Deze gids bevat elementaire richtlijnen voor Rosemount 2051G-transmitters. Hij bevat geen instructies voor
configuratie, diagnostiek, onderhoud, reparatie of probleemoplossing of voor explosieveilige, drukvaste of
intrinsiek veilige (I.S.) installaties. Zie de naslaghandleiding
Explosies kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Bij installatie van deze transmitters in een explosiegevaarlijke omgeving moeten de geldende plaatselijke,
landeli jke en internatio nale normen, voorschrif ten en procedu res worden gevolgd. Raadpleeg het gedeelte over
goedkeuringen in de naslaghandleiding van de Rosemount 2051 voor bepalingen in verband met veilige
installatie.
Voordat u een op HART gebaseerde communicator aansluit in een explosiegevaarlijke atmosfeer, dient u zich
ervan te verzekeren dat alle instrumenten in de kring zijn geïnstalleerd volgens intrinsiek veilige of
niet-vonkende veldbedradingsmethoden.
Verwijder bij een explosieveilige/drukvaste installatie de transmitterdeksels niet terwijl er stroom staat op
het instrument.
Lekkage van het procesmedium kan leiden tot lichamelijk en zelfs dodelijk letsel.
Om proceslekken te voorkomen, mag u alleen de O-ring gebruiken die speciaal is ontworpen om af te dichten in
combinatie met de bijbehorende flensadapter.
Elektrische schokken kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Voorkom aanraking van de draden en aansluitklemmen. De draden kunnen onder hoge spanning staan, die
elektrische schokken kan veroor zaken.
Kabelbuis-/kabelingangen
Tenzij anders vermeld, zijn de kabelbuis-/kabelingangen in de transmitterbehuizing voorzien van
1
/2—14 NPT-draad. Ingangen met de aanduiding “M20” zijn voorzien van een M20 x 1,5 schroefdraad.
Op instrumenten met meerdere kabelbuisopeningen hebben alle ingangen dezelfde schroefdraad.
Gebruik alleen pluggen, verloopstukken, wartels en doorvoerbuizen met een geschikte schroefdraad om
deze openingen af te sluiten.
van de Rosemount 2051G voor nadere informatie.
Inhoud
Gereedheid van het systeem . . . . . . . . . . . . 3
1.1Controleer of het systeem geschikt is voor de HART-revisie
Controleer als u een op HART gebaseerd systeem voor besturing of
middelenbeheer gebruikt eerst of deze systemen met HART kunnen worden
gebruikt voordat u de transmitter installeert. Niet alle systemen kunnen
communiceren met HART Revisie 7. Deze transmitter kan worden
geconfigureerd voor ofwel HART Revisie 5 of 7.
Zie pagina 13 voor instructies over het wijzigen van de HART-revisie van de
transmitter.
1.2Controleer of de device driver juist is
1. Controleer of de meest recente device driver (DD/DTM) is geïnstalleerd op
uw systemen om een goede communicatie te verzekeren.
2. Zie Emerson.com
van de DD.
3. Selecteer het gewenste product en download de DD.
a. Zie Ta b e l 1 voor de juiste DD.
Tabel 1. Instrumentrevisies en bestanden
Identificeer instrument
Software
release-
datum
Juni 20161.1.xx1.0.xx03
NAMUR-
hardware-
revisie
1
NAMUR-
software-
revisie
of FieldCommGroup.org voor de meest recente versie
(1)
HART-
software-
(2)
revisie
Zoek device-driver-
bestanden
Univer-
sele
HARTrevisie
Instru-
mentrevi-
sie
710
59
Lees instructies
Documentnum-
mer handleiding
(3)
00809-0400-410
1
Bekijk de
functionaliteit
Wijzigingen in
software
(4)
(4)
1. De NAMUR-revisie staat vermeld op het hardwarelabel van het i nstrument. De verschillen in verand eringen op niveau
3, aangeduid door xx, staan voor kleine productwijzig ingen conform de definitie van NE53. De compatibiliteit en
functionaliteit blijven ongewijzigd en het product is uitw isselbaar met de andere producten.
2. De HART-softwarerevisie kan worden afgelezen met een voor HART geschikt configuratie-instrument.
De weergegeven waarde is de minimale revisie die moet overeenstemmen met de NAMUR-revisies.
3. De bestandsnamen van de device drivers omvatten de instrument- en DD-revisie (bijv. 10_01). Het HART-protocol
is zo o ntwor pen dat o ok oude re revis ies van de devi ce drive r kunnen commun iceren me t nieuw e HART-app aratuu r.
Om gebruik te kunnen maken van nieuwe functies, moet u de nieuwe device driver downloaden. Voor complete
functionaliteit wordt aangeraden om nieuwe device-driver-bestanden te downloaden.
4. HART-revisie 5 en 7 selecteerbaar, Local Operator Interface (LOI), geschaalde variabele, configureerbare alarmen,
meer technische eenheden. Bijgewerkte elektronica-hardware. Wijziging temperatuurclassificatie intrinsieke
veiligheid.
3
Snelstartgids
A
2.0De transmitter monteren
Monteer de transmitter direct op de impulsleiding zonder een extra
montagebeugel te gebruiken, of direct aan een wand, paneel of een buis van
twee inch, met behulp van een optionele montagebeugel.
Afbeelding 1. Directe montage van de transmitter
A. Procesaansluiting
Opmerking
Zet het aanhaalgereedschap niet rechtstreeks op de elektronicabehuizing. Draai alleen de
zeskantige procesaansluiting aan, om schade te voorkomen.
maart 2019
Afbeelding 2. Montage op paneel en buis
PaneelmontageBuismontage
2.1Toepassingen voor vloeistofmetingen
1. Breng tappunten aan in de zijkant van
de leiding.
2. Monteer naast of onder de tappunten.
3. Monteer de transmitter zo, dat de
aftap-/ontluchtingskranen naar boven
gericht staan.
4
LET OP
maart 2019
2.2Toepassingen voor gasmetingen
1. Breng tappunten aan in de boven- of
zijkant van de leiding.
2. Monteer op dezelfde hoogte als de
tappunten of hoger.
2.3Toepassingen voor
stoommetingen
1. Breng tappunten aan in de zijkant van
de leiding.
2. Monteer naast of onder de tappunten.
3. Vul de impulsleidingen met water.
2.4Afdichting van de behuizing
Schroefdraadtape (PTFE) of -pasta op mannelijke schroefdraad van kabelbuizen
is vereist om een water- en stofdichte kabelbuisafdichting tot stand te brengen
en om te voldoen aan de vereisten van NEMA
fabriek of andere beschermingsgraden vereist zijn.
Draai kabelbuispluggen met M20-schroefdraad over de volledige schroefdraad
aan, of totdat mechanische weerstand is bereikt.
Snelstartgids
®
type 4X, IP66 en IP68. Vraag de
2.5Montagerichting verschildruktransmitter
De drukpoort aan de lage kant (ref. atmosferische druk) op de inlineverschildruktransmitter bevindt zich in de hals van de transmitter, achter de
behuizing. Het ontluchtingstraject ligt 360° rond de transmitter tussen de
behuizing en de sensor. (Zie Afbeelding 3.)
Houd het ontluchtingstraject vrij van alle obstructies (inclusief maar niet beperkt tot verf, stof en smeermiddel)
door de transmitter zo te monteren dat de verontreiniging kan ontsnappen.
5
Snelstartgids
A
A
B
Afbeelding 3. Drukpoort aan lage kant druktransmitter
A. Drukpoort aan lage kant (ref. atmosferische druk)
3.0Stel de schakelaars in
Stel vóór installatie de configuratie van de alarm- en beveiligingsschakelaar in
zoals afgebeeld in Afbeelding 4.
Met de alarmschakelaar stelt u het analoge uitgangsalarm in op hoog of laag.
De standaard alarminstelling is hoog.
Met de beveiligingsschakelaar staat u toe () of voorkomt u () dat
configuratie van de transmitter plaatsvindt. De standaardinstelling is uit ().
Volg de onderstaande procedure voor het wijzigen van de configuratie van
de schakelaars:
1. Beveilig na installatie van de transmitter de kring en sluit de spanning af.
2. Verwijder het behuizingsdeksel dat zich tegenover de veldaansluitingen
bevindt. Verwijder het deksel van het instrument niet in een
explosiegevaarlijke omgeving als er spanning op het circuit staat.
3. Schuif de beveiligings- en alarmschakelaars met een kleine schroevendraaier
in de gewenste stand.
4. Bevestig het transmitterdeksel weer. Het deksel moet volledig sluiten om aan
de vereisten voor explosieveiligheid te voldoen.
maart 2019
Afbeelding 4. Transmitterprintplaat
Zonder LCD-displayMet LOI/LCD-display
A. Alarm
B. Beveiliging
6
LET OP
A
B
FIELD TERMINALS
(veldaansluit-
klemmen)
maart 2019
Snelstartgids
4.0Sluit de bedrading aan en schakel het instrument in
Gebruik voor een optimaal resultaat afgeschermde kabel met getwiste aders.
Gebruik draadmaat 24 AWG of dikker met een lengte van maximaal 1500 meter
(5000 feet). Leg, indien van toepassing, de bedrading aan met een druppellus.
Leg de druppellus zo dat de onderkant lager dan de kabelbuisaansluitingen en
de behuizing van de transmitter komt te liggen.
Afbeelding 5. Bedrading van de transmitter (4–20 mA HART)
A. Gelijkspanningsvoeding
B. R
≥ 250 (alleen voor HART-communicatie vereist)
L
Installatie van de aanslu itklemmen met overspanningsbeveiliging biedt uitsl uitend overspanningsbeveiliging
als de behuizing van de transmitter goed is geaard.
Laat de signaalbedrading niet samen met de voedingsbedrading door een kabelbuis of open kabelgoot of in
de buurt van zware elektrische apparatuur lopen.
Sluit de onder spanning staande signaalbedrading niet aan op de testaansluitklemmen. De stroom kan de
testdiode in het aansluitklemmenblok beschadigen.
Volg de onderstaande stappen voor bedrading van de transmitter:
1. Verwijder het behuizingsdeksel aan de kant met FIELD TERMINALS
(veldaansluitingen).
2. Sluit de draden aan zoals afgebeeld in Afbeelding 5.
3. Draai de aansluitklemschroeven aan om te zorgen dat er goed contact is
tussen de schroef van het aansluitklemmenblok en de sluitring. Bij een directe
bedradingsmethode wikkelt u de draad rechtsom om ervoor te zorgen dat deze
op zijn plaats zit wanneer u de aansluitklemmenblokschroef aandraait.
Opmerking
Het gebruik van een pen of adereindhuls wordt afgeraden, omdat de aansluiting na
verloop van tijd of door trillingen los kan raken.
4. Aard de behuizing volgens de plaatselijke voorschriften voor aarding.
7
Snelstartgids
DP
A
B
C
D
E
FIELD TERMINALS
(veldaansluit-
klemmen)
5. Zorg voor een goede aardverbinding. Het is belangrijk dat de afscherming
6. Zie indien overspanningsbeveiliging vereist is het onderdeel Aarding voor
7. Sluit ongebruikte kabelopeningen en dicht ze af.
8. Plaats het behuizingsdeksel terug.
Afbeelding 6. Aarding
maart 2019
van de instrumentkabel:
kort wordt afgeknipt en zo wordt geïsoleerd dat hij de
transmitterbehuizing niet kan raken;
wordt verbonden met de volgende afscherming als de kabel door een
aansluitkast wordt geleid
met een goed aardpunt aan de voedingszijde wordt verbonden.
aansluitklemmenblok met overspanningsbeveiliging voor aanwijzingen
over aarding.
A. Afscherming afknippen en isoleren
B. Afscherming isoleren
C. Massadraad kabelafscherming verbinden met
aarde
D. Intern aardpunt
E. Extern aardpunt
4.1Aarding voor aansluitklemmenblok met
overspanningsbeveiliging
Op de buitenkant van de elektronicakast en in de aansluitklemmenruimte
zijn aardpunten aangebracht. Deze aardpunten worden gebruikt als er
aansluitklemmen met overspanningsbeveiliging zijn geïnstalleerd. Voor het
verbinden van het aardpunt op de behuizing met de aarde (intern of extern)
wordt gebruik van een draad van 18 AWG of groter aanbevolen.
Als de transmitter momenteel niet is bedraad voor opstarten en communicatie,
volgt u “Sluit de bedrading aan en schakel het instrument in” op pagina 7. Als de
transmitter naar behoren is bedraad, raadpleegt u Afbeelding 6 voor interne en
externe aardpunten voor stootspanningsbeveiliging.
8
maart 2019
Snelstartgids
5.0Controleer de transmitterconfiguratie
Controleer de configuratie met een configuratie-instrument met HART of
met een Local Operator Interface (LOI) - optiecode M4. Deze stap bevat
configuratie-instructies voor een veldcommunicator en LOI. Zie de
naslaghandleiding
configuratie met AMS Device Manager.
5.1Controle van de configuratie met een veldcommunicator
Voor controle van de configuratie moet een Rosemount 2051 DD op de
veldcommunicator geïnstalleerd zijn. De sneltoetsreeks varieert afhankelijk
van de instrument- en DD-revisie. Ga aan de hand van de hieronder
beschreven procedure Tabel voor vaststellen te gebruiken sneltoetsreeks
na welke sneltoetsreeks u moet gebruiken.
5.2Gebruikersinterface veldcommunicator
Tabel voor vaststellen te gebruiken sneltoetsreeks
1. Sluit de veldcommunicator aan op de Rosemount 2051G.
2. Als het Home-scherm overeenstemt met Afbeelding 7, raadpleeg dan Tab e l 2
voor de sneltoetsreeksen.
3. Als het Home-scherm overeenstemt met Afbeelding 8:
a. Gebruik de sneltoetsreeks 1,7,2 om de Field-revisie en HART-revisie vast
te stellen.
b. Raadpleeg voor de te gebruiken sneltoetsreeks Tabel 3 en de juiste kolom
aan de hand van uw Field-revisie en HART-revisie.
voor de Rosemount 2051 voor aanwijzingen over
Opmerking
Emerson beveelt aan om de meest recente DD te installeren, zodat u over alle functies
kunt beschikken. Ga hiervoor naar Emerson.com of FieldCommGroup.org.
Afbeelding 7. Traditionele interface
9
Snelstartgids
Afbeelding 8. Device Dashboard
Opmerking
De parameters voor basisconfiguratie worden aangeduid met een vinkje (). Als
onderdeel van de configuratie- en startprocedure moeten ten minste deze parameters
worden geverifieerd.
Tabel 2. Sneltoetsreeksen traditionele interface
FunctieSneltoetsreeks
Analog Output Alarm (alarm analoge uitgang)1,4,3,2,4
Burst Mode Control (burstmodusregeling)1,4,3,3,3
Burst Option (burst-optie) 1,4,3,3,4
Calibration (kalibratie)1,2,3
Damping (demping)1,3,5
Date (datum)1,3,4,1
Descriptor (omschrijving)1,3,4,2
Digital To Analog Trim (4–20 mA Output) (trim digitaal naar analoog
[4–20 mA uitgang])
Disable Local Span/Zero Adjustment (plaatselijke
meetbreedte/nulpuntsinstelling uitschakelen)
Field Device Info (veldinstrumentinformatie)1,4,4,1
Keypad Input (toetsenblok-invoer)1,2,3,1,1
Loop Test (kringtest)1,2,2
Lower Range Value (onderste meetgrens)4,1
Lower Sensor Trim (sensortrim laag)1,2,3,3,2
Message (bericht)1,3,4,3
Meter Type (metertype)1,3,6,1
Number of Requested (aantal aangevraagd) 1,4,3,3,2
Output Trim (uitgangstrim)1,2,3,2
Percent Range (percentagebereik)1,1,2
Poll Address (poll-adres)1,4,3,3,1
Range Values (bereikwaarden)1,3,3
Rerange (bereik opnieuw instellen)1,2,3,1
Scaled D/A Trim (4–20 mA) (geschaalde D/A-trim [4–20 mA]) 1,2,3,2,2
Self Test (transmitter) (zelftest [transmitter])1,2,1,1
Sensor Info (sensorinfo)1,4,4,2
Sensor Trim (Full Trim) (sensortrim [volledige trim])1,2,3,3
maart 2019
1,2,3,2,1
1,4,4,1,7
10
maart 2019
FunctieSneltoetsreeks
Sensor Trim Points (sensortrimpunten)1,2,3,3,5
Status (status)1,2,1,2
Tag (tag)1,3,1
Transmitter Security (Write Protect) (transmitterbeveiliging [beveiliging tegen
overschrijven])
Units (Process Variable) (eenheden [procesvariabele])1,3,2
Upper Range Value (bovenste meetgrens)5,2
Upper Sensor Trim (sensortrim hoog)1,2,3,3,3
Zero Trim (nulpuntstrim)1,2,3,3,1
Opmerking
De parameters voor basisconfiguratie worden aangeduid met een vinkje (). Als
onderdeel van de configuratie- en startprocedure moeten ten minste deze parameters
worden geverifieerd.
Tabel 3. Sneltoetsen gebruikersinterface
FunctieSneltoetsreeks
Field-revisieRev 3Rev 5Rev 7
HART Revision (HART-revisie)HART 5HART 5HART 7
Alarm and Saturation Levels (alarm- en
verzadigingsniveaus)
Damping (demping)2,2,1,22,2,1,1,52,2,1,1,5
Range Values (bereikwaarden)2,2,22,2,22,2,2
Tag (tag)2,2,6,1,12,2,7,1,12,2,7,1,1
Transfer Function (transferfunctie)2,2,1,32,2,1,1,62,2,1,1,6
displayconfiguratie)
Date (datum)2,2,6,1,42,2,7,1,32,2,7,1,4
Descriptor (omschrijving)2,2,6,1,52,2,7,1,42,2,7,1,5
Digital To Analog Trim (trim digitaal naar analoog)
uitschakelen)
Rerange with Keypad (bereik anders instellen met
toetsenblok)
Loop Test (kringtest)3,5,13,5,13,5,1
Upper Sensor Trim (sensortrim hoog)3,4,1,13,4,1,13,4,1,1
Lower Sensor Trim (sensortrim laag)3,4,1,23,4,1,23,4,1,2
Message (bericht)2,2,6,1,52,2,7,1,52,2,7,1,6
Sensor Temperature/Trend (sensortemperatuur/trend)3,3,23,3,33,3,3
Digital Zero Trim (digitale nulpuntstrim)3,4,1,33,4,1,33,4,1,3
(overschakelen van HART-revisie 5 op HART-revisie 7)
Long Tag (lange tag)N.v.t.N.v.t.2,2,7,1,2
N.v.t.2,2,2,5,72,2,2,5,7
2,2,32,2,42,2,4
3,4,23,4,23,4,2
2,2,5,22,2,6,32,2,6,3
2,2,22,2,2,12,2,2,1
N.v.t.2,2,5,2,32,2,5,2,3
Snelstartgids
1,3,4,4
11
Snelstartgids
A
B
FunctieSneltoetsreeks
Field-revisieRev 3Rev 5Rev 7
HART Revision (HART-revisie)HART 5HART 5HART 7
Find Device (zoek instrument)N.v.t.N.v.t.3,4,5
Simulate Digital Signal (simulatie digitaal signaal)N.v.t.N.v.t.3,4,5
5.3Controle van de configuratie met LOI
De optionele LOI kan worden gebruikt voor het in bedrijf stellen van het
instrument. De LOI heeft een ontwerp met twee knoppen, met interne en
externe knoppen. De interne knoppen bevinden zich op de display van de
transmitter en de externe knoppen onder het metalen naamplaatje bovenop.
Druk op een willekeurige knop om de LOI te activeren. De functies van de
LOI-knoppen staan weergegeven op de onderste hoeken van de display.
Zie Tabel 4 en Afbeelding 10 op pagina 13 voor de werking van de knoppen en
informatie over de menu’s.
Afbeelding 9. Interne en externe knoppen van de LOI
maart 2019
A. Interne knoppen
B. Externe knoppen
Opmerking
Zie Afbeelding 11 op pagina 15 voor controle van de werking van de externe knoppen.
Tabel 4. Werking van de knoppen op de LOI
Knop
LinksNeeBLADEREN
RechtsJaENTER
12
Assign PV
HART Revision
PV toewijzen
configureer
de display
stel de analoge
uitgang in om de
integriteit van de
kring te testen
CONFIGURATIE
WEERGEVEN
NULPUNTSTRIM
EENHEDEN
BEREIK OPNIEUW
INSTELLEN
KRINGTEST
DISPLAY
UITGEBREID MENU
MENU AFSLUITEN
stel de eenheden
voor druk en
temperatuur in
controleer alle relevante
parameters die op de
transmitter zijn ingesteld
Demping
Transferfunctie
Geschaalde variabele
Wachtwoord
Simuleren
Volledige kalibratie
Tag
HART-revisie
Alarm en verzadiging
stel 4–20 mA-
waarden in door druk
aan te leggen
Stel 4-20 mA-
waarden in door
waarden in te voeren
maart 2019
Snelstartgids
Afbeelding 10. LOI-menu
Overschakelen naar een andere HART-revisie
Als het HART-configuratie-instrument niet kan communiceren met
HART-revisie 7, laadt de Rosemount 2051 een generiek menu met beperkte
functies. Met behulp van de volgende procedures wijzigt u vanuit het generieke menu de instelling voor de HART-revisie:
a. Voer in het veld Message (bericht) “HART5” in om over te schakelen op
HART-revisie 5.
b. Voer in het veld Message (bericht) “HART7” in om over te schakelen op
HART-revisie 7.
13
Snelstartgids
LET OP
6.0Trim de transmitter
De instrumenten zijn in de fabriek gekalibreerd. Na installatie wordt aanbevolen
om een nulpuntstrim op de verschildruk- en de absolutedruktransmitter te
verrichten om eventuele fouten vanwege de montagepositie of statische druk
te verhelpen. De nulpuntstrim kan zowel met een veldcommunicator als met de
configuratieknoppen worden uitgevoerd.
Zie de naslaghandleiding
gebruik van de AMS Device Manager.
Opmerking
Zorg bij het uitvoeren van een nulpuntstrim dat de egalisatiekraan openstaat en alle natte
poten tot het juiste niveau zijn gevuld.
Nulpuntsinstelling op een absolute transmitter wordt afgeraden.
1. Selecteer de trimprocedure.
a. Analoge nulpuntstrim — stel de analoge uitgang in op 4 mA.
- Dit wordt ook wel een “rerange” (bereik anders instellen) genoemd en
stelt de Lower Range Value (LRV, onderste meetgrens) in op een
waarde die gelijk is aan de gemeten druk.
- De display en de digitale HART-uitgang blijven ongewijzigd.
b. Digitale nulpuntstrim — hiermee kalibreert u het nulpunt van de sensor
opnieuw.
- Dit heeft geen invloed op de LRV. De drukwaarde is nul (op de display
en de HART-uitgang). Het 4 mA-punt mag geen nul zijn.
- Hiervoor moet de in de fabriek gekalibreerde nuldruk binnen drie
procent van de URV [0 ± 3% x URV] liggen.
voor de Rosemount 2051 voor aanwijzingen over het
maart 2019
6.1Voorbeeld
URV = 150 psi
Aangelegde nuldruk = + 0,03 x 150 psi = + 4,5 psi (vergeleken met
fabrieksinstelling). Waarden buiten dit bereik worden door de transmitter
afgewezen.
6.2Trimmen met een veldcommunicator
1. Sluit de veldcommunicator aan. Zie “Sluit de bedrading aan en schakel het
instrument in” op pagina 7 voor aanwijzingen.
2. Volg het HART-menu om de gewenste nulpuntstrim uit te voeren.
Tabel 5. Sneltoetsen voor nulpuntstrim
Analoog nulpunt (4 mA instellen)Digitaal nulpunt
Sneltoetsreeks3, 4, 23, 4, 1, 3
14
B
C
D
A
maart 2019
6.3Trimmen met de configuratieknoppen
De nulpuntstrim moet worden verricht met een van de drie mogelijke
combinaties van externe configuratieknoppen onder het naamplaatje bovenop.
Om toegang tot de configuratieknoppen te verkrijgen, draait u de schroef los en
verschuift u het naamplaatje boven op de transmitter. Controleer de werking
aan de hand van Afbeelding 9 op pagina 12.
Afbeelding 11. Externe configuratieknoppen
A. Configuratieknoppen
B. LOI
C. Analoog nulpunt en meetbereik
D. Digitaal nulpunt
Gebruik de volgende procedures om een nulpuntstrim uit te voeren:
Snelstartgids
Verricht een trim met de LOI (optie M4)
1. Stel de transmitterdruk in.
2. Zie Afbeelding 9 voor het bedrijfsmenu.
a. Selecteer Rerange (bereik anders instellen) om een analoge nulpuntstrim
uit te voeren.
b. Selecteer Zero Trim (nulpuntstrim uitvoeren) om een digitale
nulpuntstrim uit te voeren.
Verricht een trim met analoog nulpunt en meetbereik (optie D4)
1. Stel de transmitterdruk in.
2. Houd de nulpunt-knop twee seconden ingedrukt om een analoge
nulpuntstrim te verrichten.
Verricht een trim met digitaal nulpunt (optie DZ)
1. Stel de transmitterdruk in.
2. Houd de nulpunt-knop twee seconden ingedrukt om een digitale
nulpuntstrim te verrichten.
Zie voor installaties met veiligheidscertificering de naslaghandleiding voor
de Rosemount 2051G voor informatie over de installatieprocedure en
systeemvereisten.
15
Snelstartgids
8.0Productcertificeringen
Rev. 1.4
8.1Informatie over Europese richtlijnen
Achter in deze snelstartgids vindt u een exemplaar van de EU-verklaring van
overeenstemming. De meest recente revisie van de EU-verklaring van
overeenstemming vindt u op Emerson.com/Rosemount
8.2Noord-Amerika
E5 VS explosieveilig (XP) en stofontstekingsbestendig (DIP)
Certificaat:1015441
Normen:CAN/CSA C22.2 nr. 0-M91 (R2001), CSA-norm C22.2 nr. 25-1966,
CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986, CAN/CSA-C22.2 nr. 94-M91,
CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987, CAN/CSA-C22.2 nr. 157-92,
CSA-norm C22.2 nr. 213-M1987, ANSI-ISA-12.27.01-2003
Markeringen: Klasse I, divisie 1, groep B, C en D; klasse II, groep E, F, and G; klasse III;
klasse I divisie 2 groep A, B, C en D; type 4X; in de fabriek afgedicht;
enkelvoudige afdichting
I6 Canada Intrinsieke veiligheid
Certificaat:1015441
Normen:CAN/CSA C22.2 nr. 0-M91 (R2001), CSA-norm C22.2 nr. 25-1966,
CSA-norm C22.2 nr. 30-M1986, CAN/CSA-C22.2 nr. 94-M91,
CSA-norm C22.2 nr. 142-M1987, CAN/CSA-C22.2 nr. 157-92,
CSA-norm C22.2 nr. 213-M1987, ANSI-ISA-12.27.01-2003
Markeringen: Intrinsiek veilig klasse I, divisie 1 indien aangesloten volgens
Rosemount-tekening 02088-1024, temperatuurcode T4; Ex ia; type 4X;
in fabriek afgedicht; enkele afdichting
≤ +85 °C); in fabriek afgedicht; type 4X
a
≤ +70 °C); type 4x
a
maart 2019
.
8.3Europa
E1 ATE X dr ukvas t
Certificaat: KEMA97ATEX2378X
Normen:EN 60079-0:2012 + A11:2013, EN60079-1:2014, EN60079-26:2015
Markeringen: II 1/2 G Ex db IIC T6..T4 Ga/Gb, T6(—60 °C ≤ T
1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan dat minder dan 1 mm dik
is en een grens vormt tussen zone 0 (procesaansluiting) en zone 1 (alle andere delen
van de apparatuur). De modelcode en het gegevensblad moeten worden
geraadpleegd voor details over het membraanmateriaal. Bij installatie, onderhoud en
gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden
waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor
installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens
de te verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie.
3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatische lading op gelakte oppervlakken
veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem
contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een speciale
optiecode.
4. De te gebruiken kabel, wartels en pluggen moeten geschikt zijn voor een temperatuur
die 5 °C hoger is dan de maximale voorgeschreven temperatuur op de locatie van de
installatie.
I1 ATEX intrinsieke veiligheid
Certificaat:BAS00ATEX1166X
Normen:EN60079-0:2012 + A11:2013, EN60079-11:2012
Markeringen: Ex II 1 G Ex ia IIC T4 Ga (—55 °C ≤ T
Snelstartgids
T6–60 tot +70 °C–60 tot +70 °C
T5–60 tot +80 °C–60 tot +80 °C
T4–60 tot +120 °C–60 tot +80 °C
≤ +70 °C)
a
Tabel 7. Ingangsparameters
HART
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische capaciteit C
i
i
i
i
30 V
200 mA
0,9 W
0,012 F
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de volgens EN60079-11 vereiste 500 V-isolatietest niet weerstaan.
Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
2. De behuizing is vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een
beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de
behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
N1 ATE X t ype n
Certificaat:BAS00ATEX3167X
Normen:EN60079-0:2012 + A11:2013, EN60079-15:2010
Markeringen: Ex II 3 G Ex nA IIC T5 Gc (—55 °C ≤ T
≤ +70 °C)
a
17
Snelstartgids
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Dit apparaat kan de volgens EN60079-15 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan.
Hiermee moet bij installatie van het apparaat rekening worden gehouden.
ND AT EX stof
Certificaat:BAS01ATEX1427X
Normen:EN60079-0:2012 + A11:2013, EN60079-31:2009
Markeringen: Ex II 1 D Ex t IIIC T50 °C T
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Er moeten kabelingangen worden gebruikt die de beschermingsgraad van de
behuizing op ten minste IP66 houden.
2. Ongebruikte kabelingangen moeten worden afgesloten met geschikte afsluitpluggen
die de beschermingsgraad van de behuizing op ten minste IP66 houden.
3. Kabelingangen en afdichtpluggen moeten geschikt zijn voor het
omgevingstemperatuurbereik van de apparatuur en een 7 J-slagproef kunnen
doorstaan.
8.4Internationaal
E7 IECEx drukvast
Certificaat:IECEx KEM 06.0021X
Normen:IEC 60079-0:2011, IEC 60079-1:2014, IEC 60079-26:2014
Markeringen: Ex db IIC T6…T4 Ga/Gb T6(—60 °C ≤ T
1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan dat minder dan 1 mm dik
is en een grens vormt tussen zone 0 (procesaansluiting) en zone 1 (alle andere delen
van de apparatuur). De modelcode en het gegevensblad moeten worden
geraadpleegd voor details over het membraanmateriaal. Bij installatie, onderhoud en
gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden
waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor
installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens
de te verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie.
3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatische lading op gelakte oppervlakken
veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem
contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een speciale
optiecode.
4. De te gebruiken kabel, wartels en pluggen moeten geschikt zijn voor een temperatuur
die 5 °C hoger is dan de maximale voorgeschreven temperatuur op de locatie van de
installatie.
maart 2019
I7 IECEx intrinsieke veiligheid
Certificaat:IECEx BAS 12.0071X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga (—55 °C ≤ T
≤ +70 °C)
a
Tabel 9. Ingangsparameters
Spanning U
Stroom I
Vermogen P
Elektrische capaciteit C
i
i
i
i
30 V
200 mA
0,9 W
0,012 F
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Indien de Rosemount 2088 is voorzien van een aansluitklemmenblok met
piekspanningsonderdrukker, kan deze de 500 V-isolatietest niet doorstaan.
Hiermee moet bij installatie rekening worden gehouden.
2. De behuizing is vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een
beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de
behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
N7 IECEx type n
Certificaat:IECEx BAS 12.0072X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-15:2010
Markeringen: Ex nA IIC T5 Gc (—40 °C ≤ T
≤ +70 °C)
a
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Indien de Rosemount 2088 is voorzien van een aansluitklemmenblok met
piekspanningsonderdrukker, kan deze de 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet
bij installatie rekening worden gehouden.
Snelstartgids
NK IECEx stof
Certificaat:IECEx BAS12.0073X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-31:2008
Markeringen: Ex t IIIC T50 °C T
500
60 °C Da
Tabel 10. Ingangsparameters
HART
Spanning U
Stroom I
i
i
36 V
24 mA
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Er moeten kabelingangen worden gebruikt die de beschermingsgraad van de
behuizing op ten minste IP66 houden.
2. Ongebruikte kabelingangen moeten worden afgesloten met geschikte afsluitpluggen
die de beschermingsgraad van de behuizing op ten minste IP66 houden.
3. Kabelingangen en afsluitpluggen moeten geschikt zijn voor het
omgevingstemperatuurbereik van de apparatuur en een 7 J-slagproef kunnen
doorstaan.
Markeringen: Ex db IIC T6…T4 Ga/Gb T4/T5(—60 °C ≤T
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan dat minder dan 1 mm dik
is en een grens vormt tussen zone 0 (procesaansluiting) en zone 1 (alle andere delen
van de apparatuur). De modelcode en het gegevensblad moeten worden
geraadpleegd voor details over het membraanmateriaal. Bij installatie, onderhoud en
gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden
waaraan het membraan onderworpen gaat worden. De aanwijzingen van de fabrikant
voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid
tijdens de te verwachten levensduur.
2. Drukvaste naden zijn niet bedoeld voor reparatie.
3. Niet-standaard lakopties kunnen risico’s in verband met elektrostatische ontlading
veroorzaken. Vermijd installaties die elektrostatische lading op gelakte oppervlakken
veroorzaken en reinig gelakte oppervlakken alleen met een vochtige doek. Neem
contact op met de fabrikant voor meer informatie als de lak is besteld via een speciale
optiecode.
1. Indien de Rosemount 2088 is voorzien van een aansluitklemmenblok met
piekspanningsonderdrukker, kan deze de 500 V-isolatietest niet doorstaan.
Hiermee moet bij installatie rekening worden gehouden.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met
een beschermende polyurethaanverf; in een omgeving met zone 0 (gebieden waar EPL
Ga vereist is), moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld
aan stoten of schuring.
8.6China
E3 China drukvast
Certificaat:GYJ17.1158X
Normen:GB3836.1-2010, GB3836.2-2010, GB3836.20-2010
Markeringen: Ex d IIC T6
20
T4 Ga/Gb, T5/T4(—60 °C ≤Ta ≤ +80 °C), T6(—60 °C ≤Ta ≤ +70 °C)
~
maart 2019
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Bij reparatiewerkzaamheden in verband met de vlambaan moet de oorspronkelijke
fabrikant worden geraadpleegd.
I3 China intrinsieke veiligheid
Certificaat:GYJ17.1157X
Normen:GB3836.1-2010, GB3836.4-2010, GB3836.20-2010
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga (—55 °C ≤T
≤ +70 °C)
a
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. De behuizing kan lichte metalen bevatten. Er moet bij gebruik in zone 0 derhalve
voor worden gezorgd dat ontstekingsgevaar als gevolg van stoten of wrijving wordt
voorkomen.
2. Als de overspanningbeveiligingsprint is gekozen (optiecode T1), kan dit apparaat de
volgens lid 6.3.12 van GB3836.4-2010 vereiste 500 V RMS-isolatietest niet doorstaan.
N3 China type n
Certificaat:GYJ17.1159X
Normen:GB3836.1-2010, GB3836.8-2014
Markeringen: Ex nA IIC T5 Gc (—40 °C ≤ T
≤ +70 °C)
a
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Als de overspanningbeveiligingsprint is gekozen (optiecode T1), kan dit apparaat de
volgens lid 6.3.12 van GB3836.4-2010 vereiste 500 V RMS-isolatietest niet doorstaan.
8.7Technische voorschriften douane-unie (EAC)
EM EAC drukvast
Certificaat:TC RU C-US.AA87.B.00534
Markeringen: Ga/Gb Ex db IIC T5/T6 X, T5 (—60 °C ≤ T
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Zie certificaat voor speciale voorwaarden.
≤ +80 °C), T6(—60 °C ≤ Ta ≤ +70 °C)
a
Snelstartgids
IM EAC intrinsieke veiligheid
Certificaat:TC RU C-US.AA87.B.00534
Markeringen: 0Ex ia IIC T4 Ga X, T4(—55 °C ≤ T
Speciale voorwaarde voor veilig gebruik (X):
1. Zie certificaat voor speciale voorwaarden.
8.8Combinaties
K1 combinatie van E1, I1 en N1
K2 combinatie van E2 en I2
K3 combinatie van E3 en I3
K5 combinatie van E5 en I5
K6 combinatie van E6 en I6
K7 combinatie van E7, I7, N7 en NK
KB combinatie van K5 en K6
KD combinatie van E1, I1, K5 en K6
KM combinatie van EM en IM
≤ +70 °C)
a
21
Snelstartgids
8.9Aansluitwartels en adapters
IECEx drukvast en verhoogde veiligheid
Certificaat:IECEx FMG 13.0032X
Normen:IEC60079-0:2011, IEC60079-1:2007, IEC60079-7:2006-2007
Markeringen: Ex d e IIC Gb
ATEX drukvast en verhoogde veiligheid
Certificaat:FM13ATEX0076X
Normen:EN60079-0:2012, EN60079-1:2007, IEC60079-7:2007
Markeringen: Ex II 2 G Ex d e IIC Gb
Tabel 12. Draadmaten aansluitwartels
SchroefdraadMerkteken
M20 x 1,5M20
1
/2–14 NPT
G 1/2G 1/2
Tabel 13. Schroefdraadmaten van draadadapter
Uitwendige schroefdraadMerkteken
M20 x 1.5–6HM20
1
/2–14 NPT
3
/4–14 NPT
Inwendige schroefdraadMerkteken
M20 x 1.5–6HM20
1
/2–14 NPT
G 1/2G 1/2
1
/2 NPT
1
/2–14 NPT
3
/4–14 NPT
1
/2–14 NPT
maart 2019
22
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als de draadadapter of blindstop wordt gebruikt met een behuizing van het
beschermingstype verhoogde veiligheid “e”, moet de draad in de ingang goed worden
afgedicht om de beschermingsgraad (IP-classificatie) van de behuizing tebehouden.
2. Voor de blindstop mag geen adapter worden gebruikt.
3. Het draadtype van de blindstop en draadadapter moet NPT of metrisch zijn.
1
/2-draad is alleen toegestaan op bestaande (oude) apparatuurinstallaties.
G
maart 2019
Afbeelding 12. Verklaring van overeenstemming Rosemount 2051G