Toro 78253 Operator's Manual [nl]

Wheel Horse
135 cm maaier
Voor gazon- en tuintractors
Model nr. 78253–200000001 en hoger
3326–464 Rev A
Bedieningshandleiding
Dutch (NL)
Inleiding
Wij wensen dat u geheel tevreden bent met dit nieuwe product. Aarzel daarom niet contact op te nemen met uw erkende Toro-dealer voor eventuele hulp, service, originele Toro-onderdelen of andere informatie.
Wanneer u de dealer of de fabriek raadpleegt, dient u de model- en serienummers van de machine altijd te vermelden. Aan de hand van deze nummers kan de Service Dealer of vertegenwoordiger u de juiste informatie over de specifieke machine verschaffen. De model- en serienummers vindt u op een plaatje dat op een speciale plaats op de machine is aangebracht (zie onder).
1
In deze handleiding gebruikt Toro een systeem om mogelijke gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk fataal) letsel van u en anderen te voorkomen. De woorden GEVAAR, WAARSCHUWING en VOORZICHTIG geven de ernst van het gevaar aan. Ga als regel altijd voorzichtig te werk.
GEVAAR waarschuwt u voor zeer gevaarlijke situaties, die kunnen resulteren in ernstig lichamelijk letsel of zelfs overlijden, die kunnen ontstaan als u niet de vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
WAARSCHUWING waarschuwt u voor een gevaarlijke situatie die kan resulteren in ernstig lichamelijk letsel of zelfs overlijden, die kan ontstaan als u niet de vereiste voorzorgsmaatregelen neemt.
VOORZICHTIG duidt belangrijke instructies inzake uw persoonlijke veiligheid aan. Om letsel te voorkomen moet u dergelijke instructies zorgvuldig lezen en opvolgen.
2371
1. Model- e n serienummerplaatje
Noteer de model- en serienummers van de machine hieronder, dan hebt u ze altijd bij de hand.
Modelnr.:
Serienr.:
Er worden nog twee woorden gebruikt om u op belangrijke informatie te wijzen. “Belangrijk” attendeert u op bijzondere technische informatie en “Opmerking” duidt algemene informatie aan die bijzondere aandacht verdient.
Als de handleiding verwijst naar de linker- of rechterkant van de machine, betekent dit gezien vanaf de normale bedieningspositie, d.w.z. zittend op de bestuurdersstoel.
Printed in USA
Inhoud
Veiligheids- en instructieplaatjes 2. . . . . . . . . . . .
Montage 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Losse onderdelen 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Voorbereiden van de maaieenheid 4. . . . . . .
Voorbereiden van de tractor 6. . . . . . . . . . . .
Monteren van de maaieenheid 8. . . . . . . . . .
Transporthoogte-instelling 9. . . . . . . . . . . . .
Horizontaal stellen van de
maaier (dwarsrichting) 10. . . . . . . . . . . . . . .
Schuinstand van de
maaier (lengterichting) 11. . . . . . . . . . . . . .
Verwijderen van de maaieenheid 12. . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Zijafvoer 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 13. . . . . . . . . . . . . .
Bedieningshendel voor de hefinrichting 14. .
Blz.
Blz.
Hefinrichting voor werktuigen 14. . . . . . . . . .
Afstellen van de werktuighoogte 15. . . . . . . .
Instelling van de beschermwielen 15. . . . . . .
Tips voor het maaien van gras 15. . . . . . . . . .
Onderhoud 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoudsschema 17. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Maaimes 18. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Smeren 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Mesdrijfriem 20. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aftakasriem 21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderkant van de maaikast wassen 21. . . . . .
Stalling 23. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Problemen, oorzaak en remedie 24. . . . . . . . . . . . .
1
Veiligheid
Veiligheids- en instructieplaatjes
De veiligheids- en instructieplaatjes zijn duidelijk zichtbaar voor de bestuurder aangebracht in de buurt van een mogelijk gevaar. Plaatjes die beschadigd of verloren zijn direct vervangen.
OP GRASGELEIDER
(Onderdeelnr. 93–7317)
DIRECT NAAST DE RIJWIELEN
(Onderdeelnr. 93–7282)
OP MAAIEENHEID LINKS EN AFVOERTUNNEL
(Onderdeelnr. 93–7316)
ONDER GRASGELEIDER
(Onderdeelnr. 93–7009)
AAN LINKERZIJDE MAAIEENHEID
(Onderdeelnr. 94–4937)
2
CENTRAAL OP
ACHTERZIJDE MAAIEENHEID
(Onderdeelnr. 94–4937)
Montage
Losse onderdelen
NB.: Gebruik het onderstaande overzicht om
de onderdelen die voor het monteren worden gebruikt, te identificeren.
OMSCHRIJVING AANTAL. TOEPASSING
Rijwiel Pasbout Borgmoer 3/8–24 (met borgring op schroefdraad)
Verbindingsbeugel achter Ring 13 mm (1/2”) Borgpen 26 mm (1”)
Instelbare verbindingen Ring Borgpen 26 mm (1”)
Grasgeleider Veer Bout 89 mm (3/8–24 x 3–1/2”) Borgmoer 3/8–24
Omhoogaanslag 1 Haarspeldborgpen 85 mm (3–3/8”)
Ring 19 mm (3/4”)
2 2 2
1 2 2
2 2 2
1 2 2 2
2 2
Monteer de rijwielen
Monteer de verbindingsbeugel achter
Monteer de voorste steun op de maaieenheid
Monteer de grasgeleider
Monteer de omhoogaanslag van de maaieenheid
Verbindingspen Haarspeldborgpen 65 mm (2–9/16”) Ring
Bedieningshandleiding Garantiekaart
Belangrijk Indien u een tractor, bouwjaar 1999 of
eerder, hebt en een 52” maaidek, bouwjaar 2000 of later, wilt monteren, hebt u daarbij een speciale kit nodig. Deze kit is verkrijgbaar bij een erkende Service Dealer.
1 3 3
1 1
Monteer de maaieenheid aan de tractor
Voor inbedrijfname doorlezen
3
Montage
Voorbereiden van de maaieenheid
1. Bevestig de rijwielen aan de buitenkant van de
armen op het achterste draaggedeelte. Smeernippels op het wiel moeten naar binnen wijzen (Fig. 1).
1
2
2. Bevestigen met de pasbout en borgmoer 9,5 mm
(3/8”) met interne borgring op de schroefdraad (Fig. 1).
NB.: Wielen smeren.
5
4
2
3
1
m-4760
Figuur 1
1. Draagarm
2. Wiel
3. Smeerfitting in
4. Pasbout
5. Borgmoer 9,5 mm (3/8”) (met borgring)
3. Monteer de verbindingsbeugel tussen de beugel
van de maaieenheid en de draaghefarm (Fig. 2).
3 4
m–4617
Figuur 2
1. Verbindingsbeugel
2. Draaghefarm
3. Ring 13 mm (1/2”)
4. Borgpen 26 mm (1”)
5. Draai de instelbare verbindingen dusdanig dat de
koppen van de bouten naar boven wijzen en plaats tussen de beugels, zoals afgebeeld, aan de voorzijde van de maaieenheid (Fig. 3).
6. Bevestig de beugels met ringen 13 mm (1/2”) en
haarspeldborgpennen 26 mm (1”) (Fig. 3).
1
4
4
4. Bevestig met ringen 13 mm (1/2”) en
haarspeldborgpennen 26 mm (1”) (Fig. 2).
4
3
1. Instelbare verbinding
2. Beugel
2
Figuur 3
3. Ring 13 mm (1/2”)
4. Borgpen 26 mm (1”)
m–3285
3
7. Plaats de veren in de beugels op de maaieenheid
met de haakuiteinden over de opstaande rand (Fig. 4).
8. Lijn de grasgeleider uit met de gaten in de
beugels en de rechte uiteinden van de veer in de ruimte onder de scharnieren en boven de geleider (Fig. 4).
9. Maak de geleider vast aan de beugel met bouten
89 mm (3/8–3-1/2) door de grasgeleider, veren en beugels. Vastmaken met borgmoeren 9,5 mm (3/8”) (Fig. 4).
10. Til de grasgeleider op om te controleren of de
veer gespannen is en de geleider vrij kan draaien naar de volledige omlaagpositie.
Belangrijk: De veer van de grasgeleider moet
gespannen zijn als deze zich in de omlaagpositie bevindt. Til de geleider op om te controleren of het omlaag klapt in de volledige omlaagpositie.
6
Montage
MOGELIJK GEVAAR
Zonder aangebrachte grasgeleider,
afvoerafsluiter of complete grasvangbak kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Contact met maaimes(sen) en uitgeworpen
voorwerpen kan (mogelijk fataal) letsel veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN
NOOIT de grasgeleider van de maaier
verwijderen, omdat die het materiaal naar de grond gericht afvoert. Een beschadigde grasgeleider direct vervangen.
Steek nooit handen of voeten onder de
maaier.
Voordat u afvoeropening of maaimessen
gaat reinigen, eerst de aftakasknop op “OFF” (uit) zetten en contactsleutel in stand “OFF” draaien. Contactsleutel verwijderen en bougiekabel van de bougie trekken.
5
1. Beugel
2. Haakuiteinde veer
3. Ruimte voor veer
3
2
4
1
1783
Figuur 4
4. Grasgeleider
5. Bout 89 mm (3/8–3-1/2”)
6. Borgmoer 9,5 mm (3/8”)
5
Montage
Voorbereiden van de tractor
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond en laat de hefinrichting naar de volledige stand “DOWN” zakken. Raadpleeg Bediening: hefinrichting, blz. 14.
NB.: Stel de draaiknop voor de werktuig-
hoogte in om de hefinrichting in de volledige stand “MONTAGE” te zetten.
2. De banden op de aanbevolen spanning brengen.
3. Stel de transporthoogtemoer dusdanig in dat de
onderzijde van de hefarmen achter zich circa 188 mm (7–1/4”) boven de vlakke en horizontale ondergrond bevinden (Fig. 5).
1
8. Stel de lengte van de hefstang in door de stelpen
in of uit te draaien, zodat uiteinde net in het bevestigingsgat in de voorste hefarm schuift. (Fig. 6).
9. Schuif de hefstang in het gat en bevestig deze
met de hiervoor verwijderde ring en borgring (Fig. 6).
10. Controleer of er tussen aanslag en frame een
ruimte is van 0–3 mm (0–1/8”) wanneer het volledig is gemonteerd en de hefinrichting zich in de volledige stand “UP” (boven) bevindt.
5
4
2
1. Transporthoogtemoer
2. Hefarmen achter
3
Figuur 5
3. 188 mm (7–1/4”)
m–2399
4. Zet de hefinrichting in de hoogste stand “UP”
(boven). Zie Bediening: hefinrichting blz. 14.
5. Verwijder de borgring, ring en hefkoppeling van
de hefarm voor (Fig. 6).
6. Houd hefarm voor omhoog totdat de aanslag
contact maakt met het frame (Fig. 6).
7. Duw hard op de hefstang om de stangover-
brenging te laten stijgen en controleer de positie van de hefstang in vergelijking met de positie van het bevestigingsgat.
2
1
Figuur 6
4. Hefkoppeling
5. Stelpen
m–3398
3
1. Borgring
2. Ring
3. Aanslag o p hefarm
11. Maak de draadstekker van de koppeling los van
de tractorkabelboom en maak de bevestigings­klem los (Fig 8). Verwijder de centrale bevestigingsbout en ring en schuif vervolgens de dubbele poeliekoppeling van de as af (Fig. 7).
NB.: Centrale bout is bevestigd met een
schroefdraadborgmiddel, wellicht is er een slagmoersleutel nodig om deze los te draaien.
NB.: Bewaar de onderdelen voor het
bevestigen van een enkele poeliekoppeling.
6
Montage
12. Plaats de koppeling dusdanig dat de kabel naar
de rechtervoorzijde van de tractor wijst en de punt van de driehoek wordt ingeklemd in de omhoogaanslag. Lijn de spie in de koppeling uit met de spiebaan en schuif de enkele poeliekoppeling op de as (Fig. 7). Bevestigen met schroefdraadborgmiddel op de schroefdraad van de zojuist verwijderde onderdelen.
13. Draai de bout vast met 75 Nm (55 ft-lbs).
2
5
3
m–4828
1. Enkele poeliekoppeling ­inclusief afdekking
2. Motor
3. Bout
4
Figuur 7
4. Ring
5. Koppelingsstekker
6. Omhoogaanslag
15. Sluit de koppelingsstekker aan op de aansluiting
van de tractorkabelboom (Fig. 7).
16. Verwijder de bouten die de bestaande
omhoogaanslag op het tractorframe bevestigen (Fig. 9).
17. Plaats de J-klem, waarmee de afvoerslang tegen
het frame is bevestigd en installeer een nieuwe lange omhoogaanslag op het frame met de zojuist verwijderde onderdelen (Fig. 9).
6
1
1
4
Figuur 9
1. Omhoogaanslag (lang)
2. J-klem
3. Bestaande bouten
4. Zorg ervoor dat dit lipje zich in de sleuf van de koppeling bevindt
2
3
m–4622
14. Plaats de kabelklem en de koppelingsstekker aan
de rechterzijde van het frame zoals is afgebeeld in figuur 8. Zorg ervoor dat er geen speling in de stekkerdraad is tussen koppeling en kabelklem.
2
4
1
3
m–4633
Figuur 8
1. Koppelingsstekker
2. Rechterzijde van het frame
3. Kabelklem
4. Rechtervoorwiel
7
Montage
Monteren van de maaieenheid
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2. Zet de voorwielen recht vooruit en zet de hendel
van de hefinrichting omhoog tot in de vergrendelstand; raadpleeg de bedieningshandleiding van de tractor.
3. Schuif de maaieenheid vanaf rechts onder de
tractor, waarbij de voorwielen zo nodig kunnen worden gedraaid. Lijn de bevestigingsbussen uit met de uiteinden van de hefarmen.
4. Draai de draaiknop voor de werktuighoogte
volledig linksom, en zet de hendel van de hefinrichting in de laagste stand, raadpleeg Bediening, blz. 15.
7. Monteer de voorste instelbare koppelingen aan
de voorste hefarmen met ring 13 mm (1/2”) en kleine haarspeldborgpen (Fig. 10).
6 5
8 7
2
3
Figuur 10
1. Hefarm
2. Ring 19 mm (3/4”)
3. Haarspeldborgpen–groot
4. Hefinrichting
4
6
1
5. Ring 13 mm (1/2”)
6. Haarspeldborgpen–klein
7. Koppelingspen
8. Draaghefarm
5
m–3644
5. Plaats de achterste geleidingsbussen, eerst links,
dan rechts, op de hefarmen en schuif dan de maaikast links op z’n plaats (Fig. 10).
6. Bevestig de maaikast aan de achterste hefarmen
met ringen 19 mm (3/4”) en grote haarspeldborgpennen (Fig. 10).
MOGELIJK GEVAAR
Beweging van de hefinrichting kan tot letsel
bij personen leiden wanneer de maaikast wordt uitgelijnd met de hefarmen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Contact tussen draaghefarm en
hefinrichting kan ernstig letsel veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN
Steek geen handen tussen draaghefarm en
hefinrichting wanneer de hefmotor is ingeschakeld.
Draai de sleutel om en verwijder deze
wanneer draaghefarm en hefinrichting zijn uitgelijnd.
8
Montage
8. Bevestig achterste koppeling aan de
hefinrichting met koppelingspen, ring 13 mm (1/2”) en kleine haarspeldborgpen (Fig. 10).
NB.: Gebruik de hefinrichting om de
draaghefarm uit te lijnen met de hefinrichting. Plaats de koppeling wanneer de gaten in lijn liggen.
9. Trek aan de drijfriem en draai deze op de
motorpoelie om te installeren (Fig. 11). NB.: Zorg ervoor dat de riem correct in de
motor is geplaatst en rond de maaikastpoelies en de spanpoelie.
10. Stel de riemgeleider dusdanig in dat de afstand
tussen riem en geleider 4 mm (1/8”) bedraagt (Fig. 11).
1
Transporthoogte-instelling
Transporthoogte moet op de juiste wijze worden ingesteld, na voorbereiding van de tractor, blz. 6; echter als de achterste beugels in contact komen met de voetsteunen of de omhoog-aanslag komt in contact met de bovenkant van de maaieenheid in de bovenste stand, dan is verstelling noodzakelijk.
1. Instelling vindt plaats door de transport-
hoogtemoer (Fig. 12) te verdraaien op het hefmechanisme, rechtsom om de maaieenheid hoger te verstellen, linksom om lager te verstellen.
2. Stel de moer in tot er een ruimte van 6 mm
(1/4”) is tussen achterste beugels en voetsteunen en omhoog-aanslag en maaieenheid.
1
4
3
Figuur 11
Bovenaanzicht
1. Tussenpoelie
2. Drijfriem
2
3. Motorpoelie
4. 4 mm (1/8”)
2418
11. Controleer de stand van de maaieenheid, zie
Horizontaal stellen van de maaier (dwarsrichting), blz.10, en Schuinstand van de maaier (lengterichting) blz.11.
12. Zet de hendel van de hefinrichting omhoog tot in
de vergrendelstand en stel de transporthoogte­instelling van de maaieenheid in, raadpleeg blz. 9.
1223
Figuur 12
1. Moer
9
Montage
Horizontaal stellen van de maaier (dwarsrichting)
De maaier moet in dwarsrichting horizontaal staan. Controleer de horizontale stand van de maaier telkens wanneer u de maaieenheid monteert, of wanneer het maairesultaat onregelmatig is. Voordat u de maaier horizontaal stelt, de voor- en achterbanden op de juiste spanning brengen: 138 kPa (20 psi).
76 tot 102 mm (3–4”) maaihoogte­instelling
Wanneer de maaihoogte van de maaieenheid is ingesteld binnen het bereik 76 tot 102 mm (3–4”) hangt de maaieenheid verlaagd onder de tractor.
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2. Zet de hendel van de hefinrichting omhoog tot in
de vergrendelstand.
3. Draai de maaimessen voorzichtig totdat ze
evenwijdig staan (Fig. 13). Meet de afstand tussen de buitenste snijranden en de vlakke ondergrond (Fig. 13). Als beide afstanden meer dan 5 mm (3/16”) bedragen, is afstelling nodig. Zie stap 4 en 6.
2
3
1. Maaimessen evenwijdig
2. Buitenste snijranden
Voorzijde
1
Figuur 13
3. Hier meten
2
4. Maak de instelbout aan een kant los en draai de
hangbeugel om de maaieenheid hoger of lager in te stellen (Fig. 14).
5. Na instelling bout vastdraaien en horizontale
stand controleren.
Belangrijk: Als de hangbeugel aan een zijde tot
het einde van de instelling is gedraaid en de maaieenheid staat niet waterpas, stel de hangbeugel aan de andere zijde in.
1
2
3
10
1224
Figuur 14
1. Bout 2. Hangbeugel
Montage
6. Controleer nu de schuinstand van de maaier, zie
Schuinstand van de maaier (lengterichting), blz. 11.
38 tot 76 mm (1.5–3”) maaihoogtebereik
Wanneer het maaihoogtebereik van de maaieenheid is ingesteld op 38 tot 76 mm (1.5–3”) staan de rijwielen achter in contact met de grond. Voor dit maaihoogtebereik is er geen instelling van de horizontale stand, zie Schuinstand van de maaier (lengterichting).
Schuinstand van de maaier (lengterichting)
Controleer elke keer als u de maaieenheid installeert de schuinstand van de maaier (lengterichting). Voordat u de schuinstand controleert, brengt u de voor- en achterbanden op de juiste spanning: 138 kPa (20 psi). Als het uiteinde van het voorste maaimes niet 0–9,5 mm (0–3/8”) lager is dan het uiteinde van het achterste maaimes, stel de schuinstand van de maaimessen dan in aan de hand van de volgende instructies.
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2. Controleer de horizontale stand van de messen
als u dat nog niet hebt gedaan, zie Horizontaal stellen van de maaier (dwarsrichting), blz. 10.
3. Stel de draaiknop voor de werktuighoogte
dusdanig in dat de maaihoogte zich in het midden van het maaibereik bevindt en laat de hefinrichting zakken.
4. Draai de maaimessen voorzichtig rond tot deze
naar voren en naar achteren wijzen (Fig. 15).
5. Meet de afstand tussen het uiteinde van het
voorste maaimes (Fig. 15) en het uiteinde van het achterste maaimes tot de vlakke ondergrond. Als het uiteinde van het voorste maaimes niet 0–9,5 mm (0–3/8”) lager is dan het uiteinde van het achterste mes, stel dan de instelling­koppelingen aan de voorzijde bij.
2
4
1. Maaimes van voorzijde naar achterzijde
2. Meet uiteinde voorste maaimes
Voorzijde
1
Figuur 15
3. Meet uiteinde achterste maaimes
4. Hier meten
1078
3
6. Voor het instellen van de schuinstand van de
maaimessen de borgmoeren aan de voorste instelbare koppelingen losmaken (Fig. 16).
7. Verdraai de bout aan de voorste instelbare
koppelingen om de schuinstand van de maaimessen in te stellen (Fig. 16).
NB.: Om de voorzijde van de maaiheid
hoger in te stellen, maakt u de instelbare koppelingen korter door de bouten rechtsom te verdraaien. Stel beide zijden gelijk in.
4
11
Montage
6. Verwijder haarspeldborgpennen en ringen van
draaghefarmen (Fig. 17).
7. Schuif de maaikast naar rechts van de
draaghefarmen af (Fig. 17).
3
3
4
1
2
m-3286
Figuur 16
1. Instelbare koppeling
2. Borgmoer (niet afgebeeld)
3. Bout
8. Als de schuinstand in lengterichting correct is,
de borgmoeren vastdraaien. Controleert u opnieuw de horizontale stand van de maaier, zie Horizontaal stellen van de maaier (dwarsrichting), blz. 10.
Verwijderen van de maaieenheid
1. Parkeer de machine op een vlakke en horizontale
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen, parkeerrem in werking stellen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor af te zetten. Contactsleutel verwijderen.
2 5 1
6
7
Figuur 17
1. Koppelingspen
2. Ring (1/2”)
3. Haarspeldborgpen–klein
4. Hefinrichting
5. Draaghefarm
1
6. Ring (3/4”)
7. Haarspeldborgpen–groot
8. Instelbare koppeling voorzijde
8. Zet de hefinrichting volledig in de
vergrendelstand. Draai zonodig de voorwielen en schuif de maaieenheid er onderuit naar rechts.
NB.: Bewaar al het onderdelen, ringen,
haarspeldborgpennen voor gebruik wanneer de maaikast wordt gemonteerd.
3
2
8
m-3644
2. Zet de hefinrichting omhoog, draai de draaiknop
voor de werktuighoogte linksom en laat de hefinrichting zakken tot de montagepositie; raadpleeg de bedieningshandleiding van de tractor.
3. Verwijder de drijfriem van de maaieenheid van
de motorpoelie.
4. Verwijder de haarspeldborgpen, ring en
koppelingspen van de draaghefarm en verwijder het van de hefinrichting (Fig. 17).
5. Verwijder haarspeldborgpen en ring van de
voorste instelbare koppeling(en) en verwijder van voorste hefarm (Fig. 17).
12
Gebruiksaanwijzing
Zijafvoer
MOGELIJK GEVAAR
Zonder aangebrachte grasgeleider,
afvoerafsluiter of complete grasvangbak kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen.
WAT ER KAN GEBEUREN
Contact met maaimes(sen) en uitgeworpen
voorwerpen kan (mogelijk fataal) letsel veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN
NOOIT de grasgeleider van de maaier
verwijderen, omdat die het materiaal naar de grond gericht afvoert. Een beschadigde grasgeleider direct vervangen.
Steek nooit handen of voeten onder de
maaier.
Voordat u afvoeropening of maaimessen
gaat reinigen, eerst de aftakasknop in de stand “OFF” zetten en contactsleutel in de stand “OFF” draaien. Verwijder tevens de contactsleutel en trek de bougiekabel van de bougie.
Bediening van de aftakas
Met de aftakasknop schakelt u de elektrische koppeling van de aftakas in en uit.
Als de contactsleutel in de standen “RUN” of “LIGHTS” (lopen of verlichting) staat en de aftakasknop in de stand “AAN” staat, brandt het lampje voor de aftakas in het indicatiepaneel. Als dit lampje brandt, betekent dat: let op, de startmotor werkt niet als de aftakas ingeschakeld is en: schakel de aftakas altijd uit voordat u de tractor verlaat.
Aftakas inschakelen
1. Trap rem- en/of koppelingspeda(a)l(en) in om de
machine te stoppen.
2. Trek de aftakasknop uit in de stand “AAN”
(Fig. 18).
2
1
1. De maaier is uitgerust met een scharnierende
grasgeleider, die het maaisel zijwaarts en omlaag naar de grond afvoert.
1206
Figuur 18
1. Uit - aftakas uitgeschakeld 2. Aan - aftakas ingeschakeld
Aftakas uitschakelen
1. Trap rem- en/of koppelingspeda(a)l(en) in om de
machine te stoppen.
2. Druk de aftakasknop in, in de stand “UIT”
(Fig. 18).
13
Gebruiksaanwijzing
Bedieningshendel voor de hefinrichting
De bedieningshendel voor de hefinrichting (Fig. 19) wordt gebruikt om werktuigen te heffen en te laten zakken.
Werktuig heffen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Trek de bedieningshendel naar achteren totdat hij
vergrendeld wordt. In deze positie houdt de hefinrichting het werktuig in geheven positie.
Werktuig laten zakken
1. Trap rem- en/of koppelingspeda(a)l(en) in om de
machine te stoppen.
2. Trek de bedieningshendel naar achteren om de
druk van de hefinrichting te verminderen. Druk de knop boven op de hendel in om de vergrendeling te lossen. Beweeg de hendel naar voren om het werktuig te laten zakken.
Hefinrichting voor werktuigen
De hefinrichting voor werktuigen (als optie verkrijgbaar op sommige modellen) (Fig. 20) wordt gebruikt om werktuigen te heffen en te laten zakken.
Werktuig heffen
1. Draai de sleutel in de “ON”- of de “RUN”-stand
(aan of lopen) (Fig. 20).
2. Zet de schakelaar voor de hefinrichting in de
UP-stand (omhoog) om hefinrichting te laten stijgen (Fig. 20). Hiermee wordt de hefinrichting in de bovenste of verhoogde stand bewogen en vastgehouden.
Werktuig laten zakken
1. Draai de sleutel in de “ON”- of de “RUN”-stand
(aan of lopen) (Fig. 20).
2. Zet de schakelaar voor de hefinrichting in de
“DOWN”-stand (omlaag) om hefinrichting te laten dalen (Fig. 20). Hiermee wordt de hefinrichting in de laagste stand bewogen.
2
1
1. Bedieningshendel hefinrichting
2. Knop
3. Draaiknop voor werktuighoogte
Figuur 19
4. Indicator
5. Hoog
6. Aankoppelpositie
2
3
3
5
4
6
1205
Figuur 20
1. Sleutel
2. Schakelaar hefinrichting UP (omhoog)
3. Schakelaar hefinrichting DOWN (omlaag)
1
2266
14
Afstellen van de
2
werktuighoogte
Gebruiksaanwijzing
De draaiknop voor de werktuighoogte (Fig. 19) wordt gebruikt om het werktuig op een bepaalde hoogte in de hefinrichting te houden. De knop wordt gedraaid om de aanslag van de hefinrichting omhoog of omlaag te bewegen.
1. Duw de bedieningshendel voor de hefinrichting
omhoog, zie: Werktuig heffen. In de geheven positie draait u de knop (Fig. 19) om de hoogte van de aanslag te veranderen. Rechtsom draaien om het werktuig hoger te zetten en linksom om het werktuig lager te zetten.
2. De indicator (Fig. 19) geeft tijdens het instellen
aan hoeveel u de werktuighoogte verandert.
Instellen van de beschermwielen
De beschermwielen moeten voor elke maaihoogte­instelling op de juiste gatlocatie worden afgesteld.
1. Na het instellen van de maaihoogte duwt u de
bedieningshendel voor de hefinrichting omhoog: zie Werktuig heffen.
2. Verwijder de haarspeldborgpen en de pen om de
gatlocatie te wijzigen (Fig. 21).
3. Kies een gatpositie dusdanig dat het
beschermwiel zich 9,5 mm (3/8”) boven de grond bevindt voor de te gebruiken maaihoogte (Fig. 21).
4. Plaats de pen terug en zet deze vast met de
haarspeldborgpen.
5. Herhaal de afstelling voor de andere
beschermwielen.
3
1
1233
Figuur 21
1. Wiel
2. Pen
3. Haarspeldborgpen
Tips voor het maaien van gras
Handgas op “SNEL”
Voor het beste maairesultaat en een maximale luchtcirculatie zet u het handgas op “SNEL”. Om het gras goed af te maaien, is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg dat de maaier niet helemaal door ongemaaid gras omgeven is. Probeer altijd één zijkant van de maaier vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Een gazon voor de eerste keer maaien
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voor­komen dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. Over het algemeen kan het best de voor­heen gebruikte maaihoogte worden gekozen. Als u gras van meer dan 15 cm (6”) lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.
1/3 van de lengte van het gras afmaaien
Aanbevolen wordt niet meer dan ca. 1/3 van de lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.
15
Gebruiksaanwijzing
Maairichting
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.
Maai met de juiste regelmaat
Normaal gesproken om de 4 dagen. Bedenk echter dat gras niet het hele jaar door even snel groeit. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak. Als u langere tijd niet hebt kunnen maaien, maait u eerst op een hoge maaihoogte. Maai 2 dagen later op een lagere maaihoogte.
Rijsnelheid
Om de maaikwaliteit te verbeteren, verlaagt u de rijsnelheid.
Stoppen tijdens het maaien
Als u de machine terwijl die in beweging is moet stoppen, kan er een klont maaisel op het gazon achterblijven. Dit kunt u als volgt voorkomen:
1. Houd de maaikoppeling “INGESCHAKELD” en
rijd naar een deel dat u al gemaaid hebt.
2. Om het maaisel gelijkmatig te verspreiden, zet u
de maaihoogte één of twee standen hoger terwijl u vooruit rijdt met de maaikoppeling “INGESCHAKELD”.
Onderkant van de maaikast schoonhouden
Verwijder maaisel en vuil van de onderkant van de maaier na elk gebruik. Als zich gras en vuil in de maaier ophoopt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.
Onderhoud van maaimessen
Gras niet te kort afmaaien
Als de maaibreedte van de maaier groter is dan die van de maaier die u voorheen gebruikte, zet u de maaihoogte één stand hoger. Hierdoor voorkomt u dat oneffenheden te kort worden afgemaaid.
Lang gras
Als u het gras iets langer dan normaal hebt laten groeien, of als het een hoog vochtgehalte heeft, de maaihoogte hoger dan normaal instellen en het gras op deze hoogte maaien. Daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien.
Zorg gedurende het hele maaiseizoen voor een scherp maaimes. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer het maaimes (de maaimessen) elke maand op goede scherpte en verwijder bramen met een vijl.
16
Onderhoud
Onderhoudsschema
Voor elk
Werkzaamheden
Maaimes controleren X X X Invetten–assen maaieenheid, wielen X X Drijfriemen controleren op
slijtage/barsten Onderkant maaier wassen X X X Lakbeschadigingen bijwerken X
MOGELIJK GEVAAR
gebruik
Elke
5 uur
Elke
25 uur
Elke
50 uur
Voorjaar Aantekeningen
Als u de sleutel in de contactschakelaar laat zitten, zou iemand de motor kunnen
starten.
WAT ER KAN GEBEUREN
Onbedoeld starten van de motor kan ernstig letsel van u of omstanders veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN
Om per ongeluk starten van motor tijdens onderhoud te voorkomen sleutel uit
contactschakelaar nemen en kabel van bougie trekken. Druk de kabel opzij, zodat hij niet per ongeluk contact met de bougie kan maken.
X
17
Onderhoud
Maaimes
Om een goed maairesultaat te behouden, maaimes(sen) scherp houden. Een of meer extra maaimessen vergemakkelijken het slijpen en vervangen.
MOGELIJK GEVAAR
Een versleten of beschadigd maaimes kan
breken en stukjes mes kunnen worden uitgeworpen naar bestuurder of omstanders tijdens gebruik van de maaier.
WAT ER KAN GEBEUREN
Uitgeworpen stukjes mes kunnen ernstig of
zelfs fataal letsel van bestuurder of omstanders veroorzaken.
GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN
Controleer het mes regelmatig op slijtage en
beschadiging. Een versleten of beschadigd maaimes direct vervangen.
Maaimes(sen) controleren
1
1. Snijrand
2. Gebogen deel
2
Figuur 22
3. Slijtage/gevormde sleuf
Verwijderen van het maaimes
1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van
de maaieenheid, blz. 12.
2. De maaieenheid voorzichtig kantelen.
3. Verwijder de bout, mesversneller en het mes
(Fig. 23). Plaats indien nodig een houten blok tussen maaimes en maaieenheid om het mes vast te zetten, zodat u de bout kunt losdraaien.
3
151
1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van
de maaieenheid, blz. 12.
2. Controleer de snijranden (Fig. 22). Als de randen
niet scherp zijn of bramen vertonen, maaimes(sen) verwijderen en slijpen. Zie Maaimes(sen) slijpen, blz. 19.
3. Controleer mes(sen), met name het gebogen deel
(Fig. 22). Als u beschadiging, slijtage of een gevormde sleuf in dit deel constateert (Fig. 22), het mes direct vervangen.
4. Controleer alle delen. Bij gebreken of
beschadiging delen vervangen.
4
1. Mes
2. Mesversneller
Figuur 23
3. Bout
4. As
1
2
3
m–2376
18
Onderhoud
Maaimes(sen) slijpen
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide
uiteinden van het mes te slijpen (Fig. 24). Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.
1
Figuur 24
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een
mesbalans (Fig. 25). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is, wat materiaal van de achterkant van het mes afvijlen. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.
2. Draai de bout vast met 109–136 Nm
(80–100 ft-lbs).
4
1. Mes
2. Mesversneller
Figuur 26
3. Bout
4. As
1
2
3
m–2376
Smeren
Onderhoudsinterval/Specificatie
De maaieenheid na elke 50 bedrijfsuren of jaarlijks doorsmeren, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. Het smeren moet vaker plaatsvinden bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
2
1
Figuur 25
1. Mes 2. Mesbalans
Maaimes(sen) monteren
1. Monteer het mes, de mesversneller en de bout
(Fig. 26).
Belangrijk: Het gebogen deel van het maaimes
moet naar de binnenkant van de maaieenheid wijzen.
Type vet: universeel smeervet.
Methode van smeren
1. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen,
parkeerrem in werking stellen en contactsleutel op “OFF” draaien om de motor te stoppen. Verwijder de sleutel.
2. Smeernippels schoonmaken met een doek.
Indien nodig verf van het uiteinde van de nippel(s) afkrabben.
3. Een vetspuit op de smeernippel zetten en vet in
de smeernippel pompen.
4. Overtollig vet wegvegen.
19
Onderhoud
Waar moet gesmeerd worden
1. Smeer de mesassen, spanpoelie-arm en rijwielen
(Fig. 27).
M–2429
Figuur 27
Mesdrijfriem
Monteren van de mesdrijfriem
1. Monteer een nieuwe riem rond de beide poelies
van de mesaandrijving en de spanpoelie (Fig. 28).
m–2415
Figuur 28
2. Stel de spanning van de veer in tot de lengte
tussen de haken 140 mm (5–1/2”) bedraagt (Fig. 29).
2
Verwijderen van de mesdrijfriem
1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van
de maaieenheid, blz. 12.
2. Verwijder de bevestigingsschroeven en de
kappen van beide poelies van de mesaandrijving.
3. Maak de veer los en verwijder de riem van de
poelies (Fig. 29).
1
2417
Figuur 29
Bovenaanzicht
1. Veer 2. 140 mm (5–1/2”)
3. Monteer de kappen van de linker- en
rechterpoelies met de zojuist verwijderde bevestigingsschroeven.
4. Monteer de maaieenheid, zie Monteren van de
maaieenheid, blz. 8.
20
Onderhoud
Aftakasriem
Verwijderen van de aftakasriem
1. Verwijder de maaieenheid, zie Verwijderen van
de maaieenheid, blz. 12.
2. Verwijder de bevestigingsschroeven van de kap
van de linkerpoelie en de kap van de poelie. Verwijder aftakasriem (Fig. 30).
Monteren van de aftakasriem
1. Leg de nieuwe riem om de poelie van de
mesaandrijving en de spanpoelies.
2. Monteer de kap van de linkerpoelie met de
zojuist verwijderde bevestigingsschroeven (Fig. 30).
3. Monteer de maaieenheid, zie Monteren van de
maaieenheid, blz. 8.
Onderkant van de maaikast wassen
Was na elk gebruik de onderkant van de maaikast, om aankoeken van maaisel te voorkomen en goed fijnmaken en verspreiden van het maaisel te verzekeren.
1. Parkeer de machine op een verharde, vlakke
ondergrond. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen en contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor af te zetten.
2. Bevestig de slangkoppeling aan de linker
wasaansluiting op de maaier en draai de waterkraan helemaal open (Fig. 31).
NB.: Breng zuurvrij vet (vaseline) aan op de
O-ring van de wasaansluiting, zodat de koppeling gemakkelijker op te schuiven is en om de O-ring te beschermen.
4. Stel de riemgeleider dusdanig in dat de afstand
tussen riem en geleider 4 mm (1/8”) bedraagt (Fig. 30).
3
m–2418
1. Kap linkerpoelie
2. Aftakasriem
2
Figuur 30
3. 4 mm (1/8”)
3. Zet de maaier op de laagste maaihoogte.
4. Neem plaats op de zitting en start de motor.
Schakel de maaikoppeling (aftakas) in en laat de maaier één à drie minuten draaien.
5. Maaikoppeling (aftakas) uitschakelen en
contactsleutel in de stand “OFF” draaien om de motor af te zetten. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn gekomen.
6. Herhaal de wasprocedure met de slang bevestigd
1
aan de rechter wasaansluiting.
7. Draai de waterkraan dicht en verwijder de
slangkoppeling van de wasaansluiting. NB.: Als de maaier na één wasbeurt nog niet
schoon is, eerst gedurende 30 minuten laten weken en wassen herhalen.
8. Laat de maaier nog eens één à drie minuten
draaien om achtergebleven water te verwijderen.
21
Onderhoud
MOGELIJK GEVAAR
Een gebroken of ontbrekende
wasaansluiting kan uitgeworpen voorwerpen of contact met het maaimes veroorzaken.
WAT ER KAN GEBEUREN
1
2
Uitgeworpen voorwerpen of contact met het
maaimes kunnen ernstig (of zelfs fataal) letsel veroorzaken.
1. Wasaansluiting links
2. Slangkoppeling (niet meegeleverd)
3
4
Figuur 31
3. Tuinslang
4. Wasaansluiting rechts
GEVAARLIJKE SITUATIES VOORKOMEN
Een gebroken of ontbrekende
wasaansluiting direct vervangen, voordat u de maaier opnieuw gebruikt.
Gaten in de maaier dichtmaken met bouten
en moeren.
Steek nooit handen of voeten onder de
maaier of door openingen in de maaier.
m–3473
22
Stalling
1. Verwijder vuil en kaf van de buitenkant van de
cilinderkopribben en het ventilatorhuis. Verwijder tevens maaisel, vuil en smeer van de buitenkant van het volledige apparaat, met name de motor, de beplating en het bovenste gedeelte van de maaieenheid.
Belangrijk: De machine met een zacht
wasmiddel en water wassen. De machine niet onder hoge druk schoonmaken. Gebruik niet te veel water in de buurt van het bedieningspaneel, de verlichting, de motor en de accu.
2. De onderkant van de maaikast wassen; zie
Onderkant van de maaikast wassen, blz. 21.
Onderhoud
3. Controleer de toestand van het maaimes/de
maaimessen; zie Maaimes, blz. 18.
4. Controleer de toestand van de mesdrijfriem.
5. Maaidek doorsmeren; zie Smeren, blz. 19.
6. Alle bouten, schroeven en moeren controleren en
indien nodig aandraaien. Beschadigde delen repareren of vervangen.
7. Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij uw erkende Service Dealer.
8. Machine in een schone, droge garage of
opslagruimte opslaan. Sleutel uit contact­schakelaar nemen en onthouden waar u deze bewaart. Machine afdekken om hem te beschermen en schoon te houden.
23
Problemen, oorzaak en remedie
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAAK REMEDIE
Abnormale trillingen.
Maaimes(sen) draait (draaien) niet.
Onregelmatige maaihoogte.
1. Maaimes(sen) verbogen of niet in balans.
2. Mesbout zit los. 2. Mesbout aandraaien.
3. Bevestigingsbouten van motor zitten los.
4. Losse motorpoelie, spanpoelie of poelie van de mesaandrijving.
5. Motorpoelie beschadigd. 5. Neem contact op met erkende
1. Mesdrijfriem is versleten, los of gebroken.
2. Mesdrijfriem is van poelie af. 2. Mesdrijfriem monteren en
3. Aftakasriem is versleten, los of gebroken.
1. Bandenspanning niet correct. 1. Banden op juiste spanning
2. Maaier niet goed horizontaal. 2. Maaier horizontaal stellen
1. Nieuw(e) maaimes(sen) monteren.
3. Bevestigingsbouten van motor aandraaien.
4. Desbetreffende poelie vastzetten.
Service Dealer.
1. Nieuwe mesdrijfriem monteren.
spanpoelie en riemgeleiders op juiste stand controleren.
3. Monteer een nieuwe aftakasriem.
brengen.
(dwarsrichting) en schuinstand (lengterichting) afstellen.
24
3. Onderkant van maaier is vuil. 3. Onderkant van maaier schoonmaken.
Problemen, oorzaak en remedie
25
Problemen, oorzaak en remedie
26
Loading...