Deze handleiding is in meerdere talen vertaald. De originele handleiding is geschreven in Brits Engels. Alle andere
taalversies zijn vertalingen van de originele handleiding.
1.2. Copyright
De inhoud van deze handleiding is beschermd door het auteursrecht en andere intellectuele eigendomsrechten. De
inhoud van deze handleiding mag alleen worden gekopieerd, gewijzigd, gereproduceerd en vertaald met uitdrukkelijke
schriftelijke toestemming van The NewMotion B.V. Deze handleiding mag alleen worden gepubliceerd, verzonden,
getoond of ter beschikking gesteld aan derden met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van The NewMotion B.V.
1.3. Disclaimer
Deze handleiding is met zorg voor u samengesteld.
We kunnen echter niet garanderen dat alle informatie volledig, nauwkeurig en correct is. Kijk op onze website https://
newmotion.com voor de nieuwste versie van deze handleiding. Ons product moet worden geïnstalleerd door
gecerticeerde professionals. Hoe ons product moet worden geïnstalleerd en gebruikt hangt af van de lokale
omstandigheden en de lokale en nationale regelgeving die staan vermeld in onze handleiding. NewMotion is niet
verantwoordelijk voor enig verlies of schade - met inbegrip van maar niet beperkt tot indirecte, persoonlijke of
gevolgschade - die voortvloeit uit of in verband staat met het gebruik van deze handleiding. NewMotion aanvaardt
verder geen enkele aansprakelijkheid voor dergelijke verliezen of schade die voortvloeien uit het feit dat u hebt
vertrouwd op de informatie in deze handleiding. De fabrikant behoudt zich het recht voor om deze handleiding zonder
voorafgaande kennisgeving te wijzigen. Als u onduidelijkheden of fouten in deze installatiehandleiding aantreft, of als u
feedback of algemene suggesties hebt over deze handleiding, laat het ons dan weten via
installationmanualfeedback@newmotion.com en vermeld daarbij de versie van het document in het onderwerp.
NL
EN
1.4. Over dit document
Deze handleiding bevat technische beschrijvingen en instructies voor het volgende product:
ProductcategorieEVSE compatibel met IEC 61851 Mode 3
ProductnaamHome Advanced 2.1
Home Advanced 2.2
Home Advanced 2.1 Cable
Home Advanced 2.2 Cable
Deze handleiding bevat alle instructies en veiligheidsinformatie voor de installatie en inbedrijfstelling van het product.
Deze handleiding is bedoeld voor de gekwaliceerde technicus die het product installeert.
1.5. Gebruikte symbolen in het document
Deze handleiding bevat veiligheidswaarschuwingen die kunnen leiden tot letsel als u ze negeert. Elke
veiligheidswaarschuwing wordt aangegeven met een signaalwoord. Het signaalwoord komt overeen met het
risiconiveau van de beschreven gevaarlijke situatie.
6 WAARSCHUWING
6 VOORZICHTIG
LET OP
Geeft aan dat ernstig letsel kan ontstaan dat mogelijk de dood tot gevolg kan hebben of dat het
product ernstig beschadigd kan raken als u de handleiding niet op de juiste wijze opvolgt.
Geeft aan dat u licht tot matig letsel kunt oplopen of dat het product beschadigd kan raken als u de
handleiding niet op de juiste wijze opvolgt.
Geeft aan dat de instructie extra aandacht behoeft, zonder direct gevaar voor letsel of schade.
1.6. Gebruikte afkortingen/ terminologie in dit document
AC-voedingWisselstroomvoeding. Elektrisch apparaat dat elektrische stroom levert aan een elektrische belasting,
geleverd door wisselstroom
cmCentimeter
MeterkastEen verdeelkast bestemd voor huishoudelijke installaties
Lees de instructies uit deze handleiding goed door voordat u met het product gaat werken. Als u de instructies uit deze
handleiding niet opvolgt, kunt u uzelf en anderen in gevaar brengen.
Houd u altijd aan de informatie op de etiketten en het product label die rechtstreeks op het product zijn aangebracht en
zorg ervoor dat deze informatie good leesbaar blijft.
Houd u altijd aan de toepasselijke wet- en regelgeving die niet in deze handleiding is opgenomen.
2.2. Beoogd gebruik en redelijkerwijs voorzienbaar verkeerd gebruik
Home Advanced 2.1 / 2.2 is een laadpunt bestemd voor het laden van elektrische voertuigen en voldoet aan de denitie
en eisen van IEC-61851 Mode 3. De elektrische voertuigen en kabels die u met dit laadpunt gebruikt, moeten altijd
onbeschadigd zijn en in originele staat verkeren.
Het product mag alleen worden gebruikt binnen zijn prestatiegrenzen en in de toegestane omgevingsomstandigheden,
zie hoofdstuk 3.3. Technische specicaties.
Het volgende wordt beschouwd als voorzienbaar verkeerd gebruik:
• gebruik van adapters, conversieadapters of verlenginrichtingen voor kabels.
• gebruik in een omgeving die afwijkt van de vermelde omgevingsomstandigheden of deze overschrijdt.
• gebruik dat afwijkt van de gegeven werkingsomstandigheden of deze overschrijdt.
• het niet naleven van de instructies in deze handleiding.
• het niet oplossen van fouten, storingen of defecten aan het product die veiligheidsrisico's met zich meebrengen.
• onbevoegde verwijdering of modicatie van onderdelen of veiligheidsvoorzieningen van het product.
• gebruik van reserveonderdelen of accessoires die niet door de fabrikant zijn goedgekeurd.
• gebruik in een ontvlambare en/of explosieve omgeving.
NL
2.3. Kwalificatie van de installateur
Alleen geautoriseerde technici mogen het product installeren en onderhouden. Ze moeten beschikken over de volgende
kwalicaties:
• ze zijn bekend met en houden zich aan de veiligheidsinstructies en de delen van deze handleiding die betrekking
hebben op de installatie van het product;
• ze zijn bekend met en houden zich aan de toepasselijke lokale, nationale en internationale wet- en regelgeving;
• ze zijn in staat om de mogelijke gevaren van het product te herkennen en de nodige maatregelen te nemen om
personen en eigendommen te beschermen.
2.4. Beschermende maatregelen
2.4.1. Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM)
Draag isolerende handschoenen bij het installeren van draden en elektrische componenten om schade door
statische ontlading te voorkomen.
Draag S3 antistatische veiligheidsschoenen.
Draag een veiligheidsbril bij het boren van gaten om uw ogen te beschermen tegen stof of andere deeltjes
die uw ogen kunnen beschadigen.
Ondanks het veilige ontwerp en constructie van het product en de voorgeschreven beschermende maatregelen heeft
het product nog restrisico's. Deze handleiding bevat veiligheidsberichten om deze risico's aan te geven. De opmaak en
het uiterlijk van veiligheidsberichten die horen bij een bepaalde sectie of zin, worden uitgelegd in hoofdstuk 1.
Voorwoord. Zie hoofdstuk 2.7. Veiligheidsmaatregelen voor de algemene veiligheidsberichten.
2.6. Wat te doen in geval van nood
Schakel in geval van nood onmiddellijk de stroomtoevoer naar het circuit waarop het laadpunt is geïnstalleerd uit.
2.7. Veiligheidsmaatregelen
2.7.1. Elektriciteit
6 WAARSCHUWING
- Schakel altijd de stroomtoevoer naar het circuit uit voordat u het product installeert.
- Het elektrische systeem moet tijdens de gehele installatieprocedure spanningsvrij zijn. Als dit niet het geval is,
kan dit leiden tot ernstig letsel of zelfs de dood.
- De installatieprocedure moet worden uitgevoerd door een getrainde elektromonteur die werkt in
overeenstemming met alle relevante lokale wetten en voorschriften.
- Niet installeren in een potentieel explosieve atmosfeer en/of in zones met hoge elektromagnetische straling en/of
in overstromingsgevoelige gebieden.
- Het laadpunt is aangesloten op het elektriciteitsnet en zelfs als de apparatuur is uitgeschakeld, kunnen er
gevaarlijke spanningen aanwezig zijn op de aansluitingen.
- Schakel altijd de AC-voeding uit voordat u begint met werkzaamheden aan het laadpunt en/of de installatie
ervan. Voer geen werkzaamheden uit in regenachtige omstandigheden of bij een luchtvochtigheid van meer dan
95%.
- De veiligheidsrichtlijnen zijn bedoeld om correcte installatie en gebruik te waarborgen. Het niet naleven van de
geldende veiligheidsrichtlijnen of de instructies in deze handleiding kan leiden tot brand, elektrocutie of ernstig
letsel.
- Het laadpunt is een product met veiligheidsklasse I en wordt geleverd met een aardklem voor
beschermingsdoeleinden.
- De AC-ingangsklemmenblokken moeten worden voorzien van een ononderbreekbare aarding voor
beschermingsdoeleinden. Zorg ervoor dat de aansluitkabels zijn voorzien van zekeringen en installatieautomaten.
- Vervang een beschermingscomponent nooit door een ander type dat het veiligheidsniveau verlaagt. Controleer
eerst de volledige installatie om te bepalen of die component kan worden gebruikt met de bestaande
installatiecomponenten.
- Voordat u het laadpunt inschakelt, moet u controleren of de beschikbare stroombron past bij de conguratieinstellingen van het product die staan beschreven in deze handleiding.
- Het doorslaan van de overstroombeveiliging, aardlekbeveiliging of aardlekautomaat kan worden veroorzaakt
door een aardfout, lekkage of een defect relais. Indien na het resetten van de overstroombeveiliging,
aardlekbeveiliging of aardlekautomaat het apparaat niet geactiveerd kan worden of opnieuw doorslaat, moet u
contact opnemen met NewMotion of uw installateur.
NL
2.8. Etiketten
U moet de waarschuwingsetiketten en informatietekens op het product opvolgen. Zorg ervoor dat de
waarschuwingsetiketten en informatietekens altijd leesbaar zijn en indien nodig worden vervangen. Neem hiervoor
contact op met de fabrikant.
* De maximale laadcapaciteit van het laadpunt is afhankelijk van diverse factoren. Het gaat hierbij om: lokale
regels en voorschriften, het type EV, de huisaansluiting op uw locatie en het elektriciteitsverbruik van uw
gebouw.
** Neem contact op met NewMotion om de laadcapaciteit te veranderen
*** Neem voor meer informatie contact op met NewMotion: +44 20 3868 1036 en druk op optie 1
Het product is gemarkeerd in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften. (zie afbeelding 4). Het
typeplaatje/de markering bevindt zich op de rechterkant van het product.
Zie afbeelding 2
Model: Home Advanced 2.1 Socket
SN: 07110909
Prod Date: 08/2020
Voltage: 3X400V+N+PE Current:32A f:50Hz
IP54 Class I #phases:3
Product of NewMotion
mfd by Ecological Innovation
www.newmotion.com
4
4. Transport en opslag
4.1. Transport
Laat het product niet vallen en vermijd stoten tijdens het transport van het product. Overmatige trillingen tijdens het
transport kunnen leiden tot losgeraakte verbindingen en de goede werking van het product beïnvloeden.
NL
4.2. Opslag
Koppel het product los van de stroomvoorziening als u het product gaat opslaan.
Bewaar het product altijd in omgevingsomstandigheden die vallen binnen het bereik dat staat vermeld in hoofdstuk 3.3.
Technische specicaties. Doe het product terug in de verzenddoos of dek het af om blootstelling aan stof en vocht te
minimaliseren en het product te beschermen tegen beschadiging.
De elektricien is verantwoordelijk voor de keuze van het type en de maat van de voedingskabel en de
veiligheidscomponenten die passend zijn voor de specieke situatie, in overeenstemming met de lokale regelgeving;
• Draad voor de stroom bij maximale laadsnelheid van het laadpunt onder continue belasting;
• bereken met een arbeidsfactor van 0,8;
• Houd rekening met de maximale spanningsval volgens de lokale regels & voorschriften;
• gebruik afgeschermde kabels voor ondergrondse bekabeling;
• kabeldikte: Ø 10 - 22,5 mm;
• Dwarsdoorsnede draad
- massieve draden: max. 10 mm2;
- strengen: 6 mm2 met eindhulzen.
LET OP Het laadpunt kan begrensd worden tussen 6A en 32A, zoals beschreven in hoofdstuk 6.3. Inschakelen van
het product.
5.2.2. Datakabel (optie)
Ethernetkabel: standaard CAT5 of CAT6 UTP-grondkabel met T568B aangesloten RJ45-connectoren;
DPM-datakabel: standaard CAT5 UTP-grondkabel met recht aangesloten RJ12 connectoren (connectoren
meegeleverd).
5.2.3. Aarding
De elektricien is altijd verantwoordelijk voor het kiezen van een kabeldoorsnede die geschikt is voor de specieke
situatie en volgens de voorschriften;
• TN-systeem: PE-kabel (een PEN-geleider is niet toegestaan);
5.2.4. Benodigde nominale ingangsspanning op het laadpunt
• Éénfasig*: 230 V ± 10 % - 50 Hz
• Driefasig*: 400 V (3 × 230 V + N) ± 10 % - 50 Hz
*Een driefasig laadpunt kan ook aangesloten worden op een éénfasige installatie. In dat geval kan het
laadpunt slechts op 1 fase opladen. Sluit alleen L1 aan op het klemmenblok van het laadpunt;
5.2.5. Elektrische beveiliging
• Overstroombeveiliging: C-karakteristiek*;
• Aardlekbeveiliging: volgens IEC 60364-7-722:2015 moet dit laadpunt minimaal met een aardlekbeveiliging van type
A** worden geïnstalleerd
• Aardlekautomaat: met overstroom- en reststroomdetectie zoals hierboven beschreven.
722.531.2.101 Behalve voor circuits die elektrische scheiding gebruiken als beschermingsmaatregel, moet elk
aansluitpunt beveiligd zijn met een aardlekbeveiliging van minimaal type A met een nominale reststroom die niet groter
is dan 30 mA.
Is het EV-laadstation uitgerust met een laadpuntcontactdoos of een voertuigstekker die voldoet aan de IEC 62196-serie,
moeten maatregelen worden genomen tegen DC-foutstroom, behalve als het EV-laadstation hierin voorziet. De juiste
maatregelen voor elk aansluitpunt zijn de volgende:
• Aardlekbeveiliging type B; of
• Aardlekbeveiliging type A en geschikte uitrusting die zorgt voor scheiding van de stroomtoevoer bij een DCfoutstroom die hoger is dan 6 mA.
Aardlekbeveiligingen moeten voldoen aan de volgende normen: IEC 61008-1, IEC 61009-1, IEC 60947-2 of IEC 62423.
LET OP Het laadpunt wordt geleverd met een DC-foutstroomdetectietoestel dat is gecerticeerd volgens IEC 62955.
* De installateur moet een geschikte overstroombeveiliging selecteren die overeenkomt met de
stroomsterkte-instelling van het laadpunt, rekening houdend met de specicaties van de MCB-fabrikant en
de richtlijnen voor EV-Ready;
** De elektromonteur is verantwoordelijk voor de keuze van een geschikte aardlekbeveiliging die voldoet aan
de lokale regels en voorschriften. Houd er rekening mee dat deze kunnen afwijken van de internationale
regels en voorschriften.
LET OP Het laadpunt kan worden begrensd tussen 6A en 32A, zoals beschreven in hoofdstuk 6.3. Inschakelen van
het product.
5.2.6. Montage van het laadpunt
Gebruik voor muurmontage 5 × houtdraadbouten (6,3 × 70 mm), onderlegringen en pluggen.
Voor paalmontage op een betonvoet moet ophoogzand worden gebruikt om het gat van de betonvoet te bedekken, dit
voor optimale stabiliteit.
5.2.7. Installatiegereedschap en -materialen
Zorg dat u bij het installeren van een NewMotion-laadpunt basisgereedschap voor elektromonteurs hebt.
10 . Draai de klep van het laadpuntcontact tegen de klok in en trek hem uit de kap (zie afbeelding 7 12 ).
11 . Trek de kap van de behuizing om het laadpunt te openen om toegang te krijgen tot de interne componenten (zie
afbeelding 73 ).
12 . Controleer of alle aangesloten bedrading en interne componenten van het product goed zijn bevestigd.
NL
5 . 4 . Montage
Bekijk welke installatiemethode van toepassing is en ga verder met het betreffende hoofdstuk.
Muurmontage Stoepmontage Grondmontage
89q
Ga naar hoofdstuk 5 . 4 . 1 . Muurmontage Ga naar hoofdstuk 5 . 4 . 2 . Stoepmontage Ga naar hoofdstuk 5 . 4 . 3 . Grondmontage
5 . Verwijder de achterste kabelklem (zie afbeelding 131 ).
6 . Plaats de plastic afstandhouders op de achterkant van de behuizing (zie afbeelding 132 ).
7 . Steek de gekleurde doorvoertule die overeenkomt met de diameter van de voedingskabel in het gat van de
achterste ingangsopening (zie afbeelding 133 ).
LET OP Gebruik een schuifmaat om de dikte van de voedingskabel te meten en zoek de juiste gekleurde tule erbij.
8 . Steek de voedingskabel ca. 15 cm door de gekleurde tule. Smeer indien nodig (zie afbeelding 134 ).
NL
t
De volgende drie stappen zijn optioneel (zie afbeelding 14 ):
9 . Maak met een schroevendraaier een gat in de grijze tule(s) voor de datakabel(s).
10 . Steek de DPM-datakabel door de rechter tule.
11 . Steek de ethernetkabel door de linker tule.
LET OP Borg de meegeleverde aardingskabel tussen de behuizing en de schroef rechtsonder, indien dit vereist
wordt door de plaatselijke regels en voorschriften.
NL
5 . 4 . 2 . Stoepmontage
uio
1 . Plaats de paal op de stoep en markeer de locaties voor de gaten (zie afbeelding 16 ).
2 . Verwijder de paal en boor gaten in de stoep voor de keilbouten of chemische ankers.
LET OP Raadpleeg de verpakking van de bevestigingsmiddelen voor de juiste diameter en diepte.
3 . Zet de bevestigingen vast in de gaten. Laat het chemische anker drogen, indien van toepassing.
4 . Steek de voedingskabel en de optionele datakabel(s) door de paal (zie afbeelding 17 ).
5 . Bevestig de paal aan de bevestigingen met 4 onderlegringen en moeren (niet meegeleverd) (zie afbeelding 18 ).
6 . Verwijder indien nodig de overtollige draadeinden.
T20
NL
Ø10 - 13 mm
Ø13 - 15.5 mm
Ø15.5 - 18 mm
Ø18 - 21 mm
Ø21 - 22.5 mm
p
7 . Verwijder de achterste kabelklem (zie afbeelding 191 ).
8 . Steek de gekleurde doorvoertule die overeenkomt met de diameter van de voedingskabel in het gat van de
achterste ingangsopening (zie afbeelding 192 ).
LET OP Gebruik een schuifmaat om de dikte van de voedingskabel te meten en zoek de juiste gekleurde tule erbij.
9 . Steek de voedingskabel ca. 15 cm door de gekleurde tule. Smeer indien nodig (zie afbeelding 193 ).
a
De volgende drie stappen zijn optioneel (zie afbeelding 20 ):
10 . Maak met een schroevendraaier een gat in de grijze tule(s) voor de datakabel(s).
11 . Steek de DPM-datakabel door de rechter tule.
12 . Steek de ethernetkabel door de linker tule.
8 . Verwijder de achterste kabelklem (zie afbeelding 271 ).
9 . Steek de gekleurde doorvoertule die overeenkomt met de diameter van de voedingskabel in het gat van de
achterste ingangsopening (zie afbeelding 272 ).
LET OP Gebruik een schuifmaat om de dikte van de voedingskabel te meten en zoek de juiste gekleurde tule erbij.
10 . Steek de voedingskabel ca. 15 cm door de gekleurde tule. Smeer indien nodig (zie afbeelding 273 ).
NL
l
De volgende drie stappen zijn optioneel (zie afbeelding 28 ):
11 . Maak met een schroevendraaier een gat in de grijze tule(s) voor de datakabel(s).
12 . Steek de DPM-datakabel door de rechter tule.
13 . Steek de ethernetkabel door de linker tule.
14 . Bevestig de behuizing op de paal met de 4 meegeleverde M8 × 12 mm bouten en onderlegringen (zie afbeelding
29 ).
LET OP Zet de meegeleverde aardingsdraad vast tussen de behuizing en de schroef rechtsonder.
NL
5 . 5 . Elektrische aansluiting
5 . 5 . 1 . Voedingskabel
± 10 mm
L1
L2
L3
± 100 mm
N
PE
x
Voor de volgende vier stappen zie afbeelding 30 .
1 . Zorg ervoor dat u ±15 cm vrije voedingskabel hebt, gemeten vanaf de doorvoertule.
2 . Verwijder ±10 cm van de buitenisolatie van de voedingskabel.
3 . Strip ±1 cm van de isolatie van de vijf draden.
4 . Steek de aardingsdraad in de aardklem.
4 . Maak de DC-foutstroom detectiemodule (8-pin connector) los (zie afbeelding 351 ).
5 . Steek alle draden van de vaste kabel, met uitzondering van de aardingsdraad, door de DC-foutstroom
detectiemodule.
6 . Steek de draden van de vaste kabel in de relais (zie afbeelding 352 ).
7 . Sluit de rode auto-communicatiedraad aan (zie afbeelding 353 ).
8 . Steek de aardingsdraad in het klemmenblok (zie afbeelding 354 ).
NL
T20
Q
9 . Sluit de DC-foutstroom detectiemodule aan op de printplaat (zie afbeelding 36 ).
5 . 6 . Bekabelde netwerkaansluiting (optioneel)
Als de GPRS-signaalsterkte onvoldoende is voor netwerkcommunicatie, sluit u het laadpunt aan op een router met
internetverbinding (niet meegeleverd) volgens de onderstaande stappen.
LET OP In hoofdstuk 5 . 3 . Voorbereiding hebt u een ethernetkabel klaargelegd voor deze aansluiting.
1 . Neem de ethernetkabel die naar de router leidt.
2 . Strip ± 2 cm van de buitenisolatie van de ethernetkabel.
3 . Knip de draden in een rechte lijn en steek ze in een RJ45-connector in de T568B-standaardvolgorde, in
overeenstemming met de afbeelding (zie afbeelding 37 ).
4 . Bevestig de connector aan de draden met een RJ45-krimptang.
5 . Herhaal de stappen 2 - 4 aan de andere kant van de kabel.
6 . Controleer met behulp van een RJ45-kabeltester of u de connectoren aan beide zijden correct hebt geïnstalleerd.
E
7 . Steek de RJ45-connector in de ethernetpoort van het laadpunt (zie afbeelding 38 ).
8 . Steek de andere RJ45-connector in een vrije ethernetpoort van de router.
5 . 7 . Installatie van de DPM-module (optioneel)
Als de klant samen met het laadpunt een Dynamic Power Management (DPM) module heeft gekocht, installeert u de
DPM-module in de meterkast volgens de onderstaande stappen. Als er geen DPM-module in het pakket zit, ga dan
door naar hoofdstuk 5 . 7 . 3 . Het laadpunt aansluiten op een slimme meter.
4 . Steek de draden van de voeding in de connectoren aan de bovenkant van de DPM-module (zie afbeelding 41 1 ).
LET OP Polariteit is belangrijk! De draad met de gebroken witte streep is de GND van de voedingsadapter die moet
worden aangesloten op de GND-pin (rechts) op de DPM-module. De andere draad is de +5 V en moet worden
aangesloten op de +5 V-pin (links) op de DPM-module. De middelste pin wordt niet gebruikt.
5 . Steek de stekker van de voeding in een werkend Schuko-stopcontact (zie afbeelding 412 ).
NL
1 2 3 4 5 6 7 8
RJ12
U
6 . Strip ± 2 cm van de buitenisolatie van de DPM-datakabel.
7 . Knip de draden in een rechte lijn en steek zes draden in een RJ12-connector, in overeenstemming met de draden
(zie afbeelding 42 ).
8 . Bevestig de connector aan de draden met een RJ12-krimptang.
De DPM-module is nu geïnstalleerd en klaar voor aansluiting op het laadpunt.
5 . 7 . 2 . Het laadpunt aansluiten op de DPM-module
Sluit het laadpunt aan op de DPM-module in de meterkast volgens de onderstaande stappen.
1 . Zorg ervoor dat de fasen L1, L2 en L3 van de laadpuntaansluiting overeenkomen met de fasen L1, L2 en L3 op de
2 . Neem de DPM-datakabel die naar de meterkast leidt.
NL
1 2 3 4 5 6 7 8
RJ12
I
3 . Strip ± 2 cm van de buitenisolatie van de DPM-datakabel.
4 . Knip de draden in een rechte lijn en steek 6 van de draden in een RJ12-connector, in overeenstemming met de
draden (zie afbeelding 43 ).
5 . Bevestig de connector aan de draden met een RJ12-krimptang.
6 . Controleer met behulp van een RJ12-kabeltester of u de connectoren aan beide zijden correct hebt geïnstalleerd.
O
7 . Steek de RJ12-connector in de P1-poort van het laadpunt (zie afbeelding 44 ).
8 . Steek de RJ12 connector in de datapoort op de voorkant van de DPM-module (zie afbeelding 45 ).
5 . 7 . 3 . Het laadpunt aansluiten op een slimme meter
Als de slimme meter in de meterkast SMR 4.0 of hoger heeft, kunt u het product direct op de P1-poort van de slimme
meter aansluiten, zonder gebruik te maken van een DPM-module. Gebruik deze methode alleen als de DPM-module
niet met het laadpunt wordt meegeleverd.
NL
5 . 8 . Afronden van de installatie
A
1 . LET OP Als er geen vaste kabel is geïnstalleerd, steekt u de zwarte tule in de voorste kabelinlaat (zie afbeelding
Voordat het laadpunt klaar is voor gebruik, moet u het activeren via https://my.newmotion.com. We raden aan dat de
klant het laadpunt op zijn account activeert terwijl de installateur het laadpunt installeert. Dit maakt eenvoudig testen
mogelijk nadat de installatie is voltooid.
LET OP Zorg ervoor dat u het serienummer van het laadpunt bij de hand hebt.
Om ervoor te zorgen dat het laadpunt klaar is voor gebruik, moet de eigenaar het laadpunt activeren via ons online
portaal op my.newmotion.com. Voor dit proces is het serienummer van het laadpunt nodig. Dit is te vinden op de
rechterkant van het laadpunt. Laadpassen kunnen in hetzelfde onlineportaal worden geactiveerd.
6.2. Controles voor inbedrijfstelling
1. Controleer of alle schroeven en aansluitingen stevig vastzitten;
2. Controleer of alle fasedraden correct zijn aangesloten;
3. Controleer met een netwerkkabeltester of de draden van de datakabels goed zijn aangesloten;
4. Meet de stroomkwaliteit op de overstroombeveiliging, aardlekbeveiliging of aardlekautomaat in de meterkast,
voordat u de beveiliging van het laadpunt inschakelt.
NL
6.3. Inschakelen van het product
1. Schakel de stroomtoevoer in voor het circuit waarop het laadpunt is geïnstalleerd.
Het laadpunt start op en de led gaat knipperen.
LET OP Het doorslaan van de overstroombeveiliging, aardlekschakelaar of aardlekautomaat kan worden
veroorzaakt door een aardfout, lekkage of een defect relais. Indien na het resetten van de overstroombeveiliging,
aardlekbeveiliging of aardlekautomaat het apparaat niet geactiveerd kan worden of opnieuw doorslaat, moet u
contact opnemen met NewMotion of uw installateur.
2. Wacht tot de led stopt met knipperen en uit blijft. Dit kan 5 - 10 minuten duren.
3. Controleer of het laadpunt is aangesloten op het netwerk via: https://chargeportal.newmotion.com/test
4. Voer het serienummer in het zoekveld in en klik op ”Zoeken”.
5. Als naast het ingevoerde serienummer "Online" verschijnt, is het laadpunt verbonden met het netwerk.
6. Als "Online" niet verschijnt, controleer dan of u alle controles van hoofdstuk 6.2. Controles voor inbedrijfstelling heeft
uitgevoerd. Als u er zeker van bent dat de installatie correct is uitgevoerd, maar het probleem blijft bestaan, neem
dan contact op met NewMotion.
LET OP Als aanpassing van het maximale vermogen van het laadpunt (standaardinstelling: 16 A) nodig is, neem
dan contact op met NewMotion.
6.4. Configuratie van de DPM-module
Als u de DPM-module heeft geïnstalleerd, gebruik dan de Installer App of neem contact op met uw lokale NewMotion
Installation desk voor conguratie van Dynamic Power Management.
2. De waarde van de overstroombeveiliging die is gebruikt bij de installatie van het laadpunt;
3. De maximale stroomsterkte van het laadpunt, voor het geval dat de laadsnelheid moet worden beperkt.
6.5. Testen van het laadpunt
Test of het laadpunt goed werkt door vijf opeenvolgende laadsessies te starten met een EV-laadtestadapter die is
aangesloten op een zware belasting, zoals een heteluchtpistool.
6.6. Normaal gebruik
6.6.1. Starten met laden
1. Verbind uw voertuig met het laadpunt door de laadkabel aan te sluiten.
- Als u Plug&Charge gebruikt, zal de sessie automatisch starten.
- Als u zich eerst moet identiceren;
2. Veeg uw laadpas over de led.
- Eerst zal de led groen knipperen om de kaart te autoriseren, na de autorisatie zal de sessie starten.
- Als het voertuig is gecongureerd voor uitgesteld opladen, blijft de LED groen totdat het opladen kan starten
vanaf het voertuig en het laadpunt.
LET OP Als de led rood knippert, is de sessie niet geautoriseerd.
6.6.2. Stoppen met laden
1. Identiceer.
2. Koppel los.
NL
6.6.3. Toelichting bij de ledkleuren
Vol of wachten op laden
Sluit aan of identiceer
Laden
Niet geaccepteerd
Fout
Knipperend in
groen of
meerdere
kleuren
Herstarten of software-update voor laadpunt.
6.7. Vaste kabel
Als u een laadpunt met vaste kabel hebt gekocht, handel na een laadsessie als volgt:
1. Zorg ervoor dat de kabel is losgekoppeld van uw voertuig.
2. Rol de kabel rond de achterkant van het laadpunt.
3. Sluit de connector aan op de laadkabelconnectorhouder van het laadpunt.
LET OP Door de connector terug te plaatsen in de laadkabelconnectorhouder van het laadpunt is hij beschermd
Het ledlampje
brandt constant
rood zonder dat er
een laadkabel is
aangesloten
- Waarschuwing
voor lage/hoge
spanning
- Aardingsfout
- Het laadpunt staat
niet waterpas
Volg de stappen 1-4 hieronder:
1 Start het laadpunt opnieuw door het uit te schakelen door de installatieautomaat
in de meterkast uit te zetten en na 20 seconden weer aan te zetten. Het duurt
ongeveer 10 minuten voordat het laadpunt opnieuw is gestart.
Als dit geen resultaat oplevert, ga dan verder met de volgende stap.
2 Is het laadpunt verticaal geïnstalleerd? Er zit een kantelsensor in het laadpunt
die detecteert of het laadpunt niet verticaal is. Als dit het geval is wordt een
veiligheidsmechanisme geactiveerd dat voorkomt dat een laadsessie kan starten.
Als het laadpunt verticaal is geïnstalleerd, ga dan verder met de volgende stap.
3 Meet de spanning op de huisaansluiting tussen elke fase en nul. Het
spanningsbereik moet tussen 230 Volt ± 10% liggen (tussen 207 Volt en 253
Volt). Ligt het buiten dit bereik aan de kant van de huisaansluiting van de klant,
informeer dan de lokale netbeheerder over dit probleem. De netbeheerder is
verantwoordelijk voor het leveren van een spanning binnen dit bereik.
Als de spanning op de huisaansluiting binnen de tolerantie van 10% ligt, ga dan
verder met de volgende stap.
4 Meet de spanning op het laadpunt tussen elke fase en nul. Het spanningsbereik
moet tussen 230 Volt ± 10% liggen (tussen 207 Volt en 253 Volt). Als het buiten
dit bereik is aan de kant van het laadpunt maar in orde bij de huisaansluiting, kijk
dan of de bedrading van de voedingskabel dik genoeg is (max. 10 mm2).
Als de spanning binnen de tolerantie van 10% ligt, ga dan verder met de volgende
stap.
5 Meet de aardingsweerstand van het laadpunt, deze moet lager zijn dan 100 Ohm.
Als hij hoger is, installeer dan een goede aardingsoplossing. Bijvoorbeeld: voeg
een aardingspen toe die rechtstreeks op het laadpunt is aangesloten.
NL
Als dit geen resultaat oplevert:
- Het laadpunt is mogelijk defect, neem contact op met uw lokale NewMotion
Het ledlampje
brandt constant
rood terwijl de
laadkabel is
aangesloten op
zowel het laadpunt
als het voertuig
- Probleem met
elektrisch voertuig
- Waarschuwing
voor lage/hoge
spanning
- Aardingsfout
Volg de stappen 1-7 hieronder:
1 Start het laadpunt opnieuw door het uit te schakelen door de installatieautomaat
in de meterkast uit te zetten en na 20 seconden weer aan te zetten. Het duurt
ongeveer 10 minuten voordat het laadpunt opnieuw is gestart. Probeer een
nieuwe laadsessie nadat u het laadpunt opnieuw hebt opgestart.
Als dit geen resultaat oplevert, ga dan verder met de volgende stap.
2 Controleer of er een bericht op het dashboard van het voertuig verschijnt.
Als er geen bericht is, ga dan verder met de volgende stap.
3 Controleer of het voertuig kan opladen op een ander laadpunt. Als het ergens
anders niet kan opladen: vertel de klant dat hij naar zijn autodealer moet gaan om
het voertuig te laten testen.
Als het elektrische voertuig op een ander laadpunt kan laden: ga verder met de
volgende stap.
4 Controleer indien mogelijk of een andere voertuig kan opladen op het laadpunt.
Als dit mogelijk is: vertel de klant dat hij naar zijn autodealer moet gaan.
Als een andere voertuig kan opladen op het laadpunt: ga verder met stap 5.
5 Meet de spanning op de huisaansluiting tussen elke fase en nul tijdens een
laadsessie. Het spanningsbereik moet tussen 230 Volt ± 10% liggen (tussen 207
Volt en 253 Volt).
Ligt de spanning buiten het bereik van 10% aan de kant van de huisaansluiting van
de klant, informeer dan de lokale netbeheerder over dit probleem. De netbeheerder
is verantwoordelijk voor het leveren van een spanning binnen dit bereik.
Als de spanning tijdens een laadsessie binnen het bereik van 10% ligt: ga verder
met stap 6.
NL
Het ledlampje
brandt constant
geel gedurende
meer dan 10
minuten zonder
aangesloten
laadkabel
Het ledlampje
brandt constant
groen
Betekenis: het
laadpunt voert een
laadsessie uit, maar
het opladen is
uitgesteld. Dit is
normaal.
Dit kan een
probleem zijn als het
voertuig 's nachts
niet wordt
opgeladen.
Het laadpunt is
mogelijk defect
Als u vermoedt dat
er mogelijk iets mis
is:
- Het elektrische
voertuig stelt de
laadsessie uit
6 Meet de spanning op het laadpunt tussen elke fase en nul tijdens een
laadsessie. Het spanningsbereik moet tussen 230 Volt ± 10% liggen (tussen 207
Volt en 253 Volt). Als het buiten dit bereik is aan de kant van het laadpunt maar
in orde bij de huisaansluiting, kijk dan of de bedrading van de voedingskabel dik
genoeg is (max. 10 mm2).
Als de spanning tijdens een laadsessie binnen het bereik van 10% ligt: ga verder
met de volgende stap.
7 Meet de aardingsweerstand van het laadpunt, deze moet lager zijn dan 100 Ohm.
Als hij hoger is, installeer dan een goede aardingsoplossing. Bijvoorbeeld: voeg
een aardingspen toe die rechtstreeks op het laadpunt is aangesloten.
Indien er geen resultaat is na de voornoemde 7 stappen:
- Het laadpunt is mogelijk defect, neem contact op met uw lokale NewMotion
Installation desk.
Volg stap 1 hieronder:
1 Start het laadpunt opnieuw door het uit te schakelen door de installatieautomaat
in de meterkast uit te zetten en na 20 seconden weer aan te zetten. Het duurt
ongeveer 10 minuten voordat het laadpunt opnieuw is gestart. Probeer een
nieuwe laadsessie nadat u het laadpunt opnieuw hebt opgestart.
Indien er geen resultaat is na de voornoemde stap:
- Het laadpunt is mogelijk defect, neem contact op met uw lokale NewMotion
Installation desk.
1 Controleer of er voor het elektrische voertuig een uitgestelde laadtijd is gepland
of dat er een limiet is voor de maximale laadtoestand van de accu.
Als dat het geval is, overleg dan met de klant of deze planning en limiet inderdaad
gewenst zijn, anders kunnen ze worden uitgeschakeld.
Controleer of de klant op verschillende laadpunten kan laden.
- Het zou kunnen
zijn dat Dynamic
Power
Management is
geactiveerd, dat
voorkomt dat het
laadpunt blijft
opladen.
1 Schakel alle uitgestelde laadfuncties van het elektrische voertuig uit.
2 Schakel Dynamic Power Management uit met de Installer app:
Als de laadsessie nu actief is, ga dan verder met de volgende stap.
3 Controleer de datakabel tussen de Dynamic Power Management-module en het
laadpunt met een netwerkkabeltester.
Als de datakabel OK is getest, ga dan verder met de volgende stap.
4 Activeer de Dynamic Power Management-module opnieuw door de installatie-
app te gebruiken.
5 Verminder het elektriciteitsverbruik in het huishouden om te zien of het laadpunt
doorgaat met opladen.
Als u zeker weet dat het probleem bij het Dynamic Power Management zit,
neem dan contact op met uw lokale NewMotion Installation desk.
Als het voertuig in orde is bevonden door de autodealer en de DPM-module is
uitgeschakeld, maar het lampje blijft groen terwijl u vermoedt dat het laadpunt zou
moeten laden, neem dan contact op met uw plaatselijke NewMotion Installation
desk.
NL
Het ledlampje
knippert paars
Het ledlampje
brandt blauw
Het laadpunt is
opnieuw aan het
opstarten of voert
een rmwareupgrade uit.
Het laadpunt voert
een laadsessie uit
en laadt op.
Wacht ongeveer 10 minuten totdat het laadpunt opnieuw is opgestart. Onderbreek
het herstarten niet door de stroom uit te schakelen!
Geen probleem, het laadpunt is aan het laden. Als het voertuig niet lijkt op te laden,
hoeft dit geen probleem te zijn.
Als dit echter te vaak of te lang (langer dan een uur) gebeurt, vertel de klant dan om
naar de autodealer te gaan om het voertuig te laten testen.
We raden aan om de behuizing van het laadpunt regelmatig schoon te maken met een eenvoudig vochtig doekje. Zorg
er ook voor dat er geen planten op of tegen het laadpunt groeien.
• Gebruik geen hogedrukreiniger om het product te reinigen.
• Gebruik geen agressieve schoonmaakmiddelen om het product te reinigen.
• Maak de binnenkant van het product niet schoon.
8.1. Periodiek onderhoud
Controleer jaarlijks:
• of alle schroeven en connectoren stevig vastzitten op de componenten in de meterkast. Controleer de connectoren
van de overstroombeveiliging, aardlekbeveiliging, aardlekautomaat, DPM-module etc.
• of alle schroeven en connectoren stevig vastzitten op de componenten in het laadpunt. Controleer de connectoren
van de klemmenblokken, vermogensmeter, relais etc.
• of er geen insecten of planten in het laadpunt zitten. Als dit het geval is, gebruik dan een kleinere gekleurde tule voor
de voedingskabel of controleer of er een andere weg is waarlangs de insecten het laadpunt zijn binnengedrongen.
9. Verwijdering
NL
Voordat u de verschillende materialen verwijdert, moet u ze scheiden in recycleerbare materialen, normaal afval en
speciaal afval.
Volg de plaatselijke wettelijke voorschriften en bepalingen bij het recyclen of verwijderen van het product, de
afzonderlijke componenten en de verpakking.
Een product met het WEEE-symbool moet worden aangeboden voor gescheiden inzameling van elektrische en
elektronische apparaten.