De inhoud, beschrijvingen en specificaties in deze handleiding kunnen
zonder kennisgeving worden gewijzigd. Rosemount Tank Radar AB is
niet verantwoordelijk voor eventuele fouten in deze handleiding.
Handelsmerken
HART is een gedeponeerd handelsmerk van HART Communication
Foundation.
Modbus is een gedeponeerd handelsmerk van Modicon.
Pentium is een gedeponeerd handelsmerk van Intel Corporation.
Windows NT is een handelsmerk van Microsoft Corporation.
ReserveonderMdelen
Vervanging door niet-goedgekeurde onderdelen kan de veiligheid in
gevaar brengen. Reparaties, bijvoorbeeld de vervanging van componenten,
kunnen de veiligheid eveneens in gevaar brengen en zijn onder geen
beding toegestaan.
Rosemount Tank Radar AB is niet verantwoordelijk voor storingen,
ongevallen, etc. die het gevolg zijn van niet-goedgekeurde
reserveonderdelen of reparaties die niet werden uitgevoerd door
Rosemount Tank Radar AB.
Specifieke FCC-voorschriften (alleen voor de Verenigde Staten)
Rosemount TankRadar REX genereert en gebruikt radiofrequentieenergie. Als de apparatuur niet correct wordt geïnstalleerd en gebruikt,
d.w.z. in strikte overeenstemming met de voorschriften van de fabrikant,
kan dit een inbreuk vormen op de FCC-voorschriften met betrekking tot
de emissie van radiofrequentie-energie.
Rosemount TankRadar REX is FCC-gecertificeerd onder
testomstandigheden die uitgaan van een metalen tank. Installatie op een
niet-metalen tank is niet gecertificeerd en niet toegestaan.
Het FCC-certificaat voor Rosemount TankRadar REX vereist dat de tank
gesloten is wat de emissie van radio-energie betreft. Tanks met open
mangaten, uitwendig vlottend dak zonder standpijpen etc. vallen niet
onder het certificaat.
Het TankRadar REX-systeem is een monitoring- en regelsysteem voor
het meten van tankniveaus. Op het systeem kunnen diverse sensoren
worden aangesloten, zoals temperatuur- en druksensoren, voor een
compleet voorraadbeheer.
Er is een gedistribueerde intelligentie in de diverse eenheden van het
systeem. De eenheden verzamelen en verwerken voortdurend
informatie. Bij ontvangst van een informatieaanvraag wordt een
onmiddellijke respons verzonden met actuele informatie. De eenheden
communiceren met elkaar via een veldbus, de TRL/2-bus.
Geen enkel onderdeel van de apparatuur komt in contact met het
product in de tank en de antenne is het enige onderdeel van het
meetsysteem dat is blootgesteld aan de tankatmosfeer. De
radartankmeter zendt microgolven naar het oppervlak van het product in
de tank. Het niveau wordt berekend op basis van de echo van het
oppervlak.
TankRadar REX kan het niveau van vrijwel elk product meten, zoals
bitumen, ruwe olie, geraffineerde producten, aggressieve chemicaliën,
LPG en LNG, etc. Met behulp van een geschikte tankverbindingseenheid
kan het TankRadar REX-systeem elk type tank meten.
TankMaster
RS232
Optionele hostcomputer of slave-pc
REX
Slave
-
REX
Te mp .
sensoren
FBM
REX
SlaveDAU
Modbusprotocol
Veldbus
REX
Slave
-
Te mp .
sensoren
Optionele tweede
tankgroep
Controlekamerniveau
Veldniveau
REX
Analoge ingang
Analoge uitgang
Temperatuur
RelaisuitgangHART
Figuur 1-1. Voorbeeld van een klein TankRadar REX-systeem
1-1
Page 10
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 1 Beschrijving van het systeem
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Hostcomputer
van fabriek
Naar
andere
FCU’ s
Nietgevaarliijk gebied
Gevaarliijk
gebied
LPG/LNG
meter
RS-232C
FBM
Naar andere
tanks
TRL/2-veldbus
RTG
DAU
TankMaster
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
??
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
??
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
TRL/2-groepsbus
FCU
RTG
Standpijpmeter
FBM
Rapport
printer
Naar
draagbare
onder-
Rapport
printer
FCU
houdspc met
TankMaster
TRL/2-veldbus
DAU
RTG
Parabolische
antennemeter
Temperatuursensor
Controlekamerniveau
Groepsniveau
DAU
Veldniveau
Temperatuursensor
Figuur 1-2. Voorbeeld van een algemene configuratie van een TankRa-
dar REX-systeem
Alle gemeten gegevens worden aan de operator gepresenteerd door
TankMaster WinOpi, dat in zijn complete versie voorraadbeheerfuncties
omvat. De bedrijfshostcomputer kan worden aangesloten om de
gegevens verder te verwerken.
Alle door Rosemount Tank Control geleverde onderdelen voor montage
boven op de tank wegen minder dan 25 kg (met uitzondering van de
drukflens etc. voor de LPG/LNG-meter). De diverse TankRadaronderdelen kunnen dus door één persoon naar bovenop de tank worden
gedragen voor montage.
Lees de Technische beschrijving voor een meer gedetailleerde
beschrijving van het Rosemount TankRadar REX-systeem.
1-2
Page 11
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
De basisonderdelen van het TankRadar REX-systeem zijn:
•De radartankmeter, RTG, is een intelligent explosieveilig instru-
ment dat het niveau van een product in een tank meet. Vier verschillende tankverbindingseenheden kunnen worden bevestigd
voor vele verschillende toepassingen.
•Op de gegevensverzamelingseenheid, DAU, kunnen diverse
externe sensoren en actuators worden aangesloten. Er zijn twee
versies van de DAU, de slave-DAU en de autonome DAU. De
slave-DAU kan de temperatuur meten. De autonome DAU biedt,
naast temperatuurmering, analoge en digitale ingangen. Beide versies kunnen optioneel worden uitgerust met een LCD-display voor
het lokaal uitlezen van de gemeten waarden.
•De veldcommunicatie-eenheid, FCU, fungeert als gateway en
gegevensconcentrator tussen de groepsbus en de veldbus. Op
elke FCU kunnen in totaal 32 RTG’s en 32 DAU’s worden aangesloten.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 1 Beschrijving van het systeem
•Het veldbusmodem, FBM, is een omzetter tussen RS-232C en
de TRL/2-bus. Het wordt gebruikt om een pc met TankMaster aan
te sluiten op de TRL/2-bus.
•De afstandsdisplay-eenheid, RDU 40, is een display-eenheid
waarop de berekende en gemeten gegevens van de REX-meter
worden weergegeven, zoals het niveau, de gemiddelde temperatuur, het volume, de signaalsterkte, etc.
•TankMaster is een softwarepakket waarmee de niveaumeetappa-
ratuur van Rosemount kan worden geïnstalleerd en geconfigureerd. Het TankMaster-pakket biedt krachtige en
gebruiksvriendelijke tools voor de installatie en configuratie van de
niveaumeetapparaten.
1-3
Page 12
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 1 Beschrijving van het systeem
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
1-4
Page 13
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
2.Veiligheid
De TankRadar REX-apparatuur wordt vaak gebruikt in gebieden waar
brandbaar materiaal wordt gehanteerd en waar een explosieve
atmosfeer aanwezig kan zijn. Om de infrastructuur en het personeel te
beschermen, dienen voorzorgsmaatregelen te worden genomen om te
waarborgen dat deze atmosfeer niet ontbrandt. Deze gebieden worden
gevaarlijke gebieden genoemd en apparatuur in deze gebieden is altijd
tegen explosie beschermd.
In de loop der jaren is een aantal verschillende technieken voor
explosiebescherming ontwikkeld. Intrinsieke veiligheid en
explosieveiligheid (of vlambestendigheid) zijn twee van deze technieken.
2.1Intrinsieke veiligheid
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 2 Veiligheid
Intrinsieke veiligheid, IS, is gebaseerd op het principe van het beperken
van de beschikbare elektrische energie in circuits in gevaarlijke
gebieden, zodat vonken of hete oppervlakken die door elektrische
storingen in componenten kunnen ontstaan niet voor ontbranding
kunnen zorgen. Intrinsieke veiligheid is de enige techniek die is
geaccepteerd voor gevaarlijke gebieden Zone 0 (hoog risico). De
techniek is ook veilig voor het personeel en maakt onderhoud van de
apparatuur mogelijk zonder dat een gasvrij-certificaat nodig is.
De basisprincipes van intrinsieke veiligheid zijn:
•Alle brandbare materialen zijn ingedeeld volgens de energie die
nodig is om ze te doen ontbranden.
•Apparatuur in gevaarlijke gebieden is geclassificeerd volgens de
maximale oppervlaktetemperatuur die ze kan produceren. Dit
moet veilig zijn rekening houdend met de eventueel aanwezige
brandbare gassen.
•Gevaarlijke gebieden zijn geclassificeerd volgens de waarschijnlijkheid dat een explosieve atmosfeer aanwezig is, en dit bepaalt
of er een speciale techniek voor explosiebescherming moet worden gebruikt.
2-1
Page 14
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 2 Veiligheid
Bij het lokaliseren van storingen en
reparatiewerkzaamheden aan componenten
in of in verbinding met intrinsiek veilige
apparatuur, moeten de volgende regels strikt
worden nageleefd:
• Koppel de voeding van de radartankmeters, de autonome
gegevensverzamelingseenheden of veldcommunicatie-eenheden los.
• Gebruik uitsluitend een goedgekeurd
instrument op batterijen.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
BELANGRIJK!
• Gebruik uitsluitend originele reserveonderdelen van Rosemount. Vervanging door
niet-originele reserveonderdelen kan de
intrinsieke veiligheid in gevaar brengen.
2.2Explosieveiligheid
Explosieveilige behuizingen kunnen worden gebruikt als een explosie
binnen in de behuizing is toegestaan zolang deze zich niet naar de
buitenzijde verspreidt. De behuizing moet drukbestendig zijn en smalle
openingen hebben om de lucht te kunnen laten ontsnappen zonder de
atmosfeer buiten de apparatuur te doen ontbranden.
Vervanging door niet-goedgekeurde
onderdelen kan de intrinsieke veiligheid in
gevaar brengen.
BELANGRIJK!
2-2
De explosieveilige (vlambestendige)
behuizingen van de radartankmeter en de
autonome gegevensverzamelingseenheid
mogen niet worden geopend terwijl de
eenheden onder spanning staan.
Page 15
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Rosemount Tank Radar REX
3.Beschrijving van de apparaten
3.1REX RTG
3.1.1Overzicht
De radartankmeter REX, RTG REX, is een autonoom
afstandsmeetapparaat. De afstands- en niveauberekeningen worden
continu uitgevoerd in de radartankmeter. Op verzoek van een master
kan de RTG de niveau-, status- en andere informatie verzenden via de
veldbus.
Alle REX-meters bestaan uit twee hoofdonderdelen: de transmitterkop
(TH) en een tankverbindingseenheid. Verschillende
tankverbindingseenheden (antennes) kunnen worden bevestigd om te
voldoen aan vele verschillende toepassingen.
Er zijn vier soorten radartankmeters:
•de hoornantenne RTG 3920, voor installaties met een vast dak
zonder standpijp.
•de paraboolantenne RTG 3930, voor veeleisende omgevingen
zonder standpijp.
•de standpijpniveaumeter RTG 3940, voor metingen in standpij-
pen.
•de standpijpniveaumeter RTG 3945, voor installaties in PTB
Zone 0.
•de LPG/LNG-niveaumeter RTG 3960, voor vloeibaar gas, LPG
en LNG.
Alle antennetypen gebruiken dezelfde elektronica voor de
transmitterkop.
3-1
Page 16
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.1.2Technische gegevens, RTG 3900
De volgende specificatie geldt voor de standaardversie van de RTG
3900:
Omgevingstemperatuur-40° C tot +70° C
ExplosiebeschermingEEx d[ia] IIB T6 (EN50014,
Instrumentnauwkeurigheid0,5 mm*.
Maximale instrumentafwijking0,8 mm.
Voeding100-240 VAC, 50-60 Hz, max. 80
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
(-40 °F tot +158 °F).
EN50018 en EN50020 Europa)
Klasse 1, Div. I, Groepen C en D
(UL1203, UL913 Verenigde Staten).
W
Optioneel:
34-70 VDC,
48-99 VDC.
VeldbusTRL/2-bus (FSK, half duplex, twee
draden, galvanisch geïsoleerd,
4800 baud).
*) De instrumentnauwkeurigheid is
opgegeven als een waarde van
2σ. Dit betekent dat ongeveer 97%
van de gemeten waarden binnen
een tolerantie van 0,5 mm liggen.
3-2
Page 17
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.1.3Antennetypen
De hoornantenne, RTG 3920
De hoornantenne is bedoeld voor
het gebruik van een 8 inch-antenne
in kleine openingen van tanks
zonder vast dak.
De RTG 3920 is bedoeld voor het
meten van diverse olieproducten en
chemicaliën. Voor bitumen/asfalt en
soortgelijke producten wordt echter
de paraboolantenne aanbevolen.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Technische gegevens, RTG 3920
Instrumentnauwkeurigheid0,5 mm*
Maximale instrumentafwijking
Bedrijfstemperatuur in
tank
Omgevingstemperatuur-40° C tot +70° C
Meetbereik0,85 tot 20 m onder flens
Druk-0,2 tot 2 bar
Materiaal blootgesteld aan
tankatmosfeer
Totaal gewichtCa. 20 kg zonder flens
Mangatafmetingen8 inch-flens ANSI B 16.5 150 Lb. of een
0,8 mm
Max. +230° C (+445° C)
(-40° F to 158° F)
(3 to 65 ft)
Uitbreidbaar tot 0,3-30 m
met verminderde nauwkeurigheid.
Zuurbestendig staal (type 316), PTFE,
FPM (viton)
DN 200 PN 10-flens DIN 2632/SS2032
of een British Standard 4504 Table 10.2
DN 200.
Figuur 3-1. RTG 3920
*) De instrumentnauwkeurigheid is
opgegeven als een waarde van 2σ. Dit
betekent dat ongeveer 97% van de
gemeten waarden binnen een tolerantie
van 0,5 mm liggen.
3-3
Page 18
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
De paraboolantenne, RTG 3930
De paraboolantenne RTG 3930
meet het niveau van alle soorten
vloeistoffen, van lichte producten
tot bitumen/asfalt. De meter is
bedoeld voor montage op tanks
met vast dak en heeft een
“handelsdoeleinden”nauwkeurigheid.
Het ontwerp van de
paraboolantenne biedt een
extreme tolerantie tegen kleverige
en condenserende producten. De
smalle bundel van deze antenne
maakt hem zeer geschikt voor
smalle tanks met inwendige
structuren.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Figuur 3-2. RTG 3930
Technische gegevens, RTG 3930
Instrumentnauwkeurigheid0,5 mm*
Maximale instrumentafwijking
Bedrijfstemperatuur in
tank
Omgevingstemperatuur-40° C tot +70° C
Meetbereik0,8 tot 40 m onder flens
DrukGeklemd: -0,2 tot 0,2 bar
Materiaal blootgesteld aan
tankatmosfeer
Totaal gewichtCa. 25 kg zonder flens
MangatafmetingenMinimaal 20 inch
0,8 mm
Max. +230° C (+445° C)
(-40° F to 158° F)
(2-130 ft)
(-3 to 3 psi)
Gelast: max. 10 bar
Zuurbestendig staal (type 316), PTFE
3-4
*) De instrumentnauwkeurigheid is
opgegeven als een waarde van 2σ. Dit
betekent dat ongeveer 97% van de
gemeten waarden binnen een tolerantie
van 0,5 mm liggen.
Page 19
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
De standpijpniveaumeter,
RTG 3940
De standpijpniveaumeter wordt
gebruikt voor tanks met
standpijpen en voor alle
producten die geschikt zijn voor
standpijpen.
De meter plant de radargolven
voort met gering verlies,
waardoor de invloed van de
standpijptoestand vrijwel wordt
geëlimineerd. De meting gebeurt
met de hoogste nauwkeurigheid,
ook als de pijp oud of verroest is
of onder de aanslag zit.
De standpijpniveaumeter is
geschikt voor pijpen van 5, 6, 8,
10 en 12 inch. Hij kan worden
gemonteerd op een bestaande
standpijp en de tank hoeft niet
buiten bedrijf te worden gesteld
tijdens de montage.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Figuur 3-3. RTG 3940
Technische gegevens, RTG 3940
Instrumentnauwkeurigheid0,5 mm*
Maximale instrumentafwijking
Bedrijfstemperatuur in tankMax. +230° C (+445° C)
Omgevingstemperatuur-40° C tot +70° C
Meetbereik0 tot 40 m vanaf het uiteinde van de
Druk-0,2 tot 0,5 bar
Materiaal blootgesteld aan
tankatmosfeer
Totaal gewichtCa. 20 kg zonder flens
Standpijpafmetingen6-12 inch
0,8 mm
kegel
Optionele versies tot max. 10 bar
Zuurbestendig staal (type 316), PTFE,
FPM (viton) en aluminium.
*) De instrumentnauwkeurigheid is
opgegeven als een waarde van 2σ. Dit
betekent dat ongeveer 97% van de
gemeten waarden binnen een tolerantie
van 0,5 mm liggen.
3-5
Page 20
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
De LPN/LNG-meter, RTG 3960
De RTG 3960 is bedoeld voor
niveaumeting in LPG- en LNGtanks. Een standpijp van 4 inch
wordt gebruikt als golfgeleider
voor de meting. Dit voorkomt
dat een golvend of kokend
oppervlak de meting verstoort.
De radarsignalen worden in de
pijp overgebracht naar het
oppervlak.
De drukafdichting is een
kwartsvenster dat is
goedgekeurd voor gebruik in
drukvaten. De meter kan ook
optioneel worden uitgerust met
een brandbestendig blokventiel
en een dampruimtedruksensor.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
De LPG/LNG-niveaumeter is
verkrijgbaar in drie
verschillende versies: een 150
PSI-versie, een 300 PSI-versie
en een 600 PSI-versie.
De gepatenteerde
referentiepenfunctie maakt het mogelijk de meting te controleren zonder
de tank te openen. Er bevindt zich een referentiepen boven aan de
standpijp en een kalibratiering onderaan. Door de meter in te stellen op
de “testmodus”, meet hij ten opzichte van de referentiepen en de
kalibratiering en vergelijkt hij de waarden met de werkelijke afstanden
die zijn opgeslagen tijdens de configuratie van de transmitter.
Figuur 3-4. RTG 3960
3-6
Page 21
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Technische gegevens, RTG 3960
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Instrumentnauwkeurigheid
Maximale instrumentafwijking
Bedrijfstemperatuur in
tank
Omgevingstemperatuur-40° C tot +70° C
Meetbereik0 tot 40 m vanaf het uiteinde van de
DrukMax. 25 bar
DruksensorDruck PTX 110
Materiaal blootgesteld
aan tankatmosfeer
Totaal gewicht6 in. 150 lbs-ca. 38 kg
Standpijpafmetingen4 inch Sch 10 of 100 mm binnendia-
0,5 mm*
0,8 mm
Max. +230° C (+445° C)
(-40° F to 158° F)
kegel
(0 to 30 ft)
Zuurbestendig staal (type 316) en
kwarts.
6 in. 300 lbs-ca. 48 kg
6 in. 600 lbs-ca. 68 kg
meter.
*) De instrumentnauwkeurigheid is
opgegeven als een waarde van 2σ.
Dit betekent dat ongeveer 97% van
de gemeten waarden binnen een
tolerantie van 0,5 mm liggen.
3-7
Page 22
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.1.4Meetprincipe
Met behulp van de FMCW-methode (Frequency Modulated Continuous
Wave) zendt REX een microgolfsignaal met een continu variërende
frequentie naar het vloeistofoppervlak. Wanneer het gereflecteerde
signaal terugkeert naar de antenne, wordt het gemengd met het
uitgaande signaal.
Frequentie, f, (GHz)
f
0
∆f {
f
1
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
t
0
∆f~d
Tijd, t
Figuur 3-5. De FMCW-methode: de afstand (d) wordt berekend door
het meten van de frequentieafstand (∆f) tussen de verzonden frequentie (f1) en de gereflecteerde frequentie (f0).
Aangezien de transmitter de frequentie van het verzonden signaal
voortdurend verandert, zal er een verschil in frequentie zijn tussen het
verzonden en het gereflecteerde signaal.
De meter mengt de twee signalen, wat resulteert in een laagfrequent
signaal dat proportioneel is met de afstand tot het vloeistofoppervlak. Dit
signaal kan zeer nauwkeurig worden gemeten, waardoor snelle,
betrouwbare en nauwkeurige niveaumetingen mogelijk zijn.
REX gebruikt een optimale microgolffrequentie waardoor de
gevoeligheid voor damp, schuim en vervuiling van de antenne
vermindert. Voorts wordt de radarbundel smal gehouden om de invloed
van wanden en storende voorwerpen tot een minimum te beperken.
3-8
Page 23
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Fast Fourier Transformation - FFT
REX maakt gebruik van FFT, een wijd verspreide
signaalverwerkingstechniek, om een frequentiespectrum te verkrijgen van
alle echo’s in de tank. Van dit frequentiespectrum wordt het
oppervlakniveau afgeleid. In combinatie met de Echofixer van Rosemount maakt FFT metingen mogelijk in tanks met roerders,
mengers en andere storende voorwerpen.
Echofixer
De Echofixer van Rosemount biedt een techniek om metingen aan te
passen aan verschillende situaties door het benutten van de informatie
van vorige metingen.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Fast High Accuracy Signal Technique - FHAST
Om de nauwkeurigheid van de metingen nog te verbeteren, kan REX de
voordelen benutten van de Fast High Accuracy Signal Technique
TM
™ van
Rosemount.
Multiple Echo Tracking - MET
Een ander geavanceerd kenmerk is Multiple Echo Tracking, een
techniek die zorgt voor een verhoogde resolutie in tanks met storende
voorwerpen. MET™ maakt het gemakkelijker om storingen te scheiden
van de werkelijke echo van het productoppervlak.
TM
Figuur 3-6. Signaalverwerkingsschema
3-9
Page 24
Onderhoudshandleiding
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.1.5Elektronica van transmitterkop
De elektronica is ondergebracht in een verwisselbare eenheid in de
explosieveilige transmitterkop. Een hoge meetnauwkeurigheid wordt
bereikt door het gebruik van digitale referentiecircuits en door het
regelen van de interne temperatuur met een intern verwarmingselement.
De transmitterkop 3900 kan worden gebruikt met alle soorten REXantennes.
Een metrologische verzegeling is verkrijgbaar om het wijzigen van
database-instellingen door onbevoegden te voorkomen.
Opmerking!Sommige van de hieronder getoonde elektronische kaarten zijn
optioneel en kunnen misschien niet worden geïnstalleerd in uw
transmitter.
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Veldcommunicatie-
Transformatorgelijkrichterkaart
Relaisuitgangskaart
Signaalverwerkingskaart (SPC)
Analoge verwerkingskaart
Transmitterinterface
kaart (TIC)
Temperatuurmultiplexerkaart
Moederbord
3-10
Figuur 3-7. Elektronica van REX-transmitterkop
Page 25
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Signaalverwerkingskaart (SPC)
De SPC is hoofdzakelijk een digitale verwerkingskaart voor
geavanceerde signaal- en communicatieverwerking en voor de
afhandeling van hulpfuncties.
Analoge verwerkingskaart (APC)
De APC wordt gebruikt voor het filteren en multiplexen van analoge
ingangssignalen. Door het feit dat de analoge circuits zich op een
afzonderlijke kaart bevinden, wordt een hoge signaal-ruisverhouding
verkregen.
Veldcommunicatiekaart (FCC)
De FCC handelt de communicatie met externe apparaten af. Er zijn
verschillende versies van de FCC-kaart. Dit stelt u in staat diverse
soorten communicatieprotocollen te gebruiken en zelfs andere typen van
meters te emuleren.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Relaisuitgangskaart (ROC), optioneel
De relaisuitgangskaart (ROC) bevat twee relais. Met deze kaart kunnen
externe apparaten zoals ventielen, pompen, verwarmingselementen,
etc. worden gestuurd.
Transmitterinterfacekaart (TIC, optioneel)
De transmitterinterfacekaart (TIC) is vereist voor intrinsiek veilige
hulpingangen. De TIC bevat:
•twee voedingsbarrières en twee ingangs-/retourbarrières voor
stroomlussen van 4-20 mA.
•één voedingsbarrière voor een SDAU of een lokale display-eenheid.
•één signaalbarrière voor communicatie met de SDAU of lokale
display-eenheid.
•signaal-/voedingsaansluiting voor optionele TMC.
Temperatuur-multiplexerkaart (TMC), optioneel
De temperatuur-multiplexerkaart (TMC) is een optionele extra kaart die
op de achterkant van de TIC wordt bevestigd. De TMC wordt gebruikt om
maximaal 6 temperatuursensoren aan te sluiten. Zowel punt- als
gemiddeldesensoren worden ondersteund.
Een deel van de geheugenruimte in de elektronische eenheid is van het
EEPROM-type (elektrisch wisbaar en programmeerbaar leesgeheugen).
Het bijwerken van programma’s en databases kan gebeuren via de
veldbus zonder de veiligheidsbehuizing te openen.
Met een schakelaar op de FCC-kaart kunnen wijzigingen van de RTGdatabase door onbevoegden worden voorkomen. De schakelaar kan
worden verzegeld in de tegen schrijven beveiligde stand met behulp van
een speciale afdekking in kunststof.
Zie 4.1.7 “Schrijfbeveiliging (metrologische verzegeling)” voor meer
informatie.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Metrologische verzegeling
Figuur 3-8. Metrologische verzegeling
REX kan optioneel worden uitgerust met de metrologische verzegeling TRL/
2. Deze bestaat uit een verbindingsstaaf die de
schrijfbeveiligingsschakelaar activeert.
Schrijven
3-12
Staaf
Tegen schrijven
Figuur 3-9. Optionele versie van metrologische verzegeling.
Page 27
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.1.7Interne berekeningen
TankRadar REX is zo ontworpen dat voorraadberekeningen rechtstreeks
in de meter gebeuren voor verdere verwerking door een DCS-systeem of
dat een nauwkeurige input wordt gegeven voor tankberekeningen op
een andere computer. De meter kan signalen ontvangen en verwerken
van analoge en digitale druktransmitters, waterbodemsensoren, etc. Alle
gemeten gegevens worden verzonden via de veldbus en kunnen verder
worden verwerkt in de controlekamer door de pc-software TankMaster of
door de hostcomputer of het DCS-systeem van de fabriek. Dankzij de
hoge verwerkingscapaciteit kunnen voorraadberekeningen worden
uitgevoerd door de signaalprocessor in de meter zonder afzonderlijke
veldcomputer.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Figuur 3-10. Het hybride tankmeetsysteem combineert radar- en druk-
meting om informatie over dichtheid en massa online te
brengen.
De meter berekent:
•het brutovolume aan de hand van de tankcapaciteitstabel (strappingtabel)
•de massa (indien een druksensor is aangesloten)
•de waargenomen dichtheid (indien een druksensor is aangesloten)
•het niveau (gecorrigeerd naar warmteuitzetting van tankwand)
•de temperatuur
•het olie/water-interfaceniveau
De gegevens van de strappingtabel die zijn gedownload van de pcsoftware Rosemount TankMaster blijven aanwezig in de meter.
Alle gegevens worden berekend volgens bijgewerkte API- en ISOnormen. De temperatuurberekeningen omvatten API-algoritmen voor
elementen dicht bij de bodem.
De niveauwaarde wordt door de software gecorrigeerd naar wijzigingen
in de tankreferentiehoogte.
Zowel metrische als Amerikaanse/Britse maateenheden worden
ondersteund.
3-13
Page 28
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.1.8Ingangen en uitgangen
Ingangen
De meter beschikt over:
•max. 6 temperatuuringangen rechtstreeks in de meter.
•max. 14 temperatuuringangen naar elke meter via een afzonderlijke gegevensverzamelingseenheid.
•twee uiterst nauwkeurige 18-bits analoge ingangen voor bv. druktransmitters of waterbodemsensoren. De meter kan fungeren als
HART-master met één analoge ingang voor de aansluiting van
intrinsiek veilige digitale HART-ingangen van max. 3 HART-sensoren.
Technische gegevens, analoge ingangen
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Nauwkeurigheid±20 µΑ
Ingangsbereik4-20 mA
Updatebereik0,5 Hz
Laag alarmniveau< 3,8 mA, instelbaar
Hoog alarmniveau> 20,7 mA, instelbaar
U
van TIC25,2 V
max
van TIC96 mA
I
max
van TIC0,6 W
P
max
Beschikbare spanning13,7 V (bij 20 mA)
Uitgangen
De meter beschikt over:
•twee relaisuitgangen (niet intrinsiek veilig) voor niveau-, temperatuur- of andere alarmen (250 VAC, 4 A). De relais zijn goedgekeurd voor overvullingsbeveiliging door TÜV en hebben een
functiefeedback. De werking kan worden ingesteld op “normaal
open” of “normaal gesloten”.
3-14
•één optionele niet intrinsiek veilige analoge uitgang. De analoge
uitgang vervangt de tweede relaisuitgang.
Page 29
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Technische gegevens, relaisuitgangen
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Contactspanning (resistieve belasting)
Levensduur van het
contact
Technische gegevens, analoge uitgang
TypeAnaloge stroomlus van 4-20 mA, pas-
Galvanische isolatie>1500 V RMS of DC
Bereik4-20 mA
Alarmniveau3,8 mA, 22 mA, “freeze current”,
Resolutie0,5 µΑ (0,003%)
Lineariteit± 0,01 %
Temperatuurdrift± 50 ppm/C°
Uitgangsimpedantie>10 MΩ
250 V, 4A
100.000 omschakelingen
sieve of actieve uitgang (externe of
interne lusvoeding)
Binary High of Binary Low; instelbaar
in de software
Spanningsbereik7-30 V
Externe lusweerstand<700 Ω (passieve uitgang met
externe voeding van 24 V).
<300 Ω (actieve uitgang).
3-15
Page 30
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.1.9Databaseregisters
Opslagregister
In de opslagregisters worden
de diverse
transmitterparameters
bewaard die de meetprestaties
bepalen.
De database wordt opgeslagen
in het niet-vluchtige EEPROMgeheugen. Hij bevat
tankconstanten en gegevens
die de prestaties van de RTG
bepalen. Deze gegevens
worden door de
softwaretoepassing gebruikt
om het productniveau en
andere belangrijke waarden te
berekenen. Aangezien de RTG
de afstand van de RTG tot het
productoppervlak meet, zijn de
afmetingen van de tank nodig
om het werkelijke
productniveau te kunnen
berekenen. De informatie die
nodig is om de gemeten
afstand om te zetten in
niveauwaarden wordt
opgeslagen in de
databaseregisters.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Ullage
Invoerr
Gemeten
U
l
l
a
g
Tank Maste r
Figuur 3-11. Op basis van de informa-
tie in de database wordt
de gemeten ullage omgezet in het tankniveau.
Opsla
k
n
a
T
v
e
g
e
g
3-16
De database bevat nog andere
waarden dan de tankafmetingen. Er worden diverse registers gebruikt
om het meetproces van de RTG te regelen. Er zijn bijvoorbeeld registers
die het meetbereik bepalen en registers die de laagste amplitude
bepalen die mag worden beschouwd als een geldige radarecho.
Invoerregister
De gemeten gegevens worden continu opgeslagen in de
invoerregisters van DAU’s, RTG’s en FCU’s. Door de inhoud van de
invoerregisters van een apparaat te bekijken, kunt u nagaan of dat
apparaat correct werkt.
Page 31
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
In het onderstaande overzicht worden enkele vaak gebruikte
databaseregisters beschreven.
Correctiewaarden
Eenheid-IDElke RTG, DAU en FCU heeft een unieke
Systeemconfiguratie
RTG-adresHet toegewezen Modbus slave-adres voor
DAU-adresHet toegewezen Modbus slave-adres voor
FCU-adresHet toegewezen Modbus slave-adres voor
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
eenheid-ID waarmee de eenheid kan worden
geïdentificeerd bij het installeren van een
REX-systeem.
de RTG. Standaardwaarde: 246.
de gekoppelde DAU. Standaardwaarde: 247.
de gekoppelde FCU. Standaardwaarde: 245.
Tankverbindingslengte, TCL
De elektrische afstand vanaf de elektronica
van de transmitterkop tot het RTG-referentiepunt (de elektrische afstand is niet gelijk aan
de fysieke afstand). De TCL-waarde is verschillend voor verschillende metertypen/
antennes. Wanneer u een REX-transmitter
configureert in TankMaster WinSetup, kunt u
kiezen tussen vooraf gedefinieerde of door
de gebruiker gedefinieerde antennes (zie de
gebruikershandleiding van WinSetup). Voor
een door de gebruiker gedefinieerde antenne
moet TCL handmatig worden ingevoerd.
Voor vooraf gedefinieerde antennes wordt
TCL automatisch ingesteld.
3-17
Page 32
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Tankafmetingen
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Tankreferentiehoogte (R)
RTG-referentieafstand (G)
Minimale niveauafstand (C)
De tankreferentiehoogte (R) is de afstand tussen het tankreferentiepunt en het nulniveau
(Dipping Datum Point) op de bodem van de
tank.
De RTG-referentieafstand (G) is de afstand
tussen het tankreferentiepunt en het RTGreferentiepunt. Het RTG-referentiepunt
bevindt zich op het bovenoppervlak van de
flens van de klant of van het mangatdeksel
waarop de meter is gemonteerd, zoals
getoond in Figuur 3-12. Bij standpijpniveaumeters bevindt het RTG-referentiepunt zich ter
hoogte van het handpeilmerkteken op de
steun van de standpijpniveaumeter.
G is positief als het tankreferentiepunt zich
boven het RTG-referentiepunt bevindt. Zo
niet, dan is G negatief.
De minimale niveau-afstand (C) wordt gedefinieerd als de afstand tussen het nulniveau (Dipping Datum Point) en het minimumniveau van
het productoppervlak (tankbodem). Door het
opgeven van een C-afstand kan het meetbereik worden uitgebreid tot de bodem van de
tank. Als C>0 is, worden negatieve
niveauwaarden weergegeven wanneer het
productoppervlak zich onder het nulniveau
bevindt. Schakel het selectievakje Show negative level values as zero in als u
niveaus onder het nulniveau wilt weergeven
als Level=0.
Als u de C-afstand instelt op 0, worden metingen onder het nulniveau niet toegestaan,
d.w.z. de RTG zal een ongeldig niveau aangeven.
3-18
KalibratieafstandDe kalibratieafstand wordt gebruikt voor de
kalibratie van de RTG.
Verwijderingsafstand (UFM)
De verwijderingsafstand (Hold Off Distance,
ook Upper Filter Margin genoemd) bepaalt
hoe dicht bij het RTG-referentiepunt metingen
worden geaccepteerd. Normaal gezien moet
deze parameter niet worden gewijzigd. De verwijderingsafstand kan worden vergroot als er
bijvoorbeeld storende echo’s zijn van het tankaansluitstuk.
Page 33
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.1.10 Tankgeometrie
De volgende parameters worden gebruikt voor de configuratie van de
tankgeometrie van een REX-transmitter:
Tankreferentiepunt
RTGreferentieafstand (G)
RTG-referentiepunt
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
RTG-referentiepunt
Tankreferentiehoogte (R)
Min. niveauafstand (C)
Tank-ullage
Dipping Datum
Point (nulniveau)
Verwijderingsafstand
RTG-ullage
RTGreferentiepunt
Niveau
Figuur 3-12. Tankgeometrie
Zie hoofdstuk 3.1.9 “Databaseregisters” voor informatie over de
diverse parameters voor de tankgeometrie. Raadpleeg tevens de
gebruikershandleiding van WinSetup voor informatie over het
configureren van een REX-transmitter.
3-19
Page 34
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.1.11 Beschrijving van de software
De REX-transmitter bevat software voor het regelen van de meting,
communicatie, etc. Elk programma kan worden vervangen door het
EEPROM te vervangen of door een nieuw programma te downloaden
via de TRL/2-bus. Beide programma’s moeten tegelijkertijd worden
vervangen. Het EEPROM bevat de opstart- en applicatieprogramma’s.
De transmittersoftware voert onder meer de volgende acties uit:
•Interne initialisatie
•Afhandeling van de communicatie
•Implementatie van de meetfuncties
•Interne controles
Zie hoofdstuk 4.1.5 “Installatie van nieuwe transmittersoftware” voor
meer informatie.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3-20
Page 35
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.2Veldcommunicatie-eenheid (FCU)
De veldcommunicatie-eenheid FCU fungeert als master van de
communicatie op de veldbus en als slave op de groepsbus. De FCU is
een intelligente dataconcentrator die continu invoergegevens verzamelt
van een groep radartankmeters en gegevensverzamelingseenheden en
deze opslaat in een buffergeheugen.
Het hart van de FCU is een microprocessor met RAM en EEPROM voor
het opslaan van gegevens en programma’s.
De FCU wordt geleverd in een weerbestendige (beschermingsklasse
IP65), op de muur gemonteerde behuizing van hetzelfde type als die van
de gegevensverzamelingseenheid. Zie Figuur 3-13.
Rosemount Tank Radar REX
Aard-verbinding
Kabeluitgangen
Figuur 3-13. Veldcommunicatie-eenheid FCU 2160
Opmerking!Aangezien geen explosiebescherming is voorzien, moet de
veldcommunicatie-eenheid worden geïnstalleerd in een niet-gevaarlijk
gebied.
3-21
Page 36
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.2.1Veldbus- en groepsbuscommunicatie
De veldcommunicatie-eenheid heeft zes communicatiepoorten, X1 t/m
X6. De standaardconfiguratie is zes TCM-interfacekaarten met vier
TRL/2-veldbuspoorten (FB) en twee TRL/2-groepsbuspoorten (GB). Als
alternatief kunnen de FCM-kaarten op de groeps- en veldbuspoorten
worden vervangen door FCI-kaarten voor RS-485-communicatie. De
FCU-communicatiepoorten kunnen worden geconfigureerd volgens de
onderstaande tabel:
X1X2X3X4X5X6
FBFBFBFBGBGB
FBFBFBGBGBGB
FBFBGBGBGBGB
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
De veldcommunicatie-eenheid heeft zes communicatiepoorten voor de
veldbus- en groepsbuscommunicatie. De groepsbuspoorten kunnen
onafhankelijk van elkaar worden gebruikt. Bijvoorbeeld, één groepsbus
kan worden aangesloten op een pc met OPI-software, terwijl tegelijkertijd
een andere groepsbus kan worden aangesloten op een hostcomputer
van de fabriek.
Er zijn vier veldbuspoorten en op elke poort kunnen maximaal acht
eenheden worden aangesloten. Een eenheid kan bestaan uit een REXmeter, een IDAU of een REX-meter die is aangesloten op een SDAU.
Als het aantal kabels naar een veldcommunicatie-eenheid hoger is dan
de capaciteit van de connectors, kunnen de aansluitingen worden
gesplitst met behulp van standaard aftakdozen (geschikt voor gebruik in
de desbetreffende omgeving).
Een stalen plaat schermt de buspoorten af van de overige elektronica in
de FCU.
3-22
Page 37
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.2.2Ingangs- en databaseregisters
Het invoerregister is een dynamisch register waarin de waarden
worden opgeslagen die de FCU via de TRL/2-bus ontvangt van
aangesloten slave-eenheden (RTG’s, DAU’s). Niveau-, temperatuur- en
andere gemeten gegevens worden opgeslagen in het invoerregister en
op verzoek verzonden naar de master.
De database bevat informatie over de programmaversie,
communicatieprotocolwaarden, slave-configuratie,
geheugenconfiguratie, etc. Hij is onderverdeeld in een tegen schrijven
beveiligd gedeelte en een onbeveiligd gedeelte. Zie hoofdstuk 4.1.7
“Schrijfbeveiliging (metrologische verzegeling)” voor informatie over het
uitschakelen van de schrijfbeveiliging.
3.2.3Software
De FCU-software regelt de
verzameling van gegevens van
de eenheden die zijn
aangesloten op de veldbus en
zorgt voor de distributie van de
gegevens naar de TankMasterpc op de groepsbus.
Het groepsbusproces en het
veldbusproces werken als
interfaces met de seriëlecommunicatiebesturing, SCC.
De EEPROM-schakelaar wordt
door het programma gebruikt
om te bepalen of het schrijven
van gegevens naar het
EEPROM is toegestaan. De
watchdog moet minstens elk
tiende van een seconde worden
geactiveerd, anders wordt een
reset uitgevoerd. Direct Memory
Access-kanalen (DMA) in de FCU-microprocessor worden gebruikt om
te schrijven naar de SCC.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Tank-
Groeps-
Group
bus
Bus
Master
Master
Master
Slave
Slave
FCU
Master
Master
Veld-
Field
bus
Bus
Slave
Slave
RTG/DAU
Figuur 3-14. Groeps- en veldbus-
communicatie
Wanneer het groepsbusproces een aanvraag ontvangt van de master op
de groepsbus, vertaalt het de aanvraag indien nodig naar het MODBUSformaat. De aanvraag wordt verwerkt en terugvertaald naar het
oorspronkelijke formaat en de respons wordt teruggestuurd naar de
master. De aanvraag kan worden verwerkt in de veldcommunicatieeenheid of er kan worden verzocht om een verdere verwerking in de
slave-eenheden (RTG’s en DAU’s) die zijn aangesloten op de
veldcommunicatie-eenheid.
3-23
Page 38
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Het veldbusproces scant de slave-eenheden als een master. Het
resultaat van de aanvragen wordt opgeslagen in de standaard
gegevensregisters. Het proces kan ook aanvragen ontvangen van de
groepsbus, via het speciale opdrachtproces, die worden verzonden via
de veldbus. De resultaten van deze aanvragen worden opgeslagen in de
speciale gegevensbuffer.
3.2.4Redundantie
Om het risico van communicatiestoringen tussen de TankMaster en de
eenheden die zijn aangesloten op de TRL/2-veldbus te beperken,
kunnen twee FCU’s parallel worden aangesloten. Wanneer één FCU
uitvalt, neemt de andere het automatisch over zonder tussenkomst van
de operator. De FCU’s zijn verbonden met een extra kabel waardoor ze
kunnen communiceren. De niet-actieve FCU controleert voortdurend of
de aangesloten FCU actief is. Als de actieve FCU uitvalt, geeft hij aan de
reserve-FCU het sein om het over te nemen. Daarop wordt de reserveFCU onmiddellijk actief.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.2.5Aansluiting op een pc
De FCU kan ofwel rechtstreeks via een TRL/2-groepsbus ofwel via de
RS-232C-interface worden aangesloten op de pc.
De RS-232C-aansluiting kan gebeuren met 3 draden van de pc naar de
veldcommunicatie-eenheid. De draaddoorsnede moet minimaal 0,25
mm² zijn (AWG 24 of gelijkwaardig). De maximumlengte van de RS232C-aansluiting is 15 m.
Voor de TRL/2-bus is een afgeschermde kabel met getwiste paren
vereist met een minimale draaddoorsnede van 0,50 mm² (AWG 20 of
gelijkwaardig).
3.2.6Technische gegevens, FCU 2160
Omgevingstemperatuur-40°C tot +70°C
(-40 °F tot +158°F)
Voeding115 of 230 VAC, +10% tot -15%, 50-60
Hz, max. 10W
GroepsbusinterfaceTRL/2-bus, RS-232 of RS-485
VeldbusinterfaceTRL/2-bus. Max. 8 eenheden op één
poort
3-24
ExplosiebeschermingGeen
Aantal RTG’s of
autonome DAU’s
Max. 32
Page 39
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.3Gegevensverzamelingseenheid (DAU)
3.3.1Overzicht
De gegevensverzamelingseenheid, DAU, is een aanvulling op de
radartankmeter. Er zijn twee versies: de slave-DAU en de autonome
DAU.
Rosemount Tank Radar REX
Figuur 3-15. Slave-DAU en autonome DAU.
Beide typen hebben aansluitmogelijkheden voor temperatuurmeting.
De autonome DAU vereist een afzonderlijke voeding en heeft:
•stroomingangen.
•frequentie-ingangen.
•digitale ingangen.
•digitale uitgangen met relais.
3.3.2Gemeenschappelijke technische gegevens voor beide
typen DAU
Omgevingstemperatuur-40°C tot 70°C
(-40°F tot 158°F)
TemperatuursensorenPt 100 of Cu 90
Aantal sensorelementenMax. 14 per DAU
TemperatuurmeetbereikBereik 1: -50 tot +125° C
(-58° F tot 257° F)
Bereik 2: -50 tot +300°C
(-58° F tot 572° F)
Bereik 3: -200 tot +150°C
(-330° F tot 302° F)
De slave-DAU is intrinsiek veilig en wordt aangesloten op de
radartankmeter op dezelfde tank. Hij wordt van stroom voorzien en
communiceert via de barrière-eenheidskaart in de radartankmeter.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Kabelingange
Figuur 3-16. Slave-DAU
Technische gegevens voor slave-DAU 2100
Explosiebescherming
VoedingIntrinsiek veilige voeding via radartankmeter.
VeldbusIntrinsiek veilige lokale lijn via radartankmeter.
Klasse 1, Div. I, Groepen C en D
(UL913 Verenigde Staten).
EEx ia IIC T4 (EN50020 Europa).
3-26
Page 41
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.3.4Autonome DAU
Naast temperatuurmeting biedt de autonome DAU vier analoge
ingangen, acht digitale ingangen en vier relaisuitgangen. De autonome
DAU communiceert rechtstreeks via de TRL/2-bus.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Niet intrinsiek veilige
kabeluitgangen voor voeding,
TRL/2-veldbus en relaisuitgang.
Vlambestendige behuizing
LCD-display voor
lokale uitlezing.
Aardverbin
ding
0.33 m
0,33 m
0,28 m
0.28 m
Vrije kabeluitgangen
Intrinsiek veilige kabeluitgangen
Figuur 3-17. Autonome DAU
Opmerking!De DPS-kaart in de vlambestendige behuizing van de autonome DAU
bevat stroomcircuits op gemakkelijk toegankelijke componenten.
3-27
Page 42
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Technische gegevens voor DAU 2130
ExplosiebeschermingKlasse 1, Div. I, Groepen C en D
Voeding115 of 230 VAC, +10% tot -15%, 50-60 Hz,
VeldbusTRL/2-bus (FSK, half duplex, twee draden,
Stroomingangen4-20 mA. Intrinsiek veilig.
Aantal stroomingangenMax. 4, gemultiplexed, slechts één tegelijk
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
(UL1203, UL913 Verenigde Staten).
EEx d[ai] IIB T4 (EN50014, EN50018 en
EN50020 Europa)
De hoofdprintkaart van de slave-DAU wordt DMB, of DAU Minimum
Board, genoemd. De hoofdkaart van de autonome DAU heet DXB, of
DAU eXtended Board. DXB en DMB gebruiken dezelfde kaart, maar de
DMB wordt niet volledig ingenomen door schakelingen.
In Figuur 3-18 wordt het blokschema van de slave-DAU en de autonome
DAU getoond. De autonome DAU heeft bijkomende kaarten voor
voeding (DPS) en voor relaisbesturing (DRM). Deze kaarten bevatten
niet intrinsiek veilige circuits en zitten daarom in een explosieveilige
behuizing.
Er is eveneens een printkaart voor het optionele display, de DDB. Deze
is met een lintkabel aangesloten op de DXB of DMB.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Figuur 3-18. Blokschema van slave-DAU en autonome DAU
3-29
Page 44
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.3.6Temperatuurmeting
Temperatuursensoren
Het meten van de producttemperatuur is noodzakelijk voor een correcte
voorraadberekening. Op elke gegevensverzamelingseenheid kunnen
maximaal 14 temperatuursensoren worden aangesloten. De
temperatuurelementen worden in een buis geplaatst, die wordt verankerd
op de bodem van de tank. De temperatuursensoren Pt 100 (puntsensor)
of Cu90 (gemiddeldesensor) kunnen worden gebruikt. Met de
puntsensoren Pt100 wordt een profiel van de temperatuur bij
verschillende tankniveaus verkregen, alsook de gemiddelde temperatuur
van de vloeistof. De Cu90-sensoren meten de gemiddelde temperatuur,
gemeten vanaf de tankbodem tot het productoppervlak.
Referentieweerstanden
Er zijn twee referentieweerstanden aangesloten. Deze worden gebruikt
voor de kalibratie van de spanning-frequentieomzetter (VCF) die de
microprocessor van de DAU voorziet van gegevens van de
temperatuursensoren. De interne precisiereferentieweerstand van 100 Ω
is aangesloten op kanaal 0 van de RTD-multiplexer. De externe
referentieweerstand is aangesloten op kanaal 15. In sommige gevallen is
een derde weerstand aangesloten op de eerste vrije
temperatuursensoringang. Met deze sensor kan de nauwkeurigheid nog
worden verhoogd.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Database
De database van de DAU bevat diverse registers voor
temperatuurmetingen. Mogelijk moeten het temperatuurbereik en het
sensortype worden gecontroleerd voor de bediening. De verhouding
tussen de twee referentieweerstanden wordt gemeten en de tolerantie
van de afwijking van de nominale waarde wordt eveneens opgeslagen in
de database.
3-30
Page 45
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.3.7RTD-multiplexer
Er is een RTD-multiplexer voor het multiplexen van de signalen van de
weerstandstemperatuurdetectors (RTD’s). Zie Figuur 3-19. Kanaal 0 is
aangesloten op een precisiereferentieweerstand van 100 Ω
(nauwkeurigheid van 0,01%) die zich op de DXB of DMB bevindt.
Kanaal 15 is eveneens aangesloten op een externereferentieweerstand.
Deze is aangesloten op posities 43-45 op de aansluiting X21, zie
hoofdstuk 10.5. Afhankelijk van het geselecteerde temperatuurbereik
moet een van de drie referentieweerstanden worden gekozen en
aangesloten. Zie ook de lijst in hoofdstuk 7 Reserveonderdelen.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Demultiplexer 2 x
16 kanalen*
Stroom
-
*
Kanaal 0 wordt gebruikt met
een interne
Kanaal 15 wordt gebruikt met
een externe
Stroom
-
referentieweerstand
Pt 100sensor
Figuur 3-19. RTD-multiplexer
Kanaalkeuze
Demultiplexer 2 x
16 kanalen*
Differentiël
Stroom
bron 3
Aarde
3-31
Page 46
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.3.8Software van DAU
De software in de DAU werkt binnen de context die wordt getoond in
Figuur 3-20.
De software bestaat uit diverse modules, taken genoemd. De taken
worden uitgevoerd met de volgende prioriteiten:
Taak 1 :Ti mer
Taak 2:Externe communicatie
Taak 3.Interne communicatie
Taak 4:Decodering en afhandeling van opdrachten
Taak 5:Achtergrondtaken
De TIMER-taak wordt uitgevoerd met de hoogste prioriteit, zodat de
communicatie geen meting van een sensor kan verstoren.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
De slave-DAU en de autonome DAU gebruiken dezelfde software. De
DAU regelt de geïnstalleerde hardware op basis van de informatie die is
opgeslagen in de database en stuurt foutrapporten als gevraagde
gegevens niet beschikbaar zijn vanwege een hardwarestoring.
Veldbus
Temperatuur
sensoren
Temperatuur
Stroomingangenkiezen
Stroomingangen
Stroomgegevens
Status
lezen
Digitale status
Sensor
kiezen
Status
Frequentieingangen
kiezen
Seriële
uitgang
DAUsoftware
Frequentieingangen
Seriële
ingang
Configuratie
lezen
Gegevens weergeven
Frequentie
EEPROM
Regelgegevens
Configuratie
opslaan
EEPROMpogrammee
Schrijven toegestaan/
tegen schrijven beveiligd
Lokaal display
Relaisstatus
Relais
3-32
Figuur 3-20. De DAU-software handelt diverse processen af
Page 47
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.3.9Databaseregisters
De database van de DAU wordt opgeslagen in een niet-vluchtig
geheugen (de gegevens blijven bewaard na het uitschakelen van de
spanning), een seriële EEPROM. De database wordt gekopieerd naar
een deel van het RAM dat dienst doet als schaduw-RAM om de
prestaties te verhogen wanneer toegang wordt gezocht tot de database.
De database bevat tankspecifieke waarden, zoals de hoogte van de
temperatuursensoren.
Bij het opstarten bepaalt de software of het een normale inschakeling is
of een reset van de watchdog. Bij een normale inschakeling wordt het
controletotaal getest van het programma dat is opgeslagen in het
EPROM en vindt een test plaats van het volledige RAM. Eventuele
fouten worden vastgelegd in statusregisters. Vervolgens wordt het
controletotaal in de database getest. Als dit in orde is, wordt de database
in het schaduw-RAM geladen. Als het niet in orde is, wordt dit
aangegeven in statusregisters en wordt een standaarddatabase hersteld
in het EEPROM en het RAM.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Het programma voert ook geheugentests uit tijdens de normale werking.
De RAM-test wordt ongeveer elke 20 seconden uitgevoerd. De EPROMen EEPROM-tests worden elke 80 minuten uitgevoerd, met een tijd van
40 minuten tussen beide tests. Er moeten twee opeenvolgende fouten
worden vastgesteld voordat de fout wordt gemeld aan de bus-master.
3-33
Page 48
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.3.10 Externe sensoren
Relais
Vier relais (250 VAC/5 A, resistieve belasting) zijn als optie verkrijgbaar
bij de autonome DAU. Elk relais heeft een wisselschakelaar om te kiezen
tussen de werkstand normaal open (NO) of normaal gesloten (NC). Dit
gebeurt door de positie van een tweeweg-kabelconnector te veranderen
in een connector met drie aansluitposities, zie Figuur 3-21.
DAU ondersteboven
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Plaats de relaisstekker
NO - NC
Figuur 3-21. De werkstand van het relais kiezen
De relais bevinden zich op de DRM-kaart, die is aangesloten op de DPSkaart in de explosieveilige behuizing. Ze zijn aangesloten via een
vierwegconnector door het midden van de kaarten.
in de juiste positie voor
een normaal open of
normaal gesloten relais
zoals aangegeven op
de kaart.
3-34
Figuur 3-22. DRM-kaart. Blokschema.
Page 49
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Stroomingangen
De autonome DAU heeft vier intrinsiek veilige analoge ingangen van
4-20 mA. Deze kunnen worden gebruikt voor diverse druk- en
waterinterfacesensoren en andere soorten sensoren.
DISPLAY
MODE
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
IDAU
Druksensor
Waterbodems
ensor
Figuur 3-23. IDAU met externe sensoren
De voeding naar de stroomingangen wordt gemultiplexed wanneer er
meer dan één stroomsensor is of wanneer frequentie- of digitale
ingangen aanwezig zijn.
Opmerking!Door het multiplexen van de stroomingangen moet mogelijk de Current
Wait Time (stroomwachttijd) (DAU-opslagregister 31) worden verhoogd.
3-35
Page 50
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.3.11 Lokaal display
Zowel de slave-DAU als de autonome DAU zijn uitgerust met een LCDdisplay voor lokale uitlezing. Het display geeft het niveau van de
gekoppelde RTG, de waarden die door de DAU zelf worden gemeten en
foutcodes weer.
TankRadar L/2
Data Acquisition Unit Type DAU 2130
EEx C T4
T
=-40° to +65°C
amb
and D. Temperature Code T4. The device
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Group CHazardous Location Class
Figuur 3-24. LCD-display van DAU
3.3.12 Voeding (alleen voor autonome DAU)
De DPS-kaart (DAU-voeding) ontvangt een netvoeding van 115/230 VAC
en levert een intrinsiek veilige uitgangsspanning van +24 V en +12 V
voor de DXB-kaart. Hij levert ook spanning aan de DRM-kaart die rug
aan rug is gemonteerd met de DPS. Voorts verbindt de DPS de DRM
met de buitenwereld via een TRL/2-veldbusinterface.
TRL/2veldbus
Netvoedin
Zekeringe
n
en
Zekeringe
n
en
Figuur 3-25. Blokschema van DPS-kaart.
RFI-filter
en
transformat
RFI-filter
en
netspannin
Gelijkrichte
r
en
stroom
stroom
-
drager
zenerbarrièr
zenerbarrièr
naar
DRM
naar
DXB
3-36
Zie hoofdstuk 4.3.12 voor meer informatie over de voeding (IDAU).
Page 51
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3.3.13 Niveauwaarden ophalen
Er zijn diverse DAU-functies waarvoor niveaugegevens moeten worden
opgehaald van de gekoppelde RTG:
•Het optionele lokale display van de DAU kan het tankniveau weer-
geven dat is gemeten door de gekoppelde RTG.
•Om de producttemperatuur correct te kunnen berekenen, moeten
de temperatuursensoren boven het productoppervlak uit de berekeningen worden uitgesloten.
•De relais in de autonome DAU kunnen worden geactiveerd door
het gemeten niveau.
De DAU luistert voortdurend naar de communicatie die plaatsvindt op de
TRL/2-veldbus. De DAU kan een aanvraag van niveaugegevens van de
gekoppelde RTG detecteren.
Het volgende proces vindt plaats wanneer een master een aanvraag van
een niveauwaarde verzendt naar een RTG die is aangesloten op de
TRL/2-bus:
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
1De veldcommunicatie-eenheid (FCU) die fungeert als master op
de TRL/2-veldbus verzendt een aanvraag van niveaugegevens naar
de RTG.
2De RTG en de
gekoppelde DAU
detecteren de aanvraag van niveaugegevens.
3De RTG, die fungeert
als slave, antwoordt
met de huidige
niveauwaarde.
4De gekoppelde DAU
haalt de
niveauwaarde op die
door de gekoppelde
RTG is verzonden
naar de FCU.
Opmerking!Een voorwaarde voor het correct ophalen van de niveaugegevens van
de gekoppelde RTG door de DAU is dat de DAU het adres van de RTG
kent.
Figuur 3-26. Ophalen van niveau door
DAU
3-37
Page 52
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.3.14 Automatische test van temperatuurreferenties
De referentieweerstanden worden automatisch getest door het
berekenen van de verhouding tussen de temperatuurreferenties.
Deze waarde wordt ingevoerd in invoerregister 10. De verhouding wordt
vergeleken met een nominale waarde die afhangt van het geselecteerde
temperatuurbereik. De tolerantie van de waarde wordt ingesteld in
databaseregisters 307-310.
Hi
ref
------------
Lo
ref
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3-38
Page 53
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
3.4Afstandsdisplay-eenheid 40 (RDU 40)
De RDU 40 is een display-eenheid die kan
worden gebruikt met Rosemount TankRadar
Rex en Rosemount TankRadar Pro. De
displayfuncties worden via de software
gestuurd door de aangesloten TankRadarmeter.
De functionaliteit van het REX-display is
beperkter in vergelijking met de PRO. De
REX-meter kan niet worden geconfigureerd
vanaf het display. Zie Display-eenheid RDU
40 in de gebruikershandleiding (ref. nr.
308010EN) voor informatie over het
configureren van het display.
Rosemount Tank Radar REX
Level
6.767
m
Figuur 3-27. RDU 40
Opmerking!Controleer of de versie van de REX-software 1.D2 of recenter is en of de
versie van de RDU 40-software 1.B1 of recenter is.
3.4.1Technische gegevens
Omgevingstemperatuur
Ex-klasseCenelec: EEx ib IICT4
Max. kabellengte100 m (totale lengte als twee eenheden zijn
KabelvereistenAfgeschermde instrumentkabel met 3 draden
Materiaal behuizingGegoten aluminium
Afmetingen150 x 120 x 70 mm
Gewicht1,2 kg
-20°C tot +55°C
FM: Klasse 1 Div. I Groep A, B, C, D
aangesloten op dezelfde meter)
Min. 0,5 mm² (AWG 20)
Max. 2,5 mm² (AWG 14)
Max. Ø14 mm
Min. isolatiedikte voor elke draad is 0,25 mm
BeschermingsklasseIP 67, NEMA 4
3-39
Page 54
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 3 Beschrijving van de apparaten
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3-40
Page 55
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.Onderhoud
4.1REX RTG
4.1.1Een echozoekactie starten
Een echozoekactie kan op verschillende manieren worden gestart:
•Schakel de spanning uit en weer in. Er wordt automatisch een
zoekactie uitgevoerd.
•Start de RTG opnieuw:
1Selecteer het transmitterpictogram in het werkruimtevenster
van TankMaster WinSetup.
2Klik met de rechtermuisknop en kies de optie Restart
-ofkies Devices/Restart in het menu Service.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Wat gebeurt er na het inschakelen van de spanning?
1Er vindt een interne controle van de softwareversie en de geheugensta-
tus plaats.
2De communicatie wordt ingeschakeld.
3De sweepgeneratie wordt gestart. Er wordt een “dummy” sweep gegene-
reerd totdat de sweep lineair is (opwarmingsmodus).
4De niveaumeting begint met een zoekactie in de tank om het niveau van
het product te zoeken.
5Wanneer het niveau is gevonden, gaat de normale meetprocedure van
start.
Wat gebeurt er tijdens een zoekactie?
Er wordt een microgolfsignaal naar het productoppervlak gezonden met
een continu veranderende frequentie. Het gereflecteerde signaal wordt
gemengd met het uitgaande signaal, wat resulteert in een laagfrequent
signaal dat proportioneel is met de afstand tot het vloeistofoppervlak.
Met behulp van een signaalverwerkingstechniek op basis van Fast
Fourier Transformation (FFT) wordt een frequentiespectrum van alle
echo’s in de tank verkregen. Van dit frequentiespectrum wordt het
oppervlakniveau afgeleid met een hoge nauwkeurigheid.
4-1
Page 56
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4.1.2Databaseregisters bekijken en bewerken
De gemeten gegevens worden continu opgeslagen in de
invoerregisters van DAU’s, RTG’s en FCU’s. Door de inhoud van de
invoerregisters van een apparaat te bekijken, kunt u nagaan of dat
apparaat correct werkt.
In de opslagregisters worden de diverse transmitterparameters
bewaard die de meetprestaties bepalen.
De meeste opslagregisters kunnen worden bewerkt door gewoon een
nieuwe waarde te typen in het desbetreffende invoerveld Value.
Sommige opslagregisters (grijs weergegeven in de invoerkolom Value)
kunnen worden bewerkt in een afzonderlijk venster. In dit geval kunt u
kiezen uit een lijst van opties of kunt u afzonderlijke gegevensbits
wijzigen.
Om de opslagregisters van een bepaald apparaat te bekijken
of te bewerken:
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
1Selecteer het gewenste apparaatpictogram in het werkruimtevenster van
TankMaster WinSetup, klik met de rechtermuisknop en kies de optie
View Input/Holding Registers.
Invoerregisters bekijken
Opslagregisters bekijken
4-2
Raadpleeg de TankMaster WinSetup Gebruikershandleiding voor
meer informatie over het bekijken en bewerken van databaseregisters.
Zie ook de beschrijvingen van de REX-invoer- en opslagregisters.
Page 57
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.1.3Een apparaatdatabase laden en opslaan
Elk apparaat (RTG, DAU en FCU) is uitgerust met een database van
parameters die door de applicatiesoftware worden gebruikt om de
prestaties van het apparaat te regelen. TankMaster WinSetup bevat een
optie om een nieuwe database te laden die de huidige vervangt. Dit kan
bijvoorbeeld handig zijn als u nieuwe database-instellingen wilt
uitproberen en vervolgens opnieuw de oorspronkelijke database wilt
laden.
De functie Save Database to File in de TankMaster WinSetup wordt
gebruikt om de registers van FCU’s, RTG’s en DAU’s op te slaan. De
functie Save Database to file is hoofdzakelijk bestemd voor
onderhoudsdoeleinden. De registers kunnen worden opgeslagen in
bestanden op de vaste schijf van de pc of op een diskette.
Om databaseregisters te laden of op te slaan:
1Selecteer het gewenste apparaatpictogram in het werkruimtevenster van
TankMaster WinSetup en kies de optie Upload database/Save Data-
base to File.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Database opslaan als
bestand...
Database uploaden
Raadpleeg de TankMaster WinSetup Gebruikershandleiding voor
meer informatie over het laden en opslaan van databaseregisters.
4-3
Page 58
Onderhoudshandleiding
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4.1.4Standaarddatabase laden
De standaarddatabase is de oorspronkelijke fabrieksinstelling voor de
RTG-database.
TankMaster WinSetup bevat een optie om de standaarddatabase te
laden. Dit kan bijvoorbeeld handig zijn als u nieuwe databaseinstellingen wilt uitproberen en vervolgens opnieuw de oorspronkelijke
database wilt laden, of wanneer de tankcondities zijn veranderd. Als
foutberichten worden weergegeven of andere problemen optreden die
verband houden met de database, wordt aanbevolen de storing te
lokaliseren alvorens de standaarddatabase te laden.
Opmerking!Het adres van het apparaat blijft ongewijzigd wanneer de
standaarddatabase wordt geladen.
Om de standaarddatabase laden:
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
1Selecteer het gewenste apparaatpictogram in het werkruimtevenster van
TankMaster WinSetup.
2Klik met de rechtermuisknop en kies de optie View Holding Register.
3Kies de optie All en typ 65510 in het invoerveld Start Register. Typ het
aantal registers dat u wilt weergeven in het veld Number of Registers en
klik op de knop Read.
4-4
4Dubbelklik in het invoerveld Value.
5Selecteer Reset_to_factory_setting in de lijst met opties
6Klik op de knop Apply.
Page 59
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.1.5Installatie van nieuwe transmittersoftware
De transmittersoftware is opgeslagen in het flash-EEPROM. De software
bestaat uit bootsoftware en applicatiesoftware. Deze bevinden zich
beide in hetzelfde EEPROM.
Nieuwe transmittersoftware kan op twee verschillende manieren worden
geïnstalleerd:
•downloaden
•EEPROM vervangen
Om nieuwe transmittersoftware te downloaden:
1Selecteer de map Devices in het venster Workspace of selecteer een
apparaat in de map Devices.
2Ga naar het menu Service en kies Devices/Program All
-ofklik met de rechtermuisknop en kies de optie Devices/Program All.
Voor één apparaat kiest u de optie Program.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
3Selecteer het apparaat dat u wilt programmeren in het deelvenster Avai-
lable Devices en klik op de knop Move. Doe dit voor alle apparaten die
u wilt programmeren. Als één apparaat werd gekozen in het werkruimtevenster, zijn geen apparaten beschikbaar in het deelvenster Available Devices. In dit geval wordt het apparaat automatisch weergegeven in
het deelvenster Program these Devices.
Gebruik de knop Remove als u wijzigingen wilt aanbrengen in de lijst
van te programmeren apparaten.
4-5
Page 60
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4Klik op de knop Browse en blader naar het flash-programmabestand.
Gebruik het bestand xxxB.cry voor Bootsoftware en het bestand
xxxA.cry voor Applicatiesoftware. Download altijd eerst de bootsoftware.
5Klik op de knop Start Programming.
Respons:Het venster Start Device Programming wordt geopend.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
6Controleer of de apparaten klaar zijn voor het herprogrammeren en klik
op de knop Start Programming om het programmeerproces te active-
ren.
Respons:Het programmeren wordt gestart.
Commentaar:Het downloaden van een flash-programma kan
tot 2 minuten duren.
Er kunnen maximaal 25 RTG’s worden geprogrammeerd voor één FCU.
Als meer RTG’s zijn aangesloten, moet het programmeren in twee
stappen gebeuren. Als het programmeren gebeurt via een FCU, kan
slechts één groepsbuspoort worden gebruikt. De FCU moet opnieuw
worden gestart voor het programmeren van de RTG’s.
7Werk de installatie van TankMaster bij door de REX *.ini-bestanden voor
TankMaster die overeenkomen met de nieuwe REX-softwareversie te
kopiëren naar de map waarin TankMaster is geïnstalleerd. Bijvoorbeeld:
Het bestand REX.ini wordt gekopieerd naar de map */Saab/Server. De
overige *.ini-bestanden, bijvoorbeeld REX_1E4.ini, worden gekopieerd
naar de map */Saab/Shared folder.
Opmerking!Wanneer nieuwe applicatiesoftware is gedownload, komt de werkelijke
programmaversie niet overeen met de tekst op het etiket op de
bovenkant van het EEPROM.
4-6
Page 61
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
EEPROM vervangen:
Opmerking!Zorg ervoor dat de spanning is uitgeschakeld.
1Controleer of er geen
Rosemount Tank Radar REX
schroeven verzegeld zijn.
Neem contact op met
Rosemount Tank Control
voordat u de verzegeling
verbreekt als de garantie nog
geldig is. Verwijder de
verzegeling volledig om
beschadiging van de
schroefdraad te voorkomen.
Draai de schroeven los en
verwijder het deksel.
Hoofdstuk 4 Onderhoud
CS:6175
REX
SPC
PCBvergrendeling
2Verwijder de PCB-
vergrendeling van de
elektronica van de
transmitterkop (THE) en
verwijder de SPC-kaart.
3Het EEPROM bevindt zich op
de SPC-kaart in een socket.
4-7
Page 62
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
2
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4Verwijder het oude EEPROM
met het ICverwijdergereedschap.
Gebruik geen
2
schroevendraaier of iets
dergelijks.
1
Snijd de hoek af
1
5Plaats het nieuwe EEPROM in
de socket. Zorg ervoor dat de
afgesneden hoek in de juiste
positie wordt geplaatst.
Opmerking! Zorg ervoor dat de
nodige maatregelen zijn
genomen om beschadiging van
het EEPROM door
elektrostatische ontlading te
voorkomen.
6Plaats de SPC-kaart, de PCB-
vergrendeling en het deksel
terug. Controleer of de
contactvlakken op de
transmitterbehuizing en het
deksel schoon zijn. Draai de
schroeven vast. Schakel de
spanning in.
4-8
Page 63
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
7Controleer de softwareversie in TankMaster WinSetup:
1Selecteer het gewenste apparaatpictogram in het werkruimteven-
ster.
2Klik met de rechtermuisknop en kies de optie Properties.
8Kies het tabblad Communication. De versie van de transmittersoftware
wordt nu weergegeven in het veld Version.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Softwareversie
Opmerking!Controleer of de softwareversie op het etiket van het EEPROM
overeenkomt met de versie die wordt weergegeven in TankMaster.
4-9
Page 64
Onderhoudshandleiding
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4.1.6Elektronica van de transmitterkop vervangen
Opmerking!Zorg ervoor dat de spanning is uitgeschakeld.
Elektronica van de transmitterkop (THE) verwijderen
1Controleer of er geen schroeven
verzegeld zijn. Neem contact op
met Rosemount Tank Control
voordat u de verzegeling verbreekt
als de garantie nog geldig is.
Verwijder de verzegeling volledig
om beschadiging van de
schroefdraad te voorkomen. Draai
de schroeven los en verwijder het
deksel.
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
2Draai de twee schroeven los
waarmee de elektronische eenheid
is bevestigd.
3Til de elektronische eenheid
voorzichtig op. Verwijder de
kabelconnectors. Hanteer de
elektronische eenheid voorzichtig.
Wees vooral voorzichtig met de
teflonplug in het midden op de
onderkant van de elektronische
eenheid.
4-10
Page 65
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Elektronica van de transmitterkop (THE) vervangen
1Sluit de kabels aan op de THE. Zie Figuure 4-1 hieronder. Druk de con-
nectors stevig vast.
Aansluiting op de TIC- en
TMC-kaart, zie “TIC/TMCconfiguratie” op pagina 4-16
voor meer informatie.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Aansluitingen op de
ROC-kaart, zie 4.1.12
“Relaisuitgang” voor
meer informatie.
X21
X20
Moederbord (MB)
Aansluiting op het moederbord. De 6-polige
connectorkabel moet worden aangesloten op
X20 op het MB.
De functie analoge uitgang vereist dat de 2polige connectorkabel wordt aangesloten op
X21 op het MB, zie 4.1.10 “Analoge uitgangen”
voor meer informatie.
Figuur 4-1. Aansluitingen van elektronica van transmitterkop.
4-11
Page 66
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
2Controleer of de teflonpluggen
schoon zijn. Laat de THE zakken.
Let op dat de kabels niet klem raken
tussen de THE en de voet van de
behuizing. De THE moet goed op
de voet rusten, zodat de
microgolven geen ruimte moeten
overbruggen.
3Draai de schroeven op de stang
vast om de THE vast te zetten.
4Plaats het deksel terug. Controleer
of de contactvlakken op de
transmitterbehuizing en het deksel
schoon zijn. Draai de schroeven
vast.
Met een schakelaar op de FCC-kaart kunnen wijzigingen van de RTGdatabase door onbevoegden worden voorkomen. De schakelaar kan
worden verzegeld in de tegen schrijven beveiligde stand met behulp van
een speciale afdekking in kunststof.
In geval van problemen met het schrijven naar het EEPROM van de
database moet u de instelling van de metrologische verzegeling
controleren.
EEPROM tegen schrijven beveiligen
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
1Controleer of er geen
schroeven verzegeld zijn.
Neem contact op met
Rosemount Tank Control
voordat u de verzegeling
verbreekt als de garantie nog
geldig is. Verwijder de
verzegeling volledig om
beschadiging van de
schroefdraad te voorkomen.
Draai de schroeven los en
verwijder het deksel.
FCC
2Verwijder de PCB-
vergrendeling van de
transmitterkop en verwijder de
FCC-kaart met de
metrologische verzegeling.
PCB-
4-13
Page 68
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
3Verwijder de kunstof afdekking en draai de schakelaar naar rechts.
4Plaats de kunstof afdekking terug en verzegel de schakelaar in de tegen
schrijven beveiligde stand.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Schrijven
Toegestaan Beveiligd
4-14
5Plaats de FCC-kaart en de
PCB-vergrendeling terug.
Controleer of de
contactvlakken op de
transmitterbehuizing en het
deksel schoon zijn. Plaats het
deksel terug en draai de
schroeven vast.
Page 69
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.1.8Temperatuurmeting
Als de temperatuur-multiplexerkaart (TMC) wordt geïnstalleerd, kan de
REX-transmitter worden aangesloten op 1-3 enkelpunttemperatuurelementen, of 1-6 multipunt-elementen met
gemeenschappelijke signaalaarde of gemiddelde-elementen.
Max. 6 sensoren kunnen worden aangesloten op de transmitter (sensor
nummer 1 moet de laagste tankpositie hebben, etc.). De sensoren
moeten van hetzelfde type zijn (gemiddelde- of puntsensor).
De TMC-kaart moet worden geconfigureerd overeenkomstig het
gebruikte type sensor, zie “TIC/TMC-configuratie”.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Transmitterinterfacekaart,
TIC
Temperatuurmultiplexerkaart, TMC
Figuur 4-2. Transmitterinterfacekaart (TIC) en temperatuur-multiplexer-
kaart (TMC)
4-15
Page 70
Onderhoudshandleiding
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
TIC/TMC-configuratie
De TMC-kaart wordt geconfigureerd overeenkomstig het gebruikte type
sensor. De jumpers zijn geïnstalleerd in de fabriek en hoeven normaal
gezien niet te worden gewijzigd. Als u de configuratie van de TMC-kaart
moet wijzigen, bijvoorbeeld omdat u andere dan de oorspronkelijke
sensortypes gaat gebruiken, moet u dit als volgt doen:
Opmerking!Zorg ervoor dat de spanning is uitgeschakeld.
1Controleer of er geen
schroeven verzegeld zijn.
Neem contact op met
Rosemount Tank Control
voordat u de verzegeling
verbreekt als de garantie nog
geldig is. Verwijder de
verzegeling volledig om
beschadiging van de
schroefdraad te voorkomen.
Draai de schroeven los en
verwijder het deksel.
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
TIC
2Verwijder de PCB-
vergrendeling van de
PCBvergrendeling
transmitterkop en verwijder de
TIC/TMC-kaart.
3Maak de TMC-kaart
voorzichtig los van de TICkaart.
TMC
TIC
TMC
4-16
Page 71
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4Stel de jumpers op de TMC-kaart in op een van de volgende alternatie-
ven:
1-6 multipunt- of gemiddelde-elementen
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
8-polige
connectorkabel
Figuur 4-3. TMC-kaart geconfigureerd voor 1-6 multipunt- of gemid-
delde-elementen
•Stel drie jumpers in in socket X4 en één jumper in socket X5.
•Sluit de 8-polige connectorkabel aan op aansluiting X2 op de
TMC-kaart.
•Controleer of de temperatuursensoren correct zijn aangesloten op
X12, zie de TRL/2 Installatiehandleiding.
Aansluiting X12
Figuur 4-4. Aansluiting X12
4-17
Page 72
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
1-3 puntelementen
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
8-polige connectorkabel
Figuur 4-5. TMC-kaart geconfigureerd voor 1-3 puntelementen
•Geen jumpers in socket X4 en X5!
•Sluit de 8-polige connectorkabel aan op aansluiting X3 op de
TMC-kaart.
•Controleer of de temperatuursensoren correct zijn aangesloten op
X12, zie de TRL/2 Installatiehandleiding.
Aansluiting X12
4-18
Figuur 4-6. Aansluiting X12
Page 73
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
5Controleer of de 10-polige
connectorkabel is aangesloten
op aansluiting X2 op de TIC-
kaart.
6Bevestig de TMC-kaart
voorzichtig op de achterkant
van de TIC-kaart.
TIC
TMC
7Plaats de TIC/TMC-kaart en
de PCB-vergrendeling terug.
Controleer of de
contactvlakken op de
transmitterbehuizing en het
deksel schoon zijn. Plaats het
deksel terug en draai de
schroeven vast.
4-19
Page 74
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Configuratie van de temperatuursensoren
In TankMaster WinSetup kunt u de transmitter configureren door het
opgeven van het sensortype, het sensorbereik en de sensorposities. Zie
WinSetup Gebruikershandleiding voor meer informatie over de
configuratie van de temperatuursensoren.
De volgende opties zijn beschikbaar in TankMaster WinSetup:
•Spot DIN PT100 - voor punt- en multipunt-sensoren.
•Avg. CU90 - voor gemiddelde-temperatuursensoren.
•User Defined - de kenmerken worden opgegeven door een wis-
kundige formule of een linearisatietabel (zie de menu-optie Service>Devices>User Defined Linaerization Table/Formula in
WinSetup)
Lokaliseren van storingen
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Als de temperatuurwaarden onjuist zijn of niet worden weergegeven,
moet u het volgende controleren:
•TankMaster WinSetup; klik met de rechtermuisknop op het picto-
gram REX en kies Properties>Configuration>Temp Input. Kijk
of het selectievakje Enable/Disable is ingeschakeld. Controleer de
sensorpositie.
•De status van Device Error (apparaatfout) en Device Warning
(apparaatwaarschuwing) in Input Register 2.
•De status van de temperatuursensor in Input Register 27.
•De status van de temperatuursensor in Input Registers 4460,
4466, 4472 etc. Dubbelklik op het veld Status voor gedetailleerde
informatie.
•De temperatuurwaarden in Input Registers 4462, 4468, 4474
etc.
•De sensorweerstandswaarden in Input Registers 4464, 4470,
4476 etc.
•Jumperinstellingen en kabelaansluitingen, zie “TIC/TMC-configu-
ratie” op pagina 4-16.
4-20
•Databaseconfiguratie van FCU-slave (zie de gebruikershandlei-
ding van WinSetup): kijk of het juiste aantal temperatuursensoren
is opgegeven. Controleer ook of Interval 2 is ingesteld op 10.
Zie hoofdstuk 4.3.3 voor informatie over het controleren van de
temperatuursensoren.
Controleer Holding Registers 3300-3542 voor een algemeen overzicht
van de status en de configuratie.
Page 75
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.1.9Analoge ingangen
REX ondersteunt twee analoge ingangen met hoge precisie van 4-20
mA. Om de analoge ingangen te kunnen gebruiken, moet de transmitter
uitgerust zijn met de transmitterinterfacekaart (TIC).
Analoge ingang 1 kan worden gebruikt om maximaal 3 HART-slaves aan
te sluiten (Multi FCC-kaart vereist). Zie 4.1.11 “HART-ingang”.
X12
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Druksensor
Waterbodemsensor
Figuur 4-7. Aansluiting van instrumenten met analoge ingang op de
REX-aftakdoos.
De analoge ingangen worden automatisch geïdentificeerd door de
software. De TIC-kaart moet gedetecteerd zijn voor deze functie wordt
ingeschakeld.
Analoge ingangen worden aangesloten op de socket X12 voor intrinsiek
veilige aansluitingen in de REX-aftakdoos. Raadpleeg de REX Installatiehandleiding voor meer informatie over het aansluiten van
analoge ingangen.
Opmerking!Analoge ingangen kunnen alleen worden ingeschakeld in de fabriek.
4-21
Page 76
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Softwareconfiguratie - Analoge ingangen
Ga als volgt te werk om de analoge ingangssignalen te configureren:
1Selecteer het pictogram van de gewenste REX-transmitter in de werk-
ruimte van TankMaster WinSetup.
2Klik met de rechtermuisknop en kies de optie Properties, selecteer het
tabblad Configuration en klik op de juiste knop Analog Input.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3Stel de volgende parameters in:
HART slaves - tot drie HART-slaves kunnen worden aangesloten op
Analog 1 met het adres 1-3, zie de TRL/2 Installatiehandleiding. In dit
geval wordt de stroom ingesteld op 4 mA.
In de modus Analog Current is slechts één HART-slave toegestaan. In
dit geval moet adres 0 worden gebruikt.
Value range - voer de onder- en de bovenlimiet in die respectievelijk
overeenkomen met de ingangsstroom 4 mA en 20 mA.
Error limits - hier worden de onder- en de bovenlimiet van de
ingangsstroom ingesteld. Buiten dit bereik wordt een fout aangegeven.
Stel de onderste foutlimiet in op 3-4 mA en de bovenste foutlimiet op 2024 mA overeenkomstig de foutlimieten van de aangesloten
instrumenten. Bijvoorbeeld, als een instrument de uitgangsstroom in de
alarmmodus instelt op 3,8 mA, moet u de onderste foutlimiet instellen op
3,8 of hoger.
Value unit - kies een geschikte meeteenheid. U kunt kiezen tussen
verschillende eenheden om de druk, het productniveau en de stroom
weer te geven.
Filter factor - stel een waarde van 1 t/m 200 in om valse schommelingen
in het analoge ingangssignaal te onderdrukken. De standaardwaarde is 4.
4-22
Raadpleeg ook de WinSetup Gebruikershandleiding voor informatie
over de configuratie van analoge ingangen.
Page 77
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Statusinformatie
Als de ingangswaarden onjuist zijn of niet worden weergegeven in
TankMaster, moet u het volgende controleren:
•Configuratie van de analoge ingangen, zie “Softwareconfiguratie Analoge ingangen” op pagina 4-22.
•De status van Device Error (apparaatfout) en Device Warning
(apparaatwaarschuwing) in Input Register 2.
•De status van de analoge ingangen (aansluitstatus, kalibratiemodus, boven-/onderlimiet, etc.) en de waarde van de analoge ingangen in Input registers 4420-4434.
•De waarde-eenheid, filterfactor, onder-/bovenlimiet van bereik,
bovenste/onderste stroomlimiet, kalibratiemethode etc. in Holding
registers 3200-3270.
•FCU-configuratie: controleer het aantal analoge ingangen in de
database van de FCU-slave.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4-23
Page 78
Onderhoudshandleiding
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4.1.10 Analoge uitgangen
Opmerking!De Multi Field-communicatiekaart, versie 9150072-673 of later, is
vereist.
REX ondersteunt één analoog uitgangssignaal.
De analoge uitgang vervangt de tweede relaisuitgang. In dit geval wordt
de bedrading van relais 2 losgemaakt van de relaisuitgangskaart (ROC)
en aangesloten op het moederbord.
De FCC-kaart moet geconfigureerd zijn voor een analoge uitgang.
Jumperinstellingen zijn vereist en hangen af van het feit of de Current
Loop Output actief (interne lusvoeding) of passief (externe lusvoeding)
is.
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Veldcommunicatiekaart (FCC)
Figuur 4-8. Veldcommunicatiekaart (FCC)
4-24
Page 79
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
FCC-configuratie van analoge uitgang
Om de functie Analog Output te kunnen gebruiken, moet de bedrading
worden losgemaakt van de ROC-kaart en aangesloten op het
moederbord.
Jumperinstellingen op de FCC zijn nodig om de Current Loop Output te
configureren als actief (interne lusvoeding) of passief (externe
lusvoeding).
Opmerking!Zorg ervoor dat de spanning is uitgeschakeld voordat u het deksel opent.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
1Controleer of er geen
schroeven verzegeld
zijn. Neem contact op
met Rosemount Tank
Control voordat u de
verzegeling verbreekt
als de garantie nog
geldig is. Verwijder de
verzegeling volledig
om beschadiging van
de schroefdraad te
voorkomen. Draai de
schroeven los en
verwijder het deksel.
2Draai de twee
schroeven los
waarmee de
elektronische eenheid
is bevestigd.
4-25
Page 80
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3Til de elektronische
eenheid voorzichtig
op. Hanteer de
elektronische eenheid
voorzichtig. Wees
vooral voorzichtig met
de teflonplug in het
midden op de
onderkant van de
elektronische eenheid.
41) Verwijder de 2-
polige connector van
de ROC-kaart.
ROC
2) Steek de 2-polige
connectorkabel in
aansluiting X20 op het
moederbord.
2
1
X21
5Controleer of de
teflonpluggen schoon
zijn. Laat de
elektronische eenheid
zakken. Let op dat de
kabels niet klem raken
tussen de
elektronische eenheid
en de basis van de
behuizing. De
elektronische eenheid
moet goed op de voet
rusten, zodat de
microgolven geen
ruimte moeten
overbruggen.
4-26
Page 81
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
6Draai de twee
bevestigingsschroeve
n van de elektronische
eenheid vast.
FCC
7Verwijder de PCB-
vergrendeling van de
elektronische eenheid
en verwijder de FCCkaart.
PCB-vergrendeling
4-27
Page 82
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
8Controleer of de Multi FCC-kaart 9150072-673 wordt gebruikt.
Stel de jumpers in volgens Figuure 4-9 hieronder op stroomlus actief of
passief.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Actief
Passief
Figuur 4-9. Instellingen van stroomlusuitgang.
9Plaats de FCC-kaart en de PCB-vergrendeling terug. Controleer of de
contactvlakken op de transmitterbehuizing en het deksel schoon zijn.
Plaats het deksel terug en draai de schroeven vast.
PCB-vergrendeling
4-28
Page 83
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Softwareconfiguratie - Analoge uitgangen
U kunt verschillende bronnen kiezen voor de analoge uitgang. De Upper
Range value (bovenlimiet) voor het analoge uitgangssignaal is 20mA en
de Lower Range value (onderlimiet) is 4 mA.
De volgende bronnen (meetvariabelen) zijn beschikbaar voor de analoge
uitgang:
1Level, Ullage, Level Rate, Amplitude, Volume en Observed
density (de boven- en onderlimiet van het bereik kunnen worden
gewijzigd in het invoerveld Range Values).
2RTG AvgLiqTemp, RF Head Temp, DAU AvgLiqTemp,
GasPressure, Liquid pressure, Gas Temp, LiquidTemp en
Free Water Level (de boven- en onderlimiet van het bereik kun-
nen worden gewijzigd in Holding Registers 2144 en 2146).
Er zijn vijf verschillende alarmmodes beschikbaar, zie
“Alarmmodusinstellingen” op pagina 4-31 voor meer informatie.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Ga als volgt te werk om het analoge uitgangssignaal te
configureren:
1Selecteer het gewenste apparaatpictogram in het werkruimtevenster van
WinSetup.
2Klik met de rechtermuisknop, kies de optie Properties en selecteer het
tabblad Configuration.
3Klik op de knop Analog Output.
4-29
Page 84
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4Kies een meetvariabele in de lijst AOut Source.
Stel de boven- en onderlimiet van het bereik van het analoge
uitgangssignaal in in het invoerveld Range Values. Voor meetvariabelen
die niet kunnen worden bewerkt in het invoerveld Range Value moet u
de waarden van de boven- en onderlimiet instellen in Holding Registers
2144 en 2146. Zie “Om de opslagregisters van een bepaald apparaat te
bekijken of te bewerken:” op pagina 4-2 voor meer informatie over het
bewerken van Holding Registers.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4-30
Page 85
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Alarmmodusinstellingen
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Productniveau
Alarmmodus
Low Current
Alarmmodus
High Current
Alarmmodus
Freeze Current
Alarmmodus
Binary High
Alarmmodus
Binary Low
Stroom van analoge uitgang als functie van het productniveau voor
verschillende alarmmodusinstellingen. Het grijze gedeelte geeft de
analoge uitgang in de alarmmodus aan.
4-31
Page 86
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
De volgende alarmmodes worden ondersteund in REX:
AlarmmodusUitgangsstroom
Low Alarm3,8 mA
High Alarm22,2 mA
FreezeDe uitgangsstroom van de laatste geldige meting
Binary Low20 mA voor geldige metingen, uitgang van 4 mA in de
Binary High4 mA voor geldige metingen, uitgang van 20 mA in de
Tabel 4-1: Alarmmodus
De analoge uitgang gaat in de alarmmodus wanneer:
•de meetwaarde buiten het toegestane bereik valt.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
alarmmodus
alarmmodus
•metingen ongeldig zijn.
•een fout wordt vastgesteld in de meter.
Zie Holding Register 2000-2146 voor een overzicht van de status van het
analoge uitgangssignaal. Raadpleeg ook de WinSetup Gebruikershandleiding voor meer informatie over de configuratie van
de analoge uitgang.
4-32
Page 87
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.1.11 HART-ingang
Hart-slaves worden aangesloten op analoge ingang 1. Om HARTapparaten aan te sluiten, is een Multi Field-communicatiekaart nodig met
optioneel HART-modem.
X12
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
250 W
Figuur 4-10. Aansluiting van HART-slaves.
Maximaal 3 Hart-slaves kunnen worden aangesloten op de REX-meter
in de multidrop-configuratie.
Als slechts één HART-slave is aangesloten en het korte adres = 0, wordt
de stroommodus ondersteund.
Als drie HART-slaves zijn aangesloten, moet het korte adres 1-3 worden
gebruikt en wordt de slave-stroom vast ingesteld op 4 mA.
De weerstand van 250
Ω is alleen nodig voor HART-communicatie.
4-33
Page 88
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Softwareconfiguratie - HART-apparaten
1Selecteer het pictogram van het gewenste REX-apparaat in het werk-
ruimtevenster van WinSetup.
2Klik met de rechtermuisknop en kies de optie Properties.
3Selecteer het tabblad Configuration.
4Klik op de knop HART devices en “configureer” de HART-slaves. Dit ven-
ster wordt alleen gebruikt om een beschrijving van de aangesloten
HART-slaves toe te voegen.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4-34
Raadpleeg de WinSetup Gebruikershandleiding voor meer informatie
over de configuratie van de HART-slaves.
Page 89
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.1.12 Relaisuitgang
U kunt twee relaispoorten gebruiken als de optionele relaisuitgangskaart
(ROC) is geïnstalleerd. Er kunnen verschillende transmittervariabelen
worden gekozen om een wijziging van de relaistoestand te activeren.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
X11
1
2
3
4
5
6
7
8
Relais2 NO
Relais1 NO
Figuur 4-11. Aansluiting van de relaispoorten.
De relaisuitgangen kunnen worden geconfigureerd als normaal open
(NO) of normaal gesloten (NC), afhankelijk van de gekozen aansluiting
op de ROC-kaart. Er wordt ook een contact gebruikt voor interne
functiecontrole.
Relais2 NC
Relais1 NC
Onderaanzicht van
transmitterkop
Elektronische
NO=normaal open
Relaisuitgangskaart
NC=normaal gesloten
Figuur 4-12. De relais kunnen worden geconfigureerd als normaal open
of normaal gesloten
4-35
Page 90
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Normaal open/gesloten verwijst naar de contactpositie wanneer een
relais wordt uitgeschakeld. Dit wordt ook de alarmtoestand genoemd. De
terminologie kan als volgt worden samengevat:
Normaal geslotenNormaal open
GeslotenOpenOpenGesloten
UitgeschakeldBekrachtigdUitgeschakeldBekrachtigd
Niet actiefActiefNiet actiefActief
Alarm (reset)NormaalAlarm (reset)Normaal
Tabel 4-2: Relaisterminologie
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4-36
Page 91
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Softwareconfiguratie - relaisuitgangen
1Selecteer het gewenste apparaatpictogram in het werkruimtevenster van
WinSetup.
2Klik met de rechtermuisknop, kies de optie Properties en selecteer het
tabblad Configuration.
3Klik op de knop Relaisuitgang om de relais te configureren.
Respons:Het venster REX RTG Relay Output wordt geopend.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4Stel de volgende parameters in:
Eerste/beide punten gebruiken
Als u drie relaiszones wilt definiëren, kiest u “Use Both Points”.
Als u slechts twee relaiszones wilt definiëren, kiest u “Use Only First
Point”.
Eerste en tweede instelpunten
De eerste en tweede instelpunten bepalen de overgangen tussen Zone
1, 2 en 3. U kunt verschillende relaistoestanden instellen in elk van deze
zones.
Hysterese
Wanneer de bronvariabele voorbij een instelpunt gaat, schakelt het relais
van de ene toestand in de andere. Als een hysteresezone wordt
opgegeven, blijft het relais in de nieuwe toestand als het bronsignaal
terugkeert naar een waarde in de vorige zone. Hoe ver het in de nieuwe
toestand blijft, wordt bepaald door de waarde die is opgegeven in het
invoerveld hysterese.
4-37
Page 92
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Relaistoestanden.
AlarmIn deze toestand is het relais uitgeschakeld.
NormalIn deze toestand is het relais bekrachtigd.
ToggleHet relais wisselt regelmatig tussen Normal en Alarm.
Bronkeuze (Select source)
Geef hier de transmittervariabele op die de schakeling van het relais
activeert.
Schakelvertraging (Switch Delay)
Dit is de tijd die verstrijkt voordat het relais in de alarmtoestand schakelt,
d.w.z. de tijd die het relais nodig heeft om te reageren op een alarm.
Hiermee kunt u voorkomen dat het relais wordt geactiveerd vanwege
tijdelijke variaties van het bronsignaal.
Wisselsnelheid (Toggle Period)
Wanneer het relais zich in de toestand Toggle bevindt, wisselt het tussen
Aan en Uit aan een tempo dat wordt gedefinieerd door de wisselsnelheid
(Toggle Period).
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Regelmodus (Control Mode)
ManualHet relais kan handmatig worden geregeld door de
optie Manual Control Relay te kiezen in het menu
Service/Devices.
AutoDe relaistoestand wordt geregeld door de transmitterva-
riable die is opgegeven in het veld Select Source.
DisabledDe relaisfunctie is uitgeschakeld.
4-38
Page 93
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Relaisfuncties
U kunt één of twee instelpunten gebruiken voor relais die zijn
aangesloten op de REX-transmitter. Bijgevolg zijn er twee of drie zones
waarin verschillende relaistoestanden kunnen worden opgegeven. Voor
elke zone kunt u een van de drie beschikbare relaistoestanden (Normal,
Alarm of Toggle) instellen.
Voor elk instelpunt kunt u een hysteresezone opgeven. Dit voorkomt dat
het relais terugschakelt naar zijn vorige toestand zolang de
bronvariabele slechts met een geringe waarde wordt gewijzigd rond een
bepaald instelpunt. Het principe van relaisinstelpunten en
hysteresezones wordt getoond in de onderstaande figuur. In dit voorbeeld
worden slechts twee toestanden gebruikt:
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
3
Variabele
2
1
1De bronwaarde gaat voorbij instelpunt één en de relaistoestand veran-
dert volgens de definitie voor Zone 1.
Zone 3
4
Zone 2
Zone 1
Relaistoestan
2De relaistoestand verandert opnieuw in de toestand van Zone 2 wanneer
de bronwaarde voorbij het instelpunt gaat dat is opgegeven met de hysteresewaarde.
3De bronwaarde gaat voorbij instelpunt twee en de relaistoestand veran-
dert volgens de definitie voor Zone 3.
4Het relais schakelt terug naar de relaistoestand van Zone 2 wanneer de
bronwaarde voorbij instelpunt twee gaat dat is opgegeven met de overeenkomstige hysteresewaarde.
4-39
Page 94
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Handmatige relaisregeling
Ga als volgt te werk om handmatig te schakelen tussen verschillende
relaistoestanden:
1Selecteer een REX-meter in het werkruimtevenster.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
2Klik met de rechtermuisknop en kies de optie Manual Control Relay
- of kies Devices/Manual Control Relay in het menu Service.
3Kies Manual in het veld Control Mode en klik op de knop Switch Mode.
4Kies een nieuwe relaistoestand in de lijst Select New State en klik op de
knop Apply of OK.
4-40
Raadpleeg de WinSetup Gebruikershandleiding voor meer informatie
over de configuratie van de relaisuitgang.
Page 95
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.2FCU
4.2.1Standaarddatabase laden
De standaarddatabase kan worden geladen door de stand van de
jumpers op aansluitingen X14 en X15 te veranderen. In Figuure 4-13
wordt getoond waar X14 en X15 zich bevinden op de FCU-kaart.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Figuur 4-13. Aansluitingen X14 en X15 op de FCU-kaart
Watchdog
4-41
Page 96
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Om de standaarddatabase van de FCU te laden:
1Schakel de spanning uit.
2Zet de jumpers op aansluitingen 14 en 15 in de “bovenste” stand.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
3Schakel de spanning in.
4Wacht tot de watchdog oplicht, zie Figuure 4-13.
5Schakel de spanning uit.
6Zet de jumpers opnieuw in de “onderste” stand
7Schakel de spanning in.
4-42
Page 97
Onderhoudshandleiding
a
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.2.2Groeps- en veldbuspoorten
In de FCU-kast zijn twee aansluitingen, X10 en X11, die worden gebruikt
voor groepsbuscommunicatie via RS-232C, zie Figuure 4-14.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
1
230 V
15 V
Figure 4-14 RS 232-poorten
X1
X2
X3
X4
X5
X6
TRL/2businterfaceka
rten, FCMkaarten
Jumpers voor
RS-232C
Wanneer een van de
RS-232C-poorten wordt
gebruikt, moet een
speciale jumper worden
aangesloten.
Aansluiting X10: jumper in
X5.
Aansluiting X11: jumper in
X6.
Op X10 (of X11) moeten
de aansluitingen 1, 4 en
6 worden aangesloten,
alsook aansluitingen 7
en 8. Zie de instructies
in de kast naast de
aansluiting.
Figure 4-15 Sluit een jumper aan op de aansluiting X5 of X6
wanneer een RS-232-aansluiting wordt gebruikt.
4-43
Page 98
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4.2.3Voeding
De voeding kan worden ingesteld op 115 V of 230 V met een schakelaar.
Zie Figuure 4-16. Als de schakelaar wordt ingesteld op 115 V, moet het
vakje op het etiket van de FCU worden aangekruist.
OPMERKING! Draai de
schakelaar niet helemaal
rond. Dit kan de schakelaar
beschadigen.
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
Figuur 4-16. Keuze van voedingsspanning op FCU.
4.2.4Zekeringen
Er zijn twee zekeringen van 100 mA in de FCU-kast. Zie Figuure 4-17.
Zekeringen: 2x100
Figuur 4-17. Plaats van de twee zekeringen van 100 mA in de FCU-kast.
4-44
Page 99
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
4.2.5Schrijfbeveiliging en reset
In de FCU bevindt zich een schrijfbeveiligingsschakelaar die wordt
gebruikt om het wijzigen van gegevens in het EPROM door
onbevoegden te voorkomen. De schakelaar kan worden vergrendeld in
de tegen schrijven beveiligde stand door het borgplaatje vast te zetten
met een draad door de gaffelpennen, zie Figuure 4-18.
De resetschakelaar kan worden gebruikt om de centrale
verwerkingseenheid (CPU) van de FCU opnieuw te starten. De database
in het EPROM blijft ongewijzigd bij een reset. Als de LED van de
watchdog brandde voor de reset, wordt het door de reset uitgeschakeld.
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
Schrijven
toegestaan
Resetschakelaar
Tegen
schrijven
Figuur 4-18. Schrijfbeveiligingsschakelaar en resetschakelaar in de
FCU.
Watchdog
4-45
Page 100
Rosemount Tank Radar REX
Hoofdstuk 4 Onderhoud
4.2.6Elektronica
De hoofdkaart van de veldcommunicatie-eenheid is de FCP-kaart
(veldcommunicatieprocessor). Zie Figuure 4-19 en Figuure 4-21.
Op de FCP-kaart bevinden zich een aantal LED’s. Er zijn groene LED’s
voor inkomende signalen en gele LED’s voor uitgaande signalen. Er is een
rode LED die een time-out van de watchdog en een reset van de CPU
aangeeft. Als de LED van de watchdog brandt, geeft dit aan dat de CPU is
gereset vanwege een time-out van de watchdog en niet vanwege een
spanningsval. Er is een groene LED die aangeeft dat de FCU onder
spanning staat.
Veld
bus
Onderhoudshandleiding
308012NL, Uitgave 1B
juni 2007
H14 SpanningH13
Seriëlecommunicatiepoort
Groene LED
Seriële gegevens ontvangen
Gele LED
Seriële gegevens verzonden
Groeps
bus
Figuur 4-19. LED’s op de FCP-kaart in de FCU
Groepsbus 1
H1H3H5H7H9H11
H2H4H6H8H10H12
Groepsbus 2
Veldbus 1
Veldbus 2
Veldbus 3
Veldbus 4
Rode LED Time-out watchdog/CPU-reset
Groene LED Spanning
ingeschakeld
Tabel 4-3: LED’s op de FCP-kaart in de FCU
4-46
H13
H14
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.