Hp PAVILION DM3-1070EA, PAVILION DM3-1112SA, PAVILION DM3-1105EA, PAVILION DM3-1030SA, PAVILION DM3-1020EA User Manual [nl]

...
Page 1
HP Pavilion dm3 Entertainment PC
Gebruikershandleiding
Page 2
© Copyright 2009 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
ATI is een handelsmerk van Advanced Micro Devices, Inc. Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende eigenaar en wordt door Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Microsoft en Windows zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Het SD-logo is een handelsmerk van de desbetreffende eigenaar.
De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP producten en diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Eerste editie, december 2009
Artikelnummer: 589236-331
Kennisgeving over het product
In deze gebruikershandleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.
Voor de recentste versie van de Gebruikershandleiding gaat u naar de website van HP op
support.
http://www.hp.com/
Page 3
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de
computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg ook dat de netvoedingsadapter niet in contact komt met de huid of een voorwerp van zacht materiaal wanneer u met de computer werkt. De computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
Page 4
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Page 5
Inhoudsopgave
1 Aan de slag
HP QuickWeb gebruiken (alleen bepaalde modellen) .......................................................................... 1
2 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 2
Onderdelen ........................................................................................................................................... 2
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 2
Touchpad ............................................................................................................ 2
Lampjes ............................................................................................................... 3
Toetsen ............................................................................................................... 4
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 5
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 5
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 6
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Onderdelen van het beeldscherm ........................................................................................ 9
Antennes voor draadloze communicatie ............................................................................ 10
Overige hardwareonderdelen ............................................................................................ 11
Labels ................................................................................................................................................. 11
3 Draadloze en lokale netwerken
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................................... 13
Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen ..................... 13
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 14
Knop voor draadloze communicatie gebruiken .................................................................. 15
Wireless Assistant gebruiken ............................................................................................. 15
HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen) ...................................... 15
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 16
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 16
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 16
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 17
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 18
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 18
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 19
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 19
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 20
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 20
Problemen met draadloze verbinding oplossen ................................................................................. 21
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN) .................................... 21
v
Page 6
Kan geen verbinding maken met een WLAN-voorkeursnetwerk ....................................... 22
Netwerkpictogram voor WLAN wordt niet weergegeven ................................................... 22
Huidige beveiligingscodes voor WLAN-netwerk niet beschikbaar ..................................... 22
WLAN-verbinding is zeer zwak .......................................................................................... 23
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 23
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) .............................................................................. 23
4 Cursorbesturing en toetsenbord
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 25
Voorkeuren voor cursorbesturing instellen ........................................................................ 25
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 25
Schuiven met twee vingers ............................................................................... 25
Draaien (alleen bepaalde modellen) ................................................................. 26
Knijpen (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 26
Actietoetsen gebruiken ....................................................................................................................... 27
Hotkeys gebruiken .............................................................................................................................. 28
Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................................. 29
Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken .................................................................. 30
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen ................................... 30
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok ....... 31
Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................................ 31
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 31
5 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 32
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 34
Audio .................................................................................................................................................. 35
Video .................................................................................................................................................. 36
Webcam ............................................................................................................................................. 38
6 Energiebeheer
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 32
Toetsen voor het afspelen van media gebruiken ............................................................... 33
HP MediaSmart software gebruiken .................................................................................. 34
Multimediasoftware gebruiken ........................................................................................... 35
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 35
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 35
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 36
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 36
HDMI-apparaat aansluiten ................................................................................................. 37
Audio voor HDMI configureren (alleen bepaalde modellen) ............................. 38
Tips voor de webcam ......................................................................................................... 39
Eigenschappen webcam aanpassen ................................................................................. 39
vi
Page 7
Energieapparaten instellen ................................................................................................................. 41
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 41
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 41
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 42
Energiemeter gebruiken .................................................................................................... 42
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 42
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 43
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 43
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 43
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen energiebesparende stand ................... 43
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 43
Netvoeding aansluiten ....................................................................................................... 44
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 45
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 45
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 46
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 46
Acculading weergeven ....................................................................................................... 46
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 46
Accu opladen ..................................................................................................................... 47
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren ............................................................................. 48
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 48
Lage acculading herkennen .............................................................................. 48
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 50
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 50
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 50
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 50
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 50
Accu kalibreren .................................................................................................................. 50
Stap 1: Laad de accu volledig op ...................................................................... 50
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 51
Stap 3: Ontlaad de accu .................................................................................... 51
Stap 4: Laad de accu volledig op ...................................................................... 53
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ........................ 53
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 53
Accu opbergen ................................................................................................................... 53
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 54
Accu vervangen ................................................................................................................. 54
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 54
7 Geheugenmodules
vii
Page 8
8 Schijfeenheden en externe apparatuur
Schijfeenheden ................................................................................................................................... 59
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ........................................................................ 59
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................... 59
Prestaties van de vaste schijf verbeteren .......................................................................... 60
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................... 60
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................. 61
De vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen ............................................................. 61
HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............... 64
Status van HP ProtectSmart vaststellen ........................................................... 64
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf ............................................. 64
HP ProtectSmart gebruiken .............................................................................. 65
Externe schijfeenheden gebruiken .................................................................................... 65
Optionele externe schijfeenheden aansluiten ................................................... 66
Optischeschijfeenheden delen ........................................................................................... 66
Externe apparaten .............................................................................................................................. 66
USB-apparaat gebruiken ................................................................................................... 66
USB-apparaat aansluiten .................................................................................. 67
USB-apparaat verwijderen ................................................................................ 67
Kaarten voor het digitale-mediaslot gebruiken .................................................................. 68
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................... 68
Digitale kaart verwijderen .................................................................................. 69
9 Beveiliging
Computer beschermen ....................................................................................................................... 70
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 70
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 71
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma ............................................................... 71
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 72
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 73
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 74
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 74
Essentiële beveiligingsupdates installeren ......................................................................................... 74
Optionele beveiligingskabel installeren .............................................................................................. 75
10 QuickWeb-instellingen wijzigen
QuickWeb in- en uitschakelen ............................................................................................................ 76
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 72
Beheerderswachtwoord invoeren ..................................................... 73
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 73
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 73
Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
viii
Page 9
Het setupprogramma starten .............................................................................................................. 77
Setupprogramma gebruiken ............................................................................................................... 77
Navigeren en selecteren in Setupprogramma ................................................................... 77
Taal van Setupprogramma wijzigen .................................................................................. 78
Systeeminformatie weergeven .......................................................................................... 78
Standaardinstellingen in setupprogramma herstellen ........................................................ 79
Setupprogramma afsluiten ................................................................................................. 79
Menu's van het Setupprogramma ...................................................................................................... 79
Main (Hoofdmenu) ............................................................................................................. 80
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................... 80
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) .......................................................... 80
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................... 81
BIOS bijwerken ................................................................................................................................... 81
BIOS-versie vaststellen ..................................................................................................... 81
Programma's en stuurprogramma's updaten ..................................................................................... 83
Bijlage B Back-up en herstel
Herstelschijven maken ....................................................................................................................... 84
Back-up maken van gegevens ........................................................................................................... 85
Windows Back-up maken and terugzetten ........................................................................ 86
Systeemherstelpunten gebruiken ...................................................................................... 86
Herstelactie uitvoeren ......................................................................................................................... 87
Herstellen met behulp van de herstelschijven ................................................................... 87
Herstellen met behulp van de speciale herstelpartitie ....................................................... 87
BIOS-update downloaden ................................................................................. 82
Wanneer maakt u herstelpunten? ..................................................................... 86
Systeemherstelpunt maken ............................................................................... 87
Herstelactie uitvoeren op basis van een bepaalde datum en tijd ...................... 87
Index ................................................................................................................................................................... 89
ix
Page 10
x
Page 11

1 Aan de slag

Het hoofdbesturingssysteem van uw computer is Microsoft® Windows®. De computer bevat mogelijk HP QuickWeb (alleen bepaalde modellen).
Het besturingssysteem Microsoft Windows geeft het bureaublad weer op het beeldscherm en
bestuurt de hardware, randapparatuur en software van uw computer.
Als de computer QuickWeb bevat, kunt u daarmee snel op internet surfen, digitale foto's bekijken,
naar muziek luisteren of contact houden via e-mail, expresberichten of Skype (alleen bepaalde modellen) zonder dat u het hoofdbesturingssysteem moet opstarten.
OPMERKING: Als u QuickWeb wilt uitschakelen of opnieuw wilt inschakelen, raadpleegt u hoofdstuk
10, 'QuickWeb-instellingen wijzigen'. Vanuit QuickWeb heeft u toegang tot de software-Help door te klikken op het Help-pictogram in het systeemvak.

HP QuickWeb gebruiken (alleen bepaalde modellen)

U start QuickWeb als volgt:
1. Schakel de computer in. Het scherm HP QuickWeb verschijnt.
2. Klik op een pictogram in het QuickWeb-scherm om een programma te starten.
U start QuickWeb als volgt vanuit Microsoft Windows:
Selecteer Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Opnieuw
opstarten. De computer wordt opnieuw opgestart en de startpagina van QuickWeb verschijnt.
OPMERKING: Voor meer informatie over HP QuickWeb raadpleegt u de software-Help bij QuickWeb.
HP QuickWeb gebruiken (alleen bepaalde modellen) 1
Page 12

2 Voorzieningen

Hardware herkennen

Voor een lijst van de hardware die in de computer is geïnstalleerd, klikt u op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik vervolgens in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.

Onderdelen

Onderdelen aan de bovenkant

Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad-lampje
(2) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
2 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Wit: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
op het scherm selecteren of activeren.
Page 13
Onderdeel Beschrijving
(3) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een
externe muis.
(4) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in of uit.
Lampjes
(5) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster op het
beeldscherm omhoog of omlaag.
(6) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
externe muis.
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven en wijzigen, selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik op Muisinstellingen.
Onderdeel Beschrijving
(1) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(2) Lampje Volume uit Aan: de geluidsweergave van de computer is uitgeschakeld.
(3) Num Lock-lampje Aan: het geïntegreerde numerieke toetsenblok is ingeschakeld
of Num Lock is aan op een optioneel extern numeriek toetsenblok.
Onderdelen 3
Page 14
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
(2) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met een pijltoets, de num
(3) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarop de aanwijzer
(5) Toetsen van het geïntegreerde numerieke
toetsenblok
(6) Actietoetsen Hiermee voert u veelgebruikte systeemfuncties uit.
(7) num lock-toets Met deze toets in combinatie met de fn-toets schakelt u het
systeeminformatie weer te geven.
lock-toets of esc om veelgebruikte systeemfuncties uit te
voeren.
zich bevindt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kunnen de toetsen worden gebruikt als de toetsen op een extern numeriek toetsenblok.
numeriek toetsenblok in of uit.
4 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Page 15

Onderdelen aan de voorkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van de computer weergegeven.
(2) Acculampje Aan: er wordt een accu opgeladen.
(3) Schijfeenheidlampje Wit: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf.
Knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: als de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in de computer volledig zijn opgeladen. Als de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in de computer bijna leeg is.

Onderdelen aan de rechterkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid.
Oranje: HP ProtectSmart Hard Drive Protection heeft tijdelijk de interne vaste schijf geparkeerd.
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de hibernationstand.
(2) Aan/uit-schakelaar
Als de computer is uitgeschakeld, verschuift u de schakelaar om de
computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, verschuift u de schakelaar kort om
de slaapstand te activeren.
Onderdelen 5
Page 16
Onderdeel Beschrijving
Als de computer in de slaapstand staat, verschuift u de schakelaar kort
om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, verschuift u de
schakelaar kort om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van Windows® geen resultaat hebben, verschuift u de aan/uit-schakelaar en houdt u deze minstens vijf seconden vast om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging >
Energiebeheer voor meer informatie over energiebeheer.
(3) Lampje voor draadloze communicatie
(4) Knop voor draadloze communicatie Met deze schakelaar kunt u de voorziening voor draadloze communicatie
(5) USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(6) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
(7) Bevestigingspunt voor
beveiligingskabel
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie,
zoals een adapter voor draadloze communicatie (WLAN), een draadloos WWAN-apparaat (Wireless Wide Area Network) en/of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is uitgeschakeld.
in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand brengen.
OPMERKING: Als u een draadloze verbinding tot stand wilt brengen,
moet er al een draadloos netwerk zijn ingesteld.
OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om
interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt.
Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel aan de computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste plaats een
ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.

Onderdelen aan de linkerkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Voedingsconnector Hierop kunt u een netvoedingsadapter aansluiten.
6 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Page 17
Onderdeel Beschrijving
(2) Lampje van de netvoedingsadapter
(3) RJ-45-netwerkconnector Hierop kunt u een netwerkkabel aansluiten.
(4) Poort voor externe monitor Hierop kunt u een optionele VGA-monitor of projector
(5) HDMI-poort Hiermee kunt u de computer aansluiten op een optioneel video-
(6) USB-poorten (2) Hierop kunt u optionele USB-apparatuur aansluiten.
(7) Digitale-mediaslot Ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
Aan: de computer is aangesloten op een externe
voedingsbron.
Uit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
aansluiten.
of audioapparaat, zoals een high-definition televisie en andere compatibele digitale apparatuur of audio-apparatuur.
OPMERKING: Op bepaalde modellen kan een optionele,
externe USB-optischeschijfeenheid worden geconfigureerd. Raadpleeg de gedrukte poster Snel aan de slag voor meer informatie.
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
SDHC-geheugenkaart (Secure Digital High Capacity)
xD-Picture Card (XD)
xD-Picture Card (XD) type H
xD Picture Card (XD) type M
(8) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
(9) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat weer te geven.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit
op de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
Onderdelen 7
Page 18

Onderdelen aan de onderkant

Onderdeel Beschrijving
(1) SIM-module (Subscriber Indentity Module,
alleen bepaalde modellen)
(2) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(3) Accuvergrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(4) Ventilatieopeningen (6) Deze openingen zorgen voor luchtkoeling van de interne
Deze bevindt zich in de accuruimte.
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer start
automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt.
8 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Page 19
Onderdeel Beschrijving
(5) Compartiment voor geheugenmodule Hierin bevinden zich het geheugenmoduleslot (bepaalde
modellen hebben twee slots) en de LAN- of WLAN-module.
VOORZICHTIG: Vervang de module alleen door een module
die is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving met betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in uw land/regio. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens via Help en ondersteuning contact op met de technische ondersteuningsdienst.
(6) Vasteschijfruimte Hierin bevinden zich de vaste schijf en de WLAN-module (alleen
bepaalde modellen).
VOORZICHTIG: Vervang de module alleen door een module
die is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving met betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in uw land/regio. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens via Help en ondersteuning contact op met de technische ondersteuningsdienst.

Onderdelen van het beeldscherm

Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid opnemen.
(2 Lampje van de webcam Aan: de webcam is in gebruik.
(3) Webcam Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.
Onderdelen 9
Page 20

Antennes voor draadloze communicatie

Onderdeel Beschrijving
(1) WWAN-antennes (2) (alleen bepaalde modellen)*Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
(2) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenzijde van het apparaat. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe omgeving van de antennes vrij.
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's, wireless wide area networks).
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's, wireless local area networks).
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
10 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Page 21

Overige hardwareonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee sluit u de netvoedingsadapter aan.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.

Labels

De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per land/regio.
Servicelabel: Bevat onder andere de volgende informatie:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van de notebookcomputer is
bevestigd.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke identificatiecode die uniek is voor elk product.
Artikelnummer/productnummer (p/n) (3). Dit nummer geeft specifieke informatie over de
hardwarecomponenten van het product. Het artikelnummer helpt een onderhoudstechnicus bij het bepalen van de vereiste componenten en onderdelen.
Labels 11
Page 22
Modelbeschrijving (4). Dit is de alfanumerieke identificatiecode die u gebruikt wanneer u
documenten, stuurprogramma's en ondersteuning voor de notebookcomputer zoekt.
Garantieperiode (5). Dit nummer geeft de lengte van de garantieperiode voor deze computer
aan.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning. Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: Bevat de productcode voor Windows®. U kunt het
productidentificatienummer nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt bijwerken of problemen met het systeem wilt oplossen. Het certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: Bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich onder de accuklep.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: Deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie en de keurmerken van een aantal landen/regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een draadloosnetwerkapparaat (WLAN), een HP module voor mobiel breedband of een Bluetooth®-apparaat zijn. Als het model van uw computer is uitgerust met een of meer draadloze apparaten, is de computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig hebben als u de computer in het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie bevinden zich aan de onderkant van de computer.
SIM-label (Subscriber Identity Module, alleen bepaalde modellen): Bevat de ICCID (Integrated
Circuit Card Identifier) van uw SIM-kaart. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
Label met serienummer van HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): Bevat
het serienummer van de HP module voor mobiel breedband. Dit label bevindt zich in de accuruimte.
12 Hoofdstuk 2 Voorzieningen
Page 23

3 Draadloze en lokale netwerken

Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken

Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven doorgegeven. De computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): Hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerken, draadloze LAN's of WLAN's genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP draadloosbreedbandmodule: Een draadloos WWAN-apparaat (Wide Area Network) dat
toegang biedt tot informatie overal waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van mobiele netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan, waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Bluetooth®-apparaat: Hiermee kunt u een persoonlijk netwerk (Personal Area Network, PAN)
opzetten om verbinding te maken met andere voor Bluetooth geschikte apparaten zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. Binnen een PAN communiceert elk apparaat direct met andere apparaten en moeten apparaten zich op relatief korte afstand (doorgaans 10 meter) van elkaar bevinden.
Computers met WLAN-apparaten ondersteunen een of meer van de volgende IEEE-industrienormen:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt overdrachtssnelheden tot 450 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor het achterwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over draadloze technologie.

Statuspictogrammen voor draadloze communicatie en netwerk herkennen

Pictogram Naam Beschrijving
Draadloos (ingeschakeld) Geeft de locatie van het lampje en de knop voor draadloze
communicatie op de computer aan. Hiermee wordt tevens de Wireless Assistant software op de computer herkend en
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 13
Page 24
wordt aangegeven dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloos (uitgeschakeld) Hiermee wordt aangegeven dat alle apparaten voor
HP Connection Manager Hiermee wordt HP Connection Manager geopend, waarmee
Bekabeld netwerk (aangesloten) Hiermee wordt aangegeven dat een of meer van uw
Netwerk (aangesloten) Hiermee worden de volgende situaties aangegeven:
Netwerk (gedeactiveerd/losgekoppeld) Hiermee worden de volgende situaties aangegeven:
draadloze communicatie zijn uitgeschakeld. U kunt er ook de Wireless Assistent software op de computer mee herkennen.
u verbinding kunt maken met een HP apparaat voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen).
netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten zijn aangesloten op het netwerk.
Een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd.
Een of meer netwerkapparaten zijn verbonden met een
draadloos netwerk.
Een of meer netwerkapparaten zijn verbonden met een
bekabeld netwerk.
Een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd.
Er zijn geen draadloosnetwerkverbindingen
beschikbaar of alle apparaten voor draadloze netwerken zijn gedeactiveerd met de knop voor draadloze communicatie of met Wireless Assistant.
Bekabeld netwerk (gedeactiveerd/ losgekoppeld)
Netwerk (losgekoppeld) Hiermee worden de volgende situaties aangegeven:
Hiermee worden de volgende situaties aangegeven:
Een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd.
Alle netwerkapparaten of alle apparaten voor draadloze
netwerken zijn gedeactiveerd in het Configuratiescherm van Windows®.
Een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
geïnstalleerd.
Draadloze verbindingen zijn beschikbaar.

Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken

U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op de computer met een van deze voorzieningen in- of uitschakelen:
Knop of schakelaar voor draadloze communicatie (in deze handleiding de "knop voor draadloze
communicatie" genoemd).
Wireless Assistant software
HP Connection Manager software (alleen bepaalde modellen)
Voorzieningen van het besturingssysteem.
14 Hoofdstuk 3 Draadloze en lokale netwerken
Page 25

Knop voor draadloze communicatie gebruiken

De computer heeft een knop voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze communicatie en een of twee lampjes voor draadloze communicatie, afhankelijk van het model. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie blauw wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie uit is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
OPMERKING: Bij sommige modellen brandt het lampje voor draadloze communicatie oranje wanneer
alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u met de knop voor draadloze communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in- of uitschakelen. Een afzonderlijk apparaat voor draadloze communicatie kan worden bestuurd via Wireless Assistant.

Wireless Assistant gebruiken

Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant. Als een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in het Setupprogramma, moet het opnieuw worden geactiveerd via het Setupprogramma voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
U kunt de status van de apparaten voor draadloze communicatie weergeven door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en de muisaanwijzer over het pictogram voor draadloze communicatie te bewegen.
Als het pictogram Draadloos niet in het systeemvak staat, gaat u als volgt te werk om de eigenschappen van Wireless Assistant te wijzigen:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Hardware > Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie op de tegel Wireless Assistant. Deze bevindt
zich in de onderste rij van het Windows® Mobiliteitscentrum.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Selecteer het selectievakje naast Pictogram van HP Wireless Assistant in systeemvak.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de online Help van de Wireless Assistant software voor meer informatie.
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.

HP Connection Manager gebruiken (alleen bepaalde modellen)

U kunt HP Connection Manager gebruiken om een verbinding met WWAN's te maken met een HP apparaat voor mobiel breedband in de computer (alleen bepaalde modellen).
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 15
Page 26
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram Connection Manager in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Alle programma's > HP Connection Manager > HP Connection Manager.
Raadpleeg de Help-functie van Connection Manager voor meer informatie.

Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken

Sommige besturingssystemen bieden ook de mogelijkheid om geïntegreerde apparaten voor draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Zo biedt Windows het Netwerkcentrum waarmee u een verbinding of netwerk tot stand kunt brengen, verbinding kunt maken met een netwerk, draadloze netwerken kunt beheren en netwerkproblemen kunt diagnosticeren en verhelpen.
U opent het Netwerkcentrum door te klikken op Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.

WLAN gebruiken

Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos lokaal netwerk (WLAN), dat bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN­infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of bedrijfsnetwerk).

Draadloos netwerk installeren

Als u thuis een draadloos lokaal netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is verbonden met internet.
16 Hoofdstuk 3 Draadloze en lokale netwerken
Page 27
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u meer hulp nodig heeft bij de installatie van een draadloos lokaal netwerk, neemt u contact op met de fabrikant van de router of met uw internetprovider.

Draadloos netwerk beveiligen

Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze netwerken kwetsbaar zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
Draadloze netwerken in openbare ruimten, of ‘hotspots’, zoals cafés en vliegvelden beschikken vaak over geen enkele vorm van beveiliging. Er worden nieuwe technologieën ontwikkeld door fabrikanten van draadloze apparatuur en hotspotproviders die de openbare omgeving veiliger en anoniemer maken. Als u zich zorgen maakt over de veiligheid van de computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten daar het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn WPA-Personal (Wi-Fi Protected Access) en WEP (Wired Equivalent Privacy). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen andere WLAN-apparaten onbeveiligde signalen opvangen en (ongevraagd) verbinding maken met uw netwerk of informatie onderscheppen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways of routers bevatten ingebouwde beveiligingsvoorzieningen zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als gegevensverzoeken controleert die worden verzonden naar uw netwerk en die eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Firewalls zijn verkrijgbaar in vele soorten, zowel softwarematig als hardwarematig. In sommige netwerken wordt een combinatie van beide typen gebruikt.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor uw draadloze netwerken zijn diverse geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar. Kies de oplossing die voor uw netwerkbeveiliging het geschiktst is:
Wired Equivalent Privacy (WEP) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie
dat alle netwerkgegevens codeert en een WEP-sleutel verzendt. In de meeste gevallen kunt u de WEP-sleutel laten toewijzen door het netwerk. Maar u kunt ook uw eigen sleutel instellen,
WLAN gebruiken 17
Page 28
een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In tegenstelling tot WEP, waarbij één statische beveiligingssleutel wordt gebruikt voor coderingen, maakt WPA echter gebruik van TKIP (Temporal Key Integrity Protocol) om voor elk gegevenspakket een nieuwe sleutel te genereren. Bovendien wordt voor elke computer in het netwerk een afzonderlijke sleutelset gegenereerd.

Naar een ander netwerk roamen

Wanneer u de computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt de computer automatisch met het nieuwe netwerk verbonden. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde procedure die u eerder heeft gebruikt om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.

HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Met HP mobiel breedband kan de computer WWAN's (Wireless Wide Area Networks) gebruiken om toegang te krijgen tot internet vanaf meerdere locaties en binnen grotere gebieden dan mogelijk is met WLAN's. Voor het gebruik van HP mobiel breedband heeft u een netwerkserviceprovider (aanbieder van mobiele netwerkdiensten) nodig. In de meeste gevallen is dit een aanbieder van mobiele telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband is vergelijkbaar met de dekking voor mobiele telefonie.
Als u HP mobiel breedband gebruikt in combinatie met de diensten van een aanbieder van mobiele telefonie, heeft u de vrijheid om verbonden te blijven met internet, e-mailberichten te verzenden of verbinding te maken met uw bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent of zich buiten het bereik van Wi­Fi-hotspots bevindt.
HP mobiel breedband ondersteunt de volgende technologieën:
HSPA (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken op basis van de
telecommunicatiestandaard GSM (Global System for Mobile Communications).
De EV-DO-module (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de CDMA-
telecommunicatiestandaard (Code Division Multiple Access).
Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de mobiele breedbanddiensten te activeren. Het serienummer staat op een label aan de binnenkant van de accuruimte van de computer.
Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (Subscriber Identity Module). Een SIM-kaart bevat basisgegevens over u, zoals een pincode, en over het netwerk. Sommige computers bevatten een SIM-kaart die vooraf in de accuruimte is geïnstalleerd. Als de SIM­kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij het pakket met informatie over HP mobiel breedband dat bij de computer is verstrekt, of verstrekt de aanbieder van mobiele netwerkdiensten deze los van de computer.
Voor informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart raadpleegt u de gedeelten ‘SIM­kaart plaatsen’ en ‘SIM-kaart verwijderen’ in dit hoofdstuk.
Raadpleeg voor meer informatie over HP mobiel breedband en het activeren van de service bij uw aanbieder van mobiele netwerkdiensten de informatie over HP mobiel breedband die bij uw computer is geleverd. Ga voor meer informatie naar de website van HP op
mobilebroadband (alleen voor de VS).
http://www.hp.com/go/
18 Hoofdstuk 3 Draadloze en lokale netwerken
Page 29

SIM-kaart plaatsen

VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van
de connectoren te voorkomen.
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, schakelt u de computer in door de aan/uit-schakelaar te verschuiven. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het daarvoor bestemde slot en duw de SIM-kaart voorzichtig in het slot totdat
deze stevig op zijn plaats zit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Schakel de computer in.

SIM-kaart verwijderen

U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Sluit de computer af. Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, schakelt u de computer in door de aan/uit-schakelaar te verschuiven. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 19
Page 30
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Schakel de computer in.

Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken

Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smartphones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.

Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)

HP adviseert niet om een computer met Bluetooth in te stellen als host en te gebruiken als gateway die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding te maken met internet. Wanneer twee of meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar worden verbonden, en ICS (Internet Connection Sharing) op een van de computers is ingeschakeld, kunnen de andere computers niet via het Bluetooth­netwerk verbinding maken met internet.
20 Hoofdstuk 3 Draadloze en lokale netwerken
Page 31
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van de gegevensoverdracht tussen de computer en draadloze apparatuur, zoals een mobiele telefoon, printer, camera of PDA. Het onvermogen om op consistente wijze twee of meer computers te verbinden om de internetverbinding via Bluetooth te kunnen delen, is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows.

Problemen met draadloze verbinding oplossen

Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Een draadloos apparaat is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een draadloos apparaat of router.
Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen bij bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert u eerst of voor elk draadloos apparaat een stuurprogramma is geïnstalleerd.
De procedures in dit hoofdstuk zijn bedoeld om problemen met een computer die geen verbinding maakt met het netwerk dat u wilt gebruiken, te diagnosticeren en op te lossen.

Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN)

Als het niet lukt verbinding te maken met een WLAN, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op de computer.
OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik in het veld Systeem op Apparaatbeheer.
3. Klik op de pijl naast Netwerkadapters om de lijst uit te vouwen en alle adapters weer te geven.
4. Zoek het WLAN-apparaat in de lijst met netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-apparaat
bevat mogelijk de termen draadloos, draadloos LAN, WLAN, Wi-Fi of 802.11.
Als er geen WLAN-apparaat wordt vermeld, beschikt de computer niet over een geïntegreerd WLAN-apparaat of is het stuurprogramma van het WLAN-apparaat niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het oplossen van problemen met WLAN’s.
Problemen met draadloze verbinding oplossen 21
Page 32

Kan geen verbinding maken met een WLAN-voorkeursnetwerk

Windows kan automatisch een beschadigde WLAN-verbinding herstellen.
Als een netwerkpictogram wordt weergegeven in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u vervolgens op Problemen oplossen.
Windows stelt uw netwerkapparaat opnieuw in en probeert verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Als geen netwerkpictogram wordt weergegeven in het systeemvak, doet u het volgende:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Problemen oplossen en selecteer het netwerk dat u wilt repareren.

Netwerkpictogram voor WLAN wordt niet weergegeven

Als het pictogram van de netwerkstatus niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN heeft geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet gevonden is. Installeer het stuurprogramma opnieuw.
Ga voor de recentste software en stuurprogramma's van het WLAN-apparaat voor de computer naar de website van HP op gaat u naar de website van de fabrikant voor de recentste software.
http://www.hp.com. Als het door u gebruikte WLAN-apparaat apart is aangeschaft,
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer op te halen:
1. Open uw webbrowser en ga naar
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en typ het modelnummer
van de computer in het zoekveld.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat apart heeft aangeschaft, raadpleegt u de
website van de fabrikant voor de nieuwste software.
http://www.hp.com/support.

Huidige beveiligingscodes voor WLAN-netwerk niet beschikbaar

Als u wordt gevraagd naar een netwerksleutel of netwerknaam (SSID) wanneer u verbinding wilt maken met een WLAN, is het netwerk beveiligd. U heeft de huidige codes nodig om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk. Het SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke codes waarmee de computer door het netwerk wordt herkend. U geeft deze codes in de computer op.
Voor een netwerk dat is verbonden met de persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies over het instellen van dezelfde codes op zowel de router als het WLAN-apparaat.
Als u over een privénetwerk beschikt, bijvoorbeeld een netwerk op kantoor of in een openbare
internetchatroom, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de codes en voert u de codes in wanneer u daarom wordt gevraagd.
Bij sommige netwerken worden SSID's of netwerksleutels die op de routers of toegangspunten worden gebruikt, regelmatig gewijzigd, ter verbetering van de beveiliging. In dat geval moeten de codes op de computer dienovereenkomstig worden aangepast.
22 Hoofdstuk 3 Draadloze en lokale netwerken
Page 33
Als u nieuwe sleutels voor het draadloze netwerk en het SSID voor een netwerk ontvangt, en als u eerder al een verbinding met dat netwerk tot stand heeft gebracht, gaat u als volgt te werk om verbinding met het netwerk te maken:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er wordt een lijst weergegeven met de beschikbare WLAN's. Als u zich op een hotspot bevindt waar meerdere WLAN's actief zijn, worden meerdere WLAN's weergegeven.
3. Klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik vervolgens op Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
4. Klik op het tabblad Beveiliging en geef de juiste draadloze coderingsgegevens op in het vak
Netwerkbeveiligingssleutel.
5. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.

WLAN-verbinding is zeer zwak

Als het netwerk erg zwak is of als de computer geen verbinding met een WLAN kan maken, gaat u als volgt te werk om te zorgen voor minder interferentie van andere apparaten:
Plaats de computer dichter bij de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel apparaten zoals magnetrons en draadloze en mobiele telefoons tijdelijk uit, om ervoor te
zorgen dat andere draadloze apparaten niet storen.

Kan geen verbinding maken met de draadloze router

Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router opnieuw in door gedurende 10 tot 15 seconden de stroom uit te schakelen.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de fabrikant van de router voor meer informatie.

Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN)

Als u verbinding wilt maken met een lokaal netwerk (LAN), heeft u een 8-pins RJ-45-netwerkkabel nodig (niet meegeleverd). Als de netwerkkabel is voorzien van een ruisonderdrukkingscircuit (1), waarmee storing door tv- en radiosignalen wordt voorkomen, sluit u het kabeleinde met het ruisonderdrukkingscircuit (2) aan op het apparaat.
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
Verbinding maken met een lokaal netwerk (LAN) 23
Page 34
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector van de computer (1).
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
24 Hoofdstuk 3 Draadloze en lokale netwerken
Page 35

4 Cursorbesturing en toetsenbord

Cursorbesturing gebruiken

OPMERKING: Naast het touchpad kunt u ook een externe USB-muis aansluiten op de computer via
een van de USB-poorten op de computer.

Voorkeuren voor cursorbesturing instellen

Als u de eigenschappen van de muis wilt weergeven, klikt u op Start > Apparaten en printers. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en klik op Muisinstellingen.
Via de eigenschappen voor de muis in Windows® kunt u de instellingen voor aanwijsapparaten aanpassen aan uw wensen. U kunt bijvoorbeeld de knopconfiguratie, kliksnelheid en opties voor de aanwijzer instellen.

Touchpad gebruiken

Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.
OPMERKING: Voor meer informatie over het herkennen van de onderdelen van het touchpad
raadpleegt u
De volgende voorzieningen zijn niet in alle software beschikbaar. Deze werken alleen in software die deze voorzieningen ondersteunt.
Touchpad op pagina 2
Schuiven met twee vingers
Schuiven met twee vingers is handig wanneer u een pagina of afbeelding omhoog of omlaag wilt bewegen. Plaats twee vingers op het touchpad en beweeg ze omhoog, omlaag, naar links of naar rechts over het touchpad.
OPMERKING: De schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van uw vingers.
OPMERKING: Schuiven met twee vingers is standaard ingeschakeld. Als u schuiven met twee vingers
wilt uitschakelen, klikt u op Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis > Multitikhandelingen. Schakel vervolgens het selectievakje uit naast de functie die u wilt uitschakelen.
Cursorbesturing gebruiken 25
Page 36
Draaien (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Op sommige computermodellen is draaien standaard ingeschakeld. Als u draaien wilt
uitschakelen, klikt u op Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis > Multitikhandelingen. Schakel vervolgens het selectievakje uit naast de functie die u wilt uitschakelen.
Met de draaifunctie kunt u items zoals foto's en pagina's draaien. Als u een item wilt draaien, plaatst u uw duim op het touchpad en beweegt u uw wijsvingers in een halve cirkel rond uw duim.
Knijpen (alleen bepaalde modellen)
OPMERKING: Op sommige computermodellen is knijpen standaard ingeschakeld. Als u knijpen wilt
uitschakelen, klikt u op Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis > Multitikhandelingen. Schakel vervolgens het selectievakje uit naast de functie die u wilt uitschakelen.
Met de knijpfunctie kunt u in- of uitzoomen op items zoals pdf-bestanden, afbeeldingen en foto's.
Ga als volgt te werk om te knijpen:
U zoomt in door twee vingers naast elkaar op het touchpad te plaatsen en de vingers vervolgens
uit elkaar te bewegen om de omvang van een object te vergroten.
U zoomt uit door twee vingers uit elkaar op het touchpad te plaatsen en de vingers vervolgens
samen te trekken om de omvang van een object te verkleinen.
26 Hoofdstuk 4 Cursorbesturing en toetsenbord
Page 37
OPMERKING: De computer ondersteunt aanvullende touchpadvoorzieningen. Als u deze
voorzieningen wilt inschakelen, selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik vervolgens met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer weergeeft en selecteer Muisinstellingen.

Actietoetsen gebruiken

Actietoetsen zijn bepaalde toetsen bovenaan het toetsenbord waaraan aangepaste acties zijn toegewezen.
Als u een actietoets wilt gebruiken, houdt u deze toets ingedrukt. De toegewezen functie wordt dan uitgevoerd.
OPMERKING: Afhankelijk van de applicatie die u gebruikt, wordt er als u op de fn-toets en een van
de actietoetsen drukt, in die applicatie een snelmenu geopend.
OPMERKING: De actietoetsvoorziening is standaard ingeschakeld. U kunt deze voorziening
uitschakelen in het Setupprogramma (BIOS) en de toegewezen functie weer inschakelen door op de
fn-toets en een van de actietoetsen te drukken. Raadpleeg
voor meer informatie.
Setupprogramma (BIOS) op pagina 77
Actietoetsen gebruiken 27
Page 38
Toets Pictogram Beschrijving
Helderheid verlagen
Helderheid verhogen
Slaapstand Hiermee activeert u de slaapstand.
Schakelen tussen beeldschermen
QuickLock Hiermee start u de beveiligingsvoorziening QuickLock.
Geluid uit Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
Geluid zachter Hiermee verhoogt u stapsgewijs het geluidsvolume.
Hiermee verlaagt u de helderheid van het scherm.
Hiermee verhoogt u de helderheid van het scherm.
Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt de weergave iedere keer dat u op deze toets drukt, overgeschakeld tussen het scherm van de computer, de monitor, en het computerscherm en de monitor tegelijk.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard of HDMI om videogegevens van de computer te ontvangen. De toets Schakelen tussen beeldschermen kan ook de weergave overschakelen tussen andere apparaten die van de computer videogegevens ontvangen.
Geluid harder Hiermee verlaagt u stapsgewijs het geluidsvolume.
Vorige nummer Hiermee speelt u het vorige muziekstuk van een cd of het vorige hoofdstuk van een
Afspelen/pauzeren Hiermee kunt u een audio-cd, dvd of bd afspelen of het afspelen onderbreken of
Volgende nummer Hiermee speelt u het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende
Stoppen Hiermee stopt u het afspelen van een audio-cd, dvd of BD.

Hotkeys gebruiken

Hotkeys zijn combinaties van de fn-toets (1) met de esc-toets (2) of met een van de pijltoetsen (3).
dvd of bd af.
hervatten.
hoofdstuk van een dvd of bd af.
28 Hoofdstuk 4 Cursorbesturing en toetsenbord
Page 39
Hotkey Beschrijving
fn+esc Hiermee geeft u informatie weer over de hardwareonderdelen en
het versienummer van het systeem-BIOS.
fn+pijl-omhoog Hiermee schuift u een pagina omhoog.
fn+pijl-omlaag Hiermee schuift u een pagina omlaag.
fn+pijl-links Een van de volgende voorzieningen wordt uitgevoerd, afhankelijk
van de software:
Hiermee gaat de cursor terug naar het begin van de regel
waarop de cursor staat.
– of –
Hiermee gaat u terug naar het begin van het document.
fn+pijl-rechts Een van de volgende voorzieningen wordt uitgevoerd, afhankelijk
van de software:
Hiermee wordt de cursor aan het eind van de regel geplaatst.
– of –
Hiermee gaat u naar het einde van het document.
Als u een hotkeyopdracht wilt gebruiken, gebruikt u een van de volgende methoden:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.

Toetsenblokken gebruiken

De computer heeft een geïntegreerd numeriek toetsenblok en ondersteunt tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.
Toetsenblokken gebruiken 29
Page 40
Onderdeel Beschrijving
(1) fn-toets Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk-toets, wordt
(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok Deze toetsen kunt u laten werken als een extern numeriek
(3) num lock-toets Met deze toets in combinatie met de fn-toets schakelt u het
(4) Num Lock-lampje
het geïntegreerde numerieke toetsenbord ingeschakeld.
toetsenblok.
numeriek toetsenblok in of uit.
Aan: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok is
ingeschakeld.
– of –
Aan: Num Lock is ingeschakeld op een aangesloten optioneel
numeriek toetsenblok.

Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken

U kunt de vijftien toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok op dezelfde manier gebruiken als de toetsen van een extern toetsenblok. Wanneer het geïntegreerde numerieke toetsenblok is ingeschakeld, voert u met elke toets van dit toetsenblok de functie uit die wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.
Geïntegreerd numeriek toetsenblok in- en uitschakelen
Druk op fn+num lk om het geïntegreerde numerieke toetsenblok in te schakelen. Het Num Lock-lampje gaat aan.Druk nogmaals op fn+num lk om de toetsen weer in hun standaardwerking te gebruiken.
OPMERKING: Het geïntegreerde numerieke toetsenblok werkt niet als er een extern toetsenbord of
numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer of op een optioneel dockingproduct.
30 Hoofdstuk 4 Cursorbesturing en toetsenbord
Page 41
Schakelen tussen functies van toetsen op het geïntegreerde toetsenblok
U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het geïntegreerde numerieke toetsenblok en de numerieke functie. Gebruik hiervoor de toets fn of de toetsencombinatie fn+shift.
Als u de toetsenblokfunctie van een toetsenbloktoets wilt activeren wanneer het toetsenblok is
uitgeschakeld, houdt u de fn-toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.
Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, gebruikt u de toetsenbloktoetsen als volgt tijdelijk als
standaardtoetsen:
Houd de fn-toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.
Houd de toetsen fn+shift ingedrukt om hoofdletters te typen.

Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken

Voor de meeste externe numerieke toetsenblokken geldt dat de werking van de toetsen afhangt van het wel of niet ingeschakeld zijn van Num Lock (Num Lock is standaard uitgeschakeld). Bijvoorbeeld:
Wanneer Num Lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.
Wanneer Num Lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, Page
Up-toets of Page Down-toets.
Wanneer Num Lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het Num Lock-lampje op de computer branden. Wanneer Num Lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het Num Lock-lampje op de computer uit.
U schakelt als volgt Num Lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:
Druk op de num lock-toets op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.

Touchpad en toetsenbord reinigen

Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de aanwijzer onverwachte bewegingen gaat maken. U kunt dit vermijden door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico
van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Reinig het toetsenbord regelmatig om te voorkomen dat toetsen blijven steken en om stof, pluisjes en kruimels te verwijderen die onder de toetsen terechtkomen. U kunt een spuitbus met perslucht en een rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord reinigen 31
Page 42
5Multimedia

Multimediavoorzieningen

De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
externe optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) voor het afspelen van audio- en
videoschijven;
geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren;
geïntegreerde microfoon om zelf audio op te nemen;
geïntegreerde webcam waarmee u video-opnamen kunt maken en verspreiden;
vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
afspelen en beheren;
multimediaknoppen en -hotkeys voor snelle toegang tot multimediataken.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van de computer gebruikt.

Geluidsvolume aanpassen

U kunt het geluidsvolume aanpassen met de volumetoetsen van de computer.
Als u het geluid wilt dempen of herstellen, drukt u op de toets Geluid uit (1).
Als u het volume wilt verlagen, drukt u op de toets Geluid zachter (2).
Als u het volume wilt verhogen, drukt u op de toets Geluid harder (3).
32 Hoofdstuk 5 Multimedia
Page 43
OPMERKING: U kunt het geluidsvolume ook aanpassen via het besturingssysteem Windows en via
bepaalde programma's.

Toetsen voor het afspelen van media gebruiken

Met de toetsen voor het afspelen van media regelt u het afspelen van een audio-cd of een dvd of bd die in een externe optischeschijfeenheid is geplaatst (alleen bepaalde modellen).
Als een audio-cd of dvd of bd niet wordt afgespeeld, drukt u op de toets Afspelen/pauzeren (2) om
de schijf af te spelen.
Als een audio-cd of een dvd of bd wordt afgespeeld, gebruikt u de volgende toetsen:
Als u het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige hoofdstuk van een dvd wilt
afspelen, drukt u op de toets Vorige (1).
Als u het afspelen van de schijf wilt onderbreken of hervatten, drukt u op de toets Afspelen/
pauzeren (2).
Als u het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende hoofdstuk van een dvd wilt
afspelen, drukt u op de toets Volgende (3).
Als u de schijf wilt stopzetten, drukt u op de toets Stoppen (4).
Multimediavoorzieningen 33
Page 44

Multimediasoftware

Op de computer is vooraf multimediasoftware geïnstalleerd. Als u een externe optischeschijfeenheid heeft (alleen bepaalde modellen), kan de software u helpen bij het uitvoeren van de volgende multimediataken, in aanvulling op de taken die in dit gedeelte worden beschreven:
Digitale media afspelen, inclusief audio- en video-cd's, audio- en video-dvd's en BD's.
Gegevens-cd's samenstellen of kopiëren.
Audio-cd's samenstellen, bewerken en branden.
Video's of films maken, bewerken en branden op een dvd of video-cd.

HP MediaSmart software gebruiken

HP MediaSmart maakt van uw computer een mobiel entertainmentcentrum. Met MediaSmart kunt u naar muziek luisteren en dvd- en bd's afspelen. U kunt ook uw fotoverzamelingen beheren en bewerken. MediaSmart bevat de volgende voorzieningen:
Ondersteuning voor het uploaden van afspeellijsten:
Fotoweergavelijsten van MediaSmart uploaden naar fotoalbums op internet, zoals Snapfish.
Videoafspeellijsten van MediaSmart uploaden naar YouTube.
Afspeellijsten van MediaSmart exporteren naar CyberLink DVD Suite.
Pandora Internet-radio (alleen Noord-Amerika): naar muziek luisteren die speciaal voor u is
geselecteerd en wordt gestreamd via internet.
Ga als volgt te werk om MediaSmart te starten:
Klik op het pictogram HP MediaSmart op het bureaublad.
Voor meer informatie over het gebruik van MediaSmart selecteert u Start > Help en ondersteuning en typt u MediaSmart in het zoekvak.
34 Hoofdstuk 5 Multimedia
Page 45

Multimediasoftware gebruiken

Ga als volgt te werk om andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware te vinden en gebruiken:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. Klik
bijvoorbeeld op Windows Media Player als u een audio-cd wilt afspelen met Windows Media Player.
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.

Multimediasoftware vanaf een schijf installeren

Hoewel geen optischeschijfeenheid is geïnstalleerd in de computer, kunt u op een van de volgende manieren eenvoudig toegang krijgen tot software, software installeren en gegevens bereiken:
Gebruik een externe optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: De externe optischeschijfeenheid moet worden aangesloten op de USB-poort op
de computer, niet op een USB-poort op een ander extern apparaat, zoals een hub of
dockingstation. Raadpleeg over externe optischeschijfeenheden.
Deel een optischeschijfeenheid van een andere computer die is voorzien van een
optischeschijfeenheid en die is aangesloten op uw thuisnetwerk.
OPMERKING: Een thuisnetwerk moet zijn ingesteld om een optischeschijfeenheid te kunnen
delen. Raadpleeg delen van optischeschijfeenheden.
Optischeschijfeenheden delen op pagina 66 voor meer informatie over het
Externe schijfeenheden gebruiken op pagina 65 voor meer informatie
OPMERKING: Sommige schijven, zoals dvd-films en schijven met spellen, zijn mogelijk
auteursrechtelijk beschermd en kunnen daardoor niet worden gedeeld.

Audio

Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
Muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers
Geluid opnemen met de interne microfoon of een externe microfoon aansluiten
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtprogramma's
Radioprogramma's streamen
Audio-cd's maken (branden) met behulp van een optionele optischeschijfeenheid

Externe audioapparatuur aansluiten

WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende veiligheidsinformatie.
Audio 35
Page 46
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset, een televisietoestel of een headsetmicrofoon wilt aansluiten, raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met met die van de corresponderende connectoren op de computer.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.

Audiofuncties controleren

U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen het gewenste geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik
op de knop Test.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player of MediaSmart en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Als u de audio-instellingen van de computer wilt bevestigen of wijzigen, selecteert u Start >
Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid.

Video

Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Films bekijken
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken en presentaties maken
Externe videoapparatuur aansluiten

Externe monitor of projector aansluiten

Via de externemonitorpoort sluit u een extern weergaveapparaat aan op de computer, zoals een externe monitor of projector.
36 Hoofdstuk 5 Multimedia
Page 47
Sluit de kabel van het apparaat aan op de externemonitorpoort om een weergaveapparaat aan te
sluiten.
OPMERKING: Als een extern weergaveapparaat op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op de toets Schakelen tussen beeldschermen om het beeld te schakelen naar het apparaat. Door herhaaldelijk te drukken op de toets Schakelen tussen beeldschermen, schakelt u de weergave tussen het computerbeeldscherm en het externe weergaveapparaat.

HDMI-apparaat aansluiten

De computer beschikt over een HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface). Via de HDMI-poort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high-definition televisietoestel of andere compatibele digitale apparatuur of audio-apparatuur.
OPMERKING: Als u videosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een HDMI-kabel nodig
(apart verkrijgbaar).
De computer kan gelijktijdig beelden weergeven op één op de HDMI-poort aangesloten HDMI-apparaat, en op het beeldscherm van de computer of een ander ondersteund extern weergaveapparaat.
Video 37
Page 48
U sluit als volgt een video- of audioapparaat aan op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat volgens de instructies van de
fabrikant.
3. Druk op de toets Schakelen tussen beeldschermen op de computer om het beeld te schakelen
tussen de weergaveapparaten die zijn aangesloten op de computer.
Audio voor HDMI configureren (alleen bepaalde modellen)
Als u HDMI-audio wilt configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high-definition televisie, aan op de HDMI-poort op de computer. Configureer vervolgens het standaardapparaat voor audioweergave.
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of op Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Standaard en vervolgens op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer af te spelen via de computerluidsprekers:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
3. Klik op Standaard en vervolgens op OK.

Webcam

De computer heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. De webcam is een invoerapparaat waarmee u video kunt vastleggen en uitwisselen.
Om de webcam te gebruiken, gaat u als volgt te werk: klik op het pictogram HP MediaSmart op het bureaublad, selecteer het videopictogram in het SmartMenu van MediaSmart en klik op Webcam.
OPMERKING: Voor meer informatie over het gebruik van HP MediaSmart klikt u op Start > Help en
ondersteuning en typt u MediaSmart in het zoekvak.
38 Hoofdstuk 5 Multimedia
Page 49
Neem voor de beste resultaten de volgende richtlijnen in acht bij het gebruik van de webcam:
Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van multimediabestanden naar iemand
in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall, schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in. Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan.
Plaats heldere lichtbronnen zo mogelijk achter de camera en buiten het beeldveld.

Tips voor de webcam

Bij het gebruik van de geïntegreerde webcam krijgt u de beste resultaten als u zich aan de volgende richtlijnen houdt:
Controleer of u de laatste versie van een expresberichtenprogramma heeft voordat u een
videogesprek begint.
Het is mogelijk dat de geïntegreerde webcam niet goed werkt over sommige firewalls in netwerken.
Als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van video naar iemand op een ander LAN of buiten de netwerkfirewall, neemt u contact op met uw internetprovider.
Plaats felle lichtbronnen waar mogelijk achter de webcam en buiten het beeldgebied.

Eigenschappen webcam aanpassen

U kunt de eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan worden geopend vanuit verschillende programma's die gebruikmaken van de geïntegreerde camera. Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu:
Brightness (Helderheid): Hiermee stelt u de hoeveelheid licht in het beeld in. Een hogere instelling
voor helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een donkerder beeld.
Contrast: Hiermee stelt u het verschil in tussen lichte en donkere delen van het beeld. Een hogere
instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast behoudt het oorspronkelijke dynamische bereik, maar zorgt voor een vlakker beeld.
Hue (Kleurtint): Hiermee stelt u het kleuraspect in dat de kleur onderscheidt van een andere kleur
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): Hiermee stelt u de kracht in van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een
hogere instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): Hiermee stelt u de definitie in van randen in een beeld. Een hogere
instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): Hiermee stelt u het contrast in dat van invloed is op de middelste
grijswaarden of middentonen van een afbeelding. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren nog donkerder worden.
Backlight Comp (Tegenlichtcorrectie): Hiermee wordt het beeld gecorrigeerd als er sprake is van
veel tegenlicht. Als dit niet zou gebeuren, zou het beeld onduidelijk worden of zou alleen een silhouet van het onderwerp zichtbaar zijn.
Webcam 39
Page 50
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik van de webcam.
40 Hoofdstuk 5 Multimedia
Page 51

6 Energiebeheer

Energieapparaten instellen

Standen voor energiebesparing gebruiken

Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstandvoorziening en de hibernationvoorziening.
Wanneer de slaapstand wordt ingeschakeld, knippert het aan/uit-lampje en wordt de inhoud van het scherm gewist. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand bespaart energie en gaat sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Wanneer de computer in de slaapstand staat, knippert het aan/uit-lampje. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de hibernationstand geactiveerd.
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, of als de computer 30 minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk op de toets voor de slaapstand.
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Sluit het beeldscherm.
Klik op Start en vervolgens op de aan/uit-knop.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U kunt op elk van de volgende manieren de slaapstand beëindigen:
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord.
Activeer het touchpad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk op het punt waar u bent gestopt met werken.
Energieapparaten instellen 41
Page 52
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de computer 1.080 minuten (18 uur) minuten inactief is geweest en op accuvoeding werkt, als de computer 1.080 minuten (18 uur) minuten inactief is geweest en op een externe voedingsbron werkt of als de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernationstand.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.

Energiemeter gebruiken

De Energiemeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de Energiemeter heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Energiemeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het pictogram van de Energiemeter en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen
tot Energiebeheer.
Verschillende accumeters geven aan of de computer op accuvoeding of netvoeding werkt. Het pictogram geeft ook een bericht weer wanneer de accu bijna leeg is, de acculading een kritiek laag niveau bereikt of overschakelt op reservevoeding.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Energiemeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan
de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
3. Klik op Pictogram en waarschuwingen weergeven voor het pictogram Energie onder Gedrag.
4. Klik op OK.

Energiebeheerschema's gebruiken

Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen of de prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema maken.
42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Page 53
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het accupictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in
de lijst.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer en selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op De schema-instellingen wijzigen.
3. Wijzig de instellingen.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.

Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen energiebesparende stand

Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Een wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
OPMERKING: Als u een wachtwoord voor uw gebruikersaccount wilt maken of het bestaande
wachtwoord wilt wijzigen, klikt u op Stel het wachtwoord voor uw gebruikersaccount in of wijzig het wachtwoord en volgt u de instructies op het scherm. Als u geen wachtwoord wilt maken voor
uw gebruikersaccount of uw wachtwoord niet wilt wijzigen, gaat u door naar stap 5.
5. Klik op Wijzigingen opslaan.

Externe netvoeding gebruiken

Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een compatibele adapter die als accessoire is aangeschaft bij HP.
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
Externe netvoeding gebruiken 43
Page 54
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de hotkey f2 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.

Netvoeding aansluiten

WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Ontkoppel de netvoeding van de computer door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het netsnoer los te koppelen van de computer).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit de computer als volgt aan op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de adapter aan op de voedingsconnector van de computer (1).
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de adapter (2).
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Page 55

Netvoedingsadapter testen

Test de netvoedingsadapter als de computer is aangesloten op netvoeding en een van de volgende symptomen vertoont:
De computer gaat niet aan.
Het beeldscherm blijft leeg.
Het aan/uit-lampje is uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
1. Verwijder de accu uit de computer.
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer, sluit het netsnoer aan op de netvoedingsadapter
en sluit het netsnoer aan op een stopcontact.
3. Zet de computer aan.
Als het aan/uit-lampje aan gaat, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als het aan/uit-lampje uit blijft, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende netvoedingsadapter. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Hulp vragen.

Accuvoeding gebruiken

Wanneer er zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer de computer is aangesloten op een externe netvoedingsbron, werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u de computer loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de knop voor helderheid verhogen of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
Accuvoeding gebruiken 45
Page 56

Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning

Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma's en informatie over de accu:
Accucontrole, waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
Ga als volgt te werk om de informatie over de accu te openen:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Informatie > Energiebeheerschema's:
Veelgestelde vragen.

Accucontrole gebruiken

Help en ondersteuning biedt informatie over de status van de in de computer geïnstalleerde accu.
Ga als volgt te werk om HP Battery Check uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: De computer moet zijn aangesloten op een externe voedingsbron. Als dat niet
het geval is, functioneert Accucontrole niet naar behoren.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Problemen oplossen > Voeding, thermisch en
mechanisch.
3. Klik op het tabblad Voeding en klik vervolgens op Accucontrole.
Dit hulpmiddel onderzoekt of de accu en accucellen naar behoren functioneren en brengt vervolgens verslag uit van de resultaten van het onderzoek.

Acculading weergeven

Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.

Accu plaatsen of verwijderen

VOORZICHTIG: Als u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is, kunnen er gegevens verloren
gaan. Om gegevensverlies te voorkomen, activeert u de hibernationstand of sluit u de computer af via Windows voordat u de accu verwijdert.
U plaatst de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Plaats de accu (1) in de accuruimte (2) en kantel de accu omlaag. Druk de accu omlaag totdat u
een klik hoort.
46 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Page 57
3. Verschuif de accuvergrendeling (3) om de accu te vergrendelen.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
2. Verschijf de accuontgrendeling (1) en kantel de accu (2) omhoog.
3. Verwijder de accu (3).

Accu opladen

WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een netvoedingsadapter of een optionele voedingsadapter.
Accuvoeding gebruiken 47
Page 58
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van de computer uitgaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Accumeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje op de computer geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: De accu wordt opgeladen.
Knipperend: De accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen.
Uit: De accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.

Ontlaadtijd van de accu maximaliseren

De ontlaadtijd van de accu is afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op accuvoeding werkt. De maximale ontlaadtijd wordt geleidelijk aan korter, doordat de opslagcapaciteit van de accu afneemt. Dit is een natuurlijk proces.
Tips voor het maximaliseren van de ontlaadtijd van de accu:
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Controleer de instelling Energiebesparing in Energiebeheer.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plek.

Omgaan met een lage acculading

In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is bijna leeg is, gaat het acculampje knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek laag en gaat het acculampje snel knipperen.
48 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Page 59
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 49
Page 60
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Sluit de hibernationstand af door de aan/uit-schakelaar kort te verschuiven.

Accu kalibreren

Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn;
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren.
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: Laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
50 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Page 61
U laadt als volgt de accu volledig op:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van de computer gaat uit.
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen voor Het beeldscherm uitschakelen na in de kolom Op accu, zodat u deze
kunt herstellen na het kalibreren.
4. Wijzig de instellingen voor Het beeldscherm uitschakelen na in Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de kalibratie
weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
Stap 3: Ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen, ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Accuvoeding gebruiken 51
Page 62
Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het acculampje uit en wordt de computer afgesloten.
52 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Page 63
Stap 4: Laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het acculampje uit is.
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationvoorziening niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft
gekalibreerd, kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
6. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.

Accuvoeding besparen

Selecteer het energiebeheerschema Energiebesparing via het onderdeel Energiebeheer onder
Systeem en beveiliging in het Configuratiescherm van Windows.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de hotkeys f1 en f2 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de slaapstand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.

Accu opbergen

VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Accuvoeding gebruiken 53
Page 64
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als de computer meer dan 2 weken niet wordt gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.

Afvoeren van afgedankte accu's

WAARSCHUWING! Probeer de accu niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.

Accu vervangen

De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren.
Accucontrole waarschuwt dat de accu moet worden vervangen wanneer een interne cel niet correct wordt opgeladen of wanneer de opslagcapaciteit van de accu de status 'Zwak' heeft bereikt. Er verschijnt een bericht waarin u wordt verwezen naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een vervangende accu. Als de accu wordt gedekt door een HP garantie, wordt bij de instructies een garantie-ID geleverd.
OPMERKING: HP adviseert om een nieuwe accu aan te schaffen wanneer de indicator voor de
opslagcapaciteit groen-geel wordt, zodat u altijd over voldoende accuvoeding beschikt.

Computer afsluiten

VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het besturingssysteem, en vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
Als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer.
Als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten.
Als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt uitschakelen met de aan/uit-schakelaar, is het aan te raden de opdracht Afsluiten van Windows te gebruiken.
U sluit als volgt de computer af:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
54 Hoofdstuk 6 Energiebeheer
Page 65
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en verschuif vervolgens de aan/uit-schakelaar.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.
Computer afsluiten 55
Page 66

7 Geheugenmodules

De computer heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van de computer bevindt. U kunt de geheugencapaciteit van de computer vergroten door de bestaande geheugenmodule te vervangen.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, schakelt u de computer in door de aan/uit-schakelaar te verschuiven. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Draai de twee schroeven van het geheugenmodulecompartiment los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2) van de computer.
56 Hoofdstuk 7 Geheugenmodules
Page 67
9. Als u een geheugenmodule vervangt, verwijdert u de bestaande geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen.
10. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule bij de randen vast, om te voorkomen dat de
geheugenmodule wordt beschadigd. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
a. Lijn de inkeping (1) van de geheugenmodule uit met het nokje op het geheugenmoduleslot.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats zit.
57
Page 68
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen
in de computer en sluit het afdekplaatje (2).
12. Draai de twee schroeven van het geheugenmodulecompartiment vast (3).
13. Plaats de accu terug.
14. Keer de computer weer om en sluit de externe voeding en de externe apparaten weer aan.
15. Schakel de computer in.
58 Hoofdstuk 7 Geheugenmodules
Page 69

8 Schijfeenheden en externe apparatuur

Schijfeenheden

Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen

De computer is voorzien van een vaste schijf (met een roterende schijf) of een solid-state drive (SSD) met solid-state geheugen. Een SSD bevat geen bewegende onderdelen en genereert daardoor minder warmte dan een vaste schijf.
Selecteer Start > Computer om de schijfeenheden weer te geven die in de computer zijn geïnstalleerd.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.

Schijfeenheden hanteren

Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Schijfeenheden 59
Page 70
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de computer is afgesloten of in de slaapstand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.

Prestaties van de vaste schijf verbeteren

Schijfdefragmentatie gebruiken
Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste schijf zodat het systeem efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Nu defragmenteren.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows­instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de Help bij de Schijfdefragmentatie-software.
60 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden en externe apparatuur
Page 71
Schijfopruiming gebruiken
Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt verwijderen om schijfruimte vrij te maken, zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.

De vaste schijf in de vasteschijfruimte vervangen

VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vaste schijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf niet wanneer de computer aanstaat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet zeker weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door de aan/uit-schakelaar te verschuiven. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert de vaste schijf als volgt:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Keer de vasteschijfruimte naar u toe en draai de drie schroeven van het afdekplaatje van de vaste
schijf los (1).
Schijfeenheden 61
Page 72
8. Verwijder het afdekplaatje van de vaste schijf (2).
9. Draai de twee schroeven waarmee de vaste schijf aan de computer is bevestigd (1) los.
10. Schuif de vaste schijf naar links (2) om deze los te koppelen.
11. Kantel de vaste schijf omhoog (3) en til de vaste schijf uit de vasteschijfruimte (4).
Ga als volgt te werk om een vaste schijf te installeren:
1. Plaats de vaste schijf in de vaste schijfruimte (1).
2. Kantel de vaste schijf omlaag (2) en schuif de vaste schijf (3) naar rechts totdat deze vastklikt.
62 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden en externe apparatuur
Page 73
3. Draai de twee schroeven waarmee de vaste schijf aan de computer is bevestigd (4) vast.
4. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
5. Sluit het afdekplaatje (2).
6. Draai de drie schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
Schijfeenheden 63
Page 74

HP ProtectSmart Hard Drive Protection gebruiken (alleen bepaalde modellen)

HP ProtectSmart Hard Drive Protection beschermt een vaste schijf door deze te parkeren en gegevensverzoeken tegen te houden onder de volgende omstandigheden:
U laat de computer vallen.
U verplaatst de computer met gesloten beeldscherm, terwijl de computer op accuvoeding werkt.
Kort na deze gebeurtenissen wordt de normale werking van de schijfeenheid door HP ProtectSmart hersteld.
OPMERKING: Omdat solid-state drives (SSD) geen bewegende onderdelen bevatten, hoeven deze
niet te worden beschermd door HP ProtectSmart Hard Drive Protection.
OPMERKING: Vaste schijven die zijn aangesloten op een USB-poort, worden niet beschermd door
HP ProtectSmart Hard Drive Protection.
Raadpleeg de Help-functie van HP ProtectSmart voor meer informatie.
Status van HP ProtectSmart vaststellen
Het schijfeenheidlampje op de computer brandt oranje om aan te geven dat de schijfeenheid is geparkeerd. Als u wilt weten of schijfeenheden worden beschermd en of een eenheid is geparkeerd, selecteert u Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows Mobiliteitscentrum.
Als de software is ingeschakeld, wordt er een groen vinkje weergegeven over het pictogram van
de vaste schijfeenheid.
Als de software is uitgeschakeld, wordt er een rood kruisje weergegeven over het pictogram van
de vaste schijfeenheid.
Als de schijfeenheden zijn geparkeerd, wordt er een geel maantje weergegeven over het pictogram
van de vaste schijfeenheid.
OPMERKING: Het pictogram in het Mobiliteitscentrum geeft mogelijk niet de laatste status weer voor
de schijfeenheid. Als u wilt dat een wijziging in de status onmiddellijk zichtbaar is, activeert u het pictogram in het systeemvak.
U schakelt als volgt de weergave van het pictogram in het systeemvak in:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP ProtectSmart Hard Drive
Protection.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de rij Pictogram in systeemvak op Tonen.
3. Klik op OK.
Energiebeheer met een geparkeerde vaste schijf
Als HP ProtectSmart Hard Drive Protection de schijfeenheid heeft geparkeerd, kan het volgende gebeuren:
De computer sluit niet af.
De computer activeert niet automatisch de slaapstand of de hibernationstand, behalve in de situatie
beschreven in de opmerking hieronder.
64 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden en externe apparatuur
Page 75
OPMERKING: Als de computer op accuvoeding werkt en de acculading een kritiek laag niveau
bereikt, staat HP ProtectSmart Hard Drive Protection toe dat de hibernationstand wordt geactiveerd.
HP adviseert om de computer af te sluiten of om de slaapstand of hibernationstand te activeren voordat u de computer verplaatst.
HP ProtectSmart gebruiken
Met HP ProtectSmart-software voor de bescherming van de vaste schijf kunt u het volgende doen:
De HP ProtectSmart activeren en deactiveren
OPMERKING: Afhankelijk van uw gebruikersrechten is het mogelijk dat u de HP ProtectSmart
niet kunt activeren of deactiveren. Daarnaast kunnen gebruikers met beheerdersrechten de rechten wijzigen voor gebruikers die geen beheerdersrechten hebben.
Bepalen of een schijfeenheid in het systeem wordt ondersteund.
U start de software en wijzigt instellingen als volgt:
1. Klik in het Mobiliteitscentrum op het pictogram van de vaste schijf om het venster HP ProtectSmart
Hard Drive Protection te openen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > HP ProtectSmart Hard Drive
Protection.
OPMERKING: Klik op Ja als u door Gebruikersaccountbeheer wordt verzocht dat te doen.
2. Klik op de relevante knop om de instellingen te wijzigen.
3. Klik op OK.

Externe schijfeenheden gebruiken

Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van informatie.
Verwisselbare USB-drives zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettedrive
Vasteschijfmodule (een vaste schijf met een adapter)
Dvd-rom-drive
Gecombineerde dvd-/cd-rw-drive
Dvd±rw en cd-rw-combodrive
Gecombineerde SuperMulti dubbellaags dvd±rw-/cd-rw-drive
Gecombineerde SuperMulti dubbellaags dvd±rw-/cd-rw-drive met LightScribe
Blu-ray rom dvd±r/rw SuperMulti DL-drive
Blu-ray-rom met LightScribe dvd±r/rw SuperMulti DL-drive
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.
U sluit een externe schijfeenheid als volgt aan op de computer:
Schijfeenheden 65
Page 76
VOORZICHTIG: Zorg dat het netsnoer is losgekoppeld om het risico van schade aan de apparatuur
bij aansluiting van een schijfeenheid met eigen voeding te beperken.
1. Sluit de schijfeenheid aan op de computer.
2. Als u een schijfeenheid met eigen voeding aansluit, sluit u het netsnoer van de schijfeenheid aan
op een geaard stopcontact.
Om een schijfeenheid met eigen voeding los te koppelen, koppelt u de schijfeenheid eerst los van de computer en haalt u daarna het netsnoer uit het stopcontact.
Optionele externe schijfeenheden aansluiten
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
Ga als volgt te werk om een externe schijfeenheid op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het
risico van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat de schijfeenheid is uitgeschakeld en de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit de schijfeenheid aan op de computer.
2. Als u een schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Schakel de schijfeenheid in.
Als u een externe schijfeenheid zonder eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u de schijfeenheid uit en koppelt u deze vervolgens los van de computer. Als u een externe schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, schakelt u de schijfeenheid uit, koppelt u de schijfeenheid los van de computer en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact.

Optischeschijfeenheden delen

Hoewel geen optischeschijfeenheid is geïnstalleerd in de computer, kunt u eenvoudig toegang krijgen tot software, applicaties installeren en gegevens bereiken door een optischeschijfeenheid van een andere computer te delen die wel is voorzien van een optischeschijfeenheid en die is aangesloten op hetzelfde bekabelde of draadloze netwerk. Het besturingssysteem Windows biedt de mogelijkheid om schijfeenheden te delen, door een schijfeenheid op een andere computer beschikbaar te stellen voor gebruik door andere personen op een netwerk.
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over het instellen van een
thuisnetwerk en het delen van een schijfeenheid.
OPMERKING: Sommige schijven, zoals dvd-films en schijven met spellen, zijn mogelijk
auteursrechtelijk beschermd en kunnen daardoor niet worden gedeeld.

Externe apparaten

USB-apparaat gebruiken

Via een USB-poort wordt een optioneel extern apparaat, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -schijf,
-printer, -scanner of -hub, aangesloten op de computer of een optioneel dockingapparaat.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software.
66 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden en externe apparatuur
Page 77
De computer heeft 4 USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0­apparaten. Een optionele USB-hub of een optioneel dockingapparaat biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden gebruikt.
USB-apparaat aansluiten
VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: De eerste keer dat u een USB-apparaat aansluit, verschijnt het bericht "Software voor
stuurprogramma's installeren" in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
USB-apparaat verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van een USB-apparaat,
om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat te verwijderen:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
Externe apparaten 67
Page 78

Kaarten voor het digitale-mediaslot gebruiken

Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitale-mediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
SDHC-geheugenkaart (Secure Digital High Capacity)
xD-Picture Card (XD)
xD-Picture Card (XD) type H
xD Picture Card (XD) type M
Digitale kaart plaatsen
VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer: plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in het digitale-mediaslot.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
2. Plaats de kaart in het digitale-mediaslot en druk de kaart naar binnen tot die goed op zijn plaats
zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met beschikbare opties verschijnen.
68 Hoofdstuk 8 Schijfeenheden en externe apparatuur
Page 79
Digitale kaart verwijderen
VOORZICHTIG: Gebruik de volgende procedure voor het veilig verwijderen van de digitale kaart, om
te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U verwijdert de digitale kaart als volgt:
a. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
OPMERKING: Er verschijnt een melding dat de hardware veilig kan worden verwijderd.
3. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
Externe apparaten 69
Page 80

9 Beveiliging

Computer beschermen

De standaard beveiligingsvoorzieningen die worden geboden door het besturingssysteem Windows® en het setupprogramma, dat geen deel uitmaakt van Windows, kunnen uw persoonlijke instellingen en gegevens beschermen tegen uiteenlopende veiligheidsrisico's.
Gebruik de volgende voorzieningen volgens de procedures in deze handleiding:
Wachtwoorden
Antivirussoftware
Firewallsoftware
Kritieke beveiligingsupdates
Optionele beveiligingskabel
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwarematige aanvallen te voorkomen en kunnen niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: Verwijder alle wachtwoorden en instellingen voor vingerafdrukken voordat u de
computer laat nakijken.
Computerrisico Beveiligingsvoorziening
Gebruik van de computer door onbevoegden Opstartwachtwoord
Computervirussen Norton Internet Security software
Onbevoegde toegang tot gegevens
Onbevoegde toegang tot het setupprogramma, de BIOS­instellingen en andere informatie voor het identificeren van het systeem
Huidige of toekomstige bedreigingen voor de computer Kritieke beveiligingsupdates van Microsoft
Onbevoegde toegang tot een Windows-gebruikersaccount Gebruikerswachtwoord
Zonder toestemming meenemen van de computer Aansluitpunt voor beveiligingskabel (voor gebruik met een

Wachtwoorden gebruiken

Een wachtwoord is een door uzelf gekozen combinatie van tekens ter beveiliging van uw computergegevens. U kunt verschillende typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van hoe u de toegang tot uw gegevens wilt regelen. U kunt wachtwoorden instellen in Windows of in het setupprogramma dat vooraf op de computer is geïnstalleerd.
Firewallsoftware
Windows-updates
Beheerderswachtwoord
optioneel kabelslot)
70 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Page 81
VOORZICHTIG: Noteer elk wachtwoord dat u instelt om te voorkomen dat u geen toegang tot de
computer heeft. Aangezien de meeste wachtwoorden niet op het scherm worden weergegeven terwijl u ze instelt, wijzigt of verwijdert, is het heel belangrijk dat u elk wachtwoord onmiddellijk noteert en op een veilige plek bewaart.
U kunt voor de voorzieningen van het setupprogramma dezelfde wachtwoorden gebruiken als voor de beveiligingsvoorzieningen van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere voorzieningen van het setupprogramma.
Houd de volgende richtlijnen aan bij het instellen van een wachtwoord in het setupprogramma:
Een wachtwoord kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal acht letters en cijfers.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Een wachtwoord dat is ingesteld in het setupprogramma, moet worden ingevoerd wanneer daarom
wordt gevraagd door het setupprogramma. Een wachtwoord dat is ingesteld in Windows, moet worden ingevoerd wanneer daarom wordt gevraagd door Windows.
Gebruik de volgende tips voor het instellen en opslaan van wachtwoorden:
Volg bij het instellen van wachtwoorden de specifieke vereisten van het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar ze op een veilige plek (niet op de computer).
Bewaar geen wachtwoorden in een bestand op de computer.
Vermijd het gebruik van uw naam of andere persoonlijke gegevens aan de hand waarvan een
buitenstaander uw wachtwoord gemakkelijk zou kunnen ontdekken.
In de volgende gedeelten ziet u de wachtwoorden die door Windows en het setupprogramma worden gebruikt en de functie daarvan. Voor meer informatie over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld een wachtwoord voor de schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.

Wachtwoorden instellen in Windows

Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van een computer op
beheerdersniveau.
OPMERKING: Dit wachtwoord kan niet worden gebruikt om
het setupprogramma te openen.
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
Tevens wordt de toegang tot de inhoud van de computer beveiligd en moet u dit wachtwoord opgeven als u de slaapstand of de hibernationstand wilt beëindigen.

Wachtwoorden instellen in het setupprogramma

Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord*
Hiermee beveiligt u de toegang tot het setupprogramma.
Nadat u dit wachtwoord heeft ingesteld, voert u het
opnieuw in telkens wanneer u het setupprogramma opent.
VOORZICHTIG: Als u het beheerderswachtwoord vergeten
bent, kunt u het setupprogramma niet openen.
Wachtwoorden gebruiken 71
Page 82
Wachtwoord Functie
Opstartwachtwoord*
*Raadpleeg de volgende onderwerpen voor meer informatie over elk van deze wachtwoorden.
Beheerderswachtwoord
Uw beheerderswachtwoord beschermt de configuratie-instellingen en de systeemidentificatiegegevens die in het setupprogramma worden bewaard. Nadat u dit wachtwoord heeft ingesteld, voert u het telkens wanneer u het setupprogramma opent, opnieuw in.
Uw beheerderswachtwoord is niet uitwisselbaar met een beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld en het wordt bij het instellen, wijzigen of verwijderen ook niet weergegeven. Vergeet niet uw wachtwoord te noteren en op een veilige plek te bewaren.
Beheerderswachtwoord beheren
Hiermee beschermt u de toegang tot de inhoud van de
computer.
Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord
opgeven wanneer u de computer inschakelt of opnieuw opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt.
VOORZICHTIG: Als u het opstartwachtwoord vergeet, kunt
u de computer niet meer inschakelen of opnieuw opstarten en kunt u de hibernationstand niet meer beëindigen.
OPMERKING: U kunt het beheerderswachtwoord gebruiken
in plaats van het opstartwachtwoord.
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt weergegeven.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Administrator Password
(Beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
Beheerderswachtwoord instellen: Typ het wachtwoord in het veld Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord wijzigen: Typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe
wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord verwijderen: Typ het huidige wachtwoord in het veld Enter
Password (Wachtwoord invoeren) en druk vier keer op enter.
3. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren.
72 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Page 83
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Beheerderswachtwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het beheerderswachtwoord en druk op
enter. Na drie mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord in te voeren moet u de computer
opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Opstartwachtwoord
Met een opstartwachtwoord voorkomt u dat de computer kan worden gebruikt door onbevoegden. Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord opgeven wanneer u de computer inschakelt of opnieuw opstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt. Een opstartwachtwoord wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, gewijzigd of verwijderd.
Opstartwachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt weergegeven.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Power-On Password
(Opstartwachtwoord instellen) en druk op enter.
Opstartwachtwoord instellen: Typ het wachtwoord in de velden Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord wijzigen: Typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe
wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord verwijderen: Typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en druk daarna vier keer op enter.
3. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren.
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.
Opstartwachtwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het wachtwoord en druk op enter. Na drie mislukte pogingen om het wachtwoord in te voeren, moet u de computer opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 73
Page 84

Antivirussoftware gebruiken

Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, wordt de computer blootgesteld aan computervirussen. Virussen kunnen het besturingssysteem, programma's en hulpprogramma’s buiten werking stellen of de werking ervan verstoren.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd, en kan in sommige gevallen de schade worden hersteld. Om de computer te blijven beschermen tegen de meest recente virussen, moet antivirussoftware regelmatig worden bijgewerkt.
Norton Internet Security, een antivirusprogramma, is vooraf geïnstalleerd op de computer. De software is inclusief 60 dagen gratis updates. U wordt dringend geadviseerd de computer ook na deze 60 dagen te blijven beschermen tegen nieuwe virussen door een verlenging van de updateservice aan te schaffen. Instructies voor het gebruiken en updaten van de Norton Internet Security-software en voor het aanschaffen van een verlenging van de updateservice worden in het programma verstrekt. Om Norton Internet Security weer te geven en te openen, selecteert u Start > Alle programma's > Norton Internet Security.
Voor meer informatie over computervirussen typt u virus in het vak Zoeken van Help en ondersteuning.

Firewallsoftware gebruiken

Wanneer u de computer gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen anderen op ongeoorloofde wijze toegang krijgen tot de computer, uw persoonlijke bestanden en informatie over u. Met de firewallsoftware die vooraf is geïnstalleerd op de computer, kunt u uw privacy beschermen.
Firewalls bevatten voorzieningen zoals logboek- en rapportagefuncties van netwerkactiviteiten en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer. Raadpleeg de gebruikershandleiding bij de firewall of neem contact op met de fabrikant van de firewall voor meer informatie.
OPMERKING: Onder bepaalde omstandigheden kan een firewall de toegang tot games op internet
blokkeren, voor storingen zorgen bij het afdrukken of delen van bestanden in een netwerk, en toegestane bijlagen bij e-mail tegenhouden. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, te doen wat de bedoeling was en daarna de firewall weer in te schakelen. Als u het probleem blijvend wilt oplossen, configureert u de firewall opnieuw.

Essentiële beveiligingsupdates installeren

VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Als u de
computer wilt beschermen tegen beveiligingsschendingen en computervirussen, installeert u alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwingsbericht ontvangt.
Nadat de computer is afgeleverd, zijn er mogelijk updates beschikbaar gekomen voor het besturingssysteem en andere software. U zorgt als volgt dat alle beschikbare updates worden geïnstalleerd op de computer:
Voer Windows Update uit zodra u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt. Klik op de
updatekoppeling bij Start > Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update daarna maandelijks uit.
Haal updates op van Windows en andere programma's van Microsoft®, op het moment dat ze
worden uitgebracht, via de website van Microsoft en via de updatekoppeling in Help en ondersteuning.
74 Hoofdstuk 9 Beveiliging
Page 85

Optionele beveiligingskabel installeren

OPMERKING: Van een beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan.
Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
1. Leg de beveiligingskabel in een lus om een voorwerp dat niet verplaatst kan worden.
2. Plaats het sleuteltje (1) in het kabelslot (2).
3. Plaats het kabelslot in het bevestigingspunt van de beveiligingskabel op de computer (3) en sluit
het kabelslot met behulp van het sleuteltje.
Optionele beveiligingskabel installeren 75
Page 86

10 QuickWeb-instellingen wijzigen

QuickWeb in- en uitschakelen

U kunt QuickWeb als volgt uitschakelen of opnieuw inschakelen vanuit het besturingssysteem Windows:
1. Klik op Start > Alle programma's > HP QuickWeb. De map HP QuickWeb Installer (HP
QuickWeb-installatie) wordt geopend. Klik op HP QuickWeb Configuration Tool (HP QuickWeb­configuratieprogramma).
2. Schakel het selectievakje Enable QuickWeb (QuickWeb inschakelen) in.
3. Klik op OK.
OPMERKING: U kunt HP QuickWeb Configuration Tool ook openen door te klikken op Start >
Configuratiescherm en vervolgens te klikken op de pijl Weergave. Selecteer Grote pictogrammen
of Kleine pictogrammen en zoek HP QuickWeb Configuration Tool.
76 Hoofdstuk 10 QuickWeb-instellingen wijzigen
Page 87

A Setupprogramma (BIOS)

Het setupprogramma starten

Setupprogramma is een hulpprogramma op ROM-basis voor het weergeven van informatie en het aanbrengen van aanpassingen dat ook kan worden gebruikt wanneer het besturingssysteem Windows® niet werkt.
Met dit hulpprogramma kunt u informatie over de computer weergeven en kunt u instellingen opgeven voor opstartprocedures, beveiliging en andere voorkeuren.
Ga als volgt te werk om het setupprogramma te starten:
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
2. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f10.

Setupprogramma gebruiken

Navigeren en selecteren in Setupprogramma

Omdat het setupprogramma geen Windows-programma is, biedt het geen ondersteuning voor het touchpad. U kunt navigeren en selecteren met behulp van het toetsenbord.
Gebruik de pijltoetsen om een menu of menuonderdeel te kiezen.
Gebruik de pijltoetsen of f5 of f6 om een item te kiezen in een lijst of om een veld in of uit te
schakelen, bijvoorbeeld het veld Enable/Disable (Inschakelen/Uitschakelen).
Druk op enter om een item te selecteren.
Om een tekstvak te sluiten of terug te gaan naar de menuweergave, drukt u op esc.
Als u aanvullende navigatie- en selectiemogelijkheden wilt weergeven terwijl het setupprogramma
is geopend, drukt u op f1.
Het setupprogramma starten 77
Page 88

Taal van Setupprogramma wijzigen

De volgende procedure beschrijft hoe u de taal van het setupprogramma wijzigt. Als het setupprogramma nog niet actief is, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma al actief is, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt weergegeven.
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal) en
druk op enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op enter.
4. Wanneer er een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal verschijnt, drukt u op enter.
5. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren en drukt u vervolgens op enter.
De wijziging is onmiddellijk van kracht.

Systeeminformatie weergeven

De volgende procedure beschrijft hoe u systeeminformatie weergeeft in het setupprogramma. Als het setupprogramma niet is geopend, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma is geopend, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt weergegeven.
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu). Er wordt systeeminformatie weergegeven, zoals de tijd
en datum van het systeem en identificatiegegevens van de computer.
3. Als u het setupprogramma wilt afsluiten zonder instellingen op te slaan, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) te selecteren en drukt u vervolgens op enter.
78 Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
Page 89

Standaardinstellingen in setupprogramma herstellen

De volgende procedure beschrijft hoe u de standaardinstellingen van het Setupprogramma herstelt. Als het Setupprogramma nog niet actief is, begint u bij stap 1. Als het Setupprogramma al actief is, begint u bij stap 2.
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
– of –
Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
esc wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu)
in de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt. Druk op f10 wanneer het startmenu wordt weergegeven.
2. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-standaardwaarden
laden) en druk op enter.
3. Wanneer het bevestigingsbericht van het setupprogramma verschijnt, drukt u op enter.
4. Als u uw wijzigingen wilt opslaan en het Setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen
om Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) te selecteren en drukt u vervolgens op enter.
De standaardinstellingen van het Setupprogramma worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt gestart.
OPMERKING: De instellingen voor wachtwoorden, beveiliging en taal veranderen niet wanneer u de
standaardinstellingen herstelt.

Setupprogramma afsluiten

U kunt bij het afsluiten van het Setupprogramma uw wijzigingen opslaan of negeren.
Ga als volgt te werk als u het Setupprogramma wilt afsluiten en de wijzigingen van de huidige
sessie wilt opslaan:
Als de menu's van het Setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) en druk op enter.
Ga als volgt te werk als u het Setupprogramma wilt afsluiten en de wijzigingen van de huidige
sessie niet wilt opslaan:
Als de menu's van het Setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en druk op enter.
In beide gevallen wordt de computer opnieuw opgestart in Windows.

Menu's van het Setupprogramma

In de menutabellen in dit gedeelte vindt u een overzicht van de opties van het setupprogramma.
OPMERKING: Sommige menuopties in het Setupprogramma die in dit hoofdstuk worden vermeld,
worden mogelijk niet ondersteund door de computer.
Menu's van het Setupprogramma 79
Page 90

Main (Hoofdmenu)

Optie Werking
System information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u de tijd en datum van het systeem weergeven en
wijzigen.
Hiermee kunt u identificatiegegevens van de computer weergeven.
Hiermee kunt u specificatie-informatie weergeven over de
processor, het geheugen, het systeem-BIOS en de versie van de toetsenbordcontroller (alleen bepaalde modellen).

Menu Security (Beveiliging)

Optie Werking
Administrator password (Beheerderswachtwoord) Hiermee kunt u een beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of
Power-On Password (Opstartwachtwoord) Hiermee kunt u een opstartwachtwoord opgeven, wijzigen of verwijderen.
verwijderen.

Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)

Optie Werking
Language Support (Taalondersteuning) Hiermee kunt u de taal van het Setupprogramma wijzigen.
Virtualization Technology (Virtualisatietechnologie) (alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de Virtualization Technology-voorziening van de processor in-/uitschakelen.
Fan Always On (Ventilator altijd aan) Hiermee kunt u Fan Always On (Ventilator altijd aan) in-/uitschakelen.
Wanneer deze optie is ingeschakeld, is de ventilator van de computer altijd aan.
Action Key Mode (Actiesleutelmodus) Hiermee kunt u de actiesleutelmodus in-/uitschakelen.
Boot Options (Opstartopties) Stel de volgende opstartopties in:
POST Hot Key Delay (sec.) (POST-hotkeywachttijd in seconden):
hiermee stelt u de wachttijd in waarin de gebruiker op hotkeys kan drukken in intervallen van 5 seconden (0, 5, 10, 15, 20).
QuickWeb Support (QuickWeb-ondersteuning): hiermee kunt u het
QuickWeb-opstartmenu tijdens het Setupprogramma in-/ uitschakelen. Stel de wachttijd in waarin de gebruiker het Setupprogramma kan starten in intervallen van 5 of 10 seconden.
CD-Rom Boot (Opstarten vanaf cd-rom-drive): hiermee kunt u het
opstarten vanaf een cd-rom-drive in-/uitschakelen.
Floppy Boot (Opstarten vanaf diskettedrive): hiermee kunt u het
opstarten vanaf een diskettedrive in-/uitschakelen.
80 Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
Page 91
Optie Werking
Internal Network Adapter Boot (Opstarten vanaf netwerkdapter):
hiermee kunt u het opstarten vanaf een netwerkdapter in-/ uitschakelen.
Boot Order (Opstartvolgorde): hiermee kunt u de opstartvolgorde
instellen voor:
Vaste schijf van notebookcomputer
Interne cd/dvd-rom-drive
USB-diskette met sleutel/vaste USB-schijf
USB-cd/-dvd-rom-drive
USB-diskettedrive
Netwerkadapter
LAN Power Saving (LAN-energiebesparing, alleen bepaalde modellen)
Hiermee kunt u de LAN-energiebesparingsmodus in-/uitschakelen.

Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens)

Optie Werking
Primary Hard Disk Self Test (Zelftest primaire vaste schijf)
Memory Test (Geheugentest) Hiermee kunt u een diagnosetest uitvoeren op het systeemgeheugen.
Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest van de vaste schijf uitvoeren.

BIOS bijwerken

Mogelijk zijn op de website van HP bijgewerkte versies van het BIOS beschikbaar. De meeste BIOS­updates op de website van HP zijn ingepakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaqs worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.

BIOS-versie vaststellen

Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
BIOS-versie-informatie (ook wel ROM-datum en Systeem-BIOS genoemd) kan worden weergegeven door op fn+esc te drukken (als u zich al in Windows bevindt) of door het Setupprogramma te openen.
BIOS bijwerken 81
Page 92
Ga als volgt te werk om het Setupprogramma te gebruiken voor het weergeven van BIOS-gegevens:
1. Open het Setupprogramma door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op
f10 wanneer het bericht 'Press the ESC key for Startup Menu' (Druk op Esc voor het startmenu) in
de linkerbenedenhoek van het scherm verschijnt.
2. Als bij openen van het Setupprogramma geen systeemgegevens worden weergegeven, gebruikt
u de pijltoetsen om het hoofdmenu te selecteren.
Wanneer het hoofdmenu is geselecteerd, worden BIOS-gegevens en andere systeemgegevens weergegeven.
3. Als u het Setupprogramma wilt afsluiten, gebruikt u de pijltoetsen om Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) te selecteren en drukt u vervolgens
op enter.
BIOS-update downloaden
VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt en
installeert u BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat, een optioneel dockingproduct of een optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:
Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te halen.
Sluit de computer niet af en activeer de slaapstand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
U downloadt een BIOS-update als volgt:
1. Ga op de website van HP naar de pagina die de software voor de computer bevat:
Selecteer Start > Help en ondersteuning en klik vervolgens op de koppeling voor updates voor software, stuurprogramma's en BIOS.
2. Volg de instructies op het scherm om uw computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken die
u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op de computer is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw computer is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
82 Bijlage A Setupprogramma (BIOS)
Page 93
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Voer de installatie uit aan de hand van de instructies op het scherm. Het systeem wordt automatisch
afgesloten nadat het BIOS is bijgewerkt.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.

Programma's en stuurprogramma's updaten

U kunt andere software dan een BIOS-update als volgt downloaden en installeren:
1. Ga op de website van HP naar de pagina die de software voor uw apparaat bevat:
Selecteer Start > Help en ondersteuning en selecteer daarna de update voor software en stuurprogramma's.
2. Volg de instructies op het scherm om te zoeken naar de software die u wilt updaten.
3. Selecteer in het downloadgedeelte de software die u wilt downloaden en volg de instructies op het
scherm.
OPMERKING: Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de software wordt
gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de software te installeren.
4. Wanneer het downloaden is voltooid, opent u Windows Verkenner door Start > Computer te
selecteren.
5. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vaste-schijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
6. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
7. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie begint.
8. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Programma's en stuurprogramma's updaten 83
Page 94

B Back-up en herstel

Het herstel na een systeemfout is zo volledig als uw meest recente back-up. HP raadt daarom aan onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd, herstelschijven te maken. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.
De hulpprogramma's die worden geleverd door het besturingssysteem en de software van HP Recovery Manager, helpen u bij de volgende taken voor het beschermen van uw gegevens en het herstellen daarvan in geval van een systeemfout:
Een set herstelschijven maken met Recovery Manager.
Regelmatig back-ups maken van uw informatie om belangrijke systeembestanden te beveiligen.
Systeemherstelpunten maken met de voorziening Windows® Systeemherstel en deze periodiek
naar schijf kopiëren.
Een programma of stuurprogramma herstellen (een voorziening van de Recovery Manager
software). Met deze voorziening kunt u een programma of stuurprogramma opnieuw installeren zonder het volledige systeem te hoeven herstellen.
Herstelactie uitvoeren van het volledige systeem (voorziening van Recovery Manager). Met
Recovery Manager kunt u de volledige fabrieksimage herstellen als het systeem instabiel is of als er een systeemstoring is opgetreden. Recovery Manager werkt vanaf een speciale herstelpartitie op de vaste schijf of vanaf herstelschijven die u heeft gemaakt of aangeschaft.

Herstelschijven maken

HP adviseert om herstelschijven te maken zodat u de oorspronkelijke fabrieksinstellingen van het systeem kunt herstellen bij een ernstige storing of instabiliteit van het systeem. Maak deze schijven nadat u de computer voor het eerst heeft geïnstalleerd.
Behandel deze schijven met zorg en bewaar ze op een veilige plek. Met deze software kunt u slechts één set herstelschijven maken.
OPMERKING: Als de computer geen interne optischeschijfeenheid heeft, kunt u een optionele
externe optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) gebruiken om herstelschijven te maken of kunt u herstelschijven voor de computer aanschaffen via de website van HP.
OPMERKING: De externe optischeschijfeenheid moet worden aangesloten op de USB-poort op de
computer, niet op een USB-poort op een ander extern apparaat, zoals een hub of dockingstation.
Neem bij het maken van herstelschijven de volgende richtlijnen in acht:
Gebruik dvd-r-, dubbellaags dvd-r-, dvd+r-, dubbellaags dvd+r-, bd-r-(beschrijfbare Blu-ray) of cd-
r-schijven van hoge kwaliteit. Al deze schijven moeten apart worden aangeschaft. Dvd's en bd's hebben een veel grotere opslagcapaciteit dan cd's. Als u gebruikmaakt van cd's, heeft u er mogelijk wel 20 nodig, terwijl er slechts een paar schijven nodig zijn als u dvd's of bd's gebruikt.
OPMERKING: Schijven die zowel kunnen worden gelezen als beschreven, zoals cd-rw-,
dvd±rw-, dubbellaags dvd±rw- en bd-re-schijven (herschrijfbare Blu-ray), zijn niet compatibel met de Recovery Manager software.
De computer moet tijdens deze procedure zijn aangesloten op een netvoedingsbron.
84 Bijlage B Back-up en herstel
Page 95
Per computer kan slechts één set herstelschijven worden gemaakt.
Nummer elke schijf voordat u deze in de optischeschijfeenheid plaatst.
U kunt het programma eventueel afsluiten voordat u klaar bent met het maken van herstelschijven.
De volgende keer dat u Recovery Manager opent, wordt u verzocht door te gaan met het vervaardigen van schijven.
Ga als volgt te werk om een set herstelschijven te maken:
1. Klik op Start > Alle programma's > Recovery Manager > Herstelschijven maken.
Recovery Manager wordt geopend.
2. Volg de instructies op het scherm.

Back-up maken van gegevens

Herstellen na een systeemfout is zo volledig als uw meest recente back-up. Maak onmiddellijk nadat u de software heeft geïnstalleerd een set herstelschijven. Met deze schijven kunt u de computer opstarten als het systeem niet meer werkt of instabiel is geworden.
Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben. Maak in de volgende situaties een back-up van het systeem:
periodiek op basis van een back-upschema
OPMERKING: Stel herinneringen in om periodiek een back-up te maken van uw informatie.
voordat de computer wordt hersteld
voordat u hardware of software toevoegt of wijzigt
Houd rekening met het volgende als u een back-up maakt:
Maak een set herstelschijven met behulp van Recovery Manager.
Maak systeemherstelpunten met de voorziening Systeemherstel van Windows® en kopieer die
regelmatig naar een schijf.
Sla persoonlijke bestanden op in de map Documenten en maak periodiek een back-up van deze
map.
Maak een back-up van sjablonen die zijn opgeslagen bij de programma's waarbij ze horen.
Sla aangepaste instellingen op in een venster, werkbalk of menubalk door een schermafbeelding
van de instellingen te maken. Een schermafbeelding kan veel tijd besparen wanneer u uw voorkeuren opnieuw moet instellen.
Ga als volgt te werk om het scherm te kopiëren en in een tekstverwerkingsdocument te plakken:
1. Geef de instellingen weer op het scherm.
2. Kopieer het scherm.
Als u alleen het actieve venster wilt kopiëren, drukt u op alt+fn+prt sc.
Als u het volledige scherm wilt kopiëren, drukt u op fn+prt sc.
3. Open een tekstverwerkingsdocument en selecteer vervolgens Bewerken > Plakken.
4. Sla het document op.
Back-up maken van gegevens 85
Page 96
U kunt een back-up van informatie maken op een externe vaste schijf, een netwerkschijf of op
schijven.
Als u een back-up op schijven maakt, kunt u een van de volgende schijftypen gebruiken (apart aan
te schaffen): cd-r, cd-rw, dvd+r, dvd+r dl, dvd-r, dvd-r dl of dvd±rw. Welke schijven u gebruikt, is afhankelijk van het type externe optischeschijfeenheid dat op de computer is aangesloten.
OPMERKING: De externe optischeschijfeenheid moet worden aangesloten op een USB-poort
op de computer, niet op een USB-poort op een ander extern apparaat, zoals een hub of dockingstation.
OPMERKING: Op dvd's en dvd's met dubbel laag (DL) kunt u meer gegevens opslaan dan op
cd's. Als u dvd's gebruikt, heeft u daardoor minder herstelschijven nodig.
Als u een back-up op schijven maakt, nummert u de schijven voordat u ze in de
optischeschijfeenheid van de computer plaatst.

Windows Back-up maken and terugzetten

Ga als volgt te werk om een back-up te maken met het hulpprogramma Back-up maken en terugzetten van Windows:
OPMERKING: Zorg dat de computer is aangesloten op een netvoedingsbron voordat u het back-
upproces start.
OPMERKING: Het back-upproces kan meer dan een uur in beslag nemen, afhankelijk van de
bestandsgrootte en de snelheid van de computer.
1. Klik op Start > Alle programma's > Onderhoud > Back-up maken en terugzetten.
2. Volg de instructies op het scherm om een back-up in te stellen en te maken.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.

Systeemherstelpunten gebruiken

Wanneer u een back-up maakt van het systeem, maakt u een systeemherstelpunt. Met een systeemherstelpunt kunt u een ‘momentopname’ van de vaste schijf op een bepaald tijdstip opslaan onder een specifieke naam. Als u wijzigingen die nadien zijn aangebracht in het systeem ongedaan wilt maken, kunt u het systeem herstellen zoals het op dat tijdstip was.
OPMERKING: Als u een eerdere staat van het systeem herstelt, heeft dat geen invloed op
gegevensbestanden die zijn opgeslagen of e-mailberichten die zijn gemaakt sinds het laatste herstelpunt.
U kunt ook extra herstelpunten maken om uw systeembestanden en instellingen extra te beschermen.
Wanneer maakt u herstelpunten?
Voordat u software of hardware toevoegt of ingrijpend wijzigt.
Op gezette tijden wanneer het systeem optimaal functioneert.
OPMERKING: Als u het systeem heeft hersteld naar een herstelpunt en van gedachten verandert,
kunt u de herstelactie ongedaan maken.
86 Bijlage B Back-up en herstel
Page 97
Systeemherstelpunt maken
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op de tab Systeembeveiliging.
4. Selecteer onder Beveiligingsinstellingen de schijf waarvoor u een herstelpunt wilt maken.
5. Klik op Maken.
6. Volg de instructies op het scherm.
Herstelactie uitvoeren op basis van een bepaalde datum en tijd
U gaat als volgt terug naar een herstelpunt (gemaakt op een eerdere datum en tijd) waarop de computer optimaal werkte:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Systeem.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Systeembeveiliging.
3. Klik op de tab Systeembeveiliging.
4. Klik op de knop Systeemherstel.
5. Volg de instructies op het scherm.

Herstelactie uitvoeren

OPMERKING: U kunt alleen bestanden herstellen waarvan u eerder een back-up heeft gemaakt. Het
wordt aanbevolen om HP Recovery Manager te gebruiken om direct een set herstelschijven (een volledige back-up van de vaste schijf) te maken nadat u de computer heeft geïnstalleerd.
Met Recovery Manager kunt u het systeem repareren of herstellen als het systeem instabiel is of als er een systeemstoring is opgetreden. Recovery Manager werkt vanaf herstelschijven die u heeft gemaakt (alleen bepaalde modellen) of vanaf een speciale herstelpartitie op de vaste schijf of solid-state drive (SSD).
OPMERKING: Windows heeft eigen ingebouwde reparatievoorzieningen, zoals Systeemherstel. Als
u deze voorzieningen nog niet heeft geprobeerd, probeert u deze voordat u Recovery Manager gebruikt.
OPMERKING: Recovery Manager herstelt alleen software die vooraf in de fabriek is geïnstalleerd.
Software die niet bij deze computer is meegeleverd, moet opnieuw worden gedownload van de website van de fabrikant of opnieuw worden geïnstalleerd vanaf de schijf die door de fabrikant is geleverd.

Herstellen met behulp van de herstelschijven

Ga als volgt te werk om het systeem te herstellen vanaf de herstelschijven:
1. Maak een back-up van al uw persoonlijke bestanden.
2. Plaats de eerste herstelschijf in de optischeschijfeenheid en start de computer opnieuw op.
3. Volg de instructies op het scherm.

Herstellen met behulp van de speciale herstelpartitie

Op sommige modellen kunt u een herstelbewerking uitvoeren vanaf de partitie op de vaste schijf met de knop Start of met f11. Hierdoor worden de fabrieksinstellingen van de computer hersteld.
Herstelactie uitvoeren 87
Page 98
U herstelt als volgt het systeem vanaf de partitie:
1. Open Recovery Manager Herstelbeheer op een van de volgende manieren:
Selecteer Start > Alle programma's > Recovery Manager > Recovery Manager.
– of –
Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer "Press the ESC
key for Startup Menu" (Druk op Esc voor het startmenu) onder in het scherm verschijnt. Terwijl het bericht "Press <F11> for recovery" (Druk op f11 voor herstellen) op het scherm wordt weergegeven, drukt u op f11.
2. Klik op Systeemherstel in het venster Recovery Manager.
3. Volg de instructies op het scherm.
88 Bijlage B Back-up en herstel
Page 99

Index

A
Aan/uit-knop van het touchpad 3 Aan/uit-lampjes, herkennen 5 Aan/uit-schakelaar, herkennen 5 Aansluiten, externe
netvoedingsbron 44
Aanwijsapparaten, voorkeuren
instellen 25
Accu
afvoeren 54 kalibreren 50 lage acculading 48 ontladen 48 opbergen 53 opladen 47, 50 opnieuw opladen 53 plaatsen 46 vervangen 54 verwijderen 46
voeding besparen 53 Accu, herkennen 11 Accu, temperatuur 53 Acculampje 5, 48 Accu-ontgrendeling 8, 47 Accuruimte, herkennen 8 Accuvoeding 45 Actiesleutelmodus 80 Actietoetsen
audio-cd, dvd of bd,
bedieningselementen 28 gebruiken 27 Geluidsvolume 32 herkennen 4 QuickLock 28 schakelen tussen
beeldschermen 28 Slaapstand 28 uitgeschakeld
luidsprekergeluid 28 verlagen, helderheid van het
beeldscherm 28
Afsluiten 54 Antennes 10
Antennes voor draadloze
communicatie 10 Antivirussoftware, gebruiken 74 Applicatietoets, Windows 4 Audioapparatuur, aansluiten van
externe 35 Audiofuncties controleren 36 Audio-ingang (microfooningang),
herkennen 7 Audio-uitgang
(hoofdtelefoonuitgang),
herkennen 7
B
Back-up maken
aangepaste instellingen voor
venster, taakbalk en
menubalk 85 persoonlijke bestanden 85 sjablonen 85
BD-drive 65 Beeldscherm, schakelen 28 Beeldschermen, schakelen
tussen 28
Beeldschermhelderheid,
toetsen 28
Beheerderswachtwoord
beheren 72 invoeren 73 maken 72
Beheerderswachtwoord
invoeren 73
Beheren,
beheerderswachtwoord 72 Beheren, opstartwachtwoord 73 Beschrijfbare media 41 Besparen, voeding 53 besturingssysteem
Microsoft, certificaat van
echtheid, label 12
productidentificatienummer 12 Beveiliging, draadloos 17 Beveiligingskabel,
bevestigingspunt, herkennen 6
Beveiligingskabel, installeren 75 Bluetooth-apparaat 13 Bluetooth-label 12 Blu-ray Disc ROM met SuperMulti
dvd±r/rw DL (dubbellaags) 65
C
Caps Lock-lampje, herkennen 3 Cd-drive 65 Certificaat van echtheid, label 12 Coderen 17 Compartiment
Geheugenmodule 9 WLAN-module 9
WWAN-module 9 Computer reageert niet 54 Connector, netvoeding 6
D
Diagnostics (Diagnostische
gegevens), menu 81
Digitale kaart
ondersteunde indelingen 68
plaatsen 68
stopzetten 69
verwijderen 69 Digitale-mediaslot, herkennen 7 Diskettedrive 65 Draadloos netwerk (WLAN)
benodigde apparatuur 16
beveiliging 17 Draadloze communicatie,
bedieningselementen
besturingssysteem 14
HP Connection Manager 14
knop 14
Wireless Assistant
software 14
Draadloze communicatie, knop,
herkennen 6
Draadloze communicatie, label met
keurmerk 12
Draadloze communicatie, lampje,
herkennen 6, 14
Index 89
Page 100
Draadloze communicatie,
pictogram 13 Draaien, touchpadbeweging 26 Dvd-drive 65
E
End-toets, hotkey 29 Esc-toets, herkennen 4 Essentiële beveiligingsupdates,
installeren 74 Externe audioapparatuur,
aansluiten 35 Externe monitor, poort
herkennen 7, 36 Externe optischeschijfeenheid 35 Externe schijfeenheid 65
F
f11 87, 88 Fan Always On (Ventilator altijd
aan) 80 Firewall 17 Firewallsoftware, gebruiken 74 Fn-toets, herkennen 4, 28
G
Gedeelde schijfeenheden 66 Geheugenmodule
plaatsen 57 verwijderen 57
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
vervangen 58 verwijderen 56
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 9 Geïnstalleerde schijfeenheden,
herkennen 59 Geïntegreerde webcam, lampje,
herkennen 9 Geluidsvolume
aanpassen 32 geluid uit 32
Toetsen 32 Geluid uit, lampje, herkennen 3 Geluid uit, toets
gebruiken 32
herkennen 28
H
HDMI, aansluiten 37
HDMI-poort, herkennen 7, 37 Herstellen, programma of
stuurprogramma 84 Herstellen, systeem 87 Herstellen met behulp van de
herstelschijven 87 Herstellen met behulp van de
speciale herstelpartitie 87 Herstelpartitie 84 Herstelpunten 86 Herstelschijven 84 Hibernationstand
activeren 42 beëindigen 42 geactiveerd bij kritiek lage
acculading 49
High-definitionapparatuur,
aansluiten 37 Home-toets, hotkey 29 Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 7 Hotkeys
beschrijving 28 End-toets 29 gebruiken 29 Home-toets 29 page down-toets 29 page up-toets 29 systeeminformatie
weergeven 29 HP Connection Manager 15 HP draadloos-
breedbandmodule 18, 19
HP ProtectSmart Hard Drive
Protection 64
HP USB Ethernetadapter,
aansluiten 23
Hubs 66
I
In-/uitgangen
audio-ingang
(microfooningang) 7
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 7
RJ-45 (netwerk) 7
In-/uitzoomen,
touchpadbeweging 26
Installatie van draadloos
netwerk 16
Interferentie, minimaliseren 23 Interne microfoon, herkennen 9 Internetverbinding, instellen 16 Invoeren, opstartwachtwoord 73
K
Kabels
LAN 23
USB 67 Kalibreren, accu 50 Kennisgevingen
label met kennisgevingen 12
labels met keurmerken voor
draadloze communicatie 12 Knijpen, touchpadbeweging 26 Knoppen
aan/uit-knop van touchpad 3 draadloze communicatie 6 Touchpad 3
Knop voor draadloze
communicatie 14
Kritiek lage acculading 49
L
Labels
Bluetooth 12 certificaat van echtheid van
Microsoft 12
kennisgevingen 12 keurmerk voor draadloze
communicatie 12
Servicelabel 11 SIM 12
WLAN 12 Lage acculading 48 Lampjes
Accu 5
Caps Lock 3
draadloze communicatie 6
geluid uit 3
Num Lock 3, 30
schijfeenheid 5, 64
Touchpad 2
Voeding 5, 7
Webcam 9 Leesbare media 41 Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 23
kabel vereist 23 Luchthavenbeveiliging 60
90 Index
Loading...