Rosemount™ 3051 druktransmitters
en Rosemount 3051CF Series flowmeters
met FOUNDATION™Fieldbus-protocol
Opmerking
Controleer, voordat u de transmitter start, of de juiste device driver op de hostsystemen is
geïnstalleerd. Zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
Snelstartgids
WAARSCHUWING
Maart 2019
MEDEDELING
Deze gids bevat elementaire richtlijnen voor Rosemount 3051-transmitters. Hij bevat geen instructies voor
configuratie, diagnostiek, onderhoud, reparatie of probleemoplossing of voor explosieveilige, drukvaste of
intrinsiek veilige (I.S.) installaties. Raadpleeg de naslaghandleiding
Fieldbus voor nadere aanwijzingen. Deze handleiding is tevens in elektronische vorm beschikbaar op
Emerson.com/Rosemount
Explosies kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Bij installatie van deze transmitter in een explosiegevaarlijke omgeving moeten de geldende plaatselijke,
landelijke en internationale normen, voorschriften en procedures worden gevolgd. Raadpleeg het gedeelte
over goedkeuringen in de naslaghandleiding
beperkingen die gelden in verband met veilige installatie.
Verwijder bij een explosieveilige/drukvaste installatie de transmitterdeksels niet terwijl er stroom staat
op het instrument.
Lekkage van het procesmedium kan leiden tot lichamelijk en zelfs dodelijk letsel.
Om proceslekken te voorkomen mag u alleen de O-ring gebruiken die speciaal is ontworpen om af te
dichten in combinatie met de bijbehorende flensadapter.
Elektrische schokken kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Voorkom aanraking van de draden en aansluitklemmen. De draden kunnen onder hoge spanning staan,
die elek trische sch okken kan vero orzaken.
Kabelbuis-/kabelingangen
Tenzij ander s vermeld zijn de kabelbuis-/kabel ingangen in de transmitterbehuizi ng voorzien
1
/2—14 NPT-draad.
van
Gebruik alleen pluggen, adapters, wartels en kabelbuizen met een geschikte schroefdraad wanneer u
deze openingen afsluit.
.
van de Rosemount 3051 FOUNDATION Fieldbus voor eventuele
U kunt de juiste device driver downloaden van de downloadsite van de
leverancier van uw hostsysteem, Emerson.com/Rosemount of van
Fieldbus.org.
Instrumentrevisies en device drivers voor de Rosemount 3051
Tabel 1 bevat de informatie die u nodig hebt om te verzekeren dat u beschikt
over de juiste device driver en documentatie voor uw instrument.
Tabel 1. Instrumentrevisies en bestanden voor Rosemount 3051 FOUNDATION
Fieldbus
Instrument-
(1)
revisie
8
7
HostDevice driver (DD)
AlleDD4: DD Rev 1Fieldbus.org
AlleDD5: DD Rev 1Fieldbus.org
Emerson
Emerson
Emerson375/475: DD Rev 2
AlleDD4: DD Rev 3Fieldbus.org
AlleDD5: niet beschikbaarN.v.t.
Emerson
Emerson
Emerson375 / 475: DD Rev 6
AMS™ Device Manager
V 10.5 of hoger: DD Rev 2
AMS Device Manager
V 8 tot 10.5: DD Rev 1
AMS Device Manager
V 10.5 of hoger: DD Rev 6
AMS Device Manager
V 8 tot 10.5: DD Rev 4
(2)
Te verkrijgen op
Emerson.com
Emerson.com
Hulpprogramma
voor eenvoudig
Emerson.com
Emerson.com
Hulpprogramma
voor eenvoudig
upgraden
upgraden
™
) is geïnstalleerd op uw
Device driver
(DTM)
Emerson.com
Emerson.com
documentnummer
handleiding
00809-0100-4774,
Rev. CA of nieuwer
00809-0100-4774,
Rev. BA
1. De FOUNDATION Fieldbus instrumentrevisie kan worden gelezen met een voor FOUNDATION Fieldbus geschikt
configuratie-instrument.
2. In de bestandsnamen voor de device driver worden de instru me nt- e n DD -r evi si e ge bru ik t. O m ov er a lle fu nc tie s
te kunnen beschikken, moet de juiste device driver geïnstalleerd zijn op uw hosts voor besturing en
middelenbeheer, en op uw configuratie-instrumenten.
3
Snelstartgids
Flow
Stroomrichting
Stroomrichti ng
Stroom richtin g
Stroomrichting
Afbeelding 1. Volgordeschema installatie
Begin
1. Transmitter
installeren
(hoofdstuk 3)
2. Tag
inbedrijfstelling
aanbrengen
(par. 3.4)
3. Behuizing
draaien
(subpar. 3.5.1)
4. Schakelaars en
software-schrijf
beveiliging
instellen
(par. 4.4)
5. Aarden,
bedraden en
inschakelen
(par. 4.6)
Instrument
6. Configuratie
(subpar. 2.7.1,
par. 2.8)
7. Nulpuntstrim
transmitter
uitvoeren
(par. 5.4)
Klaar
2.0Installatie van de transmitter
2.1Monteer de transmitter
Maart 2019
Vloeistoftoepassingen
1. Breng tappunten aan op
de zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of onder de
tappunten.
3. Monteer de transmitter
met de aftap-/ontluchtingskranen omhoog.
Gastoepassingen
1. Breng tappunten aan in de
boven- of zijkant van de
leiding.
2. Monteer naast of boven de
tappunten.
Stoomtoepassingen
1. Breng tappunten aan op
de zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of onder de
tappunten.
3. Vul de impulsleidingen
met water.
CoplanarInline
Flow
Flow
Flow
4
Flow
Stroomrichting
Maart 2019
Snelstartgids
Afbeelding 2. Montage op paneel en buis
Montage op paneel
(1)
Coplanar-flens
Traditionele flens
Buismontage
1.5/16⫻ 11/2 paneelbou ten door klant a an te schaffen.
Rosemount 3051T
5
Snelstartgids
A
B
C
D
4 × 1.75-in. (44 mm)
4 × 1.75-in. (44 mm)
4 × 2.88-in. (73 mm)
4 × 1.75-in. (44 mm)
4 × 1.75-in. (44 mm)
4 × 2.25-in. (57 mm)
4 x 57 mm
(2,25 in)
4 x 44 mm
(1,75 in)
4 x 44 mm
(1,75 in)
4 x 44 mm (1,75 in)
4 x 44 mm (1,75 in)
4 x 73 mm (2,88 in)
Overwegingen m.b.t. boutbevestiging
Als voor de installatie van de transmitter de montage van procesflenzen,
kranenblokken of flensadapters is vereist, dient u, met het oog op optimale
prestatiekenmerken van de transmitters, de montagerichtlijnen te volgen om
een goede afdichting te waarborgen. Gebruik uitsluitend de bij de transmitter
geleverde bouten of bouten die door Emerson
verkocht. In Afbeelding 3 op pagina 6 staan veelgebruikte
transmitterconstructies afgebeeld met de vereiste boutlengte voor een
correcte montage van de transmitter.
A. Transmitter met Coplanar-flens
B. Transmitter met Coplanar-flens en optionele flensadapters
C. Transmitter met traditionele flens en optionele flensadapters
D. Transmitter met Coplanar-flens en optionele verdeelstuk- en flensadapters
Gewoonlijk worden bouten van koolstofstaal of roestvast staal gebruikt.
Controleer het materiaal door naar de markeringen op de boutkop te kijken en
deze te vergelijken met Tabel 2 op pagina 7. Als het boutmateriaal niet staat
weergegeven in Tabel 2, kunt u zich voor nadere inlichtingen wenden tot de
plaatselijke vertegenwoordiger van Emerson.
Gebruik de volgende procedure voor het installeren van de bouten:
1. Bouten van koolstofstaal hebben geen smering nodig, en op bouten van
2. Draai de bouten handvast aan.
3. Haal de bouten kruiselings aan tot de initiële momentwaarde.
6
roestvast staal is een laagje smeermiddel aangebracht om de installatie te
vergemakkelijken. Bij geen van beide bouttypen mag voor het aanbrengen
extra smeermiddel worden aangebracht.
Zie Tabel 2 voor de initiële momentwaarde.
WAARSCHUWING
B7M
316
316
316
SW
316
STM
316
R
B8M
A
B
C
D
Rosemount 3051S/3051/2051
Rosemount 3051S/3051/2051
Maart 2019
Snelstartgids
4. Haal de bouten volgens hetzelfde kruispatroon aan tot de definitieve
momentwaarde.
Zie Tabel 2 voor de uiteindelijke momentwaarde.
5. Controleer of de flensbouten uit de boutopeningen in de sensormodule
steken voordat u er druk op zet.
Tabel 2. Momentwaarden voor flens- en flensadapterbouten
BoutmateriaalKopmarkeringen
Koolstofstaal (CS) 300 lb-in650 lb-in
Roestvast staal (SST)150 lb-in300 lb-in
Initiële
moment-
waarde
Definitieve
moment-
waarde
O-ringen met flensadapters
Als er ver keerde O-ri ngen op de flen sadapters word en aangebracht , kan lekkage van
procesmedium ontstaan, met mogelijk ernstig of dodelijk letsel als gevolg. De twee flensadapters
zijn herkenbaar aan de unieke O-ringgroeven. Gebruik uitsluitend de O-ring die bestemd is voor de
specifieke flensadapter, hieron der afgebeeld:
A. Flensadapter
B. O-ring
C. PTFE-profiel (vierkant)
D. Elastomeerprofiel (rond)
Telkens als de flenzen of adapters worden verwijderd, moeten de O-ringen op het oog worden
geïnspecteerd. Vervang de O-ringen als er tekenen van schade zijn, bijvoorbeeld inkepingen of
kerven. Bij vervanging van de O-ringen moeten de flensbouten en uitlijningsschroeven na het
aanbrengen opnieuw tot het juiste moment worden aangehaal d, ter compensatie van
verschuivingen doordat de O-ring van PTFE nog geheel in de groef moet vallen.
7
Snelstartgids
A
Afdichting van de behuizing
Schroefdraadtape (PTFE) of -pasta op mannelijke schroefdraad van kabelbuizen
is vereist om een water- en stofdichte kabelbuisafdichting tot stand te brengen
en om te voldoen aan de vereisten van NEMA
fabriek of andere beschermingsgraden vereist zijn.
Draai kabelbuispluggen met M20-schroefdraad over de volledige draad aan, of
totdat mechanische weerstand wordt bereikt.
Montagerichting inline-druktransmitter
De drukpoort aan de lage kant (ref. atmosferische druk) op de
inline-verschildruktransmitter bevindt zich in de hals van de transmitter, achter
de behuizing. Het ontluchtingstraject ligt 360° rond de transmitter tussen de
behuizing en de sensor. (Zie Afbeelding 4.)
Houd het ontluchtingstraject vrij van obstructies zoals verf, stof en smeermiddel,
door de transmitter zo te monteren dat vloeistof kan wegstromen.
Afbeelding 4. Drukpoort aan lage kant inline-verschildruktransmitter
Maart 2019
®
type 4X, IP66 en IP68. Vraag de
A. Locatie drukpoort
Installeren van conische aansluiting met schroefdraad voor hoge druk
De overbrenger wordt geleverd met een autoclaafaansluiting voor
toepassingen onder hoge druk. Volg de onderstaande stappen om de
overbrenger correct aan te sluiten op uw proces.
1. Breng een voor het proces geschikt smeermiddel aan op de schroefdraad van
de wartelmoer.
2. Schuif de wartelmoer op de leiding en draai vervolgens de kraag op het
leidinguiteinde (de kraag heeft linkse schroefdraad).
3. Breng een geringe hoeveelheid bij het proces passend smeermiddel aan op
de leidingconus om beschadiging tegen te gaan en de afdichting te
bevorderen. Steek de leiding in de aansluiting en zet handvast.
4. Draai de wartelmoer vast met een aanhaalmoment van 34 Nm (25 lb-ft).
Opmerking
In de overbrenger is ter beveiliging en voor lekdetectie een lekgaatje aangebracht. Als er
vloeistof uit het lekgaatje begint te lekken, sluit dan de procesdruk af, ontkoppel de
overbrenger en dicht opnieuw af tot de lekkage stopt.
8
Maart 2019
Snelstartgids
2.2 Labelen
Inbedrijf stellingslabel (papier)
Gebruik het verwijderbare label dat met de transmitter wordt meegeleverd om
bij te houden welk instrument zich op een bepaalde locatie bevindt. Zorg dat
het label voor het fysieke instrument (het PD-labelveld) op beide plaatsen goed
is ingevuld en scheur bij elke transmitter het onderste gedeelte eraf.
Opmerking
De instrumentbeschrijving die in het hostsysteem is geladen, moet van dezelfde revisie
zijn als dit instrument, zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
Afbeelding 5. Inbedrijfstellingslabel
Commissioning Tag
DEVICE ID:
0011513051010001440-1216980917 25
DEVICE REVISION: 7. 2
PHYSICAL DEVICE T AG
DEVICE ID:
0011513051010001440-1216980917 25
Device Barcode
DEVICE REVISION: 7. 2
S / N :
PHYSICAL DEVICE T AG
A. Instrumentrevisie
A
Commissioning Tag
DEVICE ID:
001151AC00010001440-12169809 1725
DEVICE REVISION: 8. 1
PHYSICAL DEVICE T AG
DEVICE ID:
001151AC00010001440-12169809 1725
Device Barcode
DEVICE REVISION: 8. 1
S / N :
PHYSICAL DEVICE T AG
Opmerking
De Device Description die in het hostsysteem is geladen, moet van dezelfde revisie zijn als
dit instrument. U kunt de Device Description downloaden van de website van het
hostsysteem of van Emerson.com/Rosemount door onder Product Quick Links (snelle
productlinks) de optie Download Device Drivers (device drivers downloaden) te
selecteren. Of u kunt naar Fieldbus.org gaan en daar de optie End User Resources
(hulpmiddelen eindgebruikers) selecteren.
2.3 Overweeg of de behuizing gedraaid moet worden
Om de toegang tot de bedrading te verbeteren of de optionele lcd-display beter
af te kunnen lezen:
1. Draai de stelschroef voor het draaien van de behuizing los met een
inbussleutel van
5
/64inch.
2. Draai de behuizing rechtsom naar de gewenste stand.
9
Snelstartgids
A
3. Als de schroefdraad niet genoeg ruimte biedt om de gewenste stand te
bereiken, draait u de behuizing linksom naar de gewenste stand (tot
maximaal 360° vanaf de limiet van de schroefdraad).
4. Haal de stelschroef voor het draaien van de behuizing aan met maximaal
7 lb-in nadat de behuizing naar wens is gedraaid.
Afbeelding 6. Draaien van de behuizing
A. Stelschroef voor draaien behuizing (5/64 in)
2.4Stel de schakelaars in
Stel de configuratie van de simulatie- en de beveiligingsschakelaar vóór
installatie in zoals afgebeeld in Afbeelding 7.
Met de simulatieschakelaar kunt u gesimuleerde waarschuwingen en een
gesimuleerde AI-blokstatus en waarden in- of uitschakelen. De standaardstand
van de simulatieschakelaar is “ingeschakeld”.
Met de beveiligingsschakelaar staat u toe (symbool ontgrendeling) of voorkomt
u (symbool vergrendeling) dat configuratie van de transmitter plaatsvindt.
- De standaard beveiliging is “uit” (symbool ontgrendeling).
- De beveiligingsschakelaar kan in de software in- of uitgeschakeld worden.
Volg de onderstaande procedure voor het wijzigen van de configuratie van de
schakelaars:
1. Beveilig na installatie van de transmitter de kring en sluit de spanning af.
2. Verwijder het behuizingsdeksel dat zich tegenover de veldaansluitingen
bevindt. Verwijder het deksel van het instrument niet in een
explosiegevaarlijke omgeving als er spanning op het circuit staat.
3. Zet de beveiligings- en de simulatieschakelaar in de gewenste stand.
4. Plaats het behuizingsdeksel terug.
Maart 2019
10
Opmerking
De bouten van het deksel moeten zo ver worden aangedraaid dat er geen ruimte meer is
tussen het deksel en de behuizing.
C
A
B
D
E
F
Maart 2019
Snelstartgids
Afbeelding 7. Simulatie- en beveiligingsschakelaar
A. Stand voor simulatie uit
B.Simulatieschakelaar
C. Stand voor simulatie aan
(standaard)
D. Stand voor beveiliging vergrendeld
veiligingsschakelaar
E. Be
F. Stand voor beveiliging ontgrendeld
(standaard)
2.5Bedrading, aarding en opstarten
Gebruik koperdraad met een doorsnede die groot genoeg is om ervoor te
zorgen dat de spanning over de voedingsaansluitingen van de transmitter niet
tot onder 9 V d.c. zakt. De voedingsspanning kan variëren, met name onder
abnormale omstandigheden, zoals bij gebruik van accuvoeding. Onder normale
bedrijfsomstandigheden wordt een voedingsspanning van ten minste 12 V d.c.
aanbevolen. Gebruik van afgeschermde kabel van type A met getwiste
draadparen wordt aanbevolen.
1. Sluit voor voeding van de transmitter de voedingsdraden aan op de
aansluitklemmen die op het etiket op het aansluitblok staan aangegeven.
11
Snelstartgids
DP
A
A
D
E
B
C
Afbeelding 8. Aansluitklemmen
Maart 2019
A. Afstand zo klein mogelijk
houden
B. Afscherming afknippen en
isoleren
C. Aansluitklem aarde (kabelafscherming niet op transmitter aarden)
D. Afscherming isoleren
E. Afscherming weer verbinden met
voedingsaarde
Opmerking
De voedingsaansluitklemmen op de Rosemount 3051 zijn polariteitsongevoelig, wat
inhoudt dat bij het aansluiten op de voedingsaansluitklemmen de elektrische polariteit
van de voedingsdraden er niet toe doet.
Als er polariteitsgevoelige instrumenten op het segment worden aangesloten, moet de
polariteit van de aansluitklemmen worden aangehouden. Bij bedrading op
schroefaansluitklemmen wordt gebruik van kabelschoenen aanbevolen.
2. Zorg dat er goed contact is tussen de schroef van het aansluitklemmenblok
en de sluitring. Bij een directe bedradingsmethode wikkelt u de draad
rechtsom om ervoor te zorgen dat deze op zijn plaats zit wanneer u de
aansluitklemmenblokschroef aandraait. Verdere voeding is niet nodig. Het
gebruik van een pen of adereindhuls wordt afgeraden, omdat de aansluiting
na verloop van tijd of door trillingen los kan raken.
Aarding van signaalbedrading
Laat de signaalbedrading niet samen met de voedingsbedrading door een
kabelbuis of open kabelgoot of in de buurt van zware elektrische apparatuur
lopen. De buitenkant van de elektronicabehuizing en de binnenkant van het
compartiment voor aansluitingen zijn voorzien van aardklemmen. Deze aarding
wordt gebruikt als er klemmenblokken voor overspanningsbeveiliging zijn
geïnstalleerd, of om aan de plaatselijke voorschriften te voldoen.
1. Verwijder het behuizingsdeksel over de veldaansluitingen.
12
Maart 2019
Snelstartgids
2. Sluit het bedradingspaar aan en aard het zoals aangegeven in Afbeelding 8.
a. Knip de kabelafscherming zo kort mogelijk af en isoleer deze van de
transmitterbehuizing.
Opmerking
De kabelafscherming mag NIET op de transmitter worden geaard; als de kabelafscherming
de transmitterbehuizing raakt, kan dit aardlussen vormen die de communicatie verstoren.
b. Sluit de kabelafschermingen continu aan op het aardpunt van het
voedingscircuit.
c. Sluit de kabelafschermingen van het gehele segment aan op één goed
aardpunt op het voedingscircuit.
Opmerking
Onjuiste aarding is de meest voorkomende oorzaak van problemen met de
segmentcommunicatie.
3. Plaats het behuizingsdeksel terug. Aanbevolen wordt om de bouten van het
deksel zo ver aan te draaien dat er geen ruimte meer is tussen het deksel en
de behuizing.
4. Sluit ongebruikte kabelopeningen en dicht ze af.
Voeding
Voor een goede werking en beschikbaarheid van alle functies van de transmitter
is 9 tot 32 V d.c. vereist (9 tot 30 V d.c. voor intrinsieke veiligheid en 9 tot 17,5 V
d.c. voor FISCO intrinsieke veiligheid).
Spanningsstabilisator
Een Fieldbus-segment vereist een spanningsstabilisator om de voeding te
isoleren en het segment te filteren en los te koppelen van andere segmenten die
op dezelfde voeding zijn aangesloten.
Aarding
De signaalbedrading van het Fieldbussegment kan niet worden geaard. Als een
van de signaaldraden wordt geaard, wordt het volledige Fieldbussegment
uitgeschakeld.
Aarding afschermingsdraad
Om het Fieldbussegment tegen ruis te beschermen, moet een aardingstechniek
worden gebruikt waarbij de afschermingsdraad op één punt geaard wordt, om
te voorkomen dat een aardlus ontstaat. Sluit de kabelafschermingen van het
gehele segment aan op één goed aardpunt op het voedingscircuit.
Afsluiting signaal
Bij elk Fieldbussegment moet zowel aan het begin als aan het einde van het
segment een afsluitweerstand worden aangebracht.
13
Snelstartgids
Instrumenten vinden
Instrumenten worden vaak over langere perioden door meerdere personen
geïnstalleerd, geconfigureerd en in bedrijf gesteld. De functie “Locate
Device” (instrument lokaliseren) maakt gebruik van de lcd-display (indien
geïnstalleerd) om u te helpen het gewenste instrument te vinden.
Klik op het scherm Overview (overzicht) op het instrument op de knop Locate Device (instrument lokaliseren). Er wordt nu een procedure gestart waarmee
u het bericht “Find me” (vind mij) of een zelfgekozen bericht kunt weergeven
op de lcd-display van het instrument.
Als de gebruiker de functie “Locate Device” (instrument lokaliseren) weer
afsluit, hervat de lcd-display op het instrument normaal bedrijf.
Opmerking
Op sommige hosts wordt de functie “Locate Device” (instrument lokaliseren) niet
ondersteund in de DD.
2.6Configureren
Bij elk FOUNDATION Fieldbus-host en -configuratieapparaat werkt het
weergeven en uitvoeren van configuraties anders. Sommige maken gebruik
van Device Descriptions (DD) of DD-methoden voor configuratie en om
gegevens op verschillende platforms consistent weer te geven. Deze functies
hoeven niet te worden ondersteund door een host- of configuratieapparaat.
Gebruik de onderstaande blokvoorbeelden voor elementaire configuratie van
de transmitter. Raadpleeg voor meer geavanceerde configuratie de
naslaghandleiding
Maart 2019
voor de Rosemount 3051 FOUNDATION Fieldbus.
14
Opmerking
DeltaV™-gebruikers dienen DeltaV Explorer te gebruiken voor het hulpmiddel- en het
transducerblok, en Control Studio voor de functieblokken.
Configureren van het AI-blok
Voor beide stappen volgen hieronder navigatie-instructies. De in elke stap
gebruikte schermen worden ook weergegeven in “Menustructuur voor
basisconfiguratie” op pagina 15.
Begin hier met
configuratie van het
instrument
1. Instrumentlabel
controleren: PD_TAG
6. Lage cutoff instellen:
LOW_CUT
7. Demping
instellen:
PRIMARY_VALUE_D
AMPING
2. Schakelaars en
software-
schrijfbeveiliging
controlere
3. Signaalconditionering instellen: L_TYPE
10. Schakelaars en
software-
schrijfbeveiliging
instelle
9. Transmitterconfiguratie controleren
4. Schalen XD_SCALE
instellen
8. Lcd-display instellen
5. Schalen OUT_SCALE
instellen
Klaar
Maart 2019
Afbeelding 9. Stroomschema configuratie
Afbeelding 10. Menustructuur voor basisconfiguratie
(Overview [overzicht])
Pressure (druk)
Calibration (kalibratie)
Device Information
(instrumentinformatie)
(Manual Setup [handmatige setup])
Process Variable [procesvariabele]
Materials of Construction (constructiematerialen)
Display
Classic View (klassieke weergave)
Standaardtekst – beschikbare navigatieopties
(Tekst) – naam van selectie op bovenliggend menuscherm om dit scherm te
bereiken
Vetgedrukte tekst – geautomatiseerde methoden
Onderstreepte tekst – nummers configuratietaak uit configuratiestroomschema
(Guided Setup [begeleide setup])
Zero Trim (nulpuntstrim)
Change Damping (demping wijzigen) (7, 9)
Local Display Setup (setup plaatselijke display) (8, 9)
Configure Analog Input Blocks (analoge-ingangblokken
configureren) (3, 4, 5, 9)
Zie Afbeelding 9 voor een grafische weergave van de stapsgewijze procedure
voor basisconfiguratie van het instrument. Voordat u begint kan het nodig zijn
om het instrumentlabel te controleren of de hardware- en
softwareschrijfbeveiliging op de transmitter uit te schakelen. Volg hiervoor Stap
1 en Stap 2 hieronder. Ga in andere gevallen door met “Configuratie AI-blok ”.
1. Instrumentlabel controleren:
2. Schakelaars controleren (zie Afbeelding 7):
Opmerking
Zet de regelkring in de stand “Manual” (handmatig) voordat u begint met configuratie van
het analoge-ingangblok.
Maart 2019
a. Navigatie: selecteer in het scherm Overview (overzicht) de optie Device
Information (instrumentinformatie) om het instrumentlabel te
controleren.
a. De schakelaar voor schrijfbeveiliging moet op de ontgrendelde stand
staan als de schakelaar in de software ingeschakeld is.
b. Om de software-schrijfbeveiliging uitschakelen (de toestellen worden
vanaf de fabriek verzonden met de software-schrijfbeveiliging
uitgeschakeld):
Navigatie: selecteer in het scherm Overview (overzicht) de optie Device
Information (instrumentinformatie) en vervolgens het tabblad Security
and Simulation (beveiliging en simulatie).
Verricht de procedure Write Lock Setup (instelling schrijfbeveiliging)
om de vergrendeling van de software-schrijfbeveiliging uit te schakelen.
16
Configuratie AI-blok
Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Configure (configureren) > Guided Setup (begeleide setup).
Selecteer AI Block Unit Setup (setup AI-blokeenheid).
Opmerking
Bij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
Opmerking
Voor uw gemak is AI-blok 1 al gekoppeld aan de primaire variabele voor de transmitter, en
moet daar ook voor worden gebruikt. AI-blok 2 is al gekoppeld aan de sensortemperatuur
van de transmitter. Het kanaal moet voor AI-blok 3 en 4 worden geselecteerd.
Kanaal 1 is de primaire variabele.
Kanaal 2 is de sensortemperatuur.
OUNDATION Fieldbus Diagnostics Suite Option Code D01 is
Als de F
ingeschakeld, zijn deze aanvullende kanalen beschikbaar.
Kanaal 12 is het SPM-gemiddelde.
Kanaal 13 is de standaardafwijking voor SPM.
Zie voor configuratie van SPM de naslaghandleiding
OUNDATION Fieldbus.
F
voor de Rosemount 3051
Maart 2019
Snelstartgids
Opmerking
Stap 3 t/m Stap 6 worden bij begeleide setup in een keer stapsgewijs uitgevoerd, en bij
handmatige setup op een enkel scherm.
Opmerking
Als het in Stap 3 geselecteerde L_TYPE “Direct” is, zijn Stap 4, Stap 5 en Stap 6 niet nodig.
Als het geselecteerde L_TYPE “Indirect” is, is Stap 6 niet nodig. Onnodige stappen worden
automatisch overgeslagen.
3. Signaalconditionering “L_TYPE” selecteren uit het vervolgkeuzemenu:
a. Selecteer L_TYPE: Direct voor drukmetingen met de standaardeenheden
van het instrument.
b. Selecteer L_TYPE: Indirect voor andere druk- of niveau-eenheden.
c. Selecteer L_TYPE: Indirect Square Root (indirecte vierkantswortel) voor
flow-eenheden.
4. De XD_SCALE instellen op de schaalpunten 0% en 100% (het
transmitterbereik):
a. Selecteer XD_SCALE_UNITS uit het vervolgkeuzemenu.
b. Voer het punt voor XD_SCALE 0% in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
c. Voer het punt voor XD_SCALE 100% in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
d. Als L_TYPE “Direct” is, kan het AI-blok in de AUTO-modus worden gezet
om het instrument weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt
dit automatisch.
5. Als L_TYPE “Indirect” of “Indirect Square Root” (indirecte vierkantswortel) is,
stelt u OUT_SCALE in om de meeteenheden te wijzigen.
a. Selecteer de OUT_SCALE UNITS in het vervolgkeuzemenu.
b. Stel de lage waarde voor OUT_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
c. Stel de hoge waarde voor OUT_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan
dit verhoogd of onderdrukt worden.
d. Als L_TYPE “Indirect” is, kan het AI-blok in de AUTO-modus worden gezet
om het instrument weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt
dit automatisch.
6. Als L_TYPE “Indirect Square Root” (indirecte vierkantswortel) is, is de functie
LOW FLOW CUTOFF (ondergrens bij lage flow) beschikbaar.
a. Schakel LOW FLOW CUTOFF in.
b. Stel de LOW_CUT VALUE in XD_SCALE UNITS in.
c. Het AI-blok kan in de AUTO-modus worden gezet om het instrument
weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit automatisch.
7. Wijzig de demping.
a. Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Confi gure (configureren) > Guided Setup (begeleide setup).
Selecteer Change Damping (demping wijzigen)
17
Snelstartgids
Opmerking
Bij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
8. Configureer de optionele lcd-display (indien geïnstalleerd).
Opmerking
Bij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
9. Controleer de configuratie van de transmitter en stel hem in gebruik.
Maart 2019
Voer de gewenste dempingswaarde in seconden in. Het toegestane
waardenbereik is 0,4 tot 60 seconden.
b. Handmatige setup gebruiken:
Navigeer naar Configure (Configureren) > Manual Setup (handmatige
setup) > Process Variable (procesvariabele).
Selecteer Change Damping (demping wijzigen)
Voer de gewenste dempingswaarde in seconden in. Het toegestane
waardenbereik is 0,4 tot 60 seconden.
a. Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Configure (configureren) > Guided Setup (begeleide
setup).
Selecteer Local Display Setup (setup plaatselijke display)
Vink het selectievakje naast de weer te geven parameters aan. U kunt
maximaal vier parameters selecteren. De lcd-display geeft de
geselecteerde parameters één voor één weer.
b. Handmatige setup gebruiken:
Navigeer naar Configure (configureren) > Guided Setup (begeleide
setup).
Selecteer Local Display Setup (setup plaatselijke display)
Vink de weer te geven parameters aan. De lcd-display geeft de
geselecteerde parameters één voor één weer.
a. Om de transmitterconfiguratie te controleren, doorloopt u met de
navigatiestappen voor handmatige setup de procedures voor “Setup
AI-blokeenheid”, “Demping wijzigen” en “Lcd-display instellen”.
b. Wijzig de waarden indien nodig.
c. Ga terug naar het scherm Overview (overzicht).
d. Als de modus “Not in Service” (buiten bedrijf) is, klikt u op de knop
Change (wijzigen) en vervolgens op de knop Return All to Service (alles
weer in bedrijf stellen).
18
Opmerking
Als schrijfbeveiliging voor de hard- of software niet nodig is, kunt u Stap 10 overslaan.
10.Stel schakelaars en software-schrijfbeveiliging in.
a. Controleer de schakelaars (zie Afbeelding 7).
Maart 2019
Snelstartgids
Opmerking
De schakelaar voor schrijfbeveiliging kan zowel in vergrendelde of ontgrendelde stand
blijven staan. De schakelaar voor in-/uitschakeling van simulatie mag bij normaal gebruik
van het instrument in beide standen staan.
Software-schrijfbeveiliging inschakelen
1. Navigeer vanaf het scherm Overview (overzicht).
a. Selecteer Device Information (instrumentinformatie).
b. Selecteer het tabblad Security and Simulation (beveiliging en
simulatie).
2. Verricht de procedure Write Lock Setup (instelling schrijfbeveiliging) om de
vergrendeling van de software-schrijfbeveiliging in te schakelen.
Configuratieparameters AI-blok
Gebruik de voorbeelden voor druk, DP flow en DP niveau als richtlijn.
ParametersVoer gegevens in
Kanaal
L-typeDirect, indirect of vierkantswortel
XD_ScaleSchaal en meeteenheden
Opmerking
Selecteer alleen
meeteenheden
die worden
ondersteund door
het instrument.
hPaAtmin H2O bij 4°Cmm H2O bij 4 °C in Hg bij 0 °C
°Cpsiin H2O bij 60 °F
°Fg/cm2in H2O bij 68 °F cm H2O bij 4 °C
2
2
ft H2O bij 60 °Fmm Hg bij 0 °C
ft H2O bij 68 °Fcm Hg bij 0 °C
mm H2O bij
68 °C
m Hg bij 0 °C
Voorbeeld druk
ParametersVoer gegevens in
Kanaal1
L_TypeDirect
XD_ScaleZie lijst met ondersteunde meeteenheden.
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_ScaleStel waarden buiten het bedrijfsbereik in.
19
Snelstartgids
Voorbeeld DP flow
Voorbeeld DP peil
Druk weergeven op de lcd-display
Selecteer het selectievakje Pressure (druk) op het scherm Display Configuration
(displayconfiguratie).
Maart 2019
ParametersVoer gegevens in
Kanaal1
L_TypeVierkantswortel
XD_Scale0–100 inH2O bij 68 °F
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale0–20 GPM
Low_CutinH2O bij 68 °F
ParametersVoer gegevens in
Kanaal1
L_TypeIndirect
XD_Scale0–300 inH2O bij 68 °F
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale0–25 ft
2.7Verricht de nulpuntstrim van de transmitter
Opmerking
De transmitters worden volledig gekalibreerd geleverd, volgens gewenste specificatie of
volgens de fabrieksinstelling van een volledige schaal (meetbreedte = bovenste meetgrens).
Een nulpuntstrim is een afstelling op een enkel punt om te compenseren voor
de invloed van de montagestand en leidingdruk. Zorg bij het uitvoeren van een
nulpuntstrim dat de egalisatiekraan open staat en alle natte poten tot het juiste
niveau zijn gevuld. De transmitter laat uitsluitend het trimmen van een 3−5%
bovenste meetgrens-nulfout toe. Voor een grotere nulfout moet de offset
worden gecompenseerd met behulp van de instellingen voor XD_Scaling,
Out_Scaling en Indirect L_Type, die deel uitmaken van het AI-blok.
1. Begeleide setup gebruiken:
a. Navigeer naar Configure (configureren) > Guided Setup (begeleide setup).
b. Selecteer Zero Trim (nulpuntstrim).
c. Via deze methode wordt de nulpuntstrim uitgevoerd.
2. Handmatige setup gebruiken:
a. Navigeer naar Overview (overzicht) > Calibration (kalibratie) > Sensor Trim
(sensortrim).
b. Selecteer Zero Trim (nulpuntstrim).
c. Via deze methode wordt de nulpuntstrim uitgevoerd.
20
Maart 2019
3.0Productcertificeringen
Rev. 1.2
3.1Informatie over Europese richtlijnen
Achter in deze snelstartgids vindt u een exemplaar van de EU-verklaring van
overeenstemming. De meest recente revisie van de EU-verklaring van
overeenstemming vindt u op Emerson.com/Rosemount
3.2Certificering voor normale locaties
De transmitter is volgens de standaardprocedure onderzocht en getest, waarbij
is vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan de elementaire elektrische,
mechanische en brandveiligheidsvereisten, door een in de VS nationaal erkend
onderzoekslaboratorium (nationally recognized testing laboratory; NRTL) dat is
geaccrediteerd door de Amerikaanse Occupational Safety and Health
Administration (OSHA).
3.3Noord-Amerika
E5 VS explosieveilig (XP) en stofontstekingsbestendig (DIP)
Markeringen: IS CL I, DIV 1, GP A, B, C, D; CL II, DIV 1, GP E, F, G; Class III; DIV 1
indien aangesloten volgens Rosemount-tekening 03031-1019; NI CL 1,
DIV 2, GP A, B, C, D; T4(-50 °C T +40 °C) [HART]; T4(—50 °C T
type4x
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. De behuizing van de Rosemount 3051-transmitter bevat aluminium, dat een risico op
ontsteking bij stoten of wrijving met zich meebrengt. Voorkom stoten en wrijving
tijdens installatie en gebruik.
2. De Rosemount 3051-transmitter met het aansluitklemmenblok met
overspanningsbeveiliging (optiecode T1) kan de test op diëlektrische weerstand van
500 Vrms niet weerstaan. Hierbij moet tijdens installatie rekening worden gehouden.
Markeringen: IS CL I, DIV 1, GP A, B, C, D indien aangesloten volgens Rosemount-
tekening 03031-1019 (—50 °C T
+85 °C); in fabriek afgedicht; type 4X
a
a
Snelstartgids
.
+70 °C) [HART®], T5(—50 °C Ta
a
+60 °C) [Fieldbus/PROFIBUS®];
+60 °C); type 4x
a
21
Snelstartgids
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. De behuizing van de Rosemount 3051-transmitter bevat aluminium, dat een risico op
2. De Rosemount 3051-transmitter met aansluitklemmenblok met
C6 Canada explosieveilig, stofontstekingsbestendig, intrinsieke veiligheid en
E6 Canada explosieveilig, stofontstekingsbestendig en divisie 2
Maart 2019
ontsteking bij stoten of wrijving met zich meebrengt. Voorkom stoten en wrijving
tijdens installatie en gebruik.
stootspanningsbeveiliging (optiecode T1) kan de test met diëlektrische stroomsterkte
van 500 Vrms niet doorstaan. Hierbij moet tijdens installatie rekening worden
gehouden.
niet-vonkend
Certificaat: 1053834
Normen:ANSI/ISA 12.27.01-2003, CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986,
CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987, CSA-norm C22.2 nr. 157-92,
CSA-norm C22.2 nr. 213-M1987
Markeringen: Explosieveilig voor klasse I, divisie 1, groep B, C en D; geschikt voor
klasse I, zone 1, groep IIB+H2, T5; stofontstekingsbestendig klasse II,
divisie 1, groep E, F, G; klasse III divisie 1; intrinsiek veilig klasse I, divisie
1 groep A, B, C, D indien aangesloten volgens Rosemount-tekening
03031-1024, temperatuurcode T3C; geschikt voor klasse I,
zone 0; klasse I divisie 2 groep A, B, C en D, T5; geschikt voor klasse I
zone 2, groep IIC; type 4X; in de fabriek afgedicht; enkele afdichting
(zie tekening 03031-1053)
Certificaat: 1053834
Normen:ANSI/ISA 12.27.01-2003, CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986,
CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987, CSA-norm C22.2 nr. 213 - M1987
Markeringen: Explosieveilig klasse I, divisie 1, groep B, C en D; geschikt voor klasse I,
zone 1, groep IIB+H2, T5; stofontstekingsbestendig voor klasse II en
klasse III, divisie 1, groep E, F en G; klasse I, divisie 2, groep A, B, en D;
geschikt voor klasse I zone 2, groep IIC; type 4X; in fabriek afgedicht;
enkelvoudige afdichting (zie tekening 03031-1053)
Markeringen: II 1/2 G Ex d IIC T6...T4 Ga/Gb, T6(—60 °C T
Tabel 3. Procestemperatuur
Temperatuurklasseprocestemperatuur
22
EN60079-31:2009
T4/T5(—60 °C T
Da (—20 °C T
T6–60 °C tot +70 °C
T5–60 °C tot +80 °C
T4–60 °C tot +120 °C
+80 °C); II 1 D Ex ta IIIC T95 °C T
a
+85 °C)
a
+70 °C),
a
500
105 °C
Maart 2019
Snelstartgids
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie, onderhoud
en gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden
waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor
installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens
de te verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie.
3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatische lading op gelakte oppervlakken
veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem
contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een speciale
optiecode.
4. Op sommige varianten van de apparatuur worden niet alle markeringen op het
naamplaatje vermeld. Raadpleeg het certificaat voor informatie over alle markeringen
voor de apparatuur.
I1ATEX intrinsieke veiligheid en stof
Certificaat: BAS97ATEX1089X; Baseefa11ATEX0275X
Normen:EN60079-0:2012, EN60079-11:2012, EN60079-31:2009
Markeringen: HART: II 1 G Ex ia IIC T5/T4 Ga, T5(—60 °C T
T4(—60 °C T
II 1 G Ex ia IIC Ga T4(—60 °C T
DUST: II 1 D Ex ta IIIC T95 °C T
+70 °C) Fieldbus/PROFIBUS:
a
+60 °C)
a
105 °C Da (—20 °C Ta +85 °C)
500
+40 °C),
a
Tabel 4. Ingangsparameters
ParameterHARTFieldbus/PROFIBUS
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische
capaciteit C
Zelfinductie L
i
i
i
i
i
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de 500 V-isolatietest niet doorstaan die is vereist volgens bepaling
6.3.12 van EN60079-11:2012. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening
worden gehouden.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met
een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de
behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
3. Op sommige varianten van de apparatuur worden niet alle markeringen op het
naamplaatje vermeld. Raadpleeg het certificaat voor informatie over alle markeringen
voor de apparatuur.
IA AT EX FI SCO
Certificaat: BAS97ATEX1089X
Normen:EN60079-0:2012, EN60079-11:2009
Markeringen: II 1 G Ex ia IIC T4 Ga (—60 °C T
30 V30 V
200 mA300 mA
0,9 W1,3 W
0,012 F0 F
0 mH0 mH
+60 °C)
a
23
Snelstartgids
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de 500 V-isolatietest niet doorstaan die is vereist volgens bepaling
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met
N1 ATE X Typ e n en s tof
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Dit apparaat kan de volgens bepaling 6.8.1 van EN60079-15 vereiste 500 V-isolatietest
2. Op sommige varianten van de apparatuur worden niet alle markeringen op het
Maart 2019
Tabel 5. Ingangsparameters
ParameterFISCO
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische capaciteit C
Zelfinductie L
i
i
i
i
6.3.12 van EN60079-11:2012. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening
worden gehouden.
een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de
behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
Certificaat: BAS00ATEX3105X; Baseefa11ATEX0275X
Normen:EN60079-0:2012, EN60079-15:2010, EN60079-31:2009
Markeringen: II 3 G Ex nA IIC T5 Gc (—40 °C T
II 1 D Ex ta IIIC T95 °C T
niet doorstaan. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden
gehouden.
naamplaatje vermeld. Raadpleeg het certificaat voor informatie over alle markeringen
voor de apparatuur.
17,5 V
380 mA
5,32 W
i
<5 nF
<10 H
+70 °C);
a
105 °C Da (—20 °C Ta +85 °C)
500
3.5Internationaal
E7 ECEx drukvast en stof
Certificaat: IECEx KEM 09.0034X; IECEx BAS 10.0034X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-1:2014-06, IEC60079-26:2014-10,
Markeringen: Ex d IIC T6...T4 Ga/Gb, T6(—60 °C T
Tabel 6. Procestemperatuur
TemperatuurklasseProcestemperatuur
T6
T5
T4
24
IEC60079-31:2008
T4/T5(—60 °C T
a
Ex ta IIIC T95 °C T
–60 °C tot +70 °C
–60 °C tot +80 °C
–60 °C tot +80 °C
+70 °C),
+80 °C);
105 °C Da (—20 °C Ta +85 °C)
500
a
Maart 2019
Snelstartgids
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie, onderhoud
en gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden
waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor
installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens
de te verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie.
3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatissche lading op gelakte oppervlakten
veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem
contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een speciale
optiecode.
4. Op sommige varianten van de apparatuur worden niet alle markeringen op het
naamplaatje vermeld. Raadpleeg het certificaat voor informatie over alle markeringen
voor de apparatuur.
I7IECEx intrinsieke veiligheid
Certificaat: IECEx BAS 09.0076X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011
Markeringen: HART: Ex ia IIC T5/T4 Ga, T5(—60 °C T
T4(—60 °C T
Fieldbus/PROFIBUS: Ex ia IIC T4(—60 °C T
+70 °C)
a
+40 °C),
a
+60 °C)
a
Tabel 7. Ingangsparameters
HARTFieldbus/PROFIBUS
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische capaciteit C
Zelfinductie L
i
i
i
i
30 V30 V
200 mA300 mA
0,9 W1,3 W
0,012 μF0 μF
i
0 mH0 mH
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan
het de volgens bepaling 6.3.12 van IEC60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet
doorstaan. Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met
een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de
behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
IECEx mijnbouw (speciaal A0259)
Certificaat: IECEx TSA 14.0001X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011
Markeringen: Ex ia I Ma (—60 °C T
+70 °C)
a
Tabel 8. Ingangsparameters
ParameterHARTFieldbus/PROFIBUSFISCO
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische capaciteit C
Zelfinductie L
i
i
i
i
30 V30 V17,5 V
200 mA300 mA380 mA
0,9 W1,3 W5,32 W
0,012 F0 F<5 nF
i
0 mH0 mH<10 H
25
Snelstartgids
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan
het de volgens IEC60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet
bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
2. Het is een voorwaarde voor veilig gebruik dat er tijdens installatie rekening wordt
gehouden met de bovenstaande ingangsparameters.
3. Het is een voorwaarde van productie dat alleen apparaten met een behuizing, deksels
en een sensormodulebehuizing van roestvast staal in toepassingen van groep I worden
gebruikt.
N7 IECEx type n
Certificaat: IECEx BAS 09.0077X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-15:2010
Markeringen: Ex nA IIC T5 Gc (—40 °C T
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de volgens IEC60079-15 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan.
Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
Markeringen: Ex d IIC T6...T4 Ga/Gb, T6(—60 °C T
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Dit apparaat bevat een dunwandig scheidingsmembraan dat minder dan 1 mm dik is
en een grens vormt tussen zone 0 (procesaansluiting) en zone 1 (alle andere delen van
de apparatuur). De modelcode en het datasheet moeten worden geraadpleegd voor
details over het membraanmateriaal. Bij installatie, onderhoud en gebruik moet
rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden waaraan het
membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor installatie en
onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens de te
verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie.
3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatische lading op gelakte oppervlakken
veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem
contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een speciale
optiecode.
+40 °C),
T4(—60 °C T
Fieldbus/PROFIBUS: Ex ia IIC T4 Ga (—60 °C T
+70 °C)
a
a
+60 °C)
a
Maart 2019
26
Maart 2019
Snelstartgids
Tabel 9. Ingangsparameters
ParameterHARTFieldbus/PROFIBUS
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische capaciteit C
Zelfinductie L
i
i
i
i
i
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan
het de volgens ABNT NBR IRC 60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan.
Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van de apparatuur.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met
een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de
behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
1. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan
het de volgens ABNT NBR IEC 60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan.
Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van de apparatuur.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met
een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de
behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
3.7China
E3 China drukvast
Certificaat: GYJ14.1041X; GYJ15.1368X [Flowmeters]
Normen:GB12476-2000; GB3836.1-2010, GB3836.2-2010, GB3836.20-2010
Markeringen: Ex d IIC T6/T5 Ga/Gb, T6(—50 °C T
i
i
i
i
17,5 V
380 mA
5,32 W
i
<5 nF
<10 H
+65 °C), T5(—50 °C Ta +80 °C)
a
27
Snelstartgids
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het verband tussen het omgevingstemperatuurbereik en de temperatuurklasse is als
Maart 2019
volgt:
T
a
–50 °C ~ +80 °CT5
–50 °C ~ +65 °CT6
Temperatuurklasse
Bij gebruik een omgeving met ontvlambaar stof bedraagt de maximale
omgevingstemperatuur 80 °C.
2. De voorziening voor aardverbinding op de behuizing moet op betrouwbare wijze
worden aangesloten.
3. Een kabelinvoer, gecertificeerd door een aangemelde instantie met het type
bescherming Ex d IIC conform GB3836.1-2000 en GB3836.2-2000, moet worden
gebruikt bij installatie op een explosiegevaarlijke locatie. Bij gebruik in een omgeving
met ontvlambaar stof moet een kabelinvoer conform IP66 of hoger worden gebruikt.
4. De waarschuwing “Goed afgesloten houden wanneer de schakelingen onder stroom
staan” moet in acht worden genomen.
5. Eindgebruikers mogen geen inwendige componenten uitwisselen.
6. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende normen in
acht worden genomen: GB3836.13-1997, GB3836.15-2000, GB3836.16-2006,
GB50257-1996, GB12476.2-2006, GB15577-2007.
I3China intrinsieke veiligheid
Certificaat: GYJ13.1362X; GYJ15.1367X [Flowmeters]
Normen:GB3836.1-2010, GB3836.4-2010, GB3836.20-2010, GB12476.1-2000
Markeringen: Ex ia IIC Ga T4/T5
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het symbool “X” wordt gebruikt voor aanduiding van specifieke
gebruiksvoorwaarden:
a. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90
V, kan het de 500 V-isolatietest niet 1 minuut lang doorstaan. Hiermee moet bij
installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
b. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt
met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet
dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.\
2. Het verband tussen de T-code en het omgevingstemperatuurbereik is als volgt:
ModelT-codeTemperatuurbereik
HARTT5–60 °C Ta +40 °C
HARTT4–60 °C Ta +70 °C
Fieldbus/PROFIBUS/FISCOT4–60 °C Ta +60 °C
28
3. Parameters intrinsieke veiligheid:
ParameterHARTFieldbus/PROFIBUSFISCO
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische capaciteit C
Zelfinductie L
i
i
i
i
30 V30 V17,5 V
200 mA300 mA380 mA
0,9 W1,3 W5,32 W
0,012 F0 F<5 nF
i
0 mH0 mH<10 H
Maart 2019
Snelstartgids
Opmerking 1: De FISCO-parameters gelden voor groep IIC en IIB.
Opmerking 2 [voor flowmeters]: Bij gebruik van de Rosemount
644-temperatuurtransmitter moet de transmitter worden gebruikt met een apparaat met
Ex-certificering om een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een atmosfeer
met explosief gas kan worden gebruikt. De bedrading en aansluitklemmen moeten
voldoen aan de voorschriften in de instructiehandleiding van de Rosemount 644 en het
bijbehorende apparaat. De kabels tussen de Rosemount 644 en het bijbehorende apparaat
moeten ommanteld zijn (de kabels moeten een geïsoleerde mantel hebben). De
kabelafscherming moet goed worden geaard in een niet-explosiegevaarlijke omgeving.
4. De transmitters voldoen aan de vereisten voor FISCO-veldinstrumenten in
IEC60079-27:2008. Voor aansluiting van een intrinsiek veilig circuit volgens het
FISCO-model kunnen de FISCO-parameters in de bovenstaande tabel worden
gebruikt.
5. Het produ ct moet worden gebruikt met een bij behorend apparaat m et Ex-certificering
om een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een explosieve
gasatmosfeer kan worden gebruikt. De bedrading en aansluitklemmen moeten
voldoen aan de voorschriften in de instructiehandleiding van het product en het
bijbehorende apparaat.
6. De kabels tussen dit product en het bijbehorende apparaat moeten afgeschermd zijn
(de kabels moeten een geïsoleerde mantel hebben). De kabelafscherming moet goed
worden geaard in een niet-explosiegevaarlijke omgeving.
7. Het is eindgebruikers niet toegestaan om interne onderd elen te verwisselen; ze dienen
het probleem in overleg met de fabrikant op te lossen om beschadiging van het
product te voorkomen.
8. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende normen in
acht worden genomen: GB3836.13-1997, GB3836.15-2000, GB3836.16-2006,
GB50257-1996, GB12476.2-2006, GB15577-2007.
N3 China type n
Certificaat: GYJ15.11
Normen:GB3836.1-2010, GB3836.8-2003
Markeringen: Ex nA nL IIC T5 Gc (—40 °C T
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Het symbool “X” wordt gebruikt om specifieke gebruiksvoorwaarden mee aan te
duiden: Het apparaat kan de 500V-aardetest niet een minuut lang doorstaan. Hiermee
moet bij installatie rekening worden gehouden.
Certificaat: RU C-US.GB05.B.01197
Markeringen: Ga/Gb Ex d IIC T5/T6 X, T5(—60 °C T
T6(—60 °C T
+65 °C)
a
+80 °C),
a
29
Snelstartgids
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Zie certificaat voor speciale voorwaarden.
MEAC intrinsiek veilig
Certificaat: RU C-US.GB05.B.01197
Markeringen: HART: 0Ex ia IIC T4/T5 Ga X, T4(—60 °C T
T5(—60 °C T
0Ex ia IIC T4 Ga X (—60 °C T
+40 °C) Fieldbus/PROFIBUS:
a
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Zie certificaat voor speciale voorwaarden.
3.10 Combinaties
K2 Combinatie van E2 en I2
K5 Combinatie van E5 en I5
K6 Combinatie van C6, E8 en I1
K7 Combinatie van E7, I7 en N7
K8 Combinatie van E8, I1 en N1
KB Combinatie van E5, I5 en C6
KD Combinatie van E8, I1, E5, I5 en C6
KM Combinatie van EM en IM
3.11 Aansluitwartels en adapters
IECEx drukvast en grotere veiligheid
Certificaat: IECEx FMG 13.0032X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-1:2007, IEC60079-7:2006-2007
Markeringen: Ex de IIC Gb
+60 °C)
a
+70 °C),
a
Maart 2019
30
ATEX drukvast en grotere veiligheid
Certificaat: FM13ATEX0076X
Normen:EN60079-0:2012, EN60079-1:2007, IEC60079-7:2007
Markeringen: II 2 G Ex de IIC Gb
Tabel 11. Draadmaten aansluitwartels
SchroefdraadMerkteken
M20 ⫻ 1,5M20
1
/2-14 NPT
1
/2 NPT
Tabel 12. Draadmaten draadadapter
Uitwendige schroefdraadMerkteken
M20 ⫻ 1,5–6HM20
1
/2–14 NPT
3
/4–14 NPT
Inwendige schroefdraadMerkteken
M20 ⫻ 1,5–6HM20
1
/2-14 NPT
G1/2G1/2
1
/2–14 NPT
3
/4–14 NPT
1
/2–14 NPT
Maart 2019
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als de draadadapter wordt gebruikt met een behuizing van het beschermingstype
verhoogde veiligheid “e”, moet de draad in de ingang goed worden afgedicht om de
beschermingsgraad (IP-classificatie) van de behuizing te behouden.
2. Voor de blindstop mag geen adapter worden gebruikt.
3. Het draadtype van de blindstop en draadadapter moet NPT of metrisch zijn.
1
/2-draad is alleen toegestaan op bestaande (oude) apparatuurinstallaties.
G
3.12 Verdere certificeringen
SBS Typegoedkeuring American Bureau of Shipping (ABS)
Certificaat:09-HS446883A-5-PDA
Beoogd gebruik: Scheepvaart- en offshore-toepassingen — meting van de
SBV Typegoedkeuring Bureau Veritas (BV)
Certificaat:23155
Vereisten:Regels van Bureau Veritas voor de classificatie van stalen schepen
Toepassing:Klassenotaties: AUT-UMS, AUT-CCS, AUT-PORT en AUT-IMS;
SDN Typegoedkeuring Det Norske Veritas (DNV)
Certificaat:TAA000004F
Beoogd gebruik: DNV GL-regels voor classificatie — schepen en offshore-eenheden
Toe pa ss in g:
verschildruk of absolute druk in vloeistof-, gas- en
damptoepassingen.
druktransmitter van type 3051 kan niet op dieselmotoren worden
geïnstalleerd
Snelstartgids
Locatieklassen
TemperatuurD
LuchtvochtigheidB
TrillingA
EMCB
BehuizingD
SLL Typegoedkeuring Lloyds Register (LR)
Certificaat:11/60002
Toepassing:Omgevingscategorieën ENV1, ENV2, ENV3 en ENV5
C5 Punt van overdracht - nauwkeurigheidsgoedkeuring Measurement Canada
Certificaat:AG-0226; AG-0454; AG-0477
31
Snelstartgids
Afbeelding 11. EG-verklaring van overeenstemming voor Rosemount 3051
Maart 2019
32
Maart 2019
Snelstartgids
33
Snelstartgids
Maart 2019
34
Maart 2019
Snelstartgids
35
Snelstartgids
Maart 2019
36
Maart 2019
Snelstartgids
37
Snelstartgids
Maart 2019
38
Maart 2019
Snelstartgids
39
Snelstartgids
ᴹ
China RoHS
㇑᧗⢙䍘䎵䗷ᴰབྷ⎃ᓖ䲀٬Ⲵ䜘Ԧරࡇ㺘
Rosemount 3051
List of Rosemount 3051 Parts with China RoHS Concentration above MCVs
䜘Ԧ〠
Part Name
ᴹᇣ⢙䍘䍘
/ Hazardous Substances
䫵
Lead
(Pb)
⊎
Mercury
(Hg)
䭹
Cadmium
(Cd)
ޝԧ䬜䬜
Hexavalent
Chromium
(Cr +6)
ཊⓤ㚄㚄㤟
Polybrominated
biphenyls
(PBB)
ཊⓤ㚄㚄㤟䟊
Polybrominated
diphenyl ethers
(PBDE)
⭥ᆀ㓴Ԧ
Electronics
Assembly
XO O OO O
༣փ㓴Ԧ
Housing
Assembly
XO O XO O
Րᝏಘ㓴Ԧ
Sensor
Assembly
XO O XO O
ᵜ㺘Ṭ㌫ᦞ
SJ/T11364
Ⲵ㿴ᇊ㘼ࡦ
This table is proposed in accordance with the provision of SJ/T11364.
O:
Ѫ䈕䜘ԦⲴᡰᴹ൷䍘ᶀᯉѝ䈕ᴹᇣ⢙䍘Ⲵ䟿൷վҾ
GB/T 26572
ᡰ㿴ᇊⲴ䲀䟿㾱≲
O: Indicate that said hazardous substance in all of the homogeneous materials for this part is below the limit requirement of
GB/T 26572.
X:
Ѫ൘䈕䜘Ԧᡰ֯⭘Ⲵᡰᴹ൷䍘ᶀᯉ䟼ˈ㠣ቁᴹа㊫൷䍘ᶀᯉѝ䈕ᴹᇣ⢙䍘Ⲵ䟿儈Ҿ
GB/T 26572
ᡰ㿴ᇊⲴ䲀䟿㾱≲
X: Indicate that said hazardous substance contained in at least one of the homogeneous materials used for this part is above
the limit requirement of GB/T 26572.