoofdremcilinders,
de remklauwen en de remslangen vervangen volgens de intervalperioden of wanneer ze lek of beschadigd zijn.
Vloeistofafdichtingen: Vervang elke
twee jaar.
Remslangen: Vervang elke vier jaar.
DAU23041
Doorbuiging aandrijfriem
De doorbuiging van de aandrijfriem moet
worden gecontroleerd en afgesteld volgens
de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer-en onderhoudsschema.
DAU55772
Spanning van aandrijfriem controleren
1. Zet het voertuig op de zijstandaard.
2. Noteer de huidige positie van de aandrijfriem, gebruik daartoe de merktekens bij het inspectiegat.
1. Aandrijfriem
2. Merktekens
3. Noteer de positie van de aandrijfriem
als met een riemspanningsmeter een
kracht van 45 N (4.5 kgf, 10 lbf) op de
riem wordt uitgeoefend.
6-19
Page 61
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
1
2
Een riemspanningsmeter is verkrijgbaar bij
een Yamaha dealer.
6 8 10 12 14
1. Riemspanningsmeter
2. Doorbuiging aandrijfriem
4. Bereken de riemdoorbuiging door van
de meetwaarde uit stap 3 de meetwaarde gevonden in stap 2 af te trekken.
Doorbuiging aandrijfriem:
6.0–8.0 mm (0.24–0.31 in)
5. Als de riemdoorbuiging niet correct is,
laat deze dan door een Yamaha dealer
bijstellen.
DAU23098
Kabels controleren en smeren
De werking van alle bedieningskabels en
de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en
de kabel en kabeleinden moeten indien nodig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha
dealer een kabel te controleren of te vervangen wanneer deze is beschadigd of niet
soepel beweegt. WAARSCHUWING!
Schade aan de buitenbehuizing van ka-
bels kan leiden tot interne roestvorming
en storing veroorzaken met de bewe-
ging van kabels. Vervang beschadigde
kabels zo snel mogelijk om onveilige
omstandigheden te voorkomen.
Aanbevolen smeermiddel:
Yamaha-kabelsmeermiddel of een
ander geschikt kabelsmeermiddel
[DWA10712]
DAU23115
Controleren en smeren van gas-
greep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Daarnaast moet de kabel door een Yamaha
dealer worden gesmeerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke onderhoudsschema.
De gaskabel is voorzien van een rubber afdekking. Zorg ervoor dat de afdekking stevig is aangebracht. Zelfs als de afdekking
correct is aangebracht, is de kabel niet volledig beschermd tegen binnendringend
water. Let er daarom op dat er geen water
direct op de afdekking of kabel komt bij het
wassen van de machine. Als de kabel of de
afdekking vies wordt, wrijf deze dan
schoon met een vochtige doek.
6
6-20
Page 62
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Rem- en schakelpedalen controleren en smeren
De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden
gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Rempedaal
6
Schakelpedaal
DAU44275
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
DAU23144
Rem- en koppelingshendels controleren en smeren
De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de
hendelscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Remhendel
Koppelingshendel
6-21
Page 63
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
WAARSCHUWING
Aanbevolen smeermiddelen:
Remhendel:
Siliconenvet
Koppelingshendel:
Lithiumvet
DAU23203
Zijstandaard controleren en
smeren
De werking van de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd
en het scharnierpunt en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig
worden gesmeerd.
DWA10732
Als de zijstandaard niet soepel omhoog
en omlaag beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer deze te controleren of te
repareren. Een slecht functionerende
zijstandaard kan het wegdek raken en u
afleiden, waardoor u de controle over de
machine kunt verliezen.
DAUM1653
Achterbrugscharnierpunten
smeren
De achterbrugscharnierpunten moeten
worden gesmeerd door een Yamaha dealer
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
6
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
6-22
Page 64
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
LET OP
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork
moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de voorvork op schade en overmatige olielekkage.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke onder-
6
grond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ondersteun de
machine zorgvuldig om omvallen
en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10752]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het
stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork
soepel in- en uitveert.
DAU51951
DCA10591
Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer te repareren of te controleren.
DAU23285
Stuursysteem controleren
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen
gevaarlijk zijn. De werking van het stuursysteem moet als volgt worden gecontroleerd
volgens de intervalperioden vermeld in het
periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Breng het voorwiel van de grond. (Zie
pagina 6-30.) WAARSCHUWING!
Ondersteun de machine zorgvuldig
om omvallen en mogelijk letsel te
voorkomen.
2. Houd de voorvorkpoten aan het onderste uiteinde beet en probeer ze
naar voren en achteren te bewegen.
Als speling wordt gevoeld, vraag dan
een Yamaha dealer het stuursysteem
te inspecteren of repareren.
[DWA10752]
6-23
Page 65
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
WAARSCHUWING
1
2
3
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke
smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel
draait, vraag dan een Yamaha dealer de
wiellagers te controleren.
DAU23292
DAU50291
Accu
1. Positieve accukabel (rood)
2. Accu
3. Negatieve accukabel (zwart)
De accu bevindt zich onder het zadel. (Zie
pagina 3-15.)
Dit model is voorzien van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt
hoeft niet te worden gecontroleerd en er
hoeft geen gedistilleerd water te worden
bijgevuld. Het is echter wel nodig om de accukabelverbindingen te controleren en, indien nodig, vast te zetten.
DWA10761
Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om-
dat het zwavelzuur bevat, een stof
die ernstige brandwonden veroor-
zaakt. Vermijd contact met de huid,
ogen of kleding en bescherm uw
6-24
ogen altijd bij werkzaamheden na-
bij accu’s. Voer als volgt EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact
is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloedig
met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct
medische hulp in.
Accu’s produceren het explosieve
waterstofgas. Houd daarom von-
ken, open vuur, sigaretten e.d. uit
rt van de accu en zorg voor
de buu
voldoende ventilatie bij acculaden
in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer
de accu te laden als deze ontladen lijkt te
zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontladen raakt als de machine is uitgerust met
optionele elektrische accessoires.
6
Page 66
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
LET OP
LET OP
3
2
4
1
Voor het opladen van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu is een speciale acculader (met constante spanning)
vereist. Bij gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad hem volledig bij en zet dan
weg op een koele en droge plek. LET
6
OP: Draai voordat u de accu verwij-
dert de sleutel naar “OFF” en haal
dan eerst de negatieve kabel en
daarna de positieve kabel los.
[DCA16303]
2. Als de accu langer dan twee maanden
wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien
nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te
installeren. LET OP: Draai voordat u
de accu plaatst de sleutel naar
“OFF” en sluit vervolgens eerst de
positieve kabel en daarna de negatieve kabel aan.
[DCA16841]
DCA16522
4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de
accupolen.
DCA16531
Houd de accu steeds opgeladen. Stallen
van een ontladen accu kan leiden tot
permanente accuschade.
DAU57711
Zekeringen vervangen
De hoofdzekering, de ABS-motorzekering
en de zekeringkasten, waarin de zekeringen voor de afzonderlijke circuits zijn ondergebracht, bevinden zich onder het
boordgereedschapskastje achter het paneel A. (Zie pagina 6-8.)
1. Zekeringenkastje
2. Hoofdzekering
3. Zekering ABS-motor
4. Reservezekering ABS-pompmotor
6-25
Page 67
OPMERKING
1. Zekering ontstekingssysteem
2
1
4
5
6
7
7
8
9
3
2
1
3
2. Zekering ABS-regeleenheid
3. Zekering signaleringssysteem
4. Zekering parkeerlichten
5. Backup-zekering (voor klok en startblokkeersysteem)
6. Koplampzekering
7. Reservezekering
8. Zekering brandstofinjectiesysteem
9. Zekering van de ABS-solenoïdeklep
Om toegang te krijgen tot de ABS-motorzekering verwijdert u de kap van het startmotorrelais door deze omhoog te trekken.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
40.0 A
Koplampzekering:
20.0 A
Zekering signaleringssysteem:
7.5 A
Zekering ontstekingssysteem:
15.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
1. Kap van startmotorrelais
2. Zekering ABS-motor
3. Reservezekering ABS-pompmotor
Vervang een zekering als volgt als deze is
doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en
schakel het betreffende elektrische
circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering
en breng een nieuwe zekering met de
voorgeschreven ampèrewaarde aan.
WAARSCHUWING! Gebruik geen
zekeringen met een hogere amperage dan aanbevolen om ernstige
schade aan het elektrische systeem
en mogelijk brand te voorkomen.
[DWA15132]
15.0 A
Zekering ABS-motor:
30.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Zekering van de ABS-solenoïdeklep:
15.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
7.5 A
Backup-zekering:
7.5 A
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en
schakel het betreffende elektrische
circuit in om te zien of de apparatuur
werkt.
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer
het elektrisch systeem te controleren.
6
6-26
Page 68
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
LET OP
OPMERKING
1
1
2
1
DAU63180
Koplampgloeilamp vervangen
De koplamp op dit model heeft een halogeen gloeilamp. Vervang de koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
Raak het glas van de koplampgloeilamp
niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kande doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig
worden beïnvloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdrukken op
het gloeilampglas weg met een doekje
6
gedrenkt in alcohol of thinner.
DCA10661
1. Schroef
2. Maak de koplampstekker los en verwijder dan de gloeilampkap.
1. Gloeilamphouder
4. Breng een nieuwe koplampgloeilamp
aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder.
5. Breng de gloeilampkap aan en sluit
dan de stekker aan.
Zorg er bij het aanbrengen van de gloeilampkap voor dat “TOP” naar boven wijst.
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
1. Verwijder de koplampunit door de
schroeven los te halen.
1. Gloeilampkap
2. Koplampstekker
3. Haak de gloeilamphouder los en verwijder dan de defecte gloeilamp.
6-27
Page 69
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1
1
1
DAU45226
Parkeerlichtgloeilamp vervangen
Vervang een parkeerlichtgloeilamp als volgt
als deze is doorgebrand.
1. Verwijder de koplampunit. (Zie pagina
6-27.)
2. Verwijder de parkeerlichtfitting (samen
met de gloeilamp) door deze uit te
trekken.
1. Merkteken “TOP”
6. Monteer de koplampunit door de
schroeven aan te brengen.
7. Vraag indien nodig een Yamaha dealer de koplamplichtbundel af te stellen.
1. Fitting parkeerlichtgloeilamp
3. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze uit te trekken.
6-28
1. Parkeerlichtgloeilamp
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
5. Breng de lampfitting aan (samen met
de gloeilamp) door deze vast te drukken.
6. Breng de koplampunit aan.
6
Page 70
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
2
1
1
Achterlicht/remlichtunit
Dit model is uitgerust met een LED-type
remlicht/achterlicht.
Als het remlicht/achterlicht niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen.
6
DAU24182
DAU24215
Gloeilamp in richtingaanwijzer
vervangen
1. Verwijder de lens van de richtingaanwijzer door de schroeven te verwijderen.
1. Schroef
2. Lamplens richtingaanwijzer
2. Verwijder de defecte gloeilamp door
deze in te drukken en linksom te draaien.
1. Gloeilamp richtingaanwijzer
3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fitting, druk deze in en draai rechtsom
tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroeven aan te brengen. LET OP: Draai de
schroeven niet te vast, hierdoor kan
de lens breken.
[DCA10682]
6-29
Page 71
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU24331
Kentekenverlichting
Als de kentekenverlichting niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het
elektrisch circuit te testen of vervang de
gloeilamp.
DAU24351
Ondersteunen van de motorfiets
Dit model is niet voorzien van een middenbok, neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het verwijderen van
het voor- en achterwiel of bij het uitvoeren
van ander onderhoud waarbij de motorfiets
rechtop moet staan. Controleer of de motorfiets stabiel en horizontaal staat alvorens
onderhoud te verrichten. Onder het motorblok kan een stevige houten kist gezet worden voor extra stabiliteit.
Onderhoud aan het voorwiel
1. Stabiliseer de achterzijde van de motorfiets met een motorstandaard of,
als geen andere standaard voorhanden is, door een krik te plaatsen onder
het frame aan de voorzijde van het
achterwiel.
2. Breng het voorwiel los van de grond
met gebruik van een motorfietsstandaard.
Verwijderen van het achterwiel
Breng het achterwiel los van de grond met
een motorfietsstandaard of, als deze niet
voorhanden is, door een krik te plaatsen
onder beide zijden van het frame aan de
voorzijde van het achterwiel, of onder beide
uiteinden van de achterbrug.
DAU25852
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek
op transport gaan, maar tijdens gebruik
kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de
oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen.
In het volgende storingzoekschema is een
snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze essentiële systemen zelf te
kunnen controleren. Ga met uw motorfiets
echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige
monteurs aanwezig die beschikken over
het benodigde gereedschap en de ervaring
en vakkennis om het nodige onderhoud
aan de motorfiets correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha
onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure
reparaties nodig zijn.
6
6-30
Page 72
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
WAARSCHUWING
DWA15142
Rook niet tijdens het controleren van het
brandstofsysteem en let erop dat er
geen open vuur of vonken in de omge-ving zijn, inclusief waakvlammen van
geisers of ovens. Benzine en benzine-
dampen kunnen vlam vatten of explode-
ren, met ernstig letsel of schade aan
eigendommen tot gevolg.
6
6-31
Page 73
Storingzoekschema
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU42604
1. Brandstof
Controleer het
brandstofniveau in de
brandstoftank.
2. Accu
Bedien de elektrische
startknop.
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en
controleer de elektroden.
4. Compressie
Bedien de elektrische
startknop.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
Nat
Droog
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Schoonvegen met een droge doek. Stel de
elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
De motor start niet.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Controleer de accu.
Vul brandstof bij.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de
accukabels en vraag indien nodig een
Yamaha dealer om de accu te laden.
De motor start niet.
Controleer de accu.
De motor start niet.
Controleer de ontsteking.
6
Bedien de elektrische startknop.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
6-32
Page 74
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
LET OP
LET OP
Matkleur, let op
Sommige modellen zijn uitgerust met
matkleurige onderdelen. Raadpleeg een
Yamaha dealer voor advies over wat
voor producten gebruikt moeten worden
om het voertuig te reinigen. Het gebruik
van een borsteltje, chemische produc-
ten of reinigingsmiddelen tijdens het reinigen van deze onderdelen kan het
oppervlak bekrassen of beschadigen.
Ook was moet niet worden aangebracht
op een van de matkleurige onderdelen.
7
DAU37834
DCA15193
DAU26075
Verzorging
De open constructie van een motorfiets
maakt de fraaie techniek beter zichtbaar,
maar de machine is hierdoor ook kwetsbaarder. Er kan roestvorming en corrosie
optreden, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp
valt bij een auto niet zo op, maar doet bij
een motorfiets afbreuk aan het algehele uiterlijk. Regelmatige en correcte verzorging
is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar zorgt ook dat de motorfiets
er langer mooi uit blijft zien, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopening af met
een plastic zak nadat de motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en
alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder zeer hardnekkige vervuiling,
zoals verbrande olie op het carter, met
een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen, de aandrijfriem
en de wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA10773
Vermijd het gebruik van sterke en
bijtende wielreinigingsmiddelen,
vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt
om hardnekkig vuil los te maken,
laat het reinigingsmiddel dan niet
langer inwerken dan is vermeld in
de gebruiksinstructies. Spoel vervolgens grondig na met water, laat
direct drogen en brengdaarna een
corrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen kunst-
stof delen (zoals stroomlijnpanelen,
framepanelen, kuipruiten, koplamplenzen, lenzen van de instrumentenverlichting enz.) en de
tlaatdempers beschadigd raken.
ui
Gebruik alleen een zachte, schone
doek of een spons met water om
kunststof delen te reinigen. Als de
kunststof delen met water niet afdoende kunnen worden gereinigd,
kan een mild reinigingsmiddel met
water worden gebruikt. Spoel reinigingsmiddelresten zorgvuldig af
met grote hoeveelheden water,
aangezien ze de kunststof delen
kunnen beschadigen.
7-1
Page 75
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
OPMERKING
Gebruik geen bijtende chemische
reinigingsmiddelen op kunststof
delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn
geweest met bijtende of schurende
reinigingsmiddelen, oplosmiddelen
of thinner, brandstof (benzine),
roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreinigers of
stoomreinigers, omdat dan op de
volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan:
afdichtingen (van wiel- en achterbruglage
elektrische componenten (kabel-
stekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting),
beluchtings- en ontluchtingsslan-
gen.
Bij motorfietsen met een kuipruit:
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze
veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmid-delen voor kunststof laten
eveneens krasjes achter op de
kuipruit. Test het product op een
klein, niet-zichtbaar gedeelte van
de kuipruit om zeker te zijn dat
rs, voorvork en remmen),
geen sporen achterblijven op de
kuipruit. Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een
hoogwaardige polish voor gebruik
nststof aan.
op ku
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, een mild reinigingsmiddel en een zachte, schone
spons en spoel dan grondig met schoon
water. Gebruik een tandenborstel of flessenborstel voor moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en
insectenresten laten gemakkelijker los als
de bewuste plek alvorens te reinigen een
paar minuten met een vochtige doek wordt
bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen
Zeelucht en wegenzout waarmee wegen in
de winter worden bestrooid hebben in
combinatie met water een zeer corrosieve
werking; handel daarom als volgt na een rit
in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde wegen.
In de winter gestrooid wegenzout kan nog
tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water
en een mild reinigingsmiddel nadat de
motor is afgekoeld. LET OP: Gebruik
geen warm water, dit versnelt de
corrosieve werking van het zout.
[DCA10792]
2. Laat de motorfiets drogen en breng
dan met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en
vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende
doek.
2. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het
uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen
worden verwijderd.)
3. Het is aan te bevelen om met een
spuitbus een corrosiewerend middel
aan te brengen op alle metalen delen,
ook op verchroomde en vernikkelde
componenten, om zo corrosie te voorkomen.
7
7-2
Page 76
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
LET OP
4. Gebruik oliespray als universeel
schoonmaakmiddel om nog achtergebleven vuil te verwijderen.
5. Werk kleine lakbeschadigingen door
steenslag e.d. bij.
6. Zet alle gelakte en verchroomde oppervlakken in de was. Vermijd producten die zowel was als
reinigingsmiddelen bevatten; vaak bevatten deze schuurdeeltjes die de lak
of de beschermende deklaag aantasten.
7. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens deze te stallen of af te dekken.
7
Verontreiniging van de remmen of ban-den kan leiden tot verlies van de controle
over de machine.
Controleer of er geen olie of was op
de remmen of banden zit.
Reinig de remschijven en remvoe-
ringen indien nodig met een norma-
le remschijfreiniger of aceton en
spoel de banden schoon met lauw
water en een mild reinigingsmiddel.
Test de remwerking en het weggedrag van de machine in bochten
voordat u met hoge snelheden gaat
rijden.
DWA11132
DCA10951
Breng een geringe hoeveelheid
oliespray en was aan en verwijder
overtollige hoeveelheden.
Breng nooit olie of was aan op de
aandrijfriem.
Breng oliespray of was nooit aan op
rubber of kunststof delen, behandel
deze met een daartoe bestemd ver-
zorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende
poetsmiddelen, deze tasten de lak
aan.
Vraag een Yamaha dealer om advies
over de te gebruiken producten.
Door wassen, regenachtig weer of een
vochtig klimaat kan de koplamplens
beslagen raken. Inschakelen van de
koplamp gedurende een korte periode
zal helpen bij de verwijdering van het
vocht.
7-3
DAU26283
Stalling
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en
droge plek en bescherm indien nodig tegen
stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
Zorg ervoor dat de motor en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld alvorens de motorfiets
af te dekken.
DCA10811
Als de motorfiets wordt gestald in
een slecht geventileerde ruimte of
in vochtige toestand wordt afge-dekt met een hoes of een dekzeil,
zal water en vocht kunnen binnen-dringen en roestvorming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de machine
niet te stallen in een vochtige kel-der, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een
opslagruimte voor sterke chemicaliën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
Page 77
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
OPMERKING
2. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar)
toe om roestvorming in de tank en
achteruitgang van de brandstof te
voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de
cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de
bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk
bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op
de bougies en leg dan de bougies
zodanig op de cilinderkop dat de
elektroden aan massa liggen. (Dit
voorkomt vonken tijdens de volgende stap.)
d. Laat de motor een paar keer rond-
draaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.)
WAARSCHUWING! Verbindde
bougie-elektrodes met de mas-
sa bij het ronddraaien van de
motor om schade of letsel door
vonkvorming te voorkomen.
[DWA10952]
e. Haal de bougiedoppen los van de
bougies en breng dan de bougies
en de bougiedoppen weer aan.
4. Smeer alle bedieningskabels en
scharnierpunten van alle hendels en
pedalen en van de zijstandaard/middenbok.
5. Controleer de bandenspanning, corrigeer deze indien nodig en breng dan
de motorfiets omhoog, zodat beide
wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke
maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achteruitgaan.
6. Dek de uitlaatdemper af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht
kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en
droge plek op en laad deze eens per
maand bij. Berg de accu niet op een
overmatig koude of warme plek op
[onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C
(90 °F)]. Zie pagina 6-24 voor meer informatie over het opbergen van de accu.
Voer eventueel benodigde reparaties uit
voordat u uw motorfiets stalt.
7
7-4
Page 78
SPECIFICATIES
–20 –10 0
10
20 30 40 50 ˚C
10 30 50 70 90 1100130 ˚F
SAE 10W-30
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
SAE 10W-40
SAE 10W-50
Afmetingen:
Totale lengte:
2295 mm (90.4 in)
Totale breedte:
775 mm (30.5 in)
Totale hoogte:
1160 mm (45.7 in)
Zadelhoogte:
765 mm (30.1 in)
Wielbasis:
1570 mm (61.8 in)
Grondspeling:
135 mm (5.3 in)
Kleinste draaicirkel:
3300 mm (129.9 in)
Gewicht:
Rijklaar gewicht:
251 kg (553 lb)
Motor:
Type motor:
8
Luchtgekoeld, 4-takt, SOHC
Cilinderopstelling:
2-cilinder, V-blok
Slagvolume:
942 cm
Boring × slag:
85.0 × 83.0 mm (3.35 × 3.27 in)
Compressieverhouding:
9.0 : 1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Wet sump
Motorolie:
Aanbevolen merk:
YAMALUBE
Type:
SAE 10W-30, 10W-40, 10W-50, 15W-40,
20W-40 of 20W-50
206 kg (454 lb)
(Totaalgewicht van bestuurder, passagier,
bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude
banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
225 kPa (2.25 kgf/cm, 33 psi)
Achter:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Gewichtsverdeling:
90–206 kg (198–454 lb)
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm, 36 psi)
Achter:
280 kPa (2.80 kgf/cm, 41 psi)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
19M/C x MT2.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
16M/C x MT3.50
Voorrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
8-2
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
120 mm (4.7 in)
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
Veerweg:
70 mm (2.8 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente
magneten
Accu:
Model:
YTZ14S
Voltage, capaciteit:
12 V, 11.2 Ah
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Koplamp:
12 V, 60.0 W/55.0 W × 1
Achterlicht/remlicht unit:
LED
8
Page 80
SPECIFICATIES
8
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 21.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 21.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 5.0 W × 1
Kentekenverlichting:
12 V, 5.0 W × 1
Instrumentenverlichting:
EL (ElektroLuminescent)
Controlelampje vrijstand:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
Waarschuwingslampje olieniveau:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED
Controlelampje brandstofniveau:
LED
Waarschuwingslampje motorstoring:
LED
ABS-waarschuwingslampje:
LED
Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
40.0 A
Koplampzekering:
20.0 A
Zekering signaleringssysteem:
7.5 A
Zekering ontstekingssysteem:
15.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
15.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
10.0 A
Zekering ABS-regeleenheid:
7.5 A
Zekering ABS-motor:
30.0 A
Zekering van de ABS-solenoïdeklep:
15.0 A
Backup-zekering:
7.5 A
8-3
Page 81
GEBRUIKERSINFORMATIE
OPMERKING
1
1
1
DAU53562
Identificatienummers
Noteer het voertuigidentificatienummer,
het serienummer van het motorblok en de
gegevens op de modelinformatiesticker in
onderstaande ruimtes. Deze identificatienummers zijn nodig voor de kentekenregistratie van het voertuig in uw land en voor
het bestellen van reserveonderdelen bij een
Yamaha dealer.
VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER:
SERIENUMMER MOTOR:
MODELINFORMATIESTICKER:
Voertuigidentificatienummer
DAU26401
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje.
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld
voor identificatie van uw motorfiets en kan
worden gebruikt om uw motor in uw land
aan te melden voor kentekenregistratie.
Serienummer motorblok
DAU26442
1. Serienummer motorblok
Het motorblokserienummer is ingeslagen in
het carter.
DAU26481
Modelinformatiesticker
9
1. Modelinformatiesticker
9-1
Page 82
GEBRUIKERSINFORMATIE
De modelinformatiesticker is onder het zadel bevestigd aan het frame. (Zie pagina
3-15.) Noteer de informatie op deze sticker
in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te
bestellen bij een Yamaha dealer.