Toro 70125 Operator's Manual [nl]

Form No. 3329-201
13-32G
Wheel Horse Rijdende maaimachine met achterin gemonteerde motor
Gebruikershandleiding
Vertaling van de oorspronkelijke versie (NL)
Belangrijk De motor van dit product is niet uitgerust
met een vonkenvanger. In sommige landen is het verboden deze machine te gebruiken in een bosgebied of op een met dicht struikgewas of gras begroeid terrein.
Inhoud
Blz.
Inleiding 2. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheid 3. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Instructies voor veilige bediening-van (rijdende)
maaimachines met zittende bestuurder 3. . . . . . .
Veilige Bediening Toro Rijdende Maaimachine 5. .
Geluidsdruk 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Geluidsniveau 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Trillingsniveau 5. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hellingsdiagram 7. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Veiligheids- en instructiestickers 9. . . . . . . . . . . . .
Benzine en Olie 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen benzine 11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Gebruik van stabilizer/conditioner 11. . . . . . . . . . . .
Brandstoftank met benzine vullen 11. . . . . . . . . . . .
Oliepeil van de motor controleren 11. . . . . . . . . . . .
Gebruiksaanwijzing 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bedieningsorganen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Parkeerrem gebruiken 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bestuurdersstoel instellen 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bediening van de aftakas 12. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De maaihoogte instellen 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor starten 13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Motor afzetten 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Vooruit en achteruit rijden 14. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Regelen van de rijsnelheid 14. . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine stoppen 14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De machine duwen 15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Het Veiligheidssysteem gebruiken 15. . . . . . . . . . . .
Veiligheidssysteem testen 16. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Grasvanger leegmaken 17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De Recyclerkap monteren 17. . . . . . . . . . . . . . . . .
Afvoertunnel monteren 19. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Tips voor bediening en gebruik 19. . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud 20. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Aanbevolen onderhoudsschema 20. . . . . . . . . . . . . .
Motoroliepeil controleren 21. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de accu 22. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het luchtfilter 24. . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de bougie 25. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bandenspanning controleren 26. . . . . . . . . . . . . . . .
Machine smeren 26. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
De parkeerrem controleren 26. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Blz.
Benzine aftappen uit de brandstoftank 26. . . . . . . . .
Brandstoffilter vervangen 27. . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van de zekeringen 27. . . . . . . . . . . . . . .
Onderhoud van het maaimes 27. . . . . . . . . . . . . . . .
Maaidek horizontaal stellen 29. . . . . . . . . . . . . . . . .
Onderkant van het maaidek wassen 29. . . . . . . . . . .
De machine wassen 30. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Reiniging en stalling 30. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Elektrisch schema 32. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Storingen, oorzaak en remedie 33. . . . . . . . . . . . . . . . . .
Inleiding
Lees deze handleiding zorgvuldig, zodat u weet hoe u de machine op de juiste wijze kunt gebruiken en onderhouden. De informatie in deze handleiding kan u en anderen helpen letsel en schade te voorkomen. Hoewel Toro veilige producten ontwerpt en fabriceert, blijft u verantwoordelijk voor het juiste en veilige gebruik van de machine.
Als u service, originele Toro-onderdelen of aanvullende informatie nodig hebt, kunt u contact opnemen met een erkende Service Dealer of met de klantenservice van Toro. U dient hierbij altijd het modelnummer en het serienummer van het product te vermelden. De locatie van het modelnummer en het serienummer van het product is aangegeven op Figuur 1.
1
m-5975
Figuur 1
1. Locatie van het modelnummer en het serienummer.
U kunt het modelnummer en het serienummer noteren in de ruimte hieronder:
Modelnr.:
Serienr.:
2002 – The Toro Company 8111 Lyndale Avenue South Bloomington, MN 55420-1196
Alle rechten voorbehouden
Gedrukt in Italië
2
In deze handleiding is een systeem gebruikt om mogelijke gevaren aan te duiden en u te attenderen op bijzondere aanwijzingen om lichamelijk (mogelijk dodelijk) letsel van u en anderen te voorkomen. De termen Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig duiden de mate van het risico aan. Ga als regel altijd uiterst voorzichtig te werk.
Gevaar duidt op een zeer gevaarlijke situatie die ernstig letsel of de dood tot gevolg zal hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Waarschuwing duidt op een gevaarlijke situatie die ernstig letsel of de dood tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Voorzichtig duidt op een gevaarlijke situatie die licht letsel tot gevolg kan hebben wanneer de veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen.
Er worden in deze handleiding nog twee woorden gebruikt om u op belangrijke informatie te wijzen. Belangrijk attendeert u op bijzondere technische informatie en Opmerking: duidt algemene informatie aan die uw bijzondere aandacht verdient.
Veiligheid
Instructies voor veilige bediening-van (rijdende) maaimachines met zittende
Instructie
Lees deze handleiding aandachtig door. Zorg ervoor dat
u vertrouwd raakt met de bedieningsorganen en weet hoe u de machine moet gebruiken.
U dient erop toe te zien dat de machine niet door
kinderen wordt bediend of door volwassenen die niet van de instructies op de hoogte zijn. Voor de bestuurder kan een wettelijke minimumleeftijd gelden.
Houd iedereen weg uit het gebied waarin u de machine
gebruikt, met name kinderen en huisdieren.
Denk erom dat de bestuurder verantwoordelijk is voor
ongevallen of schade aan andere personen of hun eigendommen.
Het is niet toegestaan passagiers te vervoeren.
Elke bestuurder moet ervoor zorgen dat hij of zij
professionele en praktische instructie krijgt. Bij een dergelijke instructie moet de nadruk liggen op:
– zorgvuldigheid en concentratie bij het werken met
tractorvoertuigen;
– als de maaimachine op een helling begint te glijden,
kan dat niet met de rem worden gecorrigeerd. De belangrijkste oorzaken voor het verliezen van de controle zijn:
onvoldoende grip van de wielen;
te snel rijden;
bestuurder
Lees deze handleiding en zorg ervoor dat u deze begrijpt voordat u de machine in gebruik neemt.
Dit is het veiligheidssymbool. Het wordt gebruikt om u attent te maken op mogelijk risico’s op lichamelijk letsel. Houd u aan alle veiligheidsberichten bij dit symbool teneinde lichamelijk of zelfs dodelijk letsel te voorkomen.
De volgende instructies zijn ontleend aan de CEN norm EN 836:1997.
Dit product kan handen of voeten afsnijden en voorwerpen uitwerpen. Volg altijd alle veiligheidsinstructies op om ernstig lichamelijk of dodelijk letsel te voorkomen.
onjuist gebruik van de rem;
het type machine is niet geschikt voor het
specifieke werk;
zich onvoldoende bewust zijn van de specifieke
omstandigheden van het terrein, met name op hellingen;
onjuiste bevestiging en verdeling van het
gewicht.
3
Voor ingebruikname
Draag tijdens het maaien altijd een lange broek en
stevige schoenen. Draag geen schoenen met open tenen en loop niet op blote voeten.
Inspecteer het terrein waarop u de maaimachine gaat
gebruiken grondig, en verwijder eventuele voorwerpen die door de machine kunnen worden uitgeworpen.
Waarschuwing – Brandstof is zeer ontvlambaar.
– Bewaar brandstof uitsluitend in tanks of blikken die
speciaal daarvoor bedoeld zijn.
– Vul de brandstoftank nooit binnenshuis; tijdens het
bijvullen niet roken.
– Vul zo nodig brandstof bij voordat u de motor
aanzet. Nooit de dop van de brandstoftank
verwijderen of brandstof bijvullen als de motor
draait of heet is.
– Probeer de motor niet te starten als er brandstof is
gemorst. Verwijder de machine dan uit de buurt van
de plek waar is gemorst, en voorkom elke vorm van
open vuur of vonken totdat de brandstofdampen
volledig zijn verdwenen.
Denk eraan dat elke helling gevaarlijk is. Wees extra
voorzichtig als u rijdt op met gras begroeide hellingen. Om te voorkomen dat de machine kantelt:
– niet plotseling stoppen of starten bij het op- en
afrijden van hellingen;
– laat de koppeling langzaam opkomen, laat de
machine altijd in de versnelling rijden, vooral wanneer u een helling afrijdt;
– houd de snelheid laag bij het rijden op hellingen en
in scherpe bochten;
– let op bulten en kuilen en andere verborgen gevaren.
Ga voorzichtig te werk als u lasten sleept of zware
werktuigen gebruikt. – Alleen goedgekeurde trekstangbevestigingspunten
gebruiken. – Belasting beperken tot wat u veilig kunt beheersen. – Maak geen scherpe bochten. Ga voorzichtig te werk
als u achteruitrijdt.
Uitkijken voor verkeer bij het oversteken en in de buurt
van de openbare weg.
– Zorg ervoor dat de doppen van brandstoftanks en
-blikken weer goed bevestigd zijn.
Vervang geluiddempers die gebreken vertonen.
Controleer voor het gebruik het mes, de mesbouten en
het maaimechanisme altijd op sporen van slijtage of beschadiging.
Gebruiksaanwijzing
Laat de motor niet in een afgesloten ruimte lopen,
omdat zich giftige koolmonoxidedampen kunnen verzamelen.
Alleen bij daglicht of goed kunstlicht maaien.
Alle werktuigkoppelingen uitschakelen en versnelling
in neutraalstand zetten alvorens de motor te starten.
Gebruik de maaimachine niet op de volgende hellingen:
– dwars op een helling van meer dan 5; – heuvelopwaarts op een helling van meer dan 10; – heuvelafwaarts op een helling van meer dan 15.
Zet de maaimessen stil voordat u andere oppervlakken
dan grasvelden oversteekt.
Bij gebruik van werktuigen nooit de afvoeropening naar
omstanders toe richten of personen in de buurt van de in werking zijnde machine laten komen.
Gebruik de machine nooit als schermen, schilden of
andere beveiligingsmiddelen zijn beschadigd of ontbreken.
Verander de instellingen van de motor niet en voorkom
overbelasting van de motor. De motor met te hoog toerental laten draaien kan de kans op lichamelijk letsel vergroten.
Voordat u de bestuurdersplaats verlaat:
– aftakas uitschakelen en werktuigen laten zakken; – versnelling in neutraalstand zetten en parkeerrem in
werking stellen; – motor afzetten en sleuteltje uit contact nemen.
4
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen, motor
afzetten en bougiekabel losmaken of sleuteltje uit het contact verwijderen:
Veilige Bediening Toro Rijdende Maaimachine
– voordat u verstoppingen losmaakt of de
afvoertunnel ontstopt;
– voordat u de maaimachine gaat controleren,
schoonmaken of andere werkzaamheden gaat uitvoeren;
– als u een vreemd voorwerp raakt. Controleer de
maaimachine op beschadigingen en voer alle benodigde reparaties uit alvorens deze weer te gebruiken;
– als de maaimachine abnormaal begint te trillen
(direct controleren).
Aandrijving naar werktuigen uitschakelen bij transport
of als de machine niet in gebruik is.
Motor afzetten en aandrijving naar werktuigen
uitschakelen: – voor het bijvullen van brandstof; – voor verwijdering van de grasvanger; – voor de instelling van de maaihoogte, tenzij die
vanaf de bestuurderspositie kan worden ingesteld.
Neem gas terug terwijl de motor uitloopt. Als de
machine met een brandstofafsluitklep is uitgerust, draai deze dan dicht als het maaiwerk voltooid is.
Onderhoud en stalling
De volgende paragraaf bevat veiligheidsinstructies die specifiek zijn toegesneden op Toro-producten, of andere veiligheidsinstructies die niet zijn opgenomen in de CEN-norm.
Gebruik uitsluitend door Toro goedgekeurde werktuigen. De garantie kan komen te vervallen als werktuigen worden gebruikt die niet zijn goedgekeurd.
Geluidsdruk
Deze machine oefent een geluidsdruk van 87 dBA uit op het gehoor van de bestuurder, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 98/37/EG.
Geluidsniveau
Deze machine heeft een geluidsniveau van 100 dBA, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 2000/14/EG.
Trillingsniveau
Deze machine heeft een maximaal trillingsniveau van 0,5 m/s2 op het hele lichaam, gebaseerd op metingen bij identieke machines volgens procedures zoals vastgelegd in Richtlijn 98/37/EG.
Draai alle moeren, bouten en schroeven regelmatig
strak aan, zodat de machine steeds veilig in gebruik is.
Stal de machine nooit met brandstof in de tank in een
gebouw waar dampen open vlammen of vonken kunnen bereiken.
Laat de motor afkoelen voordat u de machine in een
afgesloten ruimte stalt.
Houd de motor, geluiddemper, accubehuizing en de
brandstofopslagplaats vrij van overtollig vet, gras en bladeren om brandgevaar te verminderen.
Controleer de grasvanger regelmatig op slijtage en
mankementen.
Versleten of beschadigde onderdelen vervangen ten
behoeve van een veilig gebruik.
Als de brandstoftank moet worden afgetapt, moet dit
buiten plaatsvinden.
Als u de machine parkeert, stalt of onbewaakt
achterlaat, het maaiwerktuig neerlaten, tenzij u een betrouwbare mechanische vergrendeling gebruikt.
5
6
Hellingsdiagram
BRENG DEZE RAND IN LIJN MET EEN VERTICAAL OPPERVLAK
(BOOM, GEBOUW, PAAL, ENZ.)
LANGS DE DAARTOE BESTEMDE LIJN VOUWEN
VOORBEELD:
VERGELIJK HELLING
MET OMGEVOUWEN
RAND.
7
8
Veiligheids- en instructiestickers
Veiligheidsstickers en veiligheidsinstructies zijn gemakkelijk zichtbaar voor de bestuurder en bevinden zich bij plaatsen waar gevaar kan ontstaan. Vervang alle beschadigde of verdwenen stickers.
99-2986
1. Ledematen van omstanders kunnen bekneld raken/afgesneden worden – Draai nooit het sleuteltje om als er kinderen in de buurt zijn. Houd kinderen op een veilige afstand.
105-0529
1. Waarschuwing – Raak het hete oppervlak niet aan.
105-0532
1. Maaimes inschakelen.
105-0535
1. Grasvanger vol 2. Rijrichting machine achteruit
1. Maaihoogte
1. Maaimes uitschakelen.
105-0530
105-0531
1. Versnellingen van
transmissie
9
105-0538
2. Neutraalstand
3. Achteruit
106-1802
1. Waarschuwing – Lees de
2. Handen kunnen worden gesneden – Verwijder het sleuteltje uit het contact en lees de instructies alvorens service- of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
3. De machine kan voorwerpen uitwerpen – Houd omstanders op een veilige afstand van de machine.
4. Machine kan kantelen – Rij niet heuvelopwaarts tegen een helling van meer dan 10 graden.
Gebruikershandleiding
.
106-2859
1. Koppeling
106-2940
1. Waarschuwing – Kom nooit met uw handen of voeten onder het maaidek.
106-2943
1. Machine kan voorwerpen uitwerpen en snijwonden veroorzaken – gebruik de machine nooit met onafgedekte afvoeropening; gebruik de machine uitsluitend als de recycler-kap, de achterafvoergeleider of de grasvanger is gemonteerd.
Geperst in de vloer bij het rempedaal
1. Rem
Geperst in de vloer bij de parkeerremhendel
1. Parkeerrem
106-2942
1. Draai het sleuteltje op Maaien in de achteruit-stand.
1. Snel
2. Langzaam
1. Motor
10
Geperst in de carrosserie bij de gashendel
3. Choke
Geperst in de carrosserie bij de
contactschakelaar
Benzine en Olie
Aanbevolen benzine
Gebruik loodvrije, normale benzine voor automobielen (octaangetal minimaal 85). U mag ook gelode normale benzine gebruiken als er geen gewone loodvrije benzine verkrijgbaar is.
Belangrijk Gebruik nooit methanol, benzine die
methanol bevat, gasohol die meer dan 10 % ethanol bevat, omdat dit kan leiden tot schade aan het brandstofsysteem. Geen olie bij de benzine mengen.
Gevaar
Gebruik van stabilizer/conditioner
Gebruik van stabilizer/conditioner in de machine biedt de volgende voordelen:
Houdt de benzine vers gedurende een stalling van
maximaal 90 dagen. Voor langere stalling wordt aanbevolen alle benzine uit de tank af te tappen.
Houdt de motor schoon tijdens het gebruik.
Voorkomt harsachtige afzettingen in het
brandstofsysteem, die tot startproblemen kunnen leiden.
Belangrijk Gebruik nooit brandstofadditieven die
methanol of ethanol bevatten.
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Vul de brandstoftank in de open lucht wanneer
de motor koud is. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Vul de brandstoftank niet helemaal vol. Vul de
benzinetank tot 6–13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis. Dit geeft de benzine ruimte om uit te zetten.
Als u werkt met benzine, mag u nooit roken en
moet u uit de buurt blijven van open vuur of plaatsen waar benzinedampen door een vonk tot ontbranding kunnen komen.
Benzine in een goedgekeurd vat of blik en buiten
bereik van kinderen bewaren.
Koop nooit meer benzine dan u in 30 dagen
kunt opmaken.
Benzinevaten altijd op de grond en uit de buurt
van het voertuig zetten alvorens de tank bij te vullen.
Benzinevaten niet in een vrachtwagen of
aanhanger vullen, omdat bekleding of kunststof beplating het vat kunnen isoleren wat de afvoer van statische lading kan bemoeilijken.
Als het praktisch mogelijk is, kunt u het best een
machine met een benzinemotor eerst van de vrachtwagen of aanhanger halen en bijtanken als de machine met de wielen op de grond staat.
Als dit niet mogelijk is, moet u dergelijke
machines op een truck of een aanhanger bij voorkeur uit een draagbaar vat bijvullen, niet met behulp van een vulpistool van een pomp.
Als u een vulpistool moet gebruiken, dient u de
vulpijp voortdurend in contact met de rand van de brandstoftank of de opening van het vat te houden, totdat het bijvullen voltooid is.
Voeg de juiste hoeveelheid stabilizer/conditioner aan de benzine toe.
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als deze met verse benzine wordt vermengd. Gebruik altijd stabilizer/ conditioner om het risico van harsachtige afzettingen in het brandstofsysteem zo klein mogelijk te houden.
Brandstoftank met benzine vullen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Reinig de omgeving van de tankdop en verwijder de
tankdop.
4. Vul de brandstoftank tot 6–13 mm vanaf de onderkant van de vulbuis met loodvrije, normale benzine. Vul de
brandstoftank niet helemaal vol. Opmerking: Dit geeft de benzine ruimte om uit te
zetten.
5. Draai de tankdop stevig vast.
6. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Oliepeil van de motor controleren
Voordat u de motor start en de machine in gebruik neemt, moet u het oliepeil in het carter van de motor controleren; zie Motoroliepeil controleren, blz. 21.
11
Gebruiksaanwijzing
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Bedieningsorganen
Zorg dat u vertrouwd bent met de bedieningsorganen voordat u de motor start en de machine gebruikt.
Bestuurdersstoel instellen
U kunt de stoel naar voren en naar achteren verschuiven. De positie van de stoel moet zo zijn dat u de machine het best kunt bedienen en dat u comfortabel zit.
1. Til de stoel op en draai de 4 bouten los (Fig. 3).
Parkeerrem gebruiken
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat.
Parkeerrem in werking stellen
1. Trap het rempedaal in (Fig. 2) en houd dit ingetrapt.
2
1
Figuur 2
1. Rempedaal 2. Parkeerremhendel
2. Beweeg de parkeerremhendel (Fig. 2) omhoog en neem
uw voet langzaam van het rempedaal.
1
m-5951
Figuur 3
1. Bout (4)
2. Verschuif de zitting in de gewenste positie en draai de
bouten weer vast.
Bediening van de aftakas
Met de maaikoppelingshendel (aftakas) schakelt u de aandrijving naar het maaimes in of uit.
Het maaimes inschakelen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) langzaam in de
stand Ingeschakeld (Fig. 4).
Opmerking: Het rempedaal moet in de ingetrapte (vergrendelde) stand blijven staan.
Parkeerrem vrijzetten
1. Trap het rempedaal in (Fig. 2) en houd dit ingetrapt.
2. Duw de parkeerremhendel (Fig. 2) in en laat het
rempedaal langzaam opkomen.
1. Uitschakelen
2. Inschakelen
12
2
3
1
Figuur 4
3. Maaikoppelingshendel (aftakas)
Het maaimes uitschakelen
1. Trap het rempedaal in om de machine te stoppen.
2. Zet de maaikoppelingshendel (aftakas) in de stand
Uitgeschakeld (Fig. 4).
De maaihoogte instellen
Met de maaihoogtehendel stelt u het maaidek in op de gewenste maaihoogte. De maaihoogte kan in vier standen worden gezet, van ongeveer 3,8 tot 9 cm.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de maaihoogtehendel in de gewenste stand en laat
de hendel langzaam vrijkomen totdat deze in de inkeping vastzit (Fig. 5).
1
m-5972
Figuur 6
1. Rijsnelheidshendel
9 cm
1 7,5 cm
5,5 cm
3,8 cm
Figuur 5
1. Maaihoogtehendel
Motor starten
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
2. Stel de parkeerrem in werking; zie Parkeerrem in
werking stellen, blz. 12. Opmerking: De motor start alleen wanneer u het
rempedaal intrapt.
m-5952
4. Schakel de aftakas uit (Fig. 7).
2
1
Figuur 7
1. Uitschakelen
2. Inschakelen
3. Maaikoppelingshendel (aftakas)
5. Zet de gashendel op Choke (Fig. 8).
3
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand (N)
(Fig. 6).
1
2
3
Figuur 8
1. Choke
2. Snel
3. Langzaam
Opmerking: Als de motor heeft gelopen en warm is, hoeft u stap 5 mischien niet uit te voeren.
13
6. Draai het contactsleuteltje naar rechts en houd het
sleuteltje op Start (Fig. 9). Laat het sleuteltje los zodra de motor aanslaat.
3
Voorzichtig
Laat het koppelingspedaal nooit plotseling opkomen. Hierdoor bestaat de kans dat u de controle over de machine verliest en deze onverwachts in beweging komt.
Laat het koppelingspedaal altijd langzaam opkomen om de machine in beweging te zetten.
1
2
Figuur 9
1. Starten
2. Lopen
Belangrijk Als de motor na 30 seconden continu
starten niet aanslaat, moet u het contactsleuteltje op Stop draaien en de startmotor laten afkoelen; zie Storingen, Oorzaak en Remedie, blz. 33.
7. Zodra de motor start, zet u de gashendel langzaam op
Snel (Fig. 8). Als de motor afslaat of hapert, moet u de gashendel enkele seconden op Choke zetten en daarna weer op Snel zetten. Herhaal dit indien nodig.
3. Stoppen
Motor afzetten
1. Zet de gashendel op Langzaam (Fig. 8).
2. Draai het contactsleuteltje op Stop (Fig. 9).
3. Verwijder het contactsleuteltje.
Regelen van de rijsnelheid
Belangrijk Om schade aan de transmissie te
voorkomen, moet u altijd eerst het rempedaal intrappen, voordat u in of uit de Achteruit-stand schakelt.
Zet de machine altijd in beweging door het rempedaal in te trappen en de gewenste versnelling in te schakelen. Als de machine eenmaal in beweging is, kunt u in elke versnelling vooruit schakelen zonder het rempedaal in te trappen. Meestal kunt u in elke versnelling wegrijden. Als de machine niet wegrijdt in de gekozen versnelling als gevolg van een zware last, schakelt u naar een lagere versnelling.
Belangrijk Op hellingen niet schakelen. Kies een lage
versnelling, zodat u niet hoeft te stoppen of te schakelen op de helling.
De machine stoppen
1. Trap het rempedaal in.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Schakel de aftakas uit.
4. Draai het contactsleuteltje op Uit om de motor af te
zetten.
Vooruit en achteruit rijden
Met de gashendel regelt u de snelheid van de motor, oftewel het toerental (in omwentelingen per minuut).
1. Zet de parkeerrem vrij; zie Parkeerrem vrijzetten,
blz. 12.
2. Trap het rempedaal in.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de gewenste versnelling
vooruit of Achteruit.
Opmerking: Laat het pedaal langzaam opkomen om de machine in beweging te zetten. Bestuur de machine met behulp van het stuurwiel.
5. Wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand zijn
gekomen.
6. Als u de machine onbeheerd laat, moet u tevens de
parkeerrem in werking stellen; zie Parkeerrem in werking stellen, blz. 12.
7. Verwijder het sleuteltje uit het contact.
Voorzichtig
Kinderen of omstanders kunnen letsel oplopen als zij de machine verplaatsen of proberen te bedienen terwijl deze onbeheerd staat.
Verwijder altijd het contactsleuteltje en stel de parkeerrem in werking wanneer u de machine onbeheerd laat, ook al is het slechts voor een paar minuten.
14
Belangrijk Om overmatige slijtage te voork o men ,
verdient het aanbeveling niet “met ingetrapte rem te rijden.” Schakel naar een lagere versnelling voor een lagere snelheid zodat u niet hoeft te stoppen of te schakelen op een helling.
De machine duwen
Belangrijk U moet de machine altijd met de hand
duwen. U mag de machine nooit slepen. Dit kan schade aan de transaxle veroorzaken.
1. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
4. Verwijder het contactsleuteltje.
5. Zet de parkeerrem vrij.
Het Veiligheidssysteem gebruiken
Voorzichtig
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de motor alleen mogelijk te maken wanneer:
KeyChoiceschakelaar instellen voor Werken in de Achteruit-stand
Dankzij een interlockschakelaar op de machine wordt de aftakas uitgeschakeld als u achteruit rijdt. Als u de rijsnelheidshendel in de Achteruit-stand zet terwijl de aftakas is ingeschakeld (dat wil zeggen als er maaimessen of andere werktuigen in gebruik zijn), zal de motor afslaan.
Maai uitsluitend in de achteruit-stand, als dat strikt noodzakelijk is.
Als u de aftakas moet gebruiken terwijl u achteruit rijdt, moet u de interlockschakelaar uitzetten met behulp van de KeyChoice-schakelaar die zich naast de beugel van de bestuurdersstoel bevindt (Fig. 10).
Gevaar
Wanneer u achteruit rijdt terwijl het maaimes of een ander werktuig in gebruik is, bestaat het gevaar dat u een kind of een andere omstander overrijdt, met ernstig letsel of de dood tot gevolg.
Niet in de achteruit-stand maaien, tenzij dat
strikt noodzakelijk is.
Steek het KeyChoice-sleuteltje alleen in de
KeyChoice-schakelaar als dit strikt noodzakelijk is.
Kijk altijd omlaag en achterom vóór het
achteruitrijden.
Gebruik de KeyChoice-schakelaar alleen
wanneer u er zeker van bent dat er geen kinderen of andere omstanders binnen het maaigebied zullen komen.
Let heel goed op als u de interlockschakelaar
hebt uitgezet: door het lawaai van de motor merkt u mogelijk niet dat er zich een kind of andere omstander in het maaigebied bevindt.
Verwijder altijd zowel het contactsleuteltje als
het KeyChoice-sleuteltje en bewaar ze op een veilige plaats buiten het bereik van kinderen of onbevoegde gebruikers, wanneer u de machine onbeheerd achterlaat.
De bestuurder op de stoel zit;
Het rempedaal is ingetrapt.
De aftakas is uitgeschakeld.
Het veiligheidssysteem zorgt ervoor dat de motor wordt gestopt wanneer:
U de bestuurdersstoel verlaat als het koppelingspedaal
of rempedaal niet is ingetrapt.
U opstaat van de stoel als de aftakas is ingeschakeld.
U de machine in de Achteruit-stand zet, als de aftakas is
ingeschakeld en de beveiliging voor werken in de achteruit-stand niet is uitgeschakeld.
15
1. Schakel de aftakas in.
2. Steek het KeyChoice-sleuteltje in de
KeyChoice-schakelaar (Fig. 10).
1
Veiligheidssysteem testen
Voorzichtig
Niet-aangesloten of beschadigde interlockschakelaars kunnen onverwachte gevolgen hebben op de werking van de machine. Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Laat de interlockschakelaars ongemoeid.
Controleer elke dag de werking van de
interlockschakelaars en vervang beschadigde schakelaars voordat u de machine weer in gebruik neemt.
m-5972
Figuur 10
1. KeyChoice-schakelaar
3. Draai het KeyChoice-sleuteltje om.
Een rood lampje op het voorste paneel gaat branden (Fig. 11) om aan te geven dat de interlockschakelaar is uitgezet.
1
m-5974
Figuur 11
1. Lampje werken-in-achteruit-stand
4. Zet de rijsnelheidshendel in de Achteruit-stand en maak
uw werk af.
5. Schakel de aftakas uit om de interlock in te schakelen.
Controleer de werking van het veiligheidssysteem telkens voordat u de machine in gebruik neemt. Als het veiligheidssysteem niet werkt zoals hieronder wordt beschreven, moet u het direct laten repareren door een erkende Service Dealer.
1. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
2. Schakel de aftakas in, neem plaats op de bestuurders-
stoel en draai het contactsleuteltje op Start: De startmotor mag nu niet draaien. Als dit wel gebeurt, is er een defect in het veiligheidssysteem en moet u dit laten repareren door een erkende Toro-dealer. Als de motor niet start, gaat u verder met stap 3.
3. Schakel de aftakas uit, neem plaats op de bestuurders-
stoel, trap de koppeling en het rempedaal in, stel de parkeerrem in werking, zet de rijsnelheidshendel in de gewenste stand en draai het contactsleuteltje op Start: De motor mag nu niet draaien. Als dit wel gebeurt, is er een defect in het veiligheidssysteem en moet u dit laten repareren door een erkende Toro-dealer. Als de motor niet start, gaat u verder met stap 4.
4. Neem plaats op de bestuurdersstoel, zet de
rijsnelheidshendel in de neutraalstand en schakel de aftakas uit. Stel de parkeerrem in werking en draai het contactsleuteltje op Start: De motor moet starten en blijven lopen. Schakel vervolgens de aftakas in en kom voorzichtig overeind uit de stoel: De motor moet afslaan. Als de motor niet afslaat, moet u de motor afzetten, wachten totdat alle bewegende onderdelen tot stilstand zijn gekomen en het interlocksysteem laten repareren door een erkende Toro-dealer. Als de motor afslaat wanneer u opstaat van de stoel, werkt het veiligheidssysteem naar behoren.
6. Verwijder het KeyChoice-sleuteltje en bewaar dit op
een veilige plaats buiten het bereik van kinderen.
16
5. Schakel de aftakas uit, zet de rijsnelheidshendel in de
neutraalstand en start de motor. Terwijl de motor loopt, moet u de aftakas inschakelen, de koppeling intrappen en de rijsnelheidshendel in de achteruit-stand zetten. De motor moet afslaan.
6. Schakel de aftakas uit, zet de rijsnelheidshendel in de
neutraalstand en start de motor. Schakel de aftakas in, draai het KeyChoice-sleuteltje om en laat dit weer los. Het KeyChoice-lampje moet oplichten. Schakel de aftakas uit: Het KeyChoice-lampje moet doven.
Grasvanger leegmaken
Als het waarschuwingslampje van de grasvanger op het voorste bedieningspaneel gaat branden, is de grasvanger vol en moet deze worden geleegd.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Trek de stang van de grasvanger naar voren om de
opvangbak te kantelen (Fig. 12).
1
2
De Recyclerkap monteren
De machine wordt geleverd met een Recycler-kap. Deze kap kunt u gebruiken als u het grasmaaisel niet wilt opvangen.
Gevaar
Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter of complete grasvanger kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voor­werpen komen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen zal lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar het gazon. Als de grasgeleider is beschadigd, moet u deze onmiddellijk vervangen.
Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de
maaibladen te reinigen zonder eerst de aftakas uit te schakelen en het contactsleuteltje op Uit te draaien. Verwijder verder het contactsleuteltje en trek de bougiekabel van de bougie.
Figuur 12
1. Stang van grasvanger 2. Opvangbak
3. Schud de opvangbak totdat deze helemaal leeg is.
4. Zet de stang van de grasvanger langzaam terug in de
bedrijfsstand.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
4. Stel de parkeerrem in werking.
5. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
6. Verwijder het contactsleuteltje.
17
7. Til de grasvanger op en verwijder de R-pen, de 2 ringen
en de gaffelpen waarmee de afvoerbuis is bevestigd aan de achterplaat (Fig 13).
1
2
4
3
5
1
m-6339
Figuur 13
1. Achterplaat
2. Afvoerbuis
3. Gaffelpen
4. R-pen
5. Ringen
8. Verwijder de moer en de buitenste ring waarmee de
afvoertunnel is bevestigd aan de afvoerbuis (Fig. 14).
2
m-6338a
Figuur 15
1. Strips
2. Moer
3. Ring
4. Bout
11. Trek de strips weg van de afvoertunnel. Opmerking: Verwijder de strips niet van de maaikast.
Als een strip losraakt van de maaikast, moet u deze in de maaikast steken zoals is aangegeven in Figuur 16.
1
4
3
2
3
1
2
m-6340a
Figuur 14
1. Afvoerbuis
2. Moer en buitenste ring
3. Afvoertunnel
9. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.
10.Verwijder de bout, de ring en de moer waarmee de
uiteinden van de 2 strips aan elkaar vastzitten (Fig. 15).
m-6362/m-6363
Figuur 16
1. De strip in de sleuf steken 2. De strip wordt in de sleuf
gestoken.
12.Verwijder de afvoertunnel van de maaikast. Opmerking: Bevestig de moer en de buitenste ring die
u hebt verwijderd, aan de afvoertunnel om te voorkomen dat u ze kwijtraakt.
13.Monteer de recycler-kap op de maaimachine.
14.Verbind de uiteinden van de 2 strips rond de
recycler-kap zoals wordt getoond (Fig. 15).
15.Houd de gaten in de uiteinden van de strips recht tegenover elkaar en zet de strips met de hand vast aan elkaar met behulp van de bout, de ring en de moer die u eerder hebt verwijderd.
16.Til de grasvanger op en monteer de gaffelpen, de 2 ringen en de R-pen waarmee de afvoerbuis is bevestigd aan de achterplaat (Fig 13).
18
Afvoertunnel monteren
Gevaar
12.Monteer de afvoertunnel aan het maaidek.
13.Til de grasvanger op en monteer de gaffelpen en de
R-pen waarmee de afvoerbuis is bevestigd aan de achterplaat (Fig 13).
Zonder aangebrachte grasgeleider, afvoerafsluiter of complete grasvanger kunnen u of anderen in aanraking met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen komen. Contact met het draaiende maaimes en uitgeworpen voorwerpen kan lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Verwijder de grasgeleider nooit van het maaidek
omdat hiermee het maaisel wordt afgevoerd naar het gazon. Als de grasgeleider is beschadigd, moet u deze onmiddellijk vervangen.
Kom nooit met uw handen of voeten onder het
maaidek.
Probeer nooit het afvoersysteem of de
maaimessen te reinigen zonder eerst de aftakas uit te schakelen en het contactsleuteltje op Uit te draaien. Verwijder verder het contactsleuteltje en trek de bougiekabel van de bougie.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
4. Stel de parkeerrem in werking.
5. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
6. Verwijder het contactsleuteltje.
7. Til de grasvanger op en verwijder de R-pen en de
gaffelpen waarmee de afvoerbuis is bevestigd aan de achterplaat (Fig 13).
8. Zet de maaihoogtehendel in de laagste stand.
9. Verwijder de bout, de ring en de moer waarmee de
uiteinden van de 2 strips aan elkaar vastzitten (Fig. 15).
10.Trek de strips weg van de afvoertunnel. Opmerking: Verwijder de strips niet van de maaikast.
11. Verwijder de recycler-kap van de maaikast.
14.Monteer de moer en de buitenste ring waarmee de
afvoertunnel is bevestigd aan de afvoerbuis (Fig. 14).
15.Verbind de uiteinden van de 2 strips rond de
afvoertunnel zoals wordt getoond (Fig. 15).
16.Houd de gaten in de uiteinden van de strips recht
tegenover elkaar en zet de strips met de hand vast aan elkaar met behulp van de bout, de ring en de moer die u eerder hebt verwijderd (Fig. 15).
Tips voor bediening en gebruik
Om de beste resultaten te verkrijgen, moet u de motor
op het maximale toerental laten draaien. Om het gras goed af te maaien is lucht nodig; zet de maaihoogte dus niet te laag en zorg dat de maaimachine niet helemaal door ongemaaid gras omgeven is. U moet altijd één zijkant van de machine vrij van ongemaaid gras te houden, zodat lucht kan worden aangezogen.
Laat het gras iets langer dan normaal, om te voorkomen
dat oneffenheden in het gras volledig worden weggemaaid. Als u gras van meer dan 15 cm lang gaat maaien, kunt u het best in twee keer maaien om een goed maairesultaat te verkrijgen.
Aanbevolen wordt niet meer dan ongeveer 1/3 van de
lengte van het gras af te maaien. Meer afmaaien wordt afgeraden, tenzij het gras dun is, of in de late herfst, wanneer het gras langzamer groeit.
Maai afwisselend in verschillende richtingen, zodat het
gras rechtop blijft staan. Dit zorgt ook voor een betere verspreiding van het maaisel, wat de vertering en bemesting ten goede komt.
Het tempo waarmee het gras groeit, varieert per
jaargetijde. Om dezelfde maaihoogte te behouden, wat een goede gewoonte is, moet u in het vroege voorjaar vaker maaien. Als de groeisnelheid in de zomer afneemt, maait u minder vaak.
Als het gras langer dan normaal is of als het een hoog
vochtgehalte heeft, moet u de maaihoogte hoger dan normaal instellen, het gras op deze hoogte maaien en daarna het gras op de lagere, normale hoogte maaien.
19
Als u de machine moet stoppen tijdens het maaien, kan
er een kluit maaisel op het gazon terechtkomen. Om dit te voorkomen, moet u als volgt te werk gaan:
– Schakel het maaimes in en rij naar een deel van het
gazon dat al is gemaaid.
– Om het maaisel gelijkmatig te verspreiden, zet u de
maaihoogte één of twee standen hoger en rijdt u vooruit met de ingeschakelde messen.
Gebruik de wasaansluiting om maaisel en vuil van de
onderkant van de maaimachine te verwijderen. Als zich gras en vuil in de maaimachine verzamelt, leidt dat uiteindelijk tot een onbevredigend maairesultaat.
Zorg dat u gedurende het hele seizoen steeds met een
scherp maaimes maait. Een scherp mes snijdt het gras goed af zonder het te scheuren of te kwetsen. Door scheuren en kwetsen wordt het gras bruin aan de randen, waardoor het langzamer groeit en gevoeliger is voor ziekten. Controleer om de 30 dagen of het maaimes goed scherp is en verwijder bramen met een vijl.
Onderhoud
Opmerking: Bepaal vanuit de normale bedieningspositie de linker- en rechterzijde van de machine.
Aanbevolen onderhoudsschema
Onderhoudsinterval Onderhoudsprocedure
De bandenspanning controleren.
Motoroliepeil controleren.
Na elk gebruik
Veiligheidssysteem controleren.
Maaikast reinigen.
De parkeerrem controleren.
Controleren op losse onderdelen.
Om de 5 bedrijfsuren Maaimes controleren.
1
1
Om de 25 bedrijfsuren
Voorwielen smeren.
Papierelement van luchtfilter onderhoudsbeurt geven.
Bougie controleren.
2
Om de 50 bedrijfsuren
Motorolie verversen.
Accuzuur controleren.
Bougie vervangen.
Om de 100 bedrijfsuren
Brandstoffilter vervangen.
Koelsysteem reinigen.
1
Alle bovenstaande onderhoudsprocedures uitvoeren.
Voor de stalling
Benzine aftappen uit de brandstoftank.
Beschadigde oppervlakken bijwerken.
Accu opladen en kabels loskoppelen.
Veiligheidssysteem controleren.
Na de stalling
Bougie controleren.
Accuzuur controleren.
De bandenspanning controleren.
1
Dit moet u vaker doen als de machine wordt gebruikt in stoffige, vuile omstandigheden.
2
Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren; dit moet vaker gebeuren dan is aanbevolen wanneer de motor onder zware belasting of bij
hoge temperaturen moet werken.
Belangrijk Zie de gebruikershandleiding van de motor voor verdere onderhoudsprocedures.
20
Voorzichtig
Als u het sleuteltje in het contact laat, bestaat de kans dat iemand de motor per ongeluk start waardoor u of andere omstanders ernstig letsel kunnen oplopen.
Haal het sleuteltje uit het contact en maak de bougiekabel los voordat u onderhoudswerkzaamheden uitvoert aan het voertuig. Druk de kabel opzij, zodat deze niet onbedoeld contact kan maken met de bougie.
Motoroliepeil controleren
Controleer het oliepeil om de 8 bedrijfsuren of dagelijks. Ververs de motorolie na de eerste 5 bedrijfsuren en daarna
om de 50 bedrijfsuren. Opmerking: Ververs de olie vaker als de machine in zeer
stoffige of zanderige omstandigheden wordt gebruikt. Type olie: Reinigingsolie (API-onderhoudsclassificatie SF,
SG, SH, SJ of hoger) Carterinhoud: 1400 cc/1,4 l Viscositeit: Zie onderstaande tabel.
GEBRUIK UITSLUITEND OLIESOORTEN MET
DEZE SAE-VISCOSITEIT
200 20406080100
°
F
–30°–20 –10 0 10 20 30 40
C
1
3
Figuur 17
1. Oliepeilstok
2. Metalen deel
9. Peilstok eruit draaien en metalen deel met een doek
schoonvegen (Fig. 17).
10.Peilstok helemaal in de vulbuis draaien (Fig. 17).
Peilstok opnieuw eruit draaien en oliepeil op metalen deel controleren. Als het oliepeil te laag is, moet u langzaam net genoeg olie in de vulbuis gieten tot het peil de Vol-markering op de peilstok bereikt.
Belangrijk Giet niet te veel olie in het carter; als de
motor daarna gaat lopen, kan de motor schade oplopen.
2
3. Vulbuis
m-1868
Oliepeil controleren
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
4. Stel de parkeerrem in werking.
5. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
6. Verwijder het contactsleuteltje.
7. Til de stoel op.
8. Maak de omgeving van de peilstok (Fig. 17) schoon,
zodat er geen vuil in de vulopening kan komen, waardoor er schade kan ontstaan aan de motor.
Olie verversen
1. Start de motor en laat deze vijf minuten lopen. Opmerking: Warme olie kan beter afgetapt worden.
2. Parkeer de machine zo dat de rechter voorkant iets lager
staat dan de linkerkant, zodat alle olie eruit kan lopen.
3. Schakel de aftakas uit.
4. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
5. Stel de parkeerrem in werking.
6. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
7. Verwijder het contactsleuteltje.
8. Til de stoel op.
21
9. Schuif de aftaptrechter onder de peilstok/vulbuis
(Fig. 18).
Accu verwijderen
Waarschuwing
2
1
3
m-5977
Figuur 18
1. Aftapplug carterolie
2. Peilstok/vulbuis
10.Plaats een opvangbak onder de aftaptrechter.
11. Verwijder de aftapplug (Fig. 18).
12.Als alle olie is afgetapt, verwijdert u de aftaptrechter en
plaatst u de aftapplug terug.
Opmerking: De oude olie afgeven bij een erkend inzamelcentrum.
13.Giet ongeveer 80% van de gespecificeerde hoeveelheid
olie langzaam in de vulbuis (Fig. 17). Controleer het oliepeil; zie stappen 4 en 5 van Motoroliepeil controleren, blz. 21.
3. Aftaptrechter
Accupolen of metalen gereedschappen kunnen kortsluiting maken met metalen onderdelen van de machine, waardoor vonken kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij het verwijderen of
installeren van de accu de accupolen niet in aanraking komen met metalen onderdelen van de machine.
Voorkom dat metalen gereedschappen
kortsluiting veroorzaken tussen de accupolen en metalen onderdelen van de machine.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Verwijder de motorkap.
7. Maak de minkabel (zwart) los van de accupool.
Waarschuwing
Onderhoud van de accu
Houd de accu altijd schoon en volledig geladen. Gebruik een tissue om de accu en de accubak schoon te maken. Als de accupolen zijn gecorrodeerd, moet u deze schoonmaken met een oplossing van vier delen water en één deel zuiveringszout. Breng een laagje vet op de accupolen aan om corrosie te voorkomen.
Accuspanning en amperage: 12 V, 155 A koude start
Als accukabels verkeerd worden verbonden, kan dit schade aan de machine en de kabels tot gevolg hebben en vonken veroorzaken. Hierdoor kunnen accugassen tot ontploffing komen, die lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
Maak altijd de minkabel (zwart) van de accu los
voordat u de pluskabel (rood) losmaakt.
Sluit altijd de pluskabel (rood) van de accu aan
voordat u de minkabel (zwart) aansluit.
8. Schuif het rubberen kapje van de pluskabel (rood) terug
over de kabel.
9. Maak de pluskabel (rood) los van de accupool.
10.Verwijder de accu uit de accubak.
22
Accu monteren
Accu bijvullen met water
1. Plaats de accu in de accubak in het chassis.
2. Bevestig de pluskabel (rood) met behulp van de bout,
de ringen en de moer aan de pluspool (+) van de accu.
3. Schuif het rubberen kapje over de accupool heen.
4. Bevestig de minkabel (zwart) aan de minpool (–) van de
accu met behulp van de bout, de ringen en de moer.
5. Plaats de motorkap terug.
Zuurpeil controleren
1. Verwijder de motorkap.
2. Kijk aan de zijkant van de accu. Het zuurpeil moet tot
aan de Bovenste streep komen (Fig. 19).
1
2
3
m5004
Figuur 19
1. Vuldoppen
2. Bovenste streep
3. Onderste streep
U kunt de accu het best bijvullen met gedistilleerd water net voordat u het voertuig gaat gebruiken. Het water vermengt zich dan goed met het accuzuur.
1. Verwijder de accu uit de machine; zie Accu verwijderen, blz. 22.
2. Maak de bovenkant van de accu schoon met een tissue.
Belangrijk Vul de accu nooit bij met gedistilleerd water
terwijl de accu nog in de machine zit. Er zou dan accuzuur op andere onderdelen kunnen komen, wat tot corrosie kan leiden.
3. Verwijder de vuldoppen van de accu (Fig. 19).
4. Giet langzaam gedistilleerd water in elke cel van de
accu totdat het zuurpeil de Bovenste streep (Fig. 19) op de accubehuizing bereikt.
Belangrijk De accu niet te vol vullen; uitgelopen
accuzuur (zwavelzuur) kan ernstige corrosie en beschadiging van het chassis veroorzaken.
5. Wacht na het bijvullen van de accucellen vijf tot tien minuten. Vul, zonodig, gedestilleerd water bij totdat het zuurpeil de Bovenste streep (Fig. 19) op de accubehuizing bereikt.
6. Plaats de vuldoppen weer op de accu.
Accu opladen
Opmerking: Het zuurpeil mag niet beneden de Onderste streep komen (Fig. 19).
3. Als het zuurpeil te laag is, moet u bijvullen met de
vereiste hoeveelheid gedistilleerd water; zie Accu bijvullen met water, blz. 23.
Gevaar
Accuzuur bevat zwavelzuur; dit is een dodelijk gif dat ernstige brandwonden bij u en anderen kan veroorzaken.
U mag accuzuur nooit innemen en moet elk
contact met huid, ogen of kleding vermijden. Draag een veiligheidsbril en rubberhandschoenen om uw ogen en handen te beschermen.
Vul de accu alleen bij op plaatsen waar schoon
water aanwezig is om indien nodig uw huid af te spoelen.
Waarschuwing
Bij het opladen produceert de accu gassen die tot ontploffing kunnen komen.
Rook nooit in de buurt van de accu en zorg ervoor dat er geen vonken of vlammen vlakbij de accu komen.
Belangrijk Zorg ervoor dat de accu altijd volledig
geladen is (soortelijk gewicht 1,260). Dit is vooral belangrijk om beschadiging van de accu bij temperaturen beneden 0°C te voorkomen.
1. Verwijder de accu uit de machine; zie Accu verwijderen, blz. 22.
2. Controleer het zuurpeil; zie Zuurpeil controleren, blz. 23.
3. Zorg ervoor dat de vuldoppen op de accu zijn geplaatst. Laad de accu één uur op bij 25–30 A of 6 uur bij 4–6 A. De accu niet te ver opladen.
4. Zodra de accu volledig is opgeladen, haalt u de oplader uit het stopcontact.
23
5. Daarna maakt u de oplaadkabels los van de
accuklemmen (Fig. 20).
4
2
1
Figuur 20
1. Pluspool van de accu
2. Minpool van de accu
3. Rode (+) oplaadkabel
4. Zwarte (–) oplaadkabel
1
3
2
m–4815
Figuur 21
m-4970
1. Knop 2. Luchtfilterdeksel
9. Rubbermoer eraf draaien en papierelement verwijderen
(Fig. 22).
6. Monteer de accu in de machine en sluit de accukabels
aan; zie Accu monteren, blz. 23.
Opmerking: Gebruik de machine nooit wanneer de accu is losgekoppeld; dit kan beschadigingen aan het elektrische systeem tot gevolg hebben.
Onderhoud van het luchtfilter
Geef het papierelement om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks een onderhoudsbeurt, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden.
Opmerking: Het luchtfilter moet vaker een onderhoudsbeurt krijgen als de machine wordt gebruikt in buitengewoon stoffige of zanderige omstandigheden.
Het papierelement verwijderen
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
1
2
m-1865
Figuur 22
1. Rubbermoer 2. Papierelement
Papierelement reinigen
1. Klop het element voorzichtig tegen een vlak oppervlak
om vuil en stof te verwijderen (Fig. 23).
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Verwijder de motorkap.
7. Maak de omgeving van het luchtfilter schoon om te
voorkomen dat vuil in de motor komt en schade veroorzaakt.
8. Knop losdraaien en luchtfilterdeksel verwijderen
(Fig. 21).
2
Figuur 23
1. Papierelement 2. Rubberen afdichting
24
1
m-1867
2. Controleer het element op scheuren, een vettig
oppervlak of beschadiging van de rubberen afdichting.
Belangrijk Het papierelement nooit reinigen met
perslucht of vloeistoffen zoals oplosmiddelen, benzine of kerosine. Vervang het papierelement als het is beschadigd of niet grondig kan worden gereinigd.
Papierelement plaatsen
Belangrijk U mag de motor nooit laten lopen zonder
dat het papierelement is geplaatst, omdat anders de motor schade kan oplopen.
1. Schuif het complete luchtfilter op het lange draadeind.
2. Schroef de rubbermoer met de hand vast tegen het
luchtfilter aan (Fig. 22).
Opmerking: De rubberen afdichting moet vlak tegen de bodem van het luchtfilter aan liggen.
3. Monteer het luchtfilterdeksel en de knop (Fig. 21) en
draai de knop met de hand vast.
4. Plaats de motorkap terug.
Onderhoud van de bougie
Controleer de bougie om de 25 bedrijfsuren. Monteer om de 100 bedrijfsuren een nieuwe Champion RJ-19LM of een bougie van een equivalent type. Controleer of de elektrodenafstand tussen de centrale elektrode en de massa-elektrode 0,76 mm is voordat u de bougie monteert. Gebruik een bougiesleutel voor het (de)monteren van de bougie en een voelermaat om de elektrodenafstand te meten en af te stellen.
1
2
m-1884
Figuur 24
1. Bougiekabel 2. Bougie
7. Maak de omgeving van de bougie schoon om te voorkomen dat er vuil in de motor komt, wat beschadiging kan veroorzaken.
8. Verwijder de bougie en de metalen afdichtring.
Bougie controleren
1. Bekijk de binnenkant van de bougie (Fig. 25). Als de isolator lichtbruin of grijs is, werkt de motor naar behoren. Een zwarte laag op de isolator duidt meestal op een vuil luchtfilter.
2
1
3
Bougie verwijderen
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Trek de kabel van de bougie (deze vindt u onder de
carrosserie van de machine boven het linker achterwiel) (Fig. 24).
0,76 mm
m-1870
Figuur 25
1. Centrale elektrode met isolator
2. Massa-elektrode
3. Elektrodenafstand (niet op schaal weergegeven)
Belangrijk Bougie nooit schoonmaken. Bougie altijd
vervangen bij zwarte laag op de bougie, versleten elektroden, vettige laag op de bougie of scheuren.
2. Controleer de afstand tussen de centrale elektrode en de
massa-elektrode (Fig. 25) en verbuig de massa-elektrode als de afstand niet correct is.
25
Bougie monteren
1. Monteer de bougie en de metalen afdichtring. Opmerking: Controleer of de elektrodenafstand correct
is.
2. De bougie aandraaien tot 20 Nm.
3. Sluit de bougiekabel aan op de bougie (Fig. 24).
Bandenspanning controleren
De voor- en achterbanden moeten een spanning van 80 kPa hebben. Controleer de bandenspanning na elk gebruik. De bandenspanning kan het best bij koude banden worden gecontroleerd.
Machine smeren
Benzine aftappen uit de brandstoftank
Gevaar
In bepaalde omstandigheden is benzine uiterst ontvlambaar en zeer explosief. Brand of explosie van benzine kan brandwonden bij u of anderen en materiële schade veroorzaken.
Tap de benzine af uit de brandstoftank wanneer
de motor koud is. Doe dit buiten op een open terrein. Eventueel gemorste benzine opnemen.
Rook nooit als u benzine aftapt en blijf uit de
buurt van open vuur of als de kans bestaat dat benzinedampen door een vonk kunnen ontbranden.
U dient de machine om de 25 bedrijfsuren of jaarlijks met een smeervet voor algemene doeleinden te smeren, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. De machine moet vaker worden gesmeerd bij gebruik in zeer stoffige of zanderige omstandigheden.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Smeer de voorwielen.
7. Overtollig vet wegvegen.
De parkeerrem controleren
Stel de parkeerrem altijd in werking wanneer u de machine stopt of deze onbeheerd achterlaat. U moet de parkeerrem elke dag controleren om er zeker van te zijn dat deze goed werkt.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak.
1. Parkeer de machine zo dat de linkervoorkant iets lager
staat dan de rechterkant, zodat alle benzine uit de tank kan lopen.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
4. Stel de parkeerrem in werking.
5. Zet de motor af.
6. Verwijder het contactsleuteltje.
7. Verwijder de motorkap.
8. Druk de uiteinden van de slangklem naar elkaar toe en
schuif de slangklem over de brandstofslang in de richting van de brandstoftank (Fig. 26).
1
3
2
2. Schakel de aftakas uit.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Als de achterwielen blokkeren en slippen wanneer u de
machine naar voren probeert te duwen, hoeft u de parkeerrem niet af te stellen. Maar als de achterwielen draaien en niet blokkeren, moet u de parkeerrem laten afstellen door een erkende Service Dealer.
Figuur 26
1. Slangklem
2. Brandstofslang
9. Trek de brandstofslang van het filter (Fig. 26) en laat de
benzine in een jerrycan of opvangbak lopen.
Opmerking: Omdat de tank nu toch leeg is, is dit een uitstekend moment om het brandstoffilter te vervangen.
10.Monteer de brandstofslang op het filter.
26
3. Filter
m–1873
11. Schuif de slangklem over de slang heen tot dicht bij het
filter om de slang op het filter vast te zetten.
12.Plaats de motorkap terug.
Brandstoffilter vervangen
Vervang het brandstoffilter om de 100 bedrijfsuren of jaarlijks, waarbij de kortste periode moet worden aangehouden. U kunt het brandstoffilter (Fig. 26) het best verv an g en als de brandstoftank leeg is. Na verwijdering mag u nooit een vuil filter opnieuw aan de brand stofslang monteren.
1. Schakel de aftakas uit.
2. Zet de rijsnelheidshendel in de neutraalstand.
3. Stel de parkeerrem in werking.
4. Zet de motor af.
Onderhoud van het maaimes
Om een goed maairesultaat te verkrijgen, moet u het maaimes scherp houden. Een extra maaimes vergemakkelijkt het slijpen en vervangen.
Gevaar
Een versleten of beschadigd mes kan breken en een stuk van het mes kan worden uitgeworpen in de richting van de bestuurder of omstanders en ernstig lichamelijk of dodelijk letsel toebrengen.
Controleer op gezette tijden het maaimes op
slijtage of beschadigingen.
Vervang een versleten of beschadigd mes.
5. Verwijder het contactsleuteltje.
6. Verwijder de motorkap.
7. Druk de uiteinden van de slangklemmen naar elkaar toe
en schuif ze weg van het filter (Fig. 26).
8. Trek het filter uit de brandstofslangen.
9. Monteer een nieuw filter en schuif de slangklemmen
terug tot dicht bij het filter.
10.Plaats de motorkap terug.
Onderhoud van de zekeringen
De elektrische installatie is beveiligd door middel van 7,5 A steekzekeringen. Deze behoeven geen onderhoud. Als er een zekering is doorgebrand, moet de bedrading op kortsluiting worden gecontroleerd.
1. Om een zekering te vervangen, trekt u deze (Fig. 27) uit
de houder.
1
Het mes controleren
1. Controleer de snijranden (Fig. 28). Als de randen niet
scherp zijn of bramen vertonen, moet u het maaimes verwijderen en slijpen.; zie Het maaimes slijpen, blz. 28.
2
Figuur 28
1. Snijrand
2. Gebogen deel
2. Controleer het mes, met name het gebogen deel
(Fig. 28). Als u beschadiging, slijtage of groefvorming in dit deel constateert (Fig. 28), moet u het mes direct vervangen.
3. Slijtage/groefvorming
1
3
m-151
m-5970
Figuur 27
1. Zekeringen (onder de bestuurdersstoel)
2. U plaatst de zekering door deze omlaag in de houder te
drukken.
27
Het maaimes verwijderen
Het maaimes slijpen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn.
2. Verwijder het contactsleuteltje.
3. Verwijder de bougiekabel van de bougie.
4. Zet de transaxle in de eerste versnelling.
5. Stel de parkeerrem in werking.
6. Pak het uiteinde van het mes vast met een lap of een
dikgevoerde handschoen. Verwijder vervolgens de mesbout, de klemring, de mesversteviger en het mes (Fig. 29). Plaats indien nodig een houten blok tussen het maaimes en het maaidek om het mes vast te zetten, zodat u de bout kunt losdraaien.
2
3
1
1. Gebruik een vijl om de snijranden aan beide uiteinden
van het mes te slijpen (Fig. 30). Houd daarbij de oorspronkelijke hoek in stand. Het mes blijft in balans als u van beide snijranden dezelfde hoeveelheid materiaal verwijdert.
1
m-1854
Figuur 30
1. Onder oorspronkelijke hoek slijpen
2. Controleer de balans van het mes met een mesbalans
(Fig. 31). Als het mes horizontaal blijft, is het in balans en geschikt voor gebruik. Als het mes niet in balans is, moet u wat metaal afvijlen van de achterkant van het mes. Herhaal dit indien nodig totdat het mes in balans is.
2
1
Figuur 31
1. Mes 2. Mesbalans
1. Mes
2. Mesversteviger
Figuur 29
3. Mesbout en klemring
Het maaimes monteren
1. Monteer het mes, de mesversteviger, de klemring en de
mesbout (Fig. 29).
Belangrijk Het gebogen deel van het mes moet naar de
binnenzijde van de maaikast wijzen om een goede maaikwaliteit te garanderen.
2. De mesbout aandraaien tot 61–82 Nm.
Belangrijk Zorg ervoor dat de snijrand van het mes niet
tegen de maaikast aan komt.
28
Maaidek horizontaal stellen
Onderkant van het maaidek
Als de machine ongelijkmatig maait en het maaimes is niet krom, moet u het maaidek horizontaal stellen.
1. Plaats de machine op een horizontaal oppervlak.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
4. Verwijder het contactsleuteltje.
5. Verwijder de bougiekabel van de bougie.
6. Zorg ervoor dat de banden de aanbevolen spanning
hebben; zie Bandenspanning controleren, blz. 26.
7. Verwijder de borgpen op de voorkant van de stelstang
(Fig. 32)
3
1
wassen
Telkens nadat u de machine heeft gebruikt, moet u de onderkant van het maaidek wassen om te voorkomen dat er zich gras verzamelt. Hierdoor wordt gras beter fijn gemaakt en het maaisel beter verstrooid.
1. Parkeer de machine op een stevig, horizontaal
oppervlak.
2. Schakel de aftakas uit.
3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
4. Verwijder het contactsleuteltje.
5. Bevestig de slangkoppeling aan de wasaansluiting van
de maaimachine en draai de waterkraan helemaal open (Fig. 33).
1
2
3
voorzijde van
2
maaidek
Figuur 32
1. Stelstang
2. Borgpen
3. Moer
8. Draai de moer op de achterkant van de stelstang los
(Fig. 32).
9. Draai de stelstang totdat het maaidek de gewenste
horizontale stand heeft.
10.Draai de moer vast.
11. Monteer de borgpen.
m-5976
m-3118
Figuur 33
1. Wasaansluiting
2. Snelkoppeling
3. Slang
Opmerking: Smeer petrolatum op de O-ring van de wasaansluiting om de koppeling gemakkelijker te bevestigen en de O-ring te beschermen.
6. Zet de maaimachine op de tweede maaihoogtestand (B).
7. Neem plaats op de bestuurdersstoel en start de motor.
8. Schakel de aftakas in en laat de motor van de machine
één tot drie minuten lopen.
9. Schakel de aftakas uit.
10.Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
29
11. Verwijder het contactsleuteltje.
12.Draai de kraan dicht en maak de snelkoppeling los van
de wasaansluiting.
Opmerking: Als de machine na één wasbeurt niet schoon is, moet u deze 30 minuten laten inweken. Herhaal daarna deze procedure.
13.Laat de motor opnieuw één à drie minuten lopen om het overtollig water te verwijderen.
Waarschuwing
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting kan voorwerpen uitwerpen of contact met het maaimes veroorzaken, waardoor u en anderen letsel kunnen oplopen. Contact met het maaimes of uitgeworpen voorwerpen kan ernstig lichamelijk of dodelijk letsel veroorzaken.
Een gebroken of ontbrekende wasaansluiting
moet direct worden vervangen, voordat u de machine opnieuw gebruikt.
Gaten in de maaimachine dichtmaken met
bouten en moeren.
Steek nooit uw handen of voeten onder de
machine of door openingen in de machine.
Reiniging en stalling
1. Schakel de aftakas uit.
2. Stel de parkeerrem in werking.
3. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen
tot stilstand gekomen zijn.
4. Verwijder het contactsleuteltje.
5. Maaisel, vuil en vet van de buitenkant van de gehele
machine verwijderen, met name van de motor. Vuil en kaf van de buitenkant van de cilinder, de koelribben van de cilinderkop en het ventilatorhuis verwijderen.
Belangrijk U kunt de machine met een mild
reinigingsmiddel en water wassen. Gebruik hiervoor nooit een hogedrukreiniger. Hierdoor kan het elektrische
systeem worden beschadigd of het noodzakelijke vet bij wrijvingspunten worden weggespoeld. Gebruik niet te veel water, zeker niet in de buurt van het bedieningspaneel, verlichting, motor en accu.
6. Parkeerrem controleren; zie De parkeerrem controleren,
blz. 26.
7. Luchtfilter onderhoudsbeurt geven; zie Onderhoud van
het luchtfilter, blz. 24.
8. Motorolie verversen; zie Motoroliepeil controleren,
blz. 21.
De machine wassen
1. Zet de motor af en wacht totdat alle bewegende delen tot stilstand gekomen zijn.
2. Verwijder het contactsleuteltje.
3. Wacht 10 tot 15 minuten om de motor af te laten
koelen.
4. Was de machine met een mild reinigingsmiddel en water.
Belangrijk Gebruik hiervoor nooit een
hogedrukreiniger. Hierdoor kan het elektrische systeem worden beschadigd of het noodzakelijke vet bij wrijvingspunten worden weggespoeld. Gebruik niet te veel water, zeker niet in de buurt van het bedieningspaneel, verlichting, motor en accu.
5. Start de motor om deze droog te laten worden.
9. Bandenspanning controleren; zie Bandenspanning
controleren, blz. 26.
10.Wanneer de machine langer dan 30 dagen niet wordt
gebruikt, moet deze als volgt worden voorbereid op stalling:
A. Voeg een stabilizer/conditioner op aardoliebasis toe
aan de brandstof in de tank op basis van de instructies van de fabrikant ervan. Gebruik geen
stabilizer op alcoholbasis (ethanol of methanol).
Opmerking: Stabilizer/conditioner werkt het best als
het met verse benzine wordt vermengd en altijd wordt gebruikt.
B. Laat de motor vijf minuten lopen om de brandstof
met de toegevoegde stabilizer/conditioner door het brandstofsysteem te verspreiden.
C. Zet de motor af, laat deze afkoelen, en laat de
brandstoftank leeglopen; zie Benzine aftappen uit de brandstoftank, blz. 26.
D. Motor opnieuw starten en laten lopen totdat deze
afslaat.
E. Bedien de choke of hulpstarter.
30
F. Start de motor totdat deze niet meer start. G. Voer de gebruikte benzine af volgens de plaatselijk
geldende voorschriften.
Belangrijk Benzine waaraan stabilizer/conditioner is
toegevoegd, niet langer dan 90 dagen bewaren.
11. Verwijder en controleer de bougie; zie Onderhoud van
de bougie, blz. 25. Nadat de bougie uit de cilinder is verwijderd, giet u twee eetlepels motorolie in het bougiegat. Gebruik de elektrische startmotor om de motor te laten draaien en zo de olie over de cilinderwand te verspreiden. Monteer de bougie, maar sluit de kabel niet aan op de bougie.
12.Maak de minkabel van de accu los. Reinig de accu en
de accupolen. Controleer het accuzuurpeil en laad de accu volledig op; zie Onderhoud van de accu, blz. 22. Laat de minkabel loszitten tijdens de stalling.
Belangrijk De accu moet volledig opgeladen zijn, om
te voorkomen dat deze bevriest en beschadigd raakt bij temperaturen beneden 0°C. Een volledig opgeladen accu kan de gehele winter worden opgeslagen zonder dat deze tussentijds hoeft te worden opgeladen.
13.Alle bouten, schroeven en moeren controleren en indien
nodig aandraaien. Versleten of beschadigde delen repareren of vervangen.
14.Krassen en beschadigingen van de lak bijwerken.
Bijwerklak is verkrijgbaar bij een erkende Service Dealer.
15.Machine in een schone, droge garage of opslagruimte
stallen. Verwijder het contactsleuteltje en het KeyChoice-sleuteltje uit de maaimachine en bewaar ze op een gemakkelijk te onthouden plaats. Machine afdekken om deze te beschermen en schoon te houden.
31
Elektrisch schema
GND
28
MAGNET
BLACK
29
S2
(PTO)
SHOWN WITH
TURQ./BLACK
TURQUOISE
11
16
17
TURQUOISE
15
TURQ./BLACK
12
10
14
ORANGE
BROWN
BLACK
28
13
1
2
K1
5
4
3
(KILL RELAY)
14
30
GREY
29
PTO DISENGAGED
TURQ./BLACK
17
S6
IN NEUTRAL
(REVERSE)
SHOWN
S5
(BRAKE)
SHOWN WITH
BRAKE DISENGAGED
S4
(SEAT)
SHOWN WHEN
OPERATOR IS NOT
5
32
RED/BLACK
18
S3
TURQ./BLACK
(OVER RIDE)
26
MOMENTARY
KEY SWITCH
10
BROWN
7
TURQUOISE
ON THE SEAT
TURQ./BLACK
15
16
20
RED
19
TURQUOISE
RED
BROWN
18
TURQUOISE
11
11 12
26
TAN
51462
13
ORANGE
BLACK
31
3
RED/BLACK
31
NMIR MODULE
6
GND
RED/BLACK
S7
(BAG FULL)
BAG IS FULL
WHEN GRASS
RED
ORANGE
SWITCH CLOSES
STARTER
ALTERNATOR
GNDSM
AM
GND
4
RED
RED
SOLENOID
WHITE/BLACK
30
9
3
2
2
7.5A F1
RED LAMP
(OVER RIDE)
(BAG FULL)
ORANGE LAMP
RED
ORANGE
RED
32
WHITE
WHITE
WHITE
3
25
22
1
BLACK
23+24
GND
19
20
12V DC
BATTERY
BLACK
RED
GND
BLACK
27
21
8
7.5A F2
8
S1
KEY SWITCH
(IGNITION)
ON B I A AND X Y
OFF NO CONNECTION
START B I S
ORANGE
TURQUOISE
RED/WHITE
7
9
SAB
I
S
X
Y
RED/BLACK
RED/BLACK
5
6
I
AB
Storingen, oorzaak en remedie
Probleem Mogelijke oorzaken Remedie
De startmotor slaat niet aan.
De motor start niet, start moeilijk of slaat af.
1. De aftakas is ingeschakeld. 1. Schakel de aftakas uit.
2. De parkeerrem is niet in werking.
3. De accu is leeg. 3. Accu opladen.
4. De elektrische aansluitingen zijn gecorrodeerd of zitten los.
5. Een van de zekeringen is doorgebrand.
6. Een van de relais of schakelaars is defect.
1. De bestuurder zit niet op de bestuurdersstoel.
2. De benzinetank is leeg. 2. V ul de tank met benzine.
3. Het luchtfilter is vuil. 3. Het luchtfilterelement reinigen
4. De bougiekabel zit los of is niet aangesloten.
5. De bougie is aangetast, vuil, of de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
2. Stel de parkeerrem in werking.
4. Controleren of de elektrische aansluitingen goed contact maken.
5. De desbetreffende zekering vervangen.
6. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
1. Neem plaats op de bestuurdersstoel.
of vervangen.
4. Sluit de bougiekabel aan op de bougie.
5. Een nieuwe bougie met correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
6. De choke gaat niet dicht. 6. De gaskabel afstellen.
7. Er zit vuil in het brandstoffilter. 7. Brandstoffilter vervangen.
8. Het stationair toerental is te laag of het mengsel heeft niet de juiste verhouding.
9. V uil, water of oude benzine in het brandstofsysteem.
10.De motor is “verzopen”. 10.De bougie verwijderen en laten
11.De accu is leeg. 11.Accu opladen.
8. De leegloopsnelheid van de carburateur afstellen en zorgen voor mengsel met de juiste verhouding.
9. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
drogen.
33
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De motor verliest vermogen.
De motor raakt oververhit.
1. De motor is te zwaar belast. 1. Lagere versnelling inschakelen voor lagere rijsnelheid.
2. Het luchtfilterelement is vuil. 2. Het luchtfilterelement reinigen.
3. Het oliepeil in het carter is te
laag.
4. De koelribben en luchtkanalen
onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt.
5. De bougie is aangetast, vuil, of
de elektrodenafstand is niet correct afgesteld.
6. Er zit vuil in het brandstoffilter. 6. Brandstoffilter vervangen.
7. V uil, water of oude benzine in
het brandstofsysteem.
1. De motor is te zwaar belast. 1. Lagere versnelling inschakelen
2. Het oliepeil in het carter is te
laag.
3. De koelribben en luchtkanalen
onder het ventilatorhuis van de motor zijn verstopt.
3. Het carter bijvullen met olie.
4. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
5. Een nieuwe bougie met correct afgestelde elektrodenafstand monteren.
7. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
voor lagere rijsnelheid.
2. Het carter bijvullen met olie.
3. De koelribben en luchtkanalen ontstoppen.
De machine trilt abnormaal.
Het mes draait niet.
De machine drijft niet aan.
1. Het maaimes is verbogen of niet in balans.
2. De bevestigingsbout van het maaimes zit los.
3. De bevestigingsbouten van de motor zitten los.
4. Een motorpoelie, spanpoelie of mespoelie zit los.
5. De motorpoelie is beschadigd. 5. Neem contact op met een
1. De drijfriem van het maaimes is versleten, los of stuk.
2. De drijfriem van het maaimes zit niet op de poelie.
1. De tractieriem is versleten, los of stuk.
2. De tractieriem zit niet op de poelie.
3. De transmissie schakelt niet. 3. Neem contact op met een
1. Monteer een nieuw mes.
2. De bevestigingsbout van het maaimes vastdraaien.
3. De bevestigingsbouten van de motor vastdraaien.
4. Desbetreffende poelie vastzetten.
erkende Service Dealer.
1. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
2. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
1. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
2. Neem contact op met een erkende Service Dealer.
erkende Service Dealer.
34
Probleem RemedieMogelijke oorzaken
De maaihoogte is ongelijk.
De maaikwaliteit is slecht.
De grasvanger wordt niet gevuld.
1. De bandenspanning is niet correct.
2. De maaimachine staat niet horizontaal.
3. De onderkant van het maaidek is vuil.
1. Het maaimes is versleten. 1. Maaimes slijpen of vervangen.
2. De maaihoogte is verkeerd. 2. Maaihoogte instellen.
1. De maaihoogte is te laag. 1. Instellen op een hogere
2. Het gras is te zwaar of vochtig. 2. Wachten totdat het gras droog
3. Het maaimes is versleten. 3. Maaimes slijpen of vervangen.
4. Het gras is te hoog. 4. Instellen op een hogere
5. De afvoer is verstopt. 5. De afvoer ontstoppen.
1. Zorg dat de banden de correcte spanning hebben.
2. Het maaidek horizontaal stellen.
3. Reinig de onderkant van het maaidek.
maaistand.
is.
maaistand.
35
Loading...