
De opstelling kan in twee delen worden opgesplitst: opstelling van de patiënt en opstelling van de arm. De opstelling
van de patiënt bepaalt waar elke poort zich in de ruimte ten opzichte van elkaar bevindt. De opstelling van de armen
beïnvloedt de manier waarop de armen ten opzichte van elkaar bewegen om de anatomie van het doel te bereiken.
Opstelling patiënt/poort
Dokhoek
Armkanteling
Armen die
boven en over
een patiënt werken, worden
hoog geplaatst met
kanteling naar beneden.
Armen die meer op
gelijke hoogte
met de patiënt werken, kunnen op
halve hoogte geplaatst worden
met een
vlakkere kanteling.
Armen die
onder en voor de
patiënt werken, worden laag
geplaatst met
kanteling naar
boven.
PoortplaatsingPositie van de
patiënt
Armopstelling
Kanteling naar
beneden -30°
De hoogte van de arm wordt bepaald door de kanteling van de arm en de relatieve hoogte van de poort, niet
als een specifieke instelling.
Hugo™ RAS-systeem
Pagina 1 van 5
OPSTELLING VARIABELEN
BEKNOPTE HANDLEIDING
Principes voor systeeminstelling
ALGEMENE ARMPOSITIONERING

Voor het bewegingsbereik en de poortpositie van een bepaald instrument is er een overeenkomstig bereik
van de bewegingen van de instrumenttrack, gebaseerd op het fulcrumpunt van de arm.
Het werkbereik is de 3D-ruimte die de instrumenten moeten bereiken om een operatie te voltooien. De schacht
van het instrument ligt in het verlengde van het spoor van het instrument; zij draaien dus rond hetzelfde fulcrumpunt
om de beoogde anatomie te bereiken. Dit gedeelde fulcrumpunt creëert een reeks hoeken en bewegingen die het
instrument gebruikt om de operatie te voltooien. Dit bewegingsbereik blijft consistent, ongeacht hoe de rest van de
arm is ingesteld, aangezien het wordt gedicteerd door de anatomie en de poortpositie.
Rol- en ineenvouwingsbewegingen van de arm plaatsen het de instrumenttrack waar het heen moet.
De arm gebruikt zowel rollen als ineenvouwen om het volledige bereik van de instrumenttrackbeweging (beschreven
in het vorige deel) te bereiken door het instrument rond het fulcrumpunt te draaien in verschillende hoeken ten
opzichte van de beoogde anatomie. De twee componenten in de bewegingen van de arm, rollen en ineenvouwen,
worden bestuurd via de operatieconsole. De armopstelling bepaalt de grootte van de rol- en klapbewegingen,
alsmede het volledige bewegingsbereik van de instrumenttrack.
Rollen
Ineenvouwe
n
Dynamische
beweging
Hugo™ RAS-systeem
Pagina 2 van 5
Proactieve concepten
BEWEGINGSBEREIK INSTRUMENTTRACK
HOE DE INSTRUMENTTRACK BEWEEGT
PRINCIPES VOOR
SYSTEEMINSTELLING