Hp MINI 1199EA, COMPAQ MINI 730EA, COMPAQ MINI 730EQ, COMPAQ MINI 735EQ, MINI 1199EQ User Manual [nl]

Mini Gebruikershandleiding
© Copyright 2009 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Windows is een gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de V.S.
De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP-producten en ­diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Eerste editie, december 2008
Artikelnummer: 518016-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw apparaat beschikbaar.
Voor de recentste informatie in de Mini Gebruikershandleiding gaat u naar de website van HP op
support.
http://www.hp.com/
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met het apparaat op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
het apparaat niet, om de kans op hittegerelateerde verwondingen of oververhitting van het apparaat te verkleinen. Gebruik het apparaat alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast het apparaat) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. Het apparaat en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Verschillende onderdelen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 1
Touchpad ............................................................................................................ 1
Lampje ................................................................................................................ 2
Toetsen ............................................................................................................... 3
Onderdelen aan de voorkant ............................................................................................... 3
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 5
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 5
Beeldschermonderdelen ...................................................................................................... 7
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Antennes voor draadloze communicatie .............................................................................. 9
Aanvullende hardwareonderdelen ..................................................................................... 10
Labels herkennen ............................................................................................................................... 10
2 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 12
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 14
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 16
Energiebesparende standen gebruiken ............................................................................. 12
Standbystand activeren en beëindigen ............................................................. 12
Hibernationstand activeren en beëindigen ........................................................ 13
Energiebeheerschema’s gebruiken ................................................................................... 13
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 14
Energiebeheerschema’s selecteren .................................................................. 14
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 14
Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand ........................................................ 14
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 15
Acculading weergeven ....................................................................................................... 16
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 16
Accu opladen ..................................................................................................................... 18
Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 19
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 19
Lage acculading herkennen .............................................................................. 19
v
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 20
Lage acculading verhelpen wanneer het apparaat de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 20
Accu kalibreren .................................................................................................................. 20
Stap 1: laad de accu volledig op ....................................................................... 20
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 21
Stap 3: ontlaad de accu .................................................................................... 21
Stap 4: laad de accu volledig op ....................................................................... 22
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ......................... 22
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 22
Accu opbergen ................................................................................................................... 22
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 23
Apparaat afsluiten .............................................................................................................................. 23
3 Internet
Aansluiten op een bekabeld netwerk ................................................................................................. 25
Verbinding maken met een draadloos netwerk .................................................................................. 26
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken ......................................................... 26
Pictogrammen voor draadloze onderdelen en netwerkstatus ........................... 26
Voorzieningen voor draadloze communicatie gebruiken .................................. 27
Schakelaar voor draadloze communicatie gebruiken ...................................... 27
HP Connection Manager-software gebruiken (alleen bepaalde modellen) ....... 27
HP Wireless Assistant-software gebruiken ....................................................... 27
Draadloos netwerk gebruiken ............................................................................................ 28
Draadloos netwerk installeren ........................................................................... 29
Draadloos netwerk beveiligen ........................................................................... 29
Verbinding maken met een WLAN .................................................................... 30
Naar een ander netwerk roamen ...................................................................... 31
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................... 32
SIM-kaart plaatsen ............................................................................................................. 32
SIM-kaart verwijderen ........................................................................................................ 33
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 35
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 35
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 36
vi
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 36
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 38
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 39
Audio .................................................................................................................................................. 40
Video .................................................................................................................................................. 42
Webcam ............................................................................................................................................. 43
5 Beveiliging
Apparaat beveiligen ............................................................................................................................ 44
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 44
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................... 48
Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 49
Essentiële updates installeren ............................................................................................................ 50
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ............................................ 39
Multimediasoftware installeren vanaf internet .................................................................... 39
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 40
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 41
Externe monitor of projector aansluiten ............................................................................. 42
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 45
Wachtwoorden instellen in het setupprogramma ............................................................... 46
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 46
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 46
Beheerderswachwoord invoeren ...................................................... 47
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 47
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 47
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 47
6 Digitale kaarten
Digitale kaart plaatsen ........................................................................................................................ 51
Digitale kaart stopzetten en verwijderen ............................................................................................ 52
7 USB-apparatuur
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 53
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 53
USB-apparaat stopzetten en verwijderen .......................................................................... 54
HP Mini Mobile Drive Bay gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..................................................... 55
HP Mini Mobile Drive plaatsen ........................................................................................... 55
HP Mini Mobile Drive stopzetten en verwijderen ............................................................... 55
8 Cursorbesturing en toetsenbord
Voorkeuren voor cursorbesturingsapparaten instellen ....................................................................... 57
Cursorbesturing gebruiken ................................................................................................................. 57
Touchpad gebruiken .......................................................................................................... 57
Externe muis aansluiten .................................................................................................... 57
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 57
vii
Hotkeys gebruiken ............................................................................................................. 57
9 Schijfeenheden
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen ......................................................................................... 61
Schijfeenheden hanteren ................................................................................................................... 61
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 62
Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................ 63
10 Geheugenmodules
11 Software updaten
BIOS updaten ..................................................................................................................................... 69
BIOS-versie vaststellen ..................................................................................................... 69
BIOS-update downloaden .................................................................................................. 69
Programma's en stuurprogramma's updaten ..................................................................................... 71
Standbystand activeren (fn+f1) ......................................................................... 58
Schakelen tussen beeldschermen (fn+f2) ......................................................... 59
Helderheid van het scherm verlagen (fn+f3) ..................................................... 59
Helderheid van het scherm verhogen (fn+f4) .................................................... 59
QuickLock activeren (fn+f6) .............................................................................. 59
Geluidsvolume in- en uitschakelen (fn+f8) ........................................................ 60
Geluidsvolume verlagen (fn+f10) ...................................................................... 60
Geluidsvolume verhogen (fn+f11) ..................................................................... 60
12 Setupprogramma
Setupprogramma starten .................................................................................................................... 72
Setupprogramma gebruiken ............................................................................................................... 72
Taal van het setupprogramma wijzigen ............................................................................. 72
Navigeren en selecteren in het setupprogramma .............................................................. 73
Systeeminformatie weergeven .......................................................................................... 73
Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma .................................................. 73
Setupprogramma afsluiten ................................................................................................. 74
Menu's van het setupprogramma ....................................................................................................... 74
Menu Main (Hoofdmenu) ................................................................................................... 74
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................... 74
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) .......................................................... 74
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................... 75
Index ................................................................................................................................................................... 76
viii

1 Verschillende onderdelen

Hardware herkennen

De onderdelen van het apparaat kunnen per land/regio en model verschillen. De afbeeldingen in dit hoofdstuk geven de standaardvoorzieningen van de meeste apparaatmodellen weer.
U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in het apparaat is geïnstalleerd:
1. Selecteer Start > Deze computer.
2. Klik in het linkerdeelvenster onder Systeemtaken op Systeeminformatie weergeven.
3. Selecteer het tabblad Hardware > Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.

Onderdelen aan de bovenkant

Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-knop van het touchpad Hiermee schakelt u het touchpad in en uit.
(2) Linkerknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op
een externe muis.
Hardware herkennen 1
(3) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor"
genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(4) Schuifzone van het touchpad Hiermee schuift u de weergave in het actieve venster
op het beeldscherm omhoog of omlaag.
(5) Rechterknop van het touchpad* Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op
een externe muis.
Lampje
(6) Aan/uit-lampje van het touchpad
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Om de voorkeuren voor cursorbesturing weer te geven of te wijzigen, selecteert u Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis.
Wit: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
Onderdeel Beschrijving
Caps lock-lampje Aan: caps lock is ingeschakeld.
2 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
Toetsen
Onderdeel Beschrijving
(1) Functietoetsen Druk op een van deze toetsen in combinatie met de
(2) fn-toets Hiermee kunt u veelgebruikte systeemfuncties
(3) Windows®-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(4) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij

Onderdelen aan de voorkant

fn-toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te
voeren.
uitvoeren wanneer u deze indrukt in combinatie met een functietoets.
de aanwijzer staat.
Hardware herkennen 3
Onderdeel Beschrijving
(1) Aan/uit-lampje
(2) Aan/uit-schakelaar
Aan: het apparaat staat aan.
Knipperend: het apparaat staat in de
standbystand.
Uit: het apparaat is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
Als het apparaat is uitgeschakeld, verschuift u
de schakelaar om het apparaat in te schakelen.
Als het apparaat is ingeschakeld, verschuift u
de schakelaar en laat u deze direct weer los om de hibernationstand te activeren.
Als het apparaat in de standbystand staat,
verschuift u de schakelaar en laat u deze direct weer los om de standbystand te beëindigen.
Als het apparaat in de hibernationstand staat,
verschuift u de schakelaar en laat u deze direct weer los om de hibernationstand te beëindigen.
Als het apparaat niet meer reageert en de afsluitprocedures van Windows geen effect hebben, verschuift u de aan/uit-schakelaar en houdt u deze minstens vijf seconden vast om het apparaat uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer als u meer wilt weten over de instellingen voor energiebeheer.
(3) Schijfeenheidlampje Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen
van de vaste schijf of de flash-drive.
(4) Acculampje
(5) Lampje voor draadloze communicatie
(6) Schakelaar voor draadloze communicatie Hiermee kunt u de voorziening voor draadloze
Aan: er wordt een accu opgeladen.
Knipperend: een accu die de enige beschikbare
voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: als het apparaat is aangesloten op een
externe voedingsbron, gaat het lampje uit wanneer alle accu's in het apparaat volledig zijn opgeladen. Als het apparaat niet is aangesloten op een externe voedingsbron, blijft het lampje uit tot de accu in het apparaat bijna leeg is.
Blauw: een geïntegreerd apparaat voor
draadloze communicatie, zoals een draadloosnetwerkadapter, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparaten voor draadloze
communicatie zijn uitgeschakeld.
communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand brengen.
OPMERKING: Als u een draadloze verbinding tot
stand wilt brengen, moet er al een draadloos netwerk zijn ingesteld.
4 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen

Onderdelen aan de rechterkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van het apparaat en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat werkt.
(2) SD Card-lezer Ondersteunt de volgende typen optionele digitale
(3) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(4) HP Mobile Drive (alleen bepaalde modellen) Hierop sluit u een optionele HP Mini Mobile Drive aan.
(5) Connector voor beveiligingskoord Hiermee kunt u het apparaat aan een optioneel

Onderdelen aan de linkerkant

kaarten:
MultiMediaCard (MMC)
SD-geheugenkaart (Secure Digital)
beveiligingskoord bevestigen.
OPMERKING: Van het beveiligingskoord moet op de
eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat het apparaat verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
Hardware herkennen 5
Onderdeel Beschrijving
(1) Netvoedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(2) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(3) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van het apparaat en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat werkt.
(4) Dockingpoort
(5) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfoon)
(6) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
Hierop sluit u een optioneel dockingapparaat
aan.
– of –
Hierop sluit u een optionele VGA-kabel aan,
zodat u een externe VGA-monitor of projector kunt aansluiten.
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel aansluiten, om het geluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u
de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
OPMERKING: Wanneer u een extern
audioapparaat aansluit op de hoofdtelefoonuitgang, worden de apparaatluidsprekers uitgeschakeld.
6 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen

Beeldschermonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Interne beeldschermschakelaar Hiermee schakelt u het beeldscherm uit wanneer het
apparaat wordt gesloten terwijl het is ingeschakeld.
(2) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van het apparaat
weergegeven.
(3) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid registreren en opnemen.
(4) Webcam Hiermee legt u foto's en video's vast.
OPMERKING: Om video's op te kunnen nemen, moet
speciale webcamsoftware zijn geïnstalleerd.
(5) Lampje van de webcam Aan: de webcam is in gebruik.
Hardware herkennen 7

Onderdelen aan de onderkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) Accu-ontgrendelingen (2) Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(3) Geheugenmodulecompartiment Bevat het slot voor de geheugenmodule.
(4) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne
onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van het apparaat wordt
automatisch gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van het apparaat en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met het apparaat werkt.
8 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen

Antennes voor draadloze communicatie

Onderdeel Beschrijving
(1) WLAN-antennes (2)* Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze LAN's (WLAN's, wireless local area networks).
(2) WWAN-antennes (2) (alleen bepaalde modellen)*Via deze antennes worden draadloze signalen verzonden en
ontvangen om te communiceren met draadloze WAN's (WWAN's, wireless wide area networks).
*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenzijde van het apparaat. Voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving van de antennes vrij.
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u de sectie over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu. Om toegang te krijgen tot dit document, klikt u op Start > Help en ondersteuning > Gebruikershandleidingen.
Hardware herkennen 9

Aanvullende hardwareonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee kunt u een netvoedingsadapter aansluiten op een
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u het apparaat op accuvoeding laten werken als het
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per regio en land.

Labels herkennen

De labels die zijn aangebracht op het apparaat, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u het apparaat in het buitenland gebruikt.
Servicelabel: biedt belangrijke informatie, zoals:
Productnaam (1). Dit is de productnaam die aan de voorkant van het apparaat zichtbaar is.
stopcontact.
apparaat niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Serienummer (s/n) (2). Dit is een alfanumerieke code die voor elk product uniek is.
Productnummer (p/n) (3). Dit nummer biedt specifieke informatie over de
hardwarecomponenten van het product. Aan de hand van het productnummer kan een servicemonteur bepalen welke onderdelen er nodig zijn.
10 Hoofdstuk 1 Verschillende onderdelen
Modelbeschrijving (4). Dit is het nummer dat u gebruikt om documenten, stuurprogramma's
en ondersteuning voor het apparaat op te zoeken.
Garantieperiode (5). Dit getal beschrijft de duur (in jaren) van de garantieperiode voor dit
apparaat.
Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning. Het servicelabel bevindt zich aan de onderkant van het apparaat.
Certificaat van echtheid van Microsoft®: bevat de Windows®-productcode. U kunt de productcode
nodig hebben wanneer u het besturingssysteem wilt updaten of problemen met het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van het apparaat.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van het apparaat,
waaronder de volgende.
Informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie, en de keurmerken van
een aantal landen of regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een draadloosnetwerkadapter (WLAN-adapter) of een optioneel Bluetooth®-apparaat zijn. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken.
Het serienummer van uw HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen).
Het label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Labels herkennen 11

2 Energiebeheer

Opties voor energiebeheer instellen

Energiebesparende standen gebruiken

Voor het apparaat zijn standaard twee voorzieningen voor energiebesparing ingeschakeld: de standbystand en de hibernationstand.
Als de standbystand wordt geactiveerd, knippert het aan/uit-lampje en wordt het scherm zwart. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. De standbystand beëindigen gaat sneller dan de hibernationstand beëindigen. Als de standbystand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de standbystand is geactiveerd, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand op de vaste schijf en wordt het apparaat uitgeschakeld.
VOORZICHTIG: Activeer de standbystand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Verbinding maken met een netwerk of het uitvoeren van apparaatfuncties is niet
mogelijk wanneer het apparaat in de standbystand of de hibernationstand staat.
Standbystand activeren en beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de standbystand wordt geactiveerd als het apparaat 10 minuten inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, en als het apparaat 25 minuten inactief is wanneer een externe voedingsbron wordt gebruikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
Als het apparaat is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de standbystand activeren:
Druk op fn+f1.
Klik op Start > Uitschakelen > Stand-by.
Ga als volgt te werk om de standbystand te beëindigen:
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Als de standbystand wordt beëindigd, gaat het aan/uit-lampje branden en verschijnt uw werk op het punt waar u was gestopt met werken en de standbystand werd geactiveerd.
12 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de standbystand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren en beëindigen
Standaard wordt de hibernationstand geactiveerd wanneer het apparaat 30 minuten inactief is terwijl het apparaat op accuvoeding werkt, of wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt.
OPMERKING: De hibernationstand wordt niet geactiveerd als het apparaat op externe voeding werkt.
OPMERKING: Sla uw werk op gezette tijden op, om het risico van gegevensverlies te verminderen.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Uitschakelen.
2. Houd de shift-toets ingedrukt en selecteer Slaapstand.
– of –
Als het apparaat aan staat, verschuift u de aan/uit-schakelaar en laat u deze direct weer los.
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Verschuif de aan/uit-schakelaar en laat deze direct weer los.
Het aan/uit-lampje gaat branden aan en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.

Energiebeheerschema’s gebruiken

Een energiebeheerschema bestaat uit een verzameling systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van het apparaat wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen en de prestaties van het apparaat te maximaliseren.
De volgende energiebeheerschema’s zijn beschikbaar:
Draagbaar/laptop (aanbevolen)
Thuis/kantoor
Presentatie
Altijd aan
Minimaal energieverbruik
Accu vol
Met behulp van Eigenschappen voor Energiebeheer kunt u de instellingen van deze energiebeheerschema’s wijzigen.
Opties voor energiebeheer instellen 13
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
Energiebeheerschema’s selecteren
Klik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en
selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
– of –
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
b. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
c. Klik op OK.
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema in de lijst met Energiebeheerschema’s.
3. Wijzig indien nodig de instellingen voor Netstroom en Accustroom.
4. Klik op OK.

Wachtwoord instellen voor beëindigen standbystand

U stelt als volgt een wachtwoord in dat moet worden opgegeven bij het beëindigen van de standbystand:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak en klik vervolgens
op Eigenschappen energie aanpassen.
2. Klik op het tabblad Geavanceerd.
3. Schakel de optie Wachtwoord vragen als computer uit standby wordt gehaald in.
4. Klik op Toepassen.

Externe netvoeding gebruiken

Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij het apparaat geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter of een door HP geleverde compatibele adapter.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit het apparaat aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
14 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
WAARSCHUWING! Laad de accu van het apparaat niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u het apparaat aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als het apparaat is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u het apparaat loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
Het apparaat schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Als
u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt u op de hotkey fn+f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.

Netvoedingsadapter aansluiten

WAARSCHUWING! U kunt als volgt het risico van een elektrische schok en schade aan de apparatuur
beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Schakel de voeding naar het apparaat uit door de stekker uit het stopcontact te halen (niet door het netsnoer los te koppelen van het apparaat).
Als bij het product een geaard netsnoer met een geaarde stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een geaard stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
U sluit als volgt het apparaat aan op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de voedingsconnector (1) van het apparaat.
2. Sluit het ene uiteinde van het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Steek het andere uiteinde van het netsnoer in een stopcontact (3).
Externe netvoeding gebruiken 15

Accuvoeding gebruiken

Wanneer zich een opgeladen accu in het apparaat bevindt en het apparaat niet is aangesloten op een externe voedingsbron, werkt het apparaat op accuvoeding. Wanneer het apparaat is aangesloten op een externe netvoedingsbron, werkt het apparaat op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in het apparaat is geplaatst en het apparaat op externe voeding werkt via de netvoedingsadapter, schakelt het apparaat over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van het apparaat.
OPMERKING: De helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u het apparaat loskoppelt van de netvoeding. Als u de helderheid van het beeldscherm wilt verhogen, drukt op de hotkey fn+f4 of sluit u de netvoedingsadapter opnieuw aan.
U kunt een accu in het apparaat laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van de manier waarop u het apparaat gebruikt. Als u de accu in het apparaat laat zitten wanneer het apparaat is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in het apparaat wordt echter langzaam ontladen wanneer het apparaat is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik uitsluitend de volgende producten om beveiligingsrisico’s te beperken:
de bij het apparaat geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De werktijd van de accu van het apparaat kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op het apparaat is aangesloten en andere factoren.

Acculading weergeven

Dubbelklik op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer > tabblad Energiemeter.
Meestal wordt de acculading zowel in percentages als in resterend aantal minuten werktijd weergegeven.
Het percentage geeft de geschatte resterende lading van de accu aan.
De tijdsduur geeft bij benadering de resterende accuwerktijd aan als de accu op het huidige niveau
voeding blijft leveren. De resterende accuwerktijd neemt bijvoorbeeld af als u een dvd afspeelt en neemt toe als u het afspelen van een dvd stopt.
Wanneer een accu wordt opgeladen, kan in het venster Energiemeter een bliksemsymbool over het accupictogram worden weergegeven.

Accu plaatsen of verwijderen

VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de hibernationstand of schakel het apparaat uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
16 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
U plaatst de accu als volgt:
1. Koppel alle externe apparaten los.
2. Als het apparaat is aangesloten op een netvoedingsbron, haalt u de stekker van het netsnoer uit
het stopcontact.
3. Leg het apparaat ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Plaats de accu in de accuruimte (1) en kantel de accu omlaag totdat de accu op zijn plaats zit
(2).
5. Verschuif de rechter accu-ontgrendeling (3) naar rechts om de accu te vergrendelen.
U verwijdert de accu als volgt:
1. Koppel alle externe apparaten los.
2. Als het apparaat is aangesloten op een netvoedingsbron, haalt u de stekker van het netsnoer uit
het stopcontact.
3. Leg het apparaat ondersteboven op een vlakke ondergrond.
4. Verschuif de accu-ontgrendelingen (1) om de accu los te koppelen.
Accuvoeding gebruiken 17
5. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit het apparaat (3).

Accu opladen

WAARSCHUWING! Laad de accu van het apparaat niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer het apparaat is aangesloten op een externe voedingsbron via een netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of het apparaat in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer het apparaat is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u het apparaat
inschakelt.
Laad de accu op tot het acculampje van het apparaat uit gaat.
OPMERKING: Als het apparaat is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Energiemeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het acculampje geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Wanneer de accu
een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.
18 Hoofdstuk 2 Energiebeheer

Accuwerktijd maximaliseren

De accuwerktijd varieert afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl het apparaat op accuvoeding werkt. De maximale accuwerktijd neemt geleidelijk af omdat de capaciteit van de accu afneemt ten gevolge van bepaalde natuurlijke processen.
Tips om de accuwerktijd te maximaliseren:
Verlaag de helderheid op het scherm.
Verwijder de accu uit het apparaat als deze niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plaats.

Omgaan met een lage acculading

In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu als enige voedingsbron van het apparaat bijna leeg is, begint het acculampje snel te knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek en gaat het acculampje snel knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en het apparaat aan staat of in de standbystand
staat, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en het apparaat aan staat of in de standbystand
staat, blijft het apparaat nog even in de standbystand staan. Vervolgens wordt het apparaat uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
Accuvoeding gebruiken 19
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau van de accu in het apparaat kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel het apparaat uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet het apparaat aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit het apparaat af.
Lage acculading verhelpen wanneer het apparaat de hibernationstand niet kan beëindigen
Ga als volgt te werk als het apparaat niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit het apparaat aan op een externe voedingsbron.
2. Beëindig de hibernationstand door de aan/uit-schakelaar te verschuiven en direct weer los te laten.

Accu kalibreren

Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van het apparaat niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of het apparaat in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer het apparaat is uitgeschakeld.
20 Hoofdstuk 2 Energiebeheer
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in het apparaat.
2. Sluit het apparaat aan op een netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het acculampje van het apparaat gaat branden.
3. Zorg dat het apparaat aangesloten blijft op de externe voedingsbron totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het acculampje van het apparaat gaat uit.
Stap 2: schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Energiemeter in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk en klik vervolgens op Eigenschappen van energiebeheer aanpassen.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Noteer de 4 instellingen in de kolommen Accustroom en Netstroom, zodat u deze na het
kalibreren opnieuw kunt instellen.
3. Stel de vier opties in op Nooit.
4. Klik op OK.
Stap 3: ontlaad de accu
Het apparaat moet ingeschakeld blijven tijdens het ontladen van de accu. De accu wordt ontladen, ongeacht of het apparaat in gebruik is. Wanneer u het apparaat gebruikt, verloopt het ontladen echter sneller.
Als u het apparaat onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u het apparaat incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer het apparaat inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
1. Koppel het apparaat los van de externe voedingsbron, maar schakel het apparaat niet uit.
2. Laat het apparaat op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het acculampje gaat
knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het acculampje uit en wordt het apparaat afgesloten.
Accuvoeding gebruiken 21
Stap 4: laad de accu volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat het apparaat aangesloten blijft op een externe voedingsbron totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het acculampje op het apparaat uit.
U kunt het apparaat gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat sneller wanneer het apparaat is uitgeschakeld.
2. Als het apparaat is uitgeschakeld, schakelt u het in wanneer de accu volledig is opgeladen en het
acculampje uit is.
Stap 5: schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: Als u de hibernationstand niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft gekalibreerd,
kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de acculading van het apparaat een kritiek laag niveau bereikt.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Prestaties en onderhoud > Energiebeheer.
2. Voer opnieuw de instellingen in die u heeft genoteerd voor de items in de kolommen Netstroom
en Accustroom.
3. Klik op OK.

Accuvoeding besparen

Open het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm en selecteer instellingen voor een
lager energieverbruik.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de hotkeys fn+f3 en fn+f4 om de helderheid van het scherm aan te passen aan de
omstandigheden.
Activeer de standbystand of de hibernationstand of zet het apparaat uit als u stopt met werken.

Accu opbergen

VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging te voorkomen.
Verwijder de accu en bewaar deze afzonderlijk als het apparaat meer dan twee weken niet wordt gebruikt en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
22 Hoofdstuk 2 Energiebeheer

Afvoeren van afgedankte accu's

WAARSCHUWING! Probeer niet een accu uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten op een accu en laat een accu niet in aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden. Stel een accu niet bloot aan temperaturen boven 60°C (140°F). Vervang de accu uitsluitend door een accu die is goedgekeurd voor gebruik in dit apparaat.
Raadpleeg voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's de Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu.

Apparaat afsluiten

VOORZICHTIG: Als u het apparaat afsluit, gaat alle informatie die u niet heeft opgeslagen verloren.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's, waaronder het besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en het apparaat uitgeschakeld.
Sluit het apparaat af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in het apparaat;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u het apparaat langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
U sluit het apparaat als volgt af:
OPMERKING: Als het apparaat in de standbystand of de hibernationstand staat, beëindigt u eerst de
standbystand of de hibernationstand, voordat u het apparaat kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Selecteer Start > Uitschakelen > Uitschakelen.
Als het apparaat niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete. Klik vervolgens op Afsluiten > Uitschakelen.
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel het apparaat los van de externe voedingsbron en verwijder de accu uit het apparaat.
Apparaat afsluiten 23
3Internet
Het apparaat ondersteunt de volgende typen internettoegang:
Bekabeld: u krijgt toegang tot internet door verbinding te maken met een breedbandnetwerk
middels de RJ-45-netwerkconnector.
Draadloos: voor mobiele toegang tot internet gebruikt u een draadloze verbinding. Raadpleeg het
gedeelte "Verbinding maken met een draadloos netwerk" voor informatie over het instellen van een draadloos netwerk of het toevoegen van het apparaat aan een bestaand draadloos netwerk.
24 Hoofdstuk 3 Internet

Aansluiten op een bekabeld netwerk

Om verbinding te kunnen maken met een lokaal netwerk, is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8-pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op het apparaat met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel of een telefoonkabel aan op een RJ-45-
netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van het apparaat.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
Aansluiten op een bekabeld netwerk 25

Verbinding maken met een draadloos netwerk

Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken

Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven doorgegeven. Uw apparaat kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi netwerk, draadloos LAN of WLAN genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat voor draadloze communicatie met een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
HP module voor mobiel breedband (alleen bepaalde modellen): een draadloos WWAN-apparaat
(wireless wide area network) dat toegang biedt tot informatie op elke plek waar mobiele netwerkservices beschikbaar zijn. In een WWAN communiceert elk mobiel apparaat met het basisstation van een aanbieder van mobiele netwerkdiensten. Aanbieders van mobiele netwerkdiensten installeren netwerken van basisstations (vergelijkbaar met masten voor mobiele telefonie) die grote gebieden beslaan, waardoor ze dekking kunnen bieden in hele provincies, regio's of zelfs landen.
Het apparaat ondersteunt de volgende IEEE-standaarden:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
Raadpleeg de informatie en de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over draadloze technologie.
Pictogrammen voor draadloze onderdelen en netwerkstatus
PictogramNaam Beschrijving
Draadloze communicatie (ingeschakeld) Geeft de locatie van het lampje en de schakelaar voor draadloze
communicatie op het apparaat aan. Geeft ook aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
Draadloze communicatie (uitgeschakeld) Geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn
Verbinding met draadloos netwerk (verbonden) Geeft aan dat een of meer WLAN-apparaten zijn verbonden met
Verbinding met draadloos netwerk (verbroken) Geeft aan dat een of meer WLAN-apparaten niet zijn verbonden
uitgeschakeld.
het netwerk.
met het netwerk.
26 Hoofdstuk 3 Internet
Netwerkstatus (verbonden) Geeft aan dat een of meer LAN-stuurprogramma's zijn
geïnstalleerd en dat een of meer LAN-apparaten verbinding hebben met het netwerk.
Netwerkstatus (niet verbonden) Geeft aan dat een of meer LAN-stuurprogramma's zijn
geïnstalleerd maar dat er geen LAN-apparaten verbinding hebben met het netwerk.
Voorzieningen voor draadloze communicatie gebruiken
U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op het apparaat met een van de volgende voorzieningen in- of uitschakelen:
Schakelaar voor draadloze communicatie
Voorzieningen van het besturingssysteem
Schakelaar voor draadloze communicatie gebruiken
Het apparaat heeft een schakelaar voor draadloze communicatie, een of meer apparaten voor draadloze communicatie en een lampje voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie blauw wanneer u het apparaat aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie blauw brandt, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u met de schakelaar voor draadloze communicatie alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in- of uitschakelen.
HP Connection Manager-software gebruiken (alleen bepaalde modellen)
Connection Manager (Verbindingsbeheer) maakt het mogelijk internetprofielen, SMS-berichten (Short Message Service) en verbindingsapparaten en -methoden te beheren en aanvullende instellingen te bewerken.
Om Connection Manager te starten, klikt u op het pictogram HP Connection Manager in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: Raadpleeg de helpfunctie van Connection Manager voor meer informatie.
HP Wireless Assistant-software gebruiken
Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant (Assistent voor draadloze communicatie). Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd via het hulpprogramma Computer Setup (Computerinstellingen), moet het eerst opnieuw worden geactiveerd met behulp van Computer Setup voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 27
OPMERKING: Als u een apparaat voor draadloze communicatie activeert of inschakelt, betekent dit
niet dat het apparaat automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth®-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, plaatst u de muisaanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie in het systeemvak.
OPMERKING: U kunt het pictogram voor draadloze communicatie weergeven door te klikken op het
pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant:
1. Klik op Start > Configuratiescherm > Netwerk- en Internet-verbindingen > HP Wireless
Assistant.
2. Klik op Eigenschappen.
3. Schakel het selectievakje Wireless Assistant icon in notification area (Pictogram voor
Wireless Assistant in systeemvak) in.
4. Klik op Toepassen.
Raadpleeg de online helpfunctie van de Wireless Assistant-software voor meer informatie:
1. Open Wireless Assistant door te dubbelklikken op het pictogram in het systeemvak.
2. Klik op de knop Help.

Draadloos netwerk gebruiken

Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos netwerk (WLAN), dat bestaat uit andere apparaten en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal apparaten en accessoires ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde apparaten een internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in het apparaat wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN­infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of bedrijfsnetwerk).
28 Hoofdstuk 3 Internet
Draadloos netwerk installeren
Als u een draadloos netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
het apparaat voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde apparaten op het netwerk worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleeg dan de informatie die de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.
Draadloos netwerk beveiligen
Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze netwerken gevoelig zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw apparaat op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn Wi-Fi Protected Access (WPA)-Personal en Wired Equivalent Privacy (WEP). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen andere WLAN-apparaten onbeschermde signalen opvangen en (onuitgenodigd) verbinding
Verbinding maken met een draadloos netwerk 29
maken met uw netwerk of informatie opvangen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways of routers bevatten ingebouwde beveiligingsvoorzieningen zoals draadloze beveiligingsprotocollen en firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als verzoeken controleert op gegevens die naar uw netwerk zijn verzonden en die eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Firewalls zijn er in vele variaties, zowel softwarematige als hardwarematige. Sommige netwerken maken gebruik van een combinatie van beide typen.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar. Kies de oplossing die het beste werkt voor de beveiliging van uw netwerk:
Wired Equivalent Privacy (WEP) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie
dat alle netwerkgegevens codeert en een WEP-sleutel verzendt. Normaal gesproken kunt u het netwerk de WEP-sleutel laten toewijzen. U kunt echter ook zelf een sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In tegenstelling tot WEP, waarbij één statische beveiligingssleutel wordt gebruikt voor coderingen, maakt WPA echter gebruik van TKIP (temporal key integrity protocol) om voor elk gegevenspakket een nieuwe sleutel te genereren. WPA genereert ook verschillende sets sleutels voor elk apparaat in het netwerk.
Sluit uw netwerk
Voorkom indien mogelijk dat uw netwerknaam (SSID) wordt uitgezonden door de zender. De meeste netwerken zenden de naam uit, waarmee ze apparaten in de buurt van uw netwerk laten weten dat uw netwerk beschikbaar is. Door het netwerk te sluiten, is de kans kleiner dat andere apparaten weten dat uw netwerk bestaat.
OPMERKING: Als uw netwerk gesloten is en de SSID niet wordt uitgezonden, moet u de SSID
onthouden om nieuwe apparaten op het netwerk te kunnen aansluiten. Noteer de SSID en bewaar de notitie op een veilige plaats voordat u het netwerk sluit.
Verbinding maken met een WLAN
Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Vergewis u ervan dat het WLAN-apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, brandt
het lampje voor draadloze communicatie blauw. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, verschuift u de schakelaar voor draadloze communicatie.
2. Selecteer Start > Verbinding maken met.
30 Hoofdstuk 3 Internet
3. Selecteer uw draadloze netwerk in de lijst en typ vervolgens de netwerkbeveiligingssleutel, indien
vereist.
Als het netwerk niet beveiligd en dus voor iedereen toegankelijk is, wordt een waarschuwing
weergegeven. Klik op Toch verbinding maken om de waarschuwing te accepteren en de verbinding te voltooien.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een
netwerkbeveiligingssleutel in te voeren. Dit is een beveiligingscode. Typ de code en klik daarna op Verbinden om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN’s worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: Als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken, niet wordt weergegeven, klikt
u op Verbinding of netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt ervoor kiezen om handmatig te zoeken naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
4. Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het pictogram voor de
verbinding met het draadloze netwerk in het systeemvak om de naam, snelheid, signaalsterkte en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de gebruikershandleidingen die bij de draadloze router en
andere WLAN-apparatuur zijn geleverd.
Informatie en koppelingen naar websites die beschikbaar worden gesteld via Help en
ondersteuning.
Neem voor een lijst met openbare WLAN's bij u in de buurt contact op met uw internetprovider of zoek op het web. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een verbinding.
Naar een ander netwerk roamen
Wanneer u uw apparaat binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw apparaat automatisch verbonden met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
Verbinding maken met een draadloos netwerk 31

HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen)

HP mobiel breedband maakt toegang tot internet mogelijk vanuit meer plaatsen en met een groter bereik dan mogelijk is met WLAN's. Voor gebruik van HP mobiel breedband heeft u een mobielnetwerkexploitant nodig (aanbieder van mobiele netwerkdiensten genoemd). In de meeste gevallen is dat een beheerder van een netwerk voor mobiele telefonie. De dekking voor HP mobiel breedband komt overeen met de dekking voor spraak via mobiele telefonie.
Als u HP mobiel breedband gebruikt in combinatie met de diensten van een aanbieder van mobiele telefonie, heeft u de vrijheid om verbonden te blijven met internet, e-mailberichten te verzenden of verbinding te maken met uw bedrijfsnetwerk, ook als u onderweg bent of zich buiten het bereik van Wi­Fi-hotspots bevindt.
HP mobiel breedband ondersteunt de volgende technologieën:
De HSPA-module (High Speed Packet Access) biedt toegang tot netwerken via de GSM-
telecommunicatiestandaard (Global System for Mobile Communications).
De EV-DO-module (Evolution Data Optimized) biedt toegang tot netwerken op basis van de CDMA-
telecommunicatiestandaard (Code Division Multiple Access).
Mogelijk heeft u het serienummer van de HP module voor mobiel breedband nodig om de dienst voor mobiel breedband te activeren. Het serienummer is gedrukt op een label in de accuruimte van het apparaat. Sommige aanbieders van mobiele netwerkdiensten vereisen het gebruik van een SIM-kaart (subscriber identity module). Een SIM-kaart bevat basisinformatie over u, zoals een pincode (persoonlijk identificatienummer), alsmede netwerkinformatie. Bij sommige apparaten is een SIM-kaart vooraf geïnstalleerd in de accuruimte. Als de SIM-kaart niet vooraf is geïnstalleerd, wordt deze mogelijk meegeleverd bij het pakket met informatie over HP mobiel breedband dat bij het apparaat is verstrekt, of verstrekt de aanbieder van mobiele netwerkdiensten deze los van het apparaat.
Voor informatie over het plaatsen en verwijderen van de SIM-kaart raadpleegt u de gedeelten ‘SIM­kaart plaatsen’ en ‘SIM-kaart verwijderen’ in dit hoofdstuk.
Informatie over HP mobiel breedband en over de manier waarop u de service van een aanbieder van mobiele netwerkdiensten activeert, vindt u in de informatie over HP mobiel breedband die bij het apparaat is geleverd. Ga naar de website van HP op de koppeling voor uw land of regio voor meer informatie.

SIM-kaart plaatsen

VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het plaatsen van een SIM-kaart, om beschadiging van
de connectoren te voorkomen.
U plaatst een SIM-kaart als volgt:
1. Sluit het apparaat af. Als u niet weet of het apparaat is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u het apparaat aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit het apparaat vervolgens af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op het apparaat is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg het apparaat ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
http://www.hp.com/go/mobilebroadband en klik op
32 Hoofdstuk 3 Internet
6. Verwijder de accu.
7. Plaats de SIM-kaart in het daarvoor bestemde slot en duw de SIM-kaart voorzichtig in het slot totdat
deze stevig op zijn plaats zit.
8. Plaats de accu terug.
OPMERKING: HP mobiel breedband wordt uitgeschakeld als de accu niet wordt teruggeplaatst.
9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Zet het apparaat aan.

SIM-kaart verwijderen

U verwijdert een SIM-kaart als volgt:
1. Sluit het apparaat af. Als u niet weet of het apparaat is uitgeschakeld of in de hibernationstand
staat, zet u het apparaat aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit het apparaat vervolgens af via het besturingssysteem.
2. Sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op het apparaat is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg het apparaat ondersteboven op een vlak oppervlak neer, met de accuruimte naar u toe.
6. Verwijder de accu.
HP mobiel breedband gebruiken (alleen bepaalde modellen) 33
7. Druk de SIM-kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
8. Plaats de accu terug.
9. Sluit de externe voedingsbron opnieuw aan.
10. Sluit externe apparaten opnieuw aan.
11. Zet het apparaat aan.
34 Hoofdstuk 3 Internet

Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals:
apparaten (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area Network – persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de Help-functie van Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.

Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)

HP adviseert om een apparaat met Bluetooth niet te gebruiken als host en te gebruiken als gateway die door andere apparaten kan worden gebruikt om verbinding met internet te maken. Wanneer twee of meer apparaten met elkaar zijn verbonden via Bluetooth en ICS is ingeschakeld op een van de apparaten, kunnen de andere apparaten mogelijk geen verbinding maken met internet via het Bluetooth­netwerk.
De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw apparaat en draadloze apparatuur zoals mobiele telefoons, printers, camera's en PDA's. Het is niet mogelijk twee of meer apparaten continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 35

4 Multimedia

Multimediavoorzieningen

Het apparaat bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. Het apparaat beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
Geïntegreerde webcam waarmee u foto's en video's kunt vastleggen
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
weergeven en beheren
OPMERKING: Het apparaat beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
In de volgende gedeelten wordt uitgelegd hoe u de multimediacomponenten van uw apparaat herkent en gebruikt.

Multimediacomponenten herkennen

De volgende afbeelding en tabel geven informatie over de multimediavoorzieningen van het apparaat.
36 Hoofdstuk 4 Multimedia
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoon Hiermee kunt u geluid registreren en opnemen.
(2) Webcam Hiermee legt u foto's en video's vast.
OPMERKING: Om video's op te kunnen nemen, moet
speciale webcamsoftware zijn geïnstalleerd.
(3) Lampje van de webcam Aan: de webcam is in gebruik.
(4) Luidsprekers (2) Hiermee wordt het geluid van het apparaat weergegeven.
(5) Hotkey Geluid harder Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om het
apparaatgeluid harder te zetten.
(6) Hotkey Geluid zachter Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om het
apparaatgeluid zachter te zetten.
(7) Hotkey Geluid uit Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om het
apparaatgeluid uit te schakelen.
(8) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)/audio-ingang
(microfoon)
Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel aansluiten, om het geluid via dat apparaat weer te geven. Ook kunt u hierop de microfoon van een optionele headset aansluiten.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Multimediavoorzieningen 37
Onderdeel Beschrijving

Geluidsvolume aanpassen

U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Hotkey voor geluidsvolume van het apparaat: een combinatie van de fn-toets (1) met de
functietoets f8 (2), f10 (3) of f11 (4):
Druk op fn+f8 om het geluid uit of weer in te schakelen.
Druk op fn+f10 om het geluid zachter te zetten.
Druk op fn+f11 om het geluid harder te zetten.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat
aansluit op de hoofdtelefoonuitgang, worden de apparaatluidsprekers uitgeschakeld.
Volumeregeling van Windows®:
a. Klik op het pictogram Volume in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Schakel de optie Dempen in om het geluid uit te schakelen.
– of –
a. Dubbelklik op het pictogram Volume in het systeemvak.
b. In de kolom Volumeregeling zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar
Volume omhoog of omlaag te bewegen. U kunt ook de balans aanpassen of het geluid
uitschakelen.
38 Hoofdstuk 4 Multimedia
Als het pictogram Volume niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden
en audioapparaten > tabblad Volume.
b. Schakel de optie Pictogram voor het volume in het systeemvak plaatsen in.
c. Klik op Toepassen.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma’s worden geregeld.

Multimediasoftware

Het apparaat bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen, naar films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken.

Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken

U zoekt als volgt andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware op:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. Klik
bijvoorbeeld op Windows Media Player als u een audio-cd wilt afspelen met Windows Media Player (alleen bepaalde modellen).
OPMERKING: Sommige programma’s bevinden zich mogelijk in submappen.

Multimediasoftware installeren vanaf internet

Om multimediasoftware te installeren via internet, gaat u naar de website van de softwarefabrikant
en volgt u de instructies.
OPMERKING: Via internet gedownloade software kan virussen bevatten. Raadpleeg het hoofdstuk
"Beveiliging" voor meer informatie.
Multimediasoftware 39

Audio

Het apparaat bevat een aantal audiovoorzieningen, waarmee u het volgende kunt doen:
Muziek afspelen via de apparaatluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers
Geluid opnemen via de microfoon van een optionele externe headset
Muziek downloaden van internet
Multimediapresentaties maken met beeld en geluid
Beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's

Externe audioapparatuur aansluiten

WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een headsetmicrofoon wilt aansluiten, raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van het apparaat.
(Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met die van de corresponderende connectoren op het apparaat.)
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als "vertaler" tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.
40 Hoofdstuk 4 Multimedia

Audiofuncties controleren

U controleert het systeemgeluid van het apparaat als volgt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en
audioapparaten.
2. Wanneer het venster Eigenschappen voor Geluiden en audioapparaten verschijnt, klikt u op de
tab Geluiden. Selecteer onder Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de pijlknop om het geluid te testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
U controleert de opnamefuncties van het apparaat als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Entertainment >
Geluidsrecorder.
2. Klik op de knop Opnemen en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open een multimediaprogramma en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Om de audio-instellingen van het apparaat te bevestigen of te wijzigen, klikt u met de
rechtermuisknop op het pictogram Volume op de taakbalk, of selecteert u Start > Configuratiescherm > Spraak, geluid en geluidsapparaten > Geluiden en audioapparaten.
Audio 41

Video

Het apparaat biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
Films bekijken
Spelletjes spelen via internet
Afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties
Externe videoapparatuur aansluiten

Externe monitor of projector aansluiten

De (afzonderlijk aan te schaffen) VGA-kabel dient om een extern beeldscherm, zoals een monitor of projector, aan te sluiten op de dockingpoort van het apparaat:
U sluit als volgt een externe monitor of projector aan:
1. Sluit de optionele VGA-kabel aan op de dockingpoort van het apparaat.
2. Sluit de externe monitor of projector aan op het andere uiteinde van de kabel.
OPMERKING: Als een externe monitor of projector op de juiste wijze is aangesloten maar geen beeld
geeft, drukt u op fn+f2 om het beeld te schakelen naar het externe weergaveapparaat. Druk herhaaldelijk op fn+f2 om te schakelen tussen weergave op het externe weergaveapparaat en het apparaat.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia

Webcam

Het apparaat heeft een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. De webcam is een invoerapparaat waarmee u foto's en video's kunt vastleggen.
OPMERKING: Om video's op te kunnen nemen, moet speciale webcamsoftware zijn geïnstalleerd.
U gebruikt de webcam als volgt:
1. Klik op Start > Deze computer en dubbelklik op het camerapictogram.
2. Klik op Take a new picture (Nieuwe foto maken) om een foto te maken.
OPMERKING: De foto wordt automatisch opgeslagen in de map Mijn documenten.
Webcam 43

5 Beveiliging

Apparaat beveiligen

De standaard beveiligingsvoorzieningen die worden geboden door het besturingssysteem Windows en het setupprogramma, dat geen deel uitmaakt van Windows, kunnen uw persoonlijke instellingen en gegevens beschermen tegen uiteenlopende veiligheidsrisico's.
Volg de procedures in dit hoofdstuk voor het gebruik van de volgende voorzieningen:
Wachtwoorden
Firewallsoftware
Kritieke beveiligingsupdates
OPMERKING: Van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect
uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwarematige aanvallen te voorkomen en kunnen niet voorkomen dat het apparaat verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
OPMERKING: Verwijder alle wachtwoordinstellingen voordat u het apparaat laat nakijken.
Risico's van het apparaat Beveiligingsvoorziening
Gebruik van het apparaat door onbevoegden
Niet-geautoriseerde toegang tot gegevens
Niet-geautoriseerde toegang tot het setupprogramma, de BIOS-instellingen en andere informatie voor het identificeren van het systeem
Huidige of toekomstige bedreigingen van het apparaat Kritieke beveiligingsupdates van Microsoft
Niet-geautoriseerde toegang tot een Windows­gebruikersaccount

Wachtwoorden gebruiken

Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw apparaatgegevens te beveiligen. U kunt verschillende typen wachtwoorden instellen, afhankelijk van de manier waarop u de toegang tot uw informatie wilt regelen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in Windows of in het setupprogramma, dat geen deel uitmaakt van Windows en dat vooraf is geïnstalleerd op het apparaat.
QuickLock
Opstartwachtwoord
Firewall-software
Windows-updates
Beheerderswachtwoord
Gebruikerswachtwoord
44 Hoofdstuk 5 Beveiliging
VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat u geen toegang meer krijgt tot het apparaat, is het belangrijk
dat u elk ingesteld wachtwoord noteert. Omdat de meeste wachtwoorden niet worden weergegeven als u ze instelt, wijzigt of verwijdert, is het van wezenlijk belang om elk wachtwoord meteen te noteren en op een veilige plaats te bewaren.
U kunt voor de voorzieningen van het setupprogramma dezelfde wachtwoorden gebruiken als voor de beveiligingsvoorzieningen van Windows. U kunt hetzelfde wachtwoord gebruiken voor meerdere voorzieningen van het setupprogramma.
Houd de volgende richtlijnen aan bij het instellen van een wachtwoord in het setupprogramma:
Een wachtwoord kan bestaan uit een willekeurige combinatie van maximaal acht letters en cijfers.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.
Een wachtwoord dat is ingesteld in het setupprogramma, moet worden opgegeven wanneer het
setupprogramma daarom vraagt. Een wachtwoord dat is ingesteld in Windows, moet worden opgegeven als hierom in Windows wordt gevraagd.
Gebruik de volgende tips voor het aanmaken en opslaan van wachtwoorden:
Volg bij het aanmaken van wachtwoorden de specifieke vereisten van het programma.
Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van het apparaat.
Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op het apparaat.
Vermijd het gebruik van uw naam of andere persoonlijke gegevens aan de hand waarvan een
buitenstaander uw wachtwoord gemakkelijk zou kunnen ontdekken.
In de volgende gedeelten ziet u de wachtwoorden die door Windows en het setupprogramma worden gebruikt en de functie daarvan. Als u verdere informatie wilt over Windows-wachtwoorden, bijvoorbeeld een wachtwoord voor de schermbeveiliging, selecteert u Start > Help en ondersteuning.

Wachtwoorden instellen in Windows

Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord Beveiligt de toegang tot de inhoud van het apparaat op
Gebruikerswachtwoord Beveiligt de toegang tot een Windows-gebruikersaccount.
QuickLock Beveiligt het apparaat door om een wachtwoord te vragen dat
beheerdersniveau.
OPMERKING: Dit wachtwoord kan niet worden gebruikt om
het setupprogramma te openen.
Tevens wordt de toegang tot de inhoud van het apparaat beveiligd en moet u dit wachtwoord opgeven als u de standbystand of de hibernationstand wilt beëindigen.
moet worden opgegeven in het aanmeldingsvenster van Windows om toegang te krijgen tot het apparaat. Nadat u een gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord heeft ingesteld, gaat u als volgt te werk:
1. Activeer QuickLock door op fn+f6 te drukken.
2. Beëindig QuickLock door uw Windows-gebruikers- of -
beheerderswachtwoord in te voeren.
Wachtwoorden gebruiken 45

Wachtwoorden instellen in het setupprogramma

Wachtwoord Functie
Beheerderswachtwoord*
Opstartwachtwoord*
*Raadpleeg de volgende onderwerpen voor nadere details over elk van deze wachtwoorden.
Beheerderswachtwoord
Uw beheerderswachtwoord beschermt de configuratie-instellingen en de systeemidentificatiegegevens die in het setupprogramma worden bewaard. Nadat u dit wachtwoord heeft ingesteld, voert u het telkens wanneer u het setupprogramma opent, opnieuw in.
Hiermee beveiligt u de toegang tot het setupprogramma.
Nadat u dit wachtwoord heeft ingesteld, voert u het
opnieuw in telkens wanneer u het setupprogramma opent.
VOORZICHTIG: Als u het beheerderswachtwoord vergeten
bent, kunt u het setupprogramma niet openen.
Beveiligt de toegang tot de inhoud van het apparaat.
Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord
opgeven wanneer u het apparaat inschakelt of herstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt.
VOORZICHTIG: Als u het opstartwachtwoord vergeet, kunt
u het apparaat niet meer inschakelen of herstarten en kunt u de hibernationstand niet meer beëindigen.
Uw beheerderswachtwoord is niet uitwisselbaar met een beheerderswachtwoord dat in Windows is ingesteld en het wordt bij het instellen, wijzigen of verwijderen ook niet weergegeven. Vergeet niet uw wachtwoord te noteren en op een veilige plek te bewaren.
Beheerderswachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door het apparaat aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Administrator Password
(Beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter.
Beheerderswachtwoord instellen: typ het wachtwoord in het veld Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Beheerderswachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Password
(Wachtwoord invoeren) en druk vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
46 Hoofdstuk 5 Beveiliging
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra het apparaat opnieuw is opgestart.
Beheerderswachwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het beheerderswachtwoord en druk op enter. Na drie mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord in te voeren moet u het apparaat opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Opstartwachtwoord
Met een opstartwachtwoord voorkomt u dat het apparaat kan worden gebruikt door onbevoegden. Als dit wachtwoord is ingesteld, moet u het wachtwoord opgeven wanneer u het apparaat inschakelt of herstart of wanneer u de hibernationstand beëindigt. Een opstartwachtwoord wordt niet weergegeven als het wordt ingesteld, gewijzigd of verwijderd.
Opstartwachtwoord beheren
U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:
1. Open het setupprogramma door het apparaat aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Set Power-On Password
(Opstartwachtwoord instellen) en druk op enter.
Opstartwachtwoord instellen: typ het wachtwoord in de velden Enter New Password
(Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen). Druk daarna op enter.
Opstartwachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter Current
Password (Huidige wachtwoord invoeren) en druk daarna vier keer op enter.
3. Als u uw voorkeuren wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan).
De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra het apparaat opnieuw is opgestart.
Opstartwachtwoord invoeren
Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het wachtwoord en druk op enter. Na drie mislukte pogingen om het wachtwoord in te voeren, moet u het apparaat opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.
Wachtwoorden gebruiken 47

Antivirussoftware gebruiken

Als u het apparaat gebruikt voor e-mail of internettoegang, stelt u het apparaat bloot aan computervirussen die het besturingssysteem, programma's of hulpprogramma's buiten werking kunnen stellen of de werking ervan kunnen verstoren.
OPMERKING: HP adviseert u om antivirussoftware te installeren om het apparaat beter te beveiligen.
Met antivirussoftware kunnen de meeste virussen worden opgespoord en vernietigd. In de meeste gevallen kan ook schade die door virussen is aangericht, worden hersteld. Het is noodzakelijk om antivirussoftware regelmatig bij te werken, zodat deze ook bescherming biedt tegen nieuw ontdekte virussen.
Norton Internet Security, een antivirusprogramma, is vooraf geïnstalleerd op het apparaat.
Uw versie van Norton Internet Security biedt gratis updates gedurende 60 dagen. Het wordt
dringend aanbevolen het apparaat ook na die 60 dagen te beschermen door een uitgebreide updateservice aan te schaffen. Instructies voor het gebruiken en updaten van de Norton Internet Security-software en voor het aanschaffen van een verlenging van de updateservice worden in het programma verstrekt.
Als u Norton Internet Security wilt openen of er meer informatie over wilt weergeven, klikt u op
Start > Alle programma's > Norton Internet Security.
OPMERKING: Voor meer informatie over computervirussen typt u virussen in het veld Zoeken in
Help en ondersteuning.
48 Hoofdstuk 5 Beveiliging

Firewallsoftware gebruiken

Wanneer u het apparaat gebruikt voor toegang tot e-mail, een netwerk of internet, kunnen anderen op ongeoorloofde wijze toegang krijgen tot het apparaat, uw persoonlijke bestanden en informatie over u. Bescherm uw privacy met de firewallsoftware die vooraf op het apparaat is geïnstalleerd.
Firewalls bevatten voorzieningen zoals logboek- en rapportagefuncties van netwerkactiviteiten en automatische bewaking van al het inkomende en uitgaande gegevensverkeer. Raadpleeg de gebruikershandleiding bij de firewall of neem contact op met de fabrikant van de firewall voor meer informatie.
OPMERKING: In bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het
delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij e-mailberichten blokkeren. U kunt dat probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, te doen wat de bedoeling was en daarna de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het probleem volledig wilt oplossen.
Firewallsoftware gebruiken 49

Essentiële updates installeren

VOORZICHTIG: Microsoft verstuurt waarschuwingsberichten over essentiële updates. Als u het
apparaat wilt beschermen tegen beveiligingsschendingen en virussen, installeert u alle essentiële updates van Microsoft zodra u een waarschuwingsbericht ontvangt.
Nadat het apparaat is afgeleverd, zijn er mogelijk updates beschikbaar gekomen voor het besturingssysteem en andere software. U zorgt als volgt dat alle beschikbare updates worden geïnstalleerd op het apparaat:
Voer Windows Update uit zodra u het apparaat gebruiksklaar heeft gemaakt. Klik op de
updatekoppeling bij Start > Alle programma's > Windows Update.
Voer Windows Update met regelmatige tussenpozen uit, bijvoorbeeld eens per maand.
Haal updates op van Windows en andere programma's van Microsoft, op het moment dat ze
worden uitgebracht, via de website van Microsoft en via de updatekoppeling in Help en ondersteuning.
50 Hoofdstuk 5 Beveiliging

6 Digitale kaarten

Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen apparaten of tussen een apparaat en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
De SD Card-lezer ondersteunt de volgende kaarttypen:
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)

Digitale kaart plaatsen

VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of het apparaat en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in de SD Card-lezer.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar het apparaat zijn
gericht.
2. Plaats de kaart in de SD Card-lezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met beschikbare opties verschijnen.
Digitale kaart plaatsen 51

Digitale kaart stopzetten en verwijderen

VOORZICHTIG: Zet de digitale kaart stop voordat u de kaart verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
1. Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het
kopieervenster van het besturingssysteem.
2. U zet de digitale kaart als volgt stop:
a. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de
rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken
op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
b. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
c. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
3. Druk de digitale kaart (1) iets naar binnen en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
52 Hoofdstuk 6 Digitale kaarten

7 USB-apparatuur

USB-apparaat gebruiken

USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub. Apparaten kunnen worden aangesloten op het systeem of een optioneel dockingapparaat.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software.
Het apparaat heeft twee USB-poorten die ondersteuning bieden voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0­apparaten. Afhankelijk van het model kan het apparaat ook een USB SmartDrive bevatten, die een optionele HP Disk-On-Key ondersteunt. Een optionele USB-hub of een optioneel dockingapparaat biedt extra USB-poorten die met het apparaat kunnen worden gebruikt.

USB-apparaat aansluiten

VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten, sluit u de USB-kabel van het apparaat aan op de USB-
poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: Wanneer u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er mogelijk een bericht in het
systeemvak om u te laten weten dat het apparaat wordt herkend door het systeem.
USB-apparaat gebruiken 53

USB-apparaat stopzetten en verwijderen

VOORZICHTIG: Zet het USB-apparaat stop voordat u het verwijdert, om te voorkomen dat gegevens
verloren gaan of het systeem vastloopt.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
Ga als volgt te werk om een USB-apparaat stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Als het USB-apparaat niet vermeld staat, hoeft u het apparaat niet stop te zetten
voordat u het verwijdert.
3. Klik op Stoppen en vervolgens op OK.
4. Koppel het apparaat los.
54 Hoofdstuk 7 USB-apparatuur

HP Mini Mobile Drive Bay gebruiken (alleen bepaalde modellen)

De Mini Mobile Drive Bay is een USB-poort die het mogelijk maakt extra opslagapparaten toe te voegen aan het apparaat. De HP Mobile Drive kan alleen worden gebruikt in combinatie met de (afzonderlijk aan te schaffen) HP Mini Mobile Drive.

HP Mini Mobile Drive plaatsen

Plaats de HP Mini Mobile Drive in de HP Mini Mobile Drive Bay en druk de HP Mini Mobile Drive
naar binnen tot deze stevig vastzit en niet uit het apparaat steekt.
Wanneer de minischijfeenheid is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
OPMERKING: Wanneer u een USB-apparaat aansluit, verschijnt er mogelijk een bericht in het
systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om u te laten weten dat het apparaat wordt herkend door het systeem.

HP Mini Mobile Drive stopzetten en verwijderen

VOORZICHTIG: Zet de HP Mini Mobile Drive stop voordat u deze verwijdert, om te voorkomen dat
gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt.
Ga als volgt te werk om de HP Mini Mobile Drive stop te zetten en te verwijderen:
1. Dubbelklik op het pictogram Hardware veilig verwijderen in het systeemvak.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen weergeven door te klikken op
het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (< of <<) in het systeemvak.
2. Klik in de lijst op de naam van de minischijfeenheid.
3. Klik op Stoppen en klik vervolgens op OK.
4. Verwijder de HP Mini Mobile Drive.
HP Mini Mobile Drive Bay gebruiken (alleen bepaalde modellen) 55
56 Hoofdstuk 7 USB-apparatuur

8 Cursorbesturing en toetsenbord

Voorkeuren voor cursorbesturingsapparaten instellen

Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows® om instellingen voor cursorbesturingsapparaten te wijzigen, zoals de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid en de opties voor de aanwijzer.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Printers en andere hardware > Muis.

Cursorbesturing gebruiken

Touchpad gebruiken

Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de knoppen van het touchpad zoals u de knoppen op een externe muis zou gebruiken. Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over de lijnen.
OPMERKING: Als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.

Externe muis aansluiten

U kunt een externe USB-muis aansluiten op het apparaat via een van de USB-poorten op het apparaat.

Toetsenbord gebruiken

Hotkeys gebruiken

Hotkeys zijn vooraf ingestelde combinaties van de fn-toets (1) en een van de functietoetsen (2).
De pictogrammen op de functietoetsen f1 tot en met f4, en f6, f8, f10 en f11 vertegenwoordigen hun hotkeyfuncties. Hotkeyfuncties en procedures voor hotkeys worden beschreven in de volgende gedeelten.
Voorkeuren voor cursorbesturingsapparaten instellen 57
Functie Hotkey
Standbystand activeren. fn+f1
Weergave schakelen tussen beeldschermen. fn+f2
Helderheid van beeldscherm verlagen. fn+f3
Helderheid van beeldscherm verhogen. fn+f4
QuickLock activeren. fn+f6
Apparaatgeluid uitschakelen. fn+f8
Geluidsvolume verlagen. fn+f10
Geluidsvolume verhogen. fn+f11
Als u een hotkeyopdracht wilt gebruiken op het toetsenbord van het apparaat, volgt u een van de volgende methoden:
Druk kort op de fn-toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht.
– of –
Houd de fn-toets ingedrukt, druk kort op de tweede toets van de hotkeyopdracht en laat vervolgens
beide toetsen tegelijk los.
Standbystand activeren (fn+f1)
Druk op fn+f1 om de standbystand te activeren.
58 Hoofdstuk 8 Cursorbesturing en toetsenbord
Wanneer de standbystand wordt geactiveerd, worden uw gegevens opgeslagen in het systeemgeheugen, wordt het scherm gewist en wordt er minder energie verbruikt. Wanneer het apparaat in de standbystand staat, knippert het aan/uit-lampje.
VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de standbystand activeert, om het risico van
gegevensverlies te beperken.
Het apparaat moet zijn ingeschakeld om de hibernationstand te kunnen activeren.
OPMERKING: Wanneer de acculading kritiek laag wordt terwijl het apparaat zich in de standbystand
bevindt, wordt de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen opgeslagen op de vaste schijf. Standaard is ingesteld dat de hibernationstand wordt geactiveerd als de acculading kritiek laag is, maar u kunt deze instelling wijzigen in de geavanceerde instellingen voor energiebeheer.
Om de standbystand te beëindigen, verschuift u de aan/uit-schakelaar en laat u deze direct weer los.
De functie van de hotkey fn+f1 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld instellen dat met de hotkey
fn+f1 de hibernationstand wordt geactiveerd in plaats van de standbystand.
OPMERKING: In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop
naar de hotkey fn+f1.
Schakelen tussen beeldschermen (fn+f2)
Druk op fn+f2 om te schakelen tussen de beeldschermen als er meerdere weergaveapparaten op het systeem zijn aangesloten. Als er bijvoorbeeld een monitor op het apparaat is aangesloten, kunt u fn
+f2 gebruiken om te schakelen tussen weergave op het apparaatbeeldscherm, weergave op de monitor
en gelijktijdige weergave op het apparaat en de monitor.
OPMERKING: Om een extern beeldscherm, zoals een monitor of projector, aan te sluiten op de
dockingpoort van het apparaat, heeft u een (afzonderlijk aan te schaffen) VGA-kabel nodig.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van het apparaat te ontvangen. De hotkey fn+f2 kan de weergave ook overschakelen van en naar andere apparaten die van het apparaat weergavegegevens ontvangen.
De volgende video-overdrachtstypen (inclusief voorbeelden van de apparaten die deze gebruiken) worden ondersteund door de hotkey fn+f2:
LCD (beeldscherm van het apparaat)
externe VGA (de meeste externe monitoren)
Helderheid van het scherm verlagen (fn+f3)
Druk op fn+f3 om de helderheid van het scherm te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om de helderheid steeds verder te verlagen.
Helderheid van het scherm verhogen (fn+f4)
Druk op fn+f4 om de helderheid van het scherm te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om de helderheid steeds verder te verhogen.
QuickLock activeren (fn+f6)
Druk op fn+f6 om de beveiligingsvoorziening QuickLock te activeren.
Toetsenbord gebruiken 59
QuickLock beveiligt uw gegevens door het aanmeldingsvenster van het besturingssysteem weer te geven. Als het aanmeldingsvenster wordt weergegeven, kan het apparaat pas worden gebruikt nadat een gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows is ingevoerd.
OPMERKING: Het is noodzakelijk dat u een gebruikerswachtwoord of een beheerderswachtwoord
voor Windows instelt voordat u QuickLock gaat gebruiken. Raadpleeg Help en ondersteuning voor instructies.
Als u QuickLock wilt activeren, drukt u op fn+f6. Het aanmeldingsvenster wordt weergegeven en het apparaat wordt vergrendeld. Als u daarna weer toegang wilt krijgen tot het apparaat, volgt u de instructies op het scherm om uw gebruikerswachtwoord of beheerderswachtwoord voor Windows op te geven.
Geluidsvolume in- en uitschakelen (fn+f8)
Druk op fn+f8 om het geluid uit te schakelen. Druk nogmaals op de hotkey om het geluidsvolume te herstellen.
Geluidsvolume verlagen (fn+f10)
Druk op fn+f10 om het geluidsvolume te verlagen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verlagen.
Geluidsvolume verhogen (fn+f11)
Druk op fn+f11 om het geluidsvolume te verhogen. Houd beide toetsen ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verhogen.
60 Hoofdstuk 8 Cursorbesturing en toetsenbord

9 Schijfeenheden

Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen

Selecteer Start > Deze computer om de in het apparaat geïnstalleerde schijfeenheden weer te geven.

Schijfeenheden hanteren

Schijfeenheden zijn kwetsbare onderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
Geïnstalleerde schijfeenheden herkennen 61
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan het apparaat
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de standbystand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de correcte wijze, voordat u een apparaat verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op het apparaat niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel het apparaat uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of het apparaat is afgesloten of in de standbystand of hibernationstand staat, schakelt u het apparaat in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Gebruik het toetsenbord niet en verplaats het apparaat niet als een optionele optischeschijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.

Externe schijfeenheden gebruiken

Verwisselbare externe schijfeenheden bieden u meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van informatie.
Verwisselbare USB-drives zijn er van de volgende typen:
1,44-MB diskettedrive
Vasteschijfmodule (een vaste schijf met een adapter)
Dvd-rom-drive
Dvd/cd-rw-combodrive
Dvd+rw/r- en cd-rw-combodrive
Dvd±rw/r- en cd-rw-combodrive
62 Hoofdstuk 9 Schijfeenheden

Optionele externe apparaten gebruiken

OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste
software en stuurprogramma's en over de poort op het apparaat die moet worden gebruikt.
U sluit een extern apparaat als volgt aan:
VOORZICHTIG: Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico
van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit het apparaat aan.
2. Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het
apparaat in een geaard stopcontact.
3. Zet het apparaat aan.
Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt loskoppelen van het apparaat, zet u het externe apparaat uit en koppelt u het daarna los van het apparaat. Om een extern apparaat met eigen voeding los te koppelen, schakelt u het apparaat uit. Koppel het externe apparaat los van het apparaat en haal daarna het netsnoer uit het stopcontact.
Externe schijfeenheden gebruiken 63

10 Geheugenmodules

Het apparaat heeft één geheugenmodulecompartiment, dat zich aan de onderkant van het apparaat bevindt. U kunt de geheugencapaciteit van het apparaat vergroten door de bestaande geheugenmodule in het primaire geheugenmoduleslot te vervangen.
WAARSCHUWING! Koppel het netsnoer los en verwijder alle accu's voordat u een geheugenmodule
plaatst, om het risico van een elektrische schok of schade aan de apparatuur te beperken.
VOORZICHTIG: Door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken.
Zorg ervoor dat u vrij bent van statische elektriciteit door een goed geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u elektronische onderdelen hanteert.
Ga als volgt te werk om een geheugenmodule toe te voegen of te vervangen:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel het apparaat uit en sluit het beeldscherm.
Als u niet zeker weet of het apparaat is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u het apparaat aan door de aan/uit-schakelaar te verschuiven. Sluit het apparaat vervolgens af via het besturingssysteem.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op het apparaat is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg het apparaat ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit het apparaat.
7. Duw met een gewone schroevendraaier voorzichtig tegen de ontgrendeling om het afdekplaatje
van het geheugenmodulecompartiment te ontgrendelen (1).
64 Hoofdstuk 10 Geheugenmodules
8. Verwijder het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment (2) van het apparaat.
9. Verwijder als volgt de geïnstalleerde geheugenmodule:
a. Trek de borgklemmetjes aan beide zijden van de geheugenmodule weg (1).
De geheugenmodule komt omhoog.
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen van de geheugenmodule niet aan.
b. Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het
geheugenmoduleslot.
Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen.
10. Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:
65
VOORZICHTIG: Houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de
module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de geheugenmodule niet.
a. Lijn de inkeping (1) van de geheugenmodule uit met het nokje op het geheugenmoduleslot.
b. Druk de module (2) onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het
geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats zit.
c. Kantel de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden, waarbij u drukt op de linker- en
rechterrand van de module, totdat de borgklemmetjes vastklikken.
VOORZICHTIG: Buig de geheugenmodule niet, anders kan schade ontstaan aan de
module.
11. Plaats het afdekplaatje van het geheugenmodulecompartiment met de lipjes (1) in de uitsparingen
in het apparaat.
12. Sluit het afdekplaatje (2).
13. Plaats de accu terug.
66 Hoofdstuk 10 Geheugenmodules
14. Draai het ondersteboven liggende apparaat weer om, en sluit vervolgens de externe voedingsbron
en de randapparatuur weer aan.
15. Zet het apparaat aan.
67

11 Software updaten

Mogelijk zijn op de website van HP updates beschikbaar van de software die bij uw apparaat is geleverd.
De meeste software en BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaqs worden genoemd.
Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie over de installatie en het oplossen van problemen.
Om de software te updaten, volgt u deze stappen, die verderop in deze handleiding nader worden toegelicht:
1. Ga na wat het model, de productcategorie en de serie of het type van uw apparaat is. Bereid een
update van het systeem-BIOS voor door na te gaan wat de versie is van het huidige BIOS dat op het apparaat is geïnstalleerd.
Als het apparaat is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
OPMERKING: In het systeem-ROM van het apparaat wordt het systeem-BIOS van het apparaat
opgeslagen. Het BIOS initialiseert het besturingssysteem, regelt de interactie tussen het apparaat en de hardwareapparaten en voorziet in de overdracht van gegevens tussen hardwareapparaten, waaronder de tijd en datum.
2. Zoek de updates op de website van HP op http://www.hp.com.
3. Installeer de updates.
68 Hoofdstuk 11 Software updaten

BIOS updaten

U kunt het BIOS updaten door eerst vast te stellen welke BIOS-versie u momenteel heeft en vervolgens het nieuwe BIOS te downloaden en te installeren.

BIOS-versie vaststellen

Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor uw apparaat, moet u weten welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.
BIOS-versiegegevens (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunnen worden weergegeven door het setupprogramma te openen.
U geeft als volgt de BIOS-informatie weer:
1. Open het setupprogramma door het apparaat aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht linksonder op het scherm verschijnt.
2. Als het setupprogramma niet wordt geopend met de weergave van de systeemgegevens,
selecteert u met de pijltoetsen het menu Main (Hoofdmenu).
Wanneer het hoofdmenu is geselecteerd, worden BIOS-gegevens en andere systeemgegevens weergegeven.
3. Om het setupprogramma af te sluiten, selecteert u met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit
Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en drukt u op enter.

BIOS-update downloaden

VOORZICHTIG: Ter voorkoming van schade aan het apparaat of een mislukte installatie wordt u
aangeraden een BIOS-update alleen te downloaden en te installeren wanneer het apparaat met de netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet wanneer het apparaat op accuvoeding werkt of wanneer het apparaat is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg de onderstaande instructies tijdens het downloaden en installeren:
Schakel de stroomvoorziening van het apparaat niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te halen.
Sluit het apparaat niet af en activeer de standbystand of de hibernationstand niet.
Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.
BIOS updaten 69
U downloadt een BIOS-update als volgt:
1. Ga op de website van HP naar de pagina die de software voor uw apparaat bevat:
Selecteer Start > Help en ondersteuning en selecteer de optie voor het updaten van software en stuurprogramma's.
2. Volg de instructies op het scherm om uw apparaat te selecteren en de BIOS-update te zoeken die
u wilt downloaden.
3. In de downloadsectie doet u het volgende:
a. Zoek de BIOS-update die recenter is dan de BIOS-versie die momenteel op het apparaat is
geïnstalleerd. Noteer de datum, naam of andere informatie waaraan u de update kunt herkennen. Aan de hand van deze gegevens kunt u de update terugvinden nadat deze naar de vaste schijf is gedownload.
b. Volg de instructies op het scherm om uw selectie naar de vaste schijf te downloaden.
Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de BIOS-update wordt gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de update te installeren.
OPMERKING: Als uw apparaat is aangesloten op een netwerk, raadpleegt u de
netwerkbeheerder voordat u software-updates installeert, vooral als het gaat om updates van het systeem-BIOS.
De procedures voor de installatie van BIOS-updates kunnen verschillen. Volg de instructies die op het scherm verschijnen nadat het downloaden is voltooid. Als er geen instructies verschijnen, gaat u als volgt te werk:
1. Open Windows Verkenner door Start > Deze computer te selecteren.
2. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
3. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
4. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie van het BIOS begint.
5. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
70 Hoofdstuk 11 Software updaten

Programma's en stuurprogramma's updaten

U kunt andere software dan een BIOS-update als volgt downloaden en installeren:
1. Ga op de website van HP naar de pagina die de software voor uw apparaat bevat:
Selecteer Start > Help en ondersteuning en selecteer de optie voor het updaten van software en stuurprogramma's.
2. Volg de instructies op het scherm om te zoeken naar de software die u wilt updaten.
3. Selecteer in het downloadgedeelte de software die u wilt downloaden en volg de instructies op het
scherm.
OPMERKING: Noteer het pad naar de locatie op de vaste schijf waar de software wordt
gedownload. U heeft dit pad nodig wanneer u klaar bent om de software te installeren.
4. Wanneer het downloaden gereed is, opent u Windows Verkenner door Start > Deze computer te
selecteren.
5. Dubbelklik op de aanduiding van de vaste schijf. De vasteschijfaanduiding is gewoonlijk Lokaal
station (C:).
6. Maak gebruik van het eerder genoteerde pad en open de map op de vaste schijf die de update
bevat.
7. Dubbelklik op het bestand met de extensie .exe (bijvoorbeeld bestandsnaam.exe).
De installatie begint.
8. Volg de instructies op het scherm om de installatie te voltooien.
OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is geslaagd, kunt u het
gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.
Programma's en stuurprogramma's updaten 71

12 Setupprogramma

Setupprogramma starten

Het setupprogramma is een ROM-hulpprogramma voor gegevens over en aanpassingen van het systeem dat u ook kunt gebruiken als het besturingssysteem Windows niet werkt.
Met dit hulpprogramma kunt u informatie over het apparaat weergeven en kunt u instellingen opgeven voor opstartprocedures, beveiliging en andere voorkeuren.
U start het setupprogramma als volgt:
Open het setupprogramma door het apparaat aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht linksonder op het scherm verschijnt.

Setupprogramma gebruiken

Taal van het setupprogramma wijzigen

In de volgende procedure wordt beschreven hoe u de taal van het setupprogramma wijzigt. Als het setupprogramma nog niet is gestart, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma wel is gestart, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door het apparaat aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen System Configuration (Systeemconfiguratie) > Language (Taal)
en druk op enter.
3. Selecteer met de pijltoetsen een taal en druk op enter.
4. Wanneer er een bevestigingsprompt met de geselecteerde taal verschijnt, drukt u op enter.
5. Als u uw wijziging wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen
Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigen opslaan). Druk daarna op
enter.
De wijziging is onmiddellijk van kracht.
72 Hoofdstuk 12 Setupprogramma

Navigeren en selecteren in het setupprogramma

Omdat het setupprogramma geen Windows-hulpprogramma is, biedt het geen ondersteuning voor het touchpad. In het setupprogramma kunt u navigeren en selecteren met het toetsenbord.
Gebruik de pijltoetsen om een menu of menuonderdeel te kiezen.
Gebruik de pijltoetsen of f5 of f6 om een item te kiezen in een lijst of om een veld in of uit te
schakelen, bijvoorbeeld het veld Enable/Disable (Inschakelen/Uitschakelen).
Druk op enter om een item te selecteren.
Om een tekstvak te sluiten of terug te gaan naar de menuweergave, drukt u op esc.
Druk op f1 om aanvullende informatie over navigeren en selecteren weer te geven terwijl het
setupprogramma is geopend.

Systeeminformatie weergeven

In de volgende procedure wordt beschreven hoe u systeeminformatie weergeeft in het setupprogramma. Als het setupprogramma niet is geopend, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma is geopend, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door het apparaat aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer het menu Main (Hoofdmenu). Er wordt systeeminformatie weergegeven, zoals de tijd
en datum van het systeem en identificatiegegevens van het apparaat.
3. Als u het setupprogramma wilt afsluiten zonder de instellingen te wijzigen, selecteert u met de
pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan). Druk daarna op enter.

Standaardinstellingen herstellen in het setupprogramma

In de volgende procedure wordt beschreven hoe u de standaardinstellingen van het setupprogramma herstelt. Als het setupprogramma nog niet is gestart, begint u bij stap 1. Als het setupprogramma wel is gestart, begint u bij stap 2.
1. Open het setupprogramma door het apparaat aan te zetten of opnieuw te starten en op f10 te
drukken wanneer het setupbericht linksonder op het scherm verschijnt.
2. Selecteer met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Load Setup Defaults (Setup-standaardwaarden
laden) en druk op enter.
3. Wanneer het bevestigingsbericht van het setupprogramma verschijnt, drukt u op enter.
4. Als u uw wijziging wilt opslaan en het setupprogramma wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen
Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigen opslaan). Druk daarna op
enter.
De standaardinstellingen van het setupprogramma zijn van kracht zodra het apparaat opnieuw is opgestart.
OPMERKING: De instellingen voor wachtwoorden, beveiliging en taal veranderen niet wanneer u de
standaardinstellingen herstelt.
Setupprogramma gebruiken 73

Setupprogramma afsluiten

Bij het afsluiten van het setupprogramma geeft u aan of u de wijzigingen al dan niet wilt opslaan.
U kunt als volgt het setupprogramma afsluiten en de wijzigingen van de huidige sessie opslaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) en druk op enter.
U sluit als volgt het setupprogramma af zonder de wijzigingen van de huidige sessie op te slaan:
Als de menu's van het setupprogramma niet worden weergegeven, drukt u op esc om terug te gaan naar de menuweergave. Selecteer vervolgens met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Discarding Changes (Afsluiten en wijzigingen niet opslaan) en druk op enter.
In beide gevallen wordt het apparaat opnieuw opgestart in Windows.

Menu's van het setupprogramma

In de menutabellen in dit gedeelte vindt u een overzicht van de opties van het setupprogramma.
OPMERKING: Sommige menuonderdelen van het setupprogramma die in dit hoofdstuk staan
beschreven, worden mogelijk niet ondersteund door uw apparaat.

Menu Main (Hoofdmenu)

Optie Actie
System information (Systeeminformatie)
Hiermee kunt u de tijd en datum van het systeem weergeven en
wijzigen.
Hiermee kunt u identificatiegegevens van het apparaat weergeven.
Hiermee kunt u specifieke informatie over de processor, het
geheugen en het systeem-BIOS weergeven.

Menu Security (Beveiliging)

Optie Actie
Administrator password (Beheerderswachtwoord) Hiermee kunt u een beheerderswachtwoord opgeven, wijzigen of
verwijderen.
Power-On Password (Opstartwachtwoord) Hiermee kunt u een opstartwachtwoord opgeven, wijzigen of verwijderen.

Menu System Configuration (Systeemconfiguratie)

Optie Actie
Language Support (Taalondersteuning) Hiermee kunt u de taal van het setupprogramma wijzigen.
74 Hoofdstuk 12 Setupprogramma
Optie Actie
Processor C4 State (C4-status processor) Hiermee kunt u de C4-slaapstand van de processor in-/uitschakelen.
Boot Options (Opstartopties) Stel de volgende opstartopties in:
f10 and f12 Delay (sec.) (Weergave f10 en f12 in seconden):
hiermee kunt u de wachttijd voor de functies f10 en f12 van het setupprogramma instellen in intervallen van 5 seconden (0, 5, 10, 15, 20).
Internal Network Adapter boot (Opstarten vanaf interne
netwerkadapter): hiermee kunt u het opstarten vanaf een interne netwerkadapter in-/uitschakelen.
Boot Order (Opstartvolgorde): hiermee kunt u de opstartvolgorde
instellen voor:
Interne vaste schijf (alleen bepaalde modellen)
USB-diskettedrive
USB cd/dvd-rom-drive
USB flash-drive
Vaste USB-schijf
USB-kaartlezer
Netwerkadapter
OPMERKING: Alleen de op het systeem aangesloten
apparaten verschijnen in het opstartvolgordemenu.

Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens)

Optie Actie
Hard Disk Self Test (Zelftest vaste schijf, alleen bepaalde modellen)
Memory Test (Geheugentest) Hiermee kunt u een diagnosetest uitvoeren op het systeemgeheugen.
Hiermee kunt u een uitgebreide zelftest van de vaste schijf uitvoeren.
Menu's van het setupprogramma 75

Index

A
Aan/uit-lampje herkennen 4 Aan/uit-schakelaar herkennen 4 Aansluiten, externe
netvoedingsbron 15
Accu
afvoeren 23 herkennen 10 kalibreren 20 lage acculading 19 ontladen 19 opbergen 22 opladen 18, 20 opnieuw opladen 22 plaatsen 16 verwijderen 16
voeding besparen 22 Accu, temperatuur 22 Acculampje 4, 18, 19 Accu-ontgrendelingen 8, 16 Accuruimte herkennen 8 Accuvoeding 16 Afsluiten 23 Antennes 9 Antennes voor draadloze
communicatie 9 Applicatietoets, Windows 3 Audioapparatuur, aansluiten van
externe 40 Audiofuncties, controleren 41 Audio-ingang (microfoon) 6, 37 Audio-uitgang (hoofdtelefoon) 6,
37
B
Bedrijfs-WLAN, verbinding 30 Beeldscherm
beeld schakelen 59 helderheid instellen,
hotkeys 59
Beeldschermen, schakelen
tussen 59
Beeldschermschakelaar
herkennen 7
Beheerderswachtwoord
beheren 46 invoeren 47 maken 46
Beheerderswachwoord
invoeren 47
Beheren,
beheerderswachtwoord 46 Beheren, opstartwachtwoord 47 Beschrijfbare media 12 Besparen, voeding 22 Besturingssysteem 23 Beveiliging, draadloze
communicatie 29 Beveiliging, koordconnector 5 Beveiligingskoordconnector
herkennen 5 BIOS, updaten 69
C
Caps lock-lampje, herkennen 2 Cd-drive 62 Codering 30 Compartimenten,
geheugenmodule 8 Controleren, audiofuncties 41
D
Dempen, knop 38 Diagnostics (Diagnostische
gegevens), menu 75 Digitale kaart
plaatsen 51 stopzetten 52 verwijderen 52
Diskettedrive 62
Dockingpoort 42 Dockingpoort herkennen 6 Draadloos, pictogram 26 Draadloos netwerk, verbinding
maken met 26
Draadloos netwerk (WLAN)
aansluiten 30 bedrijfs-WLAN, verbinding 30 benodigde apparatuur 29 beveiliging 29 effectief bereik 31 openbaar WLAN,
verbinding 30 Draadloosnetwerkadapter 26 Draadloze communicatie, lampje
herkennen 4, 27
Draadloze communicatie,
schakelaar herkennen 4, 27
Draadloze communicatie,
voorzieningen
Besturingssysteem 27 knop 27
Dvd-drive 62
E
Elektrische voeding
aansluiten 15
Externe audioapparatuur,
aansluiten 40
Externe schijfeenheid 62
F
Firewall 30 Fn-toets 3, 57 Functietoetsen 3, 57
G
Geheugenmodule
plaatsen 65 verwijderen 65
76 Index
Geheugenmodulecompartiment,
afdekplaatje
ontgrendeling 64 vervangen 66 verwijderen 65
Geheugenmodulecompartiment,
herkennen 8
Geluid harder, hotkey
herkennen 37 Geluidsvolume, aanpassen 38 Geluid uit, hotkey herkennen 37 Geluid uit, knop 38 Geluid zachter, hotkey
herkennen 37
H
Hard Disk Self Test (Zelftest vaste
schijf) 75 Hardware herkennen 1 Helderheid instellen, hotkeys 59 Hibernationstand
activeren 13 beëindigen 13 geactiveerd bij kritiek lage
acculading 19 Hoofdtelefoon 6, 37 Hoofdtelefoonuitgang (audio-
uitgang) 6, 37
Hotkeys
beschrijving 57 gebruiken 58 geluid in- en uitschakelen 60 geluidsvolume verhogen 60 geluidsvolume verlagen 60 helderheid van beeldscherm
verhogen 59
helderheid van beeldscherm
verlagen 59
QuickLock activeren 59 schakelen tussen
beeldschermen 59
standbystand activeren 58
HP Mini Mobile Drive
plaatsen 55 stopzetten 55 verwijderen 55
HP mobiel breedband,
uitgeschakeld 32
HP Mobile Drive
gebruiken 55 herkennen 5
HP module voor mobiel
breedband 32
Hubs 53
I
In-/uitgangen
audio-ingang (microfoon) 6,
37
audio-uitgang
(hoofdtelefoon) 6, 37
RJ-45 (netwerk) 6 Installatie, apparaat 1 Installatie van draadloos
netwerk 29
Interne beeldschermschakelaar
herkennen 7
Interne microfoon herkennen 7,
37 Internetverbinding instellen 29 Invoeren, opstartwachtwoord 47
K
Kabels
LAN 25 USB 53
VGA 42 Kalibreren, accu 20 Kennisgevingen
draadloze communicatie 11
label met kennisgevingen 11
serienummer van HP module
voor mobiel breedband 11 Knop, Geluid uit 38 Knoppen
linkerknop van touchpad 1 rechterknop van touchpad 2 touchpad aan/uit 1
Kritiek lage acculading 19
L
Labels
Certificaat van echtheid van
Microsoft 11
kennisgevingen 11
servicelabel 10 Lage acculading 19 Lampjes
aan/uit 4
accu 4 caps lock 2 draadloze communicatie 4 schijfeenheid 4 touchpad aan/uit 2
webcam 7 Leesbare media 12 Linkerknop van touchpad
herkennen 1
Lokaal netwerk (LAN)
kabel aansluiten 25
vereiste kabel 25 Luchthavenbeveiliging 62 Luidsprekers herkennen 7, 37
M
Memory Test (Geheugentest) 75 Menu Main (Hoofdmenu) 74 Microfooningang (audio-
ingang) 6, 37 Monitor, aansluiten 42 Muis, externe
aansluiten 57 voorkeuren instellen 57
Multimediacomponenten,
herkennen 36 Multimediasoftware
gebruiken 39 installeren 39
N
Navigeren in setupprogramma 73 Netsnoer 10 Netsnoer, herkennen 10 Netvoedingsadapter
aansluiten 15 herkennen 10
Netvoedingsconnector
herkennen 6 Netwerkconnector herkennen 6 Netwerkkabel
aansluiten 25
ruisonderdrukkingscircuit 25 Netwerkstatus, pictogram 26 Niet-reagerend systeem 23
O
Onderdelen
aanvullende hardware 10
beeldscherm 7
linkerkant 5
Index 77
onderkant 8 rechterkant 5 touchpad 1 voorkant 3
Ontgrendelingen
accu 8, 17 afdekplaatje van
geheugenmodulecompartime
nt 64 Ontgrendelingen, accu 8 Oortelefoon 6, 37 Opbergen, accu 22 Openbaar WLAN, verbinding 30 Opladen, accu 18, 20 Opstartopties 75 Opstartvolgorde 75 Opstartwachtwoord
beheren 47 invoeren 47 maken 47
Optischeschijfeenheid 62
P
Pictogrammen
draadloze communicatie 26 netwerkstatus 26
Poorten
dockingpoort 6, 42 USB 5, 6, 53
Processor C4 State (C4-status
processor) 75
Productnaam en productnummer,
van apparaat 10 Programma's, updaten 71 Projector, aansluiten 42
Q
QuickLock 45 QuickLock, hotkey 59
R
Rechterknop van touchpad,
herkennen 2 Reizen met apparaat 22 RJ-45-netwerkconnector
herkennen 6 Ruimte, accu 8 Ruisonderdrukkingscircuit,
netwerkkabel 25
S
Schakelaars
aan/uit 4 draadloze communicatie 4
Schijfeenheden
diskette 62 externe 62 optische 62 vaste 62
Schijfeenheden,
opstartvolgorde 75 Schijfeenheidlampje herkennen 4 Schijfmedia 12 SD Card-lezer herkennen 5 Security (Beveiliging), menu 74 Selecteren in
setupprogramma 73 Serienummer, van apparaat 10 Servicelabel 10 Setupprogramma, wachtwoorden
ingesteld in 46 Setupprogramma afsluiten 74 SIM-kaart
plaatsen 32 verwijderen 33
Software
installeren 39 multimedia 39 Windows Media Player 39
Standaardinstellingen
herstellen 73 Standbystand
activeren 12
beëindigen 12 Standbystand, hotkey 58 Systeeminformatie 74 Systeeminformatie weergeven 73 System Configuration
(Systeemconfiguratie), menu 74
T
Taal, wijzigen in
setupprogramma 72 Taalondersteuning 74 Temperatuur 22 Toetsen
fn 3 functie 3
Windows-applicaties 3 Windows-logo 3
Toetsenbordhotkeys
herkennen 57
Touchpad
gebruiken 57 herkennen 2 knoppen 1
Touchpad, aan/uit-knop
herkennen 1
Touchpad, aan/uit-lampje
herkennen 2
Touchpadschuifzone,
herkennen 2
U
Uitschakelen, apparaat 23 USB-apparaten
stopzetten 54 verwijderen 54
USB-apparatuur
aansluiten 53
beschrijving 53 USB-hubs 53 USB-kabel, aansluiten 53 USB-poorten, herkennen 53 USB-poorten herkennen 5, 6
V
Vaste schijf, externe 62 Vasteschijfeenheid, externe 62 Ventilatieopeningen,
herkennen 6
Ventilatieopeningen
herkennen 5, 8
Verbinding maken met een
WLAN 30 Video-overdrachtstypen 59 Voeding
besparen 22
W
Wachtwoorden
beheerder 46 instellen in
setupprogramma 46 instellen in Windows 45 opstartwachtwoord 47
Webcam herkennen 7, 37 Webcamlampje herkennen 7, 37
78 Index
Windows, wachtwoorden ingesteld
in 45
Windows-applicatietoets,
herkennen 3 Windows-logotoets herkennen 3 WLAN-antennes, herkennen 9 WWAN-antennes herkennen 9
Index 79
Loading...