in de expliciete garantiebepalingen bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in dit document kunnen geen rechten worden
ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Microsoft, Windows en Windows NT zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Windows Server
is een handelsmerk van Microsoft Corporation.
Linux is een gedeponeerd handelsmerk van Linus Torvalds in de Verenigde Staten.
Februari 2006 (vierde editie)
Artikelnummer 374178-334
Doelgroep
Dit document is bedoeld voor de persoon die verantwoordelijk is voor de installatie en het beheer
van servers en opslagsystemen en de oplossing van problemen hiermee. HP neemt aan dat u bent
gekwalificeerd in het onderhoud van computerapparatuur en dat u bent getraind in het herkennen
van gevaren in producten met gevaarlijke energieniveaus.
Inhoudsopgave
Onderdelen van de server ............................................................................................................. 7
Onderdelen op het voorpaneel (SCSI).......................................................................................................... 8
Onderdelen op het voorpaneel (SAS)........................................................................................................... 9
Lampjes en knoppen op het voorpaneel .....................................................................................................10
Onderdelen op het achterpaneel............................................................................................................... 11
Lampjes en knoppen op het achterpaneel................................................................................................... 12
Onderdelen van de systeemkaart ..............................................................................................................13
Schakelaars voor systeemonderhoud................................................................................................ 14
Combinatie van systeemlampjes en het lampje voor de conditie van het interne systeem................................... 15
Systeemkaartlampjes en QuickFind diagnosecodes...................................................................................... 16
Lampjes op hot-pluggable ventilatoren ....................................................................................................... 30
Bediening van de server .............................................................................................................. 31
Server inschakelen................................................................................................................................... 31
Server uitschakelen.................................................................................................................................. 31
Server uit het rack schuiven ......................................................................................................................32
Paneel van towermodel ontgrendelen en verwijderen................................................................................... 33
Voorpaneel van het rack verwijderen......................................................................................................... 34
Server registreren.................................................................................................................................... 43
Inhoudsopgave 3
Installatie van hardwareopties...................................................................................................... 44
Server voorbereiden voor de installatie van opties....................................................................................... 44
RILOE II kaart.......................................................................................................................................... 59
De schakelaar voor systeemonderhoud (SW1) is een schakelaar met acht subschakelaars
die is gereserveerd. De standaardinstelling voor alle acht subschakelaars is UIT (OFF).
De schakelaar voor systeemonderhoud (SW2) is een schakelaar met acht subschakelaars die wordt
gebruikt voor de systeemconfiguratie. De standaardinstelling voor alle acht subschakelaars is UIT (OFF).
Stand Beschrijving Functie
S1 iLO beveiliging Uit = iLO beveiliging is ingeschakeld
Uit = Systeemconfiguratie kan worden gewijzigd
Aan = Systeemconfiguratie is vergrendeld
Uit = Geen functie
Aan = Opstartwachtwoord en beheerderswachtwoord
worden gewist
Uit = Normaal
Aan = Systeemconfiguratie wordt als ongeldig beschouwd
Onderdelen van de server 14
Stand Beschrijving Functie
S7 Gereserveerd
S8 Gereserveerd
Wanneer de schakelaar voor systeemonderhoud op positie S6 is ingesteld op ON (AAN), is het systeem
gereed om alle instellingen voor de systeemconfiguratie in zowel het CMOS als het NVRAM te wissen.
VOORZICHTIG: Als u het CMOS en/of NVRAM wist, verwijdert u configuratie-informatie. Zorg ervoor dat
u de server goed configureert. Als dat niet het geval is, kan er sprake zijn van gegevensverlies.
Combinatie van systeemlampjes en het lampje
voor de conditie van het interne systeem
Wanneer het lampje voor de conditie van het interne systeem op het voorpaneel oranje knippert of rood
knippert, heeft de server mogelijk onderhoud nodig. Combinaties van brandende systeemlampjes en het
lampje voor de conditie van het interne systeem geven de systeemstatus aan.
OPMERKING: Het lampje voor de conditie van het interne systeem geeft alleen prefailure- en
garantiecondities weer als het stuurprogramma voor systeembeheer is geïnstalleerd.
De conditielampjes op het voorpaneel geven alleen de huidige hardwarestatus aan. In sommige situaties
kan HP SIM een andere serverstatus rapporteren dan de conditielampjes, omdat de software aanvullende
systeemkenmerken controleert.
Systeemlampje en kleur
Processorfout, voetje X
(oranje)
Processorfout, voetje X
(oranje)
PVM-fout, slot x (oranje) Knipperend rood • PVM in voetje x werkt niet.
DIMM-fout, slot x (oranje) Knipperend rood • DIMM in slot x werkt niet.
DIMM-fout, slot x (oranje)
DIMM-bankfout (alle slots
in één bank, oranje)
DIMM-fout (alle slots,
oranje)
Lampje voor de
interne
systeemconditie
Knipperend rood
Oranje
knipperend
Oranje
knipperend
Knipperend rood
Knipperend rood
Status
Er is mogelijk sprake van een of meer van de volgende
condities:
• De processor in voetje x is defect.
x
• Processor
• Het ROM heeft tijdens de POST een defecte processor
gedetecteerd.
Er dreigt een storing op te treden met de processor in voetje
x
.
• PVM is niet geïnstalleerd in voetje x, maar de
bijbehorende processor is wel geïnstalleerd.
• Er is een multi-bitfout opgetreden in de DIMM.
• DIMM in slot
fouten bereikt.
• Er dreigt een storing op te treden met de DIMM in slot
De bank is niet geheel gevuld, of de DIMM's in de bank
komen niet overeen.
• Er is geen geldig of bruikbaar geheugen geïnstalleerd in
het systeem.
• De banken zijn niet in de juiste volgorde gevuld.
is niet geïnstalleerd in het voetje.
x
heeft drempel enkel-bit corrigeerbare
x
.
Onderdelen van de server 15
Systeemlampje en kleur
Lampje voor de
Status
interne
systeemconditie
Waarschuwing
systeemtemperatuur
(oranje)
Knipperend rood
De systeemtemperatuur heeft het waarschuwingsniveau van
het besturingssysteem of een kritiek hardwareniveau
overschreden.
Ventilator (oranje) Knipperend rood Een vereiste ventilator is defect.
Ventilator (oranje)
Oranje
Een redundante ventilator werkt niet.
knipperend
Systeemkaartlampjes en QuickFind diagnosecodes
Bij een normale werking zijn alle lampjes uit, tenzij een van de onderdelen defect is. Wanneer
een onderdeel defect is, brandt het lampje oranje.
De QuickFind diagnosecodes bieden specifiekere informatie voor het oplossen van problemen
met de server. De codes worden weergegeven in de volgende tabel.
04 Ventilatorkaartkabel(s) Ventilatorkaartvoedingskabels of
ventilatorkaartsignaalkabels niet geïnstalleerd.
05 Geheugenkaart Basisgeheugenfout (geheugenkaart 1 niet geïnstalleerd
of geen geldige geheugenconfiguratie aanwezig)
06 SCSI-kaartvoedingskabel SCSI-kaart of -kabel niet aanwezig
07 PCI hot-pluggable
PCI hot-pluggable schakelkaart of -kabel niet aanwezig.
schakelkaart
08 Systeemvergrendeling Hoofdsysteemvergrendeling-‘catch-all’. Geeft een
vergrendelingsprobleem aan dat niet is gevlagd door
codes 01 tot 07.
f1 Processor 1 niet-ondersteund Processor 1 niet-ondersteund. Vervang processor 4 door
een ondersteunde processor.
t2 Processor 2 niet-ondersteund Processor 2 niet-ondersteund. Vervang processor 4 door
een ondersteunde processor.
Onderdelen van de server 16
Code Onderdeel Beschrijving
t3 Processor 3 niet-ondersteund Processor 3 niet-ondersteund. Vervang processor 4 door
een ondersteunde processor.
t4 Processor 4 niet-ondersteund Processor 4 niet-ondersteund. Vervang processor 4 door
een ondersteunde processor.
P1 Processor 1 ontbreekt Processor 1 ontbreekt en is vereist voor het opstarten.
Installeer Processor 1. Als processor 4 is geïnstalleerd en
het systeem opstart, worden de P1 code en Poort 84/85
elk een seconde weergegeven, als aanduiding dat de
eenheid opstart.
U1 PVM1 ontbreekt Processor 1 is geïnstalleerd zonder PVM 1. Installeer
PVM 1.
U2 PVM2 ontbreekt Processor 2 is geïnstalleerd zonder PVM 2. Installeer
PVM 2.
U3 PVM3 ontbreekt Processor 3 is geïnstalleerd zonder PVM 3. Installeer
PVM 3.
U4 PVM4 ontbreekt Processor 4 is geïnstalleerd zonder PVM 4. Installeer
PVM 4.
A0 Pre-POST-code Standbystand
P5 Voedingseenheid Geen voeding van de voedingseenheid
_5 Voedingsbackplane Geen 5-V voeding van de voedingseenheid-
backplanekaart
33 Voedingsbackplane Geen 3,3-V voeding van de voedingseenheid-
backplanekaart
15 1.5-V Regulator Geen 1,5-V voeding van de voltageregulator op de
systeemkaart
Ut VTT Regulator Geen voeding van de VTT voltageregulator op het
systeem
5U PVM-fout Geen voeding van de PVM
nb No boot Geeft een ‘no-boot’-situatie aan
Onderdelen van de server 17
SAS-SATA-apparaatnummers
De server ondersteunt een combinatie van maximaal 18 SAS- en SATA-vaste schijven in de houder
voor SAS-SATA-vaste schijven. SAS-SATA apparaten zijn genummerd van 1 tot en met 18.
HP raadt aan om vaste-schijfposities altijd in oplopende volgorde te vullen, waarbij u begint met
de laagste SAS-ID of het laagste apparaatnummer.
Onderdelen van de server 18
Lampjes van SATA- of SAS-vaste schijven
Item Beschrijving Status
1 Fout-/UID-status Oranje = Storing in schijfeenheid
Oranje knipperend = Activiteit voor foutproces
Blauw = Identificatie van eenheid is actief
Uit = Geen activiteit voor foutproces.
2 Online/activiteit Groen = Schijfactiviteit
Groen knipperend = Schijfeenheid is zeer actief of wordt
geconfigureerd als onderdeel van een array
Uit = Schijfeenheid is niet actief.
Onderdelen van de server 19
Combinatie van lampjes op SAS- en SATA-vaste schijven
Online/activiteitslampje
(groen)
Aan, uit of
knippert
Aan, uit of
knippert
Aan
Aan Uit De schijfeenheid is online, maar is momenteel niet actief.
Regelmatig
knipperend
(1 Hz)
Regelmatig
knipperend
(1 Hz)
Onregelmatig
knipperend
Onregelmatig
knipperend
Uit Continu oranje
Uit
Uit Uit
Fout-/UID-lampje
Betekenis
(oranje/blauw)
Afwisselend oranje en
blauw knipperend
De schijfeenheid is defect of er is voor deze schijfeenheid een
waarschuwing voor een mogelijke fout ontvangen; de
schijfeenheid is ook geselecteerd door een beheerapplicatie.
Continu blauw
De schijfeenheid werkt normaal en is geselecteerd door een
beheerapplicatie.
Oranje, regelmatig
knipperend (1 Hz)
Oranje, regelmatig
knipperend (1 Hz)
Er is een foutwaarschuwing voor deze schijfeenheid ontvangen.
Vervang de schijfeenheid zo snel mogelijk.
Verwijder de schijfeenheid niet. Als u een schijfeenheid
verwijdert, wordt de huidige bewerking wellicht afgebroken
en kan er sprake zijn van gegevensverlies.
De schijfeenheid maakt deel uit van een array waarvoor een
capaciteitsuitbreiding of stripe-migratie wordt uitgevoerd, maar
er is een waarschuwing voor een mogelijke fout voor deze
schijfeenheid ontvangen. Vervang de schijfeenheid pas nadat
de uitbreiding of migratie is voltooid, om de kans op
gegevensverlies tot een minimum te beperken.
Uit
Verwijder de schijfeenheid niet. Als u een schijfeenheid
verwijdert, wordt de huidige bewerking wellicht afgebroken
en kan er sprake zijn van gegevensverlies.
De schijfeenheid wordt opnieuw opgebouwd of maakt deel uit
van een array waarvoor een capaciteitsuitbreiding of stripemigratie wordt uitgevoerd.
Oranje, regelmatig
knipperend (1 Hz)
De schijfeenheid is actief, maar er is voor deze schijfeenheid
een waarschuwing voor een mogelijke fout ontvangen. Vervang
de schijfeenheid zo snel mogelijk.
Uit De schijfeenheid is actief en werkt normaal.
Er is een kritieke fout met betrekking tot deze schijfeenheid
gedetecteerd en de schijfeenheid is offline gezet. Vervang de
schijfeenheid zo snel mogelijk.
Oranje, regelmatig
knipperend (1 Hz)
Er is een foutwaarschuwing voor deze schijfeenheid ontvangen.
Vervang de schijfeenheid zo snel mogelijk.
De schijf is offline, een reserveschijf of niet geconfigureerd als
onderdeel van een array.
Onderdelen van de server 20
Nummering van de vaste-schijfpositie
De server ondersteunt twee simplex SCSI-kanalen:
• Kanaal 1 ondersteunt maximaal acht drives (kanalen 0 tot en met 7).
• Kanaal 2 ondersteunt maximaal twee drives (kanalen 0 tot en met 1).
De nummering voor de vaste schijven voor beide kanaalconfiguraties wordt hieronder weergegeven.
U wordt aangeraden vaste-schijfposities altijd in oplopende volgorde te vullen, waarbij u begint bij het
laagste positienummer.
OPMERKING: Alle vaste-schijfposities behalve 6 en 7 vertegenwoordigen SCSI-ID’s van vaste schijven.
Posities van vaste schijven 6 en 7 vertegenwoordigen SCSI ID’s 8 en 9.
Onderdelen van de server 21
Lampjes van hot-pluggable SCSI-vaste schijven
Item Beschrijving Status
1 Activiteitsstatus Aan = Schijfeenheid is actief.
Knippert = Schijfeenheid is zeer actief of wordt
geconfigureerd als deel van een array.
Uit = Schijfeenheid is niet actief.
2 Onlinestatus
Aan = Schijfeenheid maakt deel uit van een
array en is op dit moment in gebruik.
Knippert = (1) De schijfeenheid maakt deel uit
van een array die wordt geselecteerd door een
arrayconfiguratieprogramma; (2) de optie Drive
Identification (Schijfidentificatie) is geselecteerd
in HP SIM; of (3) de firmware van de
schijfeenheid wordt bijgewerkt.
Uit = Schijfeenheid is offline.
3 Foutstatus Aan = Storing in schijfeenheid.
Knippert = Activiteit voor foutproces.
Uit = Geen activiteit voor foutproces.
Onderdelen van de server 22
Combinatie van lampjes op hot-pluggable SCSI-vaste
schijven
Activiteitslampje
(1)
Aan, uit of
knippert
Aan, uit of
knippert
Aan of knippert Knippert Uit
Aan Uit Uit Verwijder de schijfeenheid niet.
Knippert Knippert Knippert
Uit Uit Aan
Uit Uit Uit Er is mogelijk sprake van een of meer van de volgende condities:
Onlinelampje
(2)
Aan of uit Knippert Er is een foutwaarschuwing voor deze schijfeenheid ontvangen.
Aan Uit De schijfeenheid is online en maakt deel uit van een array.
Foutlampje
(3)
Betekenis
Vervang de schijfeenheid zo snel mogelijk.
Als de arrayconfiguratie fouttolerantie ondersteunt en alle andere
schijfeenheden in de array online zijn, kunt u bij een
foutwaarschuwing of een capaciteitsupgrade de schijfeenheid
online vervangen.
Verwijder de schijfeenheid niet. Als u een schijfeenheid
verwijdert, wordt de huidige bewerking wellicht afgebroken en
kan er sprake zijn van gegevensverlies.
De schijfeenheid wordt opnieuw opgebouwd of uitgebreid.
De schijfeenheid wordt benaderd, maar (1) maakt geen deel uit
van een array; (2) is een vervangende schijf die nog niet opnieuw
is opgebouwd; of (3) komt op snelheid tijdens POST.
Verwijder de schijfeenheid niet. Als u een schijfeenheid
verwijdert, kan dit leiden tot gegevensverlies in een nietfouttolerante configuratie.
Er is mogelijk sprake van een of meer van de volgende condities:
• De schijf maakt deel uit van een array die wordt gebruikt door
een hulpprogramma voor arrayconfiguratie.
• Drive Identification (Schijfidentificatie) is geselecteerd in
HP SIM
• De firmware van de schijfeenheid wordt bijgewerkt
De schijfeenheid is offline geplaatst vanwege een defecte vaste
schijf of een communicatiefout in het systeem.
U moet de schijfeenheid wellicht vervangen.
• De schijf is niet geconfigureerd als onderdeel van een array
• De schijfeenheid is geconfigureerd als onderdeel van een
array, maar is een vervangende schijfeenheid die nog niet
wordt benaderd of opgebouwd
• De schijfeenheid is geconfigureerd als online reserve-eenheid
Als de schijfeenheid is aangesloten op een arraycontroller, kunt u
de schijfeenheid online vervangen.
Onderdelen van de server 23
Lampjes en onderdelen van de geheugenkaart
Foutlampjes blijven branden wanneer het systeem is uitgeschakeld, zodat de status van de lampjes
zichtbaar blijft. Dit komt overeen met de status van alle andere foutlampjes in de server.
Foutlampjes gaan alleen uit wanneer:
• De vergrendelingsschakelaar is vergrendeld nadat de kaart opnieuw is geïnstalleerd.
• Het systeem opnieuw is opgestart
• De kaart is verwijderd uit het systeem
VOORZICHTIG: Wanneer de vergrendelingsschakelaar van de geheugenkaart is ontgrendeld in een stand
die geen mogelijkheden voor online toevoegen of online vervangen ondersteunt, wordt u gewaarschuwd
door middel van geluidssignalen en visuele signalen. Als u de geheugenkaart op dat moment verwijdert,
treedt er een serverstoring op.
Als u de geluidssignalen en visuele signalen wilt beëindigen, zet u de vergrendelingsschakelaar van de
geheugenkaart terug in de vergrendelde positie. Deze actie resulteert niet in beschadiging van gegevens of
in een serverstoring.
Als verwijdering van een enkele geheugenkaart is vereist, en het de enige geheugenkaart betreft, schakelt u
de server uit en brengt u de noodzakelijke wijzigingen in het geheugen aan.
Item Beschrijving Status
1 Vergrendeling n.v.t.
2 Ejecthendel n.v.t.
3
4 Verwijderbaar Groen = kaart kan worden verwijderd
Vergrendelingssch
akelaar
n.v.t.
Uit = Niet verwijderen als het systeem is ingeschakeld
Onderdelen van de server 24
Item Beschrijving Status
5 DIMM 1-lampje Groen = DIMM geïnstalleerd
Oranje = Defecte of minder goed functionerende DIMM
Oranje knipperend = DIMM-configuratiefout
Uit = Geen DIMM geïnstalleerd
6 DIMM 2-lampje Groen = DIMM geïnstalleerd
Oranje = Defecte of minder goed functionerende DIMM
Oranje knipperend = DIMM-configuratiefout
Uit = Geen DIMM geïnstalleerd
7 DIMM 3-lampje Groen = DIMM geïnstalleerd
Oranje = Defecte of minder goed functionerende DIMM
Oranje knipperend = DIMM-configuratiefout
Uit = Geen DIMM geïnstalleerd
8 DIMM 4-lampje Groen = DIMM geïnstalleerd
Oranje = Defecte of minder goed functionerende DIMM
Oranje knipperend = DIMM-configuratiefout
Uit = Geen DIMM geïnstalleerd
9 DIMM 5-lampje Groen = DIMM geïnstalleerd
Oranje = Defecte of minder goed functionerende DIMM
Oranje knipperend = DIMM-configuratiefout
Uit = Geen DIMM geïnstalleerd
10 DIMM 6-lampje Groen = DIMM geïnstalleerd
Oranje = Defecte of minder goed functionerende DIMM
Oranje knipperend = DIMM-configuratiefout
Uit = Geen DIMM geïnstalleerd
11
12
13
Lampje online
reservegeheugen
Lampje van hotpluggable
gespiegeld
geheugen
Hot-pluggable
RAID-lampje
Groen = Online reservegeheugenstand
Oranje = Minder goed functionerende online reservegeheugenstand
Knipperend oranje = Ongeldige-AMP-stand*
Uit = Niet in online reservegeheugenstand
Groen = Gespiegeld-geheugenstand
Oranje = Niet goed functionerend gespiegeld-geheugenstand
Knipperend oranje = Ongeldige-AMP-stand*
Uit = Niet in gespiegeld-geheugenstand
Groen = RAID-stand
Oranje = Niet goed functionerend RAID-stand
Knipperend oranje = Ongeldige-AMP-stand*
Uit = Niet in RAID-stand
Onderdelen van de server 25
Item Beschrijving Status
14 Statuslampje kaart
Uit = Voeding uit – vergrendelingsschakelaar geheugenkaart niet
vergrendeld of ongeldige geheugenconfiguratie.
Groen = Normale werking
Knipperend groen = Kaart is opnieuw aan het opbouwen
Knipperend oranje = geheugenfouten opgetreden met DIMM op
deze kaart
Knipperend oranje = een van de volgende condities:
• Bezig met ontgrendelen van een geheugenkaart die niet moet
worden verwijderd
• Poging tot het plaatsen van een geheugenkaart tijdens runtime
waarbij een fout is opgetreden
*Het volgende is van toepassing op een ongeldige-AMP-fout. Deze fout treedt op wanneer de huidige
geheugenconfiguratie niet geldig is voor de geconfigureerde AMP-stand:
•
Als de geselecteerde stand de gewenste stand is, wijzigt u de DIMM/kaart-configuratie om de
gewenste stand te ondersteunen. Raadpleeg het gedeelte met het geheugenoverzicht.
• Als de geselecteerde stand niet de gewenste stand is, voert u het hulpprogramma RBSU uit en
wijzigt u de AMP-stand. Raadpleeg het gedeelte "
HP ROM-Based Setup Utility" op pagina 95
voor meer informatie.
OPMERKING: Als de lampjes voor online reservegeheugen, gespiegeld geheugen en RAID-geheugen uit
zijn, staat de server in de stand voor geavanceerd ECC. Raadpleeg het gedeelte "
Utility"
(op pagina 95) voor meer informatie.
HP ROM-Based Setup
In de volgende tabel worden de verschillende combinaties van lampjes weergegeven voor een correct
geconfigureerde geheugenkaart.
Lampje
Geavanceerd ECCgeheugen
Kaartstatus Groen Groen Groen Groen
DIMM 1 tot en met
Groen Groen Groen Groen
6, indien gevuld
Status online spare-
Uit Groen Uit Uit
geheugen
Status gespiegeld
Uit Uit Groen Uit
geheugen
Status RAID-
Uit Uit Uit Groen
geheugen
Kaart verwisselbaar Uit Uit Groen Groen
Online
reservegeheugen
Hot-pluggable
gespiegeld geheugen
Hot-pluggable RAIDgeheugen
Onderdelen van de server 26
DIMM-slotlocaties
DIMM-slot Beschrijving Bank
1 PC2-3200R DIMM-slot Bank A
2 PC2-3200R DIMM-slot Bank A
3 PC2-3200R DIMM-slot Bank B
4 PC2-3200R DIMM-slot Bank B
5 PC2-3200R DIMM-slot Bank C
6 PC2-3200R DIMM-slot Bank C
Geen netvoeding naar alle voedingseenheden Uit Uit
Geen netvoeding naar alleen deze
Uit Aan
voedingseenheid of storing in voedingseenheid
(inclusief te hoog voltage en te hoge
temperatuur)
Netvoeding aanwezig/Standby-uitvoer aan Knippert Uit
Gelijkstroomuitvoer Voedingseenheid Aan
Aan Uit
en OK
Storing voedingseenheid (stroomlimiet) Uit Knippert
Onderdelen van de server 28
Ventilatorlocaties
Item Beschrijving Configuratie
1 Ventilator 1 Redundant
2 Ventilator 2 Primair
3 Ventilator 3 Redundant
4 Ventilator 4 Primair
5 Ventilator 5 Redundant
6 Ventilator 6 Primair
Onderdelen van de server 29
Lampjes op hot-pluggable ventilatoren
Status
Groen = Werkt normaal
Oranje = Storing
Uit = Geen voeding
Onderdelen van de server 30
Bediening van de server
In dit gedeelte
Server inschakelen ................................................................................................................................. 31
Server uitschakelen................................................................................................................................. 31
Server uit het rack schuiven ..................................................................................................................... 32
Paneel van towermodel ontgrendelen en verwijderen ................................................................................. 33
Voorpaneel van rack verwijderen............................................................................................................. 34
Druk op de aan/standby-knop om de server in te schakelen.
Server uitschakelen
WAARSCHUWING: Koppel het netsnoer los om de voeding van de server volledig uit te schakelen.
Zo beperkt u het risico van persoonlijk letsel, elektrische schokken of schade aan de apparatuur.
Met de aan/standby-knop op het voorpaneel schakelt u de voeding van het systeem niet volledig uit.
Gedeelten van de voedingseenheid en bepaalde interne schakelingen blijven ingeschakeld totdat het
netsnoer is losgekoppeld.
BELANGRIJK: Als u een hot-pluggable apparaat installeert, hoeft u de server niet uit te schakelen.
1. Sluit het besturingssysteem af, zoals aangegeven in de documentatie bij het besturingssysteem.
2. Druk op de aan/standby-knop. Zo zet u de server in de standbystand. Als de standbystand is
geactiveerd, wordt het systeemvoedingslampje oranje.
3. Koppel de netsnoeren los.
De voeding van de server is nu volledig uitgeschakeld.
Bediening van de server 31
Server uit het rack schuiven
1. Ontkoppel de twee hendels op de onderste buitenste hoeken van het rack.
OPMERKING: Als de server zich in een rack bevindt en in de transportconfiguratie, verwijdert u de twee
transportschroeven direct achter de hendels.
BELANGRIJK: Als de server in een Telco-rack is geïnstalleerd, verwijdert u de server uit het rack om
toegang te krijgen tot de interne onderdelen.
2. Schuif de server op de rackrails naar buiten totdat de vergrendeling van de serverrails blokkeert.
WAARSCHUWING: Zorg ervoor dat het rack altijd goed stabiel staat voordat u een onderdeel uit
het rack schuift. Zo beperkt u het risico van persoonlijk letsel en schade aan de apparatuur.
WAARSCHUWING: Wees voorzichtig wanneer u de vergrendeling van de serverrails indrukt en de
server in het rack schuift, om het risico van persoonlijk letsel te beperken. Uw vingers kunnen tussen
de schuifrails bekneld raken.
3. Nadat u de installatie- of onderhoudsprocedure heeft uitgevoerd, schuift u de server terug in het rack
door de vergrendeling van de serverrails in te drukken.
OPMERKING: De vergrendeling zal vastklikken, wanneer de rails volledig zijn uitgeschoven.
Bediening van de server 32
Paneel van towermodel ontgrendelen en verwijderen
Towermodellen hebben een paneel dat moet worden ontgrendeld en geopend voordat toegang kan
worden verkregen tot de vaste-schijfhouder, diskettedrive, DVD-drive en de voedingsschakelaar.
Daarnaast is het paneel ook verwijderbaar wanneer u een towermodel ombouwt tot rackmodel.
Open het paneel van het towermodel door de meegeleverde sleutel naar links te draaien.
Bediening van de server 33
Verwijder indien nodig het paneel van het towermodel.
Voorpaneel van het rack verwijderen
Het paneel van het rack moet normaal gesproken altijd geïnstalleerd zijn. Het rackpaneel blijft
geïnstalleerd tijdens alle installaties van hardwareopties, behalve in de volgende situaties:
• Tijdens het verwijderen of vervangen van een SCSI-vaste-schijfhouder
• Tijdens het verwijderen of vervangen van een SAS-vaste-schijfhouder
• Wanneer u een rackmodel ombouwt tot een towermodel
U verwijdert het voorpaneel van het rack als volgt:
1. Schuif de server iets uit het rack of verwijder de server (zie "Server uit het rack schuiven"
op pagina
2. Verwijder de opvuleenheid voor de tapedrive of de tapedrive (zie "Opvuleenheid voor de tapedrive
verwijderen
3. Schroef met de Torx T-15 schroevendraaier de drie schroeven aan elke kant van het rackpaneel los.
4. Duw naar beneden op de sluiting en trek het rackpaneel weg van het chassis.
32).
" op pagina 61).
Bediening van de server 34
5.
Ontgrendel de sluiting aan de onderkant van het rackpaneel en verwijder het rackpaneel.
Toegangspaneel
WAARSCHUWING: Laat de schijfeenheden en interne onderdelen afkoelen voordat u deze
aanraakt, om het risico van persoonlijk letsel door hete onderdelen te beperken.
VOORZICHTIG: Gebruik de server niet gedurende langere tijd met het toegangspaneel geopend of
verwijderd. Het gebruik van de server op deze manier leidt tot een verkeerde luchtcirculatie en onvoldoende
koeling zodat de server beschadigd kan raken door oververhitting.
1. Schuif de server iets uit het rack als deze in een rack is geïnstalleerd (zie "Server uit het rack
schuiven
2. Open de vergrendeling, schuif het toegangspaneel naar de achterkant van het chassis en verwijder
het toegangspaneel.
OPMERKING: Als de vergrendeling is vergrendeld, ontgrendelt u de vergrendeling met een Torx T-15
schroevendraaier.
" op pagina 32).
Nadat u de gewenste hardwareopties heeft geïnstalleerd, plaatst u het toegangspaneel terug. Controleer
of het toegangspaneel goed op zijn plaats zit voordat u de server inschakelt.
Server registreren................................................................................................................................... 43
Optionele installatieservices
Als u kiest voor HP Care Pack Services, maken ervaren, door HP gecertificeerde technici uw servers
volledig operationeel met ondersteuningspakketten die specifiek op de HP ProLiant systemen zijn
afgestemd. In een HP Care Pack combineert u in één pakket ondersteuning voor zowel hardware als
software. U kunt kiezen uit een aantal serviceniveaus om te voorzien in uw behoeften.
Met de eenvoudig aan te schaffen en gebruiksvriendelijke HP Care Packs breidt u uw standaard
productgarantie en ondersteuning uit zodat u optimaal kunt profiteren van uw server. Onder de Care
Pack services vallen:
• Ondersteuning van de hardware
• Call-to-Repair binnen 6 uur
• 24x7 dezelfde dag binnen 4 uur
• Dezelfde werkdag binnen 4 uur
• Ondersteuning van de software
• Microsoft®
• Linux
• HP ProLiant Essentials (HP SIM en RDP)
• VMWare
• Geïntegreerde ondersteuning van hardware en software
• Critical Service
• Proactive 24
• Support Plus
• Support Plus 24
• Opstart- en implementatieservices voor hardware en software
Bij alle racks van de HP of Compaq 9000, 10000 en H9 series wordt een rackinformatiepakket
meegeleverd. Raadpleeg de documentatie bij dit pakket voor meer informatie over de beschikbare
informatiebronnen.
Als u meerdere servers in één rack wilt installeren en configureren, raadpleegt u de white paper hierover
HP websitehttp://www.hp.com/products/servers/platforms.
op de
Optimale omgeving
Kies voor de installatie van de server een locatie die voldoet aan de vereisten die in dit gedeelte worden
Ruimte en luchtcirculatie
beschreven.
Towermodel
Zorg dat er bij een towerconfiguratie minimaal 7,6 cm ruimte aan de voor- en achterkant van de server
vrij is, zodat er voldoende ventilatie is.
Rackmodel
Houd bij de keuze van de racklocatie rekening met de volgende vereisten, zodat er voldoende ventilatie
voor de server is en genoeg ruimte om deze te onderhouden.
• Er moet minimaal 63,5 cm ruimte aan de voorkant van het rack zijn.
• Er moet minimaal 76,2 cm ruimte aan de achterkant van het rack zijn.
• Er moet minimaal 121,9 cm ruimte zijn tussen de achterkant van het rack en de achterkant van een
ander rack of een andere rij racks.
HP servers zuigen koele lucht aan via het voorpaneel en blazen warme lucht uit via het achterpaneel.
Daarom moeten er in het voorpaneel van het rack voldoende ventilatieopeningen zijn om de lucht naar
binnen te laten en in het achterpaneel voldoende ventilatieopeningen waardoor de warme lucht het rack
kan verlaten.
VOORZICHTIG: Blokkeer de ventilatieopeningen van het rack niet, om schade aan de apparatuur door
onvoldoende koeling te voorkomen.
Als het rack niet helemaal is opgevuld met servers of rackonderdelen, heeft dit effect op de luchtcirculatie
in het rack en tussen de servers. Sluit alle tussenruimten af met opvulpanelen, zodat er voldoende
luchtcirculatie is.
VOORZICHTIG: Vul verticale lege ruimten in het rack altijd met opvulpanelen. Hierdoor wordt een goede
luchtcirculatie gewaarborgd. Als het rack wordt gebruikt zonder opvulpanelen, kan apparatuur beschadigd
raken door oververhitting.
De racks uit de 9000 en 10000 Serie geven een goede serverkoeling door de gaatjes in de voor- en
achterpanelen die 64 procent open ruimte voor ventilatie leveren.
VOORZICHTIG: Bij een rack uit de 7000 Serie van Compaq moet u het goed ventilerende rackinzetstuk
(artikelnummers 327281-B21 (42U) of 157847-B21 (22U)) installeren, om te zorgen voor voldoende
luchtcirculatie en koeling van de voorkant naar de achterkant.
Server installeren 37
VOORZICHTIG: Houd rekening met de volgende extra minimumvereisten als u een rack van een andere
fabrikant gebruikt. Zo zorgt u voor een goede luchtcirculatie en voorkomt u schade aan de apparatuur.
• Voor- en achterpanelen: Als het 42U-rack afsluitende voor- en achterpanelen heeft, moet er 5350 cm²
aan gaatjes (van boven naar beneden gelijkmatig verdeeld) vrij zijn om voor voldoende luchtcirculatie
te zorgen. Dit komt overeen met de vereiste 64 procent open ruimte voor ventilatie.
• Zijpaneel: De ruimte tussen het geïnstalleerde rackonderdeel en de zijpanelen van het rack moet
minimaal 7 cm zijn.
Temperatuur
Voor een blijvend veilige en betrouwbare werking plaatst u het systeem in een goed geventileerde ruimte
waar de temperatuur kan worden geregeld.
De aanbevolen maximale omgevingstemperatuur (TMRA) voor de meeste servers is 35°C. Om die reden
mag de temperatuur van de ruimte waarin het rack zich bevindt, niet hoger dan 35°C
VOORZICHTIG: Volg de onderstaande instructies op om het risico van schade aan de apparatuur bij het
installeren van opties van andere fabrikanten tot een minimum te beperken:
• Zorg ervoor dat de optionele apparatuur de luchtcirculatie rond de server niet belemmert en dat de
interne racktemperatuur niet boven de maximaal toegestane waarde uitkomt.
• Zorg ervoor dat de door de fabrikant aanbevolen maximale omgevingstemperatuur (TMRA) niet wordt
overschreden.
zijn.
Voeding
De installatie van deze apparatuur moet voldoen aan de regelgeving voor de installatie van elektrische
apparatuur en moet door bevoegde technici worden uitgevoerd. De apparatuur is ontworpen voor
installaties die in de Verenigde Staten vallen onder de National Electric Code (NFPA-70, 1999 Edition)
en de bepalingen ter bescherming van elektronische computerapparatuur en gegevensverwerkende
apparatuur (NFPA-75, 1992). Informatie over het stroomverbruik van opties vindt u op het productlabel of
in de gebruikershandleiding die bij de optie wordt geleverd.
WAARSCHUWING: De spanningsgroep die de voeding voor het rack levert, mag niet worden
overbelast, om het risico van persoonlijk letsel, brand en schade aan de apparatuur te beperken.
Neem contact op met het elektriciteitsbedrijf voor informatie over bedradings- en installatievereisten.
VOORZICHTIG: Bescherm de server door middel van een UPS (Uninterruptible Power Supply) tegen
schommelingen in de spanning en tijdelijke stroomstoringen. Dit apparaat beschermt de hardware tegen
schade als gevolg van stroompieken en spanningspieken en zorgt dat het systeem blijft werken tijdens een
stroomstoring.
Als u meer dan één server installeert, kan het nodig zijn om extra stroomverdelingsapparatuur te
gebruiken, zodat alle apparaten op een veilige manier van voeding worden voorzien. Neem de
volgende richtlijnen in acht:
• Verdeel de serverbelasting gelijkmatig over de beschikbare spanningsgroepen.
• Zorg ervoor dat het verbruik van het gehele systeem niet hoger is dan 80 procent van de capaciteit
van de spanningsgroep.
• Gebruik geen stekkerdozen bij deze apparatuur.
• Sluit de server aan op een afzonderlijke spanningsgroep.
Server installeren 38
Aarding
De server moet goed worden geaard voor een veilige en correcte werking. In de Verenigde Staten moet
deze apparatuur worden geïnstalleerd in overeenstemming met artikel 250 van de National Electric Code
(NFPA-70, 1999 Edition) en met de plaatselijke voorschriften. In Canada moet deze apparatuur worden
geïnstalleerd in overeenstemming met de Canadian Electrical Code van de Canadian Standards
Association (CSA C22.1). In alle overige landen moet de apparatuur worden geïnstalleerd in
overeenstemming met plaatselijke of landelijke voorschriften voor elektrische apparatuur, zoals de
International Electrotechnical Commission (IEC) Code 364, artikel 1 tot en met 7. Alle
stroomverdelingselementen in de installatie, zoals spanningsgroepen, bedrading, aansluitingen, moeten
goedgekeurd en geaard zijn.
Gezien de hoge aardlekstroom bij aansluiting van meerdere servers op dezelfde voedingsbron, wordt u
aangeraden een PDU (Power Distribution Unit) te gebruiken die is verbonden met de aardlekschakelaar
van het gebouw of die is voorzien van een niet-afneembaar snoer dat is aangesloten op een
aardlekstekker. NEMA-stekkers en stekkers die voldoen aan de standaard IEC 60309 zijn geschikt voor
dit doel. U wordt aangeraden geen stekkerdozen te gebruiken bij de server.
Waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen bij racks
WAARSCHUWING: Beperk het risico van persoonlijk letsel en schade aan de apparatuur door
de volgende richtlijnen in acht te nemen:
• De stelvoetjes van het rack moeten op de grond staan;
• Het volle gewicht van het rack moet op de stelvoetjes rusten;
• De stabilisatiesteunen moeten aan het rack zijn bevestigd (bij opstellingen bestaande uit
één rack).
•
De racks moeten aan elkaar zijn gekoppeld (bij installatie van meerdere racks).
• Er mag slechts één component tegelijk uit het rack worden geschoven. Een rack kan instabiel
worden als meer dan één onderdeel is uitgeschoven.
WAARSCHUWING: Beperk het risico van persoonlijk letsel en schade aan de apparatuur door
ervoor te zorgen dat bij het uitladen van een rack:
• het rack met minimaal twee mensen wordt uitgeladen. Dit is essentieel voor de veiligheid. Een
leeg 42U-rack kan wel 115 kilo wegen, meer dan 2 m hoog zijn en instabiel worden als het op
de zwenkwieltjes wordt verplaatst.
• u nooit voor het rack staat als u het van de pallet rolt. Zorg ervoor dat u het rack altijd aan beide
zijkanten vastpakt.
WAARSCHUWING: Wanneer u een server in een Telco-rack plaatst, controleert u of het frame van
het rack goed is bevestigd aan de boven- en onderkant van de constructie.
Server installeren 39
WAARSCHUWING: De server is erg zwaar. Beperk als volgt het risico van persoonlijk letsel en
beschadiging van de apparatuur:
• Houd u aan de lokale gezondheids- en veiligheidsvoorschriften en richtlijnen voor het hanteren
van materialen.
•
Laat iemand u helpen het apparaat op te tillen en in evenwicht te houden wanneer u het
installeert of verwijdert, vooral wanneer het apparaat niet aan de rails is bevestigd. Als de server
zwaarder is dan 22,5 kg, moet de server door ten minste twee personen in het rack worden
getild. Mogelijk is er een derde persoon vereist om de server op de rails te helpen zetten, als de
server hoger dan borsthoogte wordt geïnstalleerd.
•
Wees voorzichtig wanneer u de server installeert in of verwijdert uit het rack. De server is niet
stabiel wanneer deze niet aan de rails is bevestigd.
WAARSCHUWING: Laat de schijfeenheden en interne onderdelen afkoelen voordat u deze
aanraakt, om het risico van persoonlijk letsel door hete onderdelen te beperken.
WAARSCHUWING: Koppel het netsnoer los om de voeding van de server volledig uit te schakelen.
Zo beperkt u het risico van persoonlijk letsel, elektrische schokken of schade aan de apparatuur. Met
de aan/standby-knop op het voorpaneel schakelt u de voeding van het systeem niet volledig uit.
Gedeelten van de voedingseenheid en bepaalde interne schakelingen blijven ingeschakeld totdat het
netsnoer is losgekoppeld.
VOORZICHTIG: Bescherm de server door middel van een UPS (Uninterruptible Power Supply) tegen
schommelingen in de spanning en tijdelijke stroomstoringen. Dit apparaat beschermt de hardware tegen
schade als gevolg van stroompieken en spanningspieken en zorgt dat het systeem blijft werken tijdens een
stroomstoring.
VOORZICHTIG: Gebruik de server niet gedurende langere tijd met het toegangspaneel geopend of
verwijderd. Het gebruik van de server op deze manier leidt tot een verkeerde luchtcirculatie en onvoldoende
koeling zodat de server beschadigd kan raken door oververhitting.
Inhoud van de doos van het rackmodel controleren
Haal de server uit de doos en kijk of u alle benodigde onderdelen en documentatie heeft voor de
installatie van de server. Al het montagemateriaal dat u nodig heeft om de server in het rack te
installeren, wordt bij het rack of de server geleverd.
De doos van de server bevat de volgende onderdelen:
• Server
• Netsnoer
• Documentatie bij de hardware, documentatie-cd en software
• Montagemateriaal voor installatie in het rack
Naast de meegeleverde onderdelen heeft u mogelijk de volgende items nodig:
• Hardwareopties
• Besturingssysteem of applicatiesoftware
• PDU
• Toetsenbord
• Muis
Server installeren 40
Inhoud van de doos van het towermodel controleren
Haal de server uit de doos en kijk of u alle benodigde onderdelen en documentatie heeft voor
de installatie van de server.
De doos van de server bevat de volgende onderdelen:
• Server
• Netsnoer
• Toetsenbord
• Muis
• Documentatie bij de hardware, documentatie-cd en software
Naast de meegeleverde onderdelen heeft u mogelijk de volgende items nodig:
• Hardwareopties
• Besturingssysteem of applicatiesoftware
• PDU
Hardwareopties installeren
Installeer eventuele hardwareopties voordat u de server initialiseert. Raadpleeg de documentatie bij de
Installatie van hardwareopties"
optie voor installatie-instructies. Serverspecifieke informatie vindt u in "
(op pagina 44).
Towermodel installeren
Volg onderstaande stappen om een towermodel te installeren. Als u de server in een rack wilt installeren,
raadpleegt u het gedeelte "
1. Sluit de randapparatuur op de server aan.
WAARSCHUWING: Steek geen telefoon- of telecommunicatieconnectoren in RJ-45-connectoren,
om het risico van letsel door elektrische schokken of brand of het risico van schade aan apparatuur
te beperken.
BELANGRIJK: Als de RILOE II kaart in de server is geïnstalleerd, sluit u de videokabel aan op de
videoconnector op de achterkant van de RILOE II kaart. De standaard videoconnector op het achterpaneel
van de server wordt niet gebruikt als de RILOE II kaart is geïnstalleerd. Meer informatie vindt u in de
Remote Insight Lights-Out Edition II User Guide
2. Sluit het netsnoer aan op de voedingseenheid.
3. Open de klem van het netsnoer en haal het netsnoer door de klem.
Server in het rack installeren" op pagina 42.
.
HP
Server installeren 41
4.
Klik het lipje op zijn plaats om het netsnoer vast te zetten.
5. Sluit het netsnoer aan op de netvoedingsbron.
WAARSCHUWING: Houd u aan de volgende richtlijnen om het risico van een elektrische schok en
schade aan de apparatuur te beperken:
• Gebruik altijd een geaarde netsnoerstekker. De geaarde stekker is een belangrijke
veiligheidsvoorziening.
•
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk bereikbaar is.
• Koppel het netsnoer van de voedingseenheid los om de stroom naar de apparatuur volledig uit te
schakelen.
•
Zorg ervoor dat niemand per ongeluk op het netsnoer kan gaan staan en dat het snoer niet
bekneld kan raken door voorwerpen die erop of ertegenaan worden geplaatst. Let met name op
de stekker, het stopcontact en het punt waar het snoer uit de server komt.
Server in het rack installeren
Raadpleeg de installatie-instructies bij de rackset, als u de server in het rack wilt installeren.
Server inschakelen en configureren
Druk op de aan/standby-knop om de server in te schakelen.
Terwijl de server opstart, wordt RBSU automatisch geconfigureerd om de server voor te bereiden op de
installatie van het besturingssysteem.
Als u de hulpprogramma’s handmatig wilt configureren, drukt u tijdens het opstarten op
een aanwijzing krijgt. U kunt dan de serverinstellingen via RBSU wijzigen. Het systeem wordt standaard
geconfigureerd met Engels als taal.
OPMERKING: Als er een arraycontroller is toegevoegd of is geïntegreerd in het systeem, biedt het
hulpprogramma ORCA een standaard RAID-configuratie die is gebaseerd op de grootte van de
geïnstalleerde vaste schijven en de aantal geïnstalleerde vaste schijven.
Raadpleeg de
automatische configuratie.
HP ROM-Based Setup Utility User Guide
op de documentatie-cd voor meer informatie over
F9 als u hiervoor
Server installeren 42
Besturingssysteem installeren
Voor een goede werking van de server moet u een besturingssysteem gebruiken dat door de server wordt
ondersteund. De meest recente informatie over ondersteunde besturingssystemen vindt u op de
http://www.hp.com/go/supportos).
(
U kunt een besturingssysteem op twee manieren op de server installeren:
• Met SmartStart: Plaats de SmartStart cd in de cd-rom-drive en start de server opnieuw op.
• Handmatig: Plaats de cd met het besturingssysteem in de cd-rom-drive en start de server opnieuw op.
Het kan zijn dat u hiervoor extra stuurprogramma’s nodig heeft. Deze zijn verkrijgbaar via de HP
(http://www.hp.com/support).
HP ProLiant Essentials Foundation Pack, dat u bij de server heeft ontvangen.
website
Volg de instructies op het scherm om de installatie te starten.
Informatie over deze installatiemethoden vindt u op de SmartStart installatieposter. Deze poster maakt
deel uit van het
Server registreren
Als u de server wilt registreren, gaat u naar de registratiesite van HP (http://register.hp.com).
HP website
Server installeren 43
Installatie van hardwareopties
In dit gedeelte
Server voorbereiden voor de installatie van opties ..................................................................................... 44
RILOE II kaart......................................................................................................................................... 59
Server voorbereiden voor de installatie van opties
De meeste interne installatieprocedures betreffen de systeemkaart of een van de vier geheugenkaarten.
Bij de installatie van onderdelen op deze kaarten kan het nodig zijn de volgende voorbereidingen te
treffen:
1. Schakel de server uit (zie pagina 31).
2. Koppel alle netsnoeren van de server los.
3. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
Als er meer dan één optie wordt geïnstalleerd, leest u de installatie-instructies voor alle hardwareopties en
zoekt u vergelijkbare stappen in de diverse procedures om het installatieproces vlot te laten verlopen.
WAARSCHUWING: Laat de schijfeenheden en interne onderdelen afkoelen voordat u deze
aanraakt, om het risico van persoonlijk letsel door hete onderdelen te beperken.
VOORZICHTIG: Zorg voor een goede aarding van de server voordat u met een installatieprocedure
begint. Zo beperkt u het risico van schade aan elektrische onderdelen. Een onjuiste aarding kan
elektrostatische ontlading veroorzaken.
Installatie van hardwareopties 44
Processoren
De server ondersteunt maximaal vier processoren. Wanneer twee of meer processoren zijn geïnstalleerd,
ondersteunt de server opstartfuncties via de processor die in processorvoetje 1 is geïnstalleerd.
Door middel van processorvoedingsmodules (PVM's) wordt aan elke processor de juiste voeding
geleverd. Het is belangrijk dat u elke PVM installeert in het slot naast de bijbehorende processor.
VOORZICHTIG: Maak de processor niet los van het koelelement. Zo voorkomt u dat de server beschadigd
raakt door oververhitting. De processor, het koelelement en de klem vormen één geheel.
VOORZICHTIG: Gebruik geen processoren met verschillende snelheden of cachegroottes door elkaar,
om serverstoringen te voorkomen. Raadpleeg het label op het koelelement van de processor voor een
beschrijving van de processor.
BELANGRIJK: Plaats de processoren in de volgorde: 1, 2, 4, 3.
BELANGRIJK: Zorg er bij het upgraden van de processorsnelheid of het toevoegen van extra processoren
voor dat u het systeem-ROM bijwerkt voordat u de processor installeert.
BELANGRIJK: Voor een goede werking van de server moeten processorvoetje 1 en PVM-slot 1 altijd gevuld
zijn.
BELANGRIJK: Installeer bij de installatie van een processor ook altijd een PVM. Zonder PVM start het
systeem niet op.
BELANGRIJK: Zorg er altijd voor dat de luchtgeleideplaat van de processor is geplaatst, zodat het systeem
voldoende wordt gekoeld.
U installeert een processor als volgt:
1. Schakel de server uit (zie pagina 31).
2. Schuif de server iets uit het rack als deze in een rack is geïnstalleerd (zie "Server uit het rack
schuiven
3. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
4. Verwijder de luchtgeleideplaat van de processor.
" op pagina 32).
Installatie van hardwareopties 45
5.
Ontgrendel de processorbeugel.
6. Open de processorbeugel.
7. Open de vergrendelingshendel van de processor.
VOORZICHTIG: Als u de hendel niet volledig opent, kan de processor niet goed worden geplaatst,
waardoor de hardware beschadigd raakt.
8. Installeer de processorset in het processorvoetje.
Installatie van hardwareopties 46
BELANGRIJK: Bepaal de juiste stand van de processor aan de hand van de drie geleidepinnen aan
de onderzijde van de processorbeugel en de drie corresponderende uitsparingen in de processorset.
9. Sluit de vergrendelingshendel van de processor.
VOORZICHTIG: Sluit de vergrendelingshendel van de processor volledig. Zo voorkomt u mogelijke
serverstoringen of schade aan de apparatuur.
Installatie van hardwareopties 47
10.
Sluit en vergrendel de processorbeugel.
11. Open de vergrendelingen op de PVM-beugel en verwijder de PVM-beugel.
Installatie van hardwareopties 48
12.
Installeer de PVM.
BELANGRIJK: Installeer bij de installatie van een processor ook altijd een PVM. Zonder bijbehorende PVM
start het systeem niet op.
OPMERKING: Het uiterlijk van compatibele PVM's kan variëren.
13. Plaats de PVM-beugel terug.
14. Plaats de luchtgeleideplaat van de processor terug.
15. Plaats het toegangspaneel terug (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
Hot-pluggable SCSI-vaste schijven
Neem de volgende, algemene richtlijnen in acht wanneer u SCSI-vaste schijven toevoegt aan de server:
• Hot-pluggable vaste schijven moeten Ultra320 SCSI-eenheden zijn, om optimale prestaties te
waarborgen. Als u Ultra320 SCSI-eenheden met andere typen schijfeenheden combineert, nemen de
prestaties van het schijfsubsysteem af.
• Voor een zo efficiënt mogelijke opslagruimte moeten schijfeenheden die in dezelfde drivearray
worden gegroepeerd, dezelfde capaciteit hebben.
Installatie van hardwareopties 49
Hot-pluggable SCSI-vaste schijven installeren
VOORZICHTIG: Gebruik de server alleen als alle posities zijn gevuld met een onderdeel of een
opvuleenheid. Zo voorkomt u dat de server beschadigd raakt door oververhitting.
1. Verwijder de opvuleenheid voor de vaste schijf.
2. Installeer de vaste schijf.
3. Bepaal de status van de hot-pluggable vaste schijf aan de hand van de lampjes op de schijf
Lampjes van SATA- of SAS-vaste schijven" op pagina19).
(zie "
4. Hervat de normale serveractiviteiten.
Installatie van hardwareopties 50
Hot-pluggable SAS-vaste schijven
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het toevoegen van vaste schijven aan de server:
• Alle eenheidnummers worden automatisch ingesteld.
• Als u slechts één vaste schijf gebruikt, installeert u deze in de schijfpositie met het laagste
eenheidnummer (zie "
• Vaste schijven moeten van het type SFF zijn.
• Voor een zo efficiënt mogelijke opslagruimte moeten schijfeenheden die in dezelfde drivearray
worden gegroepeerd, dezelfde capaciteit hebben.
Hot-pluggable SAS-vaste schijf installeren
1. Verwijder de opvuleenheid voor de SAS-vaste schijf.
SAS-SATA-eenheidnummers" op pagina 18).
2. Bereid de SAS-vaste schijf voor.
Installatie van hardwareopties 51
3.
Installeer de vaste schijf.
4. Bepaal de status van de hot-pluggable vaste schijf aan de hand van de combinatie van lampjes
op de SAS-schijf (zie "
Combinatie van lampjes op SAS-SATA--vaste schijven" op pagina 20).
Redundante hot-pluggable ventilatoren
Redundante hot-pluggable ventilatoren worden gebruikt om de juiste luchtcirculatie in het systeem te
handhaven in het geval er een primaire ventilator uitvalt.
In de standaardconfiguratie zorgen de primaire ventilatoren 2, 4 en 6 voor de koeling van de server.
Voor de redundantieconfiguratie worden ventilatoren 1, 3 en 5 toegevoegd als reserve voor de primaire
ventilatoren. Met deze configuratie kan de server in niet-redundante stand blijven werken als er een
ventilator defect raakt.
Raadpleeg het gedeelte over de locatie van hot-pluggable ventilatoren (zie "
op pagina
29).
WAARSCHUWING: Neem de volgende richtlijnen in acht om persoonlijk letsel door gevaarlijke
spanningsniveaus te voorkomen:
• Draag geen horloges, ringen of andere metalen voorwerpen.
•
Gebruik gereedschap met geïsoleerde handgrepen.
• Leg geen gereedschap of metalen onderdelen op accu's.
Locaties van ventilatoren"
Installatie van hardwareopties 52
Hot-pluggable ventilatoren installeren
Redundante hot-pluggable ventilatoren kunnen op elk gewenst moment worden geplaatst, zelfs wanneer
de server in bedrijf is.
Voor volledige redundantie moeten alle ventilatoren zijn geïnstalleerd.
Raadpleeg het gedeelte over de locatie van ventilatoren (op pagina
1. Schuif de server iets uit het rack als deze in een rack is geïnstalleerd (zie "Server uit het rack
schuiven
2. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
3. Installeer de ventilatoren:
• één in de middelste ventilatorhouder
• twee in de voorste ventilatorhouder
" op pagina 32).
29).
OPMERKING: U kunt elke gewenste hot-pluggable ventilator uit de uitbreidingsset met een houder voor
redundante hot-pluggable ventilatoren installeren in elk gewenst slot voor hot-pluggable ventilatoren. De
ventilatoren zijn voorzien van een nokje, zodat ze slechts op één manier in het slot passen.
4. Controleer of het lampje op elke geïnstalleerde ventilator groen is.
5. Controleer of het lampje voor de conditie van het interne systeem op het voorpaneel groen is (zie
Lampjes en knoppen op het voorpaneel" op pagina 10).
"
OPMERKING: Als het lampje voor de conditie van het interne systeem op het voorpaneel niet groen is
nadat u hot-pluggable ventilatoren heeft geïnstalleerd, brengt u de hot-pluggable ventilatoren opnieuw aan
of raadpleegt u het gedeelte over het oplossen van problemen.
Installatie van hardwareopties 53
Hot-pluggable ventilatoren vervangen
BELANGRIJK: Verwijder en vervang slechts één ventilator tegelijk. Als in de stand voor volledige
redundantie twee defecte ventilatoren worden gedetecteerd, wordt de server afgesloten om schade door
oververhitting te voorkomen.
Wanneer alle redundante ventilatoren zijn geïnstalleerd, kunt u de afzonderlijke ventilatoren vervangen
terwijl het systeem in bedrijf is ("hot-swapping").
1. Schuif de server iets uit het rack als deze in een rack is geïnstalleerd (zie "Server uit het rack
schuiven
2. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
3. Verwijder de defecte hot-pluggable ventilator.
" op pagina 32).
4. Installeer een nieuwe hot-pluggable ventilator (zie "Hot-pluggable ventilatoren installeren" op
pagina
5. Vervang indien nodig andere ventilatoren.
6. Controleer of het lampje voor de conditie van het interne systeem op de voorkant alsook de lampjes
53).
op alle geïnstalleerde ventilatoren groen zijn.
OPMERKING: Als het lampje voor de conditie van het interne systeem op het voorpaneel niet groen is
nadat u hot-pluggable ventilatoren heeft geïnstalleerd, brengt u de hot-pluggable ventilatoren opnieuw aan
of raadpleegt u het gedeelte over het oplossen van problemen.
7. Plaats het toegangspaneel terug (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
Installatie van hardwareopties 54
Redundante hot-pluggable voedingseenheid
De server biedt ondersteuning voor een tweede hot-pluggable voedingseenheid, die voor redundante
systeemvoeding zorgt als de primaire voedingseenheid defect raakt. U kunt een tweede hot-pluggable
voedingseenheid installeren of vervangen zonder de server uit te schakelen.
VOORZICHTIG: Als slechts één voedingseenheid is geïnstalleerd, verwijdert u de voedingseenheid pas als
de server is uitgeschakeld. Als de enig werkende voedingseenheid wordt verwijderd, valt de stroomtoevoer
onmiddellijk uit.
OPMERKING: Als u de primaire hot-pluggable voedingseenheid wilt verwijderen of vervangen, gebruikt
u de T-15 Torx-schroevendraaier die bij de server is geleverd om de transportschroef te verwijderen.
Deze bevindt zich net onder de donkerrode plastic handgreep van de voedingseenheid.
1. Verwijder de opvuleenheid uit de positie voor de secundaire hot-pluggable voedingseenheid.
2. Installeer de tweede hot-pluggable voedingseenheid.
3. Sluit het netsnoer aan op de redundante voedingseenheid.
4. Zet de netsnoeren vast met behulp van de klem (zie "Towermodel installeren" op pagina 41).
Installatie van hardwareopties 55
5.
Sluit het netsnoer aan op de voedingsbron.
6. Controleer of het lampje van de voedingseenheid groen is.
7. Controleer of het lampje voor de conditie van het externe systeem op het voorpaneel groen is
Lampjes en knoppen op het voorpaneel" op pagina 10).
(zie "
BELANGRIJK: Voor een optimale bedrijfszekerheid van de server is het belangrijk dat de voeding voor
de twee voedingseenheden afkomstig is van twee verschillende netvoedingsbronnen.
Als u het onderdeel wilt terugplaatsen, voert u de verwijderingsprocedure in omgekeerde volgorde uit.
OPMERKING: Als de server na de configuratie naar een andere locatie zal worden overgebracht,
brengt u in elke voedingseenheid een transportschroef aan.
Uitbreidingskaarten
De server ondersteunt PCI-X-, PCI Express- en hot-pluggable PCI-X-uitbreidingskaarten.
11).
Raadpleeg “Onderdelen op het achterpaneel” (op pagina
Slot Type uitbreidingskaart Maximale snelheid
1 PCI-X, non-hot-pluggable 100 MHz* (slot 1 en 2 maken gebruik van dezelfde bus)
2 PCI-X, non-hot-pluggable 100 MHz* (slot 1 en 2 maken gebruik van dezelfde bus)
3 PCI-X, non-hot-pluggable 100 MHz* (slot 3 en 4 maken gebruik van dezelfde bus)
4 PCI-X, non-hot-pluggable 100 MHz* (slot 3 en 4 maken gebruik van dezelfde bus)
5 PCI Express x4
6 PCI Express x4
7 PCI Express x4
8 PCI Express x4
9 Hot-pluggable PCI-X 133 MHz
10 Hot-pluggable PCI-X 133 MHz
*U wordt aangeraden kaarten met een snelheid van minimaal 100 MHz in deze slots te installeren. Als kaarten met
een lagere bussnelheid worden geïnstalleerd, neemt de bussnelheid af. De prestaties van de server nemen echter niet
af als de snelheid van de ene bus lager is dan die van een andere bus.
Installatie van hardwareopties 56
Afdekplaatje van een uitbreidingsslot verwijderen
1. Schakel de server uit (zie pagina 31).
2. Schuif de server iets uit het rack of verwijder de server (zie "Server uit het rack schuiven"
op pagina
3. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
4. Verwijder het afdekplaatje van het uitbreidingsslot.
32).
VOORZICHTIG: Gebruik de server alleen als alle PCI-slots zijn voorzien van een afdekplaatje of een
uitbreidingskaart. Zo voorkomt u dat de server beschadigd raakt door oververhitting.
Installatie van hardwareopties 57
Uitbreidingskaarten installeren
VOORZICHTIG: Verwijder en installeer non-hot-pluggable uitbreidingskaarten pas nadat u de server heeft
uitgeschakeld en alle netsnoeren heeft losgekoppeld. Zo voorkomt u schade aan de server en de
uitbreidingskaarten.
1. Verwijder het afdekplaatje van het uitbreidingsslot (zie "Afdekplaatje van een uitbreidingsslot
verwijderen
2. Duw de klem naar achteren.
" op pagina 57).
3. Installeer de uitbreidingskaart.
4. Vergrendel de ontgrendelingshendel van het PCI-slot en ontgrendel de klem als de klem niet
automatisch wordt gesloten en vergrendeld.
5. Sluit de benodigde interne of externe kabels aan op de uitbreidingskaart. Raadpleeg de
documentatie bij de uitbreidingskaart voor meer informatie.
Installatie van hardwareopties 58
RILOE II kaart
De server wordt geleverd met een iLO voorziening voor beheer op afstand. Deze voorziening is
geïntegreerd op de systeemkaart. De 30-pins Remote Management connector voor de RILOE II kaart is
meegeleverd om de externe bekabeling te beperken. De 30-pins connector geeft de signalen van de
voeding, het toetsenbord, de muis en andere randapparatuur rechtstreeks door aan de systeemkaart.
Voor een normale werking zijn daarom de externe netvoedingsadapter en de loopbackkabel voor het
toetsenbord/de muis niet nodig.
Met de RILOE II kaart kunnen ProLiant servers op afstand worden beheerd. Zo kan met een
standaardwebbrowser op een netwerkclient toegang tot de server worden verkregen. De kaart biedt
toetsenbord-, muis- en videofuncties voor een hostserver, ongeacht de status van het besturingssysteem
van de host of de hostserver. De voorzieningen van de RILOE II kaart bestaan onder andere uit een
snellere processor voor hogere prestaties, een nieuwe gebruikersinterface om het bladeren te
vergemakkelijken, integratie met LDAP en voorzieningen voor virtuele diskettes en cd's voor betere
serverbeheermogelijkheden.
Door de ingebouwde processor, het geheugen, de netwerkadapter, het ROM en de standaard externe
voedingseenheid is de RILOE II kaart niet afhankelijk van de hostserver en het besturingssysteem daarvan.
Dankzij dit ontwerp heeft u met de RILOE II kaart op afstand toegang tot elke geautoriseerde
netwerkclient en kunt u waarschuwingen versturen en andere beheerfuncties verrichten.
Raadpleeg "
Integrated Lights-Out technologie" (op pagina 98) voor informatie over iLO technologie.
BELANGRIJK: Installeer de RILOE II kaart in slot 3 of 4 om de bekabeling te vereenvoudigen.
U installeert de RILOE kaart als volgt:
Tot het RILOE II-kabelpakket behoort een 30-pins Remote Insight-kabel.
BELANGRIJK: Installeer de RILOE II kaart in slot 3 of 4 om de bekabeling te vereenvoudigen.
Installatie van hardwareopties 59
Optische schijven
De standaardconfiguratie voor deze server bestaat uit één dvd-drive (in de rechterschijfpositie) en één
opvuleenheid (in de linkerschijfpositie). In de linkerschijfpositie kan een optionele cd-rw-/dvd-rom-drive
of diskettedrive worden geïnstalleerd.
Een diskettedrive kan niet worden geïnstalleerd in de rechterschijfpositie.
BELANGRIJK: De dvd-drive moet standaard worden geïnstalleerd in de rechterschijfpositie.
VOORZICHTIG: Vul alle schijfposities altijd met een schijf of een opvuleenheid. Alleen wanneer alle
posities zijn gevuld, is er sprake van een correcte luchtstroom. Lege schijfposities verstoren de luchtcirculatie,
waardoor het systeem oververhit kan raken en schade kan oplopen.
U installeert als volgt een optionele schijfeenheid:
1. Schakel de server uit (zie pagina 31).
2. Gebruik een T-15 Torx-schroevendraaier om de opvuleenheid te ontgrendelen en trek vervolgens
de opvuleenheid uit het chassis.
3. Installeer de optionele schijfeenheid in de server.
Installatie van hardwareopties 60
Verwisselbare schijfeenheden
In de positie voor verwisselbare schijfeenheden kan een halfhoge SCSI-tapedrive of een halfhoge USBtapedrive worden geïnstalleerd. Een halfhoge cd-rom-, dvd-rom-, cd-r- of dvd-r-drive wordt niet
Opvuleenheid voor de tapedrive verwijderen
ondersteund.
1. Ontgrendel en open het paneel van het towermodel (in geval van een towermodel; zie "Paneel
van towermodel ontgrendelen en verwijderen
" op pagina 33).
VOORZICHTIG: Vul alle schijfposities altijd met een schijf of een opvuleenheid. Alleen wanneer alle
posities zijn gevuld, is er sprake van een correcte luchtstroom. Lege schijfposities verstoren de luchtcirculatie,
waardoor het systeem oververhit kan raken en schade kan oplopen.
2. Trek de opvuleenheid voor de tapedrive uit het chassis.
3. Bewaar de opvuleenheid voor toekomstig gebruik.
Tapedrive installeren
OPMERKING: Als u een USB-tapedrive installeert, hoeft u de systeemkaart niet te verwijderen.
U kunt stap 7, 8 en 10 overslaan.
1. Schakel de server uit (zie pagina 31).
2. Schuif de server iets uit het rack als deze in een rack is geïnstalleerd (zie "Server uit het rack
schuiven
3. Ontgrendel en open het paneel van het towermodel (in geval van een towermodel;
zie
4. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
5. Verwijder de luchtgeleideplaat van de processor (zie "Processoren" op pagina 45).
6. Verwijder alle uitbreidingskaarten (zie "Uitbreidingskaarten" op pagina56).
7. Verwijder alle geheugenkaarten.
" op pagina 32).
"Paneel van towermodel ontgrendelen en verwijderen" op pagina 33).
Installatie van hardwareopties 61
8.
Verwijder het middenpaneel.
9. Verwijder de houder voor geheugenkaarten.
10. Koppel alle benodigde kabels los van de systeemkaart.
Installatie van hardwareopties 62
11.
Verwijder de systeemkaart.
12. Verwijder de opvuleenheid voor de tapedrive (zie "Opvuleenheid voor de tapedrive verwijderen"
op pagina
61).
OPMERKING: De meeste apparaten zijn voorzien van openingen die zijn afgestemd op de
draadvergrendelingen die in de bovenste uitsparing van de geleideklemmen zijn aangebracht. Voor
apparaten met openingen die op de onderste uitsparing van de geleideklem zijn afgestemd, moet de
draadvergrendeling worden verwijderd en in de onderste uitsparing van de klem worden aangebracht.
Als de openingen van het apparaat zijn afgestemd op de bovenste uitsparing, gaat u verder met stap 14.
Als de openingen van het apparaat zijn afgestemd op de onderste uitsparing, gaat u verder met stap 13.
13. Pas aan beide zijden van het apparaat de draadvergrendelingen aan:
a. Duw van achteren tegen de draadvergrendeling om de draadvergrendeling uit de bovenste
uitsparing te verwijderen.
b. Breng de draadvergrendeling aan in de onderste uitsparing. Zorg dat de draadvergrendeling
vastklikt voordat u het geheel op een schijfeenheid aanbrengt.
14. Bevestig de plastic geleiders aan de tapedrive:
OPMERKING: De plastic klemmen en de draadvergrendelingen bevinden zich binnen in de opvuleenheid.
De klemmen zijn voorzien van de letter "L" voor links of "R" voor rechts.
a. Lijn de plastic klem aan de linkerkant uit met de drive.
b. Steek de draadvergrendeling in de opening die zich aan de linkerkant het dichtst bij de voorkant
van de drive bevindt.
c. Schuif uw vinger langs de draadvergrendeling totdat de andere kant van de draadvergrendeling
achter in de tapedrive vastklikt.
Installatie van hardwareopties 63
d.
Herhaal deze procedure voor de plastic klem aan de rechterkant.
15. Sluit de voedingskabel vanaf de server aan op de tapedrive.
16. Sluit het ene uiteinde van de gegevenskabel aan op de tapedrive en leid het andere uiteinde via de
tapedrivepositie de server binnen.
BELANGRIJK: Elke SCSI-eenheid in de server moet een uniek adres hebben. Voor hot-pluggable
schijfeenheden worden alle SCSI-ID's automatisch ingesteld, maar voor eenheden die in de schijfhouder zijn
geïnstalleerd, moet u de SCSI-ID's zelf instellen.
17. Schuif de tapedrive in de schijfpositie totdat de tapedrive stevig vastzit.
18. Sluit de netsnoeren en de kabels van de volgende apparaten aan:
OPMERKING: De juiste kabels worden geleverd in de afzonderlijke uitbreidingssets of met de eenheid die
wordt geïnstalleerd.
Installatie van hardwareopties 64
•
Standaard SCSI-tapedrivebekabeling
• SCSI-tapedrivebekabeling naar een uitbreidingskaart
19. Plaats de systeemkaart terug.
20. Plaats de houder voor geheugenkaarten terug.
21. Plaats de geheugenkaarten terug.
22. Plaats eventuele uitbreidingskaarten terug.
23. Plaats het middenpaneel terug.
24. Plaats de luchtgeleideplaat van de processor terug (zie "Processoren" op pagina 45).
25. Plaats het toegangspaneel terug (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
26. Sluit het paneel van het towermodel (in geval van een towermodel; zie "Paneel van towermodel
ontgrendelen en verwijderen
27. Plaats de server terug in het rack (in geval van een rackmodel; zie "Server in het rack installeren"
op pagina
28. Schakel de server in (zie pagina 31).
42).
" op pagina 33).
Installatie van hardwareopties 65
Geheugen
Deze server ondersteunt maximaal vier geheugenkaarten. Elke geheugenkaart biedt zes DIMM-slots
voor een totaal van 24 DIMM-slots in de server. Het geheugen kan worden uitgebreid door PC2-3200
Registered DDR2 DRAM-DIMM's te installeren.
De server ondersteunt diverse AMP-opties (Advanced Memory Protection) om de bedrijfszekerheid
van de server te optimaliseren:
• hot-pluggable gespiegeld geheugen (met twee en vier kaarten) (zie "Hot-pluggable gespiegeld
geheugen
• hot-pluggable RAID-geheugen (zie pagina 70)
Online procedures bestaan uit online toevoeging of online vervanging. Bij online toevoeging worden
extra geheugenbronnen beschikbaar gemaakt voor het besturingssysteem. Bij online vervanging kunnen
defecte of niet optimaal functionerende DIMM's worden vervangen terwijl de server in bedrijf is.
Het maximaal ondersteunde geheugen per geheugenkaart is 16 GB bij gebruik van vier 4-GB dual-rank
DIMM's. Hoewel er per kaart zes DIMM-slots zijn, laat de systeemarchitectuur maximaal vier dual-rank
DIMM's per geheugenkaart toe om de prestaties te optimaliseren.
67)
67)
" op pagina 69)
Raadpleeg "
Single- en dual-rank DIMM's" (op pagina 67) voor een overzicht van single- en dual-rank
DIMM's.
Raadpleeg "
banktoewijzingen.
DIMM-slots" (zie "Locatie van DIMM-slots" op pagina 27) voor de locatie van DIMM-slots en
Algemene vereisten voor de geheugenconfiguratie
De volgende configuratievereisten gelden ongeacht de AMP-stand:
• DIMM's moeten paarsgewijs worden geïnstalleerd.
• DIMM-paren in een geheugenbank moeten DIMM's met hetzelfde artikelnummer bevatten.
• Plaats de geheugenkaarten altijd in oplopende volgorde: kaart 1, kaart 2, kaart 3 en kaart 4.
Wanneer van deze volgorde wordt afgeweken, wordt de server opgestart in de stand Advanced
ECC (Geavanceerd-ECC) en gelden de richtlijnen voor Geavanceerd-ECC.
• Plaats de DIMM's altijd in oplopende volgorde per bank: bank A, bank B en bank C.
• Dual-rank DIMM's (zie "Single- en dual-rank DIMM's" op pagina 67) moeten vóór single-rank
DIMM's worden geplaatst (zie tabel).
• Als dual-rank DIMM's worden geïnstalleerd in bank A en bank B, kunnen geen aanvullende DIMM's
worden geïnstalleerd in bank C.
• In de volgende tabel staan alle zeven geldige combinaties van single- en dual-rank DIMM-
configuraties voor een geheugenkaart. Met "single" wordt een bank met single-rank DIMM's
bedoeld. Met "dual" wordt een bank met dual-rank DIMM's bedoeld.
OPMERKING: Een bank bevat twee DIMM's.
Configuratie Bank A Bank B Bank C
1 Single
2 Single Single
Installatie van hardwareopties 66
Configuratie Bank A Bank B Bank C
3 Single Single Single
4 Dual
5 Dual Single
6 Dual Single Single
7 Dual Dual
• Het systeem kan via het hulpprogramma RBSU worden geconfigureerd voor elke gewenste AMP-
stand. In het hulpprogramma RBSU wordt een waarschuwing weergegeven als de geselecteerde
AMP-stand niet door de huidige configuratie wordt ondersteund. Als de DIMM-configuratie tijdens
de POST niet voldoet aan de vereisten die gelden voor de AMP-stand die in het hulpprogramma
RBSU is geselecteerd, wordt de server echter ingesteld op Advanced ECC (Geavanceerd-ECC). Dit
wordt aangegeven door middel van een bericht dat tijdens de POST wordt weergegeven en door
een oranje knipperend statuslampje voor de geconfigureerde AMP-stand.
• Lege geheugenkaarten (kaarten waarin geen DIMM's zijn geïnstalleerd) kunnen in de server worden
geïnstalleerd om daarin extra geheugenkaarten te bewaren.
• Als de server meer dan 4 GB aan geheugen bevat, raadpleegt u de documentatie bij het
besturingssysteem voor informatie over hoe u het volledige geïnstalleerde geheugen kunt benutten.
Single- en dual-rank DIMM's
PC2-3200 DIMM's zijn single-rank of dual-rank DIMM's. Hoewel het normaal gesproken niet van belang
is om onderscheid te maken tussen deze twee typen DIMM's, zijn bepaalde vereisten voor de DIMMconfiguratie op deze classificaties gebaseerd.
Er gelden bepaalde configuratievereisten voor single- en dual-rank DIMM's, waarmee de prestaties
kunnen worden geoptimaliseerd. Een dual-rank DIMM is te vergelijken met twee afzonderlijke DIMM's op
dezelfde module. Hoewel een dual-rank DIMM slechts één DIMM is, fungeert de DIMM als twee aparte
DIMM's. De voornaamste reden voor het bestaan van dual-rank DIMM's is om, op basis van de huidige
DIMM-technologie, een DIMM met de grootst mogelijke capaciteit te bieden. Als met de maximale DIMMtechnologie 2-GB single-rank DIMM's kunnen worden gemaakt, zou een dual-rank DIMM die van
dezelfde technologie gebruikmaakt, een 4-GB DIMM zijn.
Kennis van het bestaan van single- en dual-rank DIMM's is het enige wat u nodig heeft om de richtlijnen
voor het vullen van geheugenkaarten voor deze server te begrijpen.
Geavanceerd ECC-geheugen
Advanced ECC Memory (Geavanceerd-ECC-geheugen) is de standaard-geheugenbeveiligingsstand voor
deze server. In deze stand wordt de server beschermd tegen corrigeerbare geheugenfouten. Als het
aantal corrigeerbare fouten een vooraf gedefinieerde drempelwaarde overschrijdt, wordt daarvan
melding gemaakt. De server valt niet uit als gevolg van corrigeerbare geheugenfouten. Advanced ECC
(Geavanceerd-ECC) biedt extra bescherming ten opzichte van Standard ECC (Standaard-ECC), doordat
het mogelijk is om bepaalde geheugenfouten te corrigeren die anders niet corrigeerbaar zouden zijn en
tot een serverstoring zouden leiden. Terwijl bij Standard ECC (Standaard-ECC) enkel-bit geheugenfouten
kunnen worden gecorrigeerd, kunnen bij Advanced ECC (Geavanceerd-ECC) enkel-bit en multi-bit
geheugenfouten worden gecorrigeerd als alle mislukte bits zich op dezelfde DRAM-eenheid op de DIMM
bevinden.
De volgende richtlijnen gelden voor geavanceerd-ECC-geheugen:
• Alle algemene geheugenvereisten gelden.
• De stand Advanced ECC (Geavanceerd-ECC) wordt ondersteund bij gebruik van één, twee, drie of
vier geheugenkaarten.
• Online toevoeging is altijd ingeschakeld voor Advanced ECC (Geavanceerd ECC).
Installatie van hardwareopties 67
•
Wanneer kaarten worden geplaatst, wordt de AMP-stand niet gewijzigd terwijl de server in bedrijf
is. Door een kaart te plaatsen terwijl een server in bedrijf is, kan geavanceerd-ECC-geheugen niet
worden omgezet naar online reservegeheugen, gespiegeld geheugen of hot-pluggable RAIDgeheugen. Het plaatsen van kaarten in de stand
Advanced ECC (Geavanceerd ECC) heeft
uitsluitend tot doel om extra geheugenbronnen beschikbaar te maken voor het besturingssysteem.
• De stand Advanced ECC (Geavanceerd-ECC) is de enige stand waarin online toevoeging wordt
ondersteund. Dit is de enige stand waarin de hoeveelheid geheugen dat voor het besturingssysteem
beschikbaar is, kan worden verhoogd zonder dat de server opnieuw hoeft te worden opgestart.
• Bij online toevoeging wordt een geheugenkaart toegevoegd terwijl de server in bedrijf is en wordt
het extra geheugen beschikbaar gemaakt voor het besturingssysteem zonder dat de server opnieuw
hoeft te worden opgestart. Voor online toevoeging gelden de hierna aangegeven regels:
• Kaarten moeten in oplopende volgorde worden geplaatst.
• Er kunnen meerdere kaarten online worden toegevoegd aan dezelfde server. Als een server
bijvoorbeeld drie lege geheugenkaartslots heeft, kunnen drie kaarten online worden
toegevoegd.
• Als u meerdere kaarten online toevoegt, laat u de plaatsing van de kaart voltooien (zoals
aangegeven door de lampjes van de geheugenkaart en de logboeken van het
besturingssysteem) voordat u een volgende geheugenkaart plaatst.
• Als een geheugenkaart (die DIMM's bevat) wordt ontgrendeld terwijl de stand Advanced ECC
(Geavanceerd-ECC) actief is, worden geluidssignalen en waarschuwingen op het scherm
weergegeven.
VOORZICHTIG: Wanneer de vergrendelingsschakelaar van de geheugenkaart is ontgrendeld in een stand
die geen mogelijkheden voor online toevoegen of online vervangen ondersteunt, wordt u gewaarschuwd
door middel van geluidssignalen en visuele signalen. Als u de geheugenkaart op dat moment verwijdert,
treedt er een serverstoring op.
Als u de geluidssignalen en visuele signalen wilt beëindigen, zet u de vergrendelingsschakelaar van de
geheugenkaart terug in de vergrendelde positie. Deze actie resulteert niet in beschadiging van gegevens of
in een serverstoring.
Als verwijdering van een enkele geheugenkaart is vereist, en het de enige geheugenkaart betreft, schakelt u
de server uit en brengt u de noodzakelijke wijzigingen in het geheugen aan.
Online reservegeheugen
Online Spare Memory (Online reservegeheugen) biedt een hoger beveiligingsniveau dan Advanced ECC
(Geavanceerd-ECC). Bij gebruik van online reservegeheugen wordt de kans op serverstoringen als gevolg
van niet-corrigeerbare geheugenfouten verkleind.
In deze stand wordt geheugen dat een hoog percentage corrigeerbare geheugenfouten krijgt,
automatisch uitgeschakeld en wordt in plaats daarvan een vervangende geheugenset gebruikt.
Aangezien DIMM's die een hoog percentage corrigeerbare geheugenfouten krijgen, een hogere kans
hebben om een niet-corrigeerbare geheugenfout te krijgen (wat tot een serverstoring leidt), neemt zo de
bedrijfszekerheid van de server toe. Het niet optimaal presterende geheugen kan tijdens geplande
stilstand worden vervangen en vormt geen extra risico voor de server.
Online reservegeheugen wordt ondersteund bij gebruik van één tot vier geïnstalleerde geheugenkaarten.
Op deze server wordt elke geïnstalleerde geheugenkaart beschermd door het eigen reservegeheugen van
de kaart. Er is geen ondersteuning van het besturingssysteem vereist.
Installatie van hardwareopties 68
De volgende richtlijnen gelden voor online reservegeheugen:
• Alle algemene geheugenvereisten gelden.
• Online reservegeheugen wordt ondersteund bij gebruik van één, twee, drie of vier
geheugenkaarten.
• Elke kaart moet een geldige configuratie voor online reservegeheugen hebben. Er is geen sprake
van afhankelijkheden bij de configuratie tussen verschillende geheugenkaarten.
• Elke geheugenkaart omvat een eigen online reservebank. In de stand Online Spare (Online
reservegeheugen) werken alle kaarten onafhankelijk van elkaar. De taken van elke kaart kunnen,
onafhankelijk van de overige geheugenkaarten, worden overgenomen door de bijbehorende online
reservebank (failover). Sommige kaarten kunnen in de niet optimaal presterende stand voor online
reservegeheugen staan, terwijl andere nog in de goed werkende stand voor online reservegeheugen
staan.
• De minimaal geldige configuratie voor een geheugenkaart met online reservegeheugen bestaat uit
één bank met dual-rank DIMM's of twee banken met
DIMM's
" op pagina 67). Als de server niet aan deze vereisten voldoet, wordt tijdens de POST een
single-rank DIMM's (zie "Single- en dual-rank
foutbericht weergegeven en wordt de server ingesteld op Advanced ECC (Geavanceerd-ECC),
waarna de richtlijnen voor Advanced ECC (Geavanceerd-ECC) gelden.
• De optimale oplossing voor online reservegeheugen wordt automatisch geconfigureerd.
• Online reservegeheugen biedt geen ondersteuning voor online werkzaamheden.
De volgende configuraties worden door HP aanbevolen. Deze configuraties zorgen voor een optimaal
geheugengebruik. Hoewel ook andere configuraties geldig zijn, wordt daarbij niet de maximale
hoeveelheid geïnstalleerd geheugen beschikbaar gemaakt voor het besturingssysteem.
• Als alleen single-rank DIMM's worden gebruikt op een geheugenkaart, moeten alle DIMM's op die
geheugenkaart dezelfde grootte hebben.
• Als alleen dual-rank DIMM's worden gebruikt op een geheugenkaart, moeten alle DIMM's op die
geheugenkaart dezelfde grootte hebben.
• Als zowel single-rank als dual-rank DIMM's worden gebruikt op een geheugenkaart, moeten de dual-
rank DIMM's twee keer zo groot zijn als een single-rank DIMM.
Na het installeren van de DIMM's kunt u met het hulpprogramma RBSU het systeem configureren voor de
ondersteuning van online reservegeheugen.
Hot-pluggable gespiegeld geheugen
Hot-pluggable gespiegeld geheugen (gespiegeld geheugen) biedt een hoger geheugenbeveiligingsniveau
dan geavanceerd-ECC-geheugen en online reservegeheugen. Bij gespiegeld geheugen wordt de server
beschermd tegen niet-corrigeerbare geheugenfouten die anders tot een serverstoring zouden leiden.
Bij gespiegeld geheugen kunnen twee exemplaren van alle geheugengegevens op afzonderlijke
geheugenkaarten worden aangehouden.
Als er een niet-corrigeerbare fout wordt gedetecteerd, worden de juiste gegevens opgehaald van de
geheugenkaart waarin de fout niet voorkomt. Bovendien kunnen bij gespiegeld geheugen defecte of niet
optimaal functionerende DIMM's worden vervangen terwijl de server in bedrijf is, zonder dat de server
hoeft te worden uitgeschakeld. De geheugenkaart met de defecte DIMM('s) kan worden verwijderd,
defecte DIMM's kunnen worden vervangen en de kaart kan opnieuw in de server worden geplaatst
zonder dat dit tot verstoring van het besturingssysteem leidt.
Gespiegeld geheugen wordt ondersteund wanneer er twee of vier geheugenkaarten zijn geïnstalleerd.
Er is geen ondersteuning van het besturingssysteem vereist.
Er zijn twee configuraties voor gespiegeld geheugen mogelijk: een configuratie met twee kaarten en een
configuratie met vier kaarten. Gespiegeld geheugen met één kaart wordt niet ondersteund. Kies voor
beide standen "Mirrored" (Gespiegeld) in het hulpprogramma RBSU.
Installatie van hardwareopties 69
De volgende richtlijnen gelden voor gespiegeld geheugen:
• Alle algemene geheugenvereisten gelden.
• Gespiegeld geheugen wordt ondersteund bij twee of vier geheugenkaarten.
• Voor gespiegeld geheugen met twee kaarten worden geheugenkaart 1 en 2 gevuld. Voor
gespiegeld geheugen met vier kaarten worden kaart 1, 2, 3 en 4 gevuld. Wanneer van deze
richtlijnen wordt afgeweken, wordt de server opgestart in de stand Advanced ECC (GeavanceerdECC) en gelden de richtlijnen voor geavanceerd-ECC-geheugen.
• Bij gespiegeld geheugen met twee kaarten vormen geheugenkaart 1 en 2 een gespiegeld paar.
Voor gespiegeld geheugen met vier kaarten vormen geheugenkaart 3 en 4 een extra gespiegeld
paar.
• Van geheugenkaarten binnen een gespiegeld paar moet het totale geheugen identiek zijn. De
kaarten van het gespiegelde paar kunnen echter wel verschillende DIMM-configuraties hebben,
zolang ze maar dezelfde totale grootte hebben. Geheugenkaart 1 en 2 zouden bijvoorbeeld elk
2 GB aan fysiek geheugen per kaart kunnen hebben, waarbij kaart 1 twee 1-GB DIMM's bevat en
kaart 2 vier 512-MB DIMM's bevat.
• In de stand voor gespiegeld geheugen met vier kaarten kan de hoeveelheid geheugen tussen de
gespiegelde paren verschillen. Geheugenpaar 1 (kaart 1 en 2) kan bijvoorbeeld 2 GB per kaart
bevatten, terwijl geheugenpaar 2 (kaart 3 en 4) 4 GB per kaart bevatten.
• Bij gespiegeld geheugen met vier kaarten werken de twee geheugenkaartparen onafhankelijk van
elkaar. Een van de geheugenkaartparen kan verminderde prestaties leveren, terwijl het andere
geheugenkaartpaar nog steeds volledig gespiegeld kan zijn.
• Online toevoeging van onderdelen is niet toegestaan. Het verwijderen en plaatsen van kaarten bij
gespiegeld geheugen is uitsluitend bedoeld voor online vervanging.
• Voor een juiste online vervanging moet de geheugenkaart worden geplaatst in de locatie waaruit de
oorspronkelijke kaart is verwijderd. Als de kaart in een verkeerd slot wordt geplaatst (als in de
spiegelstand met twee kaarten bijvoorbeeld kaart 2 is verwijderd en deze wordt teruggeplaatst in
geheugenslot 3 of 4), treedt een configuratiefout op. Wanneer wordt geprobeerd een kaart in het
onjuiste slot te plaatsen, worden geluidssignalen en waarschuwingen op het scherm weergegeven.
• Vervang slechts één kaart tegelijk. Dit houdt in dat als geheugenkaart 2 en 4 beide geheugenfouten
bevatten, u kaart 2 verwijdert, de defecte DIMM's vervangt en kaart 2 vervangt voordat u
verdergaat met kaart 4.
• Als een kaart in een geldig geheugenslot wordt geplaatst, maar de DIMM-configuratie ongeldig is
(bijvoorbeeld omdat er te veel of te weinig geheugen is), treedt een DIMM-configuratiefout op en
worden waarschuwingen op het scherm weergegeven. Raadpleeg
Lampjes van de geheugenkaart
("Lampjes en onderdelen van geheugenkaarten" op pagina 24).
• Als u een kaart verwijdert terwijl de server in bedrijf is en u de kaart niet vervangt, wordt het systeem
de volgende keer opgestart in de stand Advanced ECC (Geavanceerd-ECC) en gelden de richtlijnen
voor geavanceerd-ECC-geheugen.
Hot-pluggable RAID-geheugen
Hot-pluggable RAID-geheugen (RAID-geheugen) biedt een vergelijkbaar geheugenbeveiligingsniveau als
gespiegeld geheugen, maar er wordt daartoe minder totaal geheugen gebruikt. In een RAIDgeheugenconfiguratie is bijvoorbeeld 25% van het geïnstalleerde geheugen niet beschikbaar voor het
besturingssysteem. In een configuratie met gespiegeld geheugen is echter 50% van het geïnstalleerde
geheugen niet beschikbaar voor het besturingssysteem. Met RAID-geheugen wordt de server beschermd
tegen niet-corrigeerbare geheugenfouten die anders tot een serverstoring zouden leiden.
Installatie van hardwareopties 70
Hoewel bij gespiegeld geheugen twee exemplaren van alle geheugengegevens worden aangehouden,
wordt bij RAID-geheugen slechts één exemplaar van alle geheugengegevens en aanvullende
pariteitsgegevens bewaard. Als er een niet-corrigeerbare geheugenfout optreedt, kunnen de juiste
gegevens worden gegenereerd op basis van de pariteitsgegevens en de gegevens van de andere
geheugenkaarten die geen fouten bevatten.
Net als bij gespiegeld geheugen kunnen bij RAID-geheugen defecte of niet optimaal functionerende
DIMM's worden vervangen terwijl de server in bedrijf is, zonder dat de server hoeft te worden
uitgeschakeld. De geheugenkaart met de defecte DIMM('s) kan worden verwijderd, defecte DIMM's
kunnen worden vervangen en de kaart kan opnieuw in de server worden geplaatst zonder dat dit tot
verstoring van het besturingssysteem leidt.
RAID-geheugen wordt alleen ondersteund als alle vier de geheugenkaarten zijn geïnstalleerd. Er is geen
ondersteuning van het besturingssysteem vereist.
De volgende richtlijnen gelden voor hot-pluggable RAID-geheugen:
• Alle algemene geheugenvereisten gelden.
• RAID-geheugen wordt alleen ondersteund bij gebruik van vier geheugenkaarten.
• Van alle vier de geheugenkaarten moet het totale geheugen identiek zijn. De kaarten kunnen echter
wel verschillende DIMM-configuraties hebben, zolang ze maar dezelfde totale grootte hebben.
Wanneer van deze regel wordt afgeweken, wordt de server opgestart in de stand Advanced ECC
(Geavanceerd-ECC) en gelden de richtlijnen voor geavanceerd-ECC-geheugen.
• Bij RAID-geheugen wordt online toevoeging niet ondersteund, alleen online vervanging.
• Als u een kaart verwijdert terwijl de server in bedrijf is en u de kaart niet vervangt, wordt het systeem
de volgende keer opgestart in de stand Advanced ECC (Geavanceerd-ECC) en gelden de richtlijnen
voor geavanceerd-ECC-geheugen.
Geheugenkaarten en DIMM's
Procedures voor het installeren, verwijderen en vervangen van geheugenkaarten en DIMM's kunnen
online of offline worden uitgevoerd, afhankelijk van de configuratie van de server. Online procedures
bestaan uit online toevoeging of online vervanging. Bij online toevoeging worden extra
geheugenbronnen beschikbaar gemaakt voor het besturingssysteem. Bij online vervanging kunnen defecte
of niet optimaal functionerende DIMM's worden vervangen terwijl de server in bedrijf is. Online
toevoeging wordt alleen ondersteund bij gebruik van Microsoft® Windows® 2003 of hoger. Voor online
vervanging worden geen eisen aan het besturingssysteem gesteld.
In de volgende tabel worden AMP-standen weergegeven die online procedures ondersteunen.
Advanced Memory Protection stand
(Geavanceerde geheugenbeveiliging):
Geavanceerd ECC
Online reservegeheugen
Hot-pluggable gespiegeld geheugen X
Hot-pluggable RAID-geheugen X
Wanneer de server is geconfigureerd voor gespiegeld geheugen of RAID-geheugen, kunt u op de
volgende wijze een onderdeel online vervangen zonder de server uit te schakelen en zonder dat
de server uitvalt:
1. Verwijder een geheugenkaart.
2. Vervang de defecte of niet optimaal functionerende DIMM('s).
3. Plaats de geheugenkaart terug in het slot waaruit u de kaart heeft verwijderd.
Online vervanging
ondersteund
Online toevoeging
ondersteund
X
Installatie van hardwareopties 71
Behalve waar anders staat aangegeven, gelden de vervangingsprocedures in dit gedeelte voor zowel het
online als het offline vervangen van onderdelen.
BELANGRIJK: Controleer of de server is uitgeschakeld wanneer u kaarten verwijdert uit een server die niet
is geconfigureerd voor gespiegeld of hot-pluggable RAID-geheugen.
Neem de volgende waarschuwingen in acht wanneer u onderdelen online vervangt.
WAARSCHUWING: Houd u altijd aan de richtlijnen voor elektrostatische energie en koeling.
Zo beperkt u het risico van persoonlijk letsel en zorgt u ervoor dat het systeem goed functioneert
tijdens het online uitvoeren van werkzaamheden.
WAARSCHUWING: Neem de volgende richtlijnen in acht om persoonlijk letsel door gevaarlijke
spanningsniveaus te voorkomen:
• Draag geen horloges, ringen of andere metalen voorwerpen.
• Gebruik gereedschap met geïsoleerde handgrepen.
• Leg geen gereedschap of metalen onderdelen op accu's.
Hot-pluggable geheugenkaart verwijderen en installeren
1. Schuif de server iets uit het rack als deze in een rack is geïnstalleerd (zie "Server uit het rack
schuiven
2. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
3. Zoek de geheugenkaart waarvan het statuslampje oranje is, om te bepalen welke geheugenkaart
moet worden verwijderd. Het kaartverwijderingslampje moet groen zijn. Noteer welke DIMM defect
is, indien van toepassing.
4. Ontgrendel de vergrendelingsschakelaar van de geheugenkaart.
" op pagina 32).
VOORZICHTIG: Probeer de geheugenkaart niet te ontgrendelen in een werkende server terwijl het
kaartverwijderingslampje niet groen is. Als u dit wel doet, hoort u een geluidssignaal en gaan de lampjes
van de geheugenkaart oranje knipperen. Wanneer u verdergaat met het verwijderen van de
geheugenkaart, treedt een serverstoring op.
VOORZICHTIG: U kunt serverstoringen tijdens het online verwijderen van onderdelen voorkomen door
de geheugenkaart pas uit de server te verwijderen nadat het statuslampje van de kaart is gestopt met
knipperen.
5. Ontgrendel en open de vergrendeling van de hendel van de geheugenkaart.
Installatie van hardwareopties 72
6.
Verwijder de geheugenkaart en plaats de kaart op een vlakke ondergrond.
OPMERKING: Terwijl de geheugenkaart met de defecte of niet optimaal functionerende DIMM wordt
verwijderd, blijft het systeem lezen van en schrijven naar de nog werkende geheugenkaart(en).
Installatie van hardwareopties 73
7.
Verwijder of plaats de DIMM.
8. Lijn de geheugenkaart uit met het geheugenslot en de geleideklemmen.
9. Plaats de geheugenkaart in de server en sluit de ontgrendelingshendel.
Installatie van hardwareopties 74
10.
Zet de vergrendelingsschakelaar in de vergrendelingsstand.
OPMERKING: Tijdens online procedures gaan alle lampjes uit, behalve het statuslampje van de kaart;
het statuslampje van de kaart knippert groen terwijl de kaart opnieuw wordt opgebouwd. Dit kan enkele
minuten duren.
11. Controleer de lampjes boven op de geheugenkaart om er zeker van te zijn dat de geheugenkaart
naar behoren functioneert (zie "
Lampjes en onderdelen van de geheugenkaart" op pagina 24).
De statuswaarden van de lampjes zijn geldig nadat de geheugenkaart opnieuw is opgebouwd.
12. Plaats het toegangspaneel terug (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
13. Plaats de server terug in het rack (in geval van een rackmodel; zie "Server in het rack installeren"
op pagina
42).
Non-hot-pluggable geheugenkaart verwijderen en installeren
1. Schuif de server iets uit het rack als deze in een rack is geïnstalleerd (zie "Server uit het rack
schuiven
2. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
3. Zoek de geheugenkaart waarvan het statuslampje oranje is, om te bepalen welke geheugenkaart
moet worden verwijderd. Noteer welke DIMM defect is, indien van toepassing.
4. Schakel de server uit (zie pagina 31).
5. Ontgrendel de vergrendelingsschakelaar van de geheugenkaart.
6. Ontgrendel en open de vergrendeling van de hendel van de geheugenkaart.
" op pagina 32).
Installatie van hardwareopties 75
7.
Verwijder de geheugenkaart en plaats de kaart op een vlakke ondergrond.
Installatie van hardwareopties 76
8.
Verwijder of plaats de DIMM.
9. Lijn de geheugenkaart uit met het geheugenslot en de geleideklemmen.
10. Plaats de geheugenkaart in de server en sluit de ontgrendelingshendel.
Installatie van hardwareopties 77
11.
Zet de vergrendelingsschakelaar in de vergrendelingsstand.
12. Configureer het geheugen (zie "Geheugen configureren" op pagina 78).
13. Plaats het toegangspaneel terug (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
14. Plaats de server terug in het rack (in geval van een rackmodel; zie "Server in het rack installeren"
op pagina
42).
Geheugen configureren
Bij de configuratie van het geheugen van de server wordt zowel hardware als software geconfigureerd.
U configureert het geheugen als volgt:
1. Installeer de juiste hoeveelheid geheugen voor de gewenste AMP-stand. Voor een lijst met AMP-
opties, raadpleegt u het gedeelte "Geheugen" (op pagina
pagina
67). Raadpleeg "Algemene vereisten voor de geheugenconfiguratie" (op pagina 66) voor
meer informatie.
2. Test de DIMM's voor alle AMP-standen, behalve Advanced ECC (Geavanceerd-ECC), voordat u de
AMP-stand in het hulpprogramma RBSU configureert. De twee testmethoden zijn:
• POST-geheugentest (op pagina 78)
• diagnostische test in het ROM ("ROM-diagnose" op pagina 79)
OPMERKING: Als de totale hoeveelheid geheugen is gewijzigd, wordt de POST-geheugentest automatisch
uitgevoerd. Het is niet nodig verdere geheugentests uit te voeren.
3. Selecteer de AMP-stand (zie "AMP-stand selecteren" op pagina 79).
POST-geheugentest
1. Schakel de server in (zie "Server inschakelen" op pagina 31).
2. Druk bij het desbetreffende bericht op F9 om het hulpprogramma RBSU te starten.
• Online Spare Memory with Advanced ECC (Online reservegeheugen met Geavanceerd-ECC)
• Hot-Plug Mirrored Memory with Advanced ECC (Hot-pluggable gespiegeld geheugen met
Geavanceerd-ECC)
• Hot-Plug RAID Memory with Advanced ECC (Hot-pluggable RAID-geheugen met Geavanceerd-
ECC)
5. Druk twee keer op ESC om terug te gaan naar het hoofdmenu van het hulpprogramma RBSU.
6. Druk bij het desbetreffende bericht op F10 om het hulpprogramma RBSU af te sluiten. De server
wordt opnieuw opgestart en al het geheugen in het systeem wordt getest.
BELANGRIJK: Als u de geheugenstand opnieuw wilt configureren nadat u deze voor de eerste keer heeft
ingesteld, start u het systeem opnieuw op, opent u het hulpprogramma RBSU en selecteert u een AMP-stand.
Towermodel ombouwen tot een rackmodel
De ombouwset bevat al het materiaal dat u nodig heeft om het towermodel om te bouwen tot een
rackmodel en om de server te installeren in een rack met vierkante of ronde gaten (bepaalde racks
uitgezonderd).
De ombouwset bevat de volgende items:
• rackrails
• serverrails
• kabelarmbeugel
• kabelarmsteun (borgplaat)
• installatieschroeven
• kabelarm
• voorpaneel van het rack
• document Towermodel ombouwen tot rackmodel - Installatie-instructies
Installatie van hardwareopties 79
Naast deze items uit de ombouwset heeft u ook het volgende nodig:
• T-15 Torx-schroevendraaier (zit vastgeklemd aan de achterkant van de server)
Tref de volgende voorbereidingen voordat u het towermodel ombouwt tot rackmodel:
1. Schakel de server uit (zie pagina 31).
2. Koppel alle voedingskabels van de server los.
3. Koppel alle resterende externe kabels aan de achterkant van de server los, inclusief de kabels die
zijn aangesloten op de externe connectoren van uitbreidingskaarten.
4. Verwijder alle hot-pluggable voedingseenheden (zie "Redundante hot-pluggable voedingseenheid"
55).
op pagina
5. Verwijder alle hot-pluggable SCSI-vaste schijven.
6. Verwijder het voorpaneel ("Opvuleenheid voor de tapedrive verwijderen" op pagina 61,
Voorpaneel ontgrendelen en verwijderen" op pagina 33).
"
Zwenkwieltjes verwijderen
WAARSCHUWING: De server is erg zwaar en kan wel 63,5 kg wegen. Beperk als volgt het risico
van persoonlijk letsel en beschadiging van de apparatuur:
• Verwijder alle voedingseenheden en vaste schijven, om het gewicht van de server te verminderen
voordat u deze optilt.
•
Houd u aan de lokale gezondheids- en veiligheidsvoorschriften en richtlijnen voor het hanteren
van materialen.
•
Vraag assistentie bij het optillen en stabiliseren van de server.
VOORZICHTIG: Zet de zwenkwieltjes en het toegangspaneel vast voordat u de server draait of verplaatst.
U verwijdert de zwenkwieltjes als volgt:
1. Plaats de server op een plat, horizontaal oppervlak, met het toegangspaneel naar beneden gericht.
2. Draai de drie T-15 Torx-schroeven van alle vier de zwenkwieltjes los en verwijder de zwenkwieltjes.
Installatie van hardwareopties 80
Kap van towermodel verwijderen
1. Draai de twee T-15 Torx-schroeven aan de achterkant van het chassis los waarmee de kap aan
de server is bevestigd. Verwijder de schroeven.
2. Schuif de kap naar de achterkant van de server en verwijder de kap van het chassis.
3. Draai de server 180 graden, zodat het toegangspaneel zich aan de bovenkant bevindt.
Voorpaneel van het rack installeren
1. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
2. Verwijder de klemmen van het voorpaneel van het chassis.
3. Lijn de drie nokjes aan beide zijden van het voorpaneel uit met de overeenkomende uitsparingen
in het chassis.
4. Zet het voorpaneel aan de server vast.
a. Breng zes 6-32 Torx T-15-schroeven aan in de daarvoor bedoelde gaten in het voorpaneel van
het rack (drie schroeven per kant).
Installatie van hardwareopties 81
b.
Zorg ervoor dat de sluiting vastklikt.
5. Installeer de server in het rack (zie "Server in het rack installeren" op pagina 42).
Rackmodel ombouwen tot een towermodel
De ombouwset bevat al het materiaal dat u nodig heeft om het rackmodel om te bouwen tot
een towermodel.
De ombouwset bevat de volgende items:
• paneel van het towermodel
• geverfd bovenpaneel
• zwenkwieltjes (4)
• borgklemmetje voor het paneel (2)
• schroeven voor zwenkwieltjes [8-32 Torx T-15 (12)]
• schroeven voor kap [6-32 Torx T-15 (2)]
• geverfd toegangspaneel
Naast de items in de ombouwset heeft u ook een Torx T-15-schroevendraaier nodig.
(Deze is bevestigd aan de achterkant van de server.)
Tref de volgende voorbereidingen voordat u het rackmodel ombouwt tot towermodel:
1. Schakel de server uit (zie pagina 31).
2. Verwijder de voedingskabels uit de server (zie "Redundante hot-pluggable voedingseenheid"
55).
" op pagina 11).
" op pagina 55).
op pagina
3. Koppel alle externe kabels aan de achterkant van de server los (zie "Onderdelen op het
achterpaneel
4. Verwijder alle kabels uit de kabelarm.
5. Verwijder alle voedingseenheden uit de server, om het gewicht te verminderen (zie "Redundante hot-
pluggable voedingseenheid
6. Verwijder alle vaste schijven uit de server (om het gewicht te verminderen).
Installatie van hardwareopties 82
Kabelarm verwijderen
1. Trek de ontgrendelingspen eruit en schuif de kabelarm uit de binnenste rail.
Server uit het rack verwijderen
WAARSCHUWING: De server is erg zwaar en kan wel 63,5 kg wegen. Beperk als volgt het risico
van persoonlijk letsel en beschadiging van de apparatuur:
• Verwijder alle voedingseenheden en vaste schijven, om het gewicht van de server te verminderen
voordat u deze optilt.
•
Houd u aan de lokale gezondheids- en veiligheidsvoorschriften en richtlijnen voor het hanteren
van materialen.
•
Vraag assistentie bij het optillen en stabiliseren van de server.
1. Schuif de server op de rackrails naar buiten totdat de vergrendeling van de serverrails blokkeert.
2. Trek aan de ontgrendeling aan de zijkant en schuif de server uit totdat de server zich buiten het
rack bevindt.
3. Verwijder de server uit het rack.
4. Plaats de server op een plat, horizontaal oppervlak, met het toegangspaneel naar beneden gericht.
Installatie van hardwareopties 83
Serverrails verwijderen
1. Ontgrendel de sluiting terwijl u de rail tegen de zijkant van het chassis drukt en schuif het chassis
naar de achterkant van de server, waarbij u de gaten uitlijnt met de grotere, sleutelgatvormige
gaten.
2. Verwijder de rail uit de server.
3. Herhaal stap 1 en 2 voor de andere rail.
Kap van towermodel plaatsen
1. Verwijder het rackpaneel (in geval van een rackmodel).
2. Plaats de kap van het towermodel op de eenheid en schuif de kap naar de voorkant van de server.
3. Zorg ervoor dat de metalen haken aan de binnenzijde van de kap vastgrijpen in het chassis. Er zijn
vijf haken per kant (in totaal tien).
4. Gebruik een T-15 Torx-schroevendraaier om de kap met behulp van de twee T-15-schroeven (aan de
achterkant) aan de server te bevestigen.
Installatie van hardwareopties 84
Zwenkwieltjes aanbrengen
1. Gebruik een T-15 Torx-schroevendraaier om in elk van de vier zwenkwieltjes de drie T-15 Torx-
schroeven aan te brengen.
Voorpaneel van towermodel bevestigen
1. Zet de server rechtop.
VOORZICHTIG: Zet de zwenkwieltjes en het toegangspaneel vast voordat u de server draait of verplaatst.
2. Breng de twee borgklemmetjes aan op de voorkant van het serverchassis.
3. Lijn de scharnieren van het voorpaneel uit en schuif de scharnieren in de bijbehorende uitsparingen.
4. Sluit het voorpaneel.
5. Plaats de voedingseenheid terug, indien van toepassing (zie "Redundante hot-pluggable
voedingseenheid
6. Plaats de vaste schijven terug, indien van toepassing.
7. Sluit alle kabels aan (zie "Onderdelen op het achterpaneel" op pagina 11).
8. Schakel de server in (zie pagina 31).
" op pagina 55).
Installatie van hardwareopties 85
Batterij
Als de server niet meer automatisch de juiste datum en tijd weergeeft, moet de batterij die de realtimeklok van voeding voorziet, mogelijk worden vervangen. In normale omstandigheden gaat een batterij
tussen de vijf en tien jaar mee.
WAARSCHUWING: De computer bevat een interne lithiummangaandioxide-, een
vanadiumpentoxide- of een alkalinebatterij of -accu. Als u niet op de juiste manier omgaat met de
batterij of accu, kan er brand ontstaan en kunt u brandwonden oplopen. U beperkt als volgt het risico
van lichamelijk letsel:
• Probeer niet de batterij/accu op te laden.
• Stel de batterij/accu niet bloot aan temperaturen boven 60 °C (140°F).
•
Probeer niet de batterij/accu uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren.
• Laat batterijen en accu's alleen vervangen door de batterijen en accu's die voor dit product
worden aanbevolen.
Raadpleeg de afbeelding voor de locatie van de batterij:
U verwijdert het onderdeel als volgt:
1. Schakel de server uit (zie pagina 31).
2. Schuif de server iets uit het rack of verwijder de server (zie "Server uit het rack schuiven"
op pagina
3. Verwijder het toegangspaneel (zie "Toegangspaneel" op pagina 35).
4. Verwijder het bevestigingselement voor de processorvoedingsmodule (zie "Processoren"
op pagina
32).
45).
Installatie van hardwareopties 86
5.
Verwijder de batterij.
Als u het onderdeel wilt terugplaatsen, voert u de verwijderingsprocedure in omgekeerde volgorde uit.
Voer het hulpprogramma RBSU uit om het systeem te configureren na het vervangen van de batterij/accu.
Raadpleeg de gebruikershandleiding bij het HP ROM-Based Setup Utility (RBSU) voor meer informatie.
Installatie van hardwareopties 87
Bekabeling van de server
In dit gedeelte
Richtlijnen voor de bekabeling van de schijfeenheden ................................................................................ 88
Bekabeling van de RILOE II kaart ............................................................................................................. 93
Richtlijnen voor de bekabeling van schijfeenheden
VOORZICHTIG: U kunt het risico van schade aan de apparatuur beperken door de server uit te schakelen,
alle kabels aan de achterkant van de server los te koppelen en de stekker van het netsnoer uit het (geaarde)
stopcontact te halen voordat u apparaten installeert.
VOORZICHTIG: Zorg voor een goede aarding van de server voordat u met een installatieprocedure
begint. Zo beperkt u het risico van schade aan elektrische onderdelen. Een onjuiste aarding kan
elektrostatische ontlading veroorzaken.
SmartStart is een verzameling software waarmee u de installatie van één server optimaliseert door een
eenvoudige en consistente methode voor implementatie van de serverconfiguratie. SmartStart is op veel
ProLiant servers getest met beproefde, betrouwbare configuraties als resultaat.
SmartStart ondersteunt de implementatieprocedure via een groot aantal configuratieactiviteiten, zoals:
• de configuratie van hardware via geïntegreerde configuratieprogramma's, bijvoorbeeld RBSU en
• de voorbereidingen die nodig zijn om standaardversies van toonaangevende besturingssystemen te
• de automatische installatie van geoptimaliseerde serverstuurprogramma's, Management Agents en
• het testen van de serverhardware met het hulpprogramma Insight Diagnostics (zie "HP Insight
• de installatie van softwarestuurprogramma's rechtstreeks vanaf de cd; voor systemen met Internet-
• toegang tot Array Configuration Utility (op pagina 96), Array Diagnostic Utility (op pagina 100) en
SmartStart maakt deel uit van het HP ProLiant Essentials Foundation Pack. Meer informatie over SmartStart
vindt u in het HP ProLiant Essentials Foundation Pack of op de
http://www.hp.com/servers/smartstart).
(
ORCA;
installeren;
hulpprogramma's bij elke ondersteunde installatie;
Diagnostics
verbinding biedt het menu Autorun van SmartStart toegang tot een volledige lijst met ProLiant
systeemsoftware;
Erase Utility
" op pagina 99);
HP website
Serversoftware en configuratieprogramma's 94
SmartStart Scripting Toolkit
De SmartStart Scripting Toolkit is een serverimplementatieproduct voor automatische installatie zonder
toezicht bij het implementeren van grote aantallen servers. De SmartStart Scripting Toolkit is ontworpen
voor het ondersteunen van ProLiant BL, ML en DL servers. De toolkit omvat een modulaire reeks
hulpprogramma's en belangrijke documentatie waarin wordt beschreven hoe u deze nieuwe tools
gebruikt voor het bouwen van een geautomatiseerde serverimplementatieprocedure.
Met behulp van SmartStart technologie biedt de Scripting Toolkit een flexibele manier om standaard
serverconfiguratiescripts te maken. Deze scripts worden gebruikt voor het automatiseren van veel van de
handmatige stappen in de serverconfiguratieprocedure. Deze geautomatiseerde
serverconfiguratieprocedure bespaart tijd bij elke serverimplementatie, waardoor het mogelijk is om snel
grote aantallen servers te implementeren.
Voor meer informatie of het downloaden van de SmartStart Scripting Toolkit raadpleegt u de
http://www.hp.com/servers/sstoolkit).
(
HP ROM-Based Setup Utility
Met het geïntegreerde configuratieprogramma RBSU (ROM-Based Setup Utility) kunt u een scala aan
configuratieactiviteiten uitvoeren, waaronder:
• systeemapparatuur en geïnstalleerde opties configureren
• systeemgegevens weergeven
• de primaire opstartcontroller selecteren
• geheugenopties configureren
• taalselectie
Meer informatie over RBSU vindt u in de
HP website (http://www.hp.com/servers/smartstart).
Opstartopties
of de
Als de automatische configuratie is voltooid of als de server na RBSU opnieuw is opgestart, wordt POST
uitgevoerd. Vervolgens wordt het scherm met opstartopties weergegeven. Dit scherm is gedurende enkele
seconden zichtbaar, waarna het systeem probeert op te starten vanaf een diskette, cd of vaste schijf.
Gedurende deze tijd kunt u besluiten een besturingssysteem te installeren of wijzigingen in de
serverconfiguratie aan te brengen met behulp van RBSU.
HP ROM-Based Setup Utility User Guide
HP website
op de documentatie-cd
BIOS Serial Console
Met BIOS Serial Console kunt u de seriële poort zo configureren dat u op afstand POST-foutberichten kunt
bekijken en RBSU kunt uitvoeren via een seriële verbinding met de COM-poort van de server. Voor de
server die u op afstand configureert zijn geen toetsenbord en muis vereist.
Voor meer informatie over BIOS Serial Console raadpleegt u de
documentatie-cd of de
BIOS Serial Console User Guide
HP website (http://www.hp.com/servers/smartstart).
Serversoftware en configuratieprogramma's 95
op de
Geheugen configureren
Nadat u de vereiste DIMM's heeft geïnstalleerd, configureert u het servergeheugen:
1. Druk op de aan/standby-knop om de server in te schakelen.
2. Start het hulpprogramma RBSU door tijdens het opstarten van de server op F9 te drukken als u
7. Druk twee keer op Escape om terug te gaan naar het RBSU-menu.
8. Druk op F10 om RBSU af te sluiten.
Array Configuration Utility
ACU (Array Configuration Utility) is een hulpprogramma dat u in een browser opent en dat de volgende
kenmerken heeft:
• Het wordt uitgevoerd als lokale applicatie of service op afstand.
• Het ondersteunt online arraycapaciteitsuitbreiding, uitbreiding van logische schijfeenheden,
toewijzing van online reserveschijven en RAID- of stripegrootte-migratie.
• Het stelt een optimale configuratie voor als het systeem niet is geconfigureerd.
• Het biedt verschillende methoden, voor een snellere configuratie of voor meer controle over de
configuratieopties.
• Het is altijd beschikbaar als de server is ingeschakeld.
• Het geeft tips op het scherm voor de afzonderlijke stappen van een configuratieprocedure.
Voor optimale prestaties kiest u bij de beeldscherminstellingen minimaal een resolutie van 800 × 600 en
256 kleuren. Voor servers met een Microsoft®-besturingssysteem is Internet Explorer 5.5 (met Service
Pack 1) of hoger vereist. Raadpleeg in geval van Linux-servers het bestand README.TXT voor meer
informatie over browsers en ondersteuning.
Meer informatie vindt u in de
HP website (http://www.hp.com).
HP Array Configuration Utility User Guide
op de documentatie-cd of op de
HP ProLiant Essentials Rapid Deployment Pack
Gebruik bij voorkeur de RPD (Rapid Deployment Pack) als u snel grote aantallen servers wilt
implementeren. In het pakket zijn twee krachtige programma's geïntegreerd: Altiris Deployment Solution
en de HP ProLiant Integration Module.
Via de intuïtieve grafische gebruikersinterface van de Altiris Deployment Solution-console kunt u
eenvoudig, door aanwijzen, klikken, slepen en neerzetten, servers (inclusief serverkaarten) op afstand
inschakelen. Daarnaast kunt u imaging- of scriptfuncties uitvoeren en software-images onderhouden.
Meer informatie over het RDP vindt u op de cd met het HP ProLiant Essentials Rapid Deployment Pack of
HP website (http://www.hp.com/servers/rdp).
de
Serversoftware en configuratieprogramma's 96
Serienummer en product-ID van de server opnieuw
invoeren
Als u de systeemkaart vervangt, moet u het serienummer en de product-ID van de server opnieuw
invoeren.
1. Druk tijdens de opstartprocedure van de server op F9 om RBSU te openen.
2. Selecteer het menu System Options (Systeemopties).
3. Selecteer Serial Number (Serienummer). U ziet het volgende bericht waarin u wordt
gewaarschuwd het serienummer NIET te wijzigen, omdat deze optie alleen is bestemd voor
gekwalificeerd onderhoudspersoneel en de waarde ervan altijd moet overeenkomen met het
serienummer op het etiket van de serverkast.
WARNING! WARNING! WARNING! The serial number is loaded into the system
during the manufacturing process and should NOT be modified. This option
should only be used by qualified service personnel. This value should always
match the serial number sticker located on the chassis.
4. Druk op Enter om de waarschuwing te verwijderen.
5. Voer het serienummer in en druk op Enter.
6. Selecteer Product ID.
7. Voer de product-ID in en druk op Enter.
8. Druk op Esc om het menu te sluiten.
9. Druk op Esc om RBSU af te sluiten.
10. Druk ter bevestiging op F10. De server wordt automatisch opnieuw opgestart.
Beheerprogramma's
Automatic Server Recovery
ASR (Automatic Server Recovery) is een voorziening die ervoor zorgt dat het systeem opnieuw wordt
opgestart bij een ernstige fout van het besturingssysteem, zoals een blauw scherm, een ABEND of een
Panic. Een failsafe-timer van het systeem, de ASR-timer, wordt gestart wanneer het stuurprogramma
System Management, ook wel het stuurprogramma Health genoemd, wordt geladen. Wanneer het
besturingssysteem goed functioneert, wordt de timer periodiek weer op nul gezet. Wanneer er echter een
fout in het besturingssysteem optreedt, loopt de timer af en wordt de server opnieuw opgestart.
ASR zorgt voor een grotere beschikbaarheid van de server, doordat de server automatisch weer wordt
opgestart binnen een gespecificeerde periode nadat het systeem is vastgelopen of afgesloten.
Tegelijkertijd wordt vanaf de console van HP SIM naar een opgegeven semafoonnummer het bericht
verzonden dat het systeem opnieuw is gestart. U kunt ASR vanuit de HP SIM-console of via RBSU
ROMPaq
uitschakelen.
Met flash-ROM kunt u de firmware (BIOS) bijwerken via ROMpaqs voor systeem-ROM of optie-ROM.
Voor het upgraden van het BIOS plaatst u een ROMPaq diskette in de diskettedrive en start u het systeem
op.
Het systeem wordt nu gecontroleerd door ROMPaq, waarna u kunt kiezen uit de beschikbare ROMversies, indien er meerdere versies zijn. Deze procedure geldt voor zowel het systeem-ROM als het optieROM.
Meer informatie over het hulpprogramma ROMPaq vindt u op de
http://www.hp.com/servers/manage).
(
HP website
Serversoftware en configuratieprogramma's 97
Integrated Lights-Out
Het iLO-subsysteem is een standaardonderdeel van bepaalde ProLiant servers waarmee u de
serverconditie kunt controleren en de server op afstand kunt beheren. Het iLO-subsysteem bevat een
intelligente microprocessor, beveiligd geheugen en een speciale netwerkinterface. Hierdoor is iLO
onafhankelijk van de hostserver en het besturingssysteem op die server. Het iLO-subsysteem biedt toegang
op afstand tot elke geautoriseerde netwerkclient, verstuurt waarschuwingen en levert andere
serverbeheerfuncties.
Met iLO kunt u het volgende doen:
• De hostserver op afstand inschakelen, uitschakelen en opnieuw opstarten
• Waarschuwingen versturen vanuit iLO ongeacht de status van de hostserver
• Toegang verkrijgen tot geavanceerde voorzieningen voor het oplossen van problemen via de iLO-
interface
• Diagnoses uitvoeren voor iLO met behulp van HP SIM via een webbrowser en SNMP-
waarschuwingen
Raadpleeg de iLO documentatie op de documentatie-cd of de
http://www.hp.com/servers/lights-out) voor meer informatie over iLO voorzieningen.
(
HP website
StorageWorks Library en Tape Tools
Met HP StorageWorks L&TT kunt u firmware downloaden, de werking van apparatuur verifiëren en
onderhoudsprocedures, foutanalyses en herstelacties uitvoeren. Bovendien beschikt u over een aantal
hulpprogrammafuncties. Het programma zorgt ook voor naadloze integratie met HPhardwareondersteuning doordat het ondersteuningstickets genereert en per e-mail verstuurt, met daarin
een snapshot van het opslagsysteem.
Voor meer informatie en het downloaden van het hulpprogramma gaat u naar de website van
StorageWorks L&TT (http://h18006.www1.hp.com/products/storageworks/ltt).
HP Systems Insight Manager
HP SIM (Systems Insight Management) is een toepassing op Internet die systeembeheerders met een
browser in staat stelt normale administratieve taken uit te voeren vanaf elke locatie op afstand. Het
programma biedt functies voor apparaatbeheer met behulp waarvan beheergegevens van apparaten
van HP en andere fabrikanten kunnen worden geconsolideerd en geïntegreerd.
BELANGRIJK: U moet HP SIM installeren en gebruiken om te kunnen profiteren van de Prefailure-garantie
op processoren, SAS- en SCSI-vaste schijven en geheugenmodules.
Aanvullende informatie vindt u op de Management cd in het HP ProLiant Essentials Foundation Pack of
HP SIM website (http://www.hp.com/go/hpsim).
de
Management Agents
Management Agents leveren de informatie waarop fout-, prestatie- en configuratiebeheer zijn gebaseerd.
Dankzij de agents zijn de servers eenvoudig te beheren via HP SIM software en SNMP-beheerplatforms
van andere fabrikanten. Management Agents worden geïnstalleerd bij elke SmartStart installatie. U kunt
ze ook installeren via de HP PSP's (HP ProLiant Support Packs). De homepage van Systems Management
biedt statusinformatie en directe toegang tot gedetailleerde subsysteeminformatie op basis van gegevens
die via de Management Agents zijn gerapporteerd. Aanvullende informatie vindt u op de Management
cd in het HP ProLiant Essentials Foundation Pack
http://www.hp.com/servers/manage).
(
of de HP website
Serversoftware en configuratieprogramma's 98
Ondersteuning voor redundant ROM
Met de server kunt u dankzij de ondersteuning van redundant ROM het ROM veilig upgraden of
configureren. De server heeft 4 MB ROM, dat functioneert als twee afzonderlijke ROM-modules van
2 MB. Bij de standaardimplementatie bevat de ene kant van het ROM de huidige ROMprogrammaversie, terwijl de andere kant van het ROM een backupversie bevat.
OPMERKING: Bij levering van de server bevatten beide kanten van het ROM dezelfde versie.
Veiligheid en beveiliging
Wanneer u een flash van het systeem-ROM uitvoert, wordt het backup-ROM door het ROMPaq
overschreven en wordt het huidige ROM opgeslagen als backup. Hierdoor kunt u op eenvoudige wijze
overschakelen naar de alternatieve ROM-versie als het nieuwe ROM om de een of andere reden is
beschadigd. Deze voorziening beschermt de bestaande ROM-versie zelfs als er een stroomstoring
optreedt tijdens het flashen van het ROM.
USB-ondersteuning
HP biedt ondersteuning voor zowel standaard USB als legacy USB. Standaard USB-ondersteuning wordt
door het besturingssysteem geboden via de betreffende USB-stuurprogramma's. Legacy-USBondersteuning is een HP voorziening waarmee USB-apparaten al voordat het besturingssysteem is
geladen, kunnen worden gebruikt. Deze voorziening is standaard ingeschakeld in het systeem-ROM. HP
hardware ondersteunt USB-versie 1.1.
Legacy USB-ondersteuning biedt USB-functionaliteit in omgevingen waarin USB-ondersteuning normaal
niet beschikbaar is. Het gaat hierbij met name om:
• POST
• RBSU
• Diagnoseprogramma's
• DOS
• Omgevingen die van oorsprong geen USB-ondersteuning bieden
Meer informatie over USB-ondersteuning op ProLiant servers vindt u op de HP website
HP Insight Diagnostics is een proactief serverbeheerprogramma, dat beschikbaar is in zowel offline als
online versies, en dat diagnosemogelijkheden en mogelijkheden voor het oplossen van problemen biedt,
ter ondersteuning van IT-beheerders die serverinstallaties controleren, problemen oplossen en
reparatievalidatie uitvoeren.
Met HP Insight Diagnostics Offline Edition kunt u verschillende gedetailleerde systeem- en onderdelentests
uitvoeren terwijl het besturingssysteem niet operationeel is. Als u dit hulpprogramma wilt uitvoeren, start u
de cd met SmartStart.
HP Insight Diagnostics Online Edition is een op het web gebaseerde applicatie waarmee gegevens over
de systeemconfiguratie en andere daarmee verband houdende gegevens worden vastgelegd die nodig
zijn voor een effectief serverbeheer. Het programma, waarvan een Microsoft® Windows®- en een Linuxversie voorhanden is, draagt bij aan een goede systeemwerking.
Raadpleeg de
hulpprogramma wilt downloaden.
HP website (http://www.hp.com/servers/diags) als u meer informatie wenst of als u het
Serversoftware en configuratieprogramma's 99
Integrated Management Log
IML (Integrated Management Log) is een logboek waarin honderden gebeurtenissen worden vastgelegd
en opgeslagen op een zodanige manier dat u ze eenvoudig kunt bekijken. Elke gebeurtenis wordt
voorzien van een tijdaanduiding die tot op de minuut nauwkeurig is.
U kunt een gebeurtenis in de IML op verschillende manieren bekijken:
• Vanuit HP SIM (zie "HP Systems Insight Manager" op pagina 98)
• Vanuit het hulpprogramma Survey
• Vanuit de IML-viewer van het besturingssysteem:
• Voor NetWare: IML Viewer
• Voor Windows®: IML Viewer
• Voor Linux: IML Viewer Application
• Vanuit de iLO gebruikersinterface
• Vanuit HP Insight Diagnostics (zie pagina 99)
Meer informatie vindt u op de Management cd in het HP ProLiant Essentials Foundation Pack.
Array Diagnostics Utility
ADU (Array Diagnostics Utility) is een hulpprogramma waarmee informatie over arraycontrollers wordt
verzameld en lijsten met gedetecteerde problemen worden gegenereerd. ADU is beschikbaar op de cd
SmartStart (zie "SmartStart" op pagina 94) of kan worden gedownload vanaf de HP website
met
http://www.hp.com).
(
Hulpprogramma's voor ondersteuning en analyse op
afstand
HP Instant Support Enterprise Edition
ISEE, een voorziening van HP ondersteuning, is een proactief hulpmiddel voor controle en diagnose op
afstand waarmee u uw systemen en apparaten kunt beheren. ISEE biedt onafgebroken
hardwaregebeurteniscontrole en geautomatiseerde kennisgeving, voor het opsporen en voorkomen van
potentiële kritieke problemen. Door middel van scripts voor diagnose op afstand en vitale
systeemconfiguratie-informatie over uw systemen, maakt ISEE een snel herstel van uw systemen mogelijk.
Installeer ISEE op uw systemen om risico’s te helpen verminderen en potentiële kritieke problemen te
helpen voorkomen.
Raadpleeg de
over ISEE.
HP website (http://www.hp.com/hps/hardware/hw_enterprise.html) voor meer informatie