Rosemount 2051CF-serie flowmetertransmitter met FOUNDATION fieldbus Manuals & Guides [nl]

00825-0211-4101, Rev. GC
Februari 2019
Rosemount® 2051-druktransmitter Rosemount 2051CF-serie flowmetertransmitter
Snelstartgids
met F
OUNDATION™-fieldbusprotocol
Opmerking
Controleer voordat u de transmitter installeert of de juiste device driver op de hostsystemen is geïnstalleerd. Zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
Snelstartgids
WAARSCHUWING
Februari 2019
MEDEDELING
Deze installatiegids bevat elementaire richtlijnen voor Rosemount 2051-transmitters. Hij bevat geen instructies voor configuratie, diagnostiek, onderhoud, reparaties of probleemoplossing, of voor explosieveilige, drukvaste of intrinsiek veilige (I.S.) installaties. Raadpleeg de naslaghandleiding van de 2051 (publicatienummer 00809-0200-4101) voor nadere instructies. Deze handleiding is tevens in elektronische vorm beschikbaar op www.emerson.com/rosemount.
Explosies kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Bij installatie van deze transmitter in een explosiegevaarlijke omgeving moeten de geldende plaatselijke, landelijke en internationale normen, voorschriften en procedures worden gevolgd. Raadpleeg het gedeelte over goedkeuringen in de naslaghandleiding van de 2051 voor bepalingen in verband met veilige installatie.
Verwijder bij een explosieveilige/drukvaste installatie de transmitterdeksels niet terwijl er
stroom staat op het toestel.
Lekkage van het procesmedium kan leiden tot lichamelijk en zelfs dodelijk letsel.
Om proceslekken te voorkomen mag u alleen de O-ring gebruiken die speciaal is ontworpen
om af te dichten in combinatie met de bijbehorende flensadapter.
Elektrische schokken kunnen ernstig of dodelijk letsel veroorzaken.
Voorkom aanraking van de draden en aansluitklemmen. De draden kunnen onder hoge
spanning staan, die elektrische schokken kan veroorzaken.
Kabelgoot-/kabelingangen
Tenzij anders vermeld zijn de kabelgoot-/kabelingangen in de transmitterbehuizing voorzien
1
van een
/2-14 NPT-draad. Gebruik alleen pluggen, adapters, wartels en kabelgoten met een
geschikte schroefdraad wanneer u deze openingen afsluit.
Inhoud
Gereedheid van het systeem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . pagina 3
Controleer of de device driver juist is . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . pagina 3
Transmitter installeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .pagina 4
Labelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .pagina 8
Draaien van de behuizing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . pagina 9
Stel de schakelaars in . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .pagina 10
Bedrading, aarding en opstarten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .pagina 11
Verricht de configuratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .pagina 13
Nulpuntstrim transmitter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .pagina 21
Productcertificeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .pagina 22
2
ari 2019
Begin
Instrument
lokaliseren
1. Transmitter installeren
4. Schakelaars en software-
schrijfbeveiliging
instellen
6. Configuratie
2. Inbedrijfstel­lingslabel
5. Aarden,
bedraden en
inschakelen
7. Nulpuntstrim transmitter
3. Draaien van de behuizing
Klaar
Febru
Gereedheid van het systeem
Controleer of de device driver juist is
Controleer of de meest recente device driver (DD/DTM
uw systemen om een goede communicatie te verzekeren.
U kunt de juiste device driver downloaden van de downloadsite van de
leverancier van uw hostapparaat, van www.emerson.com of van www.fieldbus.org.
Instrumentrevisies en device drivers Rosemount 2051
Ta be l 1 bevat de informatie die u nodig hebt om te verzekeren dat u beschikt over
de juiste device driver en documentatie voor uw instrument.
) is geïnstalleerd op
Snelstartgids
Tabel 1. Rosemount 2051 F
Instrument-
revisie
1. De FOUNDATION-fieldbus-instrumentrevisie kan worden gelezen met een voor FOUNDATION-fieldbus geschikt configuratie-instrument.
2. In de bestandsnamen voor de device driver worden de instrument- en DD-revisie gebruikt. Om over alle functies te kunnen beschikken, moet de juiste device driver geïnstalleerd zijn op uw hosts voor besturing en middelenbeheer, en op uw configuratie-instrumenten.
Host
(1)
Alle DD4: DD Rev. 1 www.fieldbus.org
Alle DD5: DD Rev. 1 www.fieldbus.org
Emerson
2
Emerson
Emerson 375/475: DD Rev. 2 www.fieldcommunicator.com
Alle DD4: DD Rev. 4 www.fieldbus.org
Alle DD5: N.v.t. N.v.t.
1
Emerson
Emerson 375/475: DD Rev. 2 www.fieldcommunicator.com
Device driver
AMS V 10.5 of hoger: DD Rev. 2
AMS V 8 tot 10.5: DD Rev. 1
AMS Rev. 8 of hoger: DD Rev. 2
OUNDATION-fieldbus-instrumentrevisies en bestanden
(DD)
(2)
Te verkrijgen op
www.emerson.com
www.emerson.com
www.emerson.com
Device driver (DTM)
www.emerson.com
www.emerson.com
Documentnum­mer handleiding
00809-0200-4101 Rev. BA of nieuwer
00809-0200-4101 Rev. AA
Afbeelding 1. Volgordeschema installatie
3
Snelstartgids
Transmitter installeren
Stap 1: Monteer de transmitter
Februari 2019
Vloeistoftoepassingen
1. Breng poorten aan op de zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of onder de poorten.
3. Monteer de transmitter met de aftap-/ontluchtingskranen omhoog.
Gastoepassingen
1. Breng poorten aan in de boven- of zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of boven de poorten.
Stoomtoepassingen
1. Breng poorten aan op de zijkant van de leiding.
2. Monteer naast of onder de poorten.
3. Vul de impulsleidingen met water.
Coplanar In-line
Coplanar In-line
Coplanar In-line
4
ruari 2019
Feb
Afbeelding 2. Montage op paneel en buis
Paneelmontage
(1)
Coplanar-flens
Traditionele flens
Rosemount 2051T
Snelstartgids
Buismontage
1.
1. 5/16 x 1 1/2 paneelbouten door klant aan te schaffen.
Overwegingen m.b.t. boutbevestiging
Als voor de installatie van de transmitter de montage van procesflenzen, kranenblokken of flensadapters is vereist, dient u met het oog op optimale prestatiekenmerken van de transmitters de montagerichtlijnen te volgen om een goede afdichting te waarborgen. Gebruik uitsluitend de bij de transmitter geleverde bouten of bouten die door Emerson los worden verkocht. Afbeelding 3
op pagina 6 toont veelgebruikte transmitterinstallaties met vermelding van de
boutlengte die voor een goede transmittermontage is vereist.
5
Snelstartgids
4 x 44 mm (1,75 inch)
4 x 73 mm (2,88 inch)
A
B
C
D
4 x 44 mm (1,75 inch)
4 x 38 mm (1,50 inch)
4 x 44 mm (1,75 inch)
4 x 57 mm (2,25 inch)
Afbeelding 3. Veelgebruikte transmitterinstallaties
A. Transmitter met Coplanar-flens B. Transmitter met Coplanar-flens en optionele flensadapters C. Transmitter met traditionele flens en optionele flensadapters D. Transmitter met Coplanar-flens en optionele kranenblok- en flensadapters
Gewoonlijk worden bouten van koolstofstaal of roestvast staal gebruikt. Controleer het materiaal door naar de markeringen op de boutkop te kijken en deze te vergelijken met Tabel 2 op pagina 7. Als het boutmateriaal niet staat weergegeven in Tabel 2, kunt u zich voor nadere inlichtingen wenden tot de plaatselijke vertegenwoordiger van Emerson. Bouten van koolstofstaal hebben geen smering nodig en op bouten van roestvast staal is een laagje smeermiddel aangebracht om de installatie te vergemakkelijken. Bij geen van beide bouttypen mag voor het aanbrengen extra smeermiddel worden aangebracht.
Gebruik de volgende procedure voor het installeren van de bouten:
1. Draai de bouten handvast aan.
2. Haal de bouten kruislings aan tot de initiële momentwaarde. Zie Tab e l 2 voor
de initiële momentwaarde.
3. Haal de bouten volgens hetzelfde kruispatroon aan tot de definitieve
momentwaarde. Zie Ta b el 2 voor de definitieve momentwaarde.
4. Controleer of de flensbouten uit de boutopeningen in de sensormodule
steken voordat u er druk op zet.
Februari 2019
6
ruari 2019
WAARSCHUWING
A
A
B
B
C
D
D
C
Rosemount 3051S/3051/2051/3001/3095
Rosemount 1151
Feb
Tabel 2. Momentwaarden voor flens- en flensadapterbouten
Boutmateriaal Kopmarkeringen
Initiële
momentwaarde
Snelstartgids
Definitieve
momentwaarde
Koolstofstaal (CS)
Roestvast staal (SST)
316
316
B7M
B8M
STM 316
R
316
316
SW
34 Nm
(300 lb.-in.)
17 Nm
(150 lb.-in.)
73,5 Nm
(650 lb.-in.)
(300 lb.-in.)
O-ringen bij flensadapters
Als er verkeerde O-ringen op de flensadapters worden aangebracht, kan lekkage van procesmedium ontstaan, met mogelijk ernstig of dodelijk letsel als gevolg. De twee flensadapters zijn herkenbaar aan hun unieke O-ringgroeven. Gebruik uitsluitend de O-ring die bestemd is voor de specifieke flensadapter, hieronder afgebeeld.
Afbeelding 4. Locatie O-ring
34 Nm
A. Flensadapter B. O-ring C. Op basis van PTFE D. Elastomeer
7
Snelstartgids
A
A
Telkens als de flenzen of adapters worden verwijderd, moeten de O-ringen op het oog worden geïnspecteerd. Vervang de O-ringen als er tekenen van schade zijn, bijvoorbeeld inkepingen of kerven. Bij vervanging van de O-ringen moeten de flensbouten en uitlijningsschroeven na het aanbrengen opnieuw tot het juiste moment worden aangehaald, ter compensatie van verschuivingen doordat de O-ring van PTFE nog geheel in de groef moet vallen.
Februari 2019
Montagerichting inline-verschildruktransmitter
De drukpoort aan de lage kant (ref. atmosferische druk) op de inline­verschildruktransmitter bevindt zich in de hals van de transmitter, achter de behuizing. Het ontluchtingstraject ligt 360° rond de transmitter tussen de behuizing en de sensor. (Zie Afbeelding 5.)
Houd het ontluchtingstraject vrij van obstructies zoals verf, stof en smeermiddel, door de transmitter zo te monteren dat vloeistof kan wegstromen.
Afbeelding 5. Drukpoort aan lage kant inline-verschildruktransmitter
A. Locatie drukpoort
Stap 2: Labelen
Inbedrijfstellingslabel (papier)
Gebruik het verwijderbare label dat met de transmitter wordt meegeleverd om bij te houden welk instrument zich op een bepaalde locatie bevindt. Zorg dat het label voor het fysieke instrument (het PD-labelveld) op beide plaatsen goed is ingevuld op het verwijderbare inbedrijfstellingslabel en scheur bij elke transmitter het onderste gedeelte eraf.
Opmerking
De instrumentbeschrijving die in het hostsysteem is geladen, moet van dezelfde revisie zijn als dit instrument, zie “Gereedheid van het systeem” op pagina 3.
8
Februari 2019
A
Afbeelding 6. Inbedrijfstellingslabe l
Sn elstar tg id s
Commissioning Tag
DEVICE ID:
0011512051010001440 -12169809172
DEVICE RE VISION: 1.1
PHYSICA L DEV ICE TA G
DEVICE ID:
0011512051010001440 -12169809172
Device Barc od e
DEV ICE R EVISION: 1.1
S / N :
PHYSICA L DEV ICE TA G
A
Commissioning Tag
DEVICE ID:
001151AC00010001440-12169809172
DEVICE RE VISION: 2.1
PHYSICA L DEV ICE TA G
DEVICE ID:
001151AC00010001440-12169809172
Device Barc od e
DEV ICE R EVISION: 2.1
S / N :
PHYSICA L DEV ICE TA G
A. Instrumentrevisie
O p me r kin g
De instrumentbeschrijving die in het hostsysteem is geladen, mo et van dezelfde revisie zijn als d it instrument. U kunt de instru ment besch rijv ing do wnlo aden van de website va n het hostsyst eem of van www. rosemount.com doo r ond er Product Quick Links (snelle productlin ks) de o ptie D ownload Device Driv ers (devic e driv ers do wnload en) te selecteren. Of u kunt naar www.field bu s.org ga an en daar de optie End User Resources (hulpmiddelen eindgebruikers) selecteren.
Stap 3: Draaien van de behuizing
Om de toegang tot de bedrading te verbeteren of de optionele lcd-displ ay beter af te kunnen lezen:
Afbeelding 7. Draaien van de behuizing
A. Stelschroef voor draaien behuizing (5/64 inch)
1.
Draai de stelschroef voor het draaien van de behuizing los.
2.
Draai de behuizing eerst rechtsom naar de gewenste s tand.
9
Snelstartgids
C
B
A
D
E F
Februari 2019
3. Als de schroefdraad niet genoeg ruimte biedt om de gewenste stand te bereiken,
draait u de behuizing linksom naar de gewenste stand (tot maximaal 360° terug vanaf de limiet van de schroefdraad).
4. Haal de stelschroef voor het draaien van de behuizing aan met maximaal
7 lb.-in. nadat de behuizing naar wens is gedraaid.
Stap 4: Stel de schakelaars in
Stel de configuratie van de simulatie- en de beveiligingsschakelaar vóór installatie in zoals afgebeeld in Afbeelding 8.
Met de simulatieschakelaar kunt u gesimuleerde waarschuwingen en
een gesimuleerde AI-blokstatus en waarden in- of uitschakelen. De standaardstand van de simulatieschakelaar is ingeschakeld.
Met de beveiligingsschakelaar staat u toe (symbool ontgrendeling) of voorkomt u (symbool vergrendeling) dat configuratie van de transmitter plaatsvindt.
- De standaardinstelling is uit (symbool ontgrendeling).
- De beveiligingsschakelaar kan in de software in- of uitgeschakeld worden.
Volg de onderstaande procedure voor het wijzigen van de configuratie van de schakelaars:
1. Beveilig na installatie van de transmitter de kring en sluit de spanning af.
2. Verwijder het behuizingsdeksel dat zich tegenover de veldaansluitingen
bevindt. Verwijder het deksel van het instrument niet in een explosiegevaarlijke omgeving als er spanning op het circuit staat.
3. Zet de beveiligings- en de simulatieschakelaar in de gewenste stand.
4. Plaats het behuizingsdeksel terug.
Opmerking
Het is aan te bevelen om de bouten van het deksel zo ver aan te draaien dat er geen ruimte meer is tussen het deksel en de behuizing.
Afbeelding 8. Simulatie- en beveiligingsschakelaar
A. Stand voor simulatie uit B. Simulatieschakelaar C. Stand voor simulatie aan (standaard) D. Stand voor beveiliging vergrendeld E. Beveiligingsschakelaar F. Stand voor beveiliging ontgrendeld (standaard)
10
ruari 2019
DP
A
B
C
F
D
E
Feb
Stap 5: Bedrading, aarding en opstarten
Gebruik koperdraad met een doorsnede die groot genoeg is om ervoor te zorgen dat de spanning over de voedingsaansluitingen van de transmitter niet tot onder 9 V d.c. zakt. De voedingsspanning kan variëren, met name onder abnormale omstandigheden, zoals bij gebruik van accuvoeding. Onder normale bedrijfsomstandigheden wordt een voedingsspanning van ten minste 12 V d.c. aanbevolen. Gebruik van afgeschermde kabel van type A met getwiste draadparen wordt aanbevolen.
1. Sluit voor voeding van de transmitter de voedingsdraden aan op de
aansluitklemmen die op het etiket op het aansluitklemmenblok staan aangegeven.
Afbeelding 9. Aansluitklemmen
Snelstartgids
A. Afstand zo klein mogelijk houden B. Afscherming afknippen en isoleren C. Aansluitklem aarde (kabelafscherming niet op transmitter aarden) D. Afscherming isoleren E. Afstand zo klein mogelijk houden F. Afscherming weer verbinden met aardpunt voeding
Opmerking
De voedingsaansluitklemmen op de 2051 zijn polariteitsongevoelig, wat inhoudt dat bij het aansluiten op de voedingsaansluitklemmen de elektrische polariteit van de voedingsdraden er niet toe doet. Als er polariteitsgevoelige instrumenten op het segment worden aangesloten, moet de polariteit van de aansluitklemmen worden aangehouden. Bij het aansluiten van draden op de schroefaansluitingen is het gebruik van gekrimpte kabelschoenen aanbevolen.
2. Draai de aansluitklemschroeven aan om te zorgen dat er goed contact is.
Verder is er geen voeding nodig.
Aarding van signaalbedrading
Laat de signaalbedrading niet samen met voedingsbedrading door een (open) kabelgoot of in de buurt van zware elektrische apparatuur lopen. De buitenkant van de elektronicabehuizing en de binnenzijde van het compartiment voor aansluitingen zijn voorzien van aardklemmen. Deze aarding wordt gebruikt als er klemmenblokken voor overspanningsbeveiliging zijn geïnstalleerd, of om aan de plaatselijke voorschriften te voldoen.
11
Snelstartgids
1. Verwijder het behuizingsdeksel van de veldaansluitingen.
2. Sluit het bedradingspaar aan en aard het zoals aangegeven in Afbeelding 9.
a. Knip de kabelafscherming zo kort mogelijk af en isoleer hem van de
transmitterbehuizing.
Opmerking
De kabelafscherming mag NIET op de transmitter worden geaard; als de kabelafscherming de transmitterbehuizing raakt, kan dit aardlussen vormen die de communicatie verstoren.
b. Sluit de kabelafschermingen continu aan op het aardpunt van het
voedingscircuit.
c. Sluit de kabelafschermingen van het gehele segment aan op één goed
aardpunt op het voedingscircuit.
Opmerking
Onjuiste aarding is de meest voorkomende oorzaak van problemen met de segmentcommunicatie.
3. Plaats het behuizingsdeksel terug. Aanbevolen wordt om de bouten van het
deksel zo ver aan te draaien dat er geen ruimte meer is tussen het deksel en de behuizing.
4. Sluit alle ongebruikte kabelopeningen en dicht ze af.
Voeding
Voor een goede werking en beschikbaarheid van alle functies van de transmitter is 9 tot 32 V d.c. vereist (9 tot 30 V d.c. voor intrinsieke veiligheid en 9 tot 17,5 V d.c. voor FISCO intrinsieke veiligheid).
Februari 2019
Spanningsstabilisator
Fieldbussegmenten vereisen een spanningsstabilisator om de voeding te isoleren en het segment te filteren en los te koppelen van andere segmenten die op dezelfde voeding zijn aangesloten.
Aarding
De signaalbedrading van het fieldbussegment kan niet worden geaard. Als een van de signaaldraden wordt geaard, wordt het volledige fieldbussegment uitgeschakeld.
Aarding draadmantel
Om het fieldbussegment te beschermen tegen ruis zijn aardingstechnieken nodig waarbij de afgeschermde draad op één punt geaard wordt, om te voorkomen dat een aardlus ontstaat. Sluit de kabelafschermingen van het gehele segment aan op één goed aardpunt op het voedingscircuit.
Afsluiting signaal
Bij elk fieldbussegment moet zowel aan het begin als aan het einde van het segment een afsluitweerstand worden aangebracht.
12
ruari 2019
Feb
Snelstartgids
Instrumenten vinden
Instrumenten worden vaak over langere perioden door meerdere personen geïnstalleerd, geconfigureerd en in bedrijf gesteld. De functie “Locate Device” (instrument lokaliseren) kan helpen bij het vinden van het gewenste instrument.
Klik op het scherm “Overview” (overzicht) op het instrument op de knop “Locate Device” (instrument lokaliseren). Er wordt nu een procedure gestart waarmee u het bericht “Find me” (vind mij) of een zelfgekozen bericht kunt weergeven op de lcd-display van het instrument.
Als de gebruiker de functie Instrument lokaliseren weer afsluit, hervat de lcd-display op het instrument normaal bedrijf.
Opmerking
Op sommige hosts wordt de functie Instrument lokaliseren niet ondersteund in de DD.
Stap 6: Verricht de configuratie
Bij elk host- of configuratie-instrument voor FOUNDATION-fieldbussen werkt het weergeven en uitvoeren van configuraties anders. Sommige maken gebruik van instrumentbeschrijvingen (Device Descriptions, DD) of DD-methoden voor configuratie en om gegevens op verschillende platforms consistent weer te geven. Deze functies hoeven niet te worden ondersteund door een host- of configuratie-instrument. Volg de volgende blokvoorbeelden voor het uitvoeren van een basisconfiguratie van de transmitter. Zie voor meer geavanceerde configuraties de naslaghandleiding voor de 2051 (publicatienummer 00809-0200-4101, Rev. BA).
Opmerking
DeltaV-gebruikers dienen DeltaV Explorer te gebruiken voor het hulpmiddel- en het transducerblok, en Control Studio voor de functieblokken.
Configureren van het AI-blok
Als uw configuratie-instrument Dashboard DD’s of DTM’s ondersteunt, kunt u zowel de begeleide setupprocedure als handmatige setup gebruiken. Als uw configuratie-instrumenten geen Dashboard DD’s of DTM’s ondersteunen, gebruik dan handmatige setup. Voor beide stappen volgen hieronder navigatie-instructies. De in elke stap gebruikte schermen worden ook weergegeven in Afbeelding 11, de menustructuur voor basisconfiguratie.
13
Snelstartgids
Begin hier met
configuratie van het
instrument
1. Instrumentlabel
controleren: PD_TAG
6. Lage cutoff
instellen: LOW_CUT
2. Schakelaars en softwa re-
schrijfbeveiliging
controleren
7. Demping instellen: PRIMARY_VALUE_
DAMPI NG
3. Signaalconditione­ring instellen: L_TYPE
8. Lcd-display instellen
4. Schalen XD_ SCALE instellen
9. Transmitterconfi­guratie controleren
5. Schalen
OUT_SCALE instellen
10. Schakelaars en
software-schrijfbe-
veiliging instellen
Klaar
Afbeelding 10. Stroomschema configuratie
Februari 2019
14
ruari 2019
(Overview ) Pressure Calibration Device Information
Locate Device Scale Gauges
(Calibration) Primary Value Sensor Trim Sensor Limits
Restore Factory Calibration
Last Calibration Points Calibration Details
(Device Information) Identification (1) Revisions Materials of Construction License Security & Simulation
(Materials of Construction ) Sensor Sensor Range Flange Remote Seal
(Configure) Guided Setup Manual Setup Alert Setup
(Manual Setup ) Process Variable Materials of Construction Analog Input Blocks Configuration Display
(Display ) Display Options (8, 9) Advanced Configuration
(Classic View ) (9) View All Parameters Mode Summary AI Blocks Channel Mapping
Master Reset
(Process Variable ) Pressure Pressure Damping Sensor Temperature
Configure Analog Input Blocks (3, 4, 5, 6, 9) Change Damping (8, 10)
(Security & Simulation)
Write Lock Setup (2, 10)
(Guided Setup )
Zero Trim Change Damping (7, 9) Local Display Setup (8, 9) Configure Analog Input Blocks (3, 4, 5, 6)
Classic View
Standaardtekst — beschikbare navigatieopties (Tekst) — naam van selectie op bovenliggend menuscherm om dit scherm te bereiken
Vetgedrukte tekst – geautomatiseerde methoden
Onderstreepte tekst — nummers configuratietaak uit configuratiestroomschema
Feb
Afbeelding 11. Menustructuur voor basisconfiguratie
Snelstartgids
15
Snelstartgids
Standaardtekst — beschikbare navigatieopties (Tekst) — naam van selectie op bovenliggend menuscherm om dit scherm te bereiken
Vetgedrukte tekst – geautomatiseerde methoden
Onderstreepte tekst — nummers configuratietaak uit configuratiestroomschema
Februari 2019
(Overzicht) Druk Kalibratie Instrumentinformatie
Instrument zoeken Meters schalen
(Configureren) Begeleide setup Handmatige setup Setup waarschuwingen
(Kalibratie) Primaire waarde Sensortrim Sensorlimieten
Fabriekskalibratie herstellen
Laatste kalibratiepunten Kalibratiedetails
(Informatie apparaat) Identificatie (1) Revisies Constructiematerialen Licentie Beveiliging en simulatie
(Begeleide setup)
Nulpuntstrim Demping wijzigen (7, 9) Setup plaatselijke display (8, 9) Analoge-inputblokken configureren (3, 4, 5, 6)
(Handmatige setup) Procesvariabele Constructiematerialen Configuratie analoge-inputblokken Display Klassieke weergave
(Klassieke weergave) (9) Alle parameters weergeven Modusoverzicht Kanaaltoewijzing AI-blokken
Master-reset
(Constructiematerialen) Sensor Sensorbereik Flens Externe afdichting
(Beveiliging en simulatie) Setup schrijfbeveiliging (2, 10)
(Procesvariabele) Druk Drukdemping Sensortemperatuur
Analoge-inputblokken configureren (3, 4, 5, 6, 9) Demping wijzigen (8, 10)
(Display) Display-opties (8, 9) Geavanceerde configuratie
Voordat u begint
Zie Afbeelding 10 voor een grafische weergave van de stapsgewijze procedure voor basisconfiguratie van het instrument. Voordat u begint met de configuratie kan het nodig zijn om het instrumentlabel te controleren of om de hardware- of softwarematige schrijfbeveiliging op de transmitter uit te schakelen. Volg hiervoor stap 1-3 hieronder. Is dit niet nodig, ga dan door naar “Naar AI-blokconfiguratie navigeren” hieronder.
1. Instrumentlabel controleren: a. Navigatie: selecteer in het overzichtsscherm “Instrumentinformatie”
16
om het instrumentlabel te controleren.
ruari 2019
Feb
Snelstartgids
2. Schakelaars controleren (zie Afbeelding 8):
a. Controleer of de schakelaar voor schrijfbeveiliging in de ontgrendelde stand
staat als de schakelaar in de software ingeschakeld is.
3. Software-schrijfbeveiliging uitschakelen:
a. Navigatie: selecteer in het overzichtsscherm “Instrumentinformatie” en
vervolgens het tabblad “Security and Simulation” (beveiliging en simulatie).
b. Verricht de procedure “Write Lock Setup” (instelling schrijfbeveiliging) om
de vergrendeling van de software-schrijfbeveiliging uit te schakelen.
c. Zet de regelkring in de stand “Manual” (handmatig) voordat u begint met
Configuratie AI-blok.
Opmerking
Zet de regelkring in de stand “Manual” (handmatig) voordat u begint met configuratie van het analoge-ingangblok.
Configuratie AI-blok
1. Begeleide setup gebruiken:
a. Navigeer naar Configure (configureren) en dan naar Guided Setup
(begeleide setup).
b. Selecteer “AI Block Unit Setup” (setup AI-blokeenheid).
Opmerking
Bij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
2. Handmatige setup gebruiken:
a. Navigeer naar Configureren, Manual Setup (handmatige setup),
Process Variable (procesvariabele).
b. Selecteer “AI Block Unit Setup” (setup AI-blokeenheid). c. Zet het AI-blok in de stand “Out of Service” (buiten bedrijf).
Opmerking
Volg bij handmatige setup de stappen in de volgorde zoals beschreven in de
“Configureren van het AI-blok”.
Opmerking
Voor uw gemak is AI-blok 1 al gekoppeld aan de primaire variabele voor de transmitter, en moet daar ook voor worden gebruikt. AI-blok 2 is al gekoppeld aan de sensortemperatuur van de transmitter.
Kanaal 1 is de primaire variabele. Kanaal 2 is de sensortemperatuur.
Opmerking
Stap 4 t/m Stap 7 worden bij begeleide setup in een keer stapsgewijs uitgevoerd, en bij
handmatige setup op een enkel scherm.
17
Snelstartgids
Opmerking
Als het in Stap 3 geselecteerde L_TYPE “Direct” is, zijn Stap 4, Stap 5 en Stap 6 niet nodig. Als het geselecteerde L_TYPE “Indirect” is, is Stap 6 niet nodig. Bij gebruik van begeleide setup worden zulke onnodige stappen automatisch overgeslagen.
3. Signaalconditionering “L_TYPE” selecteren uit het vervolgkeuzemenu: a. Selecteer L_TYPE: “Direct” voor drukmetingen met de standaardeenheden
van het instrument.
b. Selecteer L_TYPE: “Indirect” voor andere druk- of niveau-eenheden. c. Selecteer L_TYPE: “Indirect Square Root” (indirecte vierkantswortel) voor
flow-eenheden.
4. “XD_SCALE” instellen op de schaalpunten 0% en 100% (het transmitterbereik): a. Selecteer XD_SCALE_UNITS uit het vervolgkeuzemenu.
b. Voer het 0%-punt voor XD_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
c. Voer het 100%-punt voor XD_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
d. Als L_TYPE “Direct” is, kan het AI-blok in de AUTO-modus worden gezet
om het instrument weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit automatisch.
5. Als L_TYPE “Indirect” of “Indirecte vierkantswortel” is, stelt u “OUT_SCALE” in om de meeteenheden te wijzigen. a. Selecteer OUT_SCALE UNITS in het vervolgkeuzemenu.
b. Stel de lage waarde voor OUT_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
c. Stel de hoge waarde voor OUT_SCALE in. Voor niveautoepassingen kan dit
verhoogd of onderdrukt worden.
d. Als L_TYPE “Indirect” is, kan het AI-blok in de AUTO-modus worden gezet
om het instrument weer in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit automatisch.
6. Als L_TYPE “Indirecte vierkantswortel” is, is de functie “LOW FLOW CUTOFF” (ondergrens bij lage flow) beschikbaar.
a. Schakel ONDERGRENS BIJ LAGE FLOW in. b. Stel de LOW_CUT VALUE in XD_SCALE UNITS in.
c. Het AI-blok kan in de AUTO-modus worden gezet om het instrument weer
in bedrijf te stellen. Bij begeleide setup gebeurt dit automatisch.
7. Wijzig de demping. a. Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren, Begeleide setup en selecteer “Change
Damping” (demping wijzigen).
Februari 2019
18
Opmerking
Bij begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
Voer de gewenste dempingswaarde in seconden in. Het toegestane
waardenbereik is 0,4 tot 60 seconden.
ruari 2019
Feb
b. Handmatige setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren, Handmatige setup, Procesvariabele en
selecteer “Demping wijzigen”.
Voer de gewenste dempingswaarde in seconden in. Het toegestane
waardenbereik is 0,4 tot 60 seconden.
8. Configureer de lcd-display (indien geïnstalleerd).
a. Begeleide setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren, Begeleide setup en selecteer “Local Display
Setup” (setup plaatselijke display).
Opmerking
Bij de begeleide setup worden alle stappen automatisch in de juiste volgorde doorlopen.
Vink het selectievakje naast de weer te geven parameters aan.
U kunt maximaal vier parameters selecteren. De lcd-display geeft de geselecteerde parameters één voor één weer.
b. Handmatige setup gebruiken:
Navigeer naar Configureren, Handmatige setup en selecteer
“Setup plaatselijke display”.
Vink de weer te geven parameters aan. De lcd-display geeft de
geselecteerde parameters één voor één weer.
9. Controleer de configuratie van de transmitter en stel hem in gebruik.
a. Om de transmitterconfiguratie te controleren, doorloopt u met de
navigatiestappen voor handmatige setup de procedures voor “Setup AI-blokeenheid”, “Demping wijzigen” en “Lcd-display instellen”.
b. Wijzig de waarden indien nodig. c. Ga terug naar het scherm “Overzicht”. d. Als de modus “Not in Service” (buiten bedrijf) is, klikt u op de knop
“Change” (wijzigen) en vervolgens op de knop “Return All to Service” (alles in bedrijf stellen).
Snelstartgids
Opmerking
Als schrijfbeveiliging voor de hard- of software niet nodig is, kunt u Stap 10 overslaan.
10. Stel schakelaars en software-schrijfbeveiliging in.
a. Controleer de schakelaars (zie Afbeelding 8).
Opmerking
De schakelaar voor schrijfbeveiliging kan zowel in vergrendelde of ontgrendelde stand blijven staan. De schakelaar voor in-/uitschakeling van simulatie mag bij normaal gebruik van het instrument in beide standen staan.
Software-schrijfbeveiliging inschakelen
1. Navigeer vanaf het overzichtsscherm. a. Selecteer “Instrumentinformatie”.
b. Selecteer het tabblad “Beveiliging en simulatie”.
2. Verricht de procedure “Setup schrijfbeveiliging” om de vergrendeling van de
software-schrijfbeveiliging in te schakelen.
19
Snelstartgids
Configuratieparameters AI-blok
Gebruik de voorbeelden voor druk, DP-flow en DP-niveau als richtlijn.
Parameters Voer gegevens in
Kanaal 1=druk, 2=sensortemp.
L-t y pe Direct, indirect of vierkantswor tel
XD_Scale Schaal en meeteenheden
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale Schaal en meeteenheden
Pa bar torr bij 0 °C ft. H2O bij 4 °C m H2O bij 4 °C
kPa mbar kg/ cm
mPa psf kg/m
hPa Atm inch H2O bij 4 °C mm H2O bij 4 °C inch Hg bij 0 °C
Gr. C psi inch H2O bij 60 °F mm H2O bij 68 °C m Hg bij 0 °C
Gr. F g/cm2inch H2O bij 68 °F cm H2O bij 4 °C
2
2
ft. H2O bij 60 °F mm Hg bij 0 °C
ft. H2O bij 68 °F cm Hg bij 0 °C
Voorbeeld druk
Parameters Voer gegevens in
Kanaal 1
L_Type Direct
XD_Scale Zie lijst met ondersteunde meeteenheden.
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Februari 2019
Out_Scale Stel waarden in buiten het bedrijfsbereik.
Voorbeeld DP-flow
Parameters Voer gegevens in
Kanaal 1
L_Type Vierkantswortel
XD_Scale 0 - 100 inch H2O bij 68 °F
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale 0 - 20 gallon/min.
Low_Flow_Cutoff inch H2O bij 68 °F
20
ruari 2019
Feb
Snelstartgids
Voorbeeld DP-niveau
Parameters Voer gegevens in
Kanaal 1
L_Type Indirect
XD_Scale 0 - 300 inch H2O bij 68 °F
Opmerking
Selecteer alleen meeteenheden die worden ondersteund door het instrument.
Out_Scale 0-25 ft.
Druk weergeven op de lcd-displaymeter
1. Vink het selectievakje “pressure” (druk) aan op het scherm voor
displayconfiguratie.
Stap 7: Nulpuntstrim transmitter
Opmerking
De transmitters worden volledig gekalibreerd geleverd, volgens gewenste specificatie of volgens de fabrieksinstelling van een volledige schaal (meetbreedte = bovenste meetgrens).
Een nulpuntstrim is een afstelling op één punt om effecten met betrekking tot montagestand en leidingdruk te compenseren. Zorg bij het uitvoeren van een nulpuntstrim dat de egalisatiekraan open staat en alle natte poten tot het juiste niveau zijn gevuld. De transmitter laat uitsluitend het trimmen van een bovenste meetgrensnulfout van 3-5% toe. Voor een grotere nulfout moet voor de offset worden gecompenseerd met behulp van de instellingen voor XD_Scaling, Out_Scaling en Indirect L_Type, die deel uitmaken van het AI-blok.
1. Begeleide setup gebruiken: a. Navigeer naar Configureren, Begeleide setup en selecteer “Zero Trim”
(nulpuntstrim).
b. Via deze methode wordt de nulpuntstrim uitgevoerd.
2. Handmatige setup gebruiken: a. Navigeer naar Overzicht, Calibration (kalibratie), Sensor Trim (sensortrim)
en selecteer “Nulpuntstrim”.
b. Via deze methode wordt de nulpuntstrim uitgevoerd.
21
Snelstartgids
Productcertificeringen 2051
Rev. 1.0
Informatie over Europese richtlijnen
Achter in deze snelstartgids vindt u een exemplaar van de EG-verklaring van overeenstemming. De meest recente revisie van de EG-verklaring van overeenstemming is beschikbaar op
www.rosemount.com
.
Certificering normale locaties van FM Approvals
De transmitter is volgens de standaardprocedure door FM Approvals onderzocht en getest. Daarbij is vastgesteld dat het ontwerp voldoet aan de elementaire eisen voor elektrische, mechanische en brandveiligheid. FM Approvals is een in de VS nationaal erkend onderzoekslaboratorium (nationally recognized testing laboratory; NRTL) dat is geaccrediteerd door de Amerikaanse Occupational Safety and Health Administration (OSHA).
Noord-Amerika
E5 FM explosieveilig (XP) en stofontstekingsbestendig (DIP)
Certificaat: 3032938 Normen: FM-klasse 3600 – 2011, FM-klasse 3615 – 2006, FM-klasse 3810 – 2005,
ANSI/NEMA 250 – 1991. ANSI/IEC 60529 2004
Markeringen: XP CL I, DIV 1, GP B, C, D; DIP CL II, DIV 1, GP E, F, G; CL III;
T5 (-50 °C d Ta d +85 °C); in fabriek afgedicht; type 4X
I5 FM intrinsieke veiligheid (IS) en niet-vonkend (NI)
Certificaat: 3033457 Normen: FM-klasse 3600 – 1998, FM-klasse 3610 – 2007, FM-klasse 3611 – 2004,
FM-klasse 3810 – 2005
Markeringen: IS CL I, DIV 1, GP A, B, C, D; CL II, DIV 1, GP E, F, G; klasse III; DIV 1 indien
geïnstalleerd volgens Rosem ount-tekening 02051-1009; klasse I, zone 0; AEx ia IIC T4; NI CL 1, DIV 2, GP A, B, C, D; T4 (-50 °C d Ta d +70 °C); type 4x
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. De behuizing van transmitter model 2051 bevat aluminium, dat een risico op ontsteking bij stoten of wrijving met zich meebrengt. Voorkom stoten en wrijving tijdens installatie en gebruik.
2. Transmittermodel 2051 met aansluitklemmenblok met overspanningsbeveiliging (optiecode T1) kan de test op diëlektrische weerstand met 500 Vrms niet weerstaan. Hierbij moet tijdens de installatie rekening worden gehouden.
IE FM FISCO
Certificaat: 3033457 Normen: FM-klasse 3600 – 1998, FM-klasse 3610 – 2007, FM-klasse 3611 – 2004,
FM-klasse 3810 – 2005
Markeringen: IS CL I, DIV 1, GP A, B, C, D indien aangesloten volgens Rosemount-tekening
02051-1009 (-50 °C d Ta d +60 °C); type 4x
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. De behuizing van transmitter model 2051 bevat aluminium, dat een risico op ontsteking bij stoten of wrijving met zich meebrengt. Voorkom stoten en wrijving tijdens installatie en gebruik.
2. Transmittermodel 2051 met aansluitklemmenblok met overspanningsbeveiliging (optiecode T1) kan de test op diëlektrische weerstand met 500 Vrms niet weerstaan. Hierbij moet tijdens de installatie rekening worden gehouden.
Productcertificeringen
Februari 2019
22
uari 2019
E6 CSA explosieveilig, stofontstekingsbestendig
Certificaat: 2041384 Normen: CSA-norm C22.2 nr. 142 - M1987, CSA-norm C22.2 nr. 30 - M1986,
CSA-norm C22.2 nr. 213 - M1987, ANSI/ISA 12.27.01 - 2003, CAN/CSA-E60079-0:07, CAN/CSA-E60079-1:07
Markeringen: Explosieveilig voor klasse I, divisie 1, groep B, C en D.
Stofontstekingsbestendig voor klasse II en klasse III, divisie 1, groep E, F en G. Geschikt voor klasse I, divisie 2, groep A, B, C en D voor explosiegevaarlijke locaties binnen en buiten. Klasse I zone 1 Ex d IIC T5. Behuizing type 4X, in de fabriek afgedicht. Enkele afdichting.
I6 CSA intrinsieke veiligheid
Certificaat: 2041384 Normen: CSA-norm C22.2 nr. 142 - M1987, CSA-norm C22.2 nr. 213 - M1987,
CSA-norm C22.2 nr. 157 - 92, CSA-norm C22.2 nr. 213 - M1987, ANSI/ISA 12.27.01 – 2003, CAN/CSA-E60079-0:07, CAN/CSA-E60079-11:02
Markeringen: Intrinsiek veilig voor klasse I, divisie 1, groep A, B, C en D wanneer
aangesloten conform Rosemount-tekeningen 02051-1008. Temperatuurcode T3C. Klasse I zone 1 Ex ia IIC T3C. Enkele afdichting. Behuizing type 4X
Europa
E1 ATEX drukvast
Certificaat: KEMA 08ATEX0090X Normen: EN60079-0:2006, EN60079-1:2007, EN60079-26:2007
Markeringen:
II 1/2 G Ex d IIC T6 Ga/Gb (–50 d Ta d 65 °C); Ex d IIC T5 Ga/Gb (–50 d Ta d 80 °C) IP66
Vmax = 42,4 V d.c.
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
I1 ATEX intrinsieke veiligheid
Certificaat: Baseefa08ATEX0129X Normen: EN60079-0:2012, EN60079-11:2012
Markeringen:
II 1 G Ex ia IIC T4 Ga, T4 (-60 °C d Ta d +70 °C)
Ingangsparameters
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het installeren van de apparatuur.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
Febr
1. Geschikte ex d-afdichtpluggen, kabelwartels en bedrading moeten een temperatuur van 90 °C kunnen verdragen.
2. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie, onderhoud en gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden waaraan het membraan wordt blootgesteld. De onderhoudsinstructies van de fabrikant moeten nauwkeurig worden opgevolgd om de veiligheid gedurende de verwachte levensduur te garanderen.
3. Neem in geval van reparaties contact op met Emerson voor informatie over de afmetingen van drukvaste verbindingen.
Snelstartgids
Spanning Ui
Stroom Ii
Vermogen Pi
Elektrische capaciteit Ci
Zelfinductie Li
HART Fieldbus/PROFIBUS
30 V 30 V
200 mA 300 mA
1 W 1,3 W
0,012 μF 0 μ F
0 mH 0 mH
23
Snelstartgids
IA ATEX FISCO
Certificaat: Baseefa08ATEX0129X Normen: EN60079-0:2012, EN60079-11:2012
Markeringen:
II 1 G Ex ia IIC T4 (-60 °C d Ta d +60 °C)
Ingangsparameters
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het installeren van de apparatuur.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
N1 ATEX-type n
Certificaat: Baseefa08ATEX0130X Normen: EN60079-0:2012, EN60079-15:2010
Markeringen:
II 3 G Ex nA IIC T4 Gc (-40 °C d Ta d +70 °C)
Ui = max. 42,4 V d.c.
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de volgens EN60079-15 vereiste 500 V-isolatietest niet weerstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van het apparaat.
ND ATEX stof
Certificaat: Baseefa08ATEX0182X Normen: EN60079-0:2012, EN60079-31:2009
Markeringen:
II 1 D Ex ta IIIC T95 °C T
500
105 °C Da (-20 °C d Ta d +85 °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als de apparatuur is voorzien van een optionele 90 V-overspanningsbeveiliging, kan deze
de 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hierbij moet tijdens de installatie rekening worden gehouden.
Februari 2019
FISCO
Elektrische capaciteit Ci
Zelfinductie Li
Spanning U
Stroom I
Vermogen Pi
i
i
17,5 V
380 mA
5,32 W
<5 nF
<10 μH
24
ruari 2019
Internationaal
E7 IECEx drukvast
Certificaat: IECExKEM08.0024X Normen: IEC60079-0:2004, IEC60079-1:2007-04, IEC60079-26:2006 Markeringen: Ex d IIC T6/T5 Ga/Gb, T6 (-50 °C d Ta d +65 °C), T5 (-50 °C d Ta d +80 °C);
Procestemperatuur
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie, onderhoud en gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden waara
an
het
membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens de te verwachten levensduur.
2. De Ex d-afdichtpluggen, kabelwartels en bedrading moeten een temperatuur van 90 °C kunnen weerstaan.
3. Neem in geval van reparaties contact op met de fabrikant voor informatie over de afmetingen van de drukvaste verbindingen.
I7 IECEx intrinsieke veiligheid
Certificaat: IECExBAS08.0045X Normen: IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011 Markeringen: HART: Ex ia IIC T4 Ga (-60 °C d Ta d +70 °C)
Ingangsparameters
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het installeren van de apparatuur.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
IG IECEx FISCO
Certificaat: IECExBAS08.0045X Normen: IEC60079-0:2011, IEC60079-11:2011 Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga (-60 °C d Ta d +60 °C)
Ingangsparameters
Feb
Temperatuurklasse Procestemperatuur
T6
Elektrische capaciteit Ci
Zelfinductie Li
T5
Spanning Ui
Stroom Ii
Vermogen Pi
-50 °C tot +65 °C
-50 °C tot +80 °C
HART Fieldbus/PROFIBUS
30 V 30 V
200 mA 300 mA
1 W 1,3 W
0,012 μF 0 μF
0 mH 0 mH
Snelstartgids
Spanning Ui
Stroom Ii
Vermogen Pi
Elektrische capaciteit Ci
Zelfinductie Li
FISCO
17,5 V
380 mA
5,32 W
<5 nF
<10 μH
25
Snelstartgids
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het installeren van de apparatuur.
2. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
N7 IECEx-type n
Certificaat: IECExBAS08.0046X Normen: IEC60079-0:2011, IEC60079-15:2010 Markeringen: Ex nA IIC T4 Gc (-40 °C d Ta d +70 °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het apparaat kan de volgens IEC60079-15 vereiste 500 V-isolatietest niet weerstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van het apparaat.
Brazilië
E2 INMETRO drukvast
Certificaat: CEPEL 09.1767X, CEPEL 11.2065X Normen: ABNT NBR IEC60079-0:2008, ABNT NBR IEC60079-1:2009,
ABNT NBR IEC60079-26:2008
Markeringen: Ex d IIC T6/T5 Ga/Gb IP66, T6 (-50 °C d Ta d +65 °C), T5 (-50 °C d Ta d +80 °C)
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Dit instrument bevat een dunwandig scheidingsmembraan. Bij installatie, onderhoud en gebruik moet rekening worden gehouden met de omgevingsomstandigheden waaraan het membraan wordt blootgesteld. De aanwijzingen van de fabrikant voor installatie en onderhoud dienen nauwgezet gevolgd te worden voor veiligheid tijdens de te verwachten levensduur.
2. De Ex d-afdichtpluggen, kabelwartels en bedrading moeten een temperatuur van 90 °C kunnen weerstaan.
I2 INMETRO intrinsieke veiligheid
Certificaat: CEPEL 09.1768X, CEPEL 11.2066X Normen: ABNT NBR IEC60079-0:2008, ABNT NBR IEC60079-11:2009,
ABNT NBR IEC60079-26:2008
Markeringen: HART: Ex ia IIC T4 Ga IP66W, T4 (-60 °C d Ta d +70 °C)
Fieldbus/PROFIBUS: Ex ia IIC T4 Ga (-60 °C d Ta d +70 °C)
Ingangsparameters
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als de apparatuur is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan het de volgens ABNT NBR IRC 60079-11:2008 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van het apparaat.
Spanning Ui
Stroom Ii
Vermogen Pi
Elektrische capaciteit Ci
Zelfinductie Li
HART Fieldbus/PROFIBUS
30 V 30 V
200 mA 300 mA
0,9 W 1,3 W
0,012 μF 0 μF
0 mH 0 mH
Februari 2019
26
ruari 2019
IB INMETRO FISCO
Certificaat: CEPEL 09.1768X, CEPEL 11.2066X Normen: ABNT NBR IEC60079-0:2008, ABNT NBR IEC60079-11:2009,
ABNT NBR IEC60079-26:2008
Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga IP66W (-60 °C d Ta d +60 °C)
Ingangsparameters
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Als de apparatuur is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V, kan het de volgens ABNT NBR IRC 60079-11:2008 vereiste 500 V-isolatietest niet doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van het apparaat.
China
E3 China drukvast
Certificaat: GYJ13.1386X; GYJ10.1321X [flowmeters] Normen: GB3836.1-2000, GB3836.2-2000 Markeringen: Ex d IIC T6/T5, T6 (-50 °C d Ta d +65 °C), T5 (-50 °C d Ta d +80 °C)
Speciale voorwaarden voor gebruik (X):
1. Het symbool “X” wordt gebruikt voor aanduiding van specifieke gebruiksvoorwaarden:
De Ex d-afdichtpluggen, kabelwartels en bedrading moeten een temperatuur van 90 °C kunnen weerstaan.
2. Het verband tussen het omgevingstemperatuurbereik en de temperatuurklasse is als volgt:
3.
De voorziening voor aardverbinding op de behuizing moet op betrouwbare wijze worden aangesloten.
4. De waarschuwing “Goed afgesloten houden wanneer de schakelingen onder stroom staan” moet in acht worden genomen.
5. Er mag tijdens de installatie geen mengsel worden gebruikt dat de drukvaste behuizing zou kunnen beschadigen.
6. Een kabelinvoer, gecertificeerd door NEPSI met beschermingstype Ex d IIC en een gepaste draadvorm moet worden gebruikt bij installatie op een explosiegevaarlijke locatie. Op de ongebruikte kabelopeningen moeten afdichtpluggen worden gebruikt.
7. Eindgebruikers mogen geen inwendige componenten verwisselen.
8. Onderhoud moet worden uitgevoerd op een niet-explosiegevaarlijke locatie.
9. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende normen in acht worden genomen: GB3836.13-1997 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 13: Reparatie en revisie voor apparaten die worden gebruikt in een atmosfeer met explosief gas” GB3836.15-2000 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 15: Elektrische installaties in explosiegevaarlijke omgevingen (anders dan mijnen)” GB3836.16-2006 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 16: Inspectie en onderhoud van elektrische installaties (anders dan mijnen)” GB50257-1996 “Voorschrift voor de bouw en acceptatie van elektrische instrumenten voor explosieve atmosfeer en de installatie van brandgevaarlijke elektrische apparatuur”.
Feb
Snelstartgids
Spanning Ui
Stroom Ii
Vermogen Pi
Elektrische capaciteit Ci
Zelfinductie Li
FISCO
17,5 V
380 mA
5,32 W
<5 nF
<10 μH
Ta Temperatuurklasse
–50 °C ~ +80 °C T5 –50 °C ~ +65 °C T6
27
Snelstartgids
I3 Intrinsieke veiligheid China
Certificaat: GYJ12.1295X; GYJ10.1320X [flowmeters] Normen: GB3836.1-2010, GB3836.4-2010, GB3836.20-2010 Markeringen: Ex ia IIC T4 Ga
Speciale voorwaarden voor veilig gebruik (X):
1. Het symbool “X” wordt gebruikt voor aanduiding van specifieke gebruiksvoorwaarden:
a. Als het apparaat is uitgerust met een optionele overspanningsbeveiliging van 90 V,
kan het de 500 V-isolatietest niet 1 minuut lang doorstaan. Hiermee moet rekening worden gehouden bij installatie van het apparaat.
b. De behuizing is mogelijk vervaardigd van een aluminiumlegering en is afgewerkt
met een beschermende polyurethaanverf; in zone 0 moet echter worden opgelet dat de behuizing niet wordt blootgesteld aan stoten of schuring.
2. Het verband tussen de T-code en het omgevingstemperatuurbereik is als volgt:
3. Parameters intrinsieke veiligheid:
Noot 1: De FISCO-parameters voldoen aan de vereisten voor FISCO-veldapparatuur in GB3836.19-2010.
Noot 2: [Voor flowmeters] Bij gebruik van de 644-temperatuurtransmitter moet de 644-temperatuurtransmitter worden gebruikt met een apparaat met Ex-certificering om een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een atmosfeer met explosief gas kan worden gebruikt. De bedrading en aansluitklemmen moeten voldoen aan de voorschriften in de instructiehandleiding van zowel de 644-temperatuurtransmitter als die van het bijbehorende apparaat. De kabels tussen de 644-temperatuurtransmitter en het bijbehorende apparaat moeten afgeschermd zijn (de kabels moeten een geïsoleerde mantel hebben). De kabelafscherming moet betrouwbaar worden geaard in een niet­gevaarlijke omgeving.
4. Het product moet worden gebruikt met een bijbehorend apparaat met Ex-certificering om
een explosiebeschermingssysteem te verkrijgen dat in een explosieve gasatmosfeer kan worden gebruikt. De bedrading en aansluitklemmen moeten voldoen aan de voorschriften in de instructiehandleiding van het product en het bijbehorende apparaat.
5. De kabels tussen dit product en het bijbehorende apparaat moeten afgeschermd zijn
(de kabels moeten een geïsoleerde mantel hebben). De kabelafscherming moet betrouwbaar worden geaard in een niet-gevaarlijke omgeving.
6. Het is eindgebruikers niet toegestaan om interne onderdelen te verwisselen; ze dienen
het probleem in overleg met de fabrikant op te lossen om beschadiging van het product te voorkomen.
7. Bij installatie, gebruik en onderhoud van dit product moeten de volgende normen in acht
worden genomen: GB3836.13-1997 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 13: Reparatie en revisie voor apparaten die worden gebruikt in een atmosfeer met explosief gas” GB3836.15-2000 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 15: Elektrische installaties in explosiegevaarlijke omgevingen (anders dan mijnen)” GB3836.16-2006 “Elektrische apparaten voor explosieve gasatmosfeer Deel 16: Inspectie en onderhoud van elektrische installaties (anders dan mijnen)” GB50257-1996 “Voorschrift voor de bouw en acceptatie van elektrische instrumenten voor explosieve atmosfeer en de installatie van brandgevaarlijke elektrische apparatuur”.
HART, Fieldbus, Profibus en
Flowmeter met 644-temp.-behuizing T4 -40 °C d Ta d +60 °C
Elektrische capaciteit Ci
Model T-code Temperatuurbereik
laagvermogen
FISCO T4 -60 °C d Ta d +60 °C
Spanning Ui
Stroom Ii
Vermogen Pi
Zelfinductie Li
HART Fieldbus/PROFIBUS FISCO
30 V 30 V 17,5 V
200 mA 300 mA 380 mA
1 W 1,3 W 5,32 W
0,012 μF 0 μF <5 nF
0 mH 0 mH <10 μH
T4 -60 °C d Ta d +70 °C
Februari 2019
28
ruari 2019
Japan
E4 Japan drukvast
Certificaat: TC20598, TC20599, TC20602, TC20603 [HART]; TC20600, TC20601,
TC20604, TC20605 [Fieldbus]
Markeringen: Ex d IIC T5
Combinaties
K1 combinatie van E1, I1, N1 en ND K2 combinatie van E2 en I2 K5 combinatie van E5 en I5 K6 combinatie van E6 en I6 K7 combinatie van E7, I7 en N7 KB combinatie van K5 en K6 KD combinatie van K1, K5 en K6
Verdere certificeringen
SBS Typegoedkeuring American Bureau of Shipping (ABS)
Certificaat: 09-HS446883B Beoogd gebruik: Meting van de verschil- of absolute druk in vloeistof-, gas- en
damptoepassingen op vaartuigen, scheeps- en offshore-installaties van klasse ABS.
ABS-regels: regels voor stalen vaartuigen
SBV Typegoedkeuring Bureau Veritas (BV)
Certificaat: 23157 BV-regels: Regels van Bureau Veritas voor de classificatie van stalen schepen Toepassing: Klassenotaties: AUT-UMS, AUT-CCS, AUT-PORT en AUT-IMS; druktransmitter
kan niet op dieselmotoren worden geïnstalleerd
SDN Typegoedkeuring Det Norske Veritas (DNV)
Certificaat: A-13245 Beoogd gebruik: Regels van Det Norske Veritas voor classificatie van vaartuigen, snelle en
lichte vaartuigen, en offshore-normen van Det Norske Veritas
Toepassing:
SLL Typegoedkeuring Lloyds Register (LR)
Certificaat: 11/60002 Toepassing: omgevingscategorie ENV1, ENV2, ENV2 en ENV5
Feb
Temperatuur D
Luchtvochtigheid B
Behuizing D
Locatieklassen
Type 2051
Trilling A
EMC B
Snelstartgids
29
Snelstartgids
Februari 2019
30
Februari 201
9
Snelstartgids
31
Snelstartgids
Februari 2019
32
Febr
uari 2019
Snelstartgids
33
Snelstartgids
Februari 2019
34
Febr
uari 2019
Snelstartgids
35
Febru
ari 2019
Snelstartgids
Instrument-
revisie
1. De FOUNDATION-fieldbus-instrumentrevisie kan worden gelezen met een voor FOUNDATION-fieldbus geschikt configuratie-instrument.
Host Device driver (DD)
(1)
Alle DD4: DD Rev. 1 www.fieldbus.org
Alle DD5: DD Rev. 1 www.fieldbus.org
AMS V 10.5 of hoger:
Emerson
2
DD Rev. 2
AMS V 8 tot 10.5:
Emerson
DD Rev. 1
Emerson 375/475: DD Rev. 2 www.fieldcommunicator.com
(2)
Te verkrijgen op
www.emerson.com
www.emerson.com
Device driver (DTM)
www.emerson.com
Documentnum-
mer handleiding
00809-0200-4101 Rev. BA of nieuwer
2. In de bestandsnamen voor de device driver worden de instrument- en DD-revisie gebruikt. Om over alle functies te kunnen beschikken, moet de juiste device driver geïnstalleerd zijn op uw hosts voor besturing en middelenbeheer, en op uw configuratie-instrumenten.
36
00825-0211-4101, Rev. GC
Snelstartgids
Februari 2019
Emerson Automation Solutions
0 Market Boulevard Chanhassen,
820 MN 55317, VS T (VS) (800) 999-9307 T (andere landen) (952) 906-8888 F (952) 906-8889
Emerson Automation Solutions
1 Pandan Crescent Singapore 128461 T (65) 6777 8211 F (65) 6777 0947/65 6777 0743
Emerson Automation Solutions GmbH & Co. OHG
Argelsrieder Feld 3 82234 Wessling, Duitsland T 49 (8153) 9390 F 49 (8153) 939172
Emerson Automation Solutions (India) Private Ltd.
Delphi Building, B Wing, 6th Floor Hiranandani Gardens, Powai Mumbai 400076, India T (91) 22 6662-0566 F (91) 22 6662-0500
© 2019 Rosemount Inc. Alle rechten voorbehouden. Alle merken eigendom van de merkhouder. Het Emerson-logo is een handelsmerk en dienstmerk van Emerson Electric Co. Rosemount en het Rosemount-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Rosemount Inc.
Emerson Automation Solutions bv
Postbus 212 2280 AE Rijswijk Nederland T (31) 70 413 66 66 F (31) 70 390 68 15 E info.nl@emerson.com www.emerson.nl
Emerson Automation Solutions nv/sa
De Kleetlaan, 4 B-1831 Diegem België T (32) 2 716 7711 F (32) 2 725 83 00 www.emerson.be
Emerson Automation Solutions, Rusland
29 Komsomolsky prospekt Chelyabinsk, 454138 Rusland T (7) 351 798 8510 F (7) 351 741 8432
Emerson Automation Solutions, Dubai
Emerson FZE P.O. Box 17033, Jebel Ali Free Zone - South 2 Dubai, V.A.E. T (971) 4 8118100 F (971) 4 8865465
Emerson Automation Solutions, Brazilië
Av. Hollingsworth, 325 - Iporanga Sorocaba, SP — 18087-000, Brazilië T (55) 15 3238-3788 F (55) 15 3228-3300
Beijing Rosemount Far East Instrument Co., Limited
No. 6 North Street, Hepingli, Dong Cheng District Beijing 100013, China T (86) (10) 6428 2233 F (86) (10) 6422 8586
Loading...