Minolta CF5001 User Manual [nl]

Verkorte Handleiding
CF5001
www.minoltaeurope.com
The essentials of imaging
HURTIGVEILEDNING
Inhoud Informatie over de machine
Standaardapparatuur en opties....................................................................... 2
Overzicht van het bedieningspaneel ............................................................... 4
Basisscherm.................................................................................................... 5
De aan/uitschakelaar aanzetten...................................................................... 7
Papier plaatsen ............................................................................................... 8
Kopieerhandelingen
Originelen plaatsen ....................................................................................... 15
De kleurmodus selecteren ............................................................................ 17
Een eenvoudige kopie maken (1a1)............................................................. 18
Dubbelzijdig kopiëren (1a2, 2a2)................................................................. 19
Enkelzijdig kopiëren van dubbelzijdige originelen (2a1)............................... 23
Bijstelling beeldkleur
Voorbeelden .................................................................................................. 24
Het helderheidsniveau selecteren en de achtergrond witter maken
(kopieerhelderheid) ....................................................................................... 30
Kleuren wijzigen met behulp van RGB- en HSB-waarden (kleurbijstelling) .. 32
Kleuren wijzigen met de CMYK-waarde (kleurbalansbijstelling) ................... 34
Lijnraster, puntraster of hoge compressie selecteren (rasterinstelling)......... 35
Scherpte en contrast bijstellen / glossymodus selecteren ............................ 36
Beelddetectie fijnafstellen (beeldbeoordeling) .............................................. 37
Probleemoplossing en onderhoud
Als het bericht ‘Bel voor Service’ wordt weergegeven................................... 38
Vastgelopen papier verwijderen .................................................................... 39
Als “JAM” op een toets wordt weergegeven (of de pijltoets knippert) ........... 40
Als “ADD PAPER” op een toets wordt weergegeven (of de pijltoets knippert)
Als het scherm Power OFF/ON wordt weergegeven..................................... 41
Toner toevoegen............................................................................................ 42
.... 41

Informatie over de machine

Standaardapparatuur en opties

PK-5 Hulleenhet
Cover Inserter D
OC-2 Toppdeksel
FN-120 Etterbehandler
AFR-20 Dokumentmater
Arbeidsbord
Nøkkelteller
MINOLTA CF5001
hoveddel
Minneenhet
HDD-7 Harddiskstasjon
CN5001Pro Print Controller (Fiery S300 50C-K)
FN-9 Etterbehandler
TMG-3-KitA
TMG-3 Trimme enhet
C-208 Høyvolumsmagasin
2

Installatieruimte

5,9
(150)
37,4
(949)
3,4
(85)
25,8
(656)
Enhet: tommer (mm)
29,9
(760)
28,0
(712)
5,9
(150)
17,3
(440)
(1619)
40,2
(1021)
63,7
6,2
(158)
50,4 (1280)
16,1 (410)
124,5 (3162) 136,3 (3462)
8050 + DF-319 + FS-215 + PI-110 + LT-211
+ TU-109A-sett + TU-109 (Foran)
Enhet: tommer (mm)
19,6
(499)
63,7
(1619)
40,2
(1021)
17,7
(450)
23,6
37,4 (950)
77,1 (1959)
(600)
35,0 (889)
8050 + DF-319 +LT-211 (Høyre side)
4,7
(120)
3

Overzicht van het bedieningspaneel

12 45671110983
121319 18 14151617
1 Met de contrastdraaiknop regelt u het contrast van het aanraakscherm. 2 Het LCD-aanraakscherm geeft de machine- en kopieerstatus, hulpinformatie,
interactieve schermen en aanraaktoetsen voor het selecteren van alle functies weer.
3 Met CHECK geeft u een scherm weer met alle instellingen voor de huidige
taak.
4Met HELP geeft u een helpscherm weer voor de op dat moment geselecteerde
functie of voor het openen van het beheerdersfunctiescherm.
5 Met de cijfertoetsen voert u getallen in. 6Met PRINTER stelt u de machine in op afdrukken (printerstand). 7 Met SCANNER stelt u de machine in op scannen (scannerstand). 8Met COPY stelt u de machine in op kopiëren (kopieerstand). 9TIMER licht op als u de tijdklok hebt ingesteld. 10 Met INTERRUPT stopt u de kopieertaak, waarna u via de glasplaat kunt
kopiëren.
11 Met POWER SAVER ON/OFF schakelt u de energiebesparingsfunctie in als de
kopieermachine buiten werking is of onderbreekt u de schakelklok als deze is ingeschakeld.
12 Met STOP stopt u de kopieertaak en wist u het geheugen. 13 Met PROOF COPY maakt u één kopieset voor het controleren van de huidige
instellingen.
14 Met START start u het kopiëren of scannen. 15 Met [C] (CLEAR QTY.) reset u het aantal kopieën. 16 Met [P] (COUNTER) geeft u het tellerscherm of de programmeermodussen
voor het instellen van speciale functies weer.
17 Met AUTO RESET herstelt u de automatische modusinstellingen of de
hoofdgebruikersinstellingen voor de kopieermachine.
18 Met JOB MEMORY geeft u schermen weer, waarop u taken opslaat of inlaadt. 19 Met ACCESS stelt u de machine zo in, dat alleen kan worden gekopieerd als
een wachtwoord wordt ingevoerd.
4

Basisscherm

8
9
10
11 12 13 14
15
3 2 1
21
19
4
18 20
5 6
17
7
16
1 Tabbladtoetsen:
Met FREE JOB specificeert u de instellingen van kopieertaken. Wanneer het scannen begint, verandert FREE JOB in SCAN JOB, en in PRINT
JOB tijdens het afdrukken. Met FREE JOB rechts van SCAN JOB of PRINT JOB stelt u reservetaken in. U
kunt maximaal 7 reservetaken instellen. Scrollen doet u met de pijltoetsen rechts van de tabbladtoetsen.
2 Woordpictogrammen:
Het tonerpictogram wordt weergegeven als de toner bijna op is. De tonerkleur
die moet worden geplaatst, wordt met een letter aangegeven: C (cyaan), M (magenta), Y (geel) en K (zwart).
Het pictogram PM CALL wordt weergegeven als het tijd is voor preventief onderhoud.
Het printerpictogram geeft de status aan als u de machine als printer gebruikt.
3 Grafische pictogrammen:
Het origineelrichtingspictogram geeft aan welke origineelrichting in het pop-
upmenu Speciaal origineel is ingesteld. Het pictogram voor beeldbijstelling geeft aan welke verbeteringsmethode in
het popupmenu Speciaal origineel is ingesteld. Het draaipictogram wordt weergegeven als draaien automatisch is
ingeschakeld. Het tonerverzamelbakpictogram wordt weergegeven als de tonerverzamel-
bak moet worden vervangen. Het onderhoudspictogram wordt weergegeven als het tijd is voor preventief
onderhoud.
4Het berichtengebied geeft de machinestatus weer en de handeling die u op
dat moment moet verrichten.
5 Reservetaak geeft het aantal al ingestelde reservetaken weer. 6 Origineeltelling is het aantal originelen (pagina's) in de documentinvoer dat
tijdens het scannen wordt geteld.
5
7 Met TYPE/SIZE stelt u het type en formaat in van het papier in de alternatieve
invoerlade.
8 De kopieteller geeft het aantal te maken kopieën weer dat u op het cijferblok
hebt ingevoerd, en tijdens het afdrukken links daarvan het aantal gemaakte kopieën.
9 De geheugenindicator geeft het overgebleven beschikbare geheugen voor de
volgende taak weer.
10 Met STATUS geeft u de huidige taakstatus weer, wijzigt u de afdrukvolgorde of
annuleert u het afdrukken van reservetaken.
11 Met IMAGE ADJUST geeft u de vijf soorten beeldbijstellingsschermen weer
voor het bijstellen van de beeldkwaliteit.
12 Met SPECIAL ORIGINAL stelt u de conditie van de te scannen originelen in. 13 Met APPLICATION selecteert u verschillende toepassingsfuncties. 14 Met ROTATION OFF heft u het draaien op. 15 Met STORE slaat u gescande beelden in het geheugen op. 16 Het vergrotingsgebied gebruikt u voor het selecteren van de gewenste
vergroting.
17 Het papierformaatgebied gebruikt u voor het instellen van het gewenste
papierformaat of APS.
18 Het kopieermodusgebied gebruikt u voor het instellen van de kopieermodus
(1a1, 1a2, 2a1, of 2a2).
19 Het kleurmodusgebied gebruikt u voor het instellen van de gewenste
kleurmodus (één kleur, zwart, kleuren of automatisch).
20 De uitvoermodustoetsen gebruikt u voor het instellen van de gewenste
uitvoermodus.
21 Het gebied met uitvoerpictogrammen geeft het juiste pictogram voor de
geselecteerde uitvoermodus weer.
6

De aan/uitschakelaar aanzetten

De stroom aanzetten
1. Zet de aan/uitschakelaar AAN.
De aan/uitschakelaar vindt u links op het bedieningspaneel.
DETALJER
DETALJER
De hoofdstroomschakelaar vindt u linksboven in de hoofdeenheid. Gebruik de hoofdstroomschakelaar niet bij normaal gebruik.
2. De opstart- en opwarmschermen worden weergegeven.
3. Het basisscherm wordt weergegeven.
Het bericht op het basisscherm meldt dat u nu kunt kopiëren.
7

Papier plaatsen

Op elke ladetoets van het basisscherm wordt een papierindicator weergegeven, zodat u kunt zien hoeveel papier er nog in de lade zit (er zijn zes niveaus:
). (Op de toets voor de alternatieve invoerlade wordt alleen “
weergegeven als de lade leegraakt.)
Als het papier in een lade opraakt, wordt op de ladetoets “ ” weergegeven. Dit verandert in “ ” als de lade leeg is, waarbij de ladetoets op het scherm gaat knipperen.
U vult de lege lade met nieuw kopieerpapier op de hieronder beschreven manier.
DETALJER
DETALJER
Op elke ladetoets wordt het soort papier weergegeven en een getal dat het papiergewicht aangeeft dat moet worden geplaatst. De volgende soorten papier worden ondersteund: normaal, kringloop, gekleurd, fijn, gecoat, gebruikersinstelling, tabbladen, exclusive A t/m D. De getallen voor het papiergewicht zijn:
1: 64-74 g/m 2: 75-80 g/m 3: 81-105 g/m 4: 106-162 g/m 5: 163-209 g/m 6: 210-256 g/m2 (alleen voor de grote lade en de alternatieve invoer)
Merk!
Plaats alleen het soort en gewicht papier waarop de lade is ingesteld.
Papierlades Gewicht
Lade 1, 2 en 3 (Lade hoofdeenheid)
LGC 64 g/m2 - 256 g/m
Lade alternatieve invoer 64 g/m2 tot 256 g/m
8
2 2
2
2 2
64 g/m2 tot 209 g/m Het ladenummer voor het papiergewicht wordt in de beheerdersmodus ingesteld. 1: 64 g/m 2: 75 g/m2 - 80 g/m 3: 81 g/m2 - 105 g/m 4: 106 g/m2 - 162 g/m 5: 163 g/m2 - 209 g/m
Het ladenummer voor het papiergewicht wordt in de beheerdersmodus ingesteld. 1: 64 g/m 2: 75 g/m2 -80 g/m 3: 81 g/m2 - 105 g/m 4: 106 g/m2 - 162 g/m 5: 163 g/m2 - 209 g/m 6: 210 g/m2 - 256 g/m
2
- 74 g/m
2
- 74 g/m
2
2 2
2
2 2
2
2
2
2
2 2 2
2
Het ladenummer voor het papiergewicht selecteert u in het popupmenu voor soort en formaat van het basisscherm. Het popupmenu wordt in de beheerdersmodus ingesteld. 1: 64 g/m 2: 75 g/m2 - 80 g/m 3: 81 g/m2 - 105 g/m 4: 106 g/m2 - 162 g/m 5: 163 g/m2 - 209 g/m 6: 210 g/m2 - 256 g/m
2
- 74 g/m
2 2
2
2 2 2
Papier plaatsen in lade 1, 2 of 3
1. Trek lade 1, 2 of 3 terug en open de papierinvoerrol.
Advarsel
Gebruik ter voorkoming van letsel geen kracht bij het opentrekken van lades.
2
1
Merk!
Trek de lade volledig terug, tot u linksachter in de lade de groene lijn ziet. Als u dit niet doet, kunt u de papierrol niet optillen of beschadigt u de machine.
Als u hetzelfde formaat wilt plaatsen als eerst in de lade aanwezig was, gaat u door met stap 4. Als u het papierformaat wijzigt, gaat u verder met de volgende stap.
2. Stel de positie van de zijgeleideplaat bij.
Trek de papierhendel naar voren en schuif de zijgeleideplaat naar de gewenste plaats.
DETALJER
DETALJER
Aan de formaatindicatie op de bodemplaat ziet u op welke plaats u de zijgelei­deplaat moet zetten.
Zet de zijgeleideplaat vast door de vergrendeling stevig naar beneden te drukken, totdat deze vastklikt.
22
2
1
Merk!
Zorg ervoor dat u de zijgeleideplaat op de formaatindicatie op de bodemplaat vastzet, zodat de machine het juiste papierformaat kan detecteren.
3
9
3. Stel de achterstop bij.
Schuif de achterstop naar rechts: houd deze bovenaan vast, en verschuif terwijl u de stop iets naar beneden drukt. Naar de andere kant toe houdt u de achterstop onderaan vast en verschuift u naar links.
1
2
Merk!
Zorg ervoor dat u de achterstop naar beneden drukt als u deze naar rechts schuift en dat u de stop onderaan vasthoudt als u deze naar links beweegt. Forceer de achterstop niet, zodat deze niet beschadigd raakt.
4. Plaats papier in de lade.
Plaats het papier langs de rechterkant van de lade en schuif de achterstop tegen het papier.
Merk!
• Zorg ervoor dat de achterste geleideplaat goed tegen het papier aanstaat. Anders kunnen er storingen optreden.
• Plaats niet meer papier dan tot de grens die op de zijgeleideplaat is aangegeven.
5. Sluit als het papier goed is geplaatst de papierinvoerrol.
6. Duw de lade voorzichtig naar binnen totdat deze vastklikt.
De indicator “” op de ladetoets verandert in “”.
Merk!
Sla de lade niet tegen de behuizing dicht. Dit kan storingen veroorzaken.
10
Papier plaatsen in de alternatieve invoerlade
1. Open de alternatieve invoer (aan de rechterkant van het kopieer-
apparaat).
2. Plaats kopieerpapier en pas de papiergeleiders aan het papier-
formaat aan.
Merk!
• Plaats maximaal 200 vel. Plaats als u speciaal papier gebruikt niet meer dan de grens op de papiergeleiders. Anders kan het papier verkeerd worden ingevoerd.
• Transparanten en inktjetpapier zijn niet geschikt voor deze machine. Plaats geen transparanten of inktjetpapier in de alternatieve invoerlade.
3. Als u klaar bent met kopiëren, sluit u de lade van de alternatieve
invoer.
11
Papier plaatsen in de LGC (C-208)
1. Open de bovenklep van de LGC.
De bodemplaat van de LGC komt naar boven.
Merk!
Als de stroom niet is ingeschakeld, werkt de bodemplaat niet. Schakel de stroomschakelaar aan voordat u papier in de LGC plaatst.
Als u hetzelfde formaat wilt plaatsen als eerst in de lade aanwezig was, gaat u door met stap 3. Als u het papierformaat wijzigt, gaat u verder met de volgende stap.
2. Stel de papiergeleiders en achterstop van de LGC bij.
(1) Draai de vier knoppen van de papiergeleider van de LGC en de twee
knoppen van de achterstop tegen de klok in los.
12
(2) Plaats het bovenste deel van de twee papiergeleiders van de LGC op de
juiste formaatposities en draai de knoppen met de klok mee weer vast
(3) Plaats de achterstop op de juiste formaatpositie op de onderplaat en
draai de twee knoppen met de klok mee weer vast.
.
3. Druk 1x op de papierplaatsknop en plaats het papier in de LGC.
De bodemplaat van de LGC gaat naar beneden.
13
4. Herhaal stap 3 totdat de bodemplaat niet verder omlaag gaat.
Merk!
• Plaats niet meer papier dan tot de grens die op de geleideplaten van de LGC is aangegeven.
• Controleer of de achterstop op de juiste positie staat voor het papier­formaat. Anders kunnen storingen optreden.
5. Sluit de bovenklep van de lade.
14

Kopieerhandelingen

Originelen plaatsen

Originelen plaatsen in de documentinvoer
De automatische documentinvoer (RADF) voert automatisch maximaal 100 originelen direct naar de glasplaat, te beginnen met het bovenste vel. U kunt de documentinvoer alleen gebruiken voor platte originelen zonder nietjes of vouwen.
Originelen plaatsen in de normale modus
1. Leg de originelen op volgorde.
2. Plaats de originelen met de bedrukte kant naar boven in de
documentinvoerlade.
Plaats dubbelzijdige originelen met de eerste pagina naar boven. De richting van de originelen moet overeenkomen met de origineelrichting die linksboven in het basisscherm wordt aangegeven. U kunt maximaal 100 originelen tegelijk plaatsen.
Merk!
• Plaats niet meer dan 100 originelen en overschrijd de grens die op de papiergeleiders is aangegeven niet, anders kunnen papierstoringen optreden of originelen beschadigd raken.
• Voordat u originelen in de lade legt, moet u controleren of de documentinvoer goed gesloten is. Open de documentinvoer niet nadat u deze hebt gesloten. Hierdoor kunnen de kopieerinstellingen automatisch worden gewijzigd.
3. Pas de papiergeleiders aan.
15
Originelen plaatsen op de glasplaat
U gebruikt de glasplaat als originelen vanwege het formaat, vouwen, nieten, scheuren of slechte conditie niet geschikt zijn voor de documentinvoer.
1. Zet de documentinvoer of de glasplaatdeksel omhoog.
2. Plaats het origineel met de te kopiëren kant naar beneden in de
linkerbovenhoek.
De richting van het origineel moet overeenkomen met de origineelrichting die linksboven in het basisscherm wordt aangegeven.
3. Sluit de documentinvoer of de glasplaatdeksel voorzichtig, zodat
het origineel niet verschuift.
16
Advarsel
Gebruik geen te zware originelen, en druk niet te hard als u een dik origineel plaatst waar de automatische documentinvoer tegenaan leunt, anders zou het glas kunnen breken en u zou zich kunnen bezeren.

De kleurmodus selecteren

De volgende vier kleurmodussen zijn beschikbaar:
AUTO voor het automatisch detecteren of een gescand origineel in kleur of zwart/wit is, waarna het kopiëren op FULL COLOUR of BLACK wordt ingesteld;
FULL COLOUR voor kleurenkopieën, of het origineel nu in kleur is of niet; BLACK voor zwart/witkopieën, of het origineel nu in kleur is of niet; SINGLE COLOUR voor kopieën in één kleur (rood, groen, blauw, magenta, cyaan of
geel).
Standaard is FULL COLOUR ingesteld. Volg de onderstaande procedure voor het wijzigen van de kleurmodus.
1. Raak voor het selecteren van de gewenste kleurmodus een
modustoets aan onder COLOUR MODE op het basisscherm.
Merk!
Sluit als u een nieuwe kopieertaak start de documentinvoer goed en druk op [AUTO RESET].
FULL COLOUR is al gemarkeerd als de standaardinstellingen zijn hersteld. Als u SINGLE COLOUR selecteert, wordt er een popupmenu voor het selecteren van de kleur weergegeven. Druk op de toets voor de gewenste kleur en druk op OK. De geselecteerde kleur wordt op het basisscherm aangegeven onder COLOUR MODE, waar de toets SINGLE COLOUR is gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
Druk op CANCEL als u wilt teruggaan naar de vorige instelling.
2. Selecteer naar wens andere kopieerfuncties.
3. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
4. Plaats origine(e)l(en).
5. Druk op [START].
17
Een eenvoudige kopie maken (1a1)
Het basisscherm is standaard ingesteld op 1-1 kopiëren voor enkelzijdige kopieën van enkelzijdige originelen.
1. Stel indien gewenst de kopieerfuncties in.
2. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
3. Plaats origine(e)l(en).
4. Druk op [START] als u het afdrukken wilt starten.
De originelen worden door de machine ingescand. Druk op [STOP] als u het scannen of afdrukken wilt onderbreken.
18
Dubbelzijdig kopiëren (1a2, 2a2)
Front Front Front Front Front
Front Front Front Front Front
Front Front Front Front Front
Volg als u dubbelzijdige kopieën wilt maken van originelen die u in de docu­mentinvoer of op de glasplaat hebt geplaatst de onderstaande aanwijzingen.
Documentinvoer gebruiken
Selecteer de kopieermodus die hoort bij het soort origineel dat u gebruikt (enkel- of dubbelzijdig).
2-2 kopiering
Dobbeltsidig original
Front Front
1-2 kopiering
Front Front Front
Enkeltsidig original
1.
Druk op 1a2 of 2a2 op het basisscherm. De toets wordt gemarkeerd.
Merk!
Sluit als u een nieuwe kopieertaak start de documentinvoer goed en druk op [AUTO RESET].
Dobbeltsidig kopi
Back Back Back Back Back
Dobbeltsidig kopi
2. Selecteer de plaatsingsrichting voor de originelen.
Het origineelrichtingspictogram vindt u in de linkerbovenhoek van het basisscherm. Druk op SPECIAL ORIGINAL op het basisscherm als u de origineelrichting wilt wijzigen. Het popupmenu voor speciale originelen wordt weergegeven. Druk vervolgens op de toets voor de gewenste origineelrichting. De toets wordt gemarkeerd. Druk op OK. Het basisscherm wordt weergegeven.
3. Selecteer de bindmethode.
Druk op OUTPUT MENU op het basisscherm. Het popupmenu voor de uitvoermodus wordt weergegeven. Druk vervolgens op de toets voor de gewenste bindmethode. De toets wordt gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
Met TOP BIND maakt u de kopieën op de achterkant ondersteboven gekeerd. Met RIGHT&LEFT BIND kopieert u normaal.
Druk op OK. Het basisscherm wordt weergegeven.
19
4. Selecteer naar wens andere kopieerfuncties.
DETALJER
DETALJER
Sommige instellingen zijn onverenigbaar. De gekozen kopieermodus wordt dan automatisch opgeheven. In dat geval wijzigt u de instellingen, zodat deze niet langer conflicteren met de gekozen kopieermodus.
5. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
6. Plaats de originelen volgens de origineelrichting met de te
kopiëren kant naar boven in de documentinvoer.
7. Druk op [START].
De machine begint met het scannen van originelen en gaat vervolgens verder met het afdrukken van dubbelzijdige kopieën.
DETALJER
DETALJER
Druk op [STOP] als u het scannen of afdrukken wilt onderbreken.
20
Glasplaat gebruiken
Gebruik de glasplaat als de originelen niet geschikt zijn voor de documentinvoer.
1. Selecteer de plaatsingsrichting voor de originelen.
Het origineelrichtingspictogram vindt u in de linkerbovenhoek van het basisscherm. Druk op SPECIAL ORIGINAL op het basisscherm als u de origineelrichting wilt wijzigen. Het popupmenu voor speciale originelen wordt weergegeven. Druk vervolgens op de toets voor de gewenste origineelrichting. De toets wordt gemarkeerd. Druk op OK. Het basisscherm wordt weergegeven.
2. Selecteer de bindmethode.
Druk op OUTPUT MENU op het basisscherm. Het popupmenu voor de uitvoermodus wordt weergegeven. Druk vervolgens op de toets voor de gewenste bindmethode. De toets wordt gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
Met TOP BIND maakt u de kopieën op de achterkant ondersteboven gekeerd. Met RIGHT&LEFT BIND kopieert u normaal.
Innbindingsmodus
HØYRE OG VENSTRE
INNBINDING
TOPPINNBINDING
2
Kopier
3
1
2
1
1
2
3
3
2
1
3
Druk op OK. Het basisscherm wordt weergegeven.
3. Plaats het origineel met de te kopiëren kant naar beneden op de
glasplaat in de ingestelde origineelrichting en sluit de docu­mentinvoer of glasplaatdeksel.
Let erop dat u met de eerste pagina begint.
4. Druk op 1a2 op het basisscherm. De toets wordt gemarkeerd.
De toets STORE wordt op het scherm automatisch gemarkeerd.
Merk!
Druk nu NIET op [AUTO RESET], anders wordt de glasplaatmodus opgeheven en kan het origineel niet meer op de glasplaat worden gescand.
5. Selecteer naar wens andere kopieerfuncties.
DETALJER
DETALJER
Sommige instellingen zijn onverenigbaar. De gekozen kopieermodus wordt dan automatisch opgeheven. In dat geval wijzigt u de instellingen, zodat deze niet langer conflicteren met de gekozen kopieermodus.
21
6. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
7. Druk op [START] als u het scannen wilt starten.
De voorzijde van het dubbelzijdige origineel wordt gescand en in het geheugen geplaatst.
8. Plaats het origineel voor de andere kant op de glasplaat en druk
op [START].
Herhaal deze stap totdat alle originelen zijn gescand.
DETALJER
DETALJER
• De geheugenindicator rechtsboven in het basisscherm geeft het nog beschikbare geheugen aan.
• U wist de gescande gegevens zonder af te drukken door op [STOP] te drukken.
9. Nadat u alle originelen hebt gescand, sluit u de opslagmodus af
door op STORE te drukken.
STORE is niet meer gemarkeerd.
10.Druk op [START] als u het afdrukken wilt starten.
Alle gegevens in het geheugen worden afgedrukt.
DETALJER
DETALJER
Druk op [STOP] als u het afdrukken wilt onderbreken.
22
Enkelzijdig kopiëren van dubbelzijdige originelen (2a1)
Front Front Front Front Front
Als u enkelzijdige kopieën van dubbelzijdige originelen wilt maken, gebruikt u de documentinvoer en selecteert u de modus 2-1.
2-1 kopiering
Dobbeltsidig original
1. Druk op 2
Merk!
Sluit als u een nieuwe kopieertaak start de documentinvoer goed en druk op [AUTO RESET].
Front Front Front Front Front
Enkeltsidig kopi
a
1 op het basisscherm. De toets wordt gemarkeerd.
Back Back Back Back Back
2. Selecteer naar wens andere kopieerfuncties.
3. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
4. Plaats de originelen met de bovenkant naar boven in de docu-
mentinvoer.
5. Druk op [START].
De machine begint met het scannen van originelen, en gaat vervolgens verder met het afdrukken van enkelzijdige kopieën.
DETALJER
DETALJER
Druk op [STOP] als u het scannen of afdrukken wilt onderbreken.
23

Bijstelling beeldkleur

Voorbeelden

De densiteit van het hele beeld bijstellen (pag. 30).
Original
Intensitet
Tint, verzadiging en helderheid bijstellen (pag. 32).
Original
Farge
+4–4
24
+4–4
Metning
Lysstyrke
+4–4
+4–4
25
De tint wijzigen door de RGB-waarden van het beeld te wijzigen (pag. 32).
Original
Rød
+4–4
Grønn
+4–4
Blå
26
+4–4
De tint wijzigen door de CMYK-waarden van het beeld te wijzigen (pag. 34).
Original
Cyan
+4–4
Magenta
+4–4
Gul
+4–4
27
Svart
De randen van het beeld scherper maken (scherpte) (pag. 36).
Skarphet
Original
+4–4
Het contrast van het beeld vergroten (contrast) (pag. 36).
Kontrast
Original
28
+4–4
+4–4
Het beeld ophelderen (glossy) (pag. 36).
g
Ori
inal
Blank modus
29

Het helderheidsniveau selecteren en de achtergrond witter maken (kopieerhelderheid)

Met automatische belichting (AE) wordt de helderheid van het origineel automatisch tijdens het scannen bepaald, en wordt automatisch de juiste kopieerhelderheid ingesteld.
HINT
U kunt op de machine instellen of de helderheid automatisch met behulp van AE moet worden ingesteld.
Kopieerdensiteit/witheid achtergrond bijstellen
Volg de onderstaande procedure voor het handmatig selecteren van de belichting (densiteit) voor donkerder of lichtere kopieën.
Witheid achtergrond
Stel de witheid van de achtergrond bij als u kranten of kringlooppapier kopieert.
Bakgrunnshvithet
Original
+4–4
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
Het scherm voor de beeldbijstelling wordt weergegeven.
2. Druk op COPY DENSITY voor het kopieerdensiteitsscherm.
3. Druk op het gewenste densiteitsniveau van -1 tot -4 voor een
lichtere kopie of van +1 tot +4 voor een donkerder kopie.
DETALJER
DETALJER
• Druk op STD. als u het middelste densiteitsniveau wilt selecteren.
• Als u AE weer wilt inschakelen, drukt u op AUTO, zodat dit wordt gemarkeerd.
4. Druk indien nodig op BACKGROUND ADJUST voor het bijstellen
van de achtergrondwitheid.
Druk op het gewenste helderheidsniveau van -1 tot -4 voor een lichtere achtergrond of van +1 tot +4 voor een donkerdere achtergrond. Druk op OK. Het scherm voor de kopieerdensiteit wordt opnieuw weergegeven.
30
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
5. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL STANDARD.
Densiteitsverschuiving instellen
Met deze functie verschuift u de densiteit van de negen niveaus drie stappen lichter of donkerder. Deze functie kunt u combineren met elk van de vier origineelmodussen (tekst/foto, foto, tekst en kaart) en elk van de drie kleurmodussen (kleuren, zwart en éénkleurs). Er zijn dus twaalf soorten instellingen voor densiteitsbijstelling beschikbaar.
IMAGE ADJUST
1. Selecteer de gewenste kleurmodus (kleuren, zwart of éénkleurs).
2. Druk op SPECIAL ORIGINAL op het basisscherm. Het popup-
menu voor speciale originelen wordt weergegeven.
3. Selecteer de gewenste origineelmodus en druk op [P (COUNTER)].
(Voorbeeld) Geselecteerde origineelmodus: MAP (kaart), kleurmodus: FULL COLOUR (kleuren)
Densiteitsverschuiving (kleurenkaart) 3 (0 - 5)
Geselecteerde origineelmodus: TEXT/PHOTO (tekst/foto), kleurmodus: BLACK (zwart)
Densiteitsverschuiving (tekst/foto, zwart) 3 (0 - 5)
Geselecteerde origineelmodus: TEXT (tekst), kleurmodus: SINGLE COLOUR (één kleur)
Densiteitsverschuiving (tekst, één kleur) 3 (0 - 5)
4. Selecteer de densiteitsverschuiving door op één van de
cijfertoetsen 0 t/m 5 te drukken.
DETALJER
DETALJER
6 of hoger wordt genegeerd.
5. Druk op OK in het popupmenu voor speciale originelen.
De densiteitsverschuiving in de geselecteerde origineelmodus van de gewenste kleurmodus wordt bepaald.
31

Kleuren wijzigen met behulp van RGB- en HSB-waarden (kleurbijstelling)

U kunt de kleur wijzigen door de waarden voor rood (R), groen (G) en blauw (B) te wijzigen en door de tint, verzadiging en helderheid aan te passen.
De RGB-waarde wijzigen
Wijzig de kleur van de kopie door de waarden voor rood (R), groen (G) en blauw (B) te wijzigen.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op COLOUR ADJUST. Het kleurbijstellingsscherm wordt
weergegeven.
3. Druk op de gewenste kleurtoets.
4. Druk op het gewenste helderheidsniveau van -1 tot -4 voor een
lichtere kleur of van +1 tot +4 voor een diepere kleur.
DETALJER
DETALJER
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
5. Druk op OK.
Het kleurbijstellingsscherm wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
6. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met gemarkeerd.
IMAGE ADJUST
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL STANDARD.
De HSB-waarden wijzigen
Wijzig de kleur van de kopie door de tint, verzadiging en helderheid te wijzigen.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op COLOUR ADJUST. Het kleurbijstellingsscherm wordt
weergegeven.
3. De tint wijzigen.
Druk op HUE. Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 om geel roder te maken en rood meer magenta. Of druk op +1 tot +4 om geel groener te maken en groen meer cyaan.
32
DETALJER
DETALJER
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
Druk op OK. Het kleurbijstellingsscherm wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
4. De verzadiging wijzigen.
Druk op SATURATION. Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor een doffere kleur of van +1 tot +4 voor een levendigere kleur.
DETALJER
DETALJER
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
Druk op OK. Het kleurbijstellingsscherm wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
5. De helderheid wijzigen.
Druk op BRIGHTNESS. Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor een donkerder beeld of van +1 tot +4 voor een lichter beeld.
DETALJER
DETALJER
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
Druk op OK. Het kleurbijstellingsscherm wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
6. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met IMAGE ADJUST gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL STANDARD.
33

Kleuren wijzigen met de CMYK-waarde (kleurbalansbijstelling)

De tint wijzigen door de CMYK-waarden van het beeld te wijzigen. Deze aanpassingen voert u uit in alle densiteitsgebieden (schaduw, midden, helder) van de afzonderlijke kleuren of over het hele densiteitsgebied van elke kleur. De bijstellingswaarde varieert van -10 tot +10.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op COLOUR BALANCE. Het kleurbalansscherm wordt
weergegeven.
3. Selecteer het gewenste densiteitsgebied.
Bekijk de gebieden voor schaduw, midden en helder voor het origineel en selecteer het densiteitsgebied waarvoor u de kleurbalans wilt bijstellen. Als u het hele densiteitsgebied wilt bijstellen, drukt u op WHOLE AREA. De toets wordt gemarkeerd.
4. Selecteer de kleur en de bijstellingswaarde.
Druk op CYAN (C), MAGENTA (M), YELLOW (Y) of BLACK (K). De toets wordt gemarkeerd. Druk hierna op de toets c of d voor het weergeven van de gewenste bijstell­ingswaarde tussen -10 en +10.
DETALJER
DETALJER
Deze bijstelling kunt u voor elk densiteitsgebied maken. Herhaal indien gewenst stap 3 en 4.
5. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met gemarkeerd.
IMAGE ADJUST
34
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL
STANDARD.

Lijnraster, puntraster of hoge compressie selecteren (rasterinstelling)

Deze machine kan op twee manieren het afdrukbeeld produceren: via lijnraster of via puntraster. De machine selecteert automatische de juiste methode, aan de hand van de overige kopieerinstellingen voor de taak. Volg de onderstaande procedure voor handmatig selecteren van de reproduc­tiemethode.
Hogere resolutie of betere kleuren: HIGH RESOLUTION / SMOOTH TONE
Als u de reproductiemethode handmatig instelt, selecteert u ofwel een hogere resolutie, ofwel betere kleuren. Met HIGH RESOLUTION verbetert u de resolutie door het aantal getrokken lijnen te maximaliseren. Met SMOOTH TONE is het aantal lijnen minder maar worden de kleuren beter aangebracht.
Hoge compressie: HIGH COMPRESSION
Het gewenste kopieerresultaat wordt soms niet bereikt, omdat er onvoldoende intern geheugen is voor de handmatig gekozen reproductiemethode of de reproduc­tiemethode die aan de hand van de kopieerinstellingen voor de taak automatisch is ingesteld. In dat geval selecteert u hoge compressie voor prioriteit voor het comprimeren van de gescande gegevens.
AUTO
Hiermee selecteert u automatisch de reproductiemethode aan de hand van de geselecteerde kopieerinstellingen. Dit is de standaardinstelling.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op SCREEN voor het rasterinstellingsscherm.
3. Selecteer de gewenste reproductiemethode.
Voor het lijnraster drukt u op HIGH RESOLUTION of SMOOTH TONE onder LINE SCREEN. De toets wordt gemarkeerd. Voor het puntraster drukt u op HIGH RESOLUTION of SMOOTH TONE onder DOT SCREEN. De toets wordt gemarkeerd. Voor het comprimeren van gescande gegevens drukt u op HIGH COMPRESSION. De toets wordt gemarkeerd. Als de reproductiemethode automatisch moet worden geselecteerd, drukt u op AUTO. De toets wordt gemarkeerd.
4. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL
STANDARD.
IMAGE ADJUST
35

Scherpte en contrast bijstellen / glossymodus selecteren

Naast het selecteren van kleurbijstelling en reproductiemethode kunt u op deze machine voor het verbeteren van de kopieerkwaliteit de volgende filters toepassen.
De randen van het beeld scherper maken (Sharpness). Het contrast van het beeld vergroten (Contrast). Het beeld ophelderen (Gloss Mode).
Volg de onderstaande procedure voor het uitvoeren van de bijstellingen.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op OTHERS voor het scherm voor overige instellingen.
3. Selecteer het gewenste scherpheidsniveau.
Druk op SHARPNESS en vervolgens op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor een zachtere omtrek of van +1 tot +4 voor een scherpere. Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren. Druk op OK.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
4. Selecteer het gewenste contrastniveau.
Druk op CONTRAST en vervolgens op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor minder of van +1 tot +4 voor meer contrast. Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren. Druk op OK.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
5. Selecteer de glossymodus.
Druk op GLOSS MODE. De toets wordt gemarkeerd.
6. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL STANDARD.
36
IMAGE ADJUST

Beelddetectie fijnafstellen (beeldbeoordeling)

Met beelddetectie detecteert en bepaalt u het fotogedeelte en het tekstgedeelte van originelen tijdens het scannen, zodat u optimale afdrukresultaten kunt behalen door de detectiestandaard aan te passen aan tekengrootte van de tekst of het aandeel van de tekst in het hele origineel. Voor deze bijstelling beschikt u over twee onderdelen: bijstelling van de verhouding tekst/foto en bijstelling van de verhouding zwarte/gekleurde tekst.
• Met TEXT/PHOTO wijzigt u de verhouding voor het detecteren van het tekstgebied van het origineel.
• Met COLOUR/TEXT wijzigt u de verhouding voor het detecteren of de tekst van het origineel zwart of gekleurd is.
Volg de onderstaande procedure voor het uitvoeren van de bijstellingen.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op OTHERS voor het scherm voor overige instellingen.
3. Druk op IMAGE JUDGE.
4. Wijzig TEXT/PHOTO.
Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor het vergroten van het foto­gebied. Of druk op +1 tot +4 voor het vergroten van het tekstgebied. Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
5. Wijzig COLOUR/TEXT.
Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor het vergroten van het aan­deel zwarte tekst, of op +1 tot +4 voor het vergroten van het aandeel gek­leurde tekst. Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
6. Druk op OK.
Het scherm voor overige bijstellingen wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
7. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL
STANDARD.
IMAGE ADJUST
37

Probleemoplossing en onderhoud

Als het bericht ‘Bel voor Service’ wordt weergegeven

Het bericht “Bel voor Service” geeft aan dat de hulp van de technische dienst moet worden ingeroepen. Doorgaans worden op dit scherm het telefoon- en faxnummer van de technische dienst weergegeven.
Advarsel
Neem als het servicescherm wordt weergegeven direct contact op met de technische dienst op de hieronder beschreven wijze.
1. Noteer de probleemcode die u ziet in de tweede regel van het
berichtgebied.
Merk!
Zet als u via de beheerdersinstellingen technische ondersteuning hebt ingeroepen onmiddellijk de aan/uitschakelaar uit en trek de stekker uit het stopcontact, zoals hier beschreven.
2. Zet de aan/uitschakelaar UIT.
3. Trek de stekker van de machine uit het stopcontact.
4. Neem contact op met de technische dienst, leg de situatie uit en
geef het foutcodenummer op.
38

Vastgelopen papier verwijderen

Als er papier vastloopt, stopt de machine met kopiëren en worden er papierstorings­codes op het scherm weergegeven die de plaats aangeven waar papier is vastgelopen. U kunt niet meer kopiëren totdat al het vastgelopen papier is verwi­jderd.
Toets voor uitleg
Druk hierop om de volgende schermen voor verwijderen weer te geven.
Weergave van de vastlooppositie
Gemarkeerde of knipperende nummers geven de vastloopposities aan.
DETALJER
DETALJER
Ten behoeve van de duidelijkheid zijn op bovenstaand scherm alle vastloop­nummers weergegeven. In werkelijkheid worden bij een papierstoring minder nummers weergegeven.
Berichtengebied
Oplossingsmethode
1. Druk op Illustration explanation op het scherm.
Het scherm met aanwijzingen voor het verwijderen wordt weergegeven.
2. Volg de aanwijzingen op het scherm voor het verwijderen van het
vastgelopen papier.
Druk, indien aanwezig, op op het scherm voor de volgende pagina van een reeks met illustraties.
Merk!
Zorg ervoor dat u geen afgescheurde papierresten in de machine achterlaat als u vastgelopen papier verwijdert.
3. Nadat de procedure is voltooid, wordt het basisscherm opnieuw
weergegeven.
Als er nog meer plaatsen zijn waar papier is vastgelopen, geeft het scherm de volgende uit te voeren handelingen weer in het berichtgebied, en in het vast­looppositiescherm wordt het locatienummer van de storing weergegeven. Herhaal stap 1 en 2 totdat al het vastgelopen papier is verwijderd.
39

Als “JAM” op een toets wordt weergegeven (of de pijltoets knippert)

Als tijdens het uitvoeren van een afdruk- of scantaak een papierstoring optreedt tijdens het instellen van een reservetaak, verandert de toets SCAN of PRINT JOB op het basisscherm in de knipperende toets JAM JOB. Als er meer dan vier taken zijn ingevoerd en de toets van de afdruk/scantaak met de storing op dat moment niet op het scherm wordt weergegeven, knippert de schuifpijl voor die taak. Volg onderstaande aanwijzingen voor het verwijderen van vastgelopen papier.
1. Geef het vastlooppositiescherm weer.
Druk op JAM JOB te gaan. Het vastlooppositiescherm wordt weergegeven. Als de pijltoets knippert, gebruikt u deze om naar de toets met JAM JOB en drukt u op deze toets. Het vastlooppositiescherm wordt weergegeven.
2. Druk op Graphic Illustration.
Het scherm met aanwijzingen voor het verwijderen wordt weergegeven.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm voor het verwijderen van het
vastgelopen papier.
Nadat de procedure is voltooid, wordt het basisscherm opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
JAM JOB is veranderd in STOP en de instellingen voor de huidige afdruktaak worden op het scherm weergegeven.
4. Druk op [START].
De scan/afdruktaak gaat verder.
5. Druk op FREE JOB om verder te gaan met het instellen van de
reservetaak.
40

Als “ADD PAPER” op een toets wordt weergegeven (of de pijltoets knippert)

Als het papier opraakt terwijl een taak wordt verwerkt en u een reservetaak instelt, verandert PRINT JOB op het basisscherm in een knipperende toets ADD PAPER. Als er meer dan vier taken zijn ingevoerd en de toets van de afdruktaak met de storing op dat moment niet op het scherm wordt weergegeven, knippert de schuifpijl voor die taak. Volg onderstaande aanwijzingen om het kopiëren voort te zetten.
1. Geef het basisscherm weer voor de taak die wordt afgedrukt.
Druk op ADD PAPER. Het basisscherm voor de afdruktaak wordt weerge- geven. Als de pijltoets knippert, gebruikt u deze om naar de toets met ADD PAPER te gaan en drukt u op deze toets. Het basisscherm met de afdruktaak wordt weergegeven.
2. Kijk welke ladetoets knippert, en vul het papier in de aangegeven
lade aan.
Nadat u papier hebt geplaatst, verandert ADD PAPER in STOP.
3. Druk op [START].
De afdruktaak gaat weer verder.
4. Druk op FREE JOB om verder te gaan met het instellen van de
reservetaak.

Als het scherm Power OFF/ON wordt weergegeven

Als er problemen met de stroomvoorziening van de kopieermachine zijn, wordt het scherm voor in- en uitschakelen weergegeven. Volg de onderstaande procedure voor het uit- en weer aanzetten van de machine.
1. Zet de aan/uitschakelaar UIT.
2. Wacht ongeveer 10 seconden.
3. Zet de aan/uitschakelaar AAN.
41

Toner toevoegen

Als de toner bijna op is, wordt op het aanraakscherm het bericht “Please add toner” en het pictogram ADD TONER ( ) weergegeven. De kleur toner die u moet bijvullen, wordt met een letter aangegeven: C (cyaan), M (magenta), Y (geel), of K (zwart).
Merk!
Gebruik hetzelfde tonerflesnummer als op het etiket op de deksel van de tonerfles is aangegeven. Anders kan een storing optreden.
tonernummeretikett
Vul de toner bij zoals hieronder beschreven.
1. Maak de toner los door de boven- en onderkant van de nieuwe
tonerfles ten minste vijf keer tegen een hard oppervlak te tikken en vervolgens de fles ten minste vijf keer te schudden.
42
5 -6cm
5 -6cm
2. Open de klep die toegang geeft tot de toner.
3. Ontgrendel en open de deksel van de lege tonerfles.
2
1
4. Trek de tonerfles gedeeltelijk uit de machine en draai deze tot de
“pijl naar boven” 0mhoog wijst.
43
5. Trek de tonerfles recht volledig uit het apparaat.
1
2
6. Verwijder de afsluiting van de nieuwe tonerfles en plaats deze op
de verwijderde fles.
3
Ny tonerflaske
44
Tom tonerflaske
7. Plaats de pijl bovenaan, en de holten van de tonerfles tegen de
uitsteeksels van de ingang. Schuif de nieuwe tonerfles helemaal naar binnen, tot deze vastklikt.
1
2
8. Sluit en vergrendel de tonerflesklep en sluit de tonerklep van de
machine.
DETALJER
DETALJER
De tonerklep kan niet worden gesloten als de tonerfles niet goed is geplaatst.
45
Loading...