Deze uitgave vervangt eerdere versies. Iedere vermenigvuldiging, geheel of
gedeeltelijk, publicatie, of bewerking met behulp van een elektronisch systeem
van welke aard dan ook, is verboden zonder onze schriftelijke toestemming.
Technische wijzigingen voorbehouden. Alle rechten voorbehouden. De
productnamen zijn gebruikt zonder daarmee toestemming voor vrij gebruik te
verlenen en in principe volgens de schrijfwijze van de fabrikant. De
productnamen zijn gedeponeerd en moeten als zodanig worden beschouwd.
Wij behouden ons het recht voor om technische wijzigingen aan te brengen in
het kader van voortdurende verbetering van onze producten en om de
producten een andere kleur of vorm te geven. De geleverde producten kunnen
afwijken van de afbeeldingen. Deze gebruiksaanwijzing is met de noodzakelijke
zorgvuldigheid opgesteld. Wij aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid in het
geval van fouten of omissies.
Lees de documentatie van uw datalogger aandachtig door
zodat u deze correct gebruikt en alle functies kent.
In deze gebruiksaanwijzing staat de werking van de
datalogger en de het meetapparatuur beschreven.
Het gebruik en het instellen van de software van de
datalogger worden in een aparte gebruiksaanwijzing
behandeld (software-handleiding). Die handleiding is op te
vragen via de helpfunctie nadat u de software heeft
geïnstalleerd.
Uw nieuwe datalogger is gemaakt volgens de regelen der
kunst en voldoet aan de geldede Europese en de nationale
regelgeving. De conformiteitsverklaring en de bijbehorende
documentatie is te verkrijgen bij de fabrikant.
Houdt u zich aan de hierna volgende veiligheidsaanwijzingen
om ervoor te zorgen dat uw datalogger in goede staat blijft en
veilig gebruikt kan worden.
1. Veiligheidsaanwijzingen
Wij aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor schade
die ontstaat door het niet naleven van deze
gebruiksaanwijzing of door oneigenlijk gebruik van het
apparaat. In dergelijke gevallen geldt er geen enkele garantie.
Lees voordat u het apparaat voor de eerste keer
gebruikt, de gebruiksaanwijzing volledig door.
Omwille van de veiligheid en de goedkeuring (CE) is
het verboden om wijzigingen aan te brengen aan het apparaat
of aan de onderdelen die bedoeld zijn om samen met dit
apparaat gebruikt te worden!
Volg de volgende voorzorgsmaatregelen, voordat u het
apparaat gebruikt:
• Voer nooit metingen uit aan spanningvoerende delen.
• Houd rekening met het meetbereik van de gebruikte
sensors en elektroden.
• Houdt u zich aan de toegestane omgevingscondities voor
gebruik en opslag.
• Uitsluitend de gebruiker is verantwoordelijk voor de
juistheid van de metingen, de interpretatie van de resultaten
en de acties die op basis van deze interpretatie worden
genomen. Wij aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid of
garantieclaim voor de nauwkeurigheid van de getoonde
meetresultaten. Wij aanvaarden geen enkele
aansprakelijkheid voor schade die of letsel dat voortkomt uit
het gebruik van de metingen.
2. Beoogd gebruik
Met deze datalogger kunt u verschillende grootheden meten
en vastleggen met behulp van de sensors die gespecificeerd
zijn in de technische gegevens van dit apparaat. De metingen
kunnen worden uitgelezen en gelogd, en met een instelbaar
interval naar de computer worden gestuurd.
Het apparaat mag alleen gebruikt worden in verband met het
hiervoor beschreven gebruik en overeenkomstig de
technische specificaties.
Elk ander gebruik wordt beschouwd als oneigenlijk gebruik.
Dit apparaat mag niet met het huishoudelijk afval
worden afgevoerd. Voer het apparaat af
overeenkomstig de geldende regels.
NL
Gebruiksaanwijzing datalogger
3
3. Overzicht
1. Batterijencompartiment
2. Klep voor batterijencompartiment
3. USB-aansluiting (micro) voor aansluiting aan de
computer
4. RJ45-aansluiting
5. Bevestigingsbeugel
6. LCD-scherm:
7. Weergaveregel 1
8. Weergaveregel 2
9. Weergaveregel 3
10. Geluidssignaal actief
11. Netwerkverbinding actief
12. USB-verbinding actief
13. Gevoed via het lichtnet
14. Gevoed via USB
15. Toestand van de batterijen
16. Werkingsmode
17. Bezig met loggen
18. Niet bezig met loggen
19. Datum
20. Tijd
21. Selectietoets voor de mode
22. Loggers voor de interne sensors (THI/THIP/TCO)
4. Leveringsomvang
Het standaardpakket omvat:
• Een datalogger
• Een USB-kabel
• Een CD-rom met de gebruiksaanwijzing, de software
SmartGraph en de software-handleiding
• 4 AA-batterijen
• Productiecertificaat
NL
Gebruiksaanwijzing datalogger
4
Mode M1 selecteren
Weergave in mode M1
5. Voorbereiding voor gebruik
5.1. Software
5.1.1. Systeemeisen
Voordat u uw datalogger kunt instellen en gebruiken, moet
eerst de SmartGraph software worden geïnstalleerd op een
PC die minimaal voldoet aan de volgende eisen.
Besturingssysteem:
• Windows XP SP 3 of hoger (32-bits of 64-bits)
• Windows Vista (32-bits of 64-bits)
• Windows 7 (32-bits of 64-bits)
Hardware:
• Snelheid processor minimaal: 1,0 GHz
• CD-romspeler
• USB- of RJ45-aansluiting
• Geheugen minimaal 512 MB
• 4 GB harde schijf
• Adobe Acrobat Reader software
5.1.2. Installatie van SmartGraph
Plaats de CD-rom in speler van uw PC en installeer de
software volgens de aanwijzingen op het scherm
5.1.3. Voordat u de datalogger instelt
Sluit de datalogger met de meegeleverde USB-kabel aan op
uw PC. De datalogger wordt automatisch herkend door
Windows.
Als de netwerkfunctie actief is, kunt u uw datalogger ook
instellen via uw lokale netwerk (LAN-verbinding) Raadpleeg
hoofdstuk 6.2.2 voor meer informatie over de netwerkfunctie.
Start SmartGraph. Het programma herkent automatisch de
aangesloten datalogger en toont een lijst met bestaande
dataloggers. De datalogger is klaar om ingesteld te worden via
de software.
U vindt alle informatie over het gebruik van de software in de
software-handleiding. Deze is beschikbaar via de helpfunctie
van SmartGraph.
Functies van de professionele versie.
In de handleiding leest u ook hoe u kunt overstappen op de
professionele versie van SmartGraph (een stap hoger dan de
licentie bij het apparaat).
6. Bediening
De PC-software SmartGraph is de centrale plaats voor de
instelling van uw datalogger. Geavanceerde instellingen voor
de werking en de weergave kunnen uitsluitend met behulp
van de software worden gedaan.
Basisinstellingen kunt u direct op de datalogger uitvoeren met
behulp van de selectietoets voor de mode.
De selectietoets voor de mode kan via de software worden
geblokkeerd. Het is dan niet langer mogelijk om de datalogger
in stellen via de selectietoets voor de mode.
6.1. Starten en stoppen
Als de datalogger normaal van spanning is voorzien, is het
niet mogelijk deze uit te schakelen. De datalogger kan
eventueel wel in een energiezuinige mode werken (M1), wat
betekent dat meten, tonen en loggen niet actief zijn. In het
volgende hoofdstuk worden de vier werkingsmodes van de
datalogger nader uitgelegd.
6.2. Basisinstellingen en werkingsmodes
Met de selectietoets op de datalogger kunt u
zeven basisinstellingen wijzigen: selecteren
van een van de vier beschikbare
werkingsmodes, netwerkfunctie activeren,
instellingen resetten en het geluidssignaal
inschakelen.
Klik kort op de selectietoets voor de mode om
de actuele werkingsmode op te vragen.
Druk nogmaals kort op de selectietoets voor
de mode om door de verschillende
instellingsmodes te bladeren
De geselecteerde mode blijft vier seconden
zichtbaar. Gedurende deze periode kunt u uw
selectie bevestigen.
Tijdens deze periode knippert linksonder op
het scherm de geselecteerde mode (M1, M2,
M3, M4, M51, M52, M53).
Houd om te bevestigen de selectietoets voor
de mode lang ingedrukt (1 seconde).
De datalogger gaat over in de geselecteerde
mode.
Als de selectie niet binnen 4 seconden wordt
bevestigd, dan verlaat de datalogger de
instellingsmode en keert hij terug naar de oude weergave.
6.2.1. De vier werkingsmodes
Werkingsmode M1
Werkingsmode M2
De datalogging is uitgeschakeld. Er wordt OFF getoond op de
tweede weergaveregel en de indicatie STOP verschijnt.
In deze werkingsmode (fabrieksinstelling) is het
elektriciteitsverbruik minimaal, want het apparaat meet niets
en geeft geen metingen weer.
NL
Gebruiksaanwijzing datalogger
5
Mode M2 selecteren
Voorbeeld van de weergave
in mode M2
Mode M3 selecteren
Voorbeeld van de weergave in
mode M3
Mode M4 selecteren
Weergave in mode M4
Netwerkmode M51 selecteren
Voorbeeld van de weergave in
netwerkmode M51
Met deze functie kunt u de
fabrieksinstellingen
herstellen.
Resetmode M52 selecteren
De geluidsoptie M53
selecteren
Een voorbeeld van de
weergave in mode M53
De meetwaarden worden weergegeven. De grootheden die
via SmartGraph zijn ingesteld, worden op de drie
weergaveregels getoond in een in te stellen interval.
In deze mode is de logging uitgeschakeld, de meetwaarden
worden niet in het geheugen opgeslagen. Op het scherm geeft
de indicatie STOP aan dat de logging is uitgeschakeld.
Werkingsmode M3
Zowel het meten als het loggen is ingeschakeld. De
grootheden die via SmartGraph zijn ingesteld, worden op de
drie weergaveregels getoond in een in te stellen interval.
In deze mode plaatst de datalogger maximaal 20 kanalen in
het geheugen, in te stellen via SmartGraph. Op het scherm
geeft de indicator REC aan dat er metingen worden gelogd.
Werkingsmode M4
De datalogger verzendt een bericht via UDP. Hierdoor kan de
SmartGraph de datalogger automatisch op het lokale netwerk
detecteren.
Als de datalogger voor het eerst op het netwerk wordt
aangesloten (netwerkapparaat toevoegen), moet u misschien
met behulp van SmartGraph, de netwerkinstellingen van de
datalogger aanpassen aan de bestaande netwerkconfiguratie.
De fabrieksinstelling is DHCP.
Raadpleeg voor meer informatie over de netwerkfunctie de
software-handleiding. Deze is beschikbaar via de helpfunctie
van SmartGraph.
Met de professionele versie van de SmartGraph is het
mogelijk om via het netwerk de actuele en de reeds
opgeslagen meetwaarden op te vragen in een in te stellen
interval.
Gebruik van de netwerkfunctie
Om de netwerkkaart van de datalogger continu te gebruiken,
dient u de datalogger aan de muur te monteren. Laat een
ruimte vrij van 50 cm waar de lucht ongehinderd kan
circuleren en vermijd alle luchtstroming (ventilator, verlichting
enz.).
Voeding in de netwerkmode
De ingebouwde netwerkkaart van de datalogger verhoogt het
stroomverbruik.
Als de netwerkfunctie actief is, controleert het apparaat
automatisch in vaste intervallen de netwerkstatus. Als er geen
actief lokaal netwerk wordt gedetecteerd, schakelt het
apparaat de netwerkfunctie na 12 minuten uit.
In de PoE-versie, beschikbaar als optie, kan de datalogger
direct via de netwerkverbinding worden gevoed.
6.2.3. Fabrieksinstellingen (M52)
Het meten en het loggen zijn ingeschakeld, maar de weergave
is uitgeschakeld.
Er verschijnen geen waarden op de weergaveregels. In deze
mode plaatst de datalogger maximaal 20 kanalen in het
geheugen, in te stellen via SmartGraph. Op het scherm geeft
de indicatie REC aan dat er metingen worden gelogd.
6.2.2. Netwerkfunctie (M51)
Als de datalogger op een lokaal netwerk is aangesloten en de
netwerkfunctie is ingeschakeld, dan kunnen de software- en
de meetinstellingen via het netwerk worden gewijzigd.
6.2.4. Optie geluidssignaal (M53)
Met de geluidsoptie kunt u het geluidssignaal van de
datalogger in- of uitschakelen. Als het geluidssignaal is
ingeschakeld, wordt de desbetreffende indicatie op het
scherm getoond.
Als het geluidssignaal is ingeschakeld en er treedt een alarm
op voor een tot drie ingestelde grootheden, dan wordt er een
geluidssignaal gegeven.
Bovendien wordt, als het geluidssignaal is ingeschakeld,
telkens een geluidssignaal gegeven als u naar een volgende
optie navigeert of een nieuwe werkingsmode bevestigt.
Er wordt ook een geluidssignaal gegeven als de datalogger
de navigatie stopt na verloop van een bepaalde tijd.
NL
Gebruiksaanwijzing datalogger
6
Sensor
Grootheid
Eenheid
Beschikbare kanalen voor datalogging
(max. 20 kanalen worden gelogd) en
weergave
op het scherm* (max. 3 kanalen)
Weergave op
de regels
Alle
modelle
n
Interne
temperatuursensor
Temperatuur
[°C]
act
min
max
mitt
1, 2, 3
Temperatuur
[°F]
act
min
max
mitt
1, 2, 3
Dauwpunt
[°C]
act
min
max
mitt
1, 2, 3
Dauwpunt
[°F]
act
min
max
mitt
1, 2, 3
Interne
luchtvochtigheidsse
nsor
Rel.
luchtvochtigheid
[%]
act
min
max
mitt
1, 2, 3
Abs.
luchtvochtigheid
[g/m³]
act
min
max
mitt
1, 2
THIP
Interne
luchtdruksensor
Rel. luchtdruk**
[hPa]
act
min
max
mitt
1, 2, 3
Abs. luchtdruk
[hPa]
act
min
max
mitt
1, 2, 3
TCO
Interne CO2-sensor
Concentratie
CO2**
[ppm]
act
min
max
mitt
1, 2, 3
7. Weergave en logging van de metingen
7.1. Sensors, grootheden en kanalen
Model THI
Met een datalogger THI kunt u zes grootheden meten met
behulp van twee interne sensors: omgevingstemperatuur in
°C, omgevingstemperatuur in °F, dauwpunt in °C, dauwpunt
in °F, relatieve luchtvochtigheid in % en absolute
luchtvochtigheid in g/m³.
Per grootheid zijn er vier kanalen beschikbaar: actuele
waarde (act), minimumwaarde (min), maximumwaarde (max)
en gemiddelde waarde (mitt). Datalogger THI heeft in totaal
dus 24 kanalen, zoals getoond in tabel 1.
Model THIP
Met een datalogger THIP kunt u acht grootheden meten met
behulp van drie interne sensors: omgevingstemperatuur in
°C, omgevingstemperatuur in °F, dauwpunt in °C, dauwpunt
in °F, relatieve luchtvochtigheid in %, absolute
luchtvochtigheid in g/m³, relatieve luchtdruk in hPa en
absolute luchtdruk in hPa.
Per grootheid zijn er vier kanalen beschikbaar: actuele
waarde (act), minimumwaarde (min), maximumwaarde (max)
en gemiddelde waarde (mitt). Datalogger THIP heeft in totaal
dus 32 kanalen, zoals getoond in tabel 1.
Model TCO
Met een datalogger THIP kunt u zeven grootheden
meten met behulp van drie interne sensors:
omgevingstemperatuur in °C, omgevingstemperatuur in
°F, dauwpunt in °C, dauwpunt in °F, relatieve
luchtvochtigheid in %, absolute luchtvochtigheid in
g/m³, en concentratie CO
Per grootheid zijn er vier kanalen beschikbaar:
Tabel 1: sensors, grootheden en beschikbare kanalen voor de verschillende dataloggers
in ppm.
2
actuele waarde (act), minimumwaarde (min),
maximumwaarde (max) en gemiddelde waarde (mitt).
Datalogger THIP heeft in totaal dus 28 kanalen, zoals
getoond in tabel 1.
7.2. Weergave van de meetwaarden op het
scherm
Voor ieder van de drie weergaveregels kunt u instellen welk
van de grootheden uit tabel 1 moet worden getoond. Het
scherm toont altijd de laatst gemeten waarde.
7.3. Loggen van de gegevens
In werkingsmode M3 en M4 is de datalogger in loggingmode
(REC). De metingen uit de geselecteerde kanalen worden in
het geheugen opgeslagen.
U kunt tot maximaal 20 kanalen uit tabel 1 gelijkertijd
opslaan.
Het loggen begint onmiddellijk nadat u mode M3 of M4 heeft
gekozen. De waarden worden opgeslagen in een cyclisch
geheugen, dat wil zeggen continu totdat het geheugen van
het apparaat vol is. Dan worden de oudste gegevens gewist
en de nieuwe waarden opgeslagen.
Opmerking: de actuele waarde, minimum, maximum
en gemiddelde van een grootheid vormen alle vier
een eigen kanaal. Als deze waarden beschikbaar
moeten zijn voor uw documentatie of voor latere analyse,
moet u alle desbetreffende kanalen selecteren. Het is
namelijk niet mogelijk deze gegevens later via de software te
berekenen.
De instellingen van de te loggen meetgegevens (type, duur,
hoeveelheid) zijn individueel te bepalen via de software.
Raadpleeg voor meer informatie over dit onderwerp de
software-handleiding.
* Als u ervoor kiest een grootheid op het scherm te tonen, dan wordt altijd de laatstgemeten waarde (act) getoond.
** Voor nauwkeurige resultaten is het nodig de hoogte in te stellen via SmartGraph.
NL
Gebruiksaanwijzing datalogger
7
Weergave van een
alarm
Bovengrens
alarm
Optimaal
bereik van de
waarden
Ondergrens
alarm
Knipperend
Continu
Loggingmode
Meetwaarden in het geheugen
Bovengrens
alarm
Optimaal
bereik van de
waarden
Ondergrens
alarm
Knipperend
Continu
Loggingmode
Loggingmode
Bovengrens
alarm
Optimaal
bereik van de
waarden
Ondergrens
alarm
Knipperend
Continu
HYSTERESE
Weergave van een alarm
zonder hysterese
Weergave van een alarm met
hysterese
Voorbeeld van de weergave van
een alarm voor het kanaal dat op
de eerste regel wordt
weergegeven.
8. Alarmfunctie
8.1. Instellingen van het alarm
U kunt in de besturingssoftware van de apparaten voor elk
kanaal dat wordt weergegeven of gelogd, een apart alarm
instellen.
U kunt een bereik van de waarden opgeven door middel van
een onder- en bovengrens voor het alarm. Als de meetwaarde
buiten dit optimale bereik valt, gaat er een alarm af.
Opmerking: een alarm kan alleen op het scherm getoond
worden in mode M2 en M3 voor de geselecteerde kanalen op
de drie weergaveregels.
In de loggingmode worden het alarm voor de andere kanalen
onafhankelijk ingesteld van de op het scherm getoonde
meetwaarden. Dit betekent dat ook voor kanalen die niet op
het scherm getoond worden maar die wel worden gelogd, een
alarm kan worden ingesteld.
Zo kan er ook een alarm zijn ingesteld in mode M4, terwijl er
geen gegevens op het scherm worden getoond.
8.2. Weergave van een alarm op het scherm
Een ingesteld alarm wordt alleen op het scherm getoond voor
meetwaarden die op het scherm worden getoond.
Als er een alarm optreedt
voor zo'n kanaal, dan
verschijnt er een
alarmsymbool naast de
waarde. Het symbool
knippert zolang de gemeten
waarde buiten het optimale
bereik ligt.
Als de meetwaarde weer
binnen het optimale bereik
komt, houdt het symbool op
te knipperen, maar blijft op scherm aanwezig.
Zo kunt u zien of er een alarm is opgetreden. Als de
meetwaarde weer buiten het optimale bereik komt, begint het
symbool weer te knipperen.
Als de gegevens uit de datalogger worden geëxporteerd,
wordt de weergave van het alarm gewist.
8.3. Geluidssignaal
Als er een alarm optreedt terwijl de geluidsoptie is
ingeschakeld (hoofdstuk 6.2.4 geluidsoptie), dan wordt er ook
een geluidssignaal gegeven. Het geluidssignaal verdwijnt als
de meetwaarden weer in het optimale bereik komen.
8.4. De hysterese van een alarm gebruiken
Als u de alarmfunctie gebruikt zonder hysterese, dan gaat het
alarm af en verdwijnt weer telkens als een alarmdrempel
wordt overschreden.
Als de afstand tot de grenzen van het optimale bereik heel
klein is, gaat het alarm heel vaak af.
Bijvoorbeeld als u als bovengrens voor alarm van de
omgevingstemperatuur 24 °C heeft ingesteld en voor de
ondergrens 10 °C en de omgevingstemperatuur varieert
voortdurend tussen 23,5 °C en 25 °C, dan wordt er talloze
keren een alarm gegenereerd en opgeslagen gedurende de
meetperiode.
U kunt dit verschijnsel vermijden door een hysterese voor het
alarm in te stellen. Definieer hiervoor hoever de meetwaarde
binnen het optimale bereik moet komen, wil het alarm
verdwijnen.
Als we in het voorgaande voorbeeld de hysterese instellen op
1 °C, dan gaat het alarm nog steeds af als de temperatuur
boven de 24 °C komt maar verdwijnt pas weer als de
temperatuur onder de 23 °C zakt.
Verder is het mogelijk om een hysterese in te stellen om het
herhaaldelijk in- en uitschakelen van het alarm rond de
grenzen van het optimale bereik te vermijden.
NL
Gebruiksaanwijzing datalogger
8
9. Advies voor onderhoud en gebruik
9.1. Batterijen vervangen
U moet de batterijen vervangen als op de eerste regel van het
scherm de indicator "LO batt" verschijnt.
Tijdens het vervangen van de batterijen kunnen geen
gegevens worden gelogd. Schakel het loggen uit en
controleer of de datalogger zich correct in mode M1
of M2 bevindt
en vervang dan pas de batterijen.
Open voor het plaatsen van de batterijen het
batterijencompartiment, verwijder de gebruikte batterijen en
plaatst de nieuwe. Let hierbij op de polariteit.
Tijdens het vervangen van de batterijen blijft de tijd minstens
een minuut juist ingesteld terwijl de batterijen zijn verwijderd.
Gebruik alleen batterijen van het type uit de technische
gegevens. Een ander type batterij kan de goede werking van
het apparaat aantasten. Gebruik geen oplaadbare batterijen!
Gooi gebruikte batterijen nooit bij het huishoudelijk afval en
gooi ze nooit in het vuur of in het water. Gooi ze in de juiste
bak volgens de geldende regelgeving.
9.2. Mobiel gebruik
Het is mogelijk de datalogger als draagbaar apparaat te
gebruiken op verschillende plaatsen. Houdt u zich aan de
omgevingscondities voor gebruik (zie technische gegevens).
Door de compacte afmetingen van de datalogger is deze op
een onopvallende of zelfs totaal onzichtbare plaats te
plaatsen.
9.3. Muurbevestiging
Als u datalogger op een vaste plek wilt gebruiken, kunt u hem
aan de muur of op een beugel bevestigen. Er wordt een
bevestigingsbeugel meegeleverd.
de netwerkfunctie.
9.4. Verplaatsing
Als u het apparaat verplaatst, met name vanuit een koude
naar een warme omgeving, bijvoorbeeld uit de auto of het
apparaat is de gehele nacht op een verwarmde plaats
bewaard, dan kan er condensvorming op de printplaat
optreden.
Dit is een natuurkundig verschijnsel dat niet te vermijden is bij
de constructie van meetinstrumenten. Wacht in dat geval 5
minuten voordat u het apparaat inschakelt, zodat het zich aan
de omgevingstemperatuur kan aanpassen.
U moet de datalogger aan de muur bevestigen als u
het apparaat via het netwerk wilt gebruiken.
Raadpleeg hoofdstuk 6.2.2 voor meer informatie over