Controleer voordat u de transmitter installeert of de juiste device driver op de hostsystemen is
geïnstalleerd. Zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
art 2019
WAARSCHUWING
Snelstartgids
Ma
MEDEDELING
Deze installatiegids bevat elementaire richtlijnen voor Rosemount 2051-transmitters.
De gids bevat geen instructies voor configuratie, diagnostiek, onderhoud, reparaties of
probleemoplossing, of voor explosieveilige, drukvaste of intrinsiek veilige (I.S.) installaties.
Raadpleeg de naslaghandleiding van de 2051 (publicatienummer 00809-0200-4101) voor
nadere instructies. Deze handleiding is tevens in elektronische vorm beschikbaar op
www.emersonprocess.com/rosemount.
Explosies kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Bij installatie van deze transmitter in een explosiegevaarlijke omgeving moeten de geldende
plaatselijke, landelijke en internationale normen, voorschriften en procedures worden gevolgd.
Raadpleeg het gedeelte over goedkeuringen in de naslaghandleiding van de 2051 voor
bepalingen in verband met veilige installatie.
Verwijder bij een explosieveilige/drukvaste installatie de transmitterdeksels niet terwijl er
stroom staat op het toestel.
Lekkage van het procesmedium kan leiden tot lichamelijk en zelfs dodelijk letsel.
Om proceslekken te voorkomen mag u alleen de O-ring gebruiken die speciaal is ontworpen
om af te dichten in combinatie met de bijbehorende flensadapter.
Elektrische schokken kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Voorkom aanraking van de draden en aansluitklemmen. De draden kunnen onder hoge
spanning staan, die elektrische schokken kan veroorzaken.
Kabelgoot-/kabelingangen
Tenzij anders vermeld zijn de kabelgoot-/kabelingangen in de transmitterbehuizing voorzien
1
van een
geschikte schroefdraad wanneer u deze openingen afsluit.
/2-14 NPT-draad. Gebruik alleen pluggen, adapters, wartels en kabelgoten met een
Controleer of de meest recente device driver (DD/DTM
uw systemen om een goede communicatie te verzekeren.
U kunt de juiste device driver downloaden van de downloadsite van de leverancier
van uw hostsysteem, van www.emersonprocess.com of van www.fieldbus.org.
Instrumentrevisies en device drivers Rosemount 2051
Ta be l 1 bevat de informatie die u nodig hebt om te verzekeren dat u beschikt over
de juiste device driver en documentatie voor uw instrument.
Tabel 1. Rosemount 2051 FOUNDATION-fieldbus-instrumentrevisies en bestanden
Instrumen-
trevisie
1. De FOUNDATION-fieldbus-instrumentrevisie kan worden gelezen met een voor FOUNDATION-fieldbus geschikt
configuratie-instrument.
2. In de bestandsnamen voor de device driver worden de instrument- en DD-revisie gebruikt. Om over alle functies te
kunnen beschikken, moet de juiste device driver geïnstalleerd zijn op uw hosts voor besturing en middelenbeheer,
en op uw configuratie-instrumenten.
1. Breng poorten aan in de
zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of onder
de poorten.
3. Monteer de transmitter
met de aftap-/
ontluchtingskranen omhoog.
Gastoepassingen
1. Breng poorten aan in
de boven- of zijkant
van de leiding.
2. Monteer naast of boven
de poorten.
Stoomtoepassingen
1. Breng poorten aan in de
zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of onder
de poorten.
3. Vul de impulsleidingen
met water.
CoplanarIn-line
CoplanarIn-line
CoplanarIn-line
5
Snelstartgids
art 2019
Ma
Afbeelding 2. Montage op paneel en buis
Paneelmontage
(1)
Coplanar-flens
Traditionele flens
Rosemount 2051T
Buismontage
1.
1. 5/16 x 1 1/2 paneelbouten, door klant aan te schaffen.
Overwegingen m.b.t. boutbevestiging
Als voor de installatie van de transmitter de montage van procesflenzen,
kranenblokken of flensadapters is vereist, dient u met het oog op optimale
prestatiekenmerken van de transmitters de montagerichtlijnen te volgen om
een goede afdichting te waarborgen. Gebruik uitsluitend de bij de transmitter
geleverde bouten of bouten die door Emerson als reserveonderdeel worden
verkocht. In Afbeelding 3 op pagina 7 staan veelgebruikte transmitterconstructies
afgebeeld met de vereiste boutlengte voor een correcte montage van de transmitter.
A. Transmitter met Coplanar-flens
B. Transmitter met Coplanar-flens en optionele flensadapters
C. Transmitter met traditionele flens en optionele flensadapters
D. Transmitter met Coplanar-flens en optionele kranenblok- en flensadapters
Gewoonlijk worden bouten van koolstofstaal of roestvast staal gebruikt.
Controleer het materiaal door naar de markeringen op de boutkop te kijken
en deze te vergelijken met Tabel 2 op pagina 8. Als het boutmateriaal niet
staat weergegeven in Tabel 2, kunt u zich voor nadere inlichtingen wenden
tot de plaatselijke vertegenwoordiger van Emerson Automation Solutions.
Bouten van koolstofstaal hebben geen smering nodig en op bouten van
roestvast staal is een laagje smeermiddel aangebracht om de installatie te
vergemakkelijken. Bij geen van beide bouttypen mag voor het aanbrengen
extra smeermiddel worden aangebracht.
Gebruik de volgende procedure voor het installeren van de bouten:
1. Draai de bouten handvast aan.
2. Haal de bouten kruislings aan tot de initiële momentwaarde. Zie Tab e l 2 voor
de initiële momentwaarde.
3. Haal de bouten volgens hetzelfde kruispatroon aan tot de definitieve
momentwaarde. Zie Tab el 2 voor de definitieve momentwaarde.
4. Controleer of de fl ensbouten uit de boutopeningen in de sensormodule steken
voordat u er druk op zet.
Snelstartgids
7
Snelstartgids
WAARSCHUWING
A
A
B
B
C
D
D
C
Rosemount 3051S / 3051 / 2051 / 3001 / 3095
Rosemount 1151
Tabel 2. Momentwaarden voor flens- en flensadapterbouten
Initiële
BoutmateriaalKopmarkeringen
momentwaarde
art 2019
Ma
Definitieve
momentwaarde
Koolstofstaal (CS)
Roestvast staal (SST)
316
316
B7M
B8M
STM
316
R
316
316
SW
34 Nm
(300 lb.-in.)
17 Nm
(150 lb.-in.)
73,5 Nm
(650 lb.-in.)
34 Nm
(300 lb.-in.)
O-ringen bij flensadapters
Als er verkeerd e O-ringen op de flensada pters worden aang ebracht, kan l ekkage van pro cesmedium ont staan, met
mogelijk ernstig of dodelijk letsel als gevolg. De twee flensadapters zijn herkenbaar aan hun unieke O-ringgroeven.
Gebruik uitsluitend de O-ring die bestemd is voor de specifieke flensadapter, hieronder afgebeeld.
Afbeelding 4. Locatie O-ring
A. Flensadapter
B. O-ring
C. Op basis van PTFE
D. Elastomeer
8
A
Ma
art 2019
Telkens als de flenzen of adapters worden verwijderd, moeten de O-ringen op het
oog worden geïnspecteerd. Vervang de O-ringen als er tekenen van schade zijn,
bijvoorbeeld inkepingen of kerven. Bij vervanging van de O-ringen moeten de
flensbouten en uitlijningsschroeven na het aanbrengen opnieuw tot het juiste
moment worden aangehaald, ter compensatie van verschuivingen doordat de
O-ring van PTFE nog geheel in de groef moet vallen.
Snelstartgids
Montagerichting inline-verschildruktransmitter
De drukpoort aan de lage kant (ref. atmosferische druk) op de inlineverschildruktransmitter bevindt zich in de hals van de transmitter, achter
de behuizing. Het ontluchtingstraject ligt 360° rond de transmitter tussen
de behuizing en de sensor. (Zie Afbeelding 5.)
Houd het ontluchtingstraject vrij van obstructies zoals verf, stof en smeermiddel,
door de transmitter zo te monteren dat vloeistof kan wegstromen.
Afbeelding 5. Drukpoort aan lage kant inline-verschildruktransmitter
A. Locatie drukpoort
Stap 2: Labelen
Inbedrijfstellingslabel (papier)
Gebruik het verwijderbare label dat met de transmitter wordt meegeleverd om bij
te houden welk instrument zich op een bepaalde locatie bevindt. Zorg dat het
label voor het fysieke instrument (het PD-labelveld) op beide plaatsen goed is
ingevuld op het verwijderbare inbedrijfstellingslabel en scheur bij elke transmitter
het onderste gedeelte eraf.
Opmerking
De instrumentbeschrijving die in het hostsysteem is geladen, moet van dezelfde revisie
zijn als dit instrument, zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
9
Snelstartgids
A
Afbeelding 6. Inbedrijfstellingslabel
Maart 2019
Commissioning Tag
DEVICE ID:
0011512051010001440 -12169809172
DEVICE REVISION: 1.1
PHYSICAL DEVICE T AG
DEVICE ID:
0011512051010001440 -12169809172
Device B arcode
DEVICE REVISION: 1.1
S / N :
PHYSICAL DEVICE T AG
A
Commissioning Tag
DEVICE ID:
001151AC00010001440-12169809172
DEVICE REVISION: 2.1
PHYSICAL DEVICE T AG
DEVICE ID:
001151AC00010001440-12169809172
Device B arcode
DEVICE REVISION: 2.1
S / N :
PHYSICAL DEVICE T AG
A. Instrumentrevisie
Opmerking
De instrumentbeschrijving die in het hostsysteem is geladen, moet van dezelfde revisie zijn als dit
instrument. U kunt de instrumentbeschrijving downloaden van de website van het hostsysteem of
van www.rosemount.com door onder Product Quick Links (s nelle productlinks) de optie Download
Device Drivers (device drivers downloaden) te selecteren. Of u kunt naar www.fieldbus.org gaan en
daar de optie End User Resources (hulpmiddelen eindgebruikers) selecteren.
Stap 3: Draaien van de behuizing
Om de toegang tot de bedrading te verbeteren of de optionele lcd-display beter
af te kunnen lezen:
Afbeelding 7. Draaien van de behuizing
A. Stelschroef voor draaien behuizing (5/64 inch)
1. Draai de stelschroef voor het draaien van de behuizing los.
2. Draai de behuizing eerst rechtsom naar de gewenste stand.
10
Ma
art 2019
3. Als de schroefdraad niet genoeg ruimte biedt om de gewenste stand
te bereiken, draait u de behuizing linksom naar de gewenste stand
(tot maximaal 360° terug vanaf de limiet van de schroefdraad).
4. Haal de stelschroef voor het draaien van de behuizing aan met maximaal
0,8 Nm (7 lb.-in.) nadat de behuizing naar wens is gedraaid.
Stap 4: Stel de schakelaars in
Stel de configuratie van de simulatie- en de beveiligingsschakelaar vóór installatie
in zoals afgebeeld in Afbeelding 8.
Met de simulatieschakelaar kunt u gesimuleerde waarschuwingen en
een gesimuleerde AI-blokstatus en waarden in- of uitschakelen.
De standaardstand van de simulatieschakelaar is ingeschakeld.
Met de beveiligingsschakelaar staat u toe (symbool ontgrendeling) of voorkomt
u (symbool vergrendeling) dat configuratie van de transmitter plaatsvindt.
- De standaardinstelling is uit (symbool ontgrendeling).
- De beveiligingsschakelaar kan in de software in- of uitgeschakeld worden.
Volg de onderstaande procedure voor het wijzigen van de configuratie van de
schakelaars:
1. Beveilig na installatie van de transmitter de kring en sluit de spanning af.
2. Verwijder het behuizingsdeksel dat zich tegenover de veldaansluitingen
bevindt. Verwijder het deksel van het instrument niet in een
explosiegevaarlijke omgeving als er spanning op het circuit staat.
3. Zet de beveiligings- en de simulatieschakelaar in de gewenste stand.
4. Plaats het behuizingsdeksel terug.
Snelstartgids
Opmerking
Het is aan te bevelen om de bouten van het deksel zo ver aan te draaien dat er geen ruimte meer is
tussen het deksel en de behuizing.
Afbeelding 8. Simulatie- en beveiligingsschakelaar
B
A
A. Stand voor simulatie uit
B. Simulatieschakelaar
C. Stand voor simulatie aan (standaard)
D. Stand voor beveiliging vergrendeld
E. Beveiligingsschakelaar
F. Stand voor beveiliging ontgrendeld (standaard)
C
D
E
F
11
Snelstartgids
DP
A
B
C
F
D
E
Stap 5: Bedrading, aarding en opstarten
Gebruik koperdraad met een doorsnede die groot genoeg is om ervoor te zorgen
dat de spanning over de voedingsaansluitingen van de transmitter niet tot onder
9 V d.c. zakt. De voedingsspanning kan variëren, met name onder abnormale
omstandigheden, zoals bij gebruik van accuvoeding. Onder normale
bedrijfsomstandigheden wordt een voedingsspanning van ten minste 12 V d.c.
aanbevolen. Gebruik van afgeschermde kabel van type A met getwiste
draadparen wordt aanbevolen.
1. Sluit voor voeding van de transmitter de voedingsdraden aan op de
aansluitklemmen die op het etiket op het aansluitklemmenblok staan
aangegeven.
Afbeelding 9. Aansluitklemmen
art 2019
Ma
A. Afstand zo klein mogelijk houden
B. Afscherming afknippen en isoleren
C. Aansluitklem aarde (kabelafscherming niet op transmitter aarden)
D. Afscherming isoleren
E. Afstand zo klein mogelijk houden
F. Afscherming weer verbinden met aardpunt voeding
Opmerking
De voedingsaansluitklemmen op de 2051 zijn polariteitsongevoelig, wat inhoudt dat bij het
aansluiten op de voedingsaansluitklemmen de elektrische polariteit van de voedingsdraden er niet
toe doet. Als er polariteitsgevoelige instrumenten op het segment worden aangesloten, moet
de polariteit van de aansluitklemmen worden aangehouden. Bij het aansluiten van draden op
de schroefaansluitingen is het gebruik van gekrimpte kabelschoenen aanbevolen.
2. Draai de aansluitklemschroeven aan om te zorgen dat er goed contact is.
Verder is er geen voeding nodig.
12
Maart 2019
Aarding van signaalbedrading
Laat de signaalbedrading niet samen met voedingsbedrading door een (open)
kabelgoot of in de buurt van zware elektrische apparatuur lopen. De buitenkant
van de elektronicabehuizing en de binnenzijde van het compartiment voor
aansluitingen zijn voorzien van aardklemmen. Deze aarding wordt gebruikt als
er klemmenblokken voor overspanningsbeveiliging zijn geïnstalleerd, of om aan
de plaatselijke voorschriften te voldoen.
1. Verwijder het behuizingsdeksel van de veldaansluitingen.
2. Sluit het bedradingspaar aan en aard het zoals aangegeven in Afbeelding 9.
a. Knip de kabelafscherming zo kort mogelijk af en isoleer hem van de
transmitterbehuizing.
Opmerking
De kabelafscherming mag NIET op de transmitter worden geaard; als de kabelafscherming
de transmitterbehuizing raakt, kan dit aardlussen vormen die de communicatie verstoren.
b. Sluit de kabelafschermingen continu aan op het aardpunt van het
voedingscircuit.
c. Sluit de kabelafschermingen van het gehele segment aan op één goed
aardpunt op het voedingscircuit.
Opmerking
Onjuiste aarding is de meest voorkomende oorzaak van problemen met de
segmentcommunicatie.
Snelstartgids
3. Plaats het behuizingsdeksel terug. Aanbevolen wordt om de bouten van het
deksel zo ver aan te draaien dat er geen ruimte meer is tussen het deksel en
de behuizing.
4. Sluit alle ongebruikte kabelopeningen en dicht ze af.
Voe ding
Voor een goede werking en beschikbaarheid van alle functies van de transmitter
is 9 tot 32 V d.c. vereist (9 tot 30 V d.c. voor intrinsieke veiligheid en 9 tot
17,5 V d.c. voor FISCO intrinsieke veiligheid).
Spanningsstabilisator
Fieldbussegmenten vereisen een spanningsstabilisator om de voeding te isoleren
en het segment te filteren en los te koppelen van andere segmenten die op
dezelfde voeding zijn aangesloten.
Aarding
De signaalbedrading van het fieldbussegment kan niet worden geaard. Als een van de
signaaldraden wordt geaard, wordt het volledige fieldbussegment uitgeschakeld.
Aarding afschermingsdraad
Om het fieldbussegment tegen ruis te beschermen, moet een aardingstechniek
worden gebruikt waarbij de afschermingsdraad op één punt geaard wordt, om te
voorkomen dat een aardlus ontstaat. Sluit de kabelafschermingen van het gehele
segment aan op één goed aardpunt op het voedingscircuit.
13
Snelstartgids
Afsluiting signaal
Bij elk fieldbussegment moet zowel aan het begin als aan het einde van het
segment een afsluitweerstand worden aangebracht.
Instrumenten vinden
Instrumenten worden vaak over langere perioden door meerdere personen
geïnstalleerd, geconfigureerd en in bedrijf gesteld. De functie “Locate Device”
(instrument lokaliseren) kan helpen bij het vinden van het gewenste instrument.
Klik op het scherm “Overzicht” op het instrument op de knop “Instrument
lokaliseren”. Er wordt nu een procedure gestart waarmee u het bericht “Find me”
(vind mij) of een zelfgekozen bericht kunt weergeven op de lcd-display van het
instrument.
Als de gebruiker de functie Instrument lokaliseren weer afsluit, hervat de
lcd-display op het instrument normaal bedrijf.
Opmerking
Op sommige hosts wordt de functie Instrument lokaliseren niet ondersteund in de DD.
Stap 6: Configureren
Bij elk host- of configuratie-instrument voor FOU NDATION-fieldbussen werkt het
weergeven en uitvoeren van configuraties anders. Sommige maken gebruik
van instrumentbeschrijvingen (Device Descriptions, DD) of DD-methoden voor
configuratie en om gegevens op verschillende platforms consistent weer te geven.
Deze functies hoeven niet te worden ondersteund door een host- of
configuratie-instrument. Volg de volgende blokvoorbeelden voor het uitvoeren van
een basisconfiguratie van de transmitter. Zie voor meer geavanceerde configuraties
de naslaghandleiding voor de 2051 (publicatienummer 00809-0200-4101, Rev. BA).
Maart 2019
Opmerking
DeltaV-gebruikers dienen DeltaV Explorer te gebruiken voor het hulpmiddel- en het
transducerblok, en Control Studio voor de functieblokken.
Configureren van het AI-blok
Als uw configuratie-instrument Dashboard DD’s of DTM’s ondersteunt, kunt
u zowel de begeleide setupprocedure als handmatige setup gebruiken. Als uw
configuratie-instrumenten geen Dashboard DD’s of DTM’s ondersteunen,
gebruik dan handmatige setup. Voor beide stappen volgen hieronder
navigatie-instructies. De in elke stap gebruikte schermen worden ook
weergegeven in Afbeelding 11, de menustructuur voor basisconfiguratie.
14
Begin hier met
configuratie van het
instrument
1. Instrumentlabel
controleren:
PD_TAG
6. Lage cutoff
instellen: LOW_CUT
2. Schakelaars
en soft ware-
schrijfbeveiliging
controleren
7. Demping
instellen:
PRIMARY_VALUE_
DAMPI NG
3. Signaalconditionering instellen:
L_TYPE
8. Lcd-display
instellen
4. Schalen XD_
SCALE instellen
9. Transmitterconfiguratie controleren
5. Schalen
OUT_SCALE
instellen
10. Schakelaars en
software-
schrijfbeveili ging
instellen
Klaar
Ma
art 2019
Afbeelding 10. Stroomschema configuratie
Snelstartgids
15
Snelstartgids
(Overview )
Pressure
Calibration
Device Information
Locate Device
Scale Gauges
(Calibration)
Primary Value
Sensor Trim
Sensor Limits
Restore Factory Calibration
Last Calibration Points
Calibration Details
(Device Information)
Identification (1)
Revisions
Materials of Construction
License
Security & Simulation
(Materials of Construction)
Sensor
Sensor Range
Flange
Remote Seal
(Configure)
Guided Setup
Manual Setup
Alert Setup
(Manual Setup )
Process Variable
Materials of Construction
Display
()
Display Options (8, 9)
Advanced Configuration
(Classic View )(9)
View All Parameters
Mode Summary
AI Blocks Channel Mapping
Master Reset
(Process Variable )
Pressure
Pressure Damping
Sensor Temperature
Change Damping (8, 10)
(Security & Simulation)
Write Lock Setup (2, 10)
(Guided Setup)
Zero Trim
Change Damping (7, 9)
Local Display Setup (8, 9)
Configure Analog Input Blocks (3, 4, 5, 9)
Standard Text – Navigation selections available(Text) – Name of selection used on parent menu screen to access this screen
Bold Text – Automated methods
Underlined Text -- Configuration task numbers from configuration flow chart
Classic View
Display
Standaardtekst — beschikbare navigatieopties
(Tekst) — naam van selectie op bovenliggend menuscherm om dit scherm te bereiken
Vetgedrukte tekst – geautomatiseerde methoden
Onderstreepte tekst — nummers configuratietaak uit configuratiestroomschema
Afbeelding 11. Menustructuur voor basisconfiguratie
art 2019
Ma
16
Standaardtekst — beschikbare navigatieopties
(Tekst) — naam van selectie op bovenliggend menuscherm om dit scherm te bereiken
Vetgedrukte tekst – geautomatiseerde methoden
Onderstreepte tekst — nummers configuratietaak uit configuratiestroomschema
Zie Afbeelding 10 voor een grafische weergave van de stapsgewijze procedure
voor basisconfiguratie van het instrument. Voordat u begint met de configuratie
kan het nodig zijn om het instrumentlabel te controleren of om de hardwareof softwarematige schrijfbeveiliging op de transmitter uit te schakelen. Volg
hiervoor stap 1-3 hieronder. Is dit niet nodig, ga dan door naar
“Naar AI-blokconfiguratie navigeren” hieronder.
1. Instrumentlabel controleren:
a. Navigatie: selecteer in het overzichtsscherm “Instrumentinformatie”
om het instrumentlabel te controleren.
17
Snelstartgids
Maart 2019
2. Schakelaars controleren (zie Afbeelding 8):
a. De schakelaar voor schrijfbeveiliging moet op de ontgrendelde stand staan
als de schakelaar in de software ingeschakeld is.
b. Om de Sof tware-schrijfbeveiliging uitschakelen ( de toestellen wo rden vanaf
de fabriek verzonden met de software-schrijfbeveiliging uitgeschakeld):
Navigatie: selecteer in het overzichtsscherm “Instrumentinformatie”
en vervolgens het tabblad “Beveiliging en simulatie”.
Verricht de procedure “Write Lock Setup” (instelling schrijfbeveiliging)
om de vergrendeling van de software-schrijfbeveiliging uit te schakelen.
Opmerking
Zet de regelkring in de stand “Manual” (handmatig) voordat u begint met configuratie van het
analoge-ingangblok.
Configuratie AI-blok
Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren en dan naar Begeleide setup.
Selecteer “AI Block Unit Setup” (setup AI-blokeenheid).
Opmerking
Bij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
Opmerking
Voor uw gemak is AI-blok 1 al gekoppeld aan de primaire variabele voor de transmitter, en
moet daar ook voor worden gebruikt. AI-blok 2 is al gekoppeld aan de sensortemperatuur
van de transmitter.
Kanaal 1 is de primaire variabele.
Kanaal 2 is de sensortemperatuur.
Opmerking
Stap 3 t/m Stap 6 worden bij begeleide setup in een keer stapsgewijs uitgevoerd, en bij
handmatige setup op een enkel scherm.
Opmerking
Als het in Stap 3 geselecteerde L_TYPE “Direct” is, zijn Stap 4, Stap 5 en Stap 6 niet nodig.
Als het geselecteerde L_TYPE “Indirect” is, is Stap 6 niet nodig. Onnodige stappen worden
automatisch overgeslagen.
3. Signaalconditionering “L_TYPE” selecteren uit het vervolgkeuzemenu:
a. Selecteer L_TYPE: “Direct” voor drukmetingen met de standaardeenheden
van het instrument.
b. Selecteer L_TYPE: “Indirect” voor andere druk- of niveau-eenheden.
c. Selecteer L_TYPE: “Indirect Square Root” (indirecte vierkantswortel)
voor flow-eenheden.
4. “XD_SCALE” instellen op de schaalpunten 0% en 100% (het transmitterbereik):
a. Selecteer XD_SCALE_UNITS uit het vervolgkeuzemenu.
18
Maart 2019
Snelstartgids
b. Voer het 0%-punt voor XD_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
c. Voer het 100%-punt voor XD_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
d. Als L_TYPE “Direct” is, kan het AI-blok in de AUTO-modus worden gezet om
het instrument weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit
automatisch.
5. Als L_TYPE “Indirect” of “Indirecte vierkantswortel” is, stelt u “OUT_SCALE” in
om de meeteenheden te wijzigen.
a. Selecteer OUT_SCALE UNITS in het vervolgkeuzemenu.
b. Stel de lage waarde voor OUT_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
c. Stel de hoge waarde voor OUT_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
d. Als L_TYPE “Indirect” is, kan het AI-blok in de AUTO-modus worden gezet
om het instrument weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt
dit automatisch.
6. Als L_TYPE “Indirecte vierkantswortel” is, is de functie “LOW FLOW CUTOFF”
(ondergrens bij lage flow) beschikbaar.
a. Schakel ONDERGRENS BIJ LAGE FLOW in.
b. Stel de LOW_CUT VALUE in XD_SCALE UNITS in.
c. Het AI-blok kan in de AUTO-modus worden gezet om het instrument
weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit automatisch.
7. Wijzig de demping.
a. Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren, Begeleide setup en selecteer “Change
Damping” (demping wijzigen).
Opmerking
Bij begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
Voer de gewenste dempingswaarde in seconden in. Het toegestane
waardenbereik is 0,4 tot 60 seconden.
b. Handmatige setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren, Handmatige setup, Procesvariabele en
selecteer “Demping wijzigen”.
Voer de gewenste dempingswaarde in seconden in. Het toegestane
waardenbereik is 0,4 tot 60 seconden.
8. Configureer de lcd-display (indien geïnstalleerd).
a. Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren, Begeleide setup en selecteer “Local Display
Setup” (setup plaatselijke display).
Opmerking
Bij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
Vink het selectievakje naast de weer te geven parameters aan.
U kunt maximaal vier parameters selecteren. De lcd-display geeft de
geselecteerde parameters één voor één weer.
19
Snelstartgids
b. Handmatige setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren, Handmatige setup en selecteer
“Setup plaatselijke display”.
Vink de weer te geven parameters aan. De lcd-display geeft de
geselecteerde parameters één voor één weer.
9. Controleer de configuratie van de transmitter en stel hem in gebruik.
a. Om de transmitterconfiguratie te controleren, doorloopt u met de
navigatiestappen voor begeleide setup de procedures voor “AI Block Unit
Setup” (setup AI-blokeenheid), “Demping wijzigen” en “Set up LCD Display”
(lcd-display instellen).
b. Wijzig de waarden indien nodig.
c. Ga terug naar het scherm “Overzicht”.
d. Als de modus “Not in Service” (buiten bedrijf) is, klikt u op de knop
“Change” (wijzigen) en vervolgens op de knop “Return All to Service”
(alles in bedrijf stellen).
Opmerking
Als schrijfbeveiliging voor de hard- of software niet nodig is, kunt u St ap 10 overslaan.
10. Stel schakelaars en software-schrijfbeveiliging in.
a. Controleer de schakelaars (zie Afbeelding 8).
Opmerking
De schakelaar voor schrijfbeveiliging kan zowel in vergrendelde of ontgrendelde stand
blijven staan. De schakelaar voor in-/uitschakeling van simulatie mag bij normaal
gebruik van het instrument in beide standen staan.
art 2019
Ma
Software-schrijfbeveiliging inschakelen
1. Navigeer vanaf het overzichtsscherm.
a. Selecteer “Instrumentinformatie”.
b. Selecteer het tabblad “Beveiliging en simulatie”.
2. Verricht de procedure “Setup schrijfbeveiliging” om de vergrendeling van de
software-schrijfbeveiliging in te schakelen.
Configuratieparameters AI-blok
Gebruik de voorbeelden voor druk, DP-flow en DP-niveau als richtlijn.
ParametersVoer gegevens in
Kanaal1=druk, 2=sensortemp.
L-t y peDirect, indirect of vierkantswortel
XD_ScaleSchaal en meeteenh eden
Opmerking
Selecteer alleen
meeteenheden die
worden ondersteund
door het instrument.
Out_ScaleSchaal en meeteenh eden
20
Pabartorr bij 0 °Cft. H2O bij 4 °Cm H2O bij 4 °C
kPambarkg/c m
mPapsfkg/m
hPaAtminch H2O bij 4 °Cmm H2O bij 4 °Cinch Hg bij 0 °C
Gr. Cpsiinch H2O bij 60 °F mm H2O bij 68 °C m Hg bij 0 °C
Gr. Fg/cm2inch H2O bij 68 °F cm H2O bij 4 °C
2
2
ft. H2O bij 60 °Fmm Hg bij 0 °C
ft. H2O bij 68 °Fcm Hg bij 0 °C
Ma
art 2019
Voorbeeld druk
ParametersVoer gegevens in
Kanaal1
L_TypeDirect
XD_ScaleZie lijst met ondersteunde meeteenheden.
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_ScaleStel waarden in buiten het bedrijfsbereik.
Voorbeeld DP-flow
ParametersVoer gegevens in
Kanaal1
L_TypeVierkantswortel
XD_Scale0 - 100 inch H2O bij 68 °F
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale0 - 20 gallon/min.
Low_Flow_C utoff inch H2O bij 68 °F
Snelstartgids
Voorbeeld DP-niveau
ParametersVoer gegevens in
Kanaal1
L_TypeIn direct
XD_Scale0 - 300 inch H2O bij 68 °F
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale0-25 ft.
Druk weergeven op de lcd-displaymeter
1. Vink het selectievakje “pressure” (druk) aan op het scherm voor
displayconfiguratie.
21
Snelstartgids
Maart 2019
Stap 7: Nulpuntstrim transmitter
Opmerking
De transmitters worden volledig gekalibreerd geleverd, volgens gewenste specificatie of volgens
de fabrieksinstelling van een volledige schaal (meetbreedte = bovenste meetgrens).
Een nulpuntstrim is een afstelling op één punt om effecten met betrekking tot
montagestand en leidingdruk te compenseren. Zorg bij het uitvoeren van een
nulpuntstrim dat de egalisatiekraan open staat en alle natte poten tot het juiste
niveau zijn gevuld.
De transmitter laat uitsluitend het trimmen van een bovenste meetgrensnulfout
van 3-5% toe. Voor een grotere nulfout moet voor de offset worden
gecompenseerd met behulp van de instellingen voor XD_Scaling, Out_Scaling en
Indirect L_Type, die deel uitmaken van het AI-blok.
1. Begeleide setup gebruiken:
a. Navigeer naar Configureren, Begeleide setup en selecteer “Zero Trim”
(nulpuntstrim).
b. Via deze methode wordt de nulpuntstrim uitgevoerd.
2. Handmatige setup gebruiken:
a. Navigeer naar Overzicht, Kalibratie, Sensor Trim (sensortrim) en selecteer
“Nulpuntstrim”.
b. Via deze methode wordt de nulpuntstrim uitgevoerd.
22
Productcertificeringen 2051
Rev. 2
Informatie over Europese richtlijnen
Achter in deze snelstartgids vindt u een exemplaar van de EG-verklaring van overeenstemming.
De meest recente revisie van de EG-verklaring van overeenstemming is beschikbaar op
www.rosemount.com
.
Certificering voor normale locaties
De transmitter is volgens de standaardprocedure onderzocht en getest, waarbij is
vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan de elementaire elektrische, mechanische en
brandveiligheidsvereisten, door een in de VS nationaal erkend onderzoekslaboratorium
(nationally recognized testing laboratory; NRTL) dat is geaccrediteerd door de Amerikaanse
Occupational Safety and Health Administration (OSHA).
Noord-Amerika
E5 VS explosieveilig (XP) en stofontstekingsbestendig (DIP)
Certificaat: 3032938
Normen: FM klasse 3600 – 2011, FM klasse 3615 – 2006, FM klasse 3810 – 2005,
ANSI/NEMA 250 – 1991. ANSI/IEC 60529 2004
Markeringen: XP CL I, DIV 1, GP B, C, D; DIP CL II, DIV 1, GP E, F, G; CL III;
T5(-50 °C 7D
&LQIDEULHNDIJHGLFKWW\SH;
I5 VS intrinsieke veiligheid (IS) en niet-vonkend (NI)
Certificaat: 2041384
Normen: CAN/CSA C22.2 nr. 0-10, CSA-norm C22.2 nr. 25-1966, CSA-norm C22.2
nr. 30-M1986, CAN/CSA-C22.2 nr. 94-M91, CSA-norm C22.2 no.142-M1987,
CAN/CSA-C22.2 nr. 157-92, CSA-norm C22.2 nr. 213-M1987,
CAN/CSA-E60079-0:07, CAN/CSA-E60079-1:07, CAN/CSA-E60079-11-02,
CAN/CSA-C22.2 nr. 60529:05, ANSI/ISA-12.27.01–2003
Markeringen: Explosieveilig voor klasse I, divisie 1, groep B, C en D. Stofontstekingsbestendig
voor klasse II en klasse III, divisie 1, groep E, F en G. Geschikt voor klasse I,
divisie 2; groep A, B, C en D voor explosiegevaarlijke locaties binnen en
buiten. Klasse I zone 1 Ex d IIC T5. Behuizing type 4X, in de fabriek afgedicht.
Enkele afdichting.
I6 Intrinsieke veiligheid Canada
Certificaat: 2041384
Normen: CSA-norm C22.2 nr. 142 - M1987, CSA-norm C22.2 nr. 213 - M1987,
CSA-norm C22.2 nr. 157 - 92, CSA-norm C22.2 nr. 213 - M1987,
ANSI/ISA 12.27.01 – 2003, CAN/CSA-E60079-0:07, CAN/CSA-E60079-11:02
Markeringen: Intrinsiek veilig voor klasse I, divisie 1, groep A, B, C en D wanneer aangesloten
conform Rosemount-tekeningen 02051-1008. Temperatuurcode T3C.
Klasse I zone 1 Ex ia IIC T3C. Enkele afdichting. Behuizing type 4X
1. Als de apparatuur is voorzien van een optionele 90 V-overspanningsbeveiliging, kan
deze de 500 V-isolatietest zoals bepaald in clausule 6.5.1 van EN 60079-15:2010 niet
doorstaan. Hiermee moet tijdens de installatie rekening worden gehouden.
1. Als de apparatuur is voorzien van een optionele 90 V-overspanningsbeveiliging, kan
deze de 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet tijdens de installatie rekening
worden gehouden.
Internationaal
E7 IECEx drukvast
Certificaat: IECExKEM08.0024X
Normen: IEC60079-0:2004, IEC60079-1:2007-04, IEC60079-26:2006
Markeringen: Ex d IIC T6/T5 IP66, T6(-50 °C 7D °C), T5(-50 °C 7D °C)
Procestemperatuur
Temperatuurklasse Procestemperatuur
-&WRW&
T5 -&WRW&
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie, onderhoud en
gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden waaraan
het membraan zal worden blootgesteld. De onderhoudsinstructies van de fabrikant
moeten nauwkeurig worden opgevolgd om de veiligheid gedurende de verwachte
levensduur te garanderen.
2. De Ex d-afdichtpluggen, kabelwartels en bedrading moeten een temperatuur van 90 °C
kunnen weerstaan
3. Neem in geval van reparaties contact op met de fabrikant voor informatie over de
afmetingen van de drukvaste verbindingen.
I7 IECEx intrinsieke veiligheid
Certificaat: IECExBAS08.0045X
Normen: IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga (-60 °C 7D&
Ingangs
parameters
HART Fieldbus/PROFIBUS
Spanning Ui 30 V 30 V
Stroom Ii 200 mA 300 mA
Vermogen Pi 1 W 1,3 W
Elektrische
0,012 µF 0 µF
Zelfinductie Li 0 mH 0 mH
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als de apparatuur is voorzien van een optionele 90 V-overspanningsbeveiliging, kan
deze de 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet tijdens de installatie rekening
worden gehouden.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is mogelijk
afgewerkt met een beschermende polyurethaanlak; in zone 0 moet echter worden
opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
Ma
art 2019
capaciteit Ci
T6
Snelstartgids
25
Snelstartgids
IG IECEx FISCO
Certificaat: IECExBAS08.0045X
Normen: IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga (-60 °C 7D&
Ingangsparameters
Spanning Ui 17,5 V
Stroom Ii 380 mA
Vermogen Pi 5,32 W
Elektrische capaciteit Ci 0 nF
Zelfinductie Li 0 µH
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1.
Als de apparatuur is voorzien van een optionele 90 V-overspannings
beveiliging,
kan deze de 500
V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet
tijdens de installatie
rekening w
orden gehouden.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is mogelijk
afge
werkt met een beschermende polyurethaanlak; in zone 0 moet echter word
en
opgelet dat de b
ehuizing niet wordt
blootgesteld aan stoten of schuring.
N7
IECEx type n
Certificaat: IECExBAS08.0046X
Normen: IEC60079-0:2011, IEC60079-15:2010
Markeringen: Ex nA IIC T4 Gc (-40 °C 7D °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1.
Als de apparatuur is uitgerust met een optionele overspanningsbevei
liging van 90 V,
kan het de 500 V
-isolatietest zoals bepaald in clausule 6.5.1 van IEC60079-15:2010
niet doorstaan. Hiermee moet tijdens de installatie rekening worden gehouden.
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga IP66W (-60 °C 7D&
Ingangsparameters
HART Fieldbus/PROFIBUS
Spanning Ui 30 V 30 V
Stroom Ii 200 mA 300 mA
Vermogen Pi 0,9 W 1,3 W
Elektrische capaciteit Ci 0,012 µF 0 µF
0 mH 0 mH
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als de apparatuur is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V,
kan het de volgens ABNT NBR IRC 60079-11:2008 vereiste 500 V-isolatietest niet
doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van de apparatuur.
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga IP66W (-60 °C 7D&
Ingangsparameters
FISCO
Spanning Ui 17,5 V
380 mA
Vermogen Pi 5,32 W
Elektrische
capaciteit Ci
0 nF
Zelfinductie Li 0 µH
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als de apparatuur is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V,
kan het de volgens ABNT NBR IRC 60079-11:2008 vereiste 500 V-isolatietest niet
doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van de apparatuur.
China
E3 China drukvast
Certificaat: GYJ13.1386X; GYJ101321X [flowmeters]
Normen: GB3836.1-2000, GB3836.2-2000
Markeringen: Ex d IIC T6/T5, T6(-50 °C 7D&7-50 °C 7D&
Speciale voorwaarden voor gebruik (X):
1. Het symbool “X” wordt gebruikt voor aanduiding van specifieke gebruiksvoorwaarden:
uDe Ex d-afdichtpluggen, kabelwartels en bedrading moeten een temperatuur
van 90 °C kunnen weerstaan
uDit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie,
onderhoud en gebruik moet rekening worden gehouden met de
omgevingsomstandigheden waaraan het membraan blootstaat.
2. Het verband tussen de T-code en het omgevingstemperatuurbereik is als volgt:
-50 °C 7D&T5
-50 °C 7D&T6
3. De voorziening voor aardverbinding op de behuizing moet op betrouwbare wijze worden
aangesloten.
4. Tijdens installatie, gebruik en onderhoud van het product moet u zich houden aan de
waarschuwing “Het deksel niet openen als er spanning op het circuit staat”.
Ma
art 2019
Zelfinductie Li
Stroom Ii
Ta Temperatuurklasse
Snelstartgids
27
Snelstartgids
5. Er mag tijdens de installatie geen mengsel worden gebruikt dat de drukvaste behuizing
zou kunnen beschadigen.
6.
Bij installatie op een explosiegevaarlijke locatie moeten een kabelinvoer en kabelgoot,
gecertificeerd door NEPSI met beschermingstype Ex d IIC en een gepaste draadvorm
worden gebruikt. Op de ongebruikte kabelopeningen moeten afdichtpluggen worden gebruikt.
7.
Het is eindgebruikers niet toegestaan om interne onderdelen te verw
isselen; ze dienen
het probleem in overleg met de fabrikant op te lossen om beschadiging van het product
te voorkomen.
8.
Onderhoud moet worden uitgevoerd op een niet-explosiegevaarlijke locatie.
9. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende normen in acht
worden genomen: GB3836.13-1997, GB3836.15-2000, GB3836.16-2006, GB50257-1996
I3 Intrinsieke veiligheid China
Certificaat: GYJ12.1295X; GYJ101320X [flowmeters]
Normen: GB3836.1-2010, GB3836.4-2010, GB3836.20-2010
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het symbool “X” wordt gebruikt voor aanduiding van specifieke gebruiksvoorwaarden
:
a.
Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeve
iliging van 90 V,
kan het de 500 V
-isolatietest niet 1 minuut lang doorstaan. Hiermee
dient rekening
te
worden gehouden bij het installeren van de apparatuur.
b.
De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewer
kt
met een beschermende pol
yurethaanlak; in zone 0 moet echter
worden opgelet dat
de behuizing niet w
ordt blootges
teld aan stoten of schuring.
2.
Het verband tussen de T-code en het omgevingstemperatuurbereik is als
volgt:
Model T-codeTemperatuurbereik
HART, Fieldbus, Profibus en laagvermogen
T4 -60 °C 7D&
FISCO T4 -60 °C 7D&
Flowmeter met 644-temp.-behuizing T4 -40 °C 7D&
3. Parameters intrinsieke veiligheid:
HART Fieldbus/PROFIBUS FISCO
Spanning Ui 30 V 30 V 17,5 V
Stroom Ii 200 mA 300 mA 380 mA
Vermogen Pi 1 W 1,3 W 5,32 W
Elektrische capaciteit Ci 0,012 µF 0 µF 0 nF
Zelfinductie Li 0 mH 0 mH 0 µH
Opmerking 1: De FISCO-parameters voldoen aan de vereisten voor FISCO-veldapparatuur
in GB3836.19-2010
Opmerking 2: [Voor flowmeters] Bij gebruik van de 644-temperatuurtransmitter moet
de 644-temperatuurtransmitter worden gebruikt met een apparaat met Ex-certificering
om een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een atmosfeer met explosief
gas kan worden gebruikt. De bedrading en aansluitklemmen moeten voldoen aan de
voorschriften in de instructiehandleiding van zowel de 644-temperatuurtransmitter als
die van de bijbehorende apparatuur. De kabels tussen de 644-temperatuurtransmitter
en het bijbehorende apparaat moeten afgeschermd zijn (de kabels moeten een
geïsoleerde mantel hebben). De kabelafscherming moet betrouwbaar worden geaard
in een niet-gevaarlijke omgeving.
4. Het product moet worden gebruikt met een bijbehorend apparaat met Ex
-certificering
om een e
xplosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een explosieve gasatmos
feer
kan w
orden gebruikt. De bedrading en aansluitklemmen moeten vo
ldoen aan de
voorschriften in de instructiehandleiding van het product en het bijbehorende
appara
at.
5.
De kabels tussen dit product en bijbehorende apparaten moeten afge
schermd zijn
(de kabels moete
n een geïsoleerde afscherming hebben). De
kabelafscherming moet
betrou
wbaar worden geaard in een niet-
gevaarlijke omgeving.
6.
Het is eindgebruikers niet toegestaan om interne onderdelen te verw
isselen; ze dienen
het probleem in
overleg met de fabrikant op te lossen om beschadiging van het pro
duct
te voorkomen.
7.
Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende normen in acht
worden genomen: GB3836.13-1997, GB3836.15-2000, GB3836.16-2006, GB50257-1996
K1 combinatie van E1, I1, N1 en ND
K2 combinatie van E2 en I2
K5 combinatie van E5 en I5
K6 combinatie van E6 en I6
K7 combinatie van E7, I7 en N7
KB combinatie van K5 en K6
KD combinatie van K1, K5 en K6
Verdere certificeringen
SBS Typegoedkeuring American Bureau of Shipping (ABS)
Certificaat: 09-HS446883B-3-PDA
Beoogd gebruik: Scheepvaart- en offshore-toepassingen – meting van de verschildruk of
absolute druk in vloeistof-, gas- en damptoepassingen.
Certificaat: 23157/A2 BV
BV-regels: Regels van Bureau Veritas voor de classificatie van stalen schepen
Toepassing: Klassenotaties: AUT-UMS, AUT-CCS, AUT-PORT en AUT-IMS;
druktransmitter van type 2051 kan niet op dieselmotoren worden
geïnstalleerd
SDN Typegoedkeuring Det Norske Veritas (DNV)
Certificaat: A-13245
Beoogd gebruik: Regels van Det Norske Veritas voor classificatie van vaartuigen,
snelle en lichte vaartuigen, en offshore-normen van Det Norske Veritas
Toepassing:
Type 2051
Temperatuur D
Luchtvochtigheid B
Trilling A
EMC B
Behuizing D
SLL Typegoedkeuring Lloyds Register (LR)
Certificaat: 11/60002
Toepassing: Omgevingscategorie ENV1, ENV2, ENV3 en ENV5
Ma
art 2019
Locatieklassen
Snelstartgids
29
Snelstartgids
Maart 2
019
30
Maart 2019
Snelstartgids
31
Snelstartgids
Maart 2
019
32
Maart 2019
Snelstartgids
33
Snelstartgids
Maart 2
019
34
Maart 2019
Snelstartgids
35
*00825-0600-4101*
Snelstartgids
00825-0611-4101, Rev. BC
Maart 2019
Instrumen-
trevisie
1.
1. De FOUNDATION-fieldbus-instrumentrevisie kan worden gelezen met een voor FOUNDATION-fieldbus geschikt
2. In de bestandsnamen voor de device driver worden de instrument- en DD-revisie gebruikt. Om over alle functies te