Stiga ROYAL, COMFORT, ELITE Instructions For Use Manual

STIGA VILLA
ROYAL
COMFORT
ELITE
8211-0341-03
BRUKSANVISNING
KÄYTTÖOHJEET
BRUKSANVISNING
GEBRAUCHSANWEISUNG
INSTRUCTIONS FOR USE
MODE D’EMPLOI
GEBRUIKSAANWIJZING
SV.... 7
FI ... 16 DA..25 NO.34 DE...43 EN...53
FR....62
NL...72
2
Comfort, Elite
GHEF
B C D
A
Royal
EI JFK
Z
1
3
5
2
4
6
3
V-R-REGL
L
P O
M N
O
I
0
7
9
11
8
10
12
4
Max
N
N
Q
Royal
Alt I
Alt II
S
Comfort, Elite
R
T
13
15
17
14
16
18
5
19
21
23
20
22
24
A B
C
D
Royal
U
V
Comfort, Elite
Comfort,
Elite
X
6
XY
Royal
Z
25
26
72
NEDERLANDS
NL
1 ALGEMEEN
Dit symbool geeft een WAARSCHU­WING weer. Als de instructies niet nauwkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige persoonlijke verwon­dingen en/of schade.
Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde "VEILIGHEIDS­VOORSCHRIFTEN" zorgvuldig door­nemen.
1.1 Symbolen
Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet­tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden is.
Betekenis van de symbolen:
Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de ge­bruikershandleiding en de veiligheids­voorschriften.
Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand.
Waarschuwing! Draag altijd gehoorbescherming.
Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg.
Waarschuwing! U mag met de machine niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º.
Waarschuwing! Kans op brandwonden. Raak de geluid­demper/katalysator niet aan.
1.2 Verwijzingen
1.2.1 Afbeeldingen
De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc.
Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven:.
“Zie afb. 2:C.” of gewoon “(2:C)”
1.2.2 Titels
De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de volgende manier genummerd:
“1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subti­tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder deze titel vermeld. W anneer naar een titel wordt verwezen, wordt al­leen het nummer van deze titel aangegeven. Bij­voorbeeld “Zie 1.3.3”.
2 BESCHRIJVING
2.1 Aandrijving
De machine heeft voorwielaandrijvingGereed­schap dat aan de voorzijde is gemonteerd wordt aangestuurd door aandrijfriemen.
2.2 Besturing
De machine heeft achterwielbesturing. Daarom kan de machine gemakkelijk om bomen of andere obstakels heen rijden. Het sturen wordt geregeld via een kabel (Comfort en Elite) of een kabelket­ting (Royal).
2.3 Beveiligingssysteem
De machine is uitgerust met een elektrisch beveili­gingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaar­lijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld niet gestart worden als de koppeling van de parkeerrem is ingetrapt.
Controleer voor elk gebruik of het be­veiligingssysteem werkt.
2.4 Bediening
2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (2:C)
U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie:
1. Trap het pedaal volledig in.
2. Laat het pedaal langzaam los.
2.4.2 Koppeling - parkeerrem (2:B)
Druk nooit op het pedaal tijdens het rij­den. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken.
Het pedaal (2:B) heeft de vol­gende drie standen:
Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De
parkeerrem is niet geactiveerd.
Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
Ingetrapt. Voorwaarts rijden uitgeschakeld. De
parkeerrem is geactiveerd maar niet vergren­deld.
73
NEDERLANDS
NL
2.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (2:A)
De vergrendeling vergrendelt het koppe­lings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de machi­ne te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait.
De parkeerrem moet tijdens het werk altijd uitgeschakeld zijn.
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (2:B) volledig in.
2. Verplaats de vergrendeling (2:A) naar rechts.
3. Laat het pedaal los.
4. Laat de vergrendeling (2:A) los.
Ontgrendelen:
Trap het pedaal volledig in en laat het weer los.
2.4.4 Rijden - bedrijfsrem (2:D)
Het pedaal (2:D) regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geacti­veerd.
1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast – de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit.
4. Minder druk op het pedaal – de machine remt.
2.4.5 Stuur (5)
De hoogte van het stuurwiel kan in vijf standen worden aangepast. Druk de vergrendeling op de stuurstang in en zet het stuur in de gewenste hogere of lagere stand.
Verstel het stuur nooit tijdens het rij­den.
Draai nooit aan het stuur als de machi­ne stilstaat en het gereedschap ín de werkstand staat. De kans bestaat dat het stuurmechanisme wordt overbelast.
2.4.6 Gas- en chokehendel (3:G) (Comfort, Elite)
Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start.
1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef.
Gebruik deze functie niet als de motor warm is.
2. Vol gas - bij gebruik van de machine al­tijd vol gas geven.
Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hen­del ongeveer 2 cm achter de chokestand.
3. Stationairloop.
2.4.7 Gashendel (4:K) (Royal)
Voor het instellen van de toerentallen.
1. Vol gas - bij gebruik van de machine al­tijd vol gas geven.
2. Stationairloop.
2.4.8 Chokehendel (4:I) (Royal)
Trekhendel om te choken bij koude start.
1. Hendel volledig uitgetrokken - choke­klep in de carburateur gesloten. Voor kou­de start.
2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. Voor starten met warme motor en tijdens het rijden.
Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor warm is.
2.4.9 Contactslot/koplamp (3, 4:E))
Het contactslot wordt gebruikt om de motor te star­ten en uit te schakelen.
Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ont­laden en worden beschadigd.
Vier standen:
1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden.
2. Rijstand.
3. Rijstand.
4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
2.4.10 Krachtafnemer (3:H) (Comfort, Elite)
Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafne­mer voor aandrijving van het maaidek en aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen:
1.Voorste stand - krachtafnemer uitge­schakeld.
74
NEDERLANDS
NL
2. Achterste stand - krachtafnemer inge­schakeld.
2.4.11 Krachtafnemer (3, 4:F) (Royal)
Schakelaar voor in- en uitschakelen van de elektro­magnetische krachtafnemer voor gebruik van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee stan­den:
1. Druk op het voorste deel van de schake­laar - de krachtafnemer wordt ingescha­keld. Het symbool brandt.
2. Druk op het achterste deel van de scha­kelaar - de krachtafnemer wordt uitge­schakeld.
2.4.12 Instelling maaihoogte (5, 6:J) (Pro16, Pro20, Pro25)
De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een maaidek met elektrische maai­hoogte-instelling.
De schakelaar wordt gebruikt om de maai­hoogte traploos in te stellen.
Het maaidek is aangesloten op het contact (6:Z).
2.4.13 Koppelingshendel (7:L)
Hendel om de traploze transmissie uit te schake­len. Hiermee kunt u de machine handmatig ver­plaatsen zonder de motor te gebruiken. Twee standen:
1. Hendel naar buiten - transmis­sie ingeschakeld voor normaal gebruik. U hoort een klik als de hendel in deze stand wordt ver­grendeld.
2. Hendel naar binnen – transmissie is uitgescha-
keld. De machine kan handmatig worden ver­plaatst.
De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd.
2.4.14 Zitting (8:M)
De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden geschoven. De stand van de zitting kan met de knoppen (8:N) worden vergrendeld.
De zitting is voorzien van een beveiligingsschake­laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Doordat bepaalde functies niet werken als er niemand op de zitting zit wordt voor­komen dat er gevaarlijke situaties kunnen ont­staan. Zie ook 4.3.2.
2.4.15 Motorkap (9:O, 10:O)
Om de motor en de accu te kunnen inspecteren en onderhouden, verwijdert u de kap.
De motor mag niet draaien als u de kap verwij­dert.
Kap verwijderen:
1. Klap aan de achterzijde de beide vergrendelin­gen van de kap naar buiten (9:P).
2. Trek de motorkap eerst iets terug. Til de kap daarna omhoog.
Kap terugplaatsen:
1. Kantel de zitting naar voren.
2. Zorg dat de pennen boven aan de voorzijde van de kap zich tegenover de gaten in de rand van het chassis bevinden (10). Laat een tussenruim­te van ongeveer 2 cm over.
3. Geleid de conische pennen in de openingen in de rand van het chassis. Druk de hele kap nu naar voren.
4. Klap de beide vergrendelingen weer naar bene­den (9:P).
De machine alleen gebruiken met geslo­ten en vergrendelde kap. Anders be­staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken.
3 TOEPASSINGEN
De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamheden met de aangegeven originele STIGA-accessoires:
Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N.
De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
Werkzaamheden Accessoires, origineel van
STIGA
Gras maaien Maaidekken gebruiken:
85 M, 92 M, 107 M (Royal), 107 M El (Royal)
Vegen Veegmachine of veegmachine
met opvangbak gebruiken. Voor de eerste optie wordt het gebruik van een stofbeschermer aanbe­volen.
Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees
gebruiken. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevo­len.
Gras en bladeren vegen
Getrokken opvangbak 30" of 42" gebruiken.
Gras- en bladtrans­port
Transportkar Combi gebruiken.
75
NEDERLANDS
NL
LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhan­ger altijd contact op met uw verzekeringsmaat­schappij.
LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg.
4 STARTEN EN RIJDEN
De machine alleen gebruiken met geslo­ten en vergrendelde kap. Anders be­staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken.
4.1 Bijvullen met benzine
Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren.
De tank heeft een inhoud van 14 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen.
LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard.
U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu.
Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar­voor bestemde tank.
Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwij­der nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is.
Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul­buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 13.
4.2 Controleer het oliepeil
Bij aflevering is het carter gevuld met olie van het type SAE 30 (Comfort en Elite) of SAE 10W-40 (Royal).
Controleer voor elk gebruik of het oliepeil cor­rect is. De machine moet op een vlakke onder­grond staan.
Zorg dat de omgeving rond de oliepeilstok schoon is. Draai de oliepeilstok los en trek
hem omhoog. Veeg de oliepeilstok af. Comfort en Elite: Breng de oliepeilstok weer aan en draai hem vast.
Royal: Breng de oliepeilstok weer aan zonder hem vast te
draaien. Trek de oliepeilstok weer omhoog. Lees het olie-
peil af. Vul olie bij tot de "FULL"-streep als het oliepeil onder deze markering staat (11).
Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver­hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt.
4.3 Veiligheidscontrole
Controleer of de machine voldoet aan de onder­staande veiligheidscontrole.
De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd.
Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet ge­bruiken! Breng de machine voor repa­ratie naar een servicewerkplaats!
4.3.1 Algemene veiligheidscontrole
Onderdeel Resultaat
Brandstofslangen en aansluitingen.
Geen lekkages.
Elektrische kabels. Isolatie is intact.
Geen mechanische schade.
Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
gen. Alle schroeven zijn vastge-
draaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine
voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen.
De machine stopt dan.
Testrit Geen abnormale trillingen.
Geen abnormale geluiden.
76
NEDERLANDS
NL
4.3.2 Elektrische veiligheidscontrole
Controleer voor elk gebruik of het be­veiligingssysteem werkt.
4.4 Starten
Open de benzinekraan die zich in de kap aan de
linkerachterzijde bevindt (12)
2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bou­gie(s) is/zijn geplaatst.
3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is.
4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal.
5. Comfort, Elite: Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme motor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand). Royal: Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude motor - trek de choke­hendel volledig uit. Starten van een warme motor – druk de choke­hendel volledig in.
6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
7. Draai de contactsleutel om en start de motor.
8 Comfort, Elite:
W anneer de motor is gestart, duwt u de gashen­del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm ach­ter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. Royal: W anneer de motor is gestart, duwt u de choke­hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt.
9. Laat de machine na een koude start niet onmid­dellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen.
Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
4.5 Bedieningstips
Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het wer­ken op hellingen. Zie 4.2.
Wees voorzichtig bij het rijden op hel­lingen. Start of stop niet plotseling wan­neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven.
Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden.
Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kan­telen te beperken.
Draai bij rijden in de hoogste versnel­ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen.
Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder . An­ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is.
Rijd nooit als het maaidek in de trans­portpositie staat. Dit veroorzaakt scha­de aan de aandrijfsnaar van het maaidek.
4.6 Stoppen
Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan.
Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien.
Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden.
Als u de machine zonder toezicht ach­terlaat, moet u de bougiekabel(s) losma­ken van de bougie(s). Trek ook de sleutel uit het contactslot.
Direct na gebruik kan de motor bijzon­der heet zijn. Raak de demper, de cilin­der of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzaken.
4.7 Reiniging
Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie.
Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage.
Status Handeling Resultaat
Het koppelings-/rem­pedaal is niet inge­trapt. De krachtafnemer is niet ingeschakeld.
Probeer te star­ten.
De motor start niet.
Het koppelings-/rem­pedaal is ingetrapt. De krachtafnemer is ingeschakeld.
De bestuurder gaat staan.
De motor start niet.
Lopende motor. De krachtafnemer is ingeschakeld.
De bestuurder gaat staan.
De krachtaf­nemer wordt uitgescha­keld.
Lopende motor. Verwijder zeke-
ring 10 A. Zie afb. 14.
De motor stopt dan.
77
NEDERLANDS
NL
Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen.
• Als u de machine met een hogedrukreiniger rei­nigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op de asborging, elektrische onderdelen of hydrauli­sche kleppen.
• Sproei nooit rechtstreeks water op de motor.
• Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
• Reinig de luchtinlaat van de motor.
5 ONDERHOUD
5.1 Onderhoudsprogramma
Om de machine voortdurend in goede staat te hou­den en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onder­houdsprogramma van STIGA worden gevolgd.
De inhoud van dit programma vindt u in het bijge­voegde serviceboekje.
Basic service
moet altijd door een erkende service-
werkplaats worden uitgevoerd. Eerste onderhoud en Intermediate Service
zou door een erkende servicewerkplaats moeten wor­den uitgevoerd, maar kan ook door de gebruiker worden gedaan. De inhoud van deze programma's staat in het serviceboekje en de handelingen zijn beschreven onder“4” en hieronder.
Onderhoud dat door een erkende servicewerk­plaats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw machine professioneel wordt onderhouden met originele reserveonderdelen.
Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waar­devol document dat de tweedehandswaarde van de machine verhoogt.
5.2 Voorbereiding
Alle service en onderhoud moet worden uitge­voerd op een stilstaande machine waarvan de mo­tor is uitgeschakeld.
Zorg dat de machine niet kan wegrol­len. Gebruik daarom altijd de parkeer­rem.
V oorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te ver­wijderen.
5.3 Bandenspanning
Pas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,4 bar (6 psi).. Achter: 1,2 bar (17 psi).
5.4 Motorolie vervangen, filter
5.4.1 Motorolie
Ververs de motorolie zoals hieronder wordt be­schreven. W anneer er zowel bedrijfsuren als maan­den worden vermeld, geldt de eerste situatie die zich voordoet.
Ververs de olie regelmatiger als de machine onder extreme condities of bij hoge omgevingstempera­turen wordt gebruikt.
Gebruik synthetische olie met serviceklasse SF of hoger, zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
Gebruik olie zonder toevoegingen.
Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting van de motor leiden.
Ververs de olie wanneer de motor warm is.
Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe­len voordat u de olie aftapt.
1. Comfort en Elite: Olieaftapplug. Schroef de olieaftapplug los (14).
Royal, Alt I: Metalen olieaftapleiding. Schroef de olieaftapplug aan het uiteinde van de leiding los (15).
Royal, Alt II:
1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 15.
2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoer­slang en trek de bougie los.
V ang de olie op in een vat. Breng die olie vervol­gens naar een milieustraat. Mors geen olie op de aandrijfriemen.
2. Schroef de olieaftapplug vast. Let op dat de ve­zelpakking en de ring (15:Q) in de plug onbe­schadigd zijn en op hun plaats zitten.
Machine
Olie verversen
1e keer Interval
Comfort, Elite
5 bedrijfsuren 50 bedrijfsuren
Royal 20 bedrijfsuren
of 1 maand
100 bedrijfsuren of 6 maanden
Gebruik Olie
Alle temperaturen SAE 10W-30 Onder -18°C SAE 5W-30 Boven 0°C SAE30
78
NEDERLANDS
NL
Royal, Alt II: Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
3. Kijk eerst hieronder als het oliefilter moet wor­den vervangen, zie 5.4.2.
4. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine met nieuwe olie.
Hoeveelheid olie, zie onderstaande tabel.
5. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat u deze 30 seconden stationair draaien.
6. Controleer of er een olielek is.
7. Zet de motor af. Wacht 30 seconden en contro­leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2.
5.4.2 Oliefilter (16)
Het oliefilter moet worden vervangen na 100 wer­kuren. Tap eerst de motorolie af en installeer de olieaftapplug zoals hierboven beschreven. Ver­vang vervolgens het oliefilter (16:R) op de volgen­de wijze:
1. Maak rond het filter schoon en demonteer het filter.
2. Bevochtig de pakking van het nieuwe filter met olie.
3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo ver vast dat de pakking de motor raakt.
4. Comfort, Elite
: draai het filter nog 1/2 tot 3/4 slag verder. Royal
: draai het filter aan tot 1,2 Nm.
5. Ga verder met punt 4 onder 5.4.1 hierboven.
5.5 Benzinefilter (17:S)
Vervang het benzinefilter elk seizoen. Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat
het nieuwe filter is geïnstalleerd.
5.6 Riemtransmissies
Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn.
5.7 Besturing
De besturing moet na 5 werkuren worden gecon­troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 25 werku­ren.
5.7.1 Controles
Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten.
5.7.2 Afstelling (18:T)
Stel indien nodig de stuurkabels als volgt af:
1. Zet de machine in de 'recht vooruit'-stand.
2..Stel de stuurkabels af met twee moeren. Deze bevinden zich voor de achterwielen (18:T).
OPMERKING! Zet het schroefdraadgedeel­te van de kabel met een pijpsleutel zo vast dat de kabel niet kan draaien.
3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is.
4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat.
5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster.
Zet de stuurkabels niet te strak vast. Hierdoor wordt het sturen zwaar en zal de slijtage toenemen.
5.8 Accu
Overlaad de accu nooit. Overladen kan de accu beschadigen.
Zorg dat de accupolen geen kortsluiting maken,want dan kunnen er vonken en brand ontstaan. Zorg dat metalen siera­den niet in contact kunnen komen met de accupolen.
Als er schade is ontstaan aan de behui­zing, het deksel of de contactpunten van de accu of als er interferentie optreedt bij de strip die over de kleppen ligt, moet de accu vervangen worden.
De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange­vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bij­voorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken.
5.8.1 Accu opladen met motor
De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor.
1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af­gebeeld.
2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas­sen kunnen worden afgevoerd.
3. Start de motor volgens de instructies in de hand­leiding.
4. Laat de motor 45 minuten lopen.
5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgela­den.
Machine
Hoeveelheid olie
Zonder vervan-
ging filter
Met vervanging
filter
Comfort, Elite
1,4 l 1,7 l
Royal 0,9 l 1,05 l
79
NEDERLANDS
NL
5.8.2 Accu opladen met oplader
Als de accu wordt opgeladen met een oplader, dient deze een constante spanning te hebben.
Neem contact op met uw leverancier voor een der­gelijke oplader.
De accu kan beschadigd raken als er een stan­daard oplader wordt gebruikt.
5.8.3 Verwijderen/Plaatsen
De accu zit onder de motorkap. Zie afbeelding 19 Bij het verwijderen of plaatsen van de accu dient u
rekening te houden met het volgende:
• Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
• Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-).
Als u de kabels niet in de goede volgor­de aansluit of losmaakt, kan er kortslui­ting ontstaan en kan de accu beschadigd raken.
Als u de kabels verwisselt, raken de dy­namo en de accu beschadigd.
De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken.
5.8.4 Reiniging
Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet.
5.9 Luchtfilter (Comfort, Elite)
Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen.
Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet wer­ken.
Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
1. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfilter­kap.
2. Demonteer de luchtfilterkap (20:U) door de twee klemmen te verwijderen.
3. Demonteer het filter (20:V). Het voorfilter wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de be­huizing van het luchtfilter schoon.
4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervan­gen.
5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het pa­pierfilter mogen geen perslucht of oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd.
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter. Het papierfilter­huis mag niet met olie worden ingesmeerd.
5.10 Luchtfilter (Royal)
Reinig het voorfilter en papierfilter om de 3 maan­den of om de 50 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is. Vervang het papierfilter jaarlijks of om de 200 werkuren, afhankelijk van wat het eerst van toepassing is.
LET OP! Reinig of vervang beide filters vaker in­dien de machine in stoffige omstandigheden moet werken.
1. Maak de schroeven (21:A) los waarmee de kap van het luchtfilter vastzit en verwijder de kap (21:B).
2. Demonteer het voorfilter (= het schuimplastic filter) (21:C) en het papierfilter (21:D). Zorg er­voor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon.
3. Reinig het voorfilter in vloeibaar schoonmaak­middel en water. Wring het filter uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het filter en knijp de olie erin.
4. Maak het papierfilter als volgt schoon: klop het lichtjes tegen een vlak oppervlak. Indien het fil­ter erg vuil is, moet het worden vervangen.
5. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van het papierfilterhuis mo­gen geen oplosmiddelen op basis van petroleum worden gebruikt. Deze reinigers kunnen het filter vernielen.
Gebruik geen perslucht bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter. Het papierfilter­huis mag niet met olie worden ingesmeerd.
5.11 Bougie
De bougie(s) moet(en) na elke 200 werkuren wor­den vervangen (=bij elke tweede basic service).
Gebruik de meegeleverde bougie. Maak schoon rond de bevestiging van de bougie
voordat u deze losmaakt. Bougie
:
Comfort, Elite: Champion RC12YC of gelijkwaar­dig.
Royal: NGK BPR5ES, DENSO W16EPR-U of ge­lijkwaardig.
Afstand elektroden: 0,75 mm.
80
NEDERLANDS
NL
5.12 Luchtinlaat
De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koel­systeem kan de motor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeu­rig gereinigd.
5.13 Smeren
Alle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 25 werkuren en na elke wasbeurt worden ge­smeerd.
5.14 Zekeringen
Als een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de betreffende zekering vervangen. De ze­kering(en) en de accu bevinden zich onder de mo­torkap.
6 OCTROOI - ONTWERPREGIS-
TRATIE
Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer­pregistratie:
9900627-2 (SE), SE00/00250 (PCT), 9901091-0 (SE), SE00/00577 (PCT), 9901730-3 (SE), SE00/ 00895 (PCT), 9401745-6 (SE), SE95/00525 (PCT), 595 7497 (US), 95920332.4 (EPC).
99 1095 (SE), 499 11 740.9 (DE), M1990 000734 (IT), 577 251-253 (FR), 115325 (US).
7 ECO
7.1 NORDIC ECOLABELLING
Villa Royal voldoet aan de vereisten van Nordic Ecolabelling versie 2 voor grasmaaiers.
[*] C
2
: Machines bestemd voor professioneel ge-
bruik. Tweetaktvolume groter dan 225 cm
3
.
Als de machine na jaren lang dienst te hebben ge­daan aan vervanging toe is of als u hem niet meer nodig hebt, raden we u aan deze naar uw leveran­cier te brengen ter recycling.
Gooi oude loodaccu’s nooit bij het gewone afval. Lever ze in bij een recyclingstation.
Vang alle olie op tijdens het olie verversen. Zorg dat u geen olie morst. Lever de olie en eventuele vervangen oliefilters in bij een milieustraat.
We raden u aan de oliekan van Stiga te gebruiken om morsen te voorkomen bij het bijvullen van de olie. Deze is verkrijgbaar bij erkende Stiga-leve­ranciers en heeft onderdeelnummer 9500-9995-00.
Onderdeel Actie Afb.
Wiellager 3 smeernippels.(26:Z)
Gebruik een smeerpistool met universeel vet.
26
Stuurkettin­gen
Reinig de kettingen met een staalborstel. Smeer de kettingen met univer­sele kettingspray.
-
Spannings­armen
Smeer de lagerpunten met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee per­sonen.
22
Bedienings­kabels
Smeer de uiteinden van de kabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit moet worden gedaan door twee personen.
23
Probleem Zekering Figur
De motor start niet of slaat meteen weer af. De accu is opgeladen.
10 A 25:Y
Geen enkele elektrische functie werkt. De accu is opgeladen.
20 A 24:X
25:X
Villa Royal
Geluidsniveau voor elk maaidek op oorhoogt van de bestuurder [dB(A)]
92 M: 81 107 M: 82
Productgroep [*] C
2
Specifiek brandstofver­bruik [g/kWh]
300-400
Relatief brandstofverbruik laag
340 008
81
NEDERLANDS
NL
7.2 Materiaalverklaring
In het product zijn de volgende materialen ver­werkt:
Materiaal Gewichtspercentage
Staal 76% Aluminium 10,5% ABS 3,5% Rubber 5,5% PP 1,5% POM < 1% PE < 1%
De machine is voorzien van een poederlaklaag op basis van polyester. Het motorblok is van gegoten aluminium.
GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf­gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen.
www.stiga.com
GGP Sweden AB · Box 1006 · SE-573 28 TRANÅS
Loading...