Yamaha NEO'S 50 (2008) User Manual [nl]

HANDLEIDING
YN50
5C2-F819D-D0
INLEIDING
DAU10110
Welkom in de wereld van Yamaha rijders! Als eigenaar van de YN50 profiteert u van Yamaha’s ervaring en technische kennis in het ontwerpen en fabriceren van producten van topkwaliteit, waarmee Yamaha haar verdiende reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw YN50. Deze gebruikershandleiding geeft instructies over bediening, inspectie en onderhoud van de scooter, terwijl ook wordt beschreven hoe u uzelf en anderen persoonlijk letsel en schade kunt besparen. De vele tips in deze handleiding helpen u bovendien om uw scooter in optimale conditie te houden. Als er tenslotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
DAU34111
t
Het Safety Alert symbool betekent ATTENTIE! LET OP! HET GAAT OM UW VEILIG­HEID!
ss
WAARSCHUWING Wanneer de instructies vermeld in een WAARSCHUWING niet worden opgevolgd,
kan dit leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel voor de bestuurder, omstanders of degene die de scooter inspecteert of repareert.
LET OP: De aanduiding LET OP geeft aan dat er speciale voorzorgsmaatregelen moeten
worden getroffen om schade aan de scooter te voorkomen.
OPMERKING: De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan verge-
makkelijken of verhelderen.
OPMERKING:
Deze handleiding moet worden gezien als een permanent onderdeel van deze scooter en moet altijd bij de scooter
blijven, ook als deze later wordt verkocht.
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan er
soms sprake zijn van kleine verschillen tussen uw scooter en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen heeft over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA12410
ss
WAARSCHUWING
LEES DEZE HANDLEIDING AANDACHTIG HELEMAAL DOOR VOORDAT U DEZE SCOOTER GAAT GEBRUIKEN.
*Product en specificaties kunnen zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd.
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAUS1172
YN50
HANDLEIDING
©2007 door YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
1e uitgave, Maart 2007
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd
gebruik
zonder schriftelijke toestemming van
YAMAHA MOTOR ESPAÑA S.A.
is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Neederland.
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ................1-1
Andere aandachtspunten voor veilig
motorrijden ....................................1-5
BESCHRIJVING ..................................2-1
Aanzicht linkerzijde ...........................2-1
Aanzicht rechterzijde ........................2-2
Bedieningen en instrumenten...........2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN
BEDIENINGEN ....................................3-1
Contactslot/stuurslot ........................3-1
Controle- en waarschuwingslampjes..3-2
Multifunctioneel display....................3-3
Stuurschakelaars ..............................3-5
Voorremhendel..................................3-6
Achterremhendel ..............................3-6
Tankdop en dop van het oliereservoir
voor 2-takt injectiesmering............3-6
Brandstof ..........................................3-7
Tankbeluchtingsslang/
overloopslang................................3-8
Uitlaatkatalysator ..............................3-8
2-takt injectiesmering .......................3-8
Kickstarter.........................................3-9
Zadel.................................................3-9
Opbergcompartiment .....................3-10
Bagagehaak....................................3-11
CONTROLES VOOR HET STARTEN...4-1
Controlelijst voor gebruik..................4-2
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-
INFORMATIE .......................................5-1
Starten van een koude motor...........5-1
Wegrijden..........................................5-2
Sneller en langzamer rijden ..............5-2
Remmen ...........................................5-3
Tips voor een zuinig
brandstofverbruik ..........................5-3
Inrijperiode ........................................5-4
Parkeren............................................5-4
PERIODIEK ONDERHOUD EN
KLEINERE REPARATIES....................6-1
Periodiek smeer- en
onderhoudsschema.......................6-2
Verwijderen en aanbrengen van de
stroomlijn- en framepanelen .........6-5
Controleren van de bougie...............6-6
Versnellingsbakolie ...........................6-7
Luchtfilterelement .............................6-8
Afstellen van de carburateur ............6-8
Speling van de gaskabel afstellen....6-8
Banden .............................................6-9
Gietwielen .......................................6-11
Vrije slag van voorremhendel
controleren ..................................6-11
Vrije slag van achterremhendel
afstellen .......................................6-12
Controleren van voorremblokken en
achterremschoenen.....................6-12
Controleren van remvloeistofniveau
voorrem .......................................6-13
Verversen van remvloeistof.............6-14
Controleren en smeren van
kabels ..........................................6-15
Controleren en smeren van
gasgreep en gaskabel.................6-15
Afstellen van de Autolube pomp ....6-15
Smeren van voor- en
achterremhendels........................6-16
Controleren en smeren van de
middenbok ..................................6-16
Voorvork controleren ......................6-16
Controle van stuursysteem.............6-17
Controleren van wiellagers .............6-18
Accu................................................6-20
Zekering vervangen ........................6-20
Koplampgloeilamp vervangen ........6-20
Gloeilamp in voorste
richtingaanwijzer vervangen........6-22
Een richtingaanwijzergloeilamp of de
gloeilamp in remlicht/achterlicht
vervangen....................................6-23
Problemen oplossen.......................6-24
INHOUDSOPGAVE
Storingzoekschema ........................6-25
VERZORGING EN STALLING VAN DE
SCOOTER............................................7-1
Matkleur, let op .................................7-1
Verzorging .........................................7-1
Stalling ..............................................7-4
SPECIFICATIES...................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE...............9-1
Identificatienummers ........................9-1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAUT1010
SCOOTERS ZIJN TWEEWIELIGE VOERTUIGEN. HUN VEILIG GEBRUIK EN WERKING ZIJN AFHANKELIJK VAN JUISTE RIJ­TECHNIEKEN EN VAN DE DESKUN­DIGHEID VAN DE BESTUURDER. ELKE BESTUURDER MOET BEKEND ZIJN MET DE VOLGENDE VEREIS­TEN ALVORENS MET DEZE SCOO­TER TE GAAN RIJDEN. HIJ OF ZIJ MOET:
DOOR EEN COMPETENTE
INFORMATIEBRON GRONDIG ZIJN INGELICHT OVER ALLE ASPECTEN VAN SCOOTERRIJ­DEN.
ZICH HOUDEN AAN DE WAARS-
CHUWINGEN EN ONDERHOUD­SEISEN VERMELD IN HET INS­TRUCTIEBOEKJE VOOR DE EIGENAAR.
GRONDIG GETRAIND ZIJN IN
VEILIGE EN CORRECTE RIJ­TECHNIEKEN.
GEBRUIK MAKEN VAN PRO-
FESSIONELE TECHNISCHE SERVICE, ZOALS AANGEGEVEN IN HET INSTRUCTIEBOEKJE
EN/OF WANNEER DE MECHA­NISCHE CONDITIES DIT VEREI­SEN.
Veilig rijden
Controleer de machine altijd voor
u gaat rijden. Een zorgvuldige controle kan een ongeval helpen voorkomen.
Deze scooter is gebouwd voor
het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
OPMERKING:
Hoewel deze scooter is gebouwd voor het vervoeren van de bestuurder en een passagier, dient u altijd de lokale wet- en regelgeving na te leven.
Het niet opmerken en herkennen
van scooters door andere weg­gebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto/scooter onge­vallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een auto­bestuurder de scooter niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het
1-1
risico op een dergelijk type onge­val te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van krui­singen, daar doen ongelukken met scooters zich namelijk het meest voor.
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zicht­hoek van een andere wegge­bruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren
bestuurders betrokken. Vaak waren bij een ongeval betrokken bestuurders zelfs niet in het bezit van een geldig rijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw machine alleen uit aan ervaren scoote­rrijders.
• Weet wat u wel en niet aan­kunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het scoote­rrijden te oefenen op plekken
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de
1
scooter en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroor-
zaakt door een fout van de scoo­terbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een TE HOGE RIJSNEL­HEID aan of rijden te lang rechtop (onvoldoende schuinleggen bij de bewuste rijsnelheid), zodat de bocht dan te wijd wordt geno­men.
• Neem altijd de maximum snel­heid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wis­selt. Zorg dat andere wegge­bruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder
en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de voetplaat, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te hou­den en beide voeten op de pas­sagiersvoetsteunen te houden.
• eem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passa­giersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alco-
hol of andere drugs.
Deze scooter is uitsluitend ont-
worpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedo­eld voor off-road gebruik.
Beschermende kleding
Scooterongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belan­grijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
Draag altijd een goedgekeurde
helm.
Draag ook een gezichtskap of
een veiligheidsbril. De rijwind in uw niet-afgeschermde ogen kan het zicht verslechteren, zodat u gevaren te laat zou opmerken.
1-2
Door een jack, stevige schoenen,
een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding,
deze kan blijven haken aan scha­kelhandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Raak nooit de motor of het uitla-
atsysteem aan terwijl de motor draait. Deze onderdelen worden zeer heet en kunnen zo brand­wonden veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De hierboven vermelde voor-
zorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Technische wijzigingen
Door het aanbrengen van technische wijzigingen die niet door Yamaha zijn goedgekeurd, of door originele onderdelen te verwijderen, kan deze scooter onveilig worden in het gebruik en ernstig persoonlijk letsel veroorza­ken. Door dergelijke wijzigingen kan het gebruik van uw scooter ook onwettig worden.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
Bagage en accessoires
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de scooter verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw scooter, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een scoo­ter rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hier volgen enkele algemene richtlijnen bij het beladen van de scooter of het monteren van accessoires: Beladen Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtlimiet van 163 kg (359 lb) niet overschrijden. Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
Het zwaartepunt van bagage en
accessoires moet zo laag moge­lijk liggen en zo dicht mogelijk nabij de scooter. Zorg dat het gewicht zo gelijkmatig mogelijk aan beide zijden van de scooter
wordt verdeeld, om zo onbalans of instabiliteit te beperken.
Als gewicht gaat schuiven kan
zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de scooter zijn bevestigd. Controleer de bevesti­gingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
Bevestig nooit omvangrijke of
zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke items kunnen een ins­tabiel weggedrag of een te trage
reactie op het stuur veroorzaken. Accessoires Originele Yamaha accessoires wer­den speciaal ontworpen voor monta­ge aan deze scooter. Yamaha is niet in staat om alle overige leverbare acces­soires te testen. U bent dus zelf verantwoordelijk voor de juiste keuze, installatie en gebruik van niet-Yamaha accessoires. Wees zorgvuldig bij de keuze en installatie van accessoires. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
1-3
Monteer nooit accessoires en
vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw scooter. Inspecteer het accessoire zorg­vuldig alvorens het te gebruiken, om zeker te zijn dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermin­dert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening beperkt of lam­pen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aërodynamische effec­ten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
• Omvangrijke accessoires kun­nen door hun aërodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de scooter. De scooter kan door rijwind wor­den opgetild of bij zijwind ins­tabiel worden. Zulke accessoi-
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
res kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote
1
voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires noodza­ken de bestuurder om een andere dan de normale zitposi­tie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewe­gingsvrijheid van de bestuur­der en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbren-
gen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch sys­teem van de scooter te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
Benzine en uitlaatgassen
BENZINE IS ZEER GEMAKKE-
LIJK ONTVLAMBAAR:
• Zet de motor altijd af als u ben­zine tankt.
• Pas op en mors tijdens het tan­ken geen benzine op de motor of op het uitlaatsysteem.
• Tank niet terwijl u rookt of in de nabijheid bent van open vuur.
Start de motor nooit in een afges-
loten ruimte en laat hem dan niet draaien. De uitlaatgassen zijn gif­tig en kunnen al heel snel bewus­teloosheid of dodelijk letsel vero­orzaken. Start de motor alleen in de open lucht of in een ruimte die voldoende ventilatie heeft.
Zet de motor altijd uit voordat u
de scooter onbeheerd achterlaat en neem de sleutel uit het con­tactslot. Let op het volgende als u de scooter gaat parkeren:
• De motor en het uitlaatsysteem kunnen heet zijn, dus parkeer de scooter op een plek waar voetgangers of kinderen hier­van geen hinder hebben.
• arkeer de scooter niet op een helling of op een zachte onder­grond, om omvallen te voorko­men.
• Parkeer de scooter niet nabij een brandend toestel(bijv. een
1-4
petroleumkachel) of bij open vuur, hij zou zo vlam kunnen vatten.
Roep onmiddellijk medische hulp
in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingea­demd of benzine in uw ogen is terecht gekomen. Morst u benzi­ne op uw huid of kleding, spoel de bewuste plek dan direct met zeepwater en trek andere kleding aan.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10371
Andere aandachtspunten voor veilig motorrijden
Geef duidelijk richting aan wan-
neer u een bocht neemt.
Op een nat wegdek kan remmen
uiterst lastig zijn. Vermijd te hard remmen, de scooter zou kunnen slippen. Bedien de remmen rus­tig wanneer u op een nat wegdek wilt stoppen.
Minder snelheid bij het naderen
van een bocht of een afslag. Trek langzaam op nadat u de bocht hebt genomen.
Wees voorzichtig bij het passeren
van geparkeerde auto’s. Een bes­tuurder merkt u mogelijk niet op en kan het portier openslaan in uw rijrichting.
Spoorwegovergangen, tramrails,
ijzeren platen gebruikt in de wegenbouw en putdeksels wor­den in natte toestand zeer glad. Minder snelheid en passeer ze voorzichtig. Houd de scooter recht, anders kan hij gaan schui­ven.
De remvoeringen kunnen nat
worden bij het wassen van de scooter. Controleer de remmen na het wassen van de scooter, voordat u gaat rijden.
Draag steeds een helm, hands-
choenen, een lange broek (taps toelopend bij de enkel/omslag, om flapperen te voorkomen), en een felgekleurd jack.
Vervoer op uw scooter niet te
veel bagage. Een overbeladen scooter is onstabiel.
1
1-5
BESCHRIJVING
1
2
8
7
6
5
4
3
Aanzicht linkerzijde
2
DAU10410
1. Opbergcompartiment (pagina 3-10)
2. Chokdemperunit
3. Vuldop versnellingsbakolie (pagina 6-7)
4. Stelmoer vrije slag remhendel (pagina 6-12)
5. Olieaftapplug eindoverbrenging (pagina 6-7)
6. Kickstarter (pagina 3-9)
7. Luchtfilterelement (pagina 6-8)
8. Voorremblokken (pagina 6-12)
2-1
Aanzicht rechterzijde
1
10
9
8
4
76
5
3
2
BESCHRIJVING
DAU10420
2
1. Handgreep (pagina 5-2)
2. Olietankdop (pagina 3-6)
3. Tankdop (pagina 3-6)
4. Zadel (pagina 3-9)
5. Accu (pagina 6-18)
6. Zekeringen (pagina 6-20)
7. Bagagehaak (pagina 3-11)
8. Contactslot/stuurslot (pagina 3-1)
9. Voetsteun passagier
10. Middenbok (pagina 6-16)
2-2
BESCHRIJVING
1
6
543
2
Bedieningen en instrumenten
2
DAU10430
1. Achterremhendel (pagina 3-6)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-5)
3. Multifunctioneel display (pagina 3-3)
4. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-5)
5. Gasgreep (pagina 6-8)
6. Voorremhendel (pagina 3-6)
2-3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU10460
Contactslot/stuurslot
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlich­tingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.
Aan “f”
Alle elektrische circuits worden voor­zien van stroom, de instrumentenver­lichting gaat branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING:
De koplamp en het achterlicht gaan automatisch branden wanneer de motor wordt gestart.
DAUS1380
DAU10660
OFF “e”
Alle elektrische systemen zijn uitges­chakeld. De sleutel kan worden uitge­nomen.
DAU10680
LOCK “m”
Het stuur is vergrendeld en alle elek­trische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “e”-stand in en draai hem dan naar de “m”- stand. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
Om het stuur te ontgrendelen Druk de sleutel in en draai hem dan naar “e” terwijl de sleutel ingedrukt wordt gehouden.
DWA10060
ss
WAARSCHUWING
Draai de contactsleutel nooit naar “e” of naar “m” terwijl de machine rijdt; elektrische systemen worden dan afgeschakeld en mogelijk zult u zo de macht over het stuur verlie-
3-1
zen of een ongeval veroorzaken. Zorg altijd dat de machine stilstaat voordat u de sleutel naar “e” of naar “m” draait.
3
1
2
3
4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Controle- en waarschuwingslampjes
3
1. Waarschuwingslampje olieniveau “z”
2. Controlelampje grootlicht “j”
3. Controlelampjes richtingaanwijzers “cd”
4. Controlelampje brandstofniveau “x”
Controlelampje richtingaanwijzers “cd
Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
Controlelampje grootlicht “j”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor groo­tlicht.
DAU11003
DAU11020
DAU11080
DAUM1061
Waarschuwingslampje olieniveau “z
Dit waarschuwingslampje brandt als het olieniveau in het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering bij draaiende motor te laag is. Als het waarschu­wingslampje bij draaiende motor gaat branden, moet u onmiddellijk stoppen en het oliereservoir bijvullen met 2­takt injectiesmering van ofwel JASO­klasse “FC” of ISO-klasse “EG-C” of “EG-D”. Het waarschuwingslampje moet doven nadat het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering is bijge­vuld.
OPMERKING:
Het elektrisch circuit voor het waars­chuwingslampje controleert u door de sleutel naar “f” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, of niet dooft nadat de olie in het oliereservoir voor 2-takt injec­tiesmering is bijgevuld, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch cir­cuit te testen.
DCA10010
LET OP:
Gebruik de machine alleen als u weet dat het motorolieniveau vol­doende hoog is.
DAU11350
Waarschuwingslampje brandstofniveau “x”
Dit waarschuwingslampje gaat bran­den wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 1,4L (0,37 US gal) (0,31 Imp gal). Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij. Het elektrisch circuit voor het waars­chuwingslampje controleert u door de sleutel naar “f” te draaien. Als het waarschuwingslampje niet een paar seconden lang oplicht en dan dooft, vraag dan een Yamaha dealer om het elektrisch circuit te tes­ten.
3-2
1
5
32
4
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAUS1391
Multifunctioneel display
1. Digitale klok
2. Snelheidsmeter
3. Brandstofniveau
4. Kilometerteller/rittellers
5. Knop
OPMERKING:
Het multifunctionele display voert gedurende drie seconden de volgen­de zelftest uit om het elektrische cir­cuit te controleren.
De cijfers van de snelheidsmeter
gaan in kilometers van 0 naar 99 en daarna van 99 naar 0. Als de snelheidsmeter ingesteld is op mijlen, dan gaan de cijfers van 0 naar 65 en daarna van 65 naar 0.
Alle LCD-segmenten en waars-
chuwingslampjes gaan aan en daarna uit.
DWA12311
ss
WAARSCHUWING
Zorg dat de machine stilstaat, voordat u wijzigingen in de inste­llingen van het multifunctionele dis­play gaat aanbrengen.
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
een digitale klok
een digitale snelheidsmeter (die
de actuele rijsnelheid aangeeft)
een kilometerteller (die de totale
afgelegde afstand toont)
een ritteller (die de afgelegde afs-
tand toont sinds de teller het laatst werd teruggesteld op nul)
een ritteller voor brandstofreser-
ve (die de afstand aangeeft die wordt afgelegd op de brandsto­freserve)
een brandstofniveaumeter
een voorziening voor zelfdiagno-
se
OPMERKING:
Vergeet niet de sleutel naar “f”
te draaien voordat u de toets gebruikt.
Alleen voor Groot-Brittannië: Om
de weergave voor snelheidsme­ter en kilometerteller/ritteller te wisselen tussen kilometers en mijlen, drukt u minstens acht seconden lang op de toets terwijl het contactslot op “f” staat.
De klok op tijd zetten:
1. Selecteer de kilometerteller en druk minstens drie seconden lang op de toets.
2. Zodra de urenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de toets om de uren in te stellen.
3
3-3
PRESS
BUTTON
PRESS
BUTTON
PRESS
BUTTON
123
PRESS
BUTTON
PRESS
BUTTON
1
2
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
3. Druk minstens drie seconden lang op de toets om de minute­naanduiding te wijzigen.
4. Zodra de minutenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de toets om de minuten in te ste­llen.
3
5. Druk minstens drie seconden lang op de toets om de klok te starten.
OPMERKING:
Druk, nadat u de klok op tijd hebt gezet, minstens drie seconden lang op de toets voordat u de sleutel naar “e” draait, anders geeft de klok niet de juiste tijd aan.
Kilometerteller- en rittellermodus
Door indrukken van de toets wisselt de weergave tussen kilometerteller­modus “ODO” en ritteller “TRIP” in de onderstaande volgorde: ODO TRIP ODO
1. Kilometerteller
2. Ritteller
Als de waarschuwingindicator brandstofniveau aangaat (zie pagina 3-2), wisselt de weergave automa­tisch naar de brandstofreserve-ritte­llermodus “TRIP F” en wordt de afge­legde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door indrukken van de toets gewisseld tus­sen de diverse weergaven van ritteller en kilometerteller in de onderstaande volgorde:
3-4
TRIP F ODO TRIP TRIP F
1. Ritteller voor brandstofreserve
2. Kilometerteller
3. Ritteller
Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets te drukken en drukt u daarna de toets minstens drie seconden lang in. Wan­neer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugs­telt, wordt deze automatisch terug­gesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING:
Het display kan niet worden terugges­teld naar “TRIP F” nadat de toets is ingedrukt.
Brandstofniveaumeter
De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwe­zig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau daalt. Wanneer nog maar twee segmenten bij “E” over zijn, gaat de waarschuwingindicator brandstofniveau aan. Vul zo snel mogelijk brandstof bij.
Zelfdiagnosesysteem
Dit model is uitgerust met een zelf­diagnosesysteem voor het elektrisch circuit van de brandstof. Als het elektrisch circuit van de brandstof defect is, gaan alle LCD­segmenten van de brandstofniveau­meter en de waarschuwingindicator brandstofniveau knipperen. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
Stuurschakelaars
1. Dimlichtschakelaar “j/k”
2. Richtingaanwijzerschakelaar “c/d”
3. Claxonschakelaar “a”
1. Startknop “g”
DAU12347
DAU12400
Dimlichtschakelaar “j/k”
Zet deze schakelaar op “j” voor gro­otlicht en op “j” voor dimlicht.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “c/d”
Druk deze schakelaar naar “d” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “c” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin­gaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “a”
Druk deze schakelaar in om een cla­xonsignaal te geven.
DAUM1131
Startknop “g”
Druk op deze knop terwijl u de voor­of achterrem bekrachtigt om de motor te starten met de startmotor.
DCA10050
LET OP:
Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start.
3
3-5
2
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Voorremhendel
3
1. Voorremhendel
De voorremhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek deze hen­del naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
DAU12900
DAU12950
Achterremhendel
1. Achterremhendel
De achterremhendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek deze hendel naar het stuur toe om de achterrem te bekrachtigen.
DAU13201
Tankdop en dop van het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
1. Olietankdop
2. Tankdop
De tankdop en de dop van het oliere­servoir voor 2-takt injectiesmering bevinden zich onder het zadel. (Zie pagina 3-9.)
Tankdop
Om de tankdop te verwijderen wordt deze linksom gedraaid en dan losge­nomen. Om de tankdop aan te brengen wordt deze rechtsom gedraaid.
3-6
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Dop oliereservoir voor 2-takt injectiesmering
De dop van het oliereservoir voor 2­takt injectiesmering wordt losgetrok­ken om te verwijderen. Om de dop van het oliereservoir voor 2-takt injectiesmering aan te brengen wordt deze vastgedrukt in de reser­voiropening.
ss
WAARSCHUWING
DWA10140
Controleer alvorens te gaan rijden of de tankdop en de dop van het oliereservoir voor 2-takt injecties­mering correct zijn aangebracht.
DAU13211
Brandstof
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
Controleer of voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. Vul de brandstoftank tot onderaan de vulpijp zoals getoond.
ss
WAARSCHUWING
Overvul de brandstoftank niet,
anders zal benzine uitstromen zodra deze warm wordt en uit­zet.
Mors geen brandstof op een
heet motorblok.
DWA10880
DCA10070
LET OP:
Veeg gemorste brandstof direct af met een schone, droge en zachte doek, de brandstof kan immers schade toebrengen aan de lak of aan kunststof onderdelen.
DAU13270
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
6,1 L (1,61 US gal) (1,34 Imp.gal)
Brandstofreserve:
1,4 L (0,37 US gal) (0,31 Imp.gal)
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
3
3-7
1
1
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Tankbeluchtingsslang/overlo opslang
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
Controleer de aansluiting van de
tankbeluchtingsslang/overloops­lang.
Controleer de tankbeluchtingss-
3
lang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
Controleer of het uiteinde van de
tankbeluchtingsslang/overloops­lang niet verstopt is en reinig indien nodig.
Zorg dat het uiteinde van de
tankbeluchtingsslang/overloops­lang binnen de slangklem gepla­atst is.
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
DAUB1300
DAU13431
Uitlaatkatalysator
Dit model is uitgerust met een uitlaat­katalysator.
ss
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamhe­den uit te voeren.
LET OP:
De volgende voorzorgsmaatrege­len moeten worden genomen om brand of andere schaderisico’s te voorkomen.
Gebruik uitsluitend loodvrije
benzine. Bij gebruik van lood­houdende benzine zal onhers­telbare schade worden toege­bracht aan de uitlaatkatalysator.
Parkeer de machine nooit nabij
brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlamvat.
Laat de motor niet te lang
aaneen stationair draaien.
3-8
DWA10860
DCA10700
DAUM1150
2-takt injectiesmering
1. Olietankdop
Controleer of voldoende olie aanwe­zig is in het reservoir voor 2-takt injec­tiesmering. Vul indien nodig de voor­geschreven 2-takt injectiesmering bij.
Loading...
+ 50 hidden pages