Stiga PARK RANGER, PARK PRESIDENT, PARK EXCELLENT, PARK POWER Instructions For Use Manual

Page 1
STIGA PARK
RANGER
PRESIDENT
POWER
EXCELLENT
8211-0014-80
BRUKSANVISNING
BRUGSANVISNING
BRUKSANVISNING
GEBRAUCHSANWEISUNG
INSTRUCTIONS FOR USE
MODE D’EMPLOI
GEBRUIKSAANWIJZING
SV.... 7
FI ... 17 DA..27 NO.36 DE...45 EN...55
FR....65
NL...75
Page 2
2
S T
A
B
C
F
D E
Power
G
I
K
H
P
Q
Ranger, President
G
K
I
J
(Ranger)
Excellent
G
I
K
H
J
1
3
5
2
4
6
Page 3
3
R
Max
Power
W
V
U
Ranger, President
W
Excellent
W
7
9
11
8
10
12
Page 4
4
Ranger, President
Y
Z
Y
Z
Excellent
0 1
Power
Z Y
13
15
17
14
16
18
Page 5
5
Ranger, President
A
B
A
E
C
D
B
E
Excellent
A
B
Power
19
21
23
20
22
24
Page 6
6
FG
H
Power, Excellent
Power, Excellent
J
Power, Excellent
25
27
29
26
28
Page 7
75
NEDERLANDS
NL
1 ALGEMEEN
Dit symbool geeft een WAARSCHU­WING weer . Als de instructies niet nau­wkeurig worden opgevolgd, kan dit leiden tot ernstige persoonlijke verwon­dingen en/of schade.
Voordat u deze machine in gebruik neemt, moet u de gebruiksaanwijzing en de meegeleverde "VEILIGHEIDS­VOORSCHRIFTEN" zorgvuldig doornemen.
1.1 Symbolen
Op de machine ziet u de volgende symbolen om u eraan te herinneren dat voorzichtigheid en oplet­tendheid bij gebruik en tijdens onderhoud geboden is.
Betekenis van de symbolen:
Waarschuwing! Lees vóór gebruik van de machine de ge­bruikershandleiding en de veiligheids­voorschriften.
Waarschuwing! Kijk uit voor weggegooide voorwerpen. Houd omstanders op afstand.
Waarschuwing! Draag altijd gehoorbescherming.
Waarschuwing! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg.
Waarschuwing! U mag met de machine, uitgerust met de originele accessoires, niet rijden op een helling met een grotere hellingshoek dan 10º.
Waarschuwing! Knelgevaar. Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing.
Waarschuwing! Kans op brandwonden. Raak de geluid­demper/katalysator niet aan.
1.2 Verwijzingen
1.2.1 Afbeeldingen
De afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn genummerd met 1, 2, 3 etc. Onderdelen in afbeeldingen worden aangegeven met A, B, C etc. Een verwijzing naar onderdeel C in afbeelding 2 wordt als volgt weergegeven: “2:C”.
1.2.2 Titels
De titels in deze gebruikershandleiding zijn op de volgende manier genummerd:
“1.3.1 Algemene veiligheidscontrole” is een subti­tel van “1.3 Veiligheidscontrole” en wordt onder deze titel vermeld. W anneer naar een titel wordt verwezen, wordt al­leen het nummer van deze titel aangegeven. Bi­jvoorbeeld “Zie 1.3.3”.
2 BESCHRIJVING
2.1 Aandrijving
De machine heeft achterwielaandrijving. De achteras is voorzien van een hydrostatische
transmissie met traploze transmissie voor- en achteruit.
De achteras is eveneens voorzien van een differen­tieel om het draaien te vergemakkelijken.
Het gereedschap dat aan de voorzijde is gemon­teerd wordt aangedreven door aandrijfriemen.
2.2 Besturing
De machine is aangedreven. Dit betekent dat het chassis is verdeeld in een voor- en een achterge­deelte die ten opzichte van elkaar kunnen draaien.
Knikbesturing houdt in dat de machine langs bomen en andere obstakels kan rijden met een ex­treem kleine draaicirkel.
2.3 Beveiligingssysteem
De machine is uitgerust met een elektrisch beveil­igingssysteem. Dit systeem onderbreekt bepaalde activiteiten die door onjuiste handelingen gevaarl­ijke situaties kunnen veroorzaken. De motor kan bijvoorbeeld niet gestart worden als de koppeling van de parkeerrem is ingetrapt.
Controleer voor elk gebruik of het bev­eiligingssysteem werkt.
2.4 Bediening
2.4.1 Gereedschapslift, mechanisch (3:C)
U kunt als volgt schakelen tussen de werkpositie en de transportpositie:
1. Trap het pedaal volledig in.
2. Laat het pedaal langzaam los.
Page 8
76
NEDERLANDS
NL
2.4.2 Koppeling - parkeerrem (3:B)
Druk nooit op het pedaal tijdens het ri­jden. De krachtoverbrenging kan dan oververhit raken.
Het pedaal (3:B) heeft de vol­gende drie standen:
Omhoog. De koppeling is niet geactiveerd. De
parkeerrem is niet geactiveerd.
Voor de helft ingetrapt. Voorwaarts rijden uit-
geschakeld. De parkeerrem is niet geactiveerd.
Volledig ingetrapt. Voorwaarts rijden uitge-
schakeld. De parkeerrem is geactiveerd maar niet vergrendeld. Deze stand wordt ook ge­bruikt als noodrem.
Ranger, Power , Excellent:
Op het bovenste gedeelte van het pedaal bevindt zich een passtuk. Deze pasplaat kan in drie standen worden gezet, aangepast aan de voet van de be­stuurder.
2.4.3 Vergrendeling, parkeerrem (3:A)
De vergrendeling vergrendelt het kop­pelings-/rempedaal in de ingetrapte stand. Deze functie wordt gebruikt om de ma­chine te vergrendelen op hellingen, tijdens transport enz., als de motor niet draait.
De parkeerrem moet tijdens het werk altijd uitgeschakeld zijn.
Vergrendelen:
1. Trap het pedaal (3:B) volledig in.
2. Verplaats de vergrendeling (3:A) naar rechts.
3. Laat het pedaal (3:B) los.
4. Laat de vergrendeling (3:A) los.
Ontgrendelen:
Trap het pedaal (3:B) volledig in en laat het weer los.
2.4.4 Rijden - bedrijfsrem (3:F)
Het pedaal (3:F) regelt de versnelling tussen de motor en de wielen (= de snelheid). Wanneer het pedaal omhoog staat, wordt de bedrijfsrem geac­tiveerd.
1. Pedaal voorwaarts – de machine gaat vooruit.
2. Pedaal onbelast – de machine staat stil.
3. Pedaal achterwaarts – de machine rijdt achteruit.
4. Minder druk op het pedaal – de machine remt.
De bedrijfsrem werkt niet als de traploze trans­missie is uitgeschakeld. Zie 2.4.13.
2.4.5 Stuur (3:D)
De hoogte van het stuur is volledig instelbaar. Draai de instelknop (3:E) op de stuurkolom los en stel het stuur op de gewenste stand in. Draai de knop weer vast.
Verstel het stuur nooit tijdens het ri­jden.
Draai nooit aan het stuur als de ma­chine stilstaat en het gereedschap ín de werkstand staat. De kans bestaat dat het stuurbekrachtigingmechanisme wordt overbelast.
2.4.6 Gas- en chokehendel (4:G) (Ranger, President)
Als de machine niet remt zoals ver­wacht als het pedaal wordt losgelaten, moet het linkerpedaal (1:B) worden ge­bruikt als noodrem.
Hendel om de snelheid te regelen en om te choken bij een koude start.
1. Choke - voor het starten van een koude motor. De choke staat in de bovenste stand in de groef.
Gebruik deze functie niet als de motor warm is.
2. Vol gas - bij gebruik van de machine al­tijd vol gas geven.
Om de gashendel op vol gas te zetten, zet u de hendel ongeveer 2 cm achter de chokestand.
3. Stationairloop.
2.4.7 Gashendel (5:G) (Power, Excellent)
Voor het instellen van de toerentallen.
1. Vol gas - bij gebruik van de machine al­tijd vol gas geven.
2. Stationairloop.
2.4.8 Chokehendel (5, 6:H) (Power, Excellent)
Trekhendel om te choken bij koude start.
1. Hendel volledig uitgetrokken - chokek­lep in de carburateur gesloten. V oor koude start.
2. Hendel ingedrukt. Chokeklep open. Voor starten met warme motor en tijdens het rijden.
Rijd nooit met uitgetrokken choke als de motor warm is.
Page 9
77
NEDERLANDS
NL
2.4.9 Contactslot/koplamp (4, 5,6:I)
Het contactslot wordt gebruikt om de motor te starten en uit te schakelen. Het contactslot is ook de schakelaar voor de koplamp.
Laat de sleutel niet in stand 2 of 3 op de machine zitten. Er is dan brandgevaar omdat brandstof in de motor kan lopen via de carburateur en de accu kan ont­laden en worden beschadigd.
Vier standen:
1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De sleutel kan verwijderd worden.
2. Rijstand - de koplamp brandt.
3. Rijstand - de koplamp brandt niet.
4. Startstand - de elektrische startmotor wordt geactiveerd op het moment dat de sleutel in de veerbelaste startstand wordt gedraaid. Laat de sleutel teruggaan naar rijstand 3 wanneer de motor gestart is.
Draai de sleutel naar stand 2 om de ko­plamp in te schakelen.
2.4.10 Krachtafnemer (4, 5, 6:K)
Hendel voor in- en uitschakelen van de krachtafnemer voor aandrijving van aan de voorzijde gemonteerde accessoires. Twee standen:
1. Voorste stand - krachtafnemer uitgeschakeld.
2. Achterste stand - krachtafnemer inge­schakeld.
2.4.11 Urenteller (2:P)
Laat het aantal werkuren zien. Werkt alleen bij draaiende motor.
2.4.12 Instelling maaihoogte (4, 6:J) (Ranger, Excellent)
De machine is uitgerust met een mechanisme voor het gebruik van een maaidek met elektrische maaihoogte-instelling.
De schakelaar wordt gebruikt om de maaihoogte traploos in te stellen.
Het maaidek is aangesloten op het contact (2:Q).
2.4.13Ontkoppelingshefboom
Hendel om de traploze transmissie uit te schake­len.
2WD is voorzien van een hendel die op de achteras is aangesloten. Zie (7:R).
Met behulp van de hendel kunt u de machine hand­matig verplaatsen zonder de motor te gebruiken.
De ontkoppelingshendel mag nooit tus­sen de binnenste en buitenste stand staan. Dit leidt tot oververhitting en be­schadiging van de transmissie.
Twee standen:
1. Hendel ingedrukt - transmis­sie ingeschakeld voor normaal gebruik.
2. Hendel in de buitenste stand – transmissie uitgeschakeld. De machine kan handmatig worden verplaatst.
De machine mag niet over lange afstanden of met hoge snelheid worden gesleept. Hierdoor kan de versnellingsbak worden beschadigd.
2.4.14 Zitting (1:S)
De zitting kan worden opgeklapt en naar voor of achter worden geschoven. De zit­ting kan als volgt worden ingesteld:
1. Beweeg de hendel (1:T) omhoog.
2. Breng de zitting in de gewenste stand.
3. Laat de hendel (1:S) los om de zitting te vergrendelen.
De zitting is voorzien van een beveiligingsschake­laar die is aangesloten op het beveiligingssysteem van de machine. Dit houdt in dat bepaalde gevaar­lijke functies niet werken als er niemand op de zit­ting zit. Zie ook 4.4.2.
2.4.15 Motorkap (8:U)
De machine heeft een motorkap die geo­pend kan worden, zodat de benzinekraan, accu en motor makkelijk bereikbaar zijn. De motorkap is vergrendeld met een rub­beren band.
De motorkap gaat als volgt open:
1. Maak aan de voorzijde van de kap de rubberen band (8:V) los.
2. Til de motorkap omhoog.
Bevestig alles weer in omgekeerde volgorde.
De machine alleen gebruiken met geslo­ten en vergrendelde kap. Anders be­staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken.
Page 10
78
NEDERLANDS
NL
2.4.16Snelsluiting (27:H) (Power, Excellent)
De snelsluitingen kunnen worden geschei­den, waardoor er zeer eenvoudig van hulpmiddel gewisseld kan worden.
De snelsluitingen zorgen ervoor dat het maaidek gemakkelijk kan wisselen tussen de twee standen:
• Normale stand met volledig aangespannen
riem.
• 4 cm achter de normale stand met losse riem,
zodat het maaidek dichter bij de basismachine komt.
Omdat de riemspanner loskomt van de riem, ver­eenvoudigen de snelsluitingen de vervanging van de riem en het maaidek en wordt het omschakelen naar de reinigingsstand en de servicestanden ge­makkelijker.
Spanning van riem halen:
1. Verwijder de borgpennen (27:G) aan beide zij-
den.
2. Open de snelsluitingen door de achterste ge-
deelten met uw hiel naar beneden te drukken. Zie (27:F).
Als de snelsluitingen geopend zijn, rus­ten de maaidekarmen losjes in de asge­deelten. Het maaidek mag nooit in de servicestand of reinigingsstand worden gezet zonder de snelsluitingen na het loshaken van de riem van het maaidek weer te vergrendelen.
3. Voer de noodzakelijke aanpassingen uit, bijv.:
• Haak de riem los.
• V ervang het maaidek door de maaidekarmen los te haken. Zie afb. 29.
Riem aanspannen:
Span de uiteinden afzonderlijk aan volgens onder­staande instructies.
Draai de hendel niet met uw handen. U kunt bekneld raken!
1. Plaats uw voet op de hendel (28:J) en draai voorzichtig een halve slag naar voren.
2. Plaats de borgpen (27:G).
3.Ga hetzelfde te werk aan de andere kant.
3 TOEPASSINGEN
De machine mag uitsluitend gebruikt worden bij de volgende werkzaamheden met de aangegeven originele STIGA-accessoires:
Het trekmechanisme mag worden belast met een verticale kracht van maximaal 100 N.
De duwkracht van getrokken accessoires op het trekmechanisme mag niet groter zijn dan 500 N.
LET OP! Neem vóór het gebruik van een aanhang­er altijd contact op met uw verzekeringsmaat­schappij.
LET OP! Deze machine is niet bedoeld voor rijden op de openbare weg.
Maaidekken gebruiken: met klepelmaaier.
Werkzaamheden Accessoires, origineel van
STIGA
Gras maaien President:
Maaidekken gebruiken: 95 C och 105 C, met
klepelmaaier. Ranger: Maaidekken gebruiken: 95 C, 95C El, 105C, 105 C El,
110 Combi Pro met klepelmaaier. Power:
Maaidekken gebruiken: 95 C, 105 C, 110 Combi Pro met
klepelmaaier. Excellent: Maaidekken gebruiken: 95 C, 95C El, 105C, 105 C El,
110 Combi Pro, 110 Combi Pro El met klepelmaaier.
Vegen Veegmachine of veegmachine
met opvangbak gebruiken. Voor de eerste optie wordt het gebruik van een stofbeschermer aanbev­olen.
Sneeuwruimen Sneeuwschuif of sneeuwfrees
gebruiken. Sneeuwkettingen en framegewichten zijn aanbevo­len.
Gras en bladeren vegen
Getrokken opvangbak 30" of 42" gebruiken. Prokar.
Gras- en bladtrans­port
Transportkar (Pro of Combi) gebruiken.
Onkruidbestri­jding op grind­paden
Een aan de voorzijde gemon­teerde onkruidschoffel gebruiken.
Kanten van gazons snijden
Kantensnijder gebruiken.
Ontmossen Verticuteermachine gebruiken.
Page 11
79
NEDERLANDS
NL
4 STARTEN EN RIJDEN
De machine alleen gebruiken met geslo­ten en vergrendelde kap. Anders be­staat er een kans op brandwonden en kunt u bekneld raken.
4.1 Bijvullen met benzine
Gebruik altijd loodvrije benzine. Gebruik nooit brandstof voor tweetaktmotoren.
De tank heeft een inhoud van 12 liter. Door de transparante tank is het brandstofniveau makkelijk af te lezen.
LET OP! Gewone loodvrije benzine is beperkt houdbaar en mag niet langer dan 30 dagen worden bewaard.
U kunt ook milieuvriendelijke benzine gebruiken, d.w.z. gealkyleerde benzine. Dit type benzine heeft een samenstelling die minder schadelijk is voor mens en milieu.
Benzine is uiterst brandbaar. Bewaar brandstof altijd in een speciaal daar­voor bestemde tank.
Vul alleen buitenshuis benzine bij en rook niet tijdens het bijvullen. Vul de tank voordat u de motor start. Verwi­jder nooit de vuldop en vul de machine nooit met benzine wanneer de motor loopt of nog warm is.
Vul de benzinetank nooit helemaal tot de rand. Laat een zekere ruimte (ten minste de gehele vul­buis plus 1-2 cm bovenin de tank) leeg, zodat de benzine, wanneer deze warm wordt, kan uitzetten zonder over te stromen. Zie afb. 9.
4.2 Controleer het oliepeil
Het carter is bij aflevering altijd gevuld met SAE 10W-40-olie.
Controleer voor gebruik altijd of het oliepeil juist is. De machine moet op een vlakke onder­grond staan.
V eeg de omgeving van de peilstok schoon. Draai de oliepeilstok los en trek deze om­hoog. Veeg de oliepeilstok af.
Duw de oliepeilstok volledig naar beneden en schroef deze vast.
Schroef de peilstok weer los en trek deze weer om­hoog. Lees het oliepeil af.
Vul olie bij tot de "FULL"-streep als het oliepeil onder deze markering staat. Zie afb. 10-12.
Het oliepeil mag nooit boven de “FULL”-streep komen. Een te hoog oliepeil kan de motor overver­hitten. Als het oliepeil boven de “FULL”-streep komt, moet de olie worden afgetapt tot het juiste niveau is bereikt.
4.3 Transmissieolie controleren
Het carter is bij aflevering altijd gevuld met SAE 10W-40-olie.
Controleer voor gebruik altijd of het oliepeil juist is. De machine moet op een vlakke onder­grond staan.
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
2. Lees het oliepeil af op het reservoir. Zie afb. 18. Het oliepeil moet tot de lijn komen.
3. Vul indien nodig olie bij.
4.4 Veiligheidscontrole
Controleer of de machine voldoet aan de onder­staande veiligheidscontrole.
De veiligheidscontrole moet voor ieder gebruik worden uitgevoerd.
Als een van de onderdelen niet door de test komt, moet u de machine niet ge­bruiken! Breng de machine voor reparatie naar een servicewerkplaats!
4.4.1 Algemene veiligheidscontrole
Onderdeel Resultaat
Brandstofslangen en aansluitingen.
Geen lekkages.
Elektrische kabels. Isolatie is intact.
Geen mechanische schade.
Uitlaatsysteem. Geen lekkages bij aansluitin-
gen. Alle schroeven zijn vastge-
draaid. Olieleidingen Geen lekkages. Geen schade. Rijd de machine
voor- en achteruit en laat het pedaal van de bedrijfsrem omhoog komen.
De machine stopt dan.
Testrit Geen abnormale trillingen.
Geen abnormale geluiden.
Page 12
80
NEDERLANDS
NL
4.4.2 Elektrische veiligheidscontrole
Controleer voor elk gebruik of het bev­eiligingssysteem werkt..
4.5 Starten
1. Open de benzinekraan. Zie 14.
2. Controleer of the bougiekabel(s) op de bougie(s) is/zijn geplaatst.
3. Controleer of de krachtafnemer uitgeschakeld is.
4. Houd uw voet niet op het aandrijfpedaal.
5. Ranger, President: Starten van een koude motor – zet de gashendel helemaal in de chokestand. Starten van een warme motor – zet de gashendel op vol gas (ongeveer 2 cm achter de choke­stand). Power, Excellent: Zet de gashendel op vol gas. Starten van een koude motor - trek de choke­hendel volledig uit. Starten van een warme motor – druk de choke­hendel volledig in.
6. Trap het koppelings-/rempedaal volledig in.
7. Draai de contactsleutel om en start de motor.
8 Ranger, President:
W anneer de motor is gestart, duwt u de gashen­del geleidelijk naar vol gas (ongeveer 2 cm achter de chokestand) als u de choke gebruikt hebt. Power, Excellent: W anneer de motor is gestart, duwt u de choke­hendel geleidelijk in als u deze gebruikt hebt.
9. Laat de machine na een koude start niet onmid­dellijk belast werken, maar laat de motor eerst een paar minuten warmdraaien. Op die manier kan de olie eerst opwarmen.
Bij gebruik van de machine altijd vol gas geven.
4.6 Bedieningstips
Controleer altijd of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Dit is met name belangrijk bij het werk­en op hellingen. Zie 4.2.
Wees voorzichtig bij het rijden op hell­ingen. Start of stop niet plotseling wan­neer u een helling op- of afrijdt. Rijd nooit dwars over een helling. Rijd van boven naar beneden en van beneden naar boven.
Deze machine mag op een helling van maximaal 10° rijden.
Verminder de snelheid op hellingen en bij scherpe bochten om controle over de machine te houden en het risico op kan­telen te beperken.
Draai bij rijden in de hoogste versnel­ling en bij vol gas het stuur niet volledig naar één kant. De machine kan dan kantelen.
Blijf met uw handen uit de buurt van de middensturing en de zittinghouder . An­ders kunt u bekneld raken! Rijd nooit met de machine als de motorkap open is.
4.7 Stoppen
Schakel de krachtafnemer uit. Trek de parkeerrem aan.
Laat de motor 1-2 minuten stationair draaien. Zet de motor af door de contactsleutel om te draaien.
Sluit de benzinekraan. Dit is vooral belangrijk als de machine op bijv. een aanhanger vervoerd moet worden.
Als u de machine zonder toezicht achterlaat, moet u de bougiekabel(s) losmaken en de contactsleutel verwij­deren.
Direct na gebruik kan de motor bij­zonder heet zijn. Raak de demper, de cilinder of de koelribben niet aan. Dit kan ernstige brandwonden veroorzak­en.
Status Handeling Resultaat
Het koppelings-/ rempedaal is niet ingetrapt. De krachtafnemer is niet inge­schakeld.
Probeer te starten. De motor
start niet.
Het koppelings-/ rempedaal is inge­trapt. De krachtafnemer is ingeschakeld.
De bestuurder gaat staan.
De motor start niet.
Lopende motor. De krachtafnemer is ingeschakeld.
De bestuurder gaat staan.
De motor stopt dan.
Lopende motor. Verwijder zekering
10 A. Zie afb. 13.
De motor stopt dan.
Page 13
81
NEDERLANDS
NL
4.8 Reiniging
Om het gevaar op brand te verkleinen de motor, de demper, de accu en de brandstoftank vrijhouden van gras, bladeren en olie.
Om het gevaar op brand te verkleinen regelmatig controleren of er sprake is van olie- en/of brandstoflekkage.
Reinig de machine na gebruik. Voor het reinigen gelden de volgende richtlijnen.
• Als u de machine met een hogedrukreiniger reinigt, richt de straal dan niet rechtstreeks op de asborging, elektrische onderdelen of hy­draulische kleppen.
• Sproei nooit rechtstreeks water op de motor.
• Reinig de motor met een borstel en/of perslucht.
• Reinig de luchtinlaat van de motor (10, 11, 12:W).
5 ONDERHOUD
5.1 Onderhoudsprogramma
Om de machine voortdurend in goede staat te houden en zo de betrouwbaarheid te bevorderen, ook in verband met het milieu, moet het onder­houdsprogramma van STIGA worden gevolgd.
De inhoud van dit programma vindt u in het bij­gevoegde serviceboekje.
Basic service
moet altijd door een erkende service-
werkplaats worden uitgevoerd. Eerste onderhoud en Intermediate Service
zou door een erkende servicewerkplaats moeten worden uitgevoerd, maar kan ook door de gebruik­er worden gedaan. De inhoud van deze program­ma's staat in het serviceboekje en de handelingen zijn beschreven onder“4 STARTEN EN RIJDEN” en hieronder.
Onderhoud dat door een erkende servicewerkp­laats wordt uitgevoerd geeft u de garantie dat uw machine professioneel wordt onderhouden met originele reserveonderdelen.
Na elke onderhoudsbeurt die is uitgevoerd bij een erkende servicewerkplaats krijgt u een stempel in het onderhoudsboekje. Een serviceboekje waarin ieder onderhoud wordt geregistreerd, is een waardevol document dat de tweedehandswaarde van de machine verhoogt.
5.2 Voorbereiding
Alle service en onderhoud moet worden uit­gevoerd op een stilstaande machine waarvan de motor is uitgeschakeld.
Zorg dat de machine niet kan wegrol­len. Gebruik daarom altijd de parkeer­rem.
Zet de motor af.
V oorkom dat de motor onbedoeld start door de bougiekabel(s) los te maken van de bougie(s) en de contactsleutel te ver­wijderen.
5.3 Bandenspanning
Pas de bandenspanning op de volgende manier aan: Voorzijde: 0,6 bar (9 psi). Achter: 0,4 bar (6 psi).
5.4 Motorolie vervangen
Dit gedeelte bevat tabellen met de verschillende motoren die gebruikt worden in de STIGA Pro­reeks. Markeer de gegevens die voor uw machine/ motor van toepassing zijn.
5.4.1 Vervangingsintervals
In de tabel hieronder staan het aantal bedrijfsuren en maanden aangegeven. Voer de betreffende han­deling uit op het moment dat zich het eerst voor­doet.
Ververs de olie regelmatiger als de machine onder extreme condities of bij hoge omgevingstempera­turen wordt gebruikt.
Machine
1e keer Vervolgens
met tussen-
pozen van
Ranger, President, (B&S)
Bedrijfsuren/maanden
Olie verversen
5 uur
50 uur/
12 maanden
Excellent (B&S) Bedrijfsuren/maanden
Olie verversen
5 uur
50 uur/
12 maanden
Filter verversen 100 timmar
Power (Kohler) Bedrijfsuren/maanden
Olie verversen - 100 uur Filter verversen 200 uur
Page 14
82
NEDERLANDS
NL
5.4.2 Motorolie
Gebruik synthetische olie volgens de onderstaande tabel.
Gebruik olie zonder toevoegingen. Vul niet te veel olie bij. Dit kan tot oververhitting
van de motor leiden. Ververs de olie wanneer de motor warm is.
Direct na het stoppen van de machine kan de motorolie erg heet zijn. Laat de motor daarom een paar minuten afkoe­len voordat u de olie aftapt.
1. Zet de klem op de afvoerslang. Gebruik een
slangenklem of iets vergelijkbaars. Zie afb. 15­17:Y.
2. Verplaats de klem 3 tot 4 cm op de afvoerslang
en trek de bougie los.
3. Vang de olie op in een vat.
LET OP! Knoei geen olie op de aandrijfrie­men.
4. Volg de lokale voorschriften voor het afvoeren
van afgewerkte olie op.
5. Breng de olieaftapplug weer aan en verplaats de
klem zodat deze zich boven de plug bevindt.
6. Verwijder de oliepeilstok en vul de machine
met nieuwe olie. Hoeveelheid olie:
7. Na het bijvullen van olie start u de motor en laat
u deze 30 seconden stationair draaien.
8. Controleer of er een olielek is.
9. Zet de motor af. W acht 30 seconden en contro-
leer dan of het oliepeil overeenkomt met 4.2.
5.4.3 Oliefilter (Power)
Het oliefilter moet worden vervangen bij elke tweede keer dat de olie wordt ververst, d.w.z. na 200 werkuren. Tap eerst de motorolie af en instal­leer de olieaftapplug zoals hierboven beschreven. Vervang vervolgens het oliefilter op de volgende wijze:
1. Maak rond het filter schoon en demonteer het
filter.
2. Plaats het nieuwe filter in een vat met het gat
naar boven gericht.
3. Giet nieuwe motorolie door het gat in het filter tot onderaan het schroefdraad.
4. Wacht 1-2 minuten zodat het materiaal van het filter de olie kan absorberen.
5. Bevochtig de pakking van het filter met olie.
6. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai het filter dan nog 2/3 tot 1 slag verder.
7. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie hi­erboven.
5.4.4 Oliefilter (Excellent)
Het oliefilter moet worden vervangen bij elke tweede keer dat de olie wordt ververst, d.w.z. na 100 werkuren. Tap eerst de motorolie af en instal­leer de olieaftapplug zoals hierboven beschreven. Vervang vervolgens het oliefilter op de volgende wijze:
1. Maak rond het filter schoon en demonteer het filter.
2. Bevochtig de pakking van het nieuwe filter met olie.
3. Installeer het filter. Schroef het filter eerst zo ver vast dat de pakking de motor raakt. Draai het filter dan nog 1/2 tot 3/4 slag verder.
4. Ga verder met punt 7 onder 5.4.2 Motorolie hi­erboven.
5.5 Benzinefilter (15, 16, 17:Z)
Ranger, President, Power Vervang het benzinefilter elk seizoen. Excellent Vervang het benzinefilter na 1500 werkuren. Zie
afb. 23:Z. Controleer of er geen benzinelekkages zijn nadat
het nieuwe filter is geïnstalleerd.
5.6 Riemtransmissies
Controleer na 5 werkuren of alle riemen intact en onbeschadigd zijn.
5.7 Besturing
De besturing moet na 5 werkuren worden gecon­troleerd/afgesteld en vervolgens na elke 100 werkuren.
5.7.1 Controles
Draai het stuur kort heen en weer. Er mag geen speling in de stuurkettingen zitten.
Olie SAE 10W-40 Serviceklasse SJ of hoger
Machine Olievolume, ong.
Filter niet
vervangen
Filter vervan-
gen
Ranger - 1,6 liter President - 1,6 liter Power 1,9 liter 2,0 liter Excellent 1,6 liter 1,7 liter
Page 15
83
NEDERLANDS
NL
5.7.2 Afstelling
Stel indien nodig de stuurkettingen als volgt af:
1. Zet de machine in de 'recht vooruit'-stand.
2. Stel de stuurkettingen af met de twee moeren onder het middelpunt. Zie afb. 26.
3. Draai beide moeren evenveel tot er geen speling meer is.
4. Rijd de machine recht vooruit en controleer of het stuur recht staat.
5. Als het stuur verdraaid staat, maakt u de ene moer losser en de andere vaster.
Span de stuurkettingen niet te strak aan. Daardoor wordt het sturen zwaarder en neemt de slijtage van de kabels toe.
5.8 Accu
Als u het zuur in uw ogen of op uw huid krijgt, kan dit ernstig letsel veroorzak­en. Als er zuur op uw lichaam terech­tkomt, moet u het betreffende lichaamsdeel onmiddellijk afspoelen met een ruime hoeveelheid water en zo snel mogelijk medische hulp zoeken.
De accu wordt gereguleerd door kleppen en geeft een uitgangsspanning van 12 V. De accuvloeistof kan en mag niet worden gecontroleerd of aange­vuld. U hoeft de accu alleen maar op te laden, bi­jvoorbeeld als u deze lang niet hebt gebruikt.
De accu moet volledig zijn opgeladen voordat u deze voor de eerste keer gaat gebruiken. De accu moet altijd volledig opgeladen worden bewaard, anders kan deze beschadigd raken.
5.8.1 Accu opladen met motor
De accu kan als volgt worden opgeladen met de dynamo van de motor.
1. Plaats de accu in de machine zoals hieronder af­gebeeld.
2. Zet de machine buiten of zorg dat de uitlaatgas­sen kunnen worden afgevoerd.
3. Start de motor volgens de instructies in de han­dleiding.
4. Laat de motor 45 minuten lopen.
5. Zet de motor af. De accu is nu volledig opgelad­en.
5.8.2 Accu opladen met oplader
Als de accu wordt opgeladen met een oplader, di­ent deze een constante spanning te hebben.
Neem contact op met uw leverancier voor een dergelijke oplader.
De accu kan beschadigd raken als er een stand­aard oplader wordt gebruikt.
5.8.3 Verwijderen/Plaatsen
De accu zit onder de motorkap. Bij het verwijderen of plaatsen van de accu, dient u rekening te houden met het volgende:
• Bij het verwijderen. Maak eerst de zwarte kabel los van de negatieve accuklem (-). Maak daarna de rode kabel los van de positieve accuklem (+).
• Bij het plaatsen. Sluit eerst de rode kabel aan op de positieve accuklem (+). Sluit dan de zwarte kabel aan op de negatieve accuklem (-).
Als u de kabels niet in de goede volgo­rde aansluit of losmaakt, kan er korts­luiting ontstaan en kan de accu beschadigd raken.
Als u de kabels verwisselt, raken de dy­namo en de accu beschadigd.
De accu moet altijd aangesloten zijn als u de motor wilt laten lopen. Anders kunnen de dynamo en het elektrische systeem beschadigd raken.
5.8.4 Reiniging
Indien de accupolen geoxideerd zijn, moeten deze schoongemaakt worden. Reinig de accupolen met een staalborstel en smeer ze in met vet.
5.9 Luchtfilter, motor
5.9.1 Luchtfilter
(Ranger, President, Power)
Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd/vervangen.
Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden gereinigd/vervangen.
LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken.
Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
1. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfil­terkap.
2. Demonteer de luchtfilterkap (23:A) door de twee klemmen te verwijderen.
3. Demonteer het filter (23:B). Het voorfilter wordt over het luchtfilter geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak de be­huizing van het luchtfilter schoon.
4. Maak het papierfilter schoon door er zachtjes mee tegen een plat oppervlak te tikken. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervan­gen.
5. Reinig het voorfilter. Indien het filter erg vuil is, moet het worden vervangen.
6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde.
Bij het schoonmaken van de behuizing van het papierfilter mogen geen perslucht of oplosmidde­len op basis van petroleum worden gebruikt. Hierdoor raakt het filter beschadigd.
Page 16
84
NEDERLANDS
NL
5.9.2 Luchtfilter (Excellent)
Het voorfilter (schuimplastic filter) moet na 25 werkuren worden gereinigd. Het luchtfilter (papierfilter) moet na 100 werkuren worden vervangen. LET OP! Reinig/vervang beide filters vaker indien de machine in stoffige omstandigheden moet werken. Verwijder/installeer de luchtfilters als volgt:
1. Demonteer het rechterachterwiel.
2. Maak voorzichtig schoon rond de luchtfil­terkap.
3. Demonteer de luchtfilterkap (21:A) door de schroef (21:B) los te draaien.
4. Demonteer de filters. Het voorfilter (21:C) wordt over het luchtfilter (21:D) geplaatst. Zorg ervoor dat de carburateur niet vuil wordt. Maak het luchtfilterhuis schoon.
5. Reinig het voorfilter (21:C) in vloeibaar schoonmaakmiddel en water. W ring het filter uit tot het droog is. Giet een beetje olie op het filter en knijp de olie erin.
6. Monteer alles weer in omgekeerde volgorde. Controleer of de rubberen afdichting (21:E) niet is beschadigd. Vervang de afdichting indien nodig.
5.10 Bougie
De bougie(s) moet(en) na elke 2000 werkuren worden vervangen (=bij elke tweede basic serv­ice).
Maak schoon rond de bevestiging van de bougie voordat u deze losmaakt.
Bougie
: Champion RC12YC of gelijkwaardig.
Afstand elektroden
: 0,75 mm.
5.11 Luchtinlaat
Zie 10, 11, 12:W. De motor is luchtgekoeld. Door een verstopt koelsysteem kan de motor beschadigd raken. Reinig de luchtinlaat van de motor na elke 50 werkuren. Het koelsysteem wordt bij elke basic service nauwkeurig gereinigd.
5.12 Smeren
Alle smeerpunten in onderstaande tabel moeten na elke 50 werkuren en na elke wasbeurt worden ges­meerd.
5.13 Zekeringen
Als een van de onderstaande problemen optreedt, moet u de betreffende zekering vervangen. Zie afb.
13.
6 OCTROOI - ONTWERPREGIS-
TRATIE
Deze machine of onderdelen van deze machine valt/vallen onder de volgende octrooi- en ontwer­pregistratie:
SE9901091-0, SE9901730-3, SE9401745-6, US595 7497, FR772384, DE69520215.4, GB772384, SE0301072-5, SE04/000239 (PCT), SE0401554-1, SE0501599-5.
GGP behoudt zich het recht voor zonder vooraf­gaande aankondiging wijzigingen in het product aan te brengen.
Onderdeel Actie Afb.
Wiellager 2 smeernippels. Gebruik een
smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt.
23
Middelpunt 4 smeernippels. Gebruik een
smeerpistool met universeel vet. Pomp tot het vet eruit komt.
24
Stuurkettin­gen
Reinig de kettingen met een staalborstel. Smeer de kettingen met uni­versele kettingspray.
-
Spanning­sarmen
Smeer de lagerpunten met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit werkt het beste met twee per­sonen.
25
Bediening­skabels
Smeer de uiteinden van de kabels met een oliehouder terwijl alle regelaars zijn geactiveerd. Dit moet worden gedaan door twee personen.
26
Probleem Zekering
De motor start niet of slaat meteen weer af. De accu is opgeladen.
10 A
Elektrische maaihoogte-instelling werken niet.
20 A
Geen enkele elektrische functie werkt. De accu is opgeladen.
30 A
Page 17
www.stiga.com
GGP Sweden AB · Box 1006 · SE-573 28 TRANÅS
Loading...