1Met de contrastdraaiknop regelt u het contrast van het aanraakscherm.
2Het LCD-aanraakscherm geeft de machine- en kopieerstatus, hulpinformatie,
interactieve schermen en aanraaktoetsen voor het selecteren van alle functies
weer.
3Met CHECK geeft u een scherm weer met alle instellingen voor de huidige
taak.
4Met HELP geeft u een helpscherm weer voor de op dat moment geselecteerde
functie of voor het openen van het beheerdersfunctiescherm.
5Met de cijfertoetsen voert u getallen in.
6Met PRINTER stelt u de machine in op afdrukken (printerstand).
7Met SCANNER stelt u de machine in op scannen (scannerstand).
8Met COPY stelt u de machine in op kopiëren (kopieerstand).
9TIMER licht op als u de tijdklok hebt ingesteld.
10Met INTERRUPT stopt u de kopieertaak, waarna u via de glasplaat kunt
kopiëren.
11Met POWER SAVER ON/OFF schakelt u de energiebesparingsfunctie in als de
kopieermachine buiten werking is of onderbreekt u de schakelklok als deze is
ingeschakeld.
12Met STOP stopt u de kopieertaak en wist u het geheugen.
13Met PROOF COPY maakt u één kopieset voor het controleren van de huidige
instellingen.
14Met START start u het kopiëren of scannen.
15Met [C] (CLEAR QTY.) reset u het aantal kopieën.
16Met [P] (COUNTER) geeft u het tellerscherm of de programmeermodussen
voor het instellen van speciale functies weer.
17Met AUTO RESET herstelt u de automatische modusinstellingen of de
hoofdgebruikersinstellingen voor de kopieermachine.
18Met JOB MEMORY geeft u schermen weer, waarop u taken opslaat of inlaadt.
19Met ACCESS stelt u de machine zo in, dat alleen kan worden gekopieerd als
een wachtwoord wordt ingevoerd.
4
Basisscherm
8
9
10
11
12
13
14
15
3
2
1
21
19
4
18 20
5 6
17
7
16
1Tabbladtoetsen:
Met FREE JOB specificeert u de instellingen van kopieertaken.Wanneer het scannen begint, verandert FREE JOB in SCAN JOB, en in PRINT
JOB tijdens het afdrukken.
Met FREE JOB rechts van SCAN JOB of PRINT JOB stelt u reservetaken in. U
kunt maximaal 7 reservetaken instellen. Scrollen doet u met de pijltoetsen
rechts van de tabbladtoetsen.
2Woordpictogrammen:
Het tonerpictogram wordt weergegeven als de toner bijna op is. De tonerkleur
die moet worden geplaatst, wordt met een letter aangegeven: C (cyaan), M
(magenta), Y (geel) en K (zwart).
Het pictogram PM CALL wordt weergegeven als het tijd is voor preventief
onderhoud.
Het printerpictogram geeft de status aan als u de machine als printer
gebruikt.
3Grafische pictogrammen:
Het origineelrichtingspictogram geeft aan welke origineelrichting in het pop-
upmenu Speciaal origineel is ingesteld.
Het pictogram voor beeldbijstelling geeft aan welke verbeteringsmethode in
het popupmenu Speciaal origineel is ingesteld.
Het draaipictogram wordt weergegeven als draaien automatisch is
ingeschakeld.
Het tonerverzamelbakpictogram wordt weergegeven als de tonerverzamel-
bak moet worden vervangen.
Het onderhoudspictogram wordt weergegeven als het tijd is voor preventief
onderhoud.
4Het berichtengebied geeft de machinestatus weer en de handeling die u op
dat moment moet verrichten.
5Reservetaak geeft het aantal al ingestelde reservetaken weer.
6Origineeltelling is het aantal originelen (pagina's) in de documentinvoer dat
tijdens het scannen wordt geteld.
5
7Met TYPE/SIZE stelt u het type en formaat in van het papier in de alternatieve
invoerlade.
8De kopieteller geeft het aantal te maken kopieën weer dat u op het cijferblok
hebt ingevoerd, en tijdens het afdrukken links daarvan het aantal gemaakte
kopieën.
9De geheugenindicator geeft het overgebleven beschikbare geheugen voor de
volgende taak weer.
10Met STATUS geeft u de huidige taakstatus weer, wijzigt u de afdrukvolgorde of
annuleert u het afdrukken van reservetaken.
11Met IMAGE ADJUST geeft u de vijf soorten beeldbijstellingsschermen weer
voor het bijstellen van de beeldkwaliteit.
12Met SPECIAL ORIGINAL stelt u de conditie van de te scannen originelen in.
13Met APPLICATION selecteert u verschillende toepassingsfuncties.
14Met ROTATION OFF heft u het draaien op.
15Met STORE slaat u gescande beelden in het geheugen op.
16Het vergrotingsgebied gebruikt u voor het selecteren van de gewenste
vergroting.
17Het papierformaatgebied gebruikt u voor het instellen van het gewenste
papierformaat of APS.
18Het kopieermodusgebied gebruikt u voor het instellen van de kopieermodus
(1a1, 1a2, 2a1, of 2a2).
19Het kleurmodusgebied gebruikt u voor het instellen van de gewenste
kleurmodus (één kleur, zwart, kleuren of automatisch).
20De uitvoermodustoetsen gebruikt u voor het instellen van de gewenste
uitvoermodus.
21Het gebied met uitvoerpictogrammen geeft het juiste pictogram voor de
geselecteerde uitvoermodus weer.
6
De aan/uitschakelaar aanzetten
De stroom aanzetten
1. Zet de aan/uitschakelaar AAN.
De aan/uitschakelaar vindt u links op het bedieningspaneel.
DETALJER
DETALJER
De hoofdstroomschakelaar vindt u linksboven in de hoofdeenheid. Gebruik de
hoofdstroomschakelaar niet bij normaal gebruik.
2. De opstart- en opwarmschermen worden weergegeven.
3. Het basisscherm wordt weergegeven.
Het bericht op het basisscherm meldt dat u nu kunt kopiëren.
7
Papier plaatsen
Op elke ladetoets van het basisscherm wordt een papierindicator weergegeven,
zodat u kunt zien hoeveel papier er nog in de lade zit (er zijn zes niveaus:
). (Op de toets voor de alternatieve invoerlade wordt alleen “”
weergegeven als de lade leegraakt.)
Als het papier in een lade opraakt, wordt op de ladetoets “” weergegeven. Dit
verandert in “” als de lade leeg is, waarbij de ladetoets op het scherm gaat
knipperen.
U vult de lege lade met nieuw kopieerpapier op de hieronder beschreven manier.
DETALJER
DETALJER
Op elke ladetoets wordt het soort papier weergegeven en een getal dat het
papiergewicht aangeeft dat moet worden geplaatst. De volgende soorten
papier worden ondersteund:
normaal, kringloop, gekleurd, fijn, gecoat, gebruikersinstelling, tabbladen,
exclusive A t/m D.
De getallen voor het papiergewicht zijn:
1: 64-74 g/m
2: 75-80 g/m
3: 81-105 g/m
4: 106-162 g/m
5: 163-209 g/m
6: 210-256 g/m2 (alleen voor de grote lade en de alternatieve invoer)
Merk!
Plaats alleen het soort en gewicht papier waarop de lade is ingesteld.
PapierladesGewicht
Lade 1, 2 en 3
(Lade hoofdeenheid)
LGC64 g/m2 - 256 g/m
Lade alternatieve invoer 64 g/m2 tot 256 g/m
8
2
2
2
2
2
64 g/m2 tot 209 g/m
Het ladenummer voor het papiergewicht wordt in de
beheerdersmodus ingesteld.
1: 64 g/m
2: 75 g/m2 - 80 g/m
3: 81 g/m2 - 105 g/m
4: 106 g/m2 - 162 g/m
5: 163 g/m2 - 209 g/m
Het ladenummer voor het papiergewicht wordt in de
beheerdersmodus ingesteld.
1: 64 g/m
2: 75 g/m2 -80 g/m
3: 81 g/m2 - 105 g/m
4: 106 g/m2 - 162 g/m
5: 163 g/m2 - 209 g/m
6: 210 g/m2 - 256 g/m
2
- 74 g/m
2
- 74 g/m
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
Het ladenummer voor het papiergewicht selecteert u in het
popupmenu voor soort en formaat van het basisscherm.
Het popupmenu wordt in de beheerdersmodus ingesteld.
1: 64 g/m
2: 75 g/m2 - 80 g/m
3: 81 g/m2 - 105 g/m
4: 106 g/m2 - 162 g/m
5: 163 g/m2 - 209 g/m
6: 210 g/m2 - 256 g/m
2
- 74 g/m
2
2
2
2
2
2
Papier plaatsen in lade 1, 2 of 3
1. Trek lade 1, 2 of 3 terug en open de papierinvoerrol.
Advarsel
Gebruik ter voorkoming van letsel geen kracht bij het opentrekken
van lades.
2
1
Merk!
Trek de lade volledig terug, tot u linksachter in de lade de groene lijn ziet. Als u
dit niet doet, kunt u de papierrol niet optillen of beschadigt u de machine.
Als u hetzelfde formaat wilt plaatsen als eerst in de lade aanwezig was,
gaat u door met stap 4.
Als u het papierformaat wijzigt, gaat u verder met de volgende stap.
2. Stel de positie van de zijgeleideplaat bij.
Trek de papierhendel naar voren en schuif de zijgeleideplaat naar de
gewenste plaats.
DETALJER
DETALJER
Aan de formaatindicatie op de bodemplaat ziet u op welke plaats u de zijgeleideplaat moet zetten.
Zet de zijgeleideplaat vast door de vergrendeling stevig naar beneden te
drukken, totdat deze vastklikt.
22
2
1
Merk!
Zorg ervoor dat u de zijgeleideplaat op de formaatindicatie op de bodemplaat
vastzet, zodat de machine het juiste papierformaat kan detecteren.
3
9
3. Stel de achterstop bij.
Schuif de achterstop naar rechts: houd deze bovenaan vast, en verschuif
terwijl u de stop iets naar beneden drukt. Naar de andere kant toe houdt u
de achterstop onderaan vast en verschuift u naar links.
1
2
Merk!
Zorg ervoor dat u de achterstop naar beneden drukt als u deze naar rechts
schuift en dat u de stop onderaan vasthoudt als u deze naar links beweegt.
Forceer de achterstop niet, zodat deze niet beschadigd raakt.
4. Plaats papier in de lade.
Plaats het papier langs de rechterkant van de lade en schuif de achterstop
tegen het papier.
Merk!
• Zorg ervoor dat de achterste geleideplaat goed tegen het papier aanstaat.
Anders kunnen er storingen optreden.
• Plaats niet meer papier dan tot de grens die op de zijgeleideplaat is
aangegeven.
5. Sluit als het papier goed is geplaatst de papierinvoerrol.
6. Duw de lade voorzichtig naar binnen totdat deze vastklikt.
De indicator “” op de ladetoets verandert in “”.
Merk!
Sla de lade niet tegen de behuizing dicht. Dit kan storingen veroorzaken.
10
Papier plaatsen in de alternatieve invoerlade
1. Open de alternatieve invoer (aan de rechterkant van het kopieer-
apparaat).
2. Plaats kopieerpapier en pas de papiergeleiders aan het papier-
formaat aan.
Merk!
• Plaats maximaal 200 vel. Plaats als u speciaal papier gebruikt niet meer
dan de grens op de papiergeleiders. Anders kan het papier verkeerd
worden ingevoerd.
• Transparanten en inktjetpapier zijn niet geschikt voor deze machine. Plaats
geen transparanten of inktjetpapier in de alternatieve invoerlade.
3. Als u klaar bent met kopiëren, sluit u de lade van de alternatieve
invoer.
11
Papier plaatsen in de LGC (C-208)
1. Open de bovenklep van de LGC.
De bodemplaat van de LGC komt naar boven.
Merk!
Als de stroom niet is ingeschakeld, werkt de bodemplaat niet. Schakel de
stroomschakelaar aan voordat u papier in de LGC plaatst.
Als u hetzelfde formaat wilt plaatsen als eerst in de lade aanwezig was,
gaat u door met stap 3.
Als u het papierformaat wijzigt, gaat u verder met de volgende stap.
2. Stel de papiergeleiders en achterstop van de LGC bij.
(1) Draai de vier knoppen van de papiergeleider van de LGC en de twee
knoppen van de achterstop tegen de klok in los.
12
(2) Plaats het bovenste deel van de twee papiergeleiders van de LGC op de
juiste formaatposities en draai de knoppen met de klok mee weer vast
(3) Plaats de achterstop op de juiste formaatpositie op de onderplaat en
draai de twee knoppen met de klok mee weer vast.
.
3. Druk 1x op de papierplaatsknop en plaats het papier in de LGC.
De bodemplaat van de LGC gaat naar beneden.
13
4. Herhaal stap 3 totdat de bodemplaat niet verder omlaag gaat.
Merk!
• Plaats niet meer papier dan tot de grens die op de geleideplaten van de
LGC is aangegeven.
• Controleer of de achterstop op de juiste positie staat voor het papierformaat. Anders kunnen storingen optreden.
5. Sluit de bovenklep van de lade.
14
Kopieerhandelingen
Originelen plaatsen
Originelen plaatsen in de documentinvoer
De automatische documentinvoer (RADF) voert automatisch maximaal 100
originelen direct naar de glasplaat, te beginnen met het bovenste vel. U kunt de
documentinvoer alleen gebruiken voor platte originelen zonder nietjes of vouwen.
Originelen plaatsen in de normale modus
1. Leg de originelen op volgorde.
2. Plaats de originelen met de bedrukte kant naar boven in de
documentinvoerlade.
Plaats dubbelzijdige originelen met de eerste pagina naar boven.
De richting van de originelen moet overeenkomen met de origineelrichting
die linksboven in het basisscherm wordt aangegeven.
U kunt maximaal 100 originelen tegelijk plaatsen.
Merk!
• Plaats niet meer dan 100 originelen en overschrijd de grens die op de
papiergeleiders is aangegeven niet, anders kunnen papierstoringen optreden
of originelen beschadigd raken.
• Voordat u originelen in de lade legt, moet u controleren of de documentinvoer
goed gesloten is. Open de documentinvoer niet nadat u deze hebt gesloten.
Hierdoor kunnen de kopieerinstellingen automatisch worden gewijzigd.
3. Pas de papiergeleiders aan.
15
Originelen plaatsen op de glasplaat
U gebruikt de glasplaat als originelen vanwege het formaat, vouwen, nieten,
scheuren of slechte conditie niet geschikt zijn voor de documentinvoer.
1. Zet de documentinvoer of de glasplaatdeksel omhoog.
2. Plaats het origineel met de te kopiëren kant naar beneden in de
linkerbovenhoek.
De richting van het origineel moet overeenkomen met de origineelrichting
die linksboven in het basisscherm wordt aangegeven.
3. Sluit de documentinvoer of de glasplaatdeksel voorzichtig, zodat
het origineel niet verschuift.
16
Advarsel
Gebruik geen te zware originelen, en druk niet te hard als u een dik
origineel plaatst waar de automatische documentinvoer tegenaan
leunt, anders zou het glas kunnen breken en u zou zich kunnen
bezeren.
De kleurmodus selecteren
De volgende vier kleurmodussen zijn beschikbaar:
AUTO voor het automatisch detecteren of een gescand origineel in kleur of zwart/wit
is, waarna het kopiëren op FULL COLOUR of BLACK wordt ingesteld;
FULL COLOUR voor kleurenkopieën, of het origineel nu in kleur is of niet;
BLACK voor zwart/witkopieën, of het origineel nu in kleur is of niet;
SINGLE COLOUR voor kopieën in één kleur (rood, groen, blauw, magenta, cyaan of
geel).
Standaard is FULL COLOUR ingesteld. Volg de onderstaande procedure voor het
wijzigen van de kleurmodus.
1. Raak voor het selecteren van de gewenste kleurmodus een
modustoets aan onder COLOUR MODE op het basisscherm.
Merk!
Sluit als u een nieuwe kopieertaak start de documentinvoer goed en druk op
[AUTO RESET].
FULL COLOUR is al gemarkeerd als de standaardinstellingen zijn hersteld.
Als u SINGLE COLOUR selecteert, wordt er een popupmenu voor het
selecteren van de kleur weergegeven.
Druk op de toets voor de gewenste kleur en druk op OK.
De geselecteerde kleur wordt op het basisscherm aangegeven onder
COLOUR MODE, waar de toets SINGLE COLOUR is gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
Druk op CANCEL als u wilt teruggaan naar de vorige instelling.
2. Selecteer naar wens andere kopieerfuncties.
3. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
4. Plaats origine(e)l(en).
5. Druk op [START].
17
Een eenvoudige kopie maken (1a1)
Het basisscherm is standaard ingesteld op 1-1 kopiëren voor enkelzijdige kopieën
van enkelzijdige originelen.
1. Stel indien gewenst de kopieerfuncties in.
2. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
3. Plaats origine(e)l(en).
4. Druk op [START] als u het afdrukken wilt starten.
De originelen worden door de machine ingescand.
Druk op [STOP] als u het scannen of afdrukken wilt onderbreken.
18
Dubbelzijdig kopiëren (1a2, 2a2)
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Front
Volg als u dubbelzijdige kopieën wilt maken van originelen die u in de documentinvoer of op de glasplaat hebt geplaatst de onderstaande aanwijzingen.
Documentinvoer gebruiken
Selecteer de kopieermodus die hoort bij het soort origineel dat u gebruikt (enkel- of
dubbelzijdig).
2-2 kopiering
Dobbeltsidig original
Front
Front
1-2 kopiering
Front
Front
Front
Enkeltsidig original
1.
Druk op 1a2 of 2a2 op het basisscherm. De toets wordt gemarkeerd.
Merk!
Sluit als u een nieuwe kopieertaak start de documentinvoer goed en druk op
[AUTO RESET].
Dobbeltsidig kopi
Back
Back
Back
Back
Back
Dobbeltsidig kopi
2. Selecteer de plaatsingsrichting voor de originelen.
Het origineelrichtingspictogram vindt u in de linkerbovenhoek van het
basisscherm.
Druk op SPECIAL ORIGINAL op het basisscherm als u de origineelrichting
wilt wijzigen. Het popupmenu voor speciale originelen wordt weergegeven.
Druk vervolgens op de toets voor de gewenste origineelrichting. De toets
wordt gemarkeerd.
Druk op OK. Het basisscherm wordt weergegeven.
3. Selecteer de bindmethode.
Druk op OUTPUT MENU op het basisscherm. Het popupmenu voor de
uitvoermodus wordt weergegeven. Druk vervolgens op de toets voor de
gewenste bindmethode. De toets wordt gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
Met TOP BIND maakt u de kopieën op de achterkant ondersteboven gekeerd.
Met RIGHT&LEFT BIND kopieert u normaal.
Druk op OK. Het basisscherm wordt weergegeven.
19
4. Selecteer naar wens andere kopieerfuncties.
DETALJER
DETALJER
Sommige instellingen zijn onverenigbaar. De gekozen kopieermodus wordt
dan automatisch opgeheven. In dat geval wijzigt u de instellingen, zodat deze
niet langer conflicteren met de gekozen kopieermodus.
5. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
6. Plaats de originelen volgens de origineelrichting met de te
kopiëren kant naar boven in de documentinvoer.
7. Druk op [START].
De machine begint met het scannen van originelen en gaat vervolgens
verder met het afdrukken van dubbelzijdige kopieën.
DETALJER
DETALJER
Druk op [STOP] als u het scannen of afdrukken wilt onderbreken.
20
Glasplaat gebruiken
Gebruik de glasplaat als de originelen niet geschikt zijn voor de documentinvoer.
1. Selecteer de plaatsingsrichting voor de originelen.
Het origineelrichtingspictogram vindt u in de linkerbovenhoek van het
basisscherm.
Druk op SPECIAL ORIGINAL op het basisscherm als u de origineelrichting
wilt wijzigen. Het popupmenu voor speciale originelen wordt weergegeven.
Druk vervolgens op de toets voor de gewenste origineelrichting. De toets
wordt gemarkeerd.
Druk op OK. Het basisscherm wordt weergegeven.
2. Selecteer de bindmethode.
Druk op OUTPUT MENU op het basisscherm. Het popupmenu voor de
uitvoermodus wordt weergegeven. Druk vervolgens op de toets voor de
gewenste bindmethode. De toets wordt gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
Met TOP BIND maakt u de kopieën op de achterkant ondersteboven gekeerd.
Met RIGHT&LEFT BIND kopieert u normaal.
Innbindingsmodus
HØYRE OG VENSTRE
INNBINDING
TOPPINNBINDING
2
Kopier
3
1
2
1
1
2
3
3
2
1
3
Druk op OK. Het basisscherm wordt weergegeven.
3. Plaats het origineel met de te kopiëren kant naar beneden op de
glasplaat in de ingestelde origineelrichting en sluit de documentinvoer of glasplaatdeksel.
Let erop dat u met de eerste pagina begint.
4. Druk op 1a2 op het basisscherm. De toets wordt gemarkeerd.
De toets STORE wordt op het scherm automatisch gemarkeerd.
Merk!
Druk nu NIET op [AUTO RESET], anders wordt de glasplaatmodus
opgeheven en kan het origineel niet meer op de glasplaat worden gescand.
5. Selecteer naar wens andere kopieerfuncties.
DETALJER
DETALJER
Sommige instellingen zijn onverenigbaar. De gekozen kopieermodus wordt
dan automatisch opgeheven. In dat geval wijzigt u de instellingen, zodat deze
niet langer conflicteren met de gekozen kopieermodus.
21
6. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
7. Druk op [START] als u het scannen wilt starten.
De voorzijde van het dubbelzijdige origineel wordt gescand en in het
geheugen geplaatst.
8. Plaats het origineel voor de andere kant op de glasplaat en druk
op [START].
Herhaal deze stap totdat alle originelen zijn gescand.
DETALJER
DETALJER
• De geheugenindicator rechtsboven in het basisscherm geeft het nog
beschikbare geheugen aan.
• U wist de gescande gegevens zonder af te drukken door op [STOP] te
drukken.
9. Nadat u alle originelen hebt gescand, sluit u de opslagmodus af
door op STORE te drukken.
STORE is niet meer gemarkeerd.
10.Druk op [START] als u het afdrukken wilt starten.
Alle gegevens in het geheugen worden afgedrukt.
DETALJER
DETALJER
Druk op [STOP] als u het afdrukken wilt onderbreken.
22
Enkelzijdig kopiëren van dubbelzijdige originelen (2a1)
Front
Front
Front
Front
Front
Als u enkelzijdige kopieën van dubbelzijdige originelen wilt maken, gebruikt u de
documentinvoer en selecteert u de modus 2-1.
2-1 kopiering
Dobbeltsidig original
1. Druk op 2
Merk!
Sluit als u een nieuwe kopieertaak start de documentinvoer goed en druk op
[AUTO RESET].
Front
Front
Front
Front
Front
Enkeltsidig kopi
a
1 op het basisscherm. De toets wordt gemarkeerd.
Back
Back
Back
Back
Back
2. Selecteer naar wens andere kopieerfuncties.
3. Voer het gewenste aantal afdrukken in met het cijferblok van het
bedieningspaneel.
4. Plaats de originelen met de bovenkant naar boven in de docu-
mentinvoer.
5. Druk op [START].
De machine begint met het scannen van originelen, en gaat vervolgens
verder met het afdrukken van enkelzijdige kopieën.
DETALJER
DETALJER
Druk op [STOP] als u het scannen of afdrukken wilt onderbreken.
23
Bijstelling beeldkleur
Voorbeelden
De densiteit van het hele beeld bijstellen (pag. 30).
Original
Intensitet
Tint, verzadiging en helderheid bijstellen (pag. 32).
Original
Farge
+4–4
24
+4–4
Metning
Lysstyrke
+4–4
+4–4
25
De tint wijzigen door de RGB-waarden van het beeld te wijzigen (pag. 32).
Original
Rød
+4–4
Grønn
+4–4
Blå
26
+4–4
De tint wijzigen door de CMYK-waarden van het beeld te wijzigen (pag. 34).
Original
Cyan
+4–4
Magenta
+4–4
Gul
+4–4
27
Svart
De randen van het beeld scherper maken (scherpte) (pag. 36).
Skarphet
Original
+4–4
Het contrast van het beeld vergroten (contrast) (pag. 36).
Kontrast
Original
28
+4–4
+4–4
Het beeld ophelderen (glossy) (pag. 36).
g
Ori
inal
Blank modus
29
Het helderheidsniveau selecteren en de achtergrond
witter maken (kopieerhelderheid)
Met automatische belichting (AE) wordt de helderheid van het origineel automatisch
tijdens het scannen bepaald, en wordt automatisch de juiste kopieerhelderheid
ingesteld.
HINT
U kunt op de machine instellen of de helderheid automatisch met behulp van
AE moet worden ingesteld.
Kopieerdensiteit/witheid achtergrond bijstellen
Volg de onderstaande procedure voor het handmatig selecteren van de belichting
(densiteit) voor donkerder of lichtere kopieën.
Witheid achtergrond
Stel de witheid van de achtergrond bij als u kranten of kringlooppapier kopieert.
Bakgrunnshvithet
Original
+4–4
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
Het scherm voor de beeldbijstelling wordt weergegeven.
2. Druk op COPY DENSITY voor het kopieerdensiteitsscherm.
3. Druk op het gewenste densiteitsniveau van -1 tot -4 voor een
lichtere kopie of van +1 tot +4 voor een donkerder kopie.
DETALJER
DETALJER
• Druk op STD. als u het middelste densiteitsniveau wilt selecteren.
• Als u AE weer wilt inschakelen, drukt u op AUTO, zodat dit wordt
gemarkeerd.
4. Druk indien nodig op BACKGROUND ADJUST voor het bijstellen
van de achtergrondwitheid.
Druk op het gewenste helderheidsniveau van -1 tot -4 voor een lichtere
achtergrond of van +1 tot +4 voor een donkerdere achtergrond.
Druk op OK. Het scherm voor de kopieerdensiteit wordt opnieuw
weergegeven.
30
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
5. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met
gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALLSTANDARD.
Densiteitsverschuiving instellen
Met deze functie verschuift u de densiteit van de negen niveaus drie stappen lichter
of donkerder.
Deze functie kunt u combineren met elk van de vier origineelmodussen (tekst/foto,
foto, tekst en kaart) en elk van de drie kleurmodussen (kleuren, zwart en éénkleurs).
Er zijn dus twaalf soorten instellingen voor densiteitsbijstelling beschikbaar.
IMAGE ADJUST
1. Selecteer de gewenste kleurmodus (kleuren, zwart of éénkleurs).
2. Druk op SPECIAL ORIGINAL op het basisscherm. Het popup-
menu voor speciale originelen wordt weergegeven.
3. Selecteer de gewenste origineelmodus en druk op [P (COUNTER)].
(Voorbeeld) Geselecteerde origineelmodus: MAP (kaart), kleurmodus:
FULL COLOUR (kleuren)
Densiteitsverschuiving (kleurenkaart)
3 (0 - 5)
Geselecteerde origineelmodus: TEXT/PHOTO (tekst/foto), kleurmodus:
BLACK (zwart)
Geselecteerde origineelmodus: TEXT (tekst), kleurmodus: SINGLE
COLOUR (één kleur)
Densiteitsverschuiving (tekst, één kleur)
3 (0 - 5)
4. Selecteer de densiteitsverschuiving door op één van de
cijfertoetsen 0 t/m 5 te drukken.
DETALJER
DETALJER
6 of hoger wordt genegeerd.
5. Druk op OK in het popupmenu voor speciale originelen.
De densiteitsverschuiving in de geselecteerde origineelmodus van de
gewenste kleurmodus wordt bepaald.
31
Kleuren wijzigen met behulp van RGB- en HSB-waarden
(kleurbijstelling)
U kunt de kleur wijzigen door de waarden voor rood (R), groen (G) en blauw (B) te
wijzigen en door de tint, verzadiging en helderheid aan te passen.
De RGB-waarde wijzigen
Wijzig de kleur van de kopie door de waarden voor rood (R), groen (G) en blauw (B)
te wijzigen.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op COLOUR ADJUST. Het kleurbijstellingsscherm wordt
weergegeven.
3. Druk op de gewenste kleurtoets.
4. Druk op het gewenste helderheidsniveau van -1 tot -4 voor een
lichtere kleur of van +1 tot +4 voor een diepere kleur.
DETALJER
DETALJER
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
5. Druk op OK.
Het kleurbijstellingsscherm wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
6. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met
gemarkeerd.
IMAGE ADJUST
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALLSTANDARD.
De HSB-waarden wijzigen
Wijzig de kleur van de kopie door de tint, verzadiging en helderheid te wijzigen.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op COLOUR ADJUST. Het kleurbijstellingsscherm wordt
weergegeven.
3. De tint wijzigen.
Druk op HUE.
Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 om geel roder te maken en rood
meer magenta. Of druk op +1 tot +4 om geel groener te maken en groen
meer cyaan.
32
DETALJER
DETALJER
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
Druk op OK. Het kleurbijstellingsscherm wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
4. De verzadiging wijzigen.
Druk op SATURATION.
Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor een doffere kleur of van +1
tot +4 voor een levendigere kleur.
DETALJER
DETALJER
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
Druk op OK. Het kleurbijstellingsscherm wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
5. De helderheid wijzigen.
Druk op BRIGHTNESS.
Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor een donkerder beeld of van
+1 tot +4 voor een lichter beeld.
DETALJER
DETALJER
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
Druk op OK. Het kleurbijstellingsscherm wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
6. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met IMAGE ADJUST
gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALLSTANDARD.
33
Kleuren wijzigen met de CMYK-waarde
(kleurbalansbijstelling)
De tint wijzigen door de CMYK-waarden van het beeld te wijzigen.
Deze aanpassingen voert u uit in alle densiteitsgebieden (schaduw, midden, helder)
van de afzonderlijke kleuren of over het hele densiteitsgebied van elke kleur.
De bijstellingswaarde varieert van -10 tot +10.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op COLOUR BALANCE. Het kleurbalansscherm wordt
weergegeven.
3. Selecteer het gewenste densiteitsgebied.
Bekijk de gebieden voor schaduw, midden en helder voor het origineel en
selecteer het densiteitsgebied waarvoor u de kleurbalans wilt bijstellen.
Als u het hele densiteitsgebied wilt bijstellen, drukt u op WHOLE AREA.
De toets wordt gemarkeerd.
4. Selecteer de kleur en de bijstellingswaarde.
Druk op CYAN (C), MAGENTA (M), YELLOW (Y) of BLACK (K). De toets
wordt gemarkeerd.
Druk hierna op de toets c of d voor het weergeven van de gewenste bijstellingswaarde tussen -10 en +10.
DETALJER
DETALJER
Deze bijstelling kunt u voor elk densiteitsgebied maken. Herhaal indien
gewenst stap 3 en 4.
5. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met
gemarkeerd.
IMAGE ADJUST
34
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL
STANDARD.
Lijnraster, puntraster of hoge compressie selecteren
(rasterinstelling)
Deze machine kan op twee manieren het afdrukbeeld produceren: via lijnraster of
via puntraster. De machine selecteert automatische de juiste methode, aan de hand
van de overige kopieerinstellingen voor de taak.
Volg de onderstaande procedure voor handmatig selecteren van de reproductiemethode.
Hogere resolutie of betere kleuren: HIGH RESOLUTION / SMOOTH TONE
Als u de reproductiemethode handmatig instelt, selecteert u ofwel een hogere
resolutie, ofwel betere kleuren. Met HIGH RESOLUTION verbetert u de resolutie
door het aantal getrokken lijnen te maximaliseren. Met SMOOTH TONE is het aantal
lijnen minder maar worden de kleuren beter aangebracht.
Hoge compressie: HIGH COMPRESSION
Het gewenste kopieerresultaat wordt soms niet bereikt, omdat er onvoldoende intern
geheugen is voor de handmatig gekozen reproductiemethode of de reproductiemethode die aan de hand van de kopieerinstellingen voor de taak automatisch is
ingesteld. In dat geval selecteert u hoge compressie voor prioriteit voor het
comprimeren van de gescande gegevens.
AUTO
Hiermee selecteert u automatisch de reproductiemethode aan de hand van de
geselecteerde kopieerinstellingen. Dit is de standaardinstelling.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op SCREEN voor het rasterinstellingsscherm.
3. Selecteer de gewenste reproductiemethode.
Voor het lijnraster drukt u op HIGH RESOLUTION of SMOOTH TONE
onder LINE SCREEN. De toets wordt gemarkeerd.
Voor het puntraster drukt u op HIGH RESOLUTION of SMOOTH TONE
onder DOT SCREEN. De toets wordt gemarkeerd.
Voor het comprimeren van gescande gegevens drukt u op HIGHCOMPRESSION. De toets wordt gemarkeerd.
Als de reproductiemethode automatisch moet worden geselecteerd, drukt u
op AUTO. De toets wordt gemarkeerd.
4. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met
gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL
STANDARD.
IMAGE ADJUST
35
Scherpte en contrast bijstellen / glossymodus selecteren
Naast het selecteren van kleurbijstelling en reproductiemethode kunt u op deze
machine voor het verbeteren van de kopieerkwaliteit de volgende filters toepassen.
De randen van het beeld scherper maken (Sharpness).
Het contrast van het beeld vergroten (Contrast).
Het beeld ophelderen (Gloss Mode).
Volg de onderstaande procedure voor het uitvoeren van de bijstellingen.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op OTHERS voor het scherm voor overige instellingen.
3. Selecteer het gewenste scherpheidsniveau.
Druk op SHARPNESS en vervolgens op het gewenste niveau van -1 tot -4
voor een zachtere omtrek of van +1 tot +4 voor een scherpere.
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
Druk op OK.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
4. Selecteer het gewenste contrastniveau.
Druk op CONTRAST en vervolgens op het gewenste niveau van -1 tot -4
voor minder of van +1 tot +4 voor meer contrast.
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
Druk op OK.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
5. Selecteer de glossymodus.
Druk op GLOSS MODE. De toets wordt gemarkeerd.
6. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met
gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALLSTANDARD.
36
IMAGE ADJUST
Beelddetectie fijnafstellen (beeldbeoordeling)
Met beelddetectie detecteert en bepaalt u het fotogedeelte en het tekstgedeelte van
originelen tijdens het scannen, zodat u optimale afdrukresultaten kunt behalen door
de detectiestandaard aan te passen aan tekengrootte van de tekst of het aandeel
van de tekst in het hele origineel.
Voor deze bijstelling beschikt u over twee onderdelen: bijstelling van de verhouding
tekst/foto en bijstelling van de verhouding zwarte/gekleurde tekst.
• Met TEXT/PHOTO wijzigt u de verhouding voor het detecteren van het tekstgebied
van het origineel.
• Met COLOUR/TEXT wijzigt u de verhouding voor het detecteren of de tekst van
het origineel zwart of gekleurd is.
Volg de onderstaande procedure voor het uitvoeren van de bijstellingen.
1. Druk op IMAGE ADJUST op het basisscherm.
2. Druk op OTHERS voor het scherm voor overige instellingen.
3. Druk op IMAGE JUDGE.
4. Wijzig TEXT/PHOTO.
Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor het vergroten van het fotogebied. Of druk op +1 tot +4 voor het vergroten van het tekstgebied.
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
5. Wijzig COLOUR/TEXT.
Druk op het gewenste niveau van -1 tot -4 voor het vergroten van het aandeel zwarte tekst, of op +1 tot +4 voor het vergroten van het aandeel gekleurde tekst.
Druk op STD. als u het middelste niveau wilt selecteren.
6. Druk op OK.
Het scherm voor overige bijstellingen wordt opnieuw weergegeven.
DETALJER
DETALJER
Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
7. Druk op OK.
Het basisscherm wordt opnieuw weergegeven, met
gemarkeerd.
DETALJER
DETALJER
• Als u wilt teruggaan naar de vorige instellingen, drukt u op CANCEL.
• Als u de standaardinstellingen wilt herstellen, drukt u op RECALL
STANDARD.
IMAGE ADJUST
37
Probleemoplossing en onderhoud
Als het bericht ‘Bel voor Service’ wordt weergegeven
Het bericht “Bel voor Service” geeft aan dat de hulp van de technische dienst moet
worden ingeroepen.
Doorgaans worden op dit scherm het telefoon- en faxnummer van de technische
dienst weergegeven.
Advarsel
Neem als het servicescherm wordt weergegeven direct contact op
met de technische dienst op de hieronder beschreven wijze.
1. Noteer de probleemcode die u ziet in de tweede regel van het
berichtgebied.
Merk!
Zet als u via de beheerdersinstellingen technische ondersteuning hebt
ingeroepen onmiddellijk de aan/uitschakelaar uit en trek de stekker uit het
stopcontact, zoals hier beschreven.
2. Zet de aan/uitschakelaar UIT.
3. Trek de stekker van de machine uit het stopcontact.
4. Neem contact op met de technische dienst, leg de situatie uit en
geef het foutcodenummer op.
38
Vastgelopen papier verwijderen
Als er papier vastloopt, stopt de machine met kopiëren en worden er papierstoringscodes op het scherm weergegeven die de plaats aangeven waar papier is
vastgelopen. U kunt niet meer kopiëren totdat al het vastgelopen papier is verwijderd.
Toets voor uitleg
Druk hierop om de volgende schermen
voor verwijderen weer te geven.
Weergave van de vastlooppositie
Gemarkeerde of knipperende nummers
geven de vastloopposities aan.
DETALJER
DETALJER
Ten behoeve van de duidelijkheid zijn op bovenstaand scherm alle vastloopnummers weergegeven. In werkelijkheid worden bij een papierstoring minder
nummers weergegeven.
Berichtengebied
Oplossingsmethode
1. Druk op Illustration explanation op het scherm.
Het scherm met aanwijzingen voor het verwijderen wordt weergegeven.
2. Volg de aanwijzingen op het scherm voor het verwijderen van het
vastgelopen papier.
Druk, indien aanwezig, op op het scherm voor de volgende pagina
van een reeks met illustraties.
Merk!
Zorg ervoor dat u geen afgescheurde papierresten in de machine achterlaat
als u vastgelopen papier verwijdert.
3. Nadat de procedure is voltooid, wordt het basisscherm opnieuw
weergegeven.
Als er nog meer plaatsen zijn waar papier is vastgelopen, geeft het scherm de
volgende uit te voeren handelingen weer in het berichtgebied, en in het vastlooppositiescherm wordt het locatienummer van de storing weergegeven.
Herhaal stap 1 en 2 totdat al het vastgelopen papier is verwijderd.
39
Als “JAM” op een toets wordt weergegeven (of de
pijltoets knippert)
Als tijdens het uitvoeren van een afdruk- of scantaak een papierstoring optreedt
tijdens het instellen van een reservetaak, verandert de toets SCAN of PRINT JOB
op het basisscherm in de knipperende toets JAM JOB.
Als er meer dan vier taken zijn ingevoerd en de toets van de afdruk/scantaak met de
storing op dat moment niet op het scherm wordt weergegeven, knippert de schuifpijl
voor die taak.
Volg onderstaande aanwijzingen voor het verwijderen van vastgelopen papier.
1. Geef het vastlooppositiescherm weer.
Druk op JAM JOB te gaan. Het vastlooppositiescherm wordt weergegeven.
Als de pijltoets knippert, gebruikt u deze om naar de toets met JAM JOB en
drukt u op deze toets. Het vastlooppositiescherm wordt weergegeven.
2. Druk op Graphic Illustration.
Het scherm met aanwijzingen voor het verwijderen wordt weergegeven.
3. Volg de aanwijzingen op het scherm voor het verwijderen van het
vastgelopen papier.
Nadat de procedure is voltooid, wordt het basisscherm opnieuw
weergegeven.
DETALJER
DETALJER
JAM JOB is veranderd in STOP en de instellingen voor de huidige afdruktaak
worden op het scherm weergegeven.
4. Druk op [START].
De scan/afdruktaak gaat verder.
5. Druk op FREE JOB om verder te gaan met het instellen van de
reservetaak.
40
Als “ADD PAPER” op een toets wordt weergegeven (of de
pijltoets knippert)
Als het papier opraakt terwijl een taak wordt verwerkt en u een reservetaak instelt,
verandert PRINT JOB op het basisscherm in een knipperende toets ADD PAPER.
Als er meer dan vier taken zijn ingevoerd en de toets van de afdruktaak met de
storing op dat moment niet op het scherm wordt weergegeven, knippert de schuifpijl
voor die taak.
Volg onderstaande aanwijzingen om het kopiëren voort te zetten.
1. Geef het basisscherm weer voor de taak die wordt afgedrukt.
Druk op ADD PAPER. Het basisscherm voor de afdruktaak wordt weerge-
geven.
Als de pijltoets knippert, gebruikt u deze om naar de toets met ADD PAPER
te gaan en drukt u op deze toets. Het basisscherm met de afdruktaak wordt
weergegeven.
2. Kijk welke ladetoets knippert, en vul het papier in de aangegeven
lade aan.
Nadat u papier hebt geplaatst, verandert ADD PAPER in STOP.
3. Druk op [START].
De afdruktaak gaat weer verder.
4. Druk op FREE JOB om verder te gaan met het instellen van de
reservetaak.
Als het scherm Power OFF/ON wordt weergegeven
Als er problemen met de stroomvoorziening van de kopieermachine zijn, wordt het
scherm voor in- en uitschakelen weergegeven.
Volg de onderstaande procedure voor het uit- en weer aanzetten van de machine.
1. Zet de aan/uitschakelaar UIT.
2. Wacht ongeveer 10 seconden.
3. Zet de aan/uitschakelaar AAN.
41
Toner toevoegen
Als de toner bijna op is, wordt op het aanraakscherm het bericht “Please add toner”
en het pictogram ADD TONER () weergegeven. De kleur toner die
u moet bijvullen, wordt met een letter aangegeven: C (cyaan), M (magenta), Y (geel),
of K (zwart).
Merk!
Gebruik hetzelfde tonerflesnummer als op het etiket op de deksel van de
tonerfles is aangegeven. Anders kan een storing optreden.
tonernummeretikett
Vul de toner bij zoals hieronder beschreven.
1. Maak de toner los door de boven- en onderkant van de nieuwe
tonerfles ten minste vijf keer tegen een hard oppervlak te tikken en
vervolgens de fles ten minste vijf keer te schudden.
42
5 -6cm
5 -6cm
2. Open de klep die toegang geeft tot de toner.
3. Ontgrendel en open de deksel van de lege tonerfles.
2
1
4. Trek de tonerfles gedeeltelijk uit de machine en draai deze tot de
“pijl naar boven” 0mhoog wijst.
43
5. Trek de tonerfles recht volledig uit het apparaat.
1
2
6. Verwijder de afsluiting van de nieuwe tonerfles en plaats deze op
de verwijderde fles.
3
Ny tonerflaske
44
Tom tonerflaske
7. Plaats de pijl bovenaan, en de holten van de tonerfles tegen de
uitsteeksels van de ingang. Schuif de nieuwe tonerfles helemaal
naar binnen, tot deze vastklikt.
1
2
8. Sluit en vergrendel de tonerflesklep en sluit de tonerklep van de
machine.
DETALJER
DETALJER
De tonerklep kan niet worden gesloten als de tonerfles niet goed is geplaatst.
45
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.