Repeaters worden vaak geïnstalleerde en onderhouden door radioclubs, soms in samenwerking met het plaatselijke bedrijfsleven met
betrekking tot de communicatiesector.
Vergeleken met simplex (eenvoudige) communicatie, kunt u met
behulp van een repeater uitzenden over veel grotere afstanden.
Repeaters worden doorgaans geplaatst op bergtoppen of
andere hoog gelegen locaties. Ze functioneren over het
algemeen op een grotere ERP (Effective Radiated Power) dan
een standaardstation. De combinatie van een hoog gelegen
locatie en een grotere ERP zorgen ervoor dat communicatie
mogelijk is over aanzienlijke afstanden.
TX: 144,725 MHz
TX-toon: 88,5 Hz
RX: 145,325 MHz
TX: 144,725 MHz
TX-toon: 88,5 Hz
RX: 145,325 MHz
TOEGANG TOT REPEATERS
De meeste repeaters gebruiken een ontvangst- en
uitzendfrequentiecombinatie met een standaard of nietstandaard offset (“odd-split”). Sommige repeaters moeten
daarnaast een toon ontvangen van de zendontvanger voor
toegang tot de repeater. Zie voor meer gegevens de informatie
van uw plaatselijke repeater.
■ Een offset-richting selecteren
Met de offset-richting kunt u uw uitzendfrequentie hoger (+)
of lager (–) instellen dan de ontvangstfrequentie.
1 Selecteer uw band (A of B).
2 Druk op [F], [SHIFT] om een offset-richting te selecteren.
• Iedere keer wanneer u op [SHIFT] drukt, wisselt de offset-
• Als u een zendontvanger gebruikt met type E verandert de
offset-richting bij bediening op de 430 MHz-band als volgt:
Eenvoudige bediening ➡ + ➡ – ➡ = (–7,6 MHz) ➡
Eenvoudige bediening
Als de offset-uitzendfrequentie buiten het toegestane bereik
valt, wordt uitzending verhinderd. Gebruik één van de
volgende methodes om de uitzendfrequentie binnen het
bandbereik te brengen:
• Verplaats de ontvangstfrequentie verder binnen de band.
• Wijzig de offset-richting.
Opmerking: Wanneer u een zogenaamde “odd-split”-geheugenkanaal
gebruikt of uitzendt, kunt u de offsetrichting niet wijzigen.
■ Een offset-frequentie selecteren
De offset-frequentie is de waarde waarop de
uitzendfrequentie verschilt ten opzicht van de
ontvangstfrequentie. De standaard-offset-frequentie op
de 144 MHz-band is 600 kHz voor alle typeversies. De
standaard op de 430/440 MHz-band is 5 MHz.
1 Selecteer uw band (A of B).
2 Voer de Menumodus in en open Menu 400.
3 Stel de juiste offset-frequentiewaarde in.
• U kunt kiezen uit een bereik van 00,00 MHz t/m 29,95 MHz,
in stappen van 50 kHz.
Opmerking: Na het wijzigen van de offset-frequentie wordt de nieuwe
offset-frequentie ook gebruikt door de Automatische repeater offset.
■ De Toonfunctie activeren
Voor het aanzetten van de Toonfunctie:
1 Selecteer uw band (A of B).
2 Druk op [TONE] om de Toonfunctie aan te zetten.
• Iedere keer wanneer u op [TONE] drukt v erandert de selectie
als volgt:
Tone (
• Het
Opmerking: Wanneer u toegang wilt tot een repeater waarvoor u een
toon van 1750 Hz nodig hebt, hoeft u de Toonfunctie niet te activeren. U
drukt dan gewoon op de toets die u hebt toegewezen aan de 1750 Hz-toon
{Menu 507-512} om de toon uit te zenden.
) ➡ CTCSS ( ) ➡ DCS () ➡ Uit (geen display).
pictogram verschijnt op de display wanneer de
Toonfunctie aan staat.
REPEATER-1
Page 8
■ Een toonfrequentie selecteren
Voor het selecteren van een toonfrequentie voor toegang tot
de gewenste repeater:
1 Zet de Toonfunctie aan:
2 Druk op [F], [T.SEL].
• De huidige toonfrequentie verschijnt op de display. De
standaardfrequentie is 88,5 Hz.
3 Draai aan de Afstelknop om uw frequentie te selecteren.
• Voor het verlaten van de toonfrequentieselectie, druk op
[ESC].
4 Druk op iedere andere toets dan de Afstelknop en [ESC]
om de geselecteerde frequentie in te stellen.
Opmerking: Als u een geheugenkanaal hebt ingesteld met een
tooninstelling, kunt u gewoon het geheugenkanaal opnieuw oproepen in
plaats van iedere keer de toonfrequentie opnieuw te moeten instellen.
6 Druk op [PTT] om een oproep te beginnen.
• U zendt vervolgens uit op een offset-frequentie op basis
van uw offset-instellingenwaarde en een offset-richting die
afhangt van de door u geselecteerde frequentie. Raadpleeg
de onderstaande instellingen voor offset-richtingen:
Type K:
Onder 145,100 MHz: Geen offset (Eenvoudige
bediening)
145,100 ~ 145,499 MHz: Minus (–) offset
145,500 ~ 145,599 MHz: Geen offset (Eenvoudige
bediening)
146,000 ~ 146,399 MHz: Plus (+) offset
146,400 ~ 146,599 MHz: Geen offset (Eenvoudige
bediening)
146,600 ~ 146,999 MHz: Minus (–) offset
147,000 ~ 147,399 MHz: Plus (+) offset
147,400 ~ 147,599 MHz: Geen offset (Eenvoudige
bediening)
147,600 ~ 147,999 MHz: Minus (–) offset
148,000 MHz en hoger: Geen offset (Eenvoudige
■ Automatische repeater offset (alleen types K en E)
Deze functie selecteert automatisch een offset-richting
en activeert de Toonfunctie in overeenstemming met de
frequentie die u hebt geselecteerd. Voor een bijgewerkt
bandschema voor repeater-offsetrichtingen, neem contact op
met uw nationale amateurradiovereniging.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 401.
2 Zet de ARO aan.
Type E:
Onder 145,000 MHz: Geen offset (Eenvoudige
bediening)
145,600 ~ 145,799 MHz: Minus (–) offset
145,800 MHz en hoger: Geen offset (Eenvoudige
bediening)
UITZENDEN OP EEN TOON VAN 1750 Hz
Voor de meeste repeaters in Europa dient u uit te zenden op
een toon van 1750 Hz. Bij gebruik van een E-typemodel kunt
u gewoon op de microfoon drukken [CALL] voor uitzending op
een toon van 1750 Hz. U kunt ook [1750] programmeren op het
voorpaneel als een PF-toets voor uitzending op 1750 Hz.
Opmerking: De zendontvanger zendt voortdurend uit op 1750 Hz totdat u de
[CALL] of PF-toets (1750) loslaat.
Sommige repeaters in Europa moeten voortdurende signalen
ontvangen voor een bepaalde periode na ontvangst van een
toon van 1750 Hz. Deze zendontvanger kan ook gedurende 2
seconden na uitzending op 1750 Hz in de uitzendmodus blijven.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 402.
2 Zet de toon aan of uit.
• Wanneer op aan, wordt de 1750 Hz-toon uitgezonden. Wanneer
op uit, wordt de toon niet uitgezonden.
Opmerking: Wanneer de zendontvanger in de uitzendmodus blijft, zendt het
apparaat niet voortdurend een toon van 1750 Hz uit.
3 Druk op [BAND SEL A] om de A-band te selecteren.
4 Druk op [VFO] om de VFO-modus te selecteren.
5 Draai aan de Afstelknop om uw frequentie te selecteren.
REPEATER-2
Page 9
OMKEERFUNCTIE
TOONFREQUENTIE-ID
Nadat u een afzonderlijke ontvangsten uitzendfrequentie hebt
ingesteld, kunt u deze frequentie uitwisselen met behulp van de
Omkeer-, of “Reverse”, functie. Hierdoor kunt u handmatig de
sterkte controleren van signalen die u direct van andere stations
ontvangt bij gebruik van een repeater. Als het signaal van het
station sterk is, gaat u naar een eenvoudige frequentie om het
contact voort te zetten en de repeater vrij te maken.
Druk op [REV] om de Omkeerfunctie aan of uit te zetten.
• Wanneer de Omkeerfunctie aan staat, verschijnt het betreffende
pictogram op de display.
Opmerkingen:
◆ Als de uitzendfrequentie buiten het toegestane frequentiebereik valt bij
gebruik van de Omkeerfunctie, klinkt er een fouttoon wanneer u op [PTT]
drukt en de uitzending wordt verhinderd.
◆ Als de ontvangstfrequentie buiten het ontvangstfrequentiebereik valt bij
gebruik van de Omkeerfunctie, klinkt er een fouttoon en werkt de functie
niet.
◆ De ARO (Automatische repeater offset) werkt niet wanneer de
Omkeerfunctie aanstaat.
◆ U kunt tijdens het uitzenden de Omkeerfunctie niet aan- of uitzetten.
AUTOMATISCHE SIMPLEX CHECKER (ASC)
Wanneer u een repeater gebruikt, controleert de ASC regelmatig
de sterkte van de signalen die u direct ontvangt van andere
stations. Als het signaal van het station sterk genoeg is voor
direct contact zonder repeater, knippert het betreffende
pictogram.
Druk op [REV] (1s) om ASC aan te zetten.
• Wanneer ASC aan staat, verschijnt het betreffende pictogram op
de display.
Deze functie scant door alle toonfrequenties om de
binnenkomende toonfrequentie te identifi ceren op een ontvangen
signaal. U kunt deze functie gebruiken om na te gaan welke
toonfrequentie uw plaatselijke repeater vereist.
1 Druk op [TONE] om de Toonfunctie aan te zetten.
• Het pictogram verschijnt op de display.
2 Druk op [F], [T.SEL] (1s) om de id-scan van de
toonfrequentie uit te voeren.
• Het pictogram knippert en SCAN verschijnt op de display.
• Als u de scanrichting wilt omkeren, draai de Afstelknop naar
rechts (omhoog scannen) of naar links (omlaag scannen).
• Druk op [ESC] om de functie te verlaten.
• Wanneer de scan een toonfrequentie herkent, verschijnt deze
frequentie op de display en knippert. Om het scannen te
hervatten, druk op iedere andere toets dan de Afstelknop terwijl
de herkende frequentie knippert.
3 Druk op de Afstelknop om de herkende frequentie te
programmeren in plaats van de momenteel ingestelde
toonfrequentie.
• De Toonfunctie blijft aan staan. Druk op [TONE] om de
Toonfunctie uit te zetten.
• Druk op [ESC] als u de herkende frequentie niet wilt
programmeren.
• Wanneer direct contact zonder een repeater mogelijk is, knippert het
betreffende pictogram.
• Voor het afsluiten van ASC, druk op [REV].
Opmerkingen:
◆ Als u op [PTT] drukt, stopt het
◆ ASC werkt niet in de eenvoudige bedieningsmodus.
◆ ASC werkt niet tijdens scannen.
◆ Als u ASC activeert bij gebruik van de Omkeerfunctie, wordt Omkeer
uitgeschakeld.
◆ Als u opnieuw een geheugenkanaal of het Oproepkanaal oproept en u hebt
deze kanalen ingesteld met de Omkeerfunctie ingeschakeld, schakelt ASC
uit.
◆ U kunt ASC niet gebruiken wanneer de ingebouwde TNC AAN staat.
◆ ASC onderbreekt ontvangende signalen tijdelijk om de 3 seconden.
pictogram met knipperen.
REPEATER-3
Page 10
GEHEUGENKANALEN <RC-D710 + TM-V71>
In geheugenkanalen kunt u frequenties en gerelateerde gegevens opslaan die u vaak gebruikt. Op deze manier hoeft u niet iedere
keer de gegevens opnieuw te programmeren. U kunt snel en eenvoudig een geprogrammeerd kanaal oproepen. Er zijn in totaal 1000
geheugenkanalen beschikbaar voor de banden A en B.
SIMPLEX & REPEATER OF ODD-SPLIT
GEHEUGENKANAAL?
U kunt ieder geheugenkanaal gebruiken als een “simplex &
repeater”-kanaal of als een “odd-split”-kanaal. Als u een simplex
& repeater-kanaal gebruikt slaat u slechts één frequentie op,
of twee frequenties als u een odd-split-kanaal wilt gebruiken.
Selecteer één van deze opties voor ieder kanaal afhankelijk van
de bediening die u wilt uitvoeren.
Gebruik met simplex & repeater-kanalen:
• Simplex-frequentiebediening
• Repeater-bediening met een standaard-offset (als u een
offset-richting hebt opgeslagen)
Gebruik met odd-split-kanalen:
• Repeater-bediening met een niet-standaard-offset
U kunt de onderstaande gegevens opslaan in ieder
geheugenkanaal:
5 Draai aan de Afstelknop om uw kanaalnummer te selecteren.
• Als het geselecteerde kanaalnummer geen opgeslagen
gegevens bevat, verschijnt het pictogram “ ”. Als het kanaal wel
opgeslagen gegevens bevat, verschijnt het pictogram “ ”.
• U kunt ook de microfoontoetsen [UP]/[DWN] gebruiken om een
kanaal te selecteren.
6 Druk op [M.IN] om de gegevens op te slaan in het
geselecteerde geheugenkanaal.
Opmerking: Als u gegevens opslaat in een geheugenkanaal waar al gegevens
zijn opgeslagen, worden de oude gegevens gewist en de nieuwe opgeslagen.
■ Oproepkanaalgeheugen (Simplex)
U kunt het oproepkanaal gebruiken voor het opslaan van
iedere frequentie met gerelateerde gegevens die u vaak
oproept. U kunt bijvoorbeeld het oproepkanaal instellen als
noodkanaal in uw groep.
Als u een simplex-frequentie en gerelateerde gegevens
wilt opslaan als het oproepkanaal in plaats van in een
geheugenkanaal, druk na stap 4 (hierboven) op [C.IN].
Opmerking: Opslaan van nieuwe gegevens in het oproepkanaal wist
de oude gegevens. (U kunt het oproepkanaal zelf niet wissen maar de
gegevens kunnen worden vervangen door nieuwe gegevens.)
MEMORY CH-1
Page 11
OPSLAAN VAN ODD-SPLIT REPEATER-FREQUENTIES
EEN GEHEUGENKANAAL OPNIEUW OPROEPEN
Sommige repeaters gebruiken een ontvangst- en
uitzendfrequentiepaar met een niet-standaard-offset. Voor
toegang tot die repeaters slaat u twee afzonderlijke frequenties
op in een geheugenkanaal. U kunt het apparaat dan via deze
repeaters bedienen zonder de offset-frequentie te wijzigen die u
in het menu hebt opgeslagen.
1 Stel een simplex-kanaal in met de volgende stappen 1
t/m 6 van “OPSLAAN VAN SIMPLEX EN STANDAARD
REPEATER-FREQUENTIES”, hierboven.
2 Druk op [VFO] om de VFO-modus te openen.
3 Draai aan de Afstelknop om uw uitzendfrequentie te
selecteren.
• U kunt ook de microfoontoetsen [UP]/[DWN] gebruiken om een
frequentie te selecteren.
4 Stel eventueel extra gegevens in voor de uitzendfrequentie.
6 Draai aan de Afstelknop om uw kanaalnummer te selecteren.
• U kunt ook de microfoontoetsen [UP]/[DWN] gebruiken om een
kanaal te selecteren.
7 Druk op [PTT], [M.IN] om de gegevens op te slaan in het
geselecteerde geheugenkanaal.
■ Oproepkanaalgeheugen (odd-split)
Het oproepkanaal kunt u gebruiken voor het opslaan van
iedere frequentie met gerelateerde gegevens die u vaak
opnieuw oproept. U kunt bijvoorbeeld het oproepkanaal
instellen als noodkanaal in uw groep.
Als u een odd-split-frequentie en gerelateerde gegevens
wilt opslaan als het oproepkanaal in plaats van in een
geheugenkanaal, druk na stap 6 (hierboven) op [PTT], [C.IN].
Opmerking: U kunt niet de uitzend-offsetstatus en Omkeerstatus opslaan
in odd-split oproepkanalen.
1 Druk op [MR] om de Geheugenoproepmodus te openen.
2 Draai aan de Afstelknop om uw Geheugenkanaal te
selecteren.
• U kunt ook de microfoontoetsen [UP]/[DWN] gebruiken om een
kanaal te selecteren of u kunt een kanaalnummer invoeren met
behulp van de microfoontoetsen.
■ Geheugenoproepmethode
Het zendontvangermenu geeft u ook de optie om
geheugenkanalen op te roepen met frequenties die u hebt
opgeslagen in uw huidige band, of alle geheugenkanalen:
1 Voer de Menumodus in en open Menu 201.
2 Stel de oproepmethode in op CURRENT (huidige band)
of ALL BANDS (alle banden).
• Met CURRENT kunt u alleen die geheugenkanalen oproepen
met opgeslagen frequenties in de huidige ban. Met ALL kunt
u alle geprogrammeerde geheugenkanalen oproepen.
• Wanneer het opgeroepen geheugenkanaal een AM-kanaal
is
, kunt u geen nieuwe oproep doen op de B-band.
Frequentiebereik:
•
118 MHz: 118 ~ 135,995 MHz
• 144 MHz: 136 ~ 199,995 MHz
• 220 MHz: 200 ~ 299,995 MHz
• 300 MHz: 300 ~ 399,995 MHz
• 430/440 MHz: 400 ~ 523,995 MHz
• 1200 MHz: 800 ~ 1299,990 MHz (met uitzondering van
mobiele band)
EEN GEHEUGENKANAAL WISSEN
1 Druk op [MR] om de Geheugenoproepmodus te openen.
2 Draai aan de Afstelknop om uw Geheugenkanaal te
selecteren.
• U kunt ook de microfoontoetsen [UP]/[DWN] gebruiken om een
kanaal te selecteren of u kunt een kanaalnummer invoeren met
behulp van de microfoontoetsen.
3 Zet de zendontvanger uit.
4 Druk op [MR] + Power ON.
• Er verschijnt een bevestigingsbericht op de display.
5 Druk op de Afstelknop om het geheugenkanaal te wissen.
• Druk op [ESC] om het kanaal te verlaten zonder het te wissen.
MEMORY CH-2
Page 12
EEN GEHEUGENKANAAL BENOEMEN
KANAALWEERGAVEFUNCTIE
U kunt een naam opgeven voor geheugenkanalen van maximaal
8 alfanumerieke tekens. Wanneer u een geheugenkanaal met
naam oproept, verschijnt de naam op de display in plaats van
de opgeslagen frequentie. Namen kunnen bestaan uit tekens,
namen van repeaters, steden, mensen, etc.
1 Druk op [MR] om de Geheugenoproepmodus te openen.
2 Draai aan de Afstelknop om uw Geheugenkanaal te
selecteren.
3 Voer de Menumodus in en open Menu 200.
4 Voer de gewenste naam in voor het kanaal.
Opmerking: U kunt de naam van een geheugenkanaal overschrijven op de
hierboven beschreven wijze. U kunt ook de naam van een geheugenkanaal
wissen door het geheugenkanaal te wissen.
Gebruik deze functie wanneer u alleen geheugenkanalen wilt
gebruiken. Wanneer deze functie is ingeschakeld, geeft de
zendontvanger alleen het nummer van een geheugenkanaal
weer in plaats van een frequentie.
1 Zet de zendontvanger uit.
2 Druk op [LOW] + Power ON om de kanaalweergave in of uit
te schakelen.
Opmerkingen:
◆ Als het apparaat geheugenkanalen bevat zonder opgeslagen gegevens,
werkt de kanaalweergave niet.
◆ Wanneer u kanaalweergave gebruikt, kunt u de zendontvanger niet
terugstellen.
In de Kanaalweergavemodus, werken de toetsen van de
zendontvanger zoals getoonde volgende pagina.
OVERZETTEN VAN GEHEUGEN-NAAR-VFO
U kunt de inhoud van een geheugenkanaal of het oproepkanaal
naar de VFO overbrengen als u naar andere stations of
een duidelijke frequentie wilt zoeken in de buurt van het
geselecteerde geheugenkanaal of de oproepkanaalfrequentie.
1 Druk op [MR] of [CALL] om de Geheugenoproepmodus te
openen of selecteer het oproepkanaal.
2 Draai aan de Afstelknop om uw kanaal te selecteren. (U
hoeft deze stap niet uit te voeren als u het oproepkanaal
selecteert.)
3 Druk op [F], [M>V].
• De volledige inhoud van het geheugenkanaal of oproepkanaal
wordt gekopieerd naar de VFO en de VFO-modus wordt
geselecteerd nadat de overdracht is voltooid.
• Wanneer u een uitzendfrequentie kopieert van een odd-split
geheugen- of oproepkanaal, zet u eerst de Omkeerfunctie aan
voordat u op [F], [M>V] drukt.
Programmeerbaar geheugen (PM) slaat nagenoeg alle instellingen op die momenteel zijn ingesteld op de zendontvanger <RC-D710 +
TM-V71> of RC-D710 <RC-D710 + PG-5J>.
U kunt de volgende programmeerbare instellingen niet opslaan:
Hieronder vindt u voorbeelden van hoe u het programmeerbare
geheugen kunt gebruiken. Deze voorbeelden betreffen
misschien niet de toepassingen die nuttig zijn voor u, maar u
krijg zo wel een beeld van de fl exibiliteit van deze functie.
Situatie: U deelt uw zendontvanger met andere leden van uw
gezin of club. Iedereen heeft echter persoonlijke voorkeuren wat
betreft de instelling van de verschillende functies. U moet iedere
keer wanneer u de zendontvanger gebruikt telkens weer een
aantal instellingen wijzigen.
Oplossing: Omdat u 5 PM-kanalen hebt, kunnen maximaal 5
personen afzonderlijk de zendontvanger programmeren en hun
eigen aangepaste omgeving opslaan. Iedereen kan vervolgens
snel zijn of haar favoriete instellingen openen door gewoon een
PM-kanaal op te roepen. Het is teveel werk om de instellingen
weer terug te zetten nadat iemand deze heeft geconfi gureerd.
Deze toepassing biedt misschien geen zendontvanger met vele
functies maar houdt het aantal beperkt tot de nuttige functies.
Situatie: Tijdens de bediening op weg naar het werk iedere
morgen, wilt u liever een stille zendontvanger die de ochtendstilte
niet onderbreekt. U vindt ook dat een helder verlicht display in
het zonlicht geen zin heeft. Wanneer u ’s avonds terug naar huis
rijdt, beseft u dat de pieptoonfunctie echt ergens voor dient en
u moet toegeven dat het prettig is een helder verlicht display te
zien in het donker.
Oplossing: U kunt in 2 PM-kanalen dezelfde
bedieningsgegevens opslaan, zoals frequentie, offset, toon,
etc, en verschillende instellingen voor de display-helderheid en
pieptoonfuncties. U kunt vervolgens snel de beste instellingen
oproepen voor bediening overdag en ’s avonds.
1
Alleen met TM-V71(A) K-type
2
Kunnen alleen worden ingesteld met behulp van de MCP-2A-software.
Situatie: U weet niet hoe u de huidige zendontvangermodus
kunt verlaten.
Oplossing: Roep eenvoudigweg het PM-kanaal 1 op dat
een exacte kopie bevat van de standaardomgeving van de
zendontvanger. De inhoud van alle geheugenkanalen blijft
bewaard.
PM-1
Page 15
GEGEVENS OPSLAAN IN PM-KANALEN
AUTOMATISCHE PM-KANAALOPSLAG
1 Bevestig dat u aan de volgende voorwaarden hebt voldaan:
• De zendontvanger staat in de ontvangstmodus.
• U hebt niet gescand.
• De microfoonbediening is uitgeschakeld.
2 Confi gureer de zendontvanger met uw instellingen.
3 Druk op [F], [P.IN].
• De PM-kanaalnummers 1 t/m 5 verschijnen en knipperen onder
in de display.
<RC-D710 + TM-V71>
<RC-D710 + PG-5J>
4 Voer een kanaalnummer in ([1] t/m [5]) voor uw PM-kanaal.
• De instellingen worden opgeslagen in het PM-kanaal.
PM-KANALEN OPROEPEN
1 Druk op [PM].
• De PM-kanaalnummers 1 t/m 5 en OFF verschijnen onder in de
display.
<RC-D710 + TM-V71>
Nadat u een PM-kanaal oproept, overschrijft deze functie
automatisch het huidige PM-kanaal met de huidige
bedieningsomgeving wanneer:
• U een ander PM-kanaal oproept.
• U op [PM] drukt.
• U de zendontvanger uitschakelt.
Doe het volgende om de Automatische PM-opslag te activeren.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 521.
2 Zet de functie aan.
Opmerking: Als u een PM-kanaal (1 - 5) niet oproept, verschijnt menunummer
521 niet op het display.
PM-KANAAL TERUGSTELLEN
Voor het terugstellen van PM-kanalen naar hun
standaardinstellingen:
1 Zet de zendontvanger uit.
2 Druk op [F] + Power ON.
3 Laat [F] los.
4 Draai de Afstelknop en selecteer PM RESET.
<RC-D710 + PG-5J>
2 Voer een kanaalnummer in ([1] t/m [5]) voor uw PM-kanaal.
• De instellingen die zijn opgeslagen in het PM-kanaal worden
opgeroepen.
• Het nummer van het geselecteerde kanaal verschijnt op de
display.
• Selecteer [OFF] om de PM-kanalen uit te schakelen.
<RC-D710 + TM-V71>
<RC-D710 + PG-5J>
5 Druk op de Afstelknop.
• Er verschijnt een bevestigingsbericht op de display.
6 Druk nogmaals op de Afstelknop om de geheugenkanalen
terug te stellen.
• Druk op [BACK] om terug te keren naar de voorgaande display.
• Druk op [ESC] om de PM-kanalen te verlaten zonder deze terug
te stellen.
PM-2
Page 16
SCANNEN <RC-D710 + TM-V71>
Scannen is een nuttige functie voor het bewaken van uw favoriete frequenties. Naarmate u vertrouwd raakt met alle scantypes, zult u
beter in staat zijn het apparaat effi ciënter te bedienen.
Deze zendontvanger bevat de volgende scantypes:
ScantypeScanbereik
VFO-scanScant alle frequenties op de huidige band.
GeheugenscanScant alle frequenties die zijn opgeslagen in geheugenkanalen.
GroepscanScant de frequenties in de geheugenkanalen die behoren tot de groep die u hebt opgegeven.
ProgrammascanScant alle frequenties binnen het geprogrammeerde bereik op de huidige band.
MHz-scanScant alle frequenties binnen een bereik van 1 MHz van de oorspronkelijke frequentie.
OproepscanScant het oproepkanaal en de op dat moment geselecteerde VFO-frequentie of geheugenkanaal.
Opmerkingen:
◆ Stel het squelch-niveau in voordat u scant. Als u een squelch-niveau selecteert dat te laag is, stopt het scannen onmiddellijk.
◆ Bij gebruik van CTCSS of DCS, stopt de scan voor ieder ontvangen signaal. U hoort dan echter alleen geluid wanneer het signaal dezelfde CTCSS-toon of DCS-
code bevat die u hebt geselecteerd.
◆ Bij gebruik van S-meter-squelch, stopt de scan wanneer de sterkte van het ontvangen signaal overeenkomt met de S-meterinstelling of deze overschrijdt. De scan
wordt hervat binnen 2 seconden nadat het signaalniveau onder de S-meterinstelling valt.
◆ Als u drukt op [PTT] en deze ingedrukt houdt, stopt de scan tijdelijk als deze wordt uitgevoerd op een niet-TX band.
◆ Als u begint met scannen, schakelt de Automatic Simplex Checker uit.
EEN SCANHERVATTINGSMETHODE SELECTEREN
De zendontvanger stopt met scannen op een frequentie of
geheugenkanaal waarop een signaal is ontdekt. Het gaat
vervolgens door, afhankelijk van de hervattingsmodus die u
hebt geselecteerd. U kunt kiezen uit de volgende modi. De
standaardmodus is Timeoperated, of op basis van tijd.
• Time-Operated
De zendontvanger blijft ongeveer 5 seconden op een
gevonden frequentie of geheugenkanaal en gaat vervolgens
door met scannen, zelfs als het signaal nog steeds aanwezig
is.
• Carrier-Operated
De zendontvanger blijft op een gevonden frequentie of
geheugenkanaal totdat het signaal wegvalt. Er is een interval
van 2 seconden tussen het wegvallen van het signaal en het
hervatten van de scan.
• Seek
De zendontvanger blijft op een gevonden frequentie of
geheugenkanaal staan, zelfs wanneer het signaal wegvalt, en
hervat het scannen niet automatisch.
Opmerking: Om het scannen tijdelijk te stoppen en zwakke signalen te
controleren, druk op de PF-toets op de microfoon die is toegewezen aan de
Monitorfuncti. Druk nogmaals op de PF-toets om het scannen te hervatten.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 514.
VFO-SCAN
De VFO-scan controleert alle frequenties waarop u kunt afstellen
op de band met behulpvan de huidige frequentiestapgrootte.
1 Selecteer uw band.
2 Druk op [VFO] (1s).
• Het scannen start op de huidige frequentie.
• Het 1 MHz-decimaal knippert wanneer de scan wordt uitgevoerd.
• Als u de scanrichting wilt omkeren, draai de Afstelknop naar
rechts (omhoog scannen) of naar links (omlaag scannen). U
kunt ook op de microfoontoetsen [UP]/ [DWN] drukken.
3 Verlaat de VFO-scan door nogmaals op [VFO] te drukken.
2 Stel de Scan Resume (Scanhervattings-)-modus in op TIME
(Time-Operated), CARRIER (Carrier-Operated) of SEEK.
SCAN-1
Page 17
GEHEUGENSCAN
Gebruik Geheugenscan om alle geheugenkanalen te controleren
die zijn geprogrammeerd met frequentiegegevens.
1 Selecteer uw band.
2 Druk op [MR] (1s).
• Het scannen start op de huidige frequentie.
• Het 1 MHz-decimaal knippert wanneer de scan wordt uitgevoerd.
• Als u de scanrichting wilt omkeren, draai de Afstelknop naar
rechts (omhoog scannen) of naar links (omlaag scannen). U
kunt ook op de microfoontoetsen [UP]/ [DWN] drukken.
3 Verlaat de Geheugenscan door nogmaals op [MR] te
drukken.
Opmerkingen:
◆ Tenminste 2 geheugenkanalen moeten gegevens bevatten en kunnen niet
zijn uitgesloten van scannen.
◆ De geheugenkanalen L0/U0 t/m L9/U9 worden niet gescand.
◆ U kunt geheugenscan ook starten in de Kanaalweergavemodus.
Wanneer de scan op een bepaald kanaal stopt, knippert het betreffende
kanaalnummer.
■ Een geheugenkanaal uitsluiten
U kunt een geheugenkanaal selecteren dat u niet wilt
controleren tijdens het scannen.
1 Druk op [MR] en draai aan de Afstelknop om uw kanaal
te selecteren.
2 Voer de Menumodus in en open Menu 202.
• Het scannen start op het huidige kanaal.
• Het 1 MHz-decimaal knippert wanneer de scan wordt uitgevoerd.
• Als u de scanrichting wilt omkeren, draai de Afstelknop naar
rechts (omhoog scannen) of naar links (omlaag scannen). U
kunt ook op de microfoontoetsen [UP]/ [DWN] drukken.
3 Verlaat de groepscan door nogmaals op de Afstelknop te
drukken.
Opmerkingen:
◆ Tenminste 2 geheugenkanalen in de geselecteerde groep moeten
gegevens bevatten en kunnen niet worden uitgesloten van scannen.
◆ U kunt geheugenscan ook starten in de Kanaalweergavemodus.
Wanneer de scan op een bepaald kanaal stopt, knippert het betreffende
kanaalnummer.
■ Geheugengroepkoppeling
Met geheugengroepkoppeling kunt u 2 of meer
geheugenkanaalgroepen koppelen om als een enkele groep
te scannen. U kunt maximaal 10 afzonderlijke groepen
koppelen, of zelfs meerdere instanties van dezelfde groep,
om ervoor te zorgen dat één groep vaker wordt gescand dan
andere groepen.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 203.
2 Druk op de Afstelknop.
• De cursor gaat knipperen.
3 Zet uitsluiten op ON om het kanaal uit te sluiten van de
scanvolgorde.
• Om uitsluiten te annuleren, zet u het op OFF.
• Het pictogram
is uitgesloten.
Opmerking: De geheugenkanalen L0/U0 t/m L9/U9 kunt u niet uitsluiten.
verschijnt op de display voor een kanaal dat
GROEPSCAN
Voor groepscan worden de 1000 geheugenkanalen verdeeld in
10 groepen waarbij iedere groep 100 kanalen bevat. Groepscan
controleert alleen de 100 kanalen die behoren tot de specifi eke
groep die u scant. De kanalen zijn als volgt gegroepeerd.
3 Draai aan de Afstelknop om een groep te selecteren die
u wilt koppelen.
4 Druk op de Afstelknop om de groep in te stellen en
verplaats de cursor naar rechts.
• Druk op [ ] om de cursor terug te plaatsen of op [ ] om de
cursor naarrechts te verplaatsen.
5 Herhaal de stappen 3 en 4 om meerdere groepen te
koppelen.
6 Wanneer u uw groepen hebt ingevoerd, druk op [ ] om
de cursor naar rechts te verplaatsen. Druk vervolgens
op de Afstelknop om de invoer te voltooien en verlaat de
Menumodus.
• U kunt een spatie invoegen door te drukken op [SPACE].
• U kunt een teken invoegen door te drukken op [INS].
• U kunt het geselecteerde teken verwijderen door te drukken
op [CLR].
• Als u maximaal 6 groepen hebt ingevoerd, drukt u
eenvoudigweg op de Afstelknop om deinvoer te voltooien en
de Menumodus te verlaten.
1 Druk op [MR] en draai aan de Afstelknop om een kanaal te
selecteren in uw groep.
2 Druk op de Afstelknop (1s).
SCAN-2
Page 18
PROGRAMMASCAN
MHz-SCAN
Programmascan komt overeen met de VFO-scan met het enige
verschil dat u hier een frequentiebereik selecteert voor de scan.
■ De scanlimieten instellen
U kunt maximaal 10 scanbereiken opslaan in de
geheugenkanalen L0/U0 t/m L9/U9.
1 Druk op [VFO].
2 Selecteer uw band.
3 Draai aan de Afstelknop om uw frequentie voor het
laagste bereik te selecteren.
4 Druk op [F].
• Er knippert een geheugenkanaalnummer.
5 Draai aan de Afstelknop om een kanaal te selecteren van
L0 t/m L9.
6 Druk op [M.IN] om het kanaalnummer in te stellen.
• Het laagste bereik wordt opgeslagen in het kanaal.
7 Draai aan de Afstelknop om uw frequentie voor het
laagste bereik te selecteren.
8 Druk op [F].
9 Draai aan de Afstelknop om een kanaalnummer te
selecteren van U0 t/m U9.
• P Als u bijvoorbeeld kanaal L3 selecteert in stap 5, selecteert
u hier kanaal U3.
10 Druk op [M.IN] om het kanaalnummer in te stellen.
• Het hoogste bereik wordt opgeslagen in het kanaal.
• Druk op [MR] om de opgeslagen scanbereiken te bevestigen
en selecteer vervolgens de kanalen L en U.
Opmerkingen:
◆ Het laagste bereik moet een lagere frequentie zijn dan het hoogste
bereik.
◆ De laagste en hoogste frequentiestapgrootte moeten gelijk zijn.
◆ Het laagste en hoogste bereik moeten worden geselecteerd op
dezelfde band.
De MHz-scan controleert een 1 MHz-segment van de band met
behulp van de huidige frequentiestapgrootte. Het huidige 1 MHzcijfer bepaalt de limieten van de scan. Als de huidige frequentie
bijvoorbeeld 145,400 MHz is, dan loopt het scanbereik van
145,000 MHz t/m 145,995 MHz (het precieze bovenbereik hangt
af van de huidige frequentiestapgrootte).
1 Selecteer uw band.
2 Druk op [VFO] .
3 Draai aan de Afstelknop om een frequentie binnen uw 1
MHz-bereik te selecteren.
4 Druk op de Afstelknop en houd deze ongeveer 1 seconde
ingedrukt om met scannen te beginnen.
• Het scannen start op de huidige frequentie.
• Het 1 MHz-decimaal knippert wanneer de scan wordt uitgevoerd.
• Als u de scanrichting wilt omkeren, draai de Afstelknop naar
rechts (omhoog scannen) of naar links (omlaag scannen). U
kunt ook op de microfoontoetsen [UP]/ [DWN] drukken.
5 Om de MHz-scan af te sluiten, drukt u nogmaals op de
Afstelknop.
OPROEPSCAN
Gebruik de oproepscan om zowel het oproepkanaal als de
momenteel geselecteerde VFO-frequentie of geselecteerde
geheugenkanaal te controleren.
1 Selecteer uw VFO-frequentie of geheugenkanaal.
2 Druk op [CALL] (1s) om een oproepscan te beginnen.
• Het 1 MHz-decimaal knippert wanneer de scan wordt uitgevoerd.
• Wanneer u een geheugenkanaal scant, wordt het oproepkanaal
op dezelfde band als het geselecteerde geheugenkanaal
gebruikt voor scannen.
3 Verlaat de oproepscan door nogmaals op [CALL] te drukken.
Opmerking: Het geselecteerde geheugenkanaal wordt zelfs gescand als het is
uitgesloten voor scannen.
■ Programmascan gebruiken
1 Selecteer uw band.
2 Druk op [VFO].
3 Draai aan de Afstelknop om een frequentie binnen uw
scanbereik te selecteren.
4 Druk op [VFO] (1s).
• Het scannen start op de huidige frequentie.
• Het 1 MHz-decimaal knippert wanneer de scan wordt
uitgevoerd
• Als u de scanrichting wilt omkeren, draai de Afstelknop naar
rechts (omhoog scannen) of naar links (omlaag scannen). U
kunt ook op de microfoontoetsen [UP]/ [DWN] drukken.
5 Verlaat programmascan door nogmaals op [VFO] te
drukken.
Opmerkingen:
◆ Als de stapgrootte verschilt tussen het laagste en hoogste bereik,
begint de VFO-scan in plaats van de programmascan.
◆ Als de huidige VFO-frequentie in meer dan één programmascanbereik ligt,
wordt het bereik dat is opgeslagen in het kleinste kanaalnummer gebruikt.
SCAN-3
Page 19
VISUAL SCAN
Tijdens ontvangst kunt u met Visual Scan frequenties controleren
naast de huidige bedrijfsfrequentie. Visual Scan geeft
gelijktijdig en grafi sch een overzicht van hoe alle frequenties
in het geselecteerde bereik in bedrijf zijn. U kunt maximaal
21 segmenten zien voor ieder kanaal die 7 S-meterniveaus
weergeven (3 segmenten per niveau).
Stel het scanbereik vast door de centrale frequentie en het
aantal kanalen te selecteren. Het standaardaantal kanalen is 61.
S-meterniveau
Cursor
■ Het aantal kanalen selecteren
1 Voer de Menumodus in en open Menu 515.
Opmerkingen:
◆ U kunt de visuele scanfunctie niet gebruiken onder de volgende
omstandigheden:
• Wanneer de APRS/NAVITRA of Pakketmodus is AANgezet.
• Wanneer er maar 1 kanaal is opgeslagen in de geheugenkanalen.
• Wanneer u gebruik maakt van de Weer-waarschuwingsfunctie
(alleen K-modellen).
◆ Als u Visual Scan start in de Geheugenoproepmodus, worden de
frequenties van het geheugenkanaal gescand.
◆ Als u Visual Scan start na het opnieuw oproepen van het
oproepkanaal, wordt de oproepkanaalfrequentie gebruikt als centrale
frequentie.
◆ Als het frequentiebereik dat u hebt gespecifi ceerd voor Program Scan
of Program VFO smaller is dan het bereik dat u hebt opgegeven voor
Visual Scan, wordt het bereik voor Program Scan of VFO gebruikt voor
Visual Scan.
◆ Visual Scan stopt tijdens verzending.
◆ Als u Visual Scan start in een van de volgende condities, kunt u niet
in de huidige bedieningsfrequentie ontvangen. Om deze frequentie te
gebruiken, druk op [PAUSE] om de scan te onderbreken.
•
Geheugenoproepmodus of oproepkanaal.
•Een frequentie op de 118, 220, 300 of 1200 MHz-band was
geselecteerd in VFO-modus.
◆ De Visual Scan en de conventionele S-meter kunnen afhankelijk van
de condities van de zendontvanger verschillende sterktesignalen
aangeven.
2 Zet het aantal kanalen op MODE 1 (31k), MODE 2 (61k),
MODE 3 (91k) of MODE 4 (181k).
■ Visual Scan gebruiken
1 Selecteer uw gewenste band.
2 Draai de Afstelknop en selecteer de
bedieningsfrequentie.
• Deze frequentie wordt gebruikt als centrale frequentie.
3 Druk op [F], [VISUAL] om Visual Scan te starten.
• Om de scan te onderbreken, druk op [PAUSE]. “PAUSE”
verschijnt en knippert. Druk nogmaals op [PAUSE] om het
scannen te hervatten.
4 Draai aan de Afstelknop om van bedieningsfrequentie te
veranderen.
• De weergegeven frequentie verandert en de cursor beweegt.
• Druk op [SET] om de gewijzigde frequentie te gebruiken als
de centrale frequentie.
• Druk op [RESET] om de vorige bedieningsfrequentie te
herstellen.
5 Om Visual Scan te verlaten, druk op [ESC].
SCAN-4
Page 20
SQUELCH-SYSTEEM MET CONTINU TOONCODE (CTCSS) <RC-D710 + TM-V71>
Het kan voorkomen dat u soms alleen oproepen wilt horen van specifi eke personen. Met het zogenaamde Continuous Tone Coded
Squelch System (CTCSS) kunt u ongewenste oproepen negeren (niet horen) van andere personen die dezelfde frequentie gebruiken.
Hiervoor selecteert u dezelfde CTCSS-toon die de andere personen in uw groep hebben geselecteerd. Een CTCSS-toon is beperkt
hoorbaar en kan worden geselecteerd uit 42 toonfrequenties.
Opmerking: CTCSS maakt uw gesprekken niet privé. Het zorgt er alleen voor dat u niet naar ongewenste gesprekken hoeft te luisteren.
CTCSS GEBRUIKEN
1 Selecteer uw band.
2 Druk 2 maal op [TONE] om de CTCSS-functie te activeren.
• Het pictogram verschijnt op de display wanneer de CTCSSfunctie aan staat.
• Iedere keer wanneer u op [TONE] drukt verandert de selectie als volgt:
Tone (
) ➡ CTCSS ( ) ➡ DCS () ➡ Uit (geen display).
3 Druk op [F], [T.SEL].
• De huidige CTCSS-frequentie verschijnt op de display en
knippert.
4 Draai aan de Afstelknop om uw CTCSS-frequentie te
selecteren.
• Raadpleeg de onderstaande tabel voor de beschikbare
frequenties.
• Voor het verlaten van de CTCSS-frequentieselectie, druk op
[ESC].
5 Druk op iedere andere toets dan de Afstelknop en [ESC] om
de instelling te voltooien.
6Wanneer u wordt opgeroepen: Opent de squelch van de
zendontvanger alleen wanneer de geselecteerde CTCSStoon wordt ontvangen.
Wanneer u een oproep maakt: Druk op de [PTT], houd
deze ingedrukt en spreek in de microfoon.
• Voor het annuleren van CTCSS, druk op [TONE] totdat CT niet
langer op de display verschijnt.
5 Voer een frequentiereferentienummer in (01 ~ 42) met behulp
van de microfoontoetsen.
• Raadpleeg de onderstaande tabel voor de frequenties en hun
referentienummers.
U kunt ook de CTCSS-frequentie selecteren door de microfoon
te gebruiken:
1 Selecteer uw band.
2 Druk 2 maal op [TONE] om de CTCSS-functie te activeren.
• Het pictogram verschijnt op de display wanneer de CTCSSfunctie aan staat.
• Iedere keer wanneer u op [TONE] drukt verandert de selectie als volgt:
Tone (
) ➡ CTCSS ( ) ➡ DCS () ➡ Uit (geen display).
3 Druk op [F], [T.SEL].
• De huidige CTCSS-frequentie verschijnt op de display en
knippert.
4 Druk op de als [ENTER] geprogrammeerde toets.
CTCSS-1
Page 21
CTCSS-FREQUENTIE-SCAN
Deze functie scant door alle CTCSS-frequenties om de
binnenkomende CTCSS-frequentie te identifi ceren op een
ontvangen signaal. Dit kan nuttig zijn wanneer u niet de CTCSSfrequentie kunt oproepen die de andere personen van uw groep
gebruiken.
1 Druk 2 maal op [TONE] om de CTCSS-functie te activeren.
• Het pictogram verschijnt op de display wanneer de CTCSSfunctie aan staat.
• Iedere keer wanneer u op [TONE] drukt verandert de selectie als volgt:
Tone (
) ➡ CTCSS ( ) ➡ DCS () ➡ Uit (geen display).
2 Druk op [F], [T.SEL] (1s).
• Het pictogram knippert en “SCAN” verschijnt op de Display.
• Het scannen begint wanneer een signaal wordt ontvangen.
• Als u de scanrichting wilt omkeren, draai de Afstelknop naar
rechts (omhoog scannen) of naar links (omlaag scannen). U
kunt ook op de microfoontoetsen [UP]/ [DWN] drukken.
• Druk op [ESC] om de scan te verlaten
• Wanneer de scan een CTCSS-frequentie herkent, verschijnt
deze frequentie op de display en knippert.
3 Druk op de Afstelknop om de herkende frequentie te
programmeren in plaats van de momenteel ingestelde
CTCSS-frequentie.
• De CTCSS-functie blijft aan staan. Voor het annuleren van
CTCSS, druk op [TONE] totdat CT niet langer op de display
verschijnt.
• Druk op [ESC] als u de herkende frequentie niet wilt
programmeren.
• Wanneer een herkende frequentie knippert, draai de Afstelknop
om het scannen te hervatten.
Digital Code Squelch (DCS) is een andere toepassing waarmee u ongewenste gesprekken kunt negeren (niet horen). Het werkt op
dezelfde manier als CTCSS. De enige verschillen zijn de gecodeerde/gedecodeerde methode en het aantal selecteerbare codes. Voor
DCS kunt u kiezen uit 104 verschillende codes.
DCS GEBRUIKEN
1 Selecteer uw band.
2 Druk 3 maal op [TONE] om de DCS-functie te activeren.
• Het pictogram verschijnt op de display wanneer de DCSfunctie aan staat.
• Iedere keer wanneer u op [TONE] drukt verandert de selectie als
volgt:
Tone (
) ➡ CTCSS ( ) ➡ DCS () ➡ Uit (geen display).
3 Druk op [F], [T.SEL].
• De huidige DCS-code verschijnt op de display en knippert.
4 Draai aan de Afstelknop om uw DCS-code te selecteren.
• Raadpleeg de onderstaande tabel voor de beschikbare codes.
• Voor het verlaten van de DCS-codeselectie, druk op [ESC].
5 Druk op iedere andere toets dan de Afstelknop en [ESC] om
de instelling tevoltooien.
6Wanneer u wordt opgeroepen: Opent de squelch van de
zendontvanger alleen wanneer de geselecteerde DCS-toon
wordt ontvangen.
Wanneer u een oproep maakt: Druk op de [PTT], houd
deze ingedrukt en spreek in demicrofoon.
• Voor het annuleren van DCS, druk op [TONE] totdat DCS niet
langer op de display verschijnt.
U kunt ook een DCS-code selecteren door de microfoon te
gebruiken:
1 Selecteer uw band.
2 Druk 3 maal op [TONE] om de DCS-functie te activeren.
• Het pictogram verschijnt op de display wanneer de DCSfunctie aan staat.
• Iedere keer wanneer u op [TONE] drukt verandert de selectie als
volgt:
Tone (
) ➡ CTCSS ( ) ➡ DCS () ➡ Uit (geen display).
3 Druk op [F], [T.SEL].
• De huidige DCS-code verschijnt op de display en knippert.
4 Druk op de als [ENTER] geprogrammeerde toets.
DCS-CODE-SCAN
Deze functie scant door alle DCS-codes om de binnenkomende
DCS-code te identifi ceren op een ontvangen signaal. Dit kan
nuttig zijn wanneer u niet de DCS-code kunt oproepen die de
andere personen van uw groep gebruiken.
1 Druk 3 maal op [TONE] om de DCS-functie te activeren.
• Het pictogram verschijnt op de display wanneer de DCSfunctie aan staat.
• Iedere keer wanneer u op [TONE] drukt verandert de selectie als
volgt:
Tone (
) ➡ CTCSS ( ) ➡ DCS () ➡ Uit (geen display).
2 Druk op [F], [T.SEL] (1s).
• Het pictogram knippert en “SCAN” verschijnt op de Display.
• Het scannen begint wanneer een signaal wordt ontvangen.
• Als u de scanrichting wilt omkeren, draai de Afstelknop naar
rechts (omhoog scannen) of naar links (omlaag scannen). U
kunt ook op de microfoontoetsen [UP]/ [DWN] drukken.
• Druk op [ESC] om de scan te verlaten.
• Wanneer de scan een DCS-code herkent, verschijnt deze code
op de display en knippert.
5 Voer uw DCS-code in met behulp van de microfoontoetsen.
• Raadpleeg de onderstaande tabel voor de DCS-codes.
3 Druk op de Afstelknop om de herkende code te
programmeren in plaats van de momenteel ingestelde DCScode.
• De DCS-functie blijft aan staan. Voor het annuleren van DCS,
druk op [TONE] totdat DCS niet langer op de display verschijnt.
• Druk op [ESC] als u de herkende code niet wilt programmeren.
• Wanneer een herkende code knippert, draai de Afstelknop om
het scannen te hervatten.
De microfoontoetsen functioneren als DTMF-toetsen; de 12 toetsen op een telefoon met druktoetsen plus 4 extra toetsen (A, B, C, D).
De zendontvanger heeft 10 specifi eke geheugenkanalen. De maximale grootte van een DTMF-code is 16 cijfers dat u opslaat.
Sommige repeaters in de Verenigde Staten en Canada bieden de zogenaamde Autopatch-service. U kunt via dergelijke repeaters
het openbare telefoonnetwerk gebruiken door DTMF-tonen te verzenden. Zie voor meer gegevens de informatie van uw plaatselijke
repeater.
HANDMATIG DRAAIEN
Voor handmatig draaien hoeft u slechts twee stappen uit te
voeren om DTMF-tonen te zenden.
1 Houd de microfoon [PTT] ingedrukt.
2 Druk op de toetsen in de juiste volgorde op het toetsenbord
en zend DTMF-tonen.
• De betreffende DTMF-tonen worden uitgezonden.
• Als u de DTMF-wachtfunctie hebt geactiveerd, is het niet nodig
dat u de [PTT] ingedrukt houdt bij het drukken op de toetsen.
Na uitzending van de eerste toon (door te drukken op [PTT] en
de eerste toets), kunt u door op meerdere toetsen te drukken
de zendontvanger gedurende 2 seconden in de uitzendmodus
houden.
Frequentie (Hz)1209133614471633
697
770
852
941
■ DTMF-wachtfunctie
Activeer deze functie om in de uitzendmodus te blijven nadat
u begonnen bent op de toetsen te drukken wanneer u een
oproep maakt.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 300.
[1][2][3][A]
[4][5][6][B]
[7][8][9][C]
[ ]
[0][#][D]
AUTOMATISCHE NUMMERKEUZE
U beschikt over 10 specifi eke DTMF-geheugenkanalen om
DTMF-codes op te slaan. U kunt in ieder kanaal maximaal 16
cijfers opslaan.
■ Een DTMF-code opslaan in het geheugen
1 Voer de Menumodus in en open Menu 301.
2 Draai aan de Afstelknop om een kanaalnummer te
selecteren.
3 Druk op de Afstelknop om het geselecteerde
kanaalnummer in te stellen.
• De naaminvoerweergave verschijnt.
4 Voer een naam in voor het kanaal en druk op de
Afstelknop om deze in te stellen.
• De codeinvoerweergave verschijnt.
2 Zet de DTMF-wacht op ON om te blijven uitzenden bij het
drukken op toetsen.
• Zet dit menu op OFF om de continue uitzending van 2
seconden te stoppen.
DTMF-1
5 DVoer een DTMF-code in voor het kanaal en druk op de
Afstelknop om het in te stellen.
• Wanneer u een spatie invoert, wordt dit een “Pauze-”code.
Page 24
■ Opgeslagen DTMF-codes uitzenden
1 Houd de microfoon [PTT] ingedrukt.
2 Druk op de Afstelknop tijdens het uitzenden.
• De naam en het nummer van het laatst opgeroepen DTMF-
geheugenkanaal verschijnen op de display. Als u geen naam
hebt opgeslagen voor het kanaal, verschijnt de DTMF-code.
DTMF-TOETSVERGRENDELING
Met deze functie vergrendelt u de DTMF-uitzendtoetsen zodat
deze niet uitzenden wanneer u hier per ongeluk op drukt. Voor
het vergrendelen van de DTMF-toetsen, zet u deze functie op
ON.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 304.
3 Draai onder het uitzenden aan de Afstelknop om uw
DTMF-geheugenkanaal te selecteren en druk op de
Afstelknop om het kanaal in te stellen.
• U kunt ook op een DTMF-toets drukken die behoort tot uw
kanaal ([0]~[9]) om het kanaal te selecteren en te beginnen
met uitzenden.
• Het opgeslagen DTMF-code schuift over de display en wordt
uitgezonden.
• Het code wordt zelfs uitgezonden als u [PTT] loslaat voordat
het hele code over de display is geschoven.
• Als u geen DTMF-code hebt opgeslagen in het
geselecteerde kanaal, wordt de frequentie-display hersteld.
2 Zet de vergrendeling op ON of OFF.
■ Een uitzendsnelheid selecteren
Sommige repeaters reageren mogelijk niet juist als een
DTMF-code wordt uitgezonden op hoge snelheid. Als dit
gebeurt, wijzig de uitzendsnelheid van het DTMF-code van
FAST (standaard) naar SLOW.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 302.
2 Zet de snelheid op FAST of SLOW
■ Een pauzeduur selecteren
U kunt de pauzeduur die is opgeslagen in DTMF-
geheugenkanalen veranderen. De standaardwaarde is 500
msec.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 303.
2 Selecteer een snelheid (in msec) van de beschikbare lijst:
100/ 250/ 500/ 750/ 1000/ 1500/ 2000.
DTMF-2
Page 25
EchoLink
®
<RC-D710 + TM-V71>
WAT IS EchoLink?
Met EchoLink kunt u met andere amateurradiostations communiceren over het internet met behulp van de VoIP (voice-over-IP)technologie. Met het EchoLink-softwareprogramma kunnen overal ter wereld verbindingen worden gemaakt tussen stations of van
computer tot station, waardoor uw communicatiemogelijkheden enorm worden uitgebreid.
Om EchoLink te gebruiken, moet u zich eerst registreren met behulp van uw oproepteken op hun website en het EchoLinksoftwareprogramma downloaden (gratis). Zie de website voor PC-hardware en andere vereisten.
Opmerking: EchoLink is een gedeponeerd handelmerk van Synergenics, LLC.
EchoLink-GEHEUGEN OPSLAAN
U beschikt over 10 specifi eke EchoLink DTMF-geheugenkanalen
om DTMF-codes op te slaan. U kunt in ieder kanaal maximaal 8
cijfers opslaan.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 204.
2 Draai aan de Afstelknop om een EchoLink-kanaalnummer te
selecteren van
EL0 ~ EL9.
3 Druk op de Afstelknop om het geselecteerde kanaalnummer
in te stellen.
• De naaminvoerweergave verschijnt.
4 Voer de naam in voor het kanaal en druk op de Afstelknop
om het in te stellen.
• Het oproepsignaal en de conferentienaam (voor bestuurskamers
die QSO gebruiken) van het andere station dat is aangesloten
via EchoLink, of de naam van het bedieningsbeheer, etc.,
worden ingevoerd in de geheugennaam van de EchoLink.
• De code-invoerweergave verschijnt.
5 Voer een DTMF-code in voor het kanaal en druk op de
Afstelknop om het in te stellen.
• Het knooppuntnummer van het andere station en de conferentie
die zijn aangesloten via EchoLink, of de DTMF-code van
bedieningsbeheer, etc., worden ingevoerd in de EchoLink-code.
3 Draai onder het uitzenden aan de Afstelknop om uw
EchoLink-geheugenkanaal te selecteren en druk op de
Afstelknop om het kanaal in te stellen.
• De opgeslagen code schuift over de display en wordt
uitgezonden.
Opmerkingen:
◆ In stap 2, druk op de microfoontoets [C] voordat u op de Afstelknop drukt
om de omgezette DTMF-code van de EchoLink “Connect by Call”-functie
uit te zenden. (Voorbeeld: JA1YKX)
“C” “51 21 10 93 52 92 #” (# wordt automatisch toegevoegd aan het einde
van de DTMF-code)
◆ In stap 2, druk op de microfoontoetsen [0] [7] voordat u op de Afstelknop
drukt, om de omgezette DTMF-code van de EchoLink “Query by Call”functie uit te zenden. (Voorbeeld: JA1YKX)
“0” “7” “51 21 10 93 52 92 #” (# wordt automatisch toegevoegd aan het
einde van de DTMF-code)
◆ Wanneer u alleen de geheugennaam van de EchoLink hebt geregistreerd,
verzendt de EchoLink “Connect Call”-functie de omgezette DTMF-code.
(Voorbeeld: JA1YKX)
“C 51 21 10 93 52 92 #” (C wordt automatisch toegevoegd aan het begin
van de DTMF-code en # wordt automatisch toegevoegd aan het einde)
◆Oproepsignaal/ DTMF-code-omzettingstabel
Als u een teken gebruikt dat geen alfanumeriek teken is (zoals “-” en
“/”), stopt de DTMF-omzetting bij het teken voorafgaand aan het niet
gebruikelijke teken.
1234567890
0
1234567890
1
QADGJMPTW
2
ZBEHKNRUX
3
CF I LOSVY
■ Een uitzendsnelheid selecteren
Sommige repeaters reageren mogelijk niet juist als een code
wordt uitgezonden op hoge snelheid. Als dit gebeurt, wijzig
de uitzendsnelheid van de EchoLink van FAST (standaard)
naar SLOW.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 205.
■ EchoLink-geheugen uitzenden
1 Houd de microfoon [PTT] ingedrukt.
2 Druk op de Afstelknop tijdens het uitzenden.
• De naam en het nummer van het laatst opgeroepen
EchoLink DTMF-geheugenkanaal verschijnen op de display.
2 Zet de snelheid op FAST of SLOW.
EchoLink-1
Page 26
EchoLink Sysop-MODUS INSTELLEN
Sluit de TM-V71 aan op een PC om het systeem te gebruiken als
een knooppuntstation voor relay van EchoLink.
Als u op een PC aansluit met behulp van de EchoLink
Sysop-modus, werken de harde RTS-procescontrole en CTScomputerstations op dezelfde manier als en worden gewijzigd
met de SQC- (signaaluitvoer van de squelch-regeling naar de
computer) en PKS- (signaalinvoer van de zendregeling vanaf de
computer) datastations.
De huidige band wordt dezelfde als de databand die is
geselecteerd in menunummer 517, ongeacht de uitzend- en
bedieningsband.
Gebruik de PG-5H (interfacekabelset) voor aansluiting op een
PC.
Gegevenscommunicatiekabel
Naar de PC-audioaansluiting
Roze: Naar de ingangsaansluiting van de
microfoon
Groen: Naar de uitgangsaansluitin
Seriële communicatiekabel
Naar PC 9-pens D-SUB-station
Opmerkingen:
◆ Wanneer u de EchoLink Sysop-modus gebruikt, voer de volgende
instellingen uit (1) ~ (4).
(1) Zet de SQC uitvoerinstelling (Menu 520) op “SQL”.
(2) Als er onnodige ruissignalen enz. worden verzonden van het
linkstation naar het internet wanneer CTCSS en DCS actief zijn, kunt
u de gebruiksconditie van de bedieningsfrequentie controleren door
“EchoLink RX Monitor” ([Edit] > [Menu] > [Transmit/Receive]) in te
stellen via de MCP-2A op “Busy Only”.
Hierdoor worden, wanneer de EchoLink Sysop-modus aanstaat,
alle signalen die worden ontvangen op de DATA-band uitgevoerd
via de luidspreker, ongeacht of de signalen van CTCSS en DCS
overeenkomen.
(Stemsignalen worden alleen uitgevoerd vanaf het DATA-station
wanneer de CTCSS- of DCS-signalen overeenkomen.)
(3) Om te voorkomen dat de EchoLink software een status actief ontdekt,
zelfs wanneer de zendontvanger uitstaat, zet de “SQC Output Logic”
([Edit] > [Data Terminal]) via de MCP-2A op “High”.
(Wanneer u deze instelling uitvoert, zorg ervoor dat u de EchoLink
software-instelling “Invert Sense” in het tabblad RX Ctrl van het Sysopinstellingsvenster niet aanvinkt.)
(4) Wanneer het afstellingsbereik van het geluidsniveau op uw pc
onvoldoende is, stelt u het AF-uitvoerniveau “PR1 Pin Output Level”
([Edit] > [Data Terminal]) en AF-invoergevoeligheid “PKD Pin Input
Level” ([Edit] > [Data Terminal]) van de zendontvanger af via de MCP2A. Afstellingen kunnen worden uitgevoerd in stappen van 6dB.
◆ De instellingen voor de nummers 2 ~ 4 (boven) kunnen worden uitgevoerd
met alleen een MCP-2A.
◆ In de oudere versie van de MCP-2A wijkt deze menupositie soms niet af.
Gebruik MCP-2A versie 3.0 of hoger.
◆ Wanneer de EchoLink Sysop-modus is ingeschakeld, kan deze niet
communiceren met de MCP-2A. Wanneer u de MCP-2A gebruikt, zorg
ervoor dat u de EchoLink Sysop-modus uitschakelt.
1 Zet de zendontvanger uit.
2 Druk op [PF2] + Power ON om de EchoLink Sysop-modus
aan te zetten.
• Het pictogram verschijnt op de display wanneer de EchoLink
Sysop-modus aan staat.
• Wanneer er een audiosignaal wordt uitgestuurd naar de PC-kant,
gaat het
• Om de EchoLink Sysop-modus uit te zetten, druk nogmaals op
[PF2] + Power ON.
EchoLink Sysop-Modus
PC-
station
TxD
RxD
SQC
PKS
GND
pictogram knipperen.
ON
PC
J
I
J
I
Q
RxDTxD
TxDRxD
CTSRTS
RTSCTS
GNDGND
EchoLink Sysop-Modus OFF
PC-
station
J
I
J
I
Q
PC
RxD
TxD
CTS
RTS
GND
EchoLink-2
Page 27
ANDERE BEWERKINGEN
Opmerking: U kunt de volgende functies instellen bij gebruik van de combinatie RC-D710 + PG-5J volgens de betreffende uitleg:
Iedere keer wanneer u de zendontvanger aanzet, verschijnt
“HELLO” (standaard) gedurende 2 seconden op de display.
U kunt u favoriete bericht programmeren in plaats van de
standaardmelding.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 500.
2 Voer uw bericht in.
• Druk op [CLR] om zo nodig het hele bericht te wissen.
DISPLAY-HELDERHEID
U kunt de verlichting van de display handmatig wijzigen volgens
de lichtsituatie waarin u zich bevindt.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 501.
■ Displaycontrast
De zichtbaarheid van het display verandert onder invloed van
omgevingsfactoren, bijvoorbeeld overdag en ’s nachts. Als u
het display niet goed kunt zien, gebruik deze functie om het
beste displaycontrast te selecteren.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 504.
2 Stel uw contrastniveau in van 1 tot 16.
Opmerking: Het displaycontrast is gevoelig voor temperatuursveranderingen.
Stel het contrast naar behoefte in.
■ Positieve/ Negatieve omkering
U kunt de status van het display wijzigen tussen negatief en
positief (standaard).
1 Voer de Menumodus in en open Menu 505.
2 Stel uw helderheidsniveau in van 1 t/m 8 of zet deze uit.
■ Automatische display-helderheid
Wanneer u Automatische helderheid activeert, licht de display
op iedere keer dat u op een toets drukt.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 502.
2 Zet de Automatische helderheidfunctie aan of uit.
■ Achtergrondkleur
U kunt de verlichting van de display handmatig wijzigen
volgens de lichtsituatie waarin u zich bevindt.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 503.
2 Zet de achtergrondkleur op AMBER of GREEN.
2 Stel de achtergrondkleur in op NEGATIVE of POSITIVE.
TOETSVERGRENDELING
De toetsvergrendelingsfunctie zorgt ervoor dat de instellingen
van uw zendontvanger ongewijzigd blijven als u per ongeluk
op een toets drukt. Wanneer u de functie activeert, kunt u de
volgende functie nog steeds gebruiken:
• [ ]
• [PTT]
Voor het vergrendelen of ontgrendelen van de toetsen, druk op
[F] (1s).
• Wanneer toetsvergrendeling aan staat, verschijnt het pictogram
op de display.
■ Vergrendeling microfoontoetsen
De functie Vergrendeling microfoontoetsen vergrendelt de PF
(Programmeerbare functie)-toetsen van de microfoon.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 513.
OTHER OP-1
2 Zet de vergrendeling microfoontoetsen aan of uit.
Page 28
PIEPTOON TOETSEN
PROGRAMMEERBARE VFO
U kunt desgewenst de pieptoonfunctie van de zendontvanger
aan- of uitzetten.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 000.
2 Zet de pieptoonfunctie aan of uit.
• Zelfs als u de pieptoonfunctie hebt uitgezet, geeft de
zendontvanger een pieptoon onder de volgende voorwaarden:
1) Wanneer u de Automatisch uitschakelfunctie hebt
geactiveerd geeft de zendontvanger gedurende 1 minuut een
pieptoon voordat het apparaat uitschakelt.
2) Na het uitzenden voor de maximale tijdsduur volgens de
Time-out-timer, blijft de zendontvanger een pieptoon geven.
■ Volume pieptoon
Iedere keer wanneer u op een toets drukt klinkt de pieptoon.
Als u de pieptoonfunctie niet hebt uitgeschakeld kunt u het
volumeniveau van de pieptoon instellen.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 001.
Als u de frequenties altijd binnen een bepaald bereik selecteert,
kunt u de boven- en ondergrens instellen voor de frequenties
die u kunt selecteren. Als u bijvoorbeeld 144 MHz voor de
ondergrens en 145 MHz voor de bovengrens selecteert, valt het
afstelbereik tussen 144,000 MHz en 145,995 MHz.
1 Selecteer uw VFO-frequentie.
2 Voer de Menumodus in en open Menu 100.
(Voorbeeld: E-type)
3 Druk op de Afstelknop.
• De ondergrens van de frequentie knippert.
4 Draai de Afstelknop om uw ondergrens te selecteren en druk
vervolgens op de Afstelknop om de geselecteerde waarde in
te stellen.
• De bovengrens van de frequentie knippert.
2 Zet het volume van de pieptoon op een niveau van 1 t/m 7.
<RC-D710 + TM-V71>
Zet het volume van de pieptoon op een niveau van 1 t/m 3.
<RC-D710 + PG-5J>
CONFIGURATIE VAN DE EXTERNE LUIDSPREKER
Deze zendontvanger heeft twee luidsprekeraansluitingen voor
externe luidsprekers en voor een interne luidspreker. U kunt
gebruik maken van een reeks aan luidsprekerinstellingen
wanneer u één of twee externe luidsprekers gebruikt. Signalen
ontvangen op de banden A en B worden uitgevoerd afhankelijk
van hoe u de interne en/of externe luidsprekers wilt laten werken.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 002.
2 Stel de luidsprekermodus in op MODE 1 of MODE 2.
• Raadpleeg de onderstaande tabel voor confi guraties op basis
van de geselecteerde modus.
Banduitvoer
Externe
SP1
Externe
SP2
Modus
MODE 1
MODE 2
Luidsprekerinstel-
ling
GeenA, B––
Alleen SP1xA, B–
Alleen SP2A–B
SP1, SP2xAB
GeenA, B––
Alleen SP1xA, B–
Alleen SP2B–A
SP1, SP2xBA
Interne
luidspreker.
5 Draai de Afstelknop om uw bovengrens te selecteren en
druk vervolgens op de Afstelknop om de geselecteerde
waarde in te stellen.
6 Druk op [ESC] om de Menumodus te verlaten.
Opmerking: U kunt niet de 100 kHz en bijbehorende cijfers programmeren. De
precieze 100 kHz en bijbehorende cijfers van de bovengrens hangen af van de
frequentiestapgrootte die u gebruikt.
WIJZIGEN VAN DE FREQUENTIESTAPGROOTTE
Het is erg belangrijk de juiste frequentiestapgrootte te
kiezen bij het selecteren van uw precieze frequentie. De
standaardstapgrootte op de 144 MHz-band is 5 kHz (K-type) of
12,5 kHz (E-, M4-types). De standaard op de 430/440 MHzband is 25 kHz (K-, E-types) of 10 kHz (M4-type).
1 Druk op de linker of rechter [BAND SEL] om band A of B te
selecteren en druk op [VFO].
2 Voer de Menumodus in en open Menu 101.
3 Stel de stapgrootte in op 5,0*, 6,25* of 8,33 kHz (alleen de
118 MHz-band) of op 10,0, 12,5, 15,0*, 20,0, 25,0, 30,0, 50,0
of 100,0 kHz.
*
Deze stapgrootten zijn niet beschikbaar voor de 1200 MHz-band.
Opmerking: Wisselen tussen stapgrootten kan de weergegeven frequentie
corrigeren. Als bijvoorbeeld 144,995 MHz wordt weergegeven met een
geselecteerde stapgrootte van 5 kHz, corrigeert het wijzigen naar een
stapgrootte van 12,5 kHz de weergegeven frequentie naar 144,9875 MHz.
OTHER OP-2
Page 29
PROGRAMMEERBARE FUNCTIETOETSEN
■ Voorpaneel verzendontvanger
Het voorpaneel van de verzendontvanger bevat 2 PF
(Programmeerbare functie)- toetsen: PF1 en PF2. U kunt uw
eigen functies toewijzen aan deze twee toetsen.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 507 (PF1) en/of
Menu 508 (PF2).
2 Stel uw functie in voor de toets. De beschikbare
programmeerbare functies zijn: WX CH (Weerkanaal)/
FRQ.BAND (Frequentiebanden)/ CTRL (Bediening)/
MONITOR (Controle)/ VGS (Stemrecorder)/ VOICE
(Stemaankondiging)/ GROUP UP (Geheugengroep
omhoog)/ MENU (Menumodus)/ MUTE (Luidspreker
uit)/ SHIFT (Verschuiven)/ DUAL (Dual-modus)/ M>V
(Geheugen naar VFO kopiëren)/ 1750 (1750 Hz-toon).
4 Stel de ingevoerde frequentie in door op [ENTER] of [VFO]
te drukken.
• Als u op [ENTER] drukt voordat u alle cijfers hebt ingevoerd,
worden de resterende cijfers op 0 ingesteld.
• Als u op [VFO] drukt voordat u alle cijfers hebt ingevoerd, blijven
de resterende cijfers op hun vorige waarden staan.
• Invoeren van alle cijfers voor een frequentie zorgt ervoor dat de
frequentie automatisch wordt ingesteld zonder op [ENTER] of
[VFO] te drukken.
• Als u alleen het MHz-getal wilt wijzigen, druk op de Afstelknop
en voer vervolgens de nieuwe waarde in.
AUTOMATISCHE POWER OFF (APO)
De Automatische uitschakelfunctie is een achtergrondfunctie die
controleert of er bewerkingen zijn uitgevoerd (toetsen ingedrukt,
aan de Afstelknop gedraaid, etc.), en schakelt de zendontvanger
uit als deze niet in gebruik is.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 516 (APO).
■ Microfoontoetsen
De microfoon bevat 4 programmeerbare functietoetsen: [PF]
(PF1), [MR] (PF2), [VF0] (PF3) en [CALL] (PF4). U kunt uw
eigen functies toewijzen aan deze 4 toetsen.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 509 (MICPF1) en/
of Menu 510 (MIC. PF2) en/of Menu 511 (MIC. PF3) en/of
Menu 512 (MIC. PF4).
2 Stel uw functie in voor de toets. De beschikbare
Opmerking: Afhankelijk van de fi rmwareversie TM-V71, wordt “M.LIST /
S.LIST/ MSG.NEW/ REPLY/ POS/ P.MONI/ BEACON/ DX/ Wxi” mogelijk niet
weergegeven. Het kan zijn dat u uw fi rmware moet upgraden.
DIRECTE FREQUENTIE-INVOER
Als uw bedieningsfrequentie zich op grote afstand bevindt van
de huidige frequentie, is de snelste manier om de frequentie te
wijzigen via de microfoontoetsen. Een van de Pftoetsen van de
microfoon moet zijn geprogrammeerd als [ENTER].
1 Druk op de linker of rechter [BAND SEL] om band A of B te
selecteren en druk op [VFO] of [CALL].
2 Druk op de als [ENTER] geprogrammeerde toets.
• De invoerweergave voor directe frequentie-invoer verschijnt.
2 Stel de tijdslimiet van de APO in op 30, 60, 90, 120, 180
minuten of op OFF.
• Als de tijdslimiet verloopt zonder enige bewerkingen (standaard
OFF), schakelt de APO de zendontvanger uit. Eén minuut
voordat het apparaat uitschakelt, verschijnt “APO” op de display
en knippert. Er klinkt ook een waarschuwingstoon.
Opmerking: Als u instellingen wijzigt wanneer APO is ingeschakeld, wordt de
timer teruggesteld. Wanneer u stopt met het wijzigen van de instellingen, begint
de timer vanaf 0 te tellen.
WIJZIGEN VAN FM/AM-MODUS
De zendontvanger kan ook ontvangen (niet uitzenden) in AM op
band A. De standaardmodus op de 118 MHz-band is AM terwijl
de standaard op de 144, 220, 300 of 430/440 MHz-band FM is.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 102.
2 AStel de modus in op AM, FM of NFM.
Opmerking: U kunt niet tussen FM en AM wisselen voor ontvangst op de band
B.
GEAVANCEERD ONDERSCHEPPINGSPUNT (AIP)
De VHF/UHF-band is vaak belast in stedelijke omgevingen.
AIP helpt bij het verwijderen van interferentie en vermindert
geluidsvervorming als gevolg van intermodulatie. U kunt deze
functie alleen gebruiken op de VHF/UHF-band.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 103 (VHF.AIP) en/of
Menu 104 (UHF.AIP).
3 Druk op de microfoontoetsen ([0] ~ [9]) om uw frequentie in
te voeren.
OTHER OP-3
2 Zet de AIP op ON of OFF.
Page 30
S-METER SQUELCH
SLAGWIJZIGING
S-meter squelch zorgt ervoor dat de squelch alleen opent
wanneer het apparaat een signaal van dezelfde of grotere
sterkte ontvangt als de S-meterinstelling. De functie ontneemt u
de taak om constant de squelch te moeten terugstellen wanneer
u zwakke stations ontvangt waar u niet in bent geïnteresseerd.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 105.
2 Zet de S-Meter squelch op ON of OFF.
3 Om uw S-meterinstelling te selecteren, draai de linker (band
A) of rechter (band B) SQL-knop, afhankelijk van de band die
u hebt geselecteerd.
• De squelch opent alleen op het niveau dat u hebt geselecteerd
(bijvoorbeeld op niveau 9).
■ Squelch-wachttijd
Wanneer u de S-meter squelch gebruikt kunt u het
tijdsinterval afstellen tussen wanneer de ontvangen signalen
wegvallen en wanneer de squelch sluit.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 106.
Omdat de zendontvanger een microprocessor gebruikt om de
verschillende functies te bedienen, kan de trillingsgenerator van
de CPU-klok of de afbeelding verschijnen op sommige plaatsen
van de ontvangstfrequenties. In dat geval raden wij u aan de
Slagwijzigings (Beat Shift )-functie in te schakelen.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 108.
2 Zet de Slagwijziging op ON of OFF.
UITGANGSVERMOGEN SELECTEREN
Wanneer de communicatie betrouwbaar is, kunt u beter een laag
uitzendvermogen selecteren. Hierdoor vermindert u het risico
op interferentie met anderen op de band. Wanneer u met een
batterij werkt, hebt u een langere bedieningstijd voordat u de
batterij weer op moet laden.
Druk op [LOW] om hoog (H) (alleen K- en E-types), medium (M)
of laag (L) te kiezen.
• U kunt verschillende energie-instellingen programmeren voor de
banden A en B.
Opmerking: Als de zendontvanger oververhit raakt door hoge
omgevingstemperaturen of door voortdurend gebruik, kan het
beschermingscircuit in bedrijf treden om het uitzendvermogen te verlagen.
2 Stel de wachttijd in op 125, 250 of 500 ms of op OFF.
LUIDSPREKER UIT
Tijdens het ontvangen of uitzenden op de TX-band, kunt u het
geluid dat u op de andere band ontvangt uitschakelen. Gebruik
deze functie om de luidspreker aangesloten op die band (niet op
de TX-band) te onderdrukken.
Druk tijdens ontvangst op [F], [MUTE] om geluidsonderdrukking
aan of uit te zetten.
• Het pictogram verschijnt op de display wanneer functie aan
staat.
■ Wachttijd geluidsonderbreking
Wanneer u Luidspreker uit gebruikt, kunt u het tijdsinterval
afstellen tussen wanneer u een signaal ontvangt en wanneer
de luidspreker wordt onderdrukt.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 107.
TIME-OUT-TIMER (TOT)
Soms is het nodig of wenselijk om een uitzending te beperken tot
een bepaalde maximumtijd. U kunt deze functie gebruiken om
time-outs van de repeater te voorkomen bij de verbinding of om
batterijstroom te besparen.
Als een time-out van de TOT optreedt (standaard 10 minuten),
geeft de zendontvanger pieptonen af en gaat automatisch terug
naar de ontvangstmodus. Om de uitzending te hervatten, laat u
deze functie los en drukt u nogmaals op de microfoon [PTT].
1 Voer de Menumodus in en open Menu 109.
2 Stel de timer in op 3, 5 of 10 minuten.
2 Stel de wachttijd in op 125, 250, 500, 750 of 1000 ms.
OTHER OP-4
Page 31
GEVOELIGHEID MICROFOON
SCHEIDINGSBALK TONEN
U kunt het invoerniveau van de microfoon instellen.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 111.
2 Stel de microfoongevoeligheid in op HIGH, MEDIUM of LOW.
Opmerkingen:
◆ Hoe hoger u het invoerniveau instelt, des te beter kunt u
omgevingsgeluiden ontvangen.
◆ Afhankelijk van de fi rmwareversie TM-V71, wordt Menu 111 mogelijk niet
weergegeven. Het kan zijn dat u uw fi rmware moet upgraden.
EEN BAND MASKEREN
Als u niet van plan bent band A of B te gebruiken, kunt u de
frequentie-display verbergen op de niet-gebruikte band. Hierdoor
bespaart u energie en kunt u eenvoudiger de informatie afl ezen
die u nodig hebt.
1 Zet de zendontvanger uit.
2 Druk op de linker of rechter [BAND SEL] + Power ON.
• De bandmasker-display verschijnt.
3 Draai aan de Afstelknop om de band te selecteren die u wilt
verbergen (of terugkeren naar normaal).
4 Druk op de Afstelknop om de geselecteerde band in te
stellen.
5 Draai aan de Afstelknop om de band in te stellen voor de
selectie van USE of MASK.
• Met USE kunt u de band normaal zien en gebruiken. Met MASK
verbergt u de band op de display.
U kunt desgewenst de scheidingsbalk die u ziet tussen de
banden A en B verwijderen.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 527.
2 Zet de scheidingsbalkweergave op ON of OFF.
WACHTWOORD VOOR INSCHAKELEN
Als u wachtwoordbescherming hebt ingeschakeld voor het
inschakelen van het apparaat, kunt u de zendontvanger niet
bedienen zonder eerst uw wachtwoord in te geven nadat u de
zendontvanger hebt aangezet. U kunt uw wachtwoord wijzigen
met behulp van de MCP-2A-software en maximaal 6 cijfers
invoeren.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 998.
2 Zet de wachtwoordbescherming ON of OFF.
• Wanneer op ON, verschijnt “PASSWD” op de display.
6 Druk op de Afstelknop om de selectie in te stellen.
7 Druk op [ESC] om de modus te verlaten.
Opmerking: U kunt de gemaskeerde band niet gebruiken voor ontvangen of
uitzenden.
PC-POORTSNELHEID
U kunt de snelheid instellen waarop de computer en de
zendontvanger informatie uitwisselen wanneer de zendontvanger
is aangesloten op uw computer.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 519.
2 Zet de PC-poortsnelheid op 9600, 19200, 38400 of 57600
bps.
• Door het apparaat in of uit te schakelen verandert u de
poortsnelheid.
OTHER OP-5
3 Voer uw wachtwoord.
4 Na het invoeren van maximaal 6 cijfers, druk op de
Afstelknop om het wachtwoord in te stellen.
Opmerking: Zelfs als u Menu 998 hebt aangezet, wordt het wachtwoord voor
het inschakelen van het apparaat niet geactiveerd voordat u een wachtwoord
instelt met behulp van de MCP-2A -software.
Page 32
PAKKETBEDIENING
Sluit de zendontvanger aan op uw PC via een Terminal Node Controller (TNC). U kunt berichten of opdrachten verzenden naar ver
weg gelegen stations, een reeks aan informatie via uw plaatselijke bulletins ontvangen of andere pakkettoepassingen gebruiken.
Referentiematerialen voor het beginnen met pakketoperaties zijn doorgaans verkrijgbaar bij iedere winkel die materialen verkoopt voor
amateurradio’s.
Opmerking: Als de afstand tussen de radioantenne en uw PC te kort is, kan er interferentie optreden.
COM-stationpennen
• Het COM-station bevindt zich op
de achterzijde van de RC-D710;
Koppel geen computer aan een PCaansluiting van de TM-V71.
Nr.NaamI/UFunctie
a
b
c
d
e
f
g
h
RTSO
CTSI
TXDO
GND—
RXDI
NC—
NC—
NC—
Verzoek voor verzending
Gereed voor verzending
Verzend gegevens
Aarde
Ontvang gegevens
Niet aangesloten
Niet aangesloten
Niet aangesloten
PAKKETMODUS
Deze zendontvanger heeft een ingebouwde TNC die
overeenkomt met het AX.25-protocol. Dit protocol wordt gebruikt
voor de communicatie tussen TNC’s.
Voor de opdrachten die de ingebouwde TNC ondersteunt,
raadpleeg de “TNC COMMANDS LIST”.
Druk 2 maal op [TNC] (of druk op [TNC]) om de PAKKET-modus
in te schakelen.
<RC-D710 + TM-V71>
<RC-D710 + PG-5J>
DATA (TM-V71)-stationpennen
• Wanneer u de RC-D710 gebruikt,
wordt het DATA-station niet
gebruikt.
Nr.NaamI/UFunctie
PKDI
a
DE—
b
PKSI
c
PR9O
d
PR1O
e
SQCO
f
De volgende indicators verschijnen op het display van de
zendontvanger om de huidige TNC-status weer te geven:
IndicatorStatus
PACKETDe TNC staat in de Pakketmodus.
12 Pakketoverdrachtsnelheid op 1200 bps staat.
96Pakketoverdrachtsnelheid op 9600 bps staat.
STA
CONDe TNC staat in verbinding met het grootste station.
MBOD
MAIL
Pakketten die moeten worden verzonden blijven
zolang in de buffer.
Het postvak in de TNC wordt geopend of verbonden
door het andere station.
Het postvak in de TNC bevat post die aan u is
geadresseerd.
De volgende weergaves verschijnen bij gebruik van RC-D710 +
PG-5J.
PKS : Status van het PKS-station. Gaat branden wanneer op
“H” (verzendverzoek)
SQC : Status van het SQC-station. Gaat branden wanneer op
“H” (busy)
GPS : Knippert wanneer de GPS-ontvanger verbinding maakt en
de status is bepaald.
Opmerkingen:
◆ Niet alle functies die beschikbaar zijn via conventionele TNC’s worden
ondersteund door de ingebouwde TNC in deze zendontvanger.
◆ U kunt de ingebouwde TNC automatisch opnieuw starten wanneer een
storing wordt gedetecteerd; dit wilt niet zeggen dat de zendontvanger
defect is.
◆ Ter onderscheiding van de verschillende stations en knooppunten kunt u
tot 15 Secondary Station IDentifi ers (SSID’s) gebruiken; bijv. W6DJY-1 tot
W6DJY-15. Plaats altijd een liggend streepje tussen uw oproepsignaal en
het SSID-nummer.
◆ Voor pakketbediening, gevoelig voor verzend- en ontvangstcondities, heeft
u een volledig S-metersignaal nodig voor betrouwbare communicatie.
Wanneer de S-meter niet maximaal leest tijdens een bediening van 9600
bps, komen communicatiefouten geregeld voor.
Geluidsignaal voor pakketuitzending
PKD-station grond
‘L’ wordt uitgezonden en het geluid van
de microfoon wordt onderbroken
Detectie 9600 (bps) gegevens
Detectie 1200 (bps) gegevens
Squelch-bedieningssignaal; Gesloten: L,
Open: H
(U kunt de standaardinstellingen
wijzigen in Menu 520)
PACKET-1
Page 33
COM-POORTSNELHEID
U kunt de snelheid instellen waarop de computer en de
zendontvanger informatie uitwisselen wanneer de zendontvanger
is aangesloten op uw computer.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 528.
■ SQC-uitvoerinstelling
U kunt de voorwaarde instellen waarop het SQC-
uitvoerstation moet worden geactiveerd.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 520.
2 Zet de COM-poortsnelheid op 9600, 19200, 38400 of 57600 bps.
• Door het apparaat in of uit te schakelen verandert u de
poortsnelheid.
DATA BAND <RC-D710 + TM-V71>
Selecteer hoe gegevens moeten worden uitgezonden en
ontvangen op de TM-V71.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 529.
2 Zet de databand op A-BAND (A-band ontvangt en zendt uit),
2 Zet de SQC-uitvoeractiveringsmethode op één van de
volgende waarden:
• OFF: SQC-uitvoer blijft inactief.
• BUSY: Wanneer een signaal wordt ontvangen op de
databand, wordt de SQC-uitvoer actief.
• SQL: Wanneer CTCSS/DCS op ON staat en u ontvangt
een geschikt signaal, wordt de SQC-uitvoer actief. Wanneer
CTCSS/DCS op OFF staat wordt de SQC-uitvoer actief
wanneer u een actief-signaal ontvangt.
• TX: De SQC-uitvoer wordt geactiveerd bij verzending.
• BUSY.TX: Wanneer aan de voorwaarden van BUSY en TX
(hierboven) is voldaan, wordt de SQC-uitvoer actief.
• SQL.TX: Wanneer aan de voorwaarden van SQL en TX
(hierboven) is voldaan, wordt de SQC-uitvoer actief.
Opmerking: Het activeringstype (logic) kunt u wijzigen met behulp
van de MCP-2A-software ([Edit] - [Data Terminal] - [SQC Output
Logic]).
2 Zet de databand op A-BAND (A-band ontvangt en zendt
uit), B-BAND (B-band ontvangt en zendt uit), TX:A-BAND
RX:B-BAND (A-band zendt uit en B-band ontvangt) of RX:
A-BAND TX:B-BAND (A-band ontvangt en B-band zendt
uit).
■ Snelheid DATA-station
Selecteer 1200 of 9600 bps voor de snelheid van
gegevensoverdracht, afhankelijk van uw TNC.
1200 bps: De uitvoergevoeligheid van verzendgegevens
(PKD) is 40 mV
9600 bps: De uitvoergevoeligheid van verzendgegevens
(PKD) is 2 V
1 Voer de Menumodus in en open Menu 518.
2 Zet de gegevenssnelheid op 1200 of 9600 bps.
, en de invoerimpedantie is 10 kΩ.
p-p
, en de invoerimpedantie is 10 kΩ.
p-p
PACKET-2
Page 34
LIJST MET TNC-COMMANDO’S
Hieronder staan de door de ingebouwde TNC ondersteunde commando’s. U moet een spatie ingeven tussen een commandonaam (of
afkorting) en een parameter, of tussen twee parameters. bijv. AU OFF, BEACON EVERY 18.
DIGIPEATDIGAls hij aanstaat kan de TNC als digitale repeater dienen.ON/ OFFON
DISCONNEDHiermee wordt een afsluitverzoek verzonden.−−
Als hij aan staat, wordt in de Converse-stand één teken met
8 bits verwerkt. Als hij uit staat, wordt één teken met 7 bits
verwerkt.
Hiermee worden maximaal 4 bedieningscodes aangegeven
die van ontvangen pakketten verwijderd moeten worden in de
Converse-stand.
Als hij aan staat, wordt na elke carriage return (CR) een line
feed (LF, regelopschuiving) naar de computer gestuurd.
Hiermee wordt de vertraging aangegeven die tussen PTT ON
en het begin van de verzending aan TXDELAY toegevoegd moet
worden. De eenheid van de parameter is 10 milliseconde.
Hiermee wordt de hangtijd van de voice repeater aangegeven.
De eenheid van de parameter is 100 milliseconden.
Als hij op EVERY is ingesteld, wordt er om de ingestelde tijd
(n) steeds een signaalpakket verzonden. Als hij op AFTER
is ingesteld, wordt er na de ingestelde tijd (n) één maal een
signaalpakket verzonden. De eenheid van n is 10 seconden.
Hiermee wordt de inhoud van het datadeel van een signaalpakket aangegeven.
Hiermee wordt een spatie/mark-blokgolf (verhouding 50/50)
verzonden. Voer Q in om de Calibrate-stand af te sluiten en de
Command-mode opnieuw te openen.
Hiermee wordt de tijd tussen het uitvallen van het signaal tot
het afsluiten aangegeven. De eenheid van de parameter is 10
seconde.
Als NOMODE uitstaat, gaat de TNC automatisch in de
Converse-stand of de Transparent-stand staan als de verbinding
tot stand gekomen is.
Hiermee wordt een aansluitingsverzoek verzonden. Call1 is het
roepnaamvan het station waarmee verbonden moet worden.
Call2 t/m call9 zijn roepnamen van stations die als digitale
repeater moeten dienen.
Als hij aanstaat, wordt een aansluitingsverzoek geaccepteerd
en een UA pakket teruggezonden. Als hij uitstaat, wordt een
aansluitingsverzoek geweigerd en een DM pakket teruggezonden.
Als hij aanstaat, worden de huidige datum en tijd weergegeven
als er een verbinding tot stand gekomen is. U kunt de juiste
datum en tijd instellen met DAYTIME.
Hiermee gaat de TNC in de Converse-stand. Druk op [Ctrl]+[C]
om de Command-stand opnieuw te openen.
Als hij aanstaat en in de Converse-stand, wordt om de door
PACTIME ingestelde tijd een pakket verzonden.
Als hij aanstaat, wordt naar alle pakketten die verzonden moeten
worden een carriage return (CR) gehangen.
Als hij aanstaat, kunt u op [Ctrl]+[T] drukken in de
Conversestand om de TNC de datumgegevens naast de
tijdgegevens te laten verzenden.
Hiermee worden de huidige datum en tijd ingesteld. Voer de
JJMMDDuummss in. Hierbij wordt 00 ingesteld als er geen
seconden ingesteld zijn.
Als hij aanstaat, wordt de datum als MM/DD/JJ weergegeven.
Als hij uitstaat, wordt de datum als DD-MM-JJ weergegeven.
Hiermee kan de TNC de huidige status van alle commando’s
weergeven. U kunt ook een klasse-identifi catie A, C, H, I,
L, M of T aangeven als u de status van enkel de gewenste
commandoklasse wilt laten weergeven. Voer een spatie in
tussen de commandonaam en een klasse-identifi catie. bijv.
DISPLAY H.
DISPLAYDISP
DWAITDW
ECHOE
EPATHEPATH
EXTCLREXTCHiermee wordt de inhoud van het TNC postvak verwijderd.−−
FILEFI
FIRMRNRFIR
FLOVERFL
FLOWF
FRACKFR
FULLDUPFU
GBAUDGB
GPSSENDGPSS
GPSTEXTGPSTHiermee wordt het soort bericht bepaald door LTEXT.0 ~ 6 tekens$PNTS
HBAUDHB
HEALLEDHEAL
HIDHI
IDIHiermee verzendt de TNC een ID-pakket.−−
KILLKI
KISSKISS
LCSTREAMLCS
LISTLI
A (ASYNC): RS-232C poortparameters
C (CHAR): Speciale TNC tekens
H (HEALTH): Tellerparameters
I (ID): ID-parameters
L (LINK): TNC-naar-TNC linkstatus
M (MONITOR): Controleparameters
T (TIMING): Timingparameters
Hiermee wordt de tijd vanaf wanneer de verbinding verbroken
is tot het zenden bepaald. De eenheid van de parameter is 10
milliseconden.
Als hij aanstaat, zendt de TNC ontvangen tekens door naar de
computer.
Hiermee worden de roepnamen van een digitale repeater
bepaald als de UISSID parameter in een ontvangen packet 10
of 14 is.
Hiermee wordt de lijst van alle berichten in het TNC postvak
weergeven.
Van het andere station ontvangt u een melding (pakket) als
het nog niet klaar is om data te ontvangen. Als hij aanstaat, bij
het ontvangen van een dergelijke melding, stopt de TNC met
zenden totdat hij een “gereed”-melding ontvangt.
Hiermee wordt de vertraging bepaald tussen het volraken
van het buffergeheugen van de TNC en het legen van het
buffergeheugen van de TNC. De eenheid van de parameter is 1
minuut.
Als hij aanstaat en u slaat een toets aan, stopt de computer met
het weergeven van de ontvangen pakketten.
Hiermee wordt de tijd tussen het verzenden en het nogmaals
proberen te verzenden bepaald. De eenheid van de parameter
is 1 seconde.
Als hij aanstaat, kan de TNC in volledige duplex functioneren.
Als hij uitstaat, kan hij met behulp van verbindingsdetectiesignalen pakketbotsing voorkomen.
Hiermee wordt 4800 of 9600 bps geselecteerd als
overdrachtssnelheid tussen de TNC en de GPS ontvanger.
Hiermee wordt de inhoud van de data die naar de GPS
ontvanger gaat, bepaald. Deze data wordt gebruikt om de
standaard instellingen van de ontvanger te programmeren. De
uitgangdata wordt niet in het geheugen opgeslagen.
Hiermee wordt 1200 of 9600 bps geselecteerd als
overdrachtssnelheid tussen pakketstations.
Hiermee wordt bepaald of de normale werking van de ROM
gecontroleerd wordt. Als hij aanstaat en als de werking normaal
is, gaan “STA” en “CON” afwisselend knipperen.
Als hij aanstaat, verzendt de TNC na digitale versterking elke 9,5
minuten een ID-pakket.
Hiermee worden bepaalde berichten uit het TNC postvak
verwijderd.
Bij ON, veroorzaakt het invoeren van een RESTART-commando
ervoor dat de TNC in (of uit) KISS-modus gaat.
Als hij aanstaat, wordt een kleine letter (a t/m z) die als “stream
designator” is ingevoerd, veranderd in een hoofdletter (A t/m Z).
Direct na STREAMSW moet u een “stream designator” invoeren.
Hiermee wordt de lijst met berichten in het TNC postvak
weergegeven, behalve berichten die voor andere stations
bestemd zijn.
Als hij op EVERY is ingesteld, wordt de GPS data steeds om
LOCATIONLOC
LOGLOG
LPATHLPA
LTEXTLT
LTMONLTM
MAILMAI
MAXFRAMEMAX
MBODMBAls hij aanstaat, kunt u het TNC postvak gebruiken.ON/ OFFOFF
MCOMMCOM
MCONMC
MINEMI
MONITORMAls hij aanstaat, controleert de TNC pakketten.ON/ OFFON
MRPTMR
MSTAMPMS
MYALIASMYA
MYCALLMYHiermee wordt uw roepnaam bepaald.6 tekens + SSID−
MYMCALLMYM
NEWMODENE
NOMODENO
NPATHNPATH
NTSGRPNTSGRP
NTSMRKNTSMRK
NTSMSGNTSMSG
OVERKILLOVE
PACLENP
PACTIMEPACT
PERSIST
PE
de ingestelde tijd (n) verzonden. Als hij op AFTER is ingesteld,
wordt de GPS data slechts één maal na de ingestelde tijd (n)
verzonden. De eenheid van n is 10 seconden.
Hiermee wordt de lijst weergegeven van alle stations die op het
TNC postvak aangesloten zijn.
Hiermee worden de roepnamen voor het verzenden van GPS
data bepaald. Call1 is het roepnaam van de bestemming. Call2
t/m call9 zijn roepnamen van stations die als digitale repeater
moeten dienen.
Hiermee wordt de inhoud van een bericht bepaald dat in de
GPS data opgenomen wordt.
Hiermee wordt bepaald wanneer een bericht dat door LTEXT
bepaald is, op het scherm weergegeven wordt. Een bericht
wordt weergegeven als een ontvangen signaalpakket. De
eenheid van de parameter is 1 seconde.
Als hij aanstaat en er zit een bericht dat voor u is bestemd
in het TNC postvak, wordt bij de MAILED (verzonden) “Low”
weergegeven.
Hiermee wordt het maximale aantal pakketten bepaald dat
tegelijkertijd kan worden verzonden.
Als hij aanstaat, kunt u de TNC ook controlepakketten laten
controleren. Als hij uitstaat, controleert hij alleen informatiepakketten.
Als hij aanstaat, controleert de TNC ook andere stations als hij
in verbinding staat met het doelstation.
Hiermee wordt de lijst berichten in het TNC postvak
weergegeven die voor u bestemd zijn en die u verzonden heeft.
Als hij aanstaat, geeft de TNC de hele lijst van de digitale
repeater voor gecontroleerde pakketten weer.
Als hij aanstaat, geeft de TNC meer data en tijdgegevens weer
voor gecontroleerde pakketten.
Hiermee wordt een roepnaam bepaald voor het gebruik van uw
station als digitale repeater.
Hiermee wordt een roepnaam bepaald dat aan uw TNC postvak
wordt toegewezen.
Als hij aanstaat, gaat de TNC direct in de andere stand open als
u een CONNECT commando ingeeft.
Als hij aanstaat, gaat de TNC niet automatisch open in de
andere stand. Als hij uitstaat, gaat hij automatisch open in de
andere stand die door NEWMODE bepaald is.
Hiermee worden de roepnamen van een digitale repeater
bepaald als de UISSID parameter in een ontvangen pakket 8 of
12 is.
Hiermee wordt een groepscode bepaald voor gebruik bij het
maken van een $PNTS zin.
Hiermee wordt een pictogramnummer bepaald voor gebruik bij
het maken van een $PNTS zin.
Hiermee wordt een bericht bepaald voor het maken van een
$PNTS zin.
Hiermee wordt het aantal oude berichten bepaald dat verwijderd
moet worden als het TNC postvak een nieuw bericht niet kan
accepteren omdat het geheugen vol staat.
Hiermee wordt de maximale lengte van het datadeel van een
pakket bepaald.
Als hij op EVERY is ingesteld, wordt het pakket steeds om de
ingestelde tijd (n) verzonden. Als hij op AFTER is ingesteld,
wordt het pakket slechts één maal na de ingestelde tijd (n)
verzonden. De eenheid van n is 100 milliseconde.
Hiermee wordt een parameter bepaald waarmee de kans op de
PERSIST/SLOTTIME methode berekend wordt.
RAMTESTRAMTESTHiermee wordt na het wissen de RAM gecontroleerd.−−
READR
RESETRESET
RESPTIMERES
RESTARTRESTARTHierdoor werkt de TNC alsof hij uit en weer aan is gezet.−−
RETRYREHiermee wordt het aantal zendpogingen bepaald.0 ~ 1510
ROUTEROU
SENDPACSE
SLOTTIMESL
SPATHSPATH
STREAMCASTREAMC
STREAMDBSTREAMD
STREAMSWSTR
TOUTTOUT
TRACETRAC
TRANST
TRFLOWTRF
TRIESTRI
TXDELAYTX
TXFLOWTXF
UICHECKUIC
UIDIGIUI
UIDWAITUIDW
UIFLOODUIF
UISSIDUIS
Hierdoor gebruikt de TNC de PERSIST/SLOTTIME methode als
hij aanstaat, of de DWAIT methode als hij uitstaat.
Hiermee worden een of meerdere berichtnummers uit het TNC
postvak bepaald die gelezen moeten worden.
Hiermee gaat de status voor alle commando’s terug naar
standaard.
Hiermee wordt de zendvertraging voor bevestigingspakketten
bepaald. De eenheid van de parameter is 100 milliseconden.
Als hij aanstaat en van een PBBS een pakket ontvangt, verlaat
de TNC de bijgevoegde route-informatie.
Kiezen van een teken voor geforceerde verzending van een
packet.
Hiermee wordt de interval voor het genereren van een
willekeurig aantal bepaald voor de PERSIST/SLOTTIME
methode. De eenheid van de parameter is 10 milliseconden.
Hiermee worden de roepnamen van een digitale repeater
bepaald als de UISSID parameter in een ontvangen pakket 9 of
13 is.
Als hij aanstaat en er meerdere verbindingen gemaakt worden,
geeft de TNC het roepnaam weer bij ontvangst van een pakket.
Als hij aanstaat, geeft de TNC een “streamswitch”-teken weer
dat aan een ontvangen pakket gehangen is.
Hiermee wordt een teken bepaald voor gebruik bij “stream
switching”.
Hiermee wordt de time-outtijd van het TNC postvak bepaald. Als
er binnen de bepaalde tijd geen pakketten ontvangen zijn, wordt
de verbinding verbroken. De eenheid van de parameter is 10
seconde.
Als hij aanstaat, geeft de TNC alle ontvangen pakketten geheel
weer.
Hierdoor gaat de TNC uit de Command-stand en in de
Transparent-stand. Om de Command-stand opnieuw te openen
moet u [Ctrl] ingedrukt houden en drie keer op [C] drukken.
Als hij aanstaat, reageert de TNC in de Transparent-stand op
software-datatransport van de computer.
Hiermee wordt het aantal zendpogingen bepaald die in de teller
geprogrammeerd zijn.
Hiermee wordt de vertraging bepaald tussen PTT ON en het
zenden. De eenheid van de parameter is 10 milliseconden.
Als hij aanstaat, kan de TNC in de Transparent-stand een
software-datatransport (XON en XOFF) naar de computer
verzenden.
Hierdoor wordt geen UI pakket doorgezonden dat binnen de
door dit commando bepaalde tijd ontvangen is. De eenheid van
de parameter is 1 seconde.
Als er een UI pakket wordt ontvangen met daarin de parameter
die door dit commando wordt bepaald, wordt de parameter
vervangen door de MYCALL parameter en wordt het pakket
doorgezonden.
Als hij aanstaat en digitaal versterkt, gaat de TNC over op de
instellingen DWAIT en PPERSIST.
Hiermee wordt bepaald hoe de ontvangen UI pakketten met
daarin WIDEN-N of TRACEN-N parameters verwerkt worden.
Voer WIDE of TRACE in en dan ID, NOID, of FIRST; bijv.
WIDE,FIRST. Als ID geselecteerd is, worden de gerelayeerde
digitale repeaters verwijderd en wordt de MYCALL parameter
toegevoegd. Met NOID wordt enkel N-N verlaagd. bijv. Van
4-3 naar 4-2. Met FIRST wordt de MYCALL parameter alleen
toegevoegd als die als de eerste digitale repeater dient.
Als hij aanstaat, verwerkt de TNC de ontvangen UI pakketten
aan de hand van de ingesloten bestemmings-SSID’s.
Na de commandonaam moet u maximaal 5 alfanumerieke
UITRACEUIT
UNPROTOU
USERSUS
WRITEW
XFLOWX
tekens ingeven. Doorgaans is dat WIDE of TRACE. Hierdoor
zendt de TNC alle UI pakketten met daarin WIDEN-N of
TRACEN-N parameters door.
Hiermee worden de roepnamen bepaald voor verzending van
een pakket in de Unprotocol-stand. Call1 is het roepnaamvan
de bestemming. Call2 t/m call9 zijn roepnaams van stations die
als digitale repeater moeten dienen.
Hiermee wordt het aantal kanalen bepaald dat beschikbaar is
voor aansluitingsverzoeken.
Hiermee kan het TNC postvak uw bericht opslaan. Als u het
bericht enkel door een bepaald station wilt laten lezen, voer dan
een roepnaamin na de commandonaam. bijv. W JA1YKX. Om
de berichtingang te bevestigen, moet u op [Enter] (of [Return])
drukken, dan op [Ctrl]+[C] en weer op [Enter] (of [Return]). Een
onderwerp mag maximaal 30 alfanumerieke tekens lang zijn.
Hierdoor voert de TNC software-datatransport uit als hij aanstaat
en hardware-datatransport als hij uitstaat.
−−
Call1 (VIA call2,
call3
0 ~ 101
−−
ON/ OFFON
CQ
PACKET-7
Page 39
APRS
®
APRS DATACOMMUNICATIE (APRS BAKEN)
◆ Deze functie gebruikt het APRS-formaat voor datacommunicatie, waaronder die van de positie van uw station, berichten, enz., wanneer die
gekoppeld is aan een GPS-ontvanger.
◆ Zelfs met een niet gekoppelde GPS-ontvanger kunnen vergelijkbare communicaties worden uitgevoerd door het invoeren van de positiegegevens.
◆ Wanneer gegevens van een ander station worden ontvangen, wordt de richting van het ontvangen station (vanuit het perspectief van uw station),
hun afstand en hun raster locatiebepaler weergegeven. Iedere opmerking die door het andere station verstuurd is, wordt ook weergegeven.
◆ Meteorologische gegevens die van een weerstation verkregen zijn, kunnen worden verzonden.
◆ APRS (Automatisch Pakket Rapportage Systeem) is een wereldwijd systeem dat geïntroduceerd is door Bob Bruninga, WB4APR.
< APRS
Offi ciële APRS-website: http://www.aprs.org
®
is een softwareprogramma en geregistreerd handelsmerk van Bob Bruninga, WB4APR.>
NAVITRA DATACOMMUNICATIE (NAVITRA BAKEN)
◆ Kenwood introduceerde het Navitra-systeem in de negentiger jaren voor gebruik in Japan.
GESPREKSTEKEN EN BAKENTYPE INSTELLINGEN
◆ Wanneer een APRS/NAVITRA-baken wordt gemaakt, stel dan het gespreksteken en bakentype in (APRS/NAVITRA) (Menu 600).
◆ SSID (Secondary Station IDentifi ers) kan worden toegevoegd aan het einde van uw gespreksteken (bij voorbeeld, W6DJY wordt W6DJY– 14).
SSID’s hebben een reikwijdte van “Geen, – 1” to “– 15”, zodat ieder gespreksteken maximaal 16 instellingen kan hebben.
Zie de website voor SSID : http://aprs.org/aprs11/SSIDs.txt (vanaf april 2011)
INSTELLINGEN GPS-ONTVANGER
◆ Wanneer de GPS-ontvanger niet gekoppeld is aan de RC-D710 (vast station), zet de GPS ontvanger Menu 602 (GPS PORT – INPUT) op [OFF]
(standaard waarde). Als u de GPS-ontvanger niet koppelt wanneer u [GPS] installeert, zal de positielocatie van uw station niet juist zijn, en de
afstand en de richting van andere stations niet worden weergegeven. Daarom dient u uw positiegegevens in te stellen met behulp van Menu nr. 605
(MY POSITION).
DIGIPEAT
◆ De term digipeat betekent dat de pakketgegevens worden doorgegeven. Wanneer een digipeater (doorgeefstation) een pakket ontvangt, slaat die
het op in het geheugen. Wanneer de ontvangst eindigt, worden de gegevens opnieuw verzonden. Door het gebruik van digipeat is het mogelijk om
bakens over lange afstanden te verzenden.
◆ Om een digipeat uit te voeren, dient u een pakketpad te installeren (Menu 612). oor de pakketmodus kunt u een rechtstreeks gespreksteken
specifi ceren of kunt u “WIDE1-1” of “WIDE1-1, WIDE2-1” gebruiken, door het specifi ceren van een gebruikelijke alias en aantal hops. Stel het
pakketpad van de zendontvanger in volgens de instellingen van de digipeater.
◆ Digipeat is erg handig in het bereiken van andere stations wanneer u een zwak signaal hebt. U dient het totale aantal hops en bakentransmissies
echter gematigd in te stellen om verstopping te voorkomen.
Invultype
WIDE-type
WIDE-type:
Deze digipeater kan het pakket over een groot gebied versturen.
Invultype
Regionale digipeaters worden ook wel “invultype” doorgevers genoemd.
Deze digipeaters worden gebruikt voor mobiele stations wanneer een
signaal geen WIDE-type digipeater kan bereiken.
Invultype
WIDE-type
APRS-1
Page 40
AANSLUITEN OP EEN GPS-ONTVANGER OF EEN
WEERSTATION
De GPS-aansluiting van dit apparaat is geschikt voor een 3polige stekker van 2,5 mm doorsnede. Indien nodig, kunt u de
bijgeleverde kabel gebruiken om het kabeluiteinde van uw GPSontvanger of weerstation aan te passen.
■ Instellen van de datum
1 Voer de Menumodus in en open Menu 524.
• De eerste 2 cijfers knipperen.
GPS-ontvanger
Weerstation
Naar GPSaansluiting
Wit
(naar DATA IN op GPS/ WX)
Rood
(naar DATA OUT op GPS/ WX)
Afscherming
(naar GND (aarde) op de GPS/ WX)
• Gebruik een GPS-ontvanger die voldoet aan het formaat NMEA0183 en die compatibel is met het polariteitsuitvoersignaal RS-232C
op de onderstaande niveaus.
[Laag niveau: –15,0V ~ +0,5 V / Hoog niveau: +3,0V ~ +15,0V]
U kunt geen GPS-ontvangers gebruiken met USB-aansluitingen.
• Zet Menu 602 (GPS PORT-INPUT) op “GPS” (GPS-ontvanger),
“WEATHER (Davis)” (Weerstation) of “WEATHER (PeetBros.)”
(Weerstation), afhankelijk van de apparatuur die is aangesloten op
het GPS-station.
Wanneer de GPS-ontvanger is geselecteerd, verschijnt het teken
“GPS”. Wanneer een Weerstation is geselecteerd, verschijnt het
teken “WXI”.
• Het teken “GPS” knippert tijdens de instelling.
GELIJKZETTEN VAN DE INTERNE KLOK
2 Draai aan de Afstelknop voor het invoeren van de huidige
maand (RC-D710 + TM-V71(A)-K type of RC-D710 + PG5J) of de dag en druk dan de Afstelknop in.
• De volgende 2 cijfers knipperen.
3 Draai aan de Afstelknop om de juiste dag in te voeren
(RC-D710 + TM-V71(A)-K type of RC-D710 + PG-5J) of
de maand en druk dan de Afstelknop in.
4 Draai aan de Afstelknop voor het invoeren van het
huidige jaar en druk dan de Afstelknop in.
5 Druk op [ESC] om de menumodus te verlaten.
Opmerkingen:
◆ Bij gebruik op normale kamertemperatuur (tot 25°C) zal de afwijking van de
interne klok binnen een minuut per maand blijven.
◆ De interne klok zal de juiste dag aangeven tot 31 december 2099.
■ Instellen van de tijd
1 Voer de Menumodus in en open Menu 525.
• De eerste 2 cijfers knipperen.
2 Draai aan de Afstelknop voor het invoeren van het
huidige uur en druk dan de Afstelknop in.
• Om bijvoorbeeld 1 uur ’s middags in te stellen, selecteert u
13.
• De volgende 2 cijfers knipperen.
3 Draai aan de Afstelknop voor het invoeren van de huidige
minuut en druk dan de Afstelknop in.
4 Druk op [ESC] om de menumodus te verlaten.
■ Instellen van de UTC tijdzone
1 Voer de Menumodus in en open Menu 526.
Deze zendontvanger is voorzien van een klok voor de verwerking
van gegevens over wanneer de APRS pakketten worden
ontvangen. Gebruik de Menu Set-up instellingen voor het
corrigeren van de juiste tijd, de datum en indien nodig de UTC
tijdzone-correctie; UTC is de afkorting van Universele TijdCoordinatie.
Als de interne GPS-functie is ingeschakeld, worden het jaar, de
maand, de dag en de tijd automatisch ingesteld met de GPSsatellietinformatie. Als u de GPS-informatie niet kunt ontvangen,
kunt u de datum en de tijd handmatig invoeren.
Opmerking: De batterij voor de klok is in de eenheid ingebouwd. Wanneer u
de stroom inschakelt, wordt de batterij opgeladen. Het duurt ongeveer 12 uur
voordat de batterij volledig is opgeladen.
APRS-2
2 Draai aan de Afstelknop voor het invoeren van de juiste
UTC tijdzone en druk dan de Afstelknop in.
• Het instelbereik loopt van +14:00 tot –14:00 in stapjes van 15
minuten.
3 Druk op [ESC] om de menumodus te verlaten.
Page 41
ONTVANGST VAN APRS GEGEVENS
Telkens wanneer er een nieuw APRS pakket wordt ontvangen,
maakt de frequentie-aanduiding plaats voor de onderstaande
informatie, als volgt:
Statustekst
• Het ontvangen APRS pakket kan informatie bevatten over
verschijnselen zoals een wervelstorm of tornado. In dat geval
verscijnt de naam van het verschijnsel in plaats van de roepnaam.
• Druk op [MSG] om een bericht te versturen naar het station.
• Druk op [DETAIL] om nadere informatie te zien.
• Om terug te keren naar de frequentie-aanduiding, drukt u op [ESC]
of wacht u enkel 10 seconden.
Opmerkingen:
◆ Wanneer u een APRS pakket met een “EMERGENCY” bericht ontvangt,
zal er een verschillend soort aanduiding verschijnen en een verschillende
pieptoon klinken.
◆ Als u een APRS-positiepakket ontvangt dat u hebt verzonden, wordt de
frequentieweergave onderbroken en verschijnt “MY POSITION” op het
display. Dit kan voorkomen als er een of meerdere digipeaters worden
gebruikt.
Als u Menu 625 (DISPLAY AREA) op “ENTIRE”, “HALF” of “OFF” zet, wordt
het oproepteken van het digipeater-station niet weergegeven als een pop-up.
◆ Als u een bericht ontvangt dat u zelf hebt verzonden, verschijnt de
aanduiding “MY MESSAGE”.
U kunt de weergaveinstelling voor schermonderbreking wijzigen
in Menu 625 (DISPLAY AREA). Als u deze instelling op “OFF”
zet, wordt de frequentieweergave niet onderbroken. Er verschijnt
een indicator zoals “dP”, afhankelijk van de soorten gegevens.
Raadpleeg de tabel voor details.
<RC-D710 + TM-V71>
Indicatiebetekenis
dPDuplicaat positiecommentaar
nPNieuwe positiegegevens
oP
>P
>F
aM
dM
nM
oM
rM
dS
nS
Q?
1
Andere positie (Navitra-beacon)
Voorbij de positielimiet
Voorbij de fi ltertyp
ACK-bericht
Duplicaat berichtgegevens
Nieuwe berichtgegevens
Berichtgegevens naar andere stations
Geweigerd bericht
Duplicaat statustekst
Nieuwe status
Query
??Niet te decoderen pakket
dDGedupliceerde DX-clustergegevens
nDNieuwe DX-clustergegevens
1
De zendontvanger verzendt automatisch de juiste gegevens,
ongeveer 2 minuten na ontvangst van een verzoek.
Opmerkingen:
◆ De APRS programma’s voor PC’s hebben invoervelden voor
positiecommentaar en statustekst. De gegevens die u invoert in deze twee
velden worden verzonden als aparte pakketten. Deze zendontvanger kan
echter ook een positiecommentaar en statustekst in een enkel pakket voor
verzending opnemen.
◆ Deze zendontvanger geeft een pieptoon, telkens wanneer er enig type
APRS pakket wordt ontvangen. Via Menu 624 (AUDIO - RX BEEP) kunt u
deze instelling wijzigen. De standaardwaarde is “ALL”.
<RC-D710 + PG-5J>
APRS-3
Page 42
TOEGANG TOT ONTVANGEN APRS GEGEVENS
CURSORREGELING
Deze zendontvanger is geschikt voor de ontvangst en opslag
van APRS gegevens die ontvangen worden van tot 100 stations
in het geheugen. U kunt gemakkelijk de informatie van het
gewenste station oproepen.
1 Druk op [KEY], [LIST].
• De lijst met stations verschijnt.
• De cijfers naast de oproepnamen geven de volgorde waarin de
gegevens zijn ontvangen. De laatst ontvangen gegevens krijgen
het cijfer 1.
[TOP]: Toont de lijst met de laatste 5 stations.[5]: Toont de lijst met de voorgaande 5 stations.
[5]: Toont de lijst met de volgende 5 stations.
[ESC]: Brengt de frequentie-aanduiding terug.[SORT]: Voor keuze van de sorteerfunctie[MSG]: Voor het invoeren van een bericht aan het huidige
station.
[FILTER]: Voor keuze van de fi lterfunctie
[TUNE]: Voor instellen van de QSY frequentie (alleen
APRS).
[CLR]: Voor wissen van het huidige station.
• Druk op [F].
Selecteer een instelling voor de cursorregeling voor wanneer u
ontvangt.
1 Geef de stationslijst weer.
2 Druk op [TOP] om de cursorregeling te schakelen tussen
Followed-modus en Fixed-modus. De cursorweergave wordt
volgens de geselecteerde modus gewijzigd.
Followed-modus ( ): Op het overzichtscherm volgt de
cursor (
Fixed-modus ( ): Op het overzichtscherm bevindt de
cursor (
ontvangen van APRS-data.
) het oproepteken bij het ontvangen van APRS-data.
) zich bij het betreffende lijstnummer bij het
[POS.RQ]: Verzoekt de positie.[ALLCLR]: Voor wissen van alle stations.
• Wanneer u op [ALLCLR] drukt, verschijnt er “CLEAR ALL?” met
het bericht. Druk dan op de Afstelknop om alles te wissen.
2 Draai aan de Afstelknop om het gewenste station te vinden
met de cursor (
).
3 Druk op de Afstelknop.
• De informatie van het gekozen station verschijnt.
[BACK]: Herstelt de lijst met stations.[MSG]: Voor het invoeren van een bericht aan het huidige
station.
[]: Toont de voorgaande pagina.[]: Toont de volgende pagina.[TUNE]: Voor instellen van de QSY frequentie (alleen
APRS).
[CLR]: Voor wissen van alle informatie over het huidige
station.
Opmerkingen:
◆ Wanneer de gegevens van het 101ste station worden ontvangen, worden
de oudste gegevens in het geheugen automatisch vervangen door die
nieuwe gegevens.
◆ Telkens wanneer u een nieuw APRS pakket ontvangt van hetzelfde
station, zullen de oude gegevens van dat station (in het geheugen) worden
vervangen door nieuwe gegevens.
APRS-4
Page 43
SCHERMVOORBEELD
Pagina 1
a: Stationspictogram
b: Statustekst
c: Oproepteken
d: Tijd (pakket ontvangen)
e: Datum
f: Situatie
g: Richting van het station
h: Afstand van het station (in mijl of km)
i: Positiecommentaar
1
Voor pakketten die worden ontvangen van Mic-codeerstations
inclusief de TM-D710, RC-D710, TM-D700, TH-D72 en TH-D7,
wordt het positiecommentaar vermeld op de vierde regel.
(Object)
1
Pagina 3
a: Positiegegevens
b: Rasterplaatsbepaling
(Pakketpad)
a: Oproepteken (Digipeater)
Deze zendontvanger is geschikt voor het aangeven van de
volgende pictogrammen voor de stations-identifi catie.
<APRS>
<NAVITRA>
a: Object
Pagina 2
(Mobiel station)
a: Bewegingsrichting
b: Bewegingssnelheid (mph: mijl/uur of kph: km/uur)
c: Hoogte (’ : voet of M: Meter)
(Weerstation)
a: Regenval (” of mm)
b: Luchttemperatuur
c: Windrichting
d: Windsnelheid (mph: mijl/uur of kph: km/uur)
e: Luchtdruk
f: V ochtigheidsg raad
(Vast station)
Sommige pictogrammen kunnen verschijnen met tekst er
overheen, zoals hieronder, als de ontvangen pictogramgegevens
dergelijke tekst bevatten (Alleen APRS).
(Voorbeeld)
De volgende pictogrammen tonen de richting van de stations ten
opzichte van uw positie.
(North Up)
(Heading Up: voorbeeld)
• Als u op [F]. [N/H] drukt terwijl de doelpuntafstand/rijrichting wordt
weergegeven, verandert het display North Up (geeft het noorden
als bovenste punt aan) in het display Heading Up (geeft de huidige
rijrichting als bovenste punt aan) of vice versa. In het display
Heading Up wordt een “+” of “-” gebruikt voor het aangeven van de
rijrichting.
a: Zendvermogen
b: Hoogte van antenne (totaal) (’ : Voet of M: Meter)
c: Antenneversterking
d: Antennegevoeligheid
Om de instellingen voor Snelheid/afstand en/of temperatuur van
de apparaten te wijzigen, ga naar Menu 626 (DISPLAY UNIT
1 - SPEED, DISTANCE) en/of Menu 626 (DISPLAY UNIT 1
-TEMPERATURE).
Opmerking: Sommige stations verzender APRS pakketten via TNC’s die zijn
aangesloten op GPS-ontvangers. Als u pakketten van die stations ontvangt,
wordt er voor de situatie “GOOD” (gevolgde satellieten) getoond of “LAST” (niet
gevolgde satellieten), met GLL, GGA, of RMC voor respectievelijk het $GPGLL,
$GPGGA, of $GPRMC formaat.
APRS-5
Page 44
SORTEERFUNCTIE
DISPLAY-FILTERFUNCTIE
Deze functie stelt u in staat de stationslijst te sorteren op
oproepteken, datum/tijd, of afstand.
1 Laat de stationslijst verschijnen.
2 Druk op [SORT].
• De sorteercriteriumlijst verschijnt op het scherm.
3 Kies een sorteercriterium.
4 Druk op de Afstelknop.
• Er verschijnt “SORTING” op het scherm en het sorteren begint.
CALLSIGN
DATE/TIME
DISTANCE
Alle oproeptekens worden vergeleken en in
oplopende volgorde gerangschikt.
Alle ontvangstdata en tijden worden
vergeleken en gerangschikt in terugtellende
volorde, met het laats ontvangen bericht
bovenaan.
De afstand tussen het andere station en
Dit station wordt berekend, na keuze van
dit sorteercriterium, dan vergeleken en
gerangschikt in oplopende volgorde, met het
dichtstbijzijnde station bovenaan.
5 De gesorteerde stationslijst verschijnt op het scherm.
• Als er na het sorteren nieuwe stationsgegevens worden ontvangen,
worden die aan de stationslijst toegevoegd zonder opnieuw
gesorteerd te worden.
Met deze functie kunt u alleen de opgegeven datasoorten vanaf
de stationslijst weergeven.
1 Laat de stationslijst verschijnen.
2 Druk op [FILTER].
• De fi ltertypenlijst verschijnt op het scherm.
3 Kies een fi ltertype.
4 Druk op de Afstelknop.
• Er verschijnt “FILTERING” op het scherm en het fi ltreren begint.
DIGIPEATER
WEATHER
MOBILE
OBJECT
KENWOOD
NAVITRA
FREQUENCY
(QSY)
OTHERS
ALL(OFF)
Alleen Digipeater-stations worden
weergegeven..
Alleen weerstations worden weergegeven.
Alleen mobiele stations worden
weergegeven..
Alleen objectstations worden weergegeven.
Alleen Kenwood TH-D7, TH-D72, TM-D700,
TM-D710, en RC-D710-stations worden
weergegeven..
Alleen Navitra-stations die beginnen vanaf
$PNTS worden weergegeven.
Alleen stations met frequentie (QSY)-data
worden weergegeven.
Andere dan de hierboven vermelde stations
worden weergegeven..
De fi lterfunctie is geannuleerd, waardoor
alle stations worden weergegeven..
5 De gefi lterde stationslijst verschijnt op het scherm.
• Nadat deze display-fi lterfunctie AAN is gezet, zullen nieuw ontvangen
gegevens wel aan de lijst worden toegevoegd, maar ze zullen
alleen worden getoond wanneer ze overeenkomen met het gekozen
fi ltertype.
• Bij voorbeeld, wanneer de lijst met stations wordt weergegeven en de
displayfi lter selectie staat op “WEATHER”, worden alle stations die
geen verband houden met het weer niet langer weergegeven. Als op
dit moment mobiele stationdata wordt ontvangen, wordt deze nieuwe
data ook niet weergegeven zolang het weerfi lter actief i
APRS-6
Page 45
ONTVANGST VAN EEN BERICHT
Telkens wanneer er een juist bericht wordt ontvangen, maakt de
frequentie-aanduiding plaats voor de onderstaande informatie,
als volgt:
• Het scherm kan tot 67 letters van het bericht aangeven.
• “
01” verschijnt om het aantal berichten te tonen dat nog niet is
gelezen.
• De volgende aanduidingen verschijnen, afhankelijk van het soort
ontvangen berichten:
IndicatieBetekenis
Aan u geadresseerd bericht
BBulletinbericht
! Rapport van de Nationale Weerberichtendienst
Bevestiging (of weigering) van ontvangst van uw
bericht Nieuwe weersinformatie
GBerichtengroeps
• “ XX” verschijnt op de display wanneer u een ongelezen bericht
hebt (waar XX het aantal van de ongelezen berichten is). Wanneer
u de ontvangst van een bericht controleert (door op de afstelknop te
drukken), wordt het bericht rood gemarkeerd. Voor ieder bericht dat
u bekijkt, neemt het aantal (XX) met één af. Wanneer er slechts één
bericht ongelezen is (“ 01”), zal door het bekijken van dit bericht,
het -pictogram van de display worden verwijderd. (Wanneer u de
display van de berichtenlijst binnengaat en een bericht selecteert dat
als ongelezen bestempeld staat door de “ XX” markering, wordt het
bericht als gelezen gemarkeerd).
<RC-D710 + TM-V71>
Opmerkingen:
◆ Deze zendontvanger stelt u in staat om ook berichten te ontvangen
waarvoor de SSID niet overeenkomt. Het apparaat zal dan echter geen
bevestiging terugsturen.
◆ Het speciale geheugen dient voor de opslag van zowel inkomende als
uitgaande berichten. Bij ontvangst van een nieuw bericht terwijl het
geheugen vol is, zal het oudste bericht worden gewist. Een bericht dat na 5
keer nog niet verzonden is, kan onverwacht worden gewist. Als het oudste
bericht nog niet is geopend met de Lijstfunctie wanneer het geheugen vol
is, kan een nieuw inkomend bericht dat oudste bericht niet vervangen. De
zendontvanger zal een weigering doorgeven en de melding “rM” tonen.
◆ Deze zendontvanger geeft een pieptoon, telkens wanneer er enig type
APRS pakket wordt ontvangen. Via Menu 624 (SOUND-RX BEEP) kunt u
deze instelling wijzigen. De standaardwaarde is “ALL”.
<RC-D710 + PG-5J>
• Wanneer een dubbel bericht van hetzelfde station wordt ontvangen,
verschijnt de display voor de onderbreking van de ontvangst niet en
is een fouttoon hoorbaar. Wanneer de frequentie op dat moment op
de display verschijnt, verschijnen “dM”(duplicate Message) en het
gespreksteken van het bellende station op de display.
<RC-D710 + TM-V71>
<RC-D710 + PG-5J>
APRS-7
Page 46
INVOEREN VAN EEN BERICHT
TOEGANG TOT ONTVANGEN APRS BERICHTEN
Voor de verzending van een bericht voert u eerst het
oproepteken voor uw doelstation in. Voor de verzending van
een bulletin, voert u in plaats daarvan “BLN#” in; daarbij kan
de # een cijfer van 0 tot 9 zijn of een letter van A tot Z. Als de
lengte van uw bulletin de 64 lettertekens overschrijdt, kan het
nodig zijn meer dan een enkel pakket te verzenden voor het
complete bericht. Gebruik de # om de volgorde van de delen
van uw bulletin aan te geven. Dan kiest u bijvoorbeeld “BLN0” (of
“BLNA”) voor het eerste pakket, gevolgd door “BLN1” (of “BLNB”)
voor de verzending van het tweede pakket.
1 Druk op [KEY], [MSG].
2 Druk op [NEW] of [REPLY].
• Het scherm voor invoeren van een oproepteken verschijnt; het
eerste cijfer knippert. (Wanneer u op [REPLY] drukt, hetgeen
overigens niet nodig is)
[BACK]: Annuleert het invoeren van een oproepteken.[]: Om de cursor terugwaarts te verplaatsen.[INS]: Voor invoegen van het op dat moment gekozen
letterteken.
[CLR]: Voor wissen van het cijfer waaronder de cursor
knippert.
3 Draai aan de Afstelknop om het eerste cijfer te selecteren.
• U kunt cijfers van 0 tot 9, letters van A tot Z en – invoeren.
4 Druk op de Afstelknop.
• De cursor verspringt naar het volgende cijfer.
5 Draai aan de Afstelknop om de andere cijfers in te stellen.
• Het scherm voor invoeren van een bericht verschijnt; het eerste
letterteken knippert.
[SPATIE]: Voor invoegen van een spatie
• Voor het kopieren van een bericht gaat u naar de
berichtensamenstelfunctie, drukt u op [F] om de functiestand in
te schakelen en dan drukt u op [PASTE1], [PASTE2], [PASTE3],
of [PASTE4] om het bericht dat onder elk van deze toetsen is
vastgelegd over te nemen.
Deze zendontvanger kan tot 100 berichten in het bgeheugen
bewaren. Daartoe hebt u dan steeds vlot toegang.
1 Druk op [KEY], [MSG].
• Nieuwere berichten krijgen een lager nummer; het laatste bericht
krijgt nummer 1.
[POS]: Toont de laatste positiegegevens van het huidige
station, indien deze in het geheugen zijn vastgelegd.
2 Draai aan de Afstelknop om het gewenste bericht te vinden
met de cursor (s).
3 Druk op de Afstelknop.
• Als u een inkomend bericht kiest, verschijnt de volgende
aanduiding:
[BACK]: Herstelt de lijst met berichten.
[NEW]: Een nieuw bericht maken[REPLY]: Beantwoordt de partij van wie u hebt
ontvangen. Gaat over in de berichtinstelling.
[SEND]: Berichten in de lijst die nog niet zijn verzonden,
worden verzonden.
[POS]: De positiegegevens van het zendstation worden
weergegeven (als de stationgegevens beschikbaar zijn).
[COPY]: Kopieert de GPS-positiegegevens naar Menu 605
(MY POSITION).
[N/H]: Schakelt tussen North up (noorden als bovenste
punt) en Heading up (rijrichting als bovenste punt).
[
SET]: Stelt de datum en tijd in vanaf de GPS-ontvanger
naar de interne klok.
[CLR]: Voor wissen van het huidige bericht.
• Als u een van uw uitgaande berichten kiest, verschijnt de
volgende aanduiding:
[ALLCLR]: Hiermee wist u alle ingevoerde tekens en zet
u de cursor terug op de eerste plaats.
6 Draai aan de Afstelknop om het eerste cijfer te selecteren.
• U kunt letters en cijfers plus speciale ASCII tekens invoeren.
7 Druk op de Afstelknop.
• De cursor verspringt naar het volgende cijfer.
8 Herhaal de stappen 6 en 7 om tot 67 cijfers in te voeren.
9 Druk op de Afstelknop om de instelling af te ronden.
U kunt ook het toetsenpaneel van de microfoon gebruiken voor
het invoeren van de letters en cijfers in de stappen 3 en 6.
[BACK]: Herstelt de lijst met berichten.[NEW]: Een nieuw bericht maken[EDIT]: U kunt het uitgezonden bericht bewerken.[SEND]: Alle berichten die kunnen worden verzonden,
worden in één keer verzonden.
[RE-TX]: Wanneer u hierop drukt voor een bericht met
een stip (.) er bij, wordt de teller voor opnieuw proberen
ingesteld op nog 5 pogingen.
[CLR]: Hiermee worden nadere uitzendingen van het
huidige bericht geannuleerd.
APRS-8
Page 47
De onderstaande tabel toont de betekenis van de symbolen die
worden getoond in stap 2.
BASISINSTELLINGEN
Voer de Menumodus in en open Menu 600.
Nog-niet-gelezen
aanduiding
Tijd/ Datum < vóór vandaag >
Volgorde
(bericht ontvangen)
a Betekenis
Aan u geadresseerd bericht
BBulletinbericht
! Rapport van de Nationale Weerberichtendienst
b RX of TX?
1
n
1
1
.
1
Deze aanduidingen verschijnen voor uitgaande berichten (of
bulletins).
Ontvangen bericht (of bulletin)
Een bericht (of bulletin) voor verzending
c Status
“n” toont het resterend aantal keren voor
verzending van het bericht (of bulletin).
Een bericht waarvoor een ontvangstbevestiging
was teruggestuurd.
Een bericht (of bulletin) dat 5 maal is
verzonden (Voor een bericht was er geen
ontvangstbevestiging teruggestuurd.)
VERZENDEN VAN EEN BERICHT
Wanneer u op [SEND] drukt in het “MESSAGE LIST”
berichtenlijstscherm, worden de resterende berichten van de
berichtenlijst verzonden.
■ Mijn oproepteken <MY CALLSIGN>
Programmeer uw oproepteken met tenhoogste 9 letters of
cijfers. U kunt ook SSID lettertekens in de reeks opnemen.
Zolang u geen oproepteken instelt, zult u geen APRS
pakketten kunnen verzenden.
1 Selecteer MY CALLSIGN.
• Het scherm voor invoeren van een oproepteken verschijnt;
het eerste cijfer knippert. De standaardwaarde is “NOCALL”.
2 Draai aan de Afstelknop om het eerste cijfer te
selecteren.
• U kunt cijfers van 0 tot 9, letters van A tot Z en – invoeren.
3 Druk op de Afstelknop.
• De cursor verspringt naar het volgende cijfer.
4 Herhaal de stappen 2 en 3 om tot 9 cijfers in te voeren.
Opmerking: Als alle instellingen leeg zijn, wordt automatisch “NOCALL”
stel. In dat geval kan het positiepakket of berichtenpakket niet worden
verzonden.
■ Baken-type <BEACON TYPE>
[APRS]: Beacons worden uitgezonden in het formaat APRS
wanneer het pictogram “APRS” verschijnt linksboven in
het display. Daarnaast worden in de menumodus alleen
die menu’s weergegeven die met APRS kunnen worden
ingesteld.
[NAVITRA]: Beacons worden uitgezonden in het formaat
NAVITRA wanneer het pictogram “NAVITRA” verschijnt
linksboven in het display. Daarnaast worden in de
menumodus alleen die menu’s weergegeven die met
NAVITRA kunnen worden ingesteld.
Als u na invoeren van een bericht in het berichtenscherm op de
Afstelknop drukt, zal dat elke minuut worden verzonden.
APRS-9
Page 48
INSTELLEN VAN DE INTERNE TNC
INSTELLEN VAN DE GPS-AANSLUITING
Voer de Menumodus in en open Menu 601.
<RC-D710 + TM-V71>
<RC-D710 + PG-5J>
■ Gegevensband <DATA BAND> <RC-D710 + TM-V71>
Op deze zendontvanger kunt u de gegevensband voor
de APRS onafhankelijk kiezen van de selectie voor de
pakketmodus. Kies band A of B als de gegevensband
voor de ontvangst of verzending van APRS pakketten. De
uitgangsstand is band A. “
” geeft de huidige gegevensband
aan.
Opmerking: In Menu 601, doorloopt de selectie de A-BAND, B-BAND,
TX:A-BAND RX:B-BAND, en RX:A-BAND TX:B-BAND. Selecteer TX:ABAND RX:B-BAND of RX:A-BAND TX:B-BAND wanneer er in de toekomst
APRS netwerken beschikbaar komen die twee afzonderlijke frequenties
gebruiken.
■ Pakketoverdrachtssnelheid <DATA SPEED>
De oorspronkelijke pakketoverdrachtssnelheid die is
ingesteld voor de ingebouwde TNC is 1200 bps, hetgeen
de standaardnorm is onder de huidige APRS netwerken.
Wanneer er in de toekomst APRS netwerken beschikbaar
komen met een 9600 bps overdrachtssnelheid, kunt u
daarvoor instellen op “9600 bps”.
■ DCD-gevoeligheid <DCD SENSE> <RC-D710 + TM-V71>
U kunt ook de methode selecteren die de ingebouwde TNC
weerhoudt van verzending.
[D or RxD BAND]: Wanneer de databand niet langer actief is
(via onderstaande stappen), wordt het pakket uitgezonden.
a Druk op [PTT] om de uitzendmodus te activeren.
b De databand is actief.
[BOTH BAND]: Wanneer de databand niet langer actief is
(via onderstaande stappen), wordt het pakket uitgezonden.
a Druk op [PTT] om de uitzendmodus te activeren.
b De databand is actief.
c De andere band is actief.
[IGNORE DCD] : Verzenden vanaf de ingebouwde TNC is
niet afgeschermd. Het pakket wordt direct verzonden.
■ DCD-gevoeligheid <DCD SENSE> <RC-D710 + PG-5J>
U kunt ook de methode selecteren die de ingebouwde TNC
weerhoudt van verzending. De standaard is "ON".
[ON]: De TNC zendt niet uit wanneer er signalen aanwezig
zijn op het datastation.
[IGNORE DCD]: DCD wordt genegeerd.
Voer de Menumodus in en open Menu 602.
■ Baudwaarde <BAUD RATE>
Kies de communicatiesnelheid voor de externe GPS of
andere apparatuur die is aangesloten op de GPS-aansluiting.
De snelheid wordt ingesteld op 4800 bps (NMEA)/ 9600 bps
(IPS-indeling: SONY) wanneer er een GPS-ontvanger wordt
aangesloten.
• Het komt niet overeen met de Gamin-TXT-indeling.
■ Invoertype <INPUT>
[OFF]: U kunt APRS-communicaties uitvoeren zonder
gebruik van een GPS-ontvanger of weerstation. Stel de
positiedata van uw station handmatig in via Menu 605 (MY
POSITION).
[GPS]: U kunt APRS-communicaties uitvoeren met een GPS-
ontvanger. Controleer de positiedata van uw station door te
drukken op de toets [POS].
[WEATHER (Davis)]: U kunt APRS-communicaties uitvoeren
met een Davis weercontrole-apparaat. Controleer de
weerdata van uw station door te drukken op de toets [WXi].
• Bedieningscontrolemodel (vanaf april 2011)
Vantage PRO2
• Gebruik de datalogger die wordt meegeleverd met “WeatherLink®
for V antage Pro2TM, Windows, Serial Port” (Davis artikelnr.
06510SER) of “WeatherLink® for APRS, with Streaming Data
Logger” (Davis artikelnr. 06540) met Vantage PRO2TM.
• Als u de datalogger voor “WeatherLink
Streaming Data Logger” (Davis artikelnr. 06540) gebruikt, zet u
de BAUD RATE (Menu 602) op 9600 bps voor stabiele bediening.
TM
®
for APRS, with
[WEATHER (PeetBros.)]: U kunt APRS-communicaties
uitvoeren met een PeetBros weercontrole-apparaat.
Controleer de weerdata van uw station door te drukken op de
toets [WXi].
• Bedieningscontrolemodel (vanaf april 2011)
ULTIMETER
®
2100 (pakketmodus)
■ Uitvoertype<OUTPUT>
[WAYPOINT]: waypoint-informatie wordt doorgezonden. Het
gespreksteken en de positiedata ontvangen van een ander
station kunnen worden weergegeven als waypoint-data via
het apparaat dat is aangesloten op uw GPS-ontvanger of op
het display van de GPS-ontvanger.
[DGPS]: Differentiële GPS-informatie wordt doorgezonden.
De differentiële informatie die wordt ontvangen in het baken
van een standaardstation (amateurradiostation), wordt naar
de GPS-ontvanger gezonden.
■ TX-vertraging <TX DELAY>
Met deze functie kunt u een doorgeefvertraging instellen
tussen het doorgeven van de APRS-data en het doorgeven
van een vlagcode voorafgaand aan de APRS-data.
Wanneer het andere station hun modus voor opslaan heeft
geactiveerd, stel dan een langere vertragingstijd in.
APRS-10
Page 49
INSTELLEN VAN WEGPUNTEN
PROGRAMMEERPOSITIEGEGEVENS
Voer de Menumodus in en open Menu 603.
■ Wegpunt-formaat <FORMAT>
Kies het soort wegpunt-formaat dat wordt verzonden.
[NMEA]: Voor gegevens die worden uitgestuurd via de GPS-
aansluiting volgens het NMEA-0183 “$GPWPL” formaat.
[MAGELLAN]: Voor gegevens die worden uitgestuurd via de
GPS-aansluiting volgens het “$PMGNWPL” formaat.
[KENWOOD]: Voor gegevens die worden uitgestuurd via de
GPS-aansluiting volgens het “$PKWDWPL” formaat.
■ Wegpuntnaam <NAME>
Stelt de lengte in voor de wegpuntnaam. De lengte kan
worden ingesteld als [6-CHAR], [7-CHAR], [8-CHAR] of [9CHAR].
■ Wegpunt-uitvoer <OUTPUT>
[ALL]: Alle wegpunt-informatie wordt verzonden.
[LOCAL]: Als de positielimiet op AAN staat, zullen alle
gegevens binnen de positielimiet worden verzonden. Als
de positielimiet op UIT staat, zullen alle wegpuntgegevens
worden verzonden.
[FILTERED]: De informatie die is toegestaan via het
pakketfi lter wordt uitgestuurd als wegpunt-informatie.
Voer de Menumodus in en open Menu 605.
■ Selecteer het positiekanaal
Deze zendontvanger heeft 5 geheugenkanalen voor de
opslag van positiegegevens. Programmeer de breedteen lengtegraadgegevens voor ten hoogste 5 plaatsen
waarvandaan u vaak APRS pakketten wilt verzenden. U kunt
de 5 geheugenkanalen ook van namen voorzien.
■ Naaminvoer <NAME>
U kunt letters en cijfers plus speciale ASCII tekens invoeren
(tot 8 tekens in totaal).
■ Breedtegraad-invoer <LATITUDE>
De noordelijke/zuidelijke breedtegraad wordt ingevoerd.
■ Lengtegraad-invoer <LONGITUDE>
De oost-/westbreedtegraad wordt ingevoerd.
Opmerking: Wanneer u GPS selecteert in Menu 602 (GPS PORT), wordt de
positie-informatie hiervan niet gebruikt.
INSTELLEN VAN BAKEN-INFORMATIE
Voer de Menumodus in en open Menu 606.
COM-AANSLUITING AAN/UIT
Voer de Menumodus in en open Menu 604.
■ Uitvoer <OUTPUT>
Deze functie zorgt voor uitvoer van gegevens via de
COM-aansluiting na ontvangst van de pakket- en TNCcommandogegevens van de APRS datacommunicatie.
Gebruik deze functie voor verifi catie van de ontvangen
gegevens van de zendontvanger.
■ Snelheidsinformatie <SPEED>
Om te kiezen of u wel of geen snelheidsinformatie wilt
verzenden bij gebruik van de APRS datacommunicatie.
■ Hoogte-informatie <ALTITUDE>
Om te kiezen of u wel of geen hoogte-informatie wilt
verzenden bij gebruik van de APRS datacommunicatie.
• Wanneer het baken-type “NAVITRA” is, zal deze informatie niet
op het scherm verschijnen.
■ Positie-onzekerheid <POSITION AMBIGUITY>
Er kunnen gevallen zijn waarbij u de preciese plaatsen niet
weet of niet wilt doorgeven. Voor de positiegegevens kunt
u het aantal cijfers kiezen die u niet bij uw pakketten wilt
inbegrijpen. Selecteer van 1 tot 4, of UIT (uitgangsstand).
Het schema geeft aan hoe de cijfers worden gewist.
• Wanneer het baken-type “NAVITRA” is, zal deze informatie niet
op het scherm verschijnen.
APRS-11
Page 50
KEUZE VAN EEN POSITIECOMMENTAAR
QSY-FUNCTIE <RC-D710 + TM-V71>
Voer de Menumodus in en open Menu 607.
De APRS gegevens die u verzendt bevatten altijd een van de
15 vooringestelde positiecommentaren. Kies een geschikt
commentaar voor uw situatie.
De te kiezen commentaren worden hieronder vermeld:
[Off Duty] [Enroute] [In Service] [Returning] [Committed] [Special]
[PRIORITY] [CUSTOM 0 ~ CUSTOM 6] [EMERGENCY!]
• Als u instelt op “Emergency!”, verschijnt een bevestigingsverzoek.
Druk nogmaals op de Afstelknop.
VOORZICHTIG:
Select wanneer het niet nodig is nooit “EMERGENCY!”.
Wanneer een noodsignaal wor dt ontvangen met behulp van
APRS, gaat het noodalarm op alle stations af.
OPSLAG VAN STATUSTEKST
Voer de Menumodus in en open Menu 608.
■ Tekst <TEXT>
De statustekst is nog een vorm van commentaar die u met
de positiegegevens kunt verzenden. In tegenstelling tot
een positiecommentaar, kunt u elk gewenst commentaar
van maximaal 42 letters en cijfers samenstellen. Deze
zendontvanger heeft 5 geheugenkanalen voor het
voorprogrammeren.
1 Selecteer een statustekstnummer.
• Druk op [USE] om de momenteel gebruikte statustekst te
markeren met een [ ].
2 Voer uw statustekst in.
De QSY-functie gebruikt AFRS (Automatic Frequency
Reporting System) om een frequentie te rapporteren waarop
stemcommunicaties kunnen worden begonnen. Een station
die de QSY-functie gebruikt, integreert de frequentie-informatie
in een positie-beaconzending. Een station dat deze informatie
ontvangt, kan de frequentie, of QSY, wijzigen naar de frequentie
van de gedetecteerde stem om een stemcommunicatie te
beginnen door [TUNE] te druk op.
Zenden van QSY-informatie
Een correct geconfi gureerd en functionerend RC-D710 QSYstation kan de stemfrequentie automatisch integreren van de
non-databand aan het begin van de statustekst. Dit mechanisme
wordt gebruikt voor automatische zending van frequentieinformatie.
Het formaat van de zendfrequentie is FFF.FFF MHz.
Als bijvoorbeeld bij een beacon-zending de non-databand een
geselecteerde frequentie heeft van 446.100 MHz, wordt de
frequentie van “446.100MHz” geïntegreerd aan het begin van
de statustekst. Als u in een van de statussen 1 tot en met 4
de frequentie “446.100MHz” confi gureert aan het begin van de
statustekstberichten, wordt deze vaste frequentie verzonden
als QSY-informatie samen met de beacon-zending. Naast
de frequenties kunt u ook velden gebruiken waar u andere
instellingen kunt verzenden zoals Wijd/nauw, Toon/CTCSS/DCS,
Verschuiving (+/-) en Offset-frequentie door een spatie open te
laten tussen iedere waarde. U kunt daarom naast een frequentie
ook andere informatie verzenden.
QSY-informatieformaat:
(Plaats een spatie na de frequentie voordat u de instelling Wijd/
nauw, Toon/CTCSS/DCS, Verschuiving/Offset opent.
• “T079”: een hoofdletter “T” geeft Wijd aan. Toonfrequentie van 79,7
Hz. (Codering)
• “t079”: een kleine letter “t” geeft Nauw aan. Toonfrequentie van 79,7
Hz. (Codering)
• “tOFF”: een kleine letter “t” geeft Nauw aan. Toon = OFF (zonder een
tooncodering of -decodering.)
• “C079”: een hoofdletter “C” geeft Wijd aan. CTCSS-frequentie van
79,7 Hz. (Codering/ decodering)
• “c079”: een kleine letter “c” geeft Nauw aan. CTCSS-frequentie van
79,7 Hz. (Codering/ decodering)
• “D023”: een hoofdletter “D” geeft Wijd aan. DCS-code van 023.
(Codering/ decodering)
• “d023”: een kleine letter “d” geeft Nauw aan. DCS-code van 023.
(Codering/ decodering)
• “+”: plus Verschuiving (er wordt een standaardoffset-frequentie
toegepast.)
• “–”: min Verschuiving (er wordt een standaardoffset-frequentie
toegepast.)
• “+500”: plus Verschuiving, 5 MHz Offset
• “–060”: plus Verschuiving, 600 kHz Offset
De waarde van de offset moet bestaan uit drie cijfers. (x 10k Hz/
50 kHz stap).
■ Tekstverzendingsfrequentie <TX RATE>
Kies de frequentie voor het verzenden van de statustekst
wanneer het APRS baken wordt verzonden. U kunt kiezen
voor [OFF], of van [1/1] ~ [1/8] (alleen voor APRS).
• 1/X betekent dat de statustekst X aantal malen verzonden zal
worden.
APRS-12
Raadpleeg de website voor QSY-informatieformaat:
http://aprs.org/info/freqspec.txt (vanaf april 2011)
Page 51
■ Bediening bij de ontvangst van een QSY
1 Kies tekstinstelling nummer 5.
• De frequentie-informatie wordt vastgelegd samen met de
eerste 10 letters van het statustekstbericht.
2 Voer het statustekstbericht in.
3 Wanneer de QSY frequentie-informatie wordt ontvangen,
verschijnt de stationslijst (lijstoverzicht en details) met de
geverifi eerde frequentie. Druk op [TUNE].
• De QSY (frequentie) staat ingesteld op de niet-gegevensband.
Opmerking: Wanneer u stapwaarden van 6,5 kHz of 12,5 kHz gebruikt,
geeft de display geen waarden weer van 100 Hz en lager.
KEUZE VAN UW STATIONSPICTOGRAM
Voer de Menumodus in en open Menu 610.
Kies een pictogram om op de monitors van andere stations te
tonen als uw herkenningsteken. U kunt een pictogram kiezen
dat afhankelijk is van uw huidige plaats.
Het is belangrijk dat dit pictogram zowel de bedieningsstatus
aangeeft van het station als de SSID. U kunt de volgende
pictogrammen weergeven en instellen voor de RC-D710.
KENWOOD (\K)Eyeball (/E)
Lighthouse (\L)School (/K)
Satellite (\S)PC user (/L)
SUNNY (\U)Balloon (/O)
RADIO (\Y)Police (/P)
ARRL (\a)RV (/R)
RACES (\c)SHUTTLE (/S)
Gale Flags (\g)SSTV (/T)
INSTELLEN VAN HET PAKKETFILTER
Voer de Menumodus in en open Menu 609.
■ Positielimiet <POSITION LIMIT>
Als de APRS populair is in uw gebied, kunt u te veel APRS
pakketten ontvangen binnen een korte periode. Als dit uw
APRS activiteiten stoort, kiest u dan een bepaald bereik
vanaf uw locatie. Dan zult u geen APRS pakketten van
buiten dat bereik meer ontvangen.
Kies het bereik van 10 tot 2500 in stappen van 10, plus
UIT (de uitgangsstand). De eenheid is mijl of kilometer,
afhankelijk van de keuze in Menu 626 (DISPLAY UNIT 1).
■ Pakketfi ltertype <TYPE>
De APRS positiegegevens worden gefi lterd.
• Controleer de soort(en) die u wilt ontvangen.
• Als u alle soorten afvinkt, zult u alle soorten gegevens
ontvangen.
HAM store (\h)Sailboat (/Y)
WorkZone (\j)Person (/[)
Speedpost (Value
Singpost) (\m)
Triangle (\n)WX (W eather station) (/_)
Small circle (\o)Dish Antenna (/`)
Tornado (\t)Bicycle (/b)
Wreck (\x)HOSPITAL (/h)
Sheriff (/!)Jeep (/j)
Digipeater (/#)Truck (/k)
GATEway (/&) Mic-E Repeater (/m)
Aircraft (/')Node (/n)
Red Cross (/+)ROVER (/p)
Home (/-)QSO Repeater (/r)
X (/.)Boat (/s)
Red Dot (//)Truck (18-wheeler) (/u)
Fire (/:)Van (/v)
Portable (Tent) (/;)Big Question Mark (\.)
DF station (/\)
APRS-13
Motorcycle (/<)IRLP/EchoLink (\0)
REILROAD ENGIN (/=)APRStt (\A)
Car (/>)
BBS (/B)
Canoe (/C)
Page 52
De APRS ondersteunt ongeveer 200 pictogrammen. Gebruikers
kunnen elk pictogram afzonderlijk kiezen via een combinatie
van twee ASCII codes, bijvoorbeeld ! en /. De ene is een
symboolcode en de andere een tabel-identifi catiecode (kan /
of \ zijn). Als u kiest voor “OTHERS”, gebruikt u de volgende
procedures:
1 Draai aan de Afstelknop om een symboolcode te kiezen en
druk dan de Afstelknop in.
2 Draai aan de Afstelknop om een tabel-identifi catiecode te
kiezen en druk dan de Afstelknop in.
• Pictograminstelling overschrijven
Als u bijvoorbeeld het Digipeater-pictogram instelt op de letter
“S”, selecteer “Others” onder het menu Pictogramtype, selecteer
“#” onder “Symbol” en vervolgens “S” onder “Table”.
Opmerkingen:
◆ APRS-pictogramcodes (symbolen/tabellen) worden soms bijgewerkt.
Raadpleeg de volgende offi ciële APRS-website (vanaf april 2011):
◆ Stel een pictogram in dat uw bedieningsstatus voorstelt. (Als u bijvoorbeeld
een pictogram instelt van een vliegtuig of ballon op een vast station, dan
kan er verwarring ontstaan wanneer een station een beacon ontvangt.)
INSTELLEN VAN HET BAKEN TX ALGORITME
Voer de Menumodus in en open Menu 611.
■ Pakketverzendingsmethode <METHOD>
Kies de bedieningsmethode voor de verzending van APRS
pakketten. De tabel geeft aan hoe de bedieningsmethodes
verschillen, afhankelijk van uw keuze.
[MANUAL]:
Elke volgende druk op [BCON] zorgt voor verzending van uw
APRS pakket.
[PTT]: <RC-D710 + TM-V71>
1 Druk op [BCON] om de functie AAN te zetten.
• “BCON” verschijnt en knippert.
2 Druk op de [PTT] microfoontoets, houd deze ingedrukt en
spreek in de microfoon.
3 Laat de [PTT] microfoontoets los.
• Bij loslaten van de schakelaar wordt uw APRS pakket
verzonden.
• U kunt een APRS pakket niet opnieuw verzenden totdat de
tijd die is gekozen onder <TX INTERVAL> is verstreken.
Wacht totdat “BCON” gaat knipperen om aan te geven dat
alles klaar is voor verzending.
4 Om de functie UIT te schakelen, drukt u nogmaals op
[BCON].
[AUTO]:
1 Druk op [BCON] om de functie AAN te zetten.
• “BCON” licht op.
• Bij inschakelen van de functie wordt uw APRS pakket
eenmaal verzonden. Daarna worden de APRS pakketten
automatisch verzonden met tussenpozen volgens de
tijdsduur die is gekozen onder <TX INTERVAL>.
2 Om de functie UIT te schakelen, drukt u nogmaals op
[BCON].
[SmartBeaconing]:
1 Druk op [BCON] om de functie AAN te zetten.
• “BCON” licht op.
• Na één keer de positiedata van uw station handmatig
verzonden te hebben, wordt uw positiedata automatisch
verzonden met de tijdinterval die is ingesteld onder
“SmartBeaconing” <Menu 630 en 631>.
APRS-14
2 Om de functie UIT te schakelen, drukt u nogmaals op
[BCON].
Opmerking: Na het instellen van “SmartBeaconing”, zijn de TX Intervaltijd,
verval-algoritme en proportionele route niet langer functioneel.
Page 53
■ TX Intervaltijd <TX INTERVAL>
U kunt het interval wijzigen voor de automatische verzending
van APRS pakketten. Open <TX INTERVAL > en kies
voor 0,2, 0,5, 1, 2, 3, 5, 10, 20, 30 of 60 minuten. De
uitgangsstand is 3 minuten.
Opmerkingen:
◆ Als er “AUTO” is gekozen onder <METHOD> en de baken-instelling staat
AAN, zal bij een druk op de Afstelknop voor de voltooiing van de instelling
onmiddellijk een APRS pakket worden verzonden. Daarna worden de
APRS pakketten automatisch verzonden met tussenpozen volgens de
gekozen tijdsduur.
◆ Terwijl er signalen doorkomen, zal er na verstrijken van de pauze nog
geen APRS pakket worden verzonden. Nadat de signale wegvallen, zal de
verzending starten.
■ Verlengingsalgoritme <DECAY ALGORITHM>
Deze functie breidt het pakketverzendingsinterval
voortdurend uit in het geval dat er geen verandering in de
positie-informatie is.
• Wanneer de positiegegevens niet veranderen, worden de
gegevens verzonden op basis van een verlengingsalgoritme
(1 minuut, 2 minuten, 4 minuten, 8 minuten, 16 minuten, 32
minuten, 32 minuten, 32 minuten, enz.)
• Wanneer de positiegegevens voor Dit station veranderen, zullen
de gegevens worden verzonden met tussenpozen gebaseerd
op het ingestelde Oorspronkelijk Interval of de Proportionele
Padkeuze.
• Wanneer de ingestelde tijd is verstreken en de verzending
plaatsvindt maar er een bezet-signaal aanwezig is, zal de
zendontvanger de verzending niet starten. Wanneer er niet
langer een bezet-signaal is, zal de zendontvanger proberen te
zenden.
Opmerkingen:
◆ Tijdens het zenden via indrukken van de [PTT] schakelaar, is de bakenverzending gereserveerd <RC-D710 + TM-V71>..
◆ Als het oproepteken voor Dit station niet is ingesteld, zullen er geen
gegevens voor Dit station worden verzonden.
◆ Afhankelijk van dit interval, zal de verzending van het bericht met
tussenpozen van 1 minuut plaatsvinden.
■ Proportionele Padkeuze <PROPORTIONAL PATHING>
Deze functie verandert automatisch het
verzendingspakketpad met de verstreken tijd.
Bedieningsvoorbeeld met de PROPORTIONAL PATHING =
ON
Het verzendingsinterval is 2 minuut. (Wanneer het
DECAY ALGORITHM = ON staat, krijgt het verlengingsverzendinterval voorrang.)
Het pakket-pad verandert met elke verzending zoals
hieronder getoond (wanneer het pakket-pad is ingesteld als
WIDE1-1, WIDE2-1).
2 minute: DIRECT
4 minutes: WIDE1-1 (1 sprong)
6 minutes: DIRECT
8 minutes: WIDE1-1, WIDE2-1 (2 sprongen)
10 minutes: DIRECT
12 minutes: WIDE1-1 (1 sprong)
14 minutes: DIRECT
16 minutes: WIDE1-1, WIDE2-1 (2 sprongen)
Dit wordt herhaald.
Wanneer er gezamenlijk een Verlengingsalgoritme wordt
gebruikt, zal het Verlengingsalgoritmepatroon worden
toegepast zolang de snelheid 1 knots of trager is, maar als de
snelheid 3 knots of meer bedraagt, wordt er overgeschakeld
naar de Proportionele Padkeuze.
PROGRAMMEREN VAN EEN PAKKETPAD
Voer de Menumodus in en open Menu 612.
Selecteer het pakketpadtype uit [New-N PARADIGM], [RELAY
PARADIGM], [STATE/SECTION/REGION], of [OTHERS].
Wanneer u op [USE] drukt, verschijnt de “
linkerkant van het pakketpadtype, met de huidige toegepaste
informatie.
[New-N PARADIGM]:
Het digipeat-type werd eerst hoofdzakelijk gebruikt in NoordAmerika, maar wordt geleidelijk wereldwijd gebruikt.
1 Zet het TYPE op [New-N PARADIGM], druk vervolgens op
[USE].
2 Zet WIDE 1-1 op [OFF] of [ON].
• Zet WIDE 1-1 op [ON] om de digipeater van het RELAY-type
(invultype) te gebruiken met het New-N PARADIGM.
• Wanneer deze op [ON] staat, kan 1 pakketpad worden gebruikt
naast WIDE 1-1 afhankelijk van de TOTAL HOPS-instelling.
3 Selecteer het relay-stapnummer voor de TOTAL HOPS-
instelling.
• U kunt de inhoud van de instellingen bevestigen in PATH IS VIA.
[RELAY PARADIGM]:
Dit is een van de digipeat-types die in Europa worden gebruikt.
1 Zet het TYPE op [RELAY PARADIGM], druk vervolgens op
[USE].
2 Zet RELAY op [OFF] of [ON].
• Zet RELAY op [ON] om de digipeater van het RELAY-type
(invultype) te gebruiken met het RELAY PARADIGM.
• Wanneer deze op [ON] staat, kan 1 pakketpad worden gebruikt
naast RELAY afhankelijk van de TOTAL HOPS-instelling.
3 Selecteer het relay-stapnummer voor de TOTAL HOPS-
instelling.
• U kunt de inhoud van de instellingen bevestigen in PATH IS VIA.
” aanduiding aan de
APRS-15
Page 54
[STATE/SECTION/REGION]:
Gebruik deze methode wanneer het pakket wordt gerelayeerd
binnen een beperkt gebied.
Pakketpaden worden opgegeven met behulp van ABBR
(afkortingen). (In de Verenigde Staten staat CA bijvoorbeeld voor
Californië, AZ voor Arizona, etc.)
1 Zet het TYPE op [STATE/SECTION/REGION], druk
vervolgens op [USE].
2 Voer met behulp van de ABBR-instelling een afkorting in van
maximaal 5 tekens.
3 Selecteer het relay-stapnummer voor de TOTAL HOPS-
instelling.
• U kunt de inhoud van de instellingen bevestigen in PATH IS VIA.
[OTHERS]:
Gebruik deze methode wanneer het relay-pad naar een
individueel station is opgegeven.
Wanneer u geen tekenreeks invoert, wordt de pakketdata niet
gerelayeerd.
1 Zet het TYPE op [OTHERS], druk vervolgens op [USE].
NETWERK
Voer de Menumodus in en open Menu 613.
Stel het APRS datacommunicatie UNPROTOCOL in.
UNPROTOCOL is de methode waarin verpakte data wordt
verzonden, zonder andere stations of door het maken van een
verbinding.
Selecteer [APRS(APK102)] of [ALTNET].
[APRS]: (Gebruik deze instelling voor normaal gebruik:
standaardinstelling)
Tijdens het verzenden van de berichten en de meteorologische
gegevens met behulp van RC-D710, wordt “APK102” aan het
pakket toegevoegd, gevolgd door het gespreksteken van uw
station. Er zijn geen beperkingen op ontvangen pakketten.
[ALTNET]: Wanneer het noodzakelijk is om beperkingen op
ontvangen pakketten toe te voegen, kunt u het instellen voor
speciaal gebruik. Selecteer ALTNET en druk op [USE], en voer
vervolgens uw gewenste tekenreeks in.
Tijdens het verzenden van de berichten en de meteorologische
data met behulp van RC-D710, wordt de door u ingevoerde
tekenreeks aan het pakket toegevoegd, gevolgd door het
gespreksteken van uw station.
• Voor het gebruik van ALTNET, voer ALTNET in.
2 Voer een pad in.
• Een pakketpad is de digipeat-route van de pakketdata die wordt
verzonden vanaf Mijn station.
Als u bijvoorbeeld uw pakket wilt verzenden via de [W5DJY-1] >
[W4DJY-1] route, voert u [W5JY-1, W4DJY-1] in, waarbij u ieder
digipeater-gespreksteken scheidt met een komma.
APRS-16
Page 55
VOICE ALERT <RC-D710 + TM-V71>
WEERSTATIONS-GEGEVENSUITVOER
Voer de Menumodus in en open Menu 614.
Deze functie stelt een ander station op de hoogte of deze binnen
het communicatiebereik is door beacon-tonen uit te zenden.
Wanneer een mobiel station mobiel is met de functie Voice
Alert op ON, horen soortgelijke stations die Voice Alert ook
hebben aanstaan het beacon-geluid van het mobiele station als
deze overeenkomende toonfrequenties (CTCSS-frequenties)
gebruiken en binnen het bereik liggen. Op deze wijze worden de
stations geïnformeerd dat communicatie mogelijk is.
U kunt Voice Alert instellen op [OFF], [ON] of [RX ONLY]. Als u
deze functie gebruikt, kunt u ook de toonfrequentie wijzigen door
te drukken op [F], [T.SEL]. (De standaardwaarde is 100 Hz.)
[OFF]: Voice Alert is gedeactiveerd.
[ON]: Een toonfrequentie is toegevoegd aan het verzonden
pakket. “VA” verschijnt boven de weergegeven frequentie.
[RX ONLY]: Een toonfrequentie is niet toegevoegd aan het
verzonden pakket. “VAR” verschijnt boven de weergegeven
frequentie.
Voer de Menumodus in en open Menu 615.
■ Zenden <TX>
Deze instelling bepaalt of de meteorologische data verkregen
van het weerstation moet worden verzonden met de APRSdatacommunicatie.
■ Zendintervaltijd <TX INTERVAL>
Hiermee kiest u het interval waarmee de meteorologische
gegevens worden verzonden met de APRS
gegevenscommunicatie.
Het interval kan worden ingesteld op 5, 10, of 30 minuten.
• De volgende meteorologische gegevens worden verzonden:
• Regenval
• Luchttemperatuur
• Windrichting
• Windsnelheid
• Luchtdruk
• Vochtigheidsgraad
• Deze gegevens worden verzonden in het APRS
standaardformaat (breedtegraad/lengtegraad en tijdsinformatie).
• U kunt de meteorologische data die worden verzonden
controleren via MY WEATHER STATION. (Druk op [F], [WXi])
Opmerkingen:
◆ Wanneer de ingebouwde gegevensband staat ingesteld op cross band, zal
de Stemwaarschuwingsfunctie niet werken.
◆ De stemwaarschuwing krijgt voorrang, ook wanneer de TONE, CTCSS en
DCS functies zijn ingesteld.
◆ Wanneer de Stemwaarschuwing AAN staat, kunt u de TONE en CTCSS
frequentiekeuze en de DCS codeselectie niet gebruiken.
◆ Als de pakketsnelheid 9600 bps is, onderbreekt de TOON de demodulatie
van het pakket. Stel bij gebruik van Voice Alert de pakketsnelheid in op
1200 bps.
APRS-17
Page 56
INSTELLING ALS DIGIPEATER
■ DIGIPEAT
Voer de Menumodus in en open Menu 616.
Als u de RC-D710 gebruikt als een digipeater, geeft u aan of
u een pakket digipeat dat uw Callsign in het pakketpad heeft.
In het ontvangen pakketpad, als u uw oproepteken
hebt ingesteld in MY CALLSIGN (Menu 600), wordt
het gereedteken (
oproepteken en verwerkt vervolgens de doorzending.
(Bijvoorbeeld, “JA1YKX-1” > “JA1YKX-1
■ UICHECK
Voer de Menumodus in en open Menu 617.
Deze functie zal geen eenmalig ontvangen UI-frame
doorsturen binnen de instelling UICHECK-tijd. Dit geldt voor
iedere UIDIGI, UIFOOD en UITRACE.
UI-frame (Ongenummerd informatieframe)
Data kan worden verzonden en de APRS-beacon, etc. kan
zonder verbinding worden gebruikt. UIDIGI, UIFLOOD en
UITRACE zijn alle gespecialiseerde relay-verwerkingsmodi
voor UI-frames.
) voor digipeat toegevoegd aan uw
”.)
■ UIFLOOD
Als u de TM-D710 als een digipeater gebruikt, geeft u aan of
de UIFLOOD-digipeat wordt uitgevoerd.
Als de ontvangen UI-frametekenreeks overeenkomt met
de ingevoerde alias (bijvoorbeeld, CA), wordt het aantal
hops (bijvoorbeeld, 2-2) verwerkt en verminderd met 1
(bijvoorbeeld, CA2-2 wordt CA2-1).
Voer de Menumodus in en open Menu 619.
1 Zet UIFLOOD op [OFF] of [ON].
2 Druk op de afstelknop.
• De Alias-instellingmodus opent.
3 Voer de UIFLOOD-alias in.
• Stel wanneer u de UIFLOOD-digipeat uitvoert de tekenreeks
van de gebruikte alias in.
4 Druk op de afstelknop.
• De UIFLOOD SUBSTITUTION-instellingmodus opent.
5 Stel een [ID], [NOID] of [FIRST] in.
■ UIDIGI
Voer de Menumodus in en open Menu 618.
Als u de RC-D710 als een digipeater gebruikt, geeft u aan of
de UI-digipeat wordt uitgevoerd.
Wanneer u een UI-frame ontvangt dat overeenkomt met
de door u ingevoerde tekenreeks-alias (RELAY, WIDE 1-1,
etc.) van het begingedeelte van het pakketpad dat nog niet
is gedigipeated, wordt het gereedteken (
toegevoegd aan uw oproepteken (de door u ingestelde
oproepteken in MY CALLSIGN) en de relay begint met de
verwerking. (Bijvoorbeeld “WIDE 1-1” > “JA1YKX-1
1 Draai aan de Afstelknop om de functie AAN te zetten en
druk dan de Afstelknop in.
2 Draai aan de Afstelknop om in te stellen op “ALIASES”
en druk dan de Afstelknop in.
• Het scherm voor invoeren van een pad verschijnt; het eerste
letterteken knippert.
) voor digipeat
”, etc.)
[ID]: uw oproepteken is ingebed. Wanneer het
gerelayeerde UI-frame al een oproepteken bevat,
vervangt het oproepteken van uw station het bestaande
oproepteken.
[NOID]: Het oproepteken is niet ingebed of vervangen.
[FIRST]: Als het gerelayeerde UI-frame geen oproepteken
bevat, is het oproepteken van uw station ingebed.
Wanneer het gerelayeerde UI-frame al een oproepteken
bevat, is het oproepteken niet ingebed of vervangen.
• U kunt cijfers van 0 tot 9, letters van A tot Z, de , (komma) en
– invoeren.
APRS-18
Page 57
■ UITRACE
Als u de RC-D710 als een digipeater gebruikt, geeft u aan of
de UITRACE-digipeat wordt uitgevoerd.
Als de ontvangen UI-frametekenreeks overeenkomt met
de ingevoerde alias (bijvoorbeeld, WIDE), wordt het aantal
hops (bijvoorbeeld, 2-2) verwerkt en verminderd met 1
(bijvoorbeeld, WIDE2-2 wordt WIDE2-1) en het oproepteken
van uw station wordt toegevoegd aan de UI-frame.
Voer de Menumodus in en open Menu 620.
1 Zet UITRACE op [OFF] of [ON].
2 Druk op de afstelknop.
• De Alias-instellingmodus opent.
3 Voer de UITRACE-alias in.
• Stel wanneer u de UITRACE-digipeat uitvoert de tekenreeks
van de gebruikte alias in.
OPSLAG VAN AUTOMATISCH ANTWOORDBERICHT
Voer de Menumodus in en open Menu 622.
■ Automatisch antwoordbericht <REPLY>
Tijdens het rijden bijvoorbeeld zult u de ontvangen berichten niet
altijd automatisch kunnen beantwoorden. Bij deze zendontvanger
kunt u een bericht programmeren dat automatisch kan worden
teruggestuurd zodra er een bericht wordt ontvangen.
1 Draai aan de Afstelknop afstemregelaar om in te stellen op
“ON” en druk dan de Afstelknop in.
2 Draai aan de Afstelknop om in te stellen op “TEXT” en druk
dan de Afstelknop in.
• Het scherm voor invoeren van een bericht verschijnt; het eerste
letterteken knippert.
• U kunt letters en cijfers plus speciale ASCII tekens invoeren.
OPSLAG VAN GEBRUIKERSMEDEDELINGEN
Voer de Menumodus in en open Menu 621.
Met deze functie (het klembord) kunt u mededelingen in
de APRS berichtensamenstelling invoegen. U kunt tot 4
mededelingen samenstellen, die elk uit 32 letters en cijfers
kunnen bestaan.
• De functie voor gebruikersmededelingen kan alleen worden
toegepast in de berichtensamenstellingsstand.
• Voordat een bericht wordt gekopieerd, kan het aantal letters niet
gegarandeerd worden. Alleen het beschikbare aantal letters wordt
gekopieerd, de rest vervalt.
• Voor het kopieren van een bericht gaat u naar de
berichtensamenstelfunctie, drukt u op [F] om de functiestand in
te schakelen en dan drukt u op [PASTE1], [PASTE2], [PASTE3],
of [PASTE4] om het bericht dat onder elk van deze toetsen is
vastgelegd over te nemen.
• Als de gebruikersberichten [PASTE1], [PASTE2], [PASTE3], of [PASTE4] niet zijn ingesteld, kunnen ze niet worden gebruikt.
■ Antwoord Voor Oproepteken <REPLY TO>
Als er een bericht is dat u als antwoord wilt gebruiken voor
een bepaald oproepteken, stelt u dat oproepteken dan in voor
automatisch beantwoorden.
APRS-19
Page 58
PROGRAMMEREN VAN EEN
BERICHTENGROEPSCODE
Voer de Menumodus in en open Menu 623.
INSTELLINGEN VOOR GELUID
Voer de Menumodus in en open Menu 624.
<RC-D710 + TM-V71>
Gebruik een berichtengroepscode voor de uitwisseling van
berichten tussen alleen de leden van uw groep onderling.
Wanneer er een of meer berichtengroepscodes zijn
geprogrammeerd, zult u berichten ontvangen met de betreffende
groepscode(s), naast de persoonlijk aan u geadresseerde
berichten. Als u een of meer bulletingroepscodes programmeert,
zult u geen bulletins ontvangen die zijn geadresseerd aan
andere specifi eke groepen. U kunt elke gewenste code
programmeren met letters en cijfers: tot 9 lettertekens voor
berichten en tot 4 lettertekens voor bulletins. U kunt bovendien
tot 6 codes tegelijk programmeren; de codes moeten onderling
door een komma (,) van elkaar worden gescheiden. Als u
bijvoorbeeld 3 berichtengroepscodes programmeert, zult u alle
berichten ontvangen die een van de 3 codes bevatten. Als u 3
bulletinsgroepscodes programmeert, zult u bulletins weigeren
die zijn geadresseerd aan specifi eke groepen die geen van de 3
codes gebruiken.
• U kunt cijfers van 0 tot 9, letters van A tot Z, de , (komma) en
– invoeren. Voor berichten kunt u tevens “ ” kiezen.
• U kunt ook het toetsenpaneel van de microfoon gebruiken voor het
invoeren van letters en cijfers.
• Om een berichtengroepscode op te nemen in uw uitgaande pakket,
voert u een groepscode in, in plaats van een oproepteken. Om
een bulletingroepscode op te nemen, voert u die in na BLN#; dus
bijvoorbeeld als “BLN#ABC” met voor de ABC de groepscode.
Gebruik tot 9 lettertekens voor een berichtengroepscode en tot 4
lettertekens voor een bulletinsgroepscode.
Opmerking: In tegenstelling tot een bericht zal een bulletin met een
groepscode ook ontvangen worden door stations die geen bulletinsgroepscode
geprogrammeerd hebben.
<RC-D710 + PG-5J>
■ Ontvangstpieptoon <RX BEEP>
Deze zendontvanger laat een pieptoon horen telkens
wanneer er een APRS pakket wordt ontvangen.
SelectieBediening
OFF De APRS pieptoon klinkt niet.
MESSAGE
ONLY
MINE
ALL NEW
ALL
De pieptonen klinken alleen wanneer er een
bericht wordt ontvangen bij uw stationsadres.
De pieptoon klinkt wanneer er een bericht wordt
ontvangen bij uw stationsadres en de door u
verzonden gegevens worden ontvangen door een
digipeater.
De pieptoon klinkt wanneer er een bericht wordt
ontvangen bij uw stationsadres en de door u
verzonden gegevens worden ontvangen door een
digipeater.
De pieptoon klinkt wanneer er een bericht wordt
ontvangen bij uw stationsadres en de door u
verzonden gegevens worden ontvangen door een
digipeater.
■ TX-pieptoon (Beacon) <TX BEEP (BEACON)>
Wanneer een beacon met de informatie van uw stationpositie
(Mijn positie-informatie) anders dan handmatig wordt
verzonden, kunt u selecteren of het een pieptoon moet
uitzenden.
[OFF]: Er klinkt geen pieptoon.
[ON]: Er klinkt een pieptoon wanneer een beacon wordt
verzonden met behulp van de PTT-schakelaar of wanneer het
automatisch wordt verzonden
Opmerking: Afhankelijk van het verkeer op het verzendkanaal kan de
verzendpieptoon worden vertraagd bij gebruik van de interne TNC DCDzoekfunctie.
■ Speciale beltoon <SPECIAL CALL>
Deze functie laat een speciale beltoon horen wanneer
■ APRS Stem-aankondiging <APRS VOICE> <RC-D710 +
Wanneer u een optionele VGS-1 eenheid gebruikt, kunt
APRS-20
er gegevens worden ontvangen op het Dit station adres.
Stel de oproeptoon in van de stations waarvan u speciale
opbelmeldingen wilt ontvangen.
TM-V71>
u instellen op AAN. Telkens wanneer u een bericht
ontvangt dat aan u geadresseerd is, kan de zendontvanger
het oproepteken van de afzender oplezen. Als het
oorspronkelijke letterteken van het bericht % is, zal de
zendontvanger de volgende letters of cijfers een-voor-een
oplezen.
Page 59
INSTELLEN VAN DE
ONDERBREKINGSAANDUIDINGEN
Voer de Menumodus in en open Menu 625.
■ Aanduidingegebied <DISPLAY AREA>
Selecteert het aanduidingsgebied.
[ENTIRE ALWAYS]: Die empfangenen neuen Daten,
duplizierte Daten und die „Meine Station“-Information werden
über das ganze Display angezeigt. Andere Informationen
werden nur oben im Display angezeigt.
[ENTIRE]: De ontvangen nieuwe data-informatie verschijnt
op het volledige display. Andere Informationen werden nur
oben im Display angezeigt.
KEUZE VAN EEN AFSTANDSEENHEID (1)
Voer de Menumodus in en open Menu 626.
■ Snelheid, afstand <SPEED, DISTANCE>
Stel in op [mi/h, mile], [km/u, km], of [knots, nm].
■ Hoogte, regenval <ALTITUDE, RAIN>
Instellen op [feet, inch] of [m, mm].
■ Temperatuur <TEMPERATURE>
Instellen op [°F] of [°C].
KEUZE VAN EEN AFSTANDSEENHEID (2)
Voer de Menumodus in en open Menu 627.
[HALF]: De ontvangen nieuwe data-informatie verschijnt op
de linkerhelft van het display. Andere Informationen werden
nur oben im Display angezeigt. <RC-D710 + TM-V71>
[OFF]: De ontvangen nieuwe data-informatie verschijnt
uitsluitend aan de bovenkant van de display.
Opmerking: Als u een noodbericht of een specifi ek voor uw station verzonden
bericht ontvangt, verschijnt de ontvangen data op het volledige display, zelfs als
de displaymethode op [HALF] staat. Als u een statusbericht ontvangt, wordt
deze op de helft het display weergegeven.
■ Automatische helderheid <AUTO BRIGHTNESS>
Als er hiervoor AAN is gekozen, zal bij ontvangst van een aan
Dit station geadresseerd bericht de schermverlichting worden
ingeschakeld (stap 2).
■ Kleur veranderen <CHANGE COLOR>
Als er hiervoor AAN is gekozen, zal bij ontvangst van
een aan Dit station geadresseerd bericht de kleur van
schermverlichting veranderen.
■ Breedtegraad, lengtegraad <POSITION>
Stel in op [dd°mm. mm’], of op [dd°mm’ ss. s”] .
■ Rasterformaat <GRID FORMAT>
Stel in op [MAIDENHEAD GRID], [SAR GRID (CONV)], of
[SAR GRID (CELL)].
KEUZE VAN EEN NAVITRA GROEP
Voer de Menumodus in en open Menu 628.
■ Groepsfunctie <GROUP MODE>
Stel de groepsfunctie in op AAN of UIT.
■ Voer de Groepscode in <GROUP CODE>
• U kunt cijfers van 0 tot 9 en letters van A tot Z invoeren.
OPSLAG VAN EEN NAVITRA BERICHT
Voer de Menumodus in en open Menu 629.
■ Onderbrekingstijd <INTERRUPT TIME>
Stel de weergaveduur in van een indicatie voor wanneer
nieuwe data wordt ontvangen. Als u “INFINITE” selecteert,
kan de indicatie niet worden geannuleerd.
De onderbrekingstijd kan worden ingesteld op 3, 5, 10
seconden of [INFINITE].
U kunt tot 5 mededelingen samenstellen, die elk uit 20 letters en
cijfers kunnen bestaan.
APRS-21
Page 60
INSTELLINGEN SmartBeaconing
TM
Voer de Menumodus in en open Menu 630 en 631.
Stel gebruik van SmartBeaconingTM in (Menu 611) met APRSdataverzending.
Met deze functie optimaliseert beacon-verzendingen op basis
van de rijrichting en -snelheid. Gebruik deze functie als u uw
verzendingen wilt volgen, in het bijzonder voor het optimaliseren
van gekruiste beacon-verzendintervals.
■ Lage snelheid <LOW SPEED>
Lagesnelheidsinstelling (2 ~ 30 <mi/h, km/h of knots>). Als
de snelheid lager is dan deze snelheid, worden beacons
uitgezonden met de intervallen die zijn gespecifi ceerd onder
SLOW RATE.
Opmerking: Om de snelheidsinstellingen van de eenheden te selecteren,
ga naar Menu 626 (DISPLAY UNIT 1 - SPEED, DISTANCE).
■ Hoge snelheid <HIGH SPEED>
Hogesnelheidsinstelling (2 ~ 90 <mi/h, km/h of knots>). Als
de snelheid hoger is dan deze snelheid, worden beacons
uitgezonden met de intervallen die zijn gespecifi ceerd onder
FAST RATE
Opmerking: Om de snelheidsinstellingen van de eenheden te selecteren,
ga naar Menu 626 (DISPLAY UNIT 1 - SPEED, DISTANCE).
SmartBeaconing-bediening:
Snelheid
Boven de HIGH
SPEED
Onder de HIGH
SPEED
Over de LOW
SPEED
(Alleen bij instelling
van HIGH SPEED
≧ LOW SPEED)
Onder de LOW
SPEED
Verzendinterval
FAST RATEWerkt normaal
De interval wordt
berekend met de
volgende formule:
(Verzendinterval =
FAST RATE x HIGH
SPEED ÷ Snelheid)
SLOW RATEWerkt niet
Corner
Pegging
Werkt normaal
Voorbeeld van “Verzendinterval”:
(met LOW SPEED = 5, HIGH SPEED = 70, SLOW RATE = 30
min, FAST RATE = 120 sec)
• Indien de waarde van [Draaidrempel] 120° overschrijdt, wordt dit
berekend als 120°.
< SmartBeaconing™ van HamHUD Nichetronix >
APRS-22
Page 61
PAKKETMONITOR-AANDUIDING
DX PAKKETCLUSTERS MONITOR
Deze zendontvanger biedt een Terminalvenster-functie om de
rauwe gegevens van ontvangen APRS pakketten aan te geven.
Deze toont tot 155 lettertekens per pagina en kan tot 10 pagina’s
bevatten.
1 Druk op [KEY], [P.MON] (of [P.MON]).
<RC-D710 + TM-V71>
<RC-D710 + PG-5J>
• Voor inschakelen van de Terminalvenster-functie.
2 Voor de toegang tot oude pagina’s drukt u op [HOLD]
(VASTHOUDEN).
• Draai aan de Afstelknop of druk op [] or [] om van pagina te
wisselen.
• Druk op [RESUME] om de Vasthoudfunctie te verlaten.
• Bij gebruik van de vasthoudfunctie worden de nieuw ontvangen
pakketten niet in een geheugenbuffer opgeslagen.
• Met een druk op [ALLCLR] worden alle
pakketmonitoraanduidingen gewist.
Opmerkingen:
◆ Het terminalvenster is niet beschikbaar voor het verzenden van een
commando naar de TNC.
◆ Het terminalvenster is beschikbaar in de APRS stand (niet in de
Pakketstand).
◆ De gegevens in de buffer verdwijnen wanneer u de zendontvanger UIT
schakelt.
DX PakketClusters zijn netwerken die bestaan uit knooppunten
en stations die belang stellen in DXen en wedstrijden. Als een
station een actief DX station vindt, kan hij of zij een mededeling
naar zijn of haar knooppunt zenden. Dan geeft dit knooppunt
de informatie door aan alle locale stations en bovendien aan
een ander knooppunt. Deze zendontvanger kan de ontvangen
DX informatie tonen en de laatste informatie vasthouden voor
maximaal 10 DX stations. Gebruik deze functie om de laatste
DX informatie in uw gebied te controleren. U kunt geen DX
informatie naar een knooppunt zenden met deze functie.
Node
Node
Node
Station
1 Open Menu 601 (INTERNE TNC - GEGEVENSBAND) voor
de keuze van band A or B <RC-D710 + TM-V71>.
• Als de gemeenschappelijke overdrachtssnelheid in uw locale
PakketClusternetwerk 9600 bps bedraagt, opent u dan Menu 601
(INTERNE TNC - PAKKETSNELHEID) en stel in op “9600 bps”.
2 Stem af op de frequentie van het bedoelde
PakketClusternetwerk.
3 Druk op [TNC] om de APRS-functie in te schakelen.
• “APRS” hoort te verschijnen.
4 Druk op [F], [DX].
• Telkens wanneer een nieuwe DX cluster aan gegevens wordt
ontvangen, worden er een oproepteken, een frequentie en een
tijd aangegeven.
• Er kan informatie over maximaal 5 DX stations tegelijk worden
getoond.
• Wanneer er een duplicaat DX cluster aan gegevens wordt
ontvangen, verschijnt er “dD” met een oproepteken.
[TOP]: Toont de lijst met de laatste 5 stations.
[5]: Toont de lijst met de voorgaande 5 stations.
[5
]: Toont de lijst met de volgende 5 stations.
[ESC]: Brengt de frequentie-aanduiding terug.
[TUNE]: Stuurt de PCT gegevens uit.
[CLR]: Voor wissen van het huidige DX station.
• Gedetailleerde weergavemodus DX-station.
APRS-23
[ESC]: Herstelt de frequentie-display.
[BACK]: Gaat terug naar de DX-stationlijst.
[TUNE]: Voert de PCT-gegevens uit.
[CLR]: Verwijdert het huidige DX-station.
Page 62
■ Aansluiten op de HF-zendontvanger
U kunt een kruiskabel gebruiken voor de RS-232-C die in de
handel verkrijgbaar is.
• Hiervoor is een D-SUB stekker-contrastekker adapter vereist.
<RC-D710 + TM-V71>
TM-V71
HF zendontvanger
(f)
PG-5G
<RC-D710 + PG-5J>
RC-D710
(f)
PG-5G
(m)
COM aansluiting op de
HF zendontvanger.
HF zendontvanger
(m)
COM aansluiting op de
HF zendontvanger.
APRS-24
Page 63
TERUGSTELLEN
U beschikt over 4 terugstelmogelijkheden:
VFO terugstellen <RC-D710 + TM-V71>
Gebruik om de VFO- en gerelateerde instellingen te starten.
Gebruik om alle instellingen te starten behalve de geheugenkanalen, het DTMF-geheugen en de PM-kanalen.
PM terugstellen
Gebruik om alleen de programmeerbare geheugenkanalen terug te stellen naar hun oorspronkelijke waarden.
FULL (volledig) terugstellen
Gebruik om alle instellingen van de zendontvanger die u hebt aangepast te starten. (Datum en tijd zijn niet gereset.)
U kunt de RC-D710 op twee manieren terugstellen: via de toetsen en door de Menumodus te openen.
TOETSBEDIENING
1 Schakel de RC-D710 uit.
2 Druk op [F] + Power ON.
3 Draai aan de Afstelknop om de gewenste terugstelmethode
te selecteren. VFO RESET, PARTIAL RESET, PM RESET of
FULL RESET.
4 Druk op de Afstelknop om de geselecteerde methode in te
stellen.
• Er verschijnt een bevestigingsbericht op de display.
• Druk op [BACK] om terug te keren naar de vorige display of op
[ESC] om het terugstellen te annuleren.
5 Druk nogmaals op de Afstelknop om het terugstellen uit te
voeren.
MENUMODUS
1 Voer de Menumodus in en open Menu 999.
2 Zet de terugstelmethode op VFO RESET, PARTIAL RESET,
PM RESET of FULL RESET.
3 Druk op de Afstelknop om de geselecteerde methode in te
stellen.
• Er verschijnt een bevestigingsbericht op de display.
• Druk op [BACK] om terug te keren naar de vorige display of op
[ESC] om het terugstellen te annuleren.
4 Druk nogmaals op de Afstelknop om het terugstellen uit te
voeren.
Opmerking: Wanneer u in de Afstandsbediening- of Repeater-modus bent,
kunt u de zendontvanger niet terugstellen met behulp van de toetsenbediening
(alleen met TM-V71(A) K-type).
RESET-1
Opmerking: Wanneer de Kanaalweergavefunctie of de functie Vergrendeling
microfoontoetsen aanstaan, kunt u de zendontvanger niet meer terugstellen
(alleen met TM-V71(A) K-type).
Page 64
VGS-1 (OPTIONELE) BEWERKING <RC-D710 + TM-V71>
Als u de optionele VGS-1 spraakgids & opslageenheid gebruikt, beschikt u over de spraakrecorder en de spraakaankondigingsfuncties .
<De VGS-1 wordt niet in alle gebieden algemeen verkocht.>
SPRAAKAANKONDIGINGEN
Wanneer u verandert van modi, frequenties, instellingen en
dergelijke, kondigt een stem de nieuw informatie aan.
• Stemaankondigingen worden uitgevoerd aan de kant van de PTTband.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 003.
2 Zet de aankondigingsfunctie op MANUAL, AUTO of OFF.
• Raadpleeg de onderstaande tabellen voor aankondigingen
gebaseerd op instellingen.
MANUAL:
U moet een PF-toets van de microfoon programmeren als [VOICE]
om een MANUAL (handmatige) stemaankondiging te gebruiken.
WerkingAankondiging
In de VFO-modus
In de MR-modus
In de Oproepmodus
In de Menu-modus
Instelling
toonfrequentie
Instelling CTCSSfrequentie
Instelling DCS-code
Druk op [VOICE]:
Frequentie bedieningsband
Druk op [VOICE]:
“Channel” (Kanaal) + kanaalnummer +
frequentie bedieningsband
Druk op [VOICE]:
“Call channel” (Oproepkanaal) + frequentie
bedieningsband
Druk op [VOICE]:
Menunummer of instellingwaarde (sommige
selecties hebben geen stemaankondiging)
Druk op [VOICE]:
“Tone frequency” (Toonfrequentie) +
frequentiewaarde
Druk op [VOICE]:
“CTCSS frequency” (CTCSS-frequentie) +
frequentiewaarde
Druk op [VOICE]:
“DCS” + codewaarde
AUTO:
Aankondigingen worden automatisch gedaan bij het wijzigen van
een modus/ frequentie/instelling.
WerkingAankondiging
Druk op [VFO]“VFO”
Druk op [MR]“MR”
Druk op [CALL]“Call” (Oproep)
Druk op [MENU]“Menu” + menunummer
Druk op [F]“Function”
Druk op [PM]“PM”
Druk op [ENT]“Enter” (invoeren)
Wijzig de
bedieningsband/
schakel het apparaat
in
De frequentieband
wijzigen
De PM opzettenKanaalnummer /“Off”
Directe frequentie-
invoer
Directe-invoermodus
geheugen
Druk op [F], draai de
Afstelknop
Druk op [F], [M.IN] in
de VFO-modus
Druk op [A/B] in de
VFO-modus
Druk op [F] en
vervolgens op de
Afstelknop in de
VFO-modus
frequentiewaarde
“TX Power” (TX-vermogen) + niveau
vermogen
Kenteken +“Message” (Bericht) + APRS
bericht
■ Taal stemaankondiging
1 Voer de Menumodus in en open Menu 004.
SPRAAKRECORDER
De spraakrecorder bevat 3 VGS-kanalen voor het opnemen
van stemmemo’s met daarnaast een enkel VGS-kanaal
voor het continue opname. U kunt ook geautomatiseerde
antwoordberichten maken voor binnenkomende oproepen.
Iedere opname heeft een maximale duur van 30 seconden.
■ Spraakmemo’s
Om een spraakmemo voor later afspelen op te nemen:
1 Druk op de als [VGS] geprogrammeerde PF-toets.
2 Druk op de toets voor het VGS-kanaalnummer waarin u
de memo wilt opslaan en houd deze ingedrukt: [1], [2] of
[3].
• Er klinkt een pieptoon en de zendontvanger gaat in de
Opnamemodus.
2 Stel de taal in op ENGLISH of JAPANESE.
■ Volume stemaankondiging
1 Voer de Menumodus in en open Menu 005.
2 Zet het volume van de aankondiging op een niveau van 1
t/m 7.
• Om het volume uit te zetten, zet u de aankondigingsfunctie
op OFF.
■ Snelheid stemaankondiging
1 Voer de Menumodus in en open Menu 006.
2 Zet de snelheid van de aankondiging op een niveau van 1
t/m 4.
• De snelheidsinstellingen zijn:
0: 0,85 maal de normale snelheid
1: Normale snelheid
2: 1,15 maal de normale snelheid
3: 1,30 maal de normale snelheid
4: 1,45 maal de normale snelheid
3 Houd de VGS-kanaalnummertoets nogmaals ingedrukt
(dezelfde toets die u in de vorige stap indrukte) en spreek
in de microfoon om uw memo op te nemen.
• De opname begint zo gauw u op de VGSkanaalnummertoets drukt en er verschijnt een timer op de
display.
• Als u nu op de PTT-schakelaar van de microfoon drukt,
verzendt u uw bericht en neemt u het tegelijk op. Druk niet
op de PTT-schakelaar als u uw bericht niet wilt uitzenden.
4 Laat de VGS-kanaalnummertoets los om de opname
op ieder moment te beëindigen en sla deze op in het
geselecteerde VGS-kanaal.
• Als het geheugen vol is stopt het opnemen automatisch en
wordt de spraakmemo opgeslagen in het geheugen.
• “WRITING (SCHRIJVEN)” verschijnt op de display tijdens het
opslaan van de opname in het geheugen.
• Om af te sluiten, druk nogmaals op [VGS].
VGS-2
Page 66
■ Continuopname
Signalen die worden ontvangen op de controleband worden
voortdurend opgenomen, waarbij het geheugen de laatste 30
seconden van opgenomen signalen vasthoudt.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 009.
■ Afspelen herhalen
U kunt berichten instellen op herhaald afspelen.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 007.
2 Zet de functie Afspelen herhalen op ON of OFF.
2 Zet de Continuopname op ON (of OFF).
• Bij selectie van “ON”, schakelt Continuopname in. Wanneer
de controleband-squelch opent, verschijnt het pictogram
op het display en worden ontvangen signalen opgenomen.
• Ontvangen signalen worden in het SRAM-geheugen
opgeslagen.
3 Druk op de als [VGS] geprogrammeerde PF-toets.
4 Druk op [4] (1s).
• Maximaal 30 seconden aan ontvangen signaalopnames
worden vanaf het SRAM-geheugen naar kanaal 4
geschreven.
■ Interval afspelen herhalen
Als u de functie Afspelen herhalen hebt geactiveerd, kunt u
een tijdsinterval instellen en bepalen hoe vaak een memo/
bericht moet worden afgespeeld.
1 Voer de Menumodus in en open Menu 008.
2 Stel de interval in vanaf 0 t/m 60 seconden.
Opmerking: Het pictogram verschijnt niet tijdens het afspelen, in
de Repeater-modus of in de Afstandsbedieningsmodus.
■ Afspelen
1 Druk op de als [VGS] geprogrammeerde PF-toets.
• Druk bij de voorbereiding voor verzenden op [PTT] voordat u
drukt op het nummer (1-3) van de kanaaltoets.
2 Druk op de toets voor het VGS-kanaalnummer dat u wilt
afspelen: [1], [2], [3] of [4] (wanneer Continueopname
aan staat).
• De opname die u in het kanaal hebt geselecteerd wordt
teruggespeeld.
• U kunt het afspelen op ieder moment beëindigen door te
drukken op [CLR].
• Afspeelsignalen worden uitgevoerd aan de kant van de PTTband. Gebruik de [BAND SEL (VOL)] van de PTT-band om
het volume van de luidspreker af te stellen.
• Om af te sluiten, druk nogmaals op [VGS].
• U kunt tijdens het afspelen wisselen naar de opnames 1, 2, 3
of 4 door op de betreffende toets te drukken.
VGS-3
Page 67
SKY COMMAND SYSTEM II <ALLEEN MET DE TM-V71(E) VERSIE 2,1>
Met het SKY COMMAND SYSTEM II kunt u de TS-2000, TS-2000X, TS-B2000, TS-480HX, TS-480SAT, TS-590S, TS-570D, TS-570S
of TS-870S HF-zendontvanger op afstand bedienen.
U gebruik één zendontvanger als een regelstation, “Commander” genoemd. De zendontvanger die is verbonden met de HFzendontvanger wordt “Transporter” genoemd. Deze zendontvanger functioneert als een interface tussen de commander en de HFzendontvanger. U kunt met dit systeem bijvoorbeeld uitkijken voor en zoeken naar DX terwijl u uw auto wast of de HF-zendontvanger
gebruiken terwijl u zich ontspant in uw auto, woonkamer of tuin in plaats van in uw zendhok.
VHF-freq.
UHF-freq.
De commander en transporter zenden geluid en opdrachten als volgt:
Als u de TM-V71 wilt aansluiten op de HF-zendontvanger moet u zelf zorgen voor drie kabels. Voor de verbinding tussen de PC-/COMaansluitingen op de twee zendontvangers kunt u gebruik maken van een in de handel verkrijgbare RS-232-C gekruiste kabel (Hiervoor
is een D-SUB stekker-contrastekker adapter vereist.)
TM-V71
PG-5G
HF-zendontvanger
COM-aansluiting op
HF-zendontvanger
TM-V71
Naar 3,5 mm SPaansluiting
HF-zendontvanger
MIC
GND (MIC)
MIC-aansluiting op
HF-zendontvanger
TM-V71
HF-zendontvanger
Naar 3,5 mm SP-
GND (MIC)
MIC
aansluiting
Naar EXT SPaansluiting
Opmerkingen:
◆ Bediening van Sky Command System II is in bepaald landen mogelijk niet toegestaan. Raadpleeg de plaatselijke wetgeving voordat u de functie
gebruikt.
◆ Schakel zowel de transporter als de HF-zendontvanger uit voordat u ze aansluit.
◆ De transporter zendt vanwege wettelijke bepalingen automatisch zijn oproepsignaal in morse met regelmatige intervallen. De zijzendtoon moet
daarom vanaf de HF-zendontvanger komen.
◆ Als de transporter zich te dicht bij de HF-zendontvanger bevindt, kan er storing optreden door ongewenste feedback.
◆ Geen reguliere netvoeding delen tussen de transporter en de HF-zendontvanger. Ongewenste feedback kan storing veroorzaken.
GND (MIC)
MIC
MIC-aansluiting op
HF-zendontvanger
SKY CMD-1
Page 68
VOORBEREIDINGSPROCEDURE
Volg onderstaande stappen voor een goede start met de
bediening van uw Sky Command. Sluit eerst de transporter aan
op de HF-zendontvanger.
1 <Op de commander en transporter> Selecteer dezelfde VHF-
en UHF-frequenties.
Band A: VHF-frequenties Band B: UHF-frequenties
of
Band A: UHF-frequenties Band B: VHF-frequenties
Opmerking: Configureer de squelch op een geschikt niveau voor
zowel de VHF- als UHF-band op de Commander en Transporter.
Als de squelch niet op een geschikt niveau is ingesteld, kan de
zendontvanger overgaan op een BUSY, of bezetmodus vanwege
ruissignalen en kan vervolgens niet zenden.
2 <Op de commander> Open menunummer 700 om een
oproepsignaal (max. 9 cijfers) te programmeren voor de
commander.
• U kunt uw exacte oproepsignaal invoeren, bijv. W6DJY.
8 <Op de transporter> Open menunummer 703 en selecteer
“TRANSPORTER”.
De commander en transporter staan nu beide in de Sky
Command-modus. Zie “BESTURINGSBEDIENING” voor
bediening in deze modus. Schakel eerst de HF-zendontvanger in
en druk op [SYNC] op de commander. Als u de Sky Commandmodus wilt verlaten, opent u menunummer 703 en selecteert u
“Off”.
Opmerkingen:
◆ U kunt alleen “Commander” of “Transporter” selecteren met
menunummer 703 wanneer u oproepsignalen programmeert.
◆ Selecteer op de HF-zendontvanger 9600 bps en 1 stopbit
(standaard) met behulp van de menu-instellingenfunctie.
◆ Stel het geluidsniveau af op zowel de transporter als HFzendontvanger onder het luisteren naar de geluiduitvoer van de
commander. Een geschikte stand voor de AF-regeling op de HFzendontvanger is tussen 8:30 tot 9:00.
◆ Ter onderscheiding van de verschillende stations en knooppunten
kunt u tot 15 Secondary Station IDentifiers (SSID’s) gebruiken;
bijv. W6DJY-1 tot W6DJY-15. Plaats altijd een liggend streepje
tussen uw oproepsignaal en het SSID-nummer.
3 <Op de commander> Open menunummer 701 om een
oproepsignaal (max. 9 cijfers) te programmeren voor de
transporter.
• Het oproepsignaal moet anders zijn dan die voor de
commander. U kunt daarom SSID-tekens toevoegen, bijv.
W6DJY-1.
4 <Op de transporter> Open menunummer 700 om hetzelfde
oproepsignaal te programmeren als die u in stap 2 hebt
ingevoerd.
5 <Op de transporter> Open menunummer 701 om hetzelfde
oproepsignaal te programmeren als die u in stap 3 hebt
ingevoerd.
6 <Op de commander en transporter> Open menunummer 702
en selecteer de toonfrequentie.
• Selecteer dezelfde toonfrequentie op beide zendontvangers.
OPGELET: Alleen gebruiken als u zeker weet dat ontvangst niet
wordt onderbroken tijdens communicatie.
7 <Op de commander> Open menunummer 703 en selecteer
“COMMANDER”.
• “Push [ 0 ] key to Start Commander!!” verschijnt.
SKY CMD-2
Page 69
OPROEPSIGNALEN PROGRAMMEREN
ESTURINGSBEDIENING
De ingebouwde TNC’s van de commander en transporter
communiceren met elkaar wanneer u een regelopdracht
verzendt vanaf de commander. U moet daarom verschillende
oproepsignalen (max. 9 cijfers) programmeren op deze
zendontvangers als de ID’s van de TNC’s.
Gebruik de volgende menunummers om oproepsignalen te
programmeren:
Op commander
700 COM Callsign
701 TRP Callsign
Oproepsignaal voor
commander
Oproepsignaal voor
transporter
Op transporter
700 COM Callsign
701 TRP Callsign
Oproepsignaal voor
commander
Oproepsignaal voor
transporter
1 Open menunummer 700 of 701 en vervolgens druk op de
afstemknop.
• Het invoerveld voor het oproepsignaal verschijnt en het
eerste cijfer knippert.
2 Draai de afstemknop om het gewenste teken te selecteren.
• U kunt de volgende tekens invoeren: 0 t/m 9, A t/m Z en –.
3 Druk op [].
• De cursor verspringt naar het volgende cijfer.
4 Herhaal de stappen 2 en 3 om maximaal 9 cijfers in te
voeren.
[BACK]: Annuleert de invoer van een oproepsignaal.
[I]: Om de cursor terug te verplaatsen.
[INS]: Voor invoegen van het op dat moment gekozen letterteken.
[A/B]: Verwijdert het cijfer waar de cursor blinkt.
[CLR]: Annulla l’immissione del segno di chiamata.
5 Druk op de afstemknop om de instelling te voltooien.
6 Druk op [ESC] om de Menumodus te verlaten.
U kunt in stap 2 ook het toetsenblok gebruiken voor de invoer
van alfanumerieke tekens.
PROGRAMMEREN VAN EEN TOONFREQUENTIE
In de Sky Command-modus functioneren de microfoontoetsen
van de commander als hieronder. Schakel eerst de HFzendontvanger in en druk op microfoon [0] op de commander.
Iedere keer wanneer u op de gewenste toets drukt, gaat
de commander automatisch in de zendmodus en zendt de
betreffende regelopdracht naar de transporter.
RIT AAN/ UIT
XIT AAN/ UIT
RIT-offset of XIT-offset vrij
Split-frequentie AAN/UIT
Overbrengen van geheugen naar VFO
In VFO-modus: VFO A/ VFO B-schakelaar
In Geheugenoproepmodus: geen wijziging
Ophalen van huidige instellingen (van HF-
zendontvanger)
Bewaken van de UHF-band op de
commander
Schakelen VFO/Geheugenoproepmodus
Toename XIT/ RIT-offset-frequentie
Afname XIT/ RIT-offset-frequentie
In LSB, USB of CW-modus: 10 Hz/ 1 kHz
[ ] 1 (UP)
schakelen
In FM of AM: 1 kHz/ 10 kHz schakelen
In VFO-modus: frequentie-invoer AAN
[#] 2 (DOWN)
In Geheugenoproepmodus:
kanaalnummerinvoer AAN
[PTT]
1
“FS” verschijnt wanneer u 1 kHz stap (LSB/ USB/ CW) of 10 kHz stap
(FM/ AM) selecteert.
2
Druk nadat u op Mic [#] hebt gedrukt op Mic [0] t/m [9] om een
frequentie- of geheugenkanaalnummer in te voeren.
Voor het verzenden van geluid op een HFfrequentie
Bij het ontvangen van een toon van de commander zorgt de
transporter ervoor dat de HF-zendontvanger overgaat naar
de Zendmodus. Op de commander en transporter, open
menunummer 702 en selecteer dezelfde toonfrequentie.
Nota: Als u de frequentie of het geheugenkanaal van de HFzendontvanger wilt wijzigen, draai dan de afstemknop.
SKY CMD-3
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.