Deze handleiding bevat elementaire richtlijnen voor de Rosemount 485 Annubar met Flange-Lok. De
handleiding bevat geen instructies voor configuratie, diagnostiek, onderhoud of probleemoplossing, of voor
explosieveilige, drukvaste of intrinsiek veilige (I.S.) installaties. Raadpleeg de naslaghandleiding van de 485
Annubar met Flange-Lok (publicatienummer 00809-0100-4809) voor nadere instructies. Deze handleiding is
ook in digitale vorm beschikbaar op www.rosemount.com.
Raadpleeg als de 485 Annubar met Flange-Lok gemonteerd op een Rosemount-druktransmitter is besteld de
volgende snelstartgidsen voor informatie over configuratie en certificeringen voor explosiegevaarlijke
locaties:
Proceslekken kunnen leiden tot lichamelijk en zelfs dodelijk letsel. Voorkom proceslekken door
procesaansluitingen uitsluitend af te dichten met pakkingen en O-ringen die bestemd zijn voor afdichting van
het betreffende pakkingvlak. Door de stroming van procesmedium kan de 485 Annubar met Flange-Lok heet
worden en brandwonden veroorzaken.
Afbeelding 1. Explosietekening van de 485 Annubar met Flange-Lok
(1)
A. O-ringen (2)H. Coplanar-flens met aftap-/ontluchtingsgaten
B. Verbinding direct gemonteerde
transmitter met kleppen
C. VolgerJ. Flange-Lok
D. Pakkingringen (3)K. 485 Annubar-sensor
E. TapeindenL. Montageflensconstructie
F. PakkingM. Moeren
G. Transmitter
I. Compressieplaat
Opmerking
Gebruik op alle schroefdraadverbindingen een buisafdichtingsmiddel dat geschikt is voor de te
verwachten bedrijfstemperatuur.
1. Transmitter en behuizing ter il lustratie afgebeeld — alleen geleverd indien besteld.
3
Page 4
Snelstartgids
Stap 1: Locatie en installatiehoek
Voor nauwkeurige en herhaalbare flowmetingen moeten de correcte
montagerichting en de montagelengten voor rechte leidingen worden
aangehouden. Zie Tabel 1 voor de minimale buisdiameterafstanden vanaf
verstoringen vóór de meter.
Tabel 1. Vereisten rechte buis
Afstanden voor de meter
Zonder richtvanenMet richtvanen
In vlak ABuiten
vlak A
A’CC’
September 2015
Afstanden achter
de meter
B
1
2
3
4
8
N.v.t.10N.v.t.
11
N.v.t.16N.v.t.
23
N.v.t.28N.v.t.
12
N.v.t.12N.v.t.
N.v.t.8N.v.t.4N.v.t.
4
N.v.t.8N.v.t.4N.v.t.
4
N.v.t.8N.v.t.4N.v.t.
4
N.v.t.8N.v.t.4N.v.t.
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
Page 5
September 2015
±3°±3°
±3°
±3°
±3°±3°
Afstanden voor de meter
Zonder richtvanenMet richtvanen
In vlak ABuiten
vlak A
A’CC’
Snelstartgids
Afstanden achter
de meter
B
5
6
18
N.v.t.18N.v.t.
30
N.v.t.30N.v.t.
N.v.t.8N.v.t.4N.v.t.
4
N.v.t.8N.v.t.4N.v.t.
4
Opmerking
Neem contact op met de fabrikant voor instruc ties over toepassingen in vierkante of rechthoekige leidingen.
‘In vlak A’ betekent dat de sensor zich in hetzelfde vlak bevindt als de elleboog. ‘Buiten vlak A’ betekent dat
de sensor haaks op het elleboogvlak staat.
Als de correcte rechte buislengten niet beschikbaar zijn, plaatst u de armatuur zodanig dat 80% van de
leiding zich vóór de meter bevindt en 20% achter de meter.
Gebruik richtvanen om de vereiste rechte buislengte te bekorten.
Rij 6 in Tab e l 1 heeft betrekking op schuif-, kogel-, plug- en andere typen smoorkleppen die gedeeltelijk
worden geopend, alsmede op regelkleppen.
Uitlijningsfout
Bij de installatie van de 485 Annubar mag de uitlijning maximaal 3° afwijken.
Afbeelding 2. Uitlijningsfout
4
4
4
4
5
Page 6
Snelstartgids
Recommended Zone 90°
45°45°
Aanbevolen
zone 90°
45°45°
45°45°
30°
RecommendedZone 30°
Recommended
Zone 30°
45°45°
Aanbevolen
zone 30°
Aanbevolen
zone 30°
30°
September 2015
Horizontale montagerichting
Voor het correct ontluchten en aftappen in lucht- en gastoepassingen moet de
sensor in de bovenste helft van de buis worden gemonteerd. Voor vloeistof- en
stoomtoepassingen moet de sensor in de onderste helft van de buis gemonteerd
worden. De maximumtemperatuur voor een direct gemonteerde transmitter is
260 °C (500 °F).
Afbeelding 3. Gas
Opmerking
In sommige gevallen kan bij toepassingen met stoom installatie bovenop worden gebruikt.
Raadpleeg de centrale klantenondersteuning van Rosemount voor instructies voor installatie
bovenop voor stoom.
6
Afbeelding 4. Vloeistof en stoom
Page 7
September 2015
Flow
360°
360°
Stroom-
richting
360°
Stroom-
richting
Flow
360°
360°
Stroom-
richting
Verticale montagerichting
De sensor kan in elke willekeurige positie rondom de buisomtrek worden geïnstalleerd
zolang de aftap-/ontluchtingsopeningen de juiste montagepositie hebben voor
ontluchten of aftappen. Voor vloeistof of stoom worden optimale resultaten
verkregen met stroming omhoog. Voor lucht of gas verdient stroming omlaag de
voorkeur, maar is stroming omhoog wel acceptabel. Om te voorzien in waterpoten
moet voor toepassingen met stoom een 90° afstandhouder worden toegevoegd
zodat de transmitter binnen de grenswaarden voor temperatuur blijft. De
maximumtemperatuur voor een direct gemonteerde transmitter is 260 °C (500 °F).
Afbeelding 5. Stoom
Afbeelding 6. Vloeistof
Snelstartgids
360°
Flow
Afbeelding 7. Gas
7
Page 8
Snelstartgids
Boor een gat met de juiste
diameter in de buiswand.
Stap 2: Boor gaten in de leiding
1. Bepaal de sensormaat op basis van de breedte van de sonde (zie Ta b el 2 ).
2. Neem de druk van de leiding af en laat deze leeglopen.
3. Kies de locatie van het te boren gat.
4. Bepaal de diameter van het te boren gat op basis van de specificaties in
Ta be l 2. Breng het montagegat in de leiding aan met een gatenzaag of een
boor. GEBRUIK GEEN SNIJBRANDER OM HET GAT TE MAKEN.
Tabel 2. Tabel voor sensormaat/gatdiameter
Sensor
maat
1
2
3
Sensorbreedte
14,99 mm
(0,590 inch)
26,92 mm
(1,060 inch)
49,15 mm
(1,935 inch)
19 mm
3
/4 inch)
(
34 mm
5
/16 inch)
(1
64 mm
1
(2
/2 inch)
Opmerking
Boor bij modellen met tegenoverliggende steun het gat op 180° van het eerste gat.
Gatdiameter
+ 0,8 mm (
— 0,00
+ 1,6 mm (
— 0,00
+ 1,6 mm (
— 0,00
1
/32 inch)
1
/16 inch)
1
/16 inch)
September 2015
5. Als er een model met tegenoverliggende steun is geleverd, boort u tegenover
het eerste gat een tweede gat met dezelfde diameter zodat de sensor door de
hele buis steekt. (Om er achter te komen of u een model met tegenoverliggende
steun hebt, meet u de afstand tussen het uiteinde en de eerste sleuf of opening.
Als deze afstand meer dan 25,4 mm (1 inch) is, hebt u een model met
tegenoverliggende steun.) Boor het tweede gat als volgt:
a. Meet de buisomtrek met een buismeetlint, een zachte draad of een touw.
b. Deel de gemeten omtrek door twee om de plaats voor het tweede gat te
c. Breng het buismeetlint, de zachte draad of het touw opnieuw aan vanaf het
d. Breng met een gatenzaag of een boor het montagegat aan in de buis,
6. Ontbraam de aangebrachte gaten aan de binnenkant van de buis.
8
(Voor een zo precies mogelijke meting moet het buismeetlint haaks op de
stroomrichtingsas staan.)
berekenen.
middelpunt van het eerste gat. Markeer vervolgens aan de hand van de in
de voorgaande stap berekende waarde het middelpunt voor het tweede
gat.
volgens de in stap
3 berekende diameter. GEBRUIK GEEN SNIJBRANDER
OM HET GAT TE MAKEN.
Page 9
September 2015
Stap 3: Las het bevestigingsmateriaal vast
1. Centreer de flensconstructie boven de montageopening, tussenruimte 1,6 mm
1
/16 inch) en meet de afstand tussen de buitendiameter van de buis en het
(
flensoppervlak. Vergelijk deze afstand met Ta be l 3 en pas de tussenruimte zo
nodig aan.
Tabel 3. Flensmaten en flensbuitendiameter voor iedere sensormaat
Snelstartgids
SensormaatFlensmaat
111/2 inch 150#98,5 (3,88)DN40 PN1678,6 (3,09)
111/2 inch 300#104,9 (4,13)DN40 PN4081,6 (3,21)
111/2 inch 600#112,7 (4,44)DN40 PN10098,6 (3,88)
111/2 inch 900#125,4 (4,94)N.v.t.N.v.t.
111/2 inch 1500#125,4 (4,94)N.v.t.N.v.t.
111/2 inch 2500#171,6 (6,76)N.v.t.N.v.t.
22,0 inch 150#104,8 (4,13)DN50 PN1686,3 (3,40)
22,0 inch 300#111,2 (4,38)DN50 PN4089,3 (3,51)
22,0 inch 600#120,8 (4,76)DN50 PN100109,3 (4,30)
22,0 inch 900#149,2 (5,88)N.v.t.N.v.t.
22,0 inch 1500#149,2 (5,88)N.v.t.N.v.t.
23,0 inch 2500#250,7 (9,87)N.v.t.N.v.t.
33,0 inch 150#117,5 (4,63)DN80 PN1697,6 (3,84)
33,0 inch 300#126,9 (5,00)DN80 PN40105,6 (4,16)
33,0 inch 600#136,6 (5,38)DN80 PN100125,6 (4,95)
34,0 inch 900#208,0 (8,19)N.v.t.N.v.t.
34,0 inch 1500#217,5 (8,56)N.v.t.N.v.t.
34,0 inch 2500#284,2 (11,19)N.v.t.N.v.t.
Buitendiam. flens
(mm [inch])
Grootte
Buitendiam. flens
(mm [inch])
1
2. Plaats vier puntlassen van 6mm (
/4 inch) op 90° ten opzichte van elkaar.
Controleer de uitlijning van de armatuur zowel evenwijdig aan als haaks op de
stroomrichtingsas (zie
Afbeelding 8). Als de uitlijning van de armatuur binnen
de toleranties valt, voltooit u de lasverbinding volgens de ter plaatse geldende
richtlijnen. Als de uitlijning buiten de voorgeschreven toleranties valt, verricht
u eerst de vereiste aanpassingen alvorens de lasverbinding te voltooien.
9
Page 10
Snelstartgids
ODF
A
Buitendiam.
flens
September 2015
Afbeelding 8. Uitlijning
A. Puntlassen
3. Volg de onderstaande stappen bij gebruik van een tegenoverliggende steun.
a. Centreer de fitting voor de tegenoverliggende steun boven het gat aan de
tegenoverliggende kant, met een tussenruimte van 1,6 mm (
b. Plaats vier puntlassen van 6mm (
1
/4 inch) op 90° ten opzichte van elkaar.
c. Steek de sensor in het bevestigingsmateriaal.
d. Controleer of het uiteinde van de sensor is gecentreerd in de fitting aan de
tegenoverliggende zijde en of de plug rond de sensor past.
e. Voltooi de lasverbinding volgens de plaatselijk geldende richtlijnen.
f. Als er door de uitlijning van de Annubar onvoldoende tussenruimte is om de
plug aan de tegenoverliggende zijde in te steken, verricht u eerst de vereiste
aanpassingen alvorens de lasverbinding te voltooien.
4. Laat het bevestigingsmateriaal afkoelen voordat u verdergaat om ernstige
brandwonden te voorkomen.
1
/16 inch).
Stap 4: Installeer de Annubar met Flange-Lok
1. Zet de stroomrichtingspijl op de kop in lijn met de stroomrichting. Monteer de
Annubar op de montageflens met behulp van een pakking, bouten en
moeren.
2. Zet de moeren kruiselings vast, zodat de pakking gelijkmatig wordt
samengedrukt.
3. Schroef de tapeinden in de Flange-Lok.
4. Markeer de sensortip met een viltstift om te controleren of de flowmeter de
tegenoverliggende wand raakt. (Niet markeren indien besteld met optiecode
P2 of PA.)
5. Steek de flowmeter in de Flange-Lok totdat de sensortip de buiswand (of de
steunplug) raakt door de flowmeter heen en weer te draaien.
6. Verwijder de flowmeter.
7. Controleer of de sensortip de leidingwand heeft geraakt door te kijken of een
deel van de markering afgeschaafd is. Kijk voor sensoren die op een speciale
manier zijn gereinigd of er slijtagemarkeringen op de tip zijn. Controleer als
de tip de wand niet raakt de buisafmetingen en de hoogte van de
montagebehuizing vanaf de buitendiameter van de buis en plaats de
flowmeter opnieuw.
10
Page 11
September 2015
A
C
B
D
A
B
C
D
A
B
B
A
Snelstartgids
8. Steek de flowmeter opnieuw in de Flange-Lok en installeer de eerste
pakkingring op de sensor tussen de borgring en het pakkingsdrukstuk. Pas
op dat u de pakkingsplitringen niet beschadigt.
9. Druk de pakkingring in de Flange-Lok en tegen de gelaste borgring aan.
Herhaal deze procedure voor de twee overige ringen en wissel daarbij de
locatie van de spleet in de pakkingring telkens met 180° graden af.
10. Draai de moeren op de tapeinden aan.
a. Plaats telkens een van de meegeleverde splitringveerringen tussen elke
moer en de compressieplaat. Draai achtereenvolgens elke moer een halve
slag totdat de splitringveerring plat tussen de moer en de compressieplaat
rust. Gebruik de onderstaande momentwaarden.
SensormaatAanhaalmoment
140 lb.-in.
2100 lb.-in.
3250 lb.-in.
b. Controleer de eenheid op lekkage. Als u lekkage aantreft, draait u de moeren
met steeds een kwartslag aan totdat er geen lekkage meer optreedt.
KENNISGEVING
Als er door de uitlijning van de Annubar onvoldoende tussenrui mte is om de plug aan de tegenoverliggende
zijde in te steken, verricht u eerst de vereiste aanpassingen alvorens de lasverbinding te voltooien.
Afbeelding 9. Detail pakkingring
A. Borgring
B. Compressieplaat
C. Volger
D. Pakkingring (3)
Afbeelding 10. Montagerichting splitringveerring
A. Voor het aandraaien
B. Na het aandraaien
11
Page 12
Snelstartgids
September 2015
Opmerking
Flange-Lok-afdichtmechanismen oefenen veel kracht uit op het punt waar de sensor de
tegenoverliggende buiswand raakt. Wees voorzichtig wanneer u gebruikmaakt van leidingen met
een dunne wand (ANSI Sch 10 en lager) zodat u schade aan de leiding voorkomt.
Stap 5: Monteer de transmitter
Transmittermontage, kop voor directe montage met kleppen
Bij directe montage van een transmitter met kleppen hoeft de Annubar met
Flange-Lok niet te worden teruggetrokken.
1. Breng O-ringen van PTFE aan in de groeven op de kop van de Annubar met
Flange-Lok.
2. Zet de bovenkant van de transmitter in lijn met de bovenkant van de sensor
(op de zijkant van de kop is ‘H’ gestanst) en installeer hem.
3. Haal de moeren kruiselings aan tot 45 Nm (400 lb.-in.).
Transmittermontage met kop voor montage op afstand
Bij temperaturen van meer dan 121 °C (250 °F) bij de membranen van de
sensormodule zal de transmitter beschadigd raken. Op afstand gemonteerde
transmitters worden op de sensor aangesloten via impulsbuizen, zodat de
procestemperaturen in zodanige mate afnemen dat de transmitter niet meer
kwetsbaar is.
Afhankelijk van de procesvloeistof worden de impulsbuizen op verschillende
wijze gelegd. De installatie moet geschikt zijn voor continubedrijf bij de in de
pijpleiding heersende druk en temperatuur. Tot en met 600# ANSI (DN50 PN100)
wordt gebruik van een roestvaststalen buis met buitendiameter van ten minste
12 mm (
Boven 600# ANSI (DN50 PN100) een roestvaststalen buis met wanddikte van
1
holten lucht wordt opgesloten waar uiteindelijk lekkage zal optreden.
De volgende beperkingen en aanbevelingen gelden voor de montagelocatie van
impulsleidingen:
1. Horizontaal gemonteerde impulsleidingen moeten ten minste 83 mm/m
2. Voor in de buitenlucht geplaatste installaties voor vloeistof, verzadigd gas of
3. Voor alle installaties wordt montage van een instrumentkranenblok aanbevolen.
1
/2 inch) en wanddikte van ten minste 0,9 mm (0,035 inch) aanbevolen.
/16 inch. Buisfittingen met schroefdraad zijn niet raadzaam omdat dan in kleine
(1 inch/ft.) verval hebben.
Omlaag laten lopen (richting transmitter) voor toepassingen met vloeistof
en stoom
Omhoog laten lopen (richting transmitter) voor toepassingen met gas.
stoom zal soms isolatie en verwarming nodig zijn om bevriezing te
voorkomen.
Met een kranenblok kan de gebruiker voorafgaand aan de nulinstelling de druk
egaliseren en de procesvloeistof van de transmitter isoleren.
12
Page 13
September 2015
D
E
C
B
A
F
G
2
1
Snelstartgids
Afbeelding 11. Identificatie kleppen van kranenblokken met 5 en met 3 kranen
Kranenblok met 5 kranenKranenblok met 3 kranen
DE
F
C
2
B
A
1
A. DVHA. DVH
B. MEHB. MH
C. MHC. Naar PH
D. Naar PHD. Naar PL
E. Naar PLE. ME
F. MVF. ML
G. MLG. DVL
H. MEL
I. DVL
G
H
I
Tabel 4. Beschrijving van impulskleppen en componenten
NaamBeschrijvingDoel
Componenten
1TransmittersLeest verschildruk uit
2KranenblokIsoleert en egaliseert elektronica
Kranenblok en impulskleppen
PHPrimaire sensor
PLPrimaire sensor
DVHAft ap-/o ntluchti ngskraa n
DVLAft ap-/o ntluchti ngskraa n
MHKranenblok
MLKranenblok
MELKranenblokegalisator
MEKranenblokegalisatorVoor egalisatie van de druk aan hoge en lage zijde
KAOntluchtingskraan kranenblokOntlucht de procesvloeistof
MEHKranenblokegalisator
1. Hoge druk
2. Lage druk
(1)
(2)
(1)
(2)
(1)
(2)
Aansluitingen voor procesdruk aan hoge en lage zijde.
(1)
Tapt de membranen van de verschildruksensor af (bij
(2)
gasbedrijf) of ontlucht deze (bij vloeistof- of stoombedrijf)
Scheidt de druk aan hoge of lage zijde van het proces
Geeft de hoge en lage drukzijden toegang tot de
ontluchtingskraan, of scheidt de procesvloeistof
13
Page 14
Snelstartgids
September 2015
Aanbevolen installatiemethoden
Gasbedrijf
Bevestig de transmitter hoger dan de sensor om te voorkomen dat condenseerbare
vloeistoffen in de impulsbuizen en de verschildrukcel achterblijven.
Afbeelding 12. Gas (horizontaal)
Afbeelding 13. Gas (verticaal)
Stoom- of vloeistofbedrijf (lager dan 315 °C [600 °F])
Monteer de transmitter lager dan de procesleiding, maar 10 tot 15 graden
omhoog vanaf de verticale loodlijn. Leid de impulsleiding omlaag naar de
transmitter en vul het systeem met koel water via de twee kruisfittingen.
14
Page 15
September 2015
Afbeelding 14. Stoom en vloeistof (horizontaal)
Afbeelding 15. Stoom en vloeistof (verticaal)
Snelstartgids
Opmerking
Controleer of de aftappoten lang genoeg zijn om de vuildeeltjes en het bezinksel te vangen.
15
Page 16
Snelstartgids
September 2015
Montage bovenop voor stoom
In veel gevallen kan installatie bovenop worden gebruikt voor toepassingen met
stoom. Raadpleeg de centrale klantenondersteuning van Rosemount voor
instructies voor installatie bovenop voor stoom.
Afbeelding 16. Horizontale montage bovenop voor stoom
16
Page 17
September 2015
Productcertificeringen
Goedgekeurde productielocaties
Rosemount Inc. – Shakopee, Minnesota VS
Informatie over Europese richtlijnen
De EU-verklaring van overeenstemming voor alle vigerende Europese richtlijnen
voor dit product kunt u vinden op onze website www.rosemount.com. Voor een
gedrukt exemplaar kunt u zich wenden tot ons plaatselijk verkoopkantoor.
Europese Richtlijn Drukapparatuur (PED) (97/23/EG)
Rosemount 485 Annubar met Flange-Lok – raadpleeg de EG-verklaring van
overeenstemming voor de overeenstemmingsbeoordeling
Druktransmitter – zie de snelstartgids van de desbetreffende druktransmitter
Certificeringen explosiegevaarlijke locaties
Zie voor informatie over productcertificering van de transmitter de snelstartgids
voor de betreffende transmitter:
QS Certificate of Assessment – CE-0041-H-RMT-001-13-USA
IV* Flo Tap - 485/2051CFA/3051CFA/3051SFA: Sensor Size 3 600# 48" to 72" Line (Category IV Flo Tap will require a B1
Certificate for design examination and H1 Certificate for special surveillance)
All other models:
Sound Engineering Practice
Summary of Classifications
Model/Range
PED Category
Group 1
Fluid
Group 2
Fluid
585 – 150#-900# All Lines SEP SEP
585 - 1500# & 2500# All Lines
III SEP
405C, 405A, 2051CFC, 3051CFC, 3051SFC Flow Meters
SEP SEP
1195, 2051CFP, 3051CFP, 3051SFP Flow Meters: 150# 1-1/2” I SEP
1195, 2051CFP, 3051CFP, 3051SFP Flow Meters: 300# & 600# 1”, 1-1/2” II I
1195, 2051CFP, 3051CFP, 3051SFP Flow Meters: 1”, 1-1/2” Threaded & WeldedII I
Flanged – 485/x051SFA: 1500# & 2500# All Lines III SEP
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 2 150# 6”to 24” Line I SEP
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 2 300# 6”to 24” Line II I
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 2 600# 6”to 16” Line II I
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 2 600# 18”to 24” Line III II
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 3 150# 12”to 44” Line II I
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 3 150# 46”to 72” Line III II
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 3 300# 12” to 72” Line III II
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 3 600# 12”to 36” Line III II
FloTap – 485/x051SFA: Sensor Size 3 600# 48” to 72” Line IV* III
Snelstartgids
19
Page 20
Snelstartgids
File ID: DSI CE Marking Page 3 of 3DSI 1000K DoC.docx