Hp G62-B21SA, G62-A10SA, G62-B18SA, G62-B17SA, G62-B32SA User Manual [nl]

...
Gebruikershandleiding notebookcomputer
© Copyright 2010 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende houder en wordt door Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Microsoft en Windows zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Het SD-logo is een handelsmerk van de desbetreffende houder.
De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP producten en diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
Eerste editie, april 2010
Artikelnummer: 610896-331
Kennisgeving over het product
In deze handleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.
Kennisgeving aangaande de veiligheid
WAARSCHUWING! Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van
de computer niet, om de kans op letsel door hitte of oververhitting van de computer te beperken. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).
iii
iv Kennisgeving aangaande de veiligheid
Inhoudsopgave
1 Voorzieningen
Hardware herkennen ............................................................................................................................ 1
Onderdelen ........................................................................................................................................... 2
Onderdelen aan de bovenkant ............................................................................................ 2
Touchpad ............................................................................................................ 2
Lampjes ............................................................................................................... 3
Knop en luidsprekers .......................................................................................... 4
Toetsen ............................................................................................................... 5
Onderdelen aan de rechterkant ........................................................................................... 6
Onderdelen aan de linkerkant .............................................................................................. 7
Onderdelen aan de onderkant ............................................................................................. 8
Onderdelen van het beeldscherm ........................................................................................ 9
Antennes voor draadloze communicatie .............................................................................. 9
Overige hardwareonderdelen ............................................................................................ 11
Labels ................................................................................................................................................. 12
2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................................... 13
Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus ....................................... 14
Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken ....................................... 14
Actietoets voor draadloze communicatie gebruiken .......................................................... 14
HP Wireless Assistant gebruiken ....................................................................................... 15
Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................................... 15
WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 16
Draadloos netwerk installeren ........................................................................................... 16
Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 17
Verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN) .................................................... 18
Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 18
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 19
Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS) ............................................................... 19
Problemen met draadloze verbindingen oplossen ............................................................................. 20
Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN) .................................... 20
Kan geen verbinding maken met het voorkeursnetwerk .................................................... 21
Netwerkpictogram wordt niet weergegeven ....................................................................... 21
v
Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar ................................................... 21
WLAN-verbinding is zeer zwak .......................................................................................... 22
Kan geen verbinding maken met de draadloze router ....................................................... 22
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 23
Modemkabel aansluiten ..................................................................................................... 23
Land-/regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten ..................................................... 24
Locatie-instelling selecteren .............................................................................................. 24
Huidige instelling voor locatie weergeven ......................................................... 24
Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het
buitenland .......................................................................................................... 25
Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen ................................. 27
Aansluiten op een lokaal netwerk ....................................................................................................... 28
3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Touchpad gebruiken ........................................................................................................................... 29
Touchpad in- en uitschakelen ............................................................................................................ 30
Touchpadbewegingen gebruiken ....................................................................................................... 30
Schuiven ............................................................................................................................................. 31
Knijpen .............................................................................................................................................. 31
Draaien ............................................................................................................................................... 32
Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................................... 32
Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 32
Touchpad en toetsenbord reinigen ..................................................................................................... 35
4 Multimedia
Multimediavoorzieningen .................................................................................................................... 36
Multimediasoftware ............................................................................................................................ 40
Audio .................................................................................................................................................. 41
Video .................................................................................................................................................. 42
Optischeschijfeenheid ........................................................................................................................ 45
Webcam (alleen bepaalde modellen) ................................................................................................. 46
Multimediacomponenten herkennen .................................................................................. 37
Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 38
Voorzieningen voor het afspelen van media gebruiken ..................................................... 39
Actietoetsen voor het afspelen van media gebruiken ....................................... 39
CyberLink PowerDVD-software gebruiken ........................................................................ 40
Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken ............................................ 40
Multimediasoftware vanaf een schijf installeren ................................................................ 40
Externe audioapparatuur aansluiten .................................................................................. 41
Audiofuncties controleren .................................................................................................. 41
HDMI-apparaat aansluiten (alleen bepaalde modellen) .................................................... 43
Audio configureren voor HDMI (alleen bepaalde modellen) ............................. 44
Tips voor de webcam ......................................................................................................... 46
vi
5 Energiebeheer
Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 48
Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 52
Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 55
Eigenschappen van de webcam aanpassen ..................................................................... 47
Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 48
Slaapstand activeren of beëindigen .................................................................. 49
Hibernationstand activeren of beëindigen ......................................................... 49
Accumeter gebruiken ......................................................................................................... 50
Energiebeheerschema's gebruiken ................................................................................... 50
Huidig energiebeheerschema weergeven ......................................................... 50
Ander energiebeheerschema selecteren .......................................................... 50
Energiebeheerschema’s aanpassen ................................................................. 51
Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand ........................................... 51
Netvoedingsadapter aansluiten ......................................................................................... 53
Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 54
Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning ............................................................. 55
Accucontrole gebruiken ..................................................................................................... 55
Acculading weergeven ....................................................................................................... 56
Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 56
Accu opladen ..................................................................................................................... 57
Ontlaadtijd van de accu maximaliseren ............................................................................. 58
Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 58
Lage acculading herkennen .............................................................................. 58
Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron
beschikbaar is ................................................................................... 59
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de
hibernationstand niet kan beëindigen ............................................... 59
Accu kalibreren .................................................................................................................. 59
Stap 1: Laad de accu volledig op ...................................................................... 59
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit ................................ 60
Stap 3: Ontlaad de accu .................................................................................... 61
Stap 4: Laad de accu opnieuw volledig op ........................................................ 61
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in ........................ 62
Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 62
Accu opbergen ................................................................................................................... 62
Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 63
Accu vervangen ................................................................................................................. 63
vii
Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde modellen) .......................................................... 64
Computer afsluiten ............................................................................................................................. 65
6 Schijfeenheden
Omgaan met schijfeenheden ............................................................................................................. 66
Optischeschijfeenheid ........................................................................................................................ 68
Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen ......................................... 76
Externe schijfeenheden gebruiken ..................................................................................................... 82
Prestaties van de vaste schijf verbeteren ........................................................................................... 83
Vaste schijf vervangen ....................................................................................................................... 84
Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen .............................................................. 68
Optische schijven gebruiken .............................................................................................. 69
Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) selecteren ............................................................. 70
Cd-r-schijven ..................................................................................................... 70
Cd-rw-schijven .................................................................................................. 70
Dvd±r-schijven .................................................................................................. 70
Dvd±rw-schijven ................................................................................................ 70
LightScribe dvd+r-schijven ................................................................................ 71
Blu-ray Disc (bd) ............................................................................................... 71
Cd, dvd of bd afspelen ....................................................................................................... 71
Automatisch afspelen configureren ................................................................................... 73
Regio-instelling voor dvd's wijzigen ................................................................................... 73
Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht ................................................................. 74
Cd, dvd of bd kopiëren ....................................................................................................... 74
Cd of dvd maken ('branden') .............................................................................................. 75
Cd, dvd of bd verwijderen .................................................................................................. 76
De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd
of bd ................................................................................................................................... 76
Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld .................................................................... 77
Een dvd-film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld ................. 77
Een dvd-film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ................................................ 78
Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ......... 78
Een dvd die wordt afgespeeld in Windows Media Player, geeft geen geluid of
beeld .................................................................................................................................. 78
Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd ................................. 79
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen ................................. 79
Recentste apparaatstuurprogramma's voor Windows verkrijgen ...................... 81
Schijfdefragmentatie gebruiken ......................................................................................... 83
Schijfopruiming gebruiken ................................................................................................. 83
7 Externe apparaten en externe mediakaarten
USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 87
USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 87
USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 88
viii
Digitale kaarten gebruiken .................................................................................................................. 89
Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 89
Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 90
8 Geheugenmodule toevoegen of vervangen
9 Beveiliging
Computer beschermen ....................................................................................................................... 95
Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 96
Wachtwoorden instellen in Windows ................................................................................. 96
Wachtwoorden instellen in Setup Utility ............................................................................. 97
Beheerderswachtwoord .................................................................................... 97
Beheerderswachtwoord beheren ...................................................... 98
Beheerderswachwoord invoeren ...................................................... 98
Opstartwachtwoord ........................................................................................... 98
Opstartwachtwoord beheren ............................................................ 99
Opstartwachtwoord invoeren ............................................................ 99
Antivirussoftware gebruiken ............................................................................................................. 100
Firewallsoftware gebruiken ............................................................................................................... 100
Kritieke beveiligingsupdates installeren ........................................................................................... 101
Optionele beveiligingskabel bevestigen ........................................................................................... 101
Bijlage A Setup Utility (BIOS)
Setup Utility starten .......................................................................................................................... 102
Setup Utility gebruiken ..................................................................................................................... 103
Taal van Setup Utility wijzigen ......................................................................................... 103
Navigeren en selecteren in Setup Utility .......................................................................... 103
Systeeminformatie weergeven ........................................................................................ 104
Standaardinstellingen herstellen in Setup Utility .............................................................. 104
Setup Utility afsluiten ....................................................................................................... 105
Menu's van het setupprogramma ..................................................................................................... 105
Main (Hoofdmenu) ........................................................................................................... 105
Menu Security (Beveiliging) ............................................................................................. 105
Menu System Configuration (Systeemconfiguratie) ........................................................ 106
Menu Diagnostics (Diagnostische gegevens) .................................................................. 106
Bijlage B Software-updates
BIOS bijwerken ................................................................................................................................. 109
BIOS-versie vaststellen ................................................................................................... 109
BIOS-update downloaden ................................................................................................ 110
Programma's en stuurprogramma's bijwerken ................................................................................. 112
Bijlage C Back-up en herstel
ix
Herstelschijven maken ..................................................................................................................... 114
Back-up van uw gegevens maken ................................................................................................... 115
Back-up en terugzetten van Windows gebruiken ............................................................ 116
Systeemherstelpunten gebruiken .................................................................................... 117
Wanneer maakt u herstelpunten ..................................................................... 117
Systeemherstelpunt maken ............................................................................. 117
Herstelactie uitvoeren op basis van een bepaalde datum en tijd .................... 117
Herstelactie uitvoeren ....................................................................................................................... 118
Herstelactie uitvoeren vanaf de herstelschijven .............................................................. 118
Herstelactie uitvoeren vanaf de speciale herstelpartitie (alleen bepaalde modellen) ...... 118
Index ................................................................................................................................................................. 120
x

1 Voorzieningen

Hardware herkennen

U geeft als volgt een overzicht weer van de hardware die in de computer is geïnstalleerd:
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging). Klik
daarna bij Systeem op Apparaatbeheer.
Met Apparaatbeheer kunt u ook hardware toevoegen of apparaatconfiguraties wijzigen.
OPMERKING: Windows® kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de veiligheid van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows­instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Hardware herkennen 1

Onderdelen

Onderdelen aan de bovenkant

Touchpad
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpadlampje
(2) Touchpad* Hiermee kunt u de aanwijzer (cursor) verplaatsen en onderdelen
(3) Linkerknop van het touchpad* Druk op de linkerkant van de touchpadknop om functies uit te
(4) Rechterknop van het touchpad* Druk op de rechterkant van de touchpadknop om functies uit te
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Als u de voorkeuren voor cursorbesturing wilt weergeven en wijzigen, selecteert u Start > Apparaten en printers. Klik daarna met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.
Aan: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
op het scherm selecteren of activeren.
voeren die u normaal met de linkerknop van een externe muis zou uitvoeren.
voeren die u normaal met de rechterknop van een externe muis zou uitvoeren.
Er is een ongemarkeerde schuifzone binnen de rechterrand van het touchpad. Om omhoog en omlaag te schuiven met behulp van de verticale schuifzone van het touchpad, schuift u uw vinger omhoog of omlaag binnen de rechterrand van het touchpad.
Raadpleeg
Touchpadbewegingen gebruiken op pagina 30 voor meer informatie over voorzieningen
van het touchpad.
2 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Lampjes
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpadlampje
(2) Caps Lock-lampje Aan: Caps Lock is ingeschakeld.
(3) Aan/uit-lampje
(4) Lampje voor draadloze communicatie
Uit: het touchpad is ingeschakeld.
Oranje: het touchpad is uitgeschakeld.
Aan: de computer is ingeschakeld.
Knipperend: de computer staat in de slaapstand.
Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de
hibernationstand.
Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze
communicatie, zoals een WLAN-apparaat en/of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.
Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is
uitgeschakeld.
Onderdelen 3
Knop en luidsprekers
OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Luidsprekerrooster Twee geïntegreerde luidsprekers produceren geluid.
(2) Aan/uit-knop*
*In deze tabel worden de fabrieksinstellingen beschreven. Voor informatie over het wijzigen van de fabrieksinstellingen drukt u op f1 om Help en ondersteuning te openen.
Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uit-knop
om de computer in te schakelen.
Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de aan/uit-
knop om de slaapstand te activeren.
Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de
aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.
Als de computer in de hibernationstand staat, drukt u kort op
de aan/uit-knop om de hibernationstand te beëindigen.
Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van Windows geen effect hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) > Energiebeheer als u meer wilt weten over de instellingen voor energiebeheer.
4 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
Toetsen
OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) esc-toets Druk op deze toets in combinatie met de fn-toets om
(2) Toets E-mail verzenden Hiermee opent u een nieuw e-mailbericht in het standaard e-
(3) Toets Media-applicatie Hiermee start u CyberLink PowerDVD.
(4) Toets Webbrowser Hiermee start u de standaardwebbrowser.
(5) Toets Afdrukken Hiermee stuurt u het actieve document naar de standaardprinter.
(6) Toets Rekenmachine Hiermee start u het bureau-accessoire Rekenmachine.
(7) fn-toets Druk op deze toets in combinatie met de esc-toets om
(8) Windows-logotoets Hiermee geeft u het menu Start van Windows weer.
(9) Windows-applicatietoets Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer
(10) Actietoetsen Hiermee voert u veelgebruikte systeemacties uit.
systeeminformatie weer te geven.
mailprogramma.
systeeminformatie weer te geven.
staat.
Raadpleeg Toetsenbord gebruiken op pagina 32 voor informatie over het gebruik van actietoetsen.
Onderdelen 5

Onderdelen aan de rechterkant

OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Lampje van de optischeschijfeenheid Knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de
(2) USB-poort Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
optischeschijfeenheid.
(3) RJ-11-modemconnector (alleen bepaalde
modellen)
(4) Lampje van de netvoedingsadapter
(5) Voedingsconnector Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.
(6) Bevestigingspunt voor beveiligingskabel Hiermee bevestigt u een optionele beveiligingskabel aan de
Hierop sluit u een modemkabel aan.
Knipperend wit: de computer staat in de slaapstand.
Aan wit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
Oranje: de computer wordt opgeladen.
Uit: de computer is niet aangesloten op een externe
voedingsbron.
computer.
OPMERKING: Van de beveiligingskabel moet op de eerste
plaats een ontmoedigende werking uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.
6 Hoofdstuk 1 Voorzieningen

Onderdelen aan de linkerkant

OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Externemonitorpoort Hierop sluit u een optionele VGA-monitor of projector aan.
(2) Ventilatieopening Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik van de computer.
(3) HDMI-poort (alleen bepaalde modellen) Hiermee sluit u de computer aan op een optioneel video- of
audioapparaat, zoals een high-definition televisie en andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur.
(4) RJ-45-netwerkconnector Hierop sluit u een netwerkkabel aan.
(5) USB-poorten Hierop sluit u een optioneel USB-apparaat aan.
(6) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
(7) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u een audioapparaat aansluiten, zoals optionele
stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat weer te geven.
(8) Digitalemediaslot (alleen bepaalde modellen) Ondersteunt de volgende types optionele digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card (XD)
(9) Schijfeenheidlampje Aan: de vaste schijf is in gebruik.
Onderdelen 7

Onderdelen aan de onderkant

Onderdeel Beschrijving
(1) Accuruimte Hierin bevindt zich de accu.
(2) Ventilatieopeningen (4) Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.
OPMERKING: De ventilator van de computer wordt automatisch
gestart voor luchtkoeling van de interne onderdelen van de computer en om oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator af en toe aan- en uitgaat tijdens het gebruik van de computer.
(3) Accuvergrendeling Hiermee ontgrendelt u de accu uit de accuruimte.
(4) Geheugenmodulecompartiment In dit compartiment bevinden zich de twee geheugenmoduleslots.
(5) Vasteschijfruimte Bevat de vaste schijf.
8 Hoofdstuk 1 Voorzieningen

Onderdelen van het beeldscherm

Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoon (alleen bij bepaalde modellen
van een label voorzien)
(2) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u audio en videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Aan: de webcam is in gebruik.

Antennes voor draadloze communicatie

Uw computermodel heeft twee antennes die signalen verzenden naar en ontvangen van een of meer apparaten voor draadloze communicatie. Deze antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer.
Hiermee kunt u geluid opnemen.
Onderdelen 9
OPMERKING: voor optimale communicatie houdt u de directe omgeving van de antennes vrij (zoals
de vorige afbeelding laat zien).
Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte van Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu dat van toepassing is op uw land/regio. Deze voorschriften vindt u in Help en ondersteuning.
10 Hoofdstuk 1 Voorzieningen

Overige hardwareonderdelen

Onderdeel Beschrijving
(1) Netsnoer* Hiermee sluit u een netvoedingsadapter aan op een stopcontact.
(2) Netvoedingsadapter Hiermee wordt netvoeding omgezet in gelijkstroom.
(3) Accu* Hiermee kunt u de computer op accuvoeding laten werken als de
computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
*Het uiterlijk van accu's en netsnoeren verschilt per land/regio.
Onderdelen 11

Labels

De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt.
OPMERKING: zorg dat u deze gegevens bij de hand heeft wanneer u contact opneemt met de
technische ondersteuning.
Servicelabel: bevat het serienummer van de computer, het productnummer, de garantiegegevens en het modelnummer. Dit label bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Certificaat van echtheid van Microsoft
nodig hebben wanneer u een update van het besturingssysteem wilt uitvoeren of problemen met het systeem wilt oplossen. Dit certificaat bevindt zich aan de onderkant van de computer.
Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het
label met kennisgevingen bevindt zich in de accuruimte.
Label met keurmerken voor het modem (alleen bepaalde modellen): bevat voorschriften en
keurmerken van instanties die zijn vereist voor een aantal landen/regio's waarin het modem mag worden gebruikt. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken. Het label met keurmerken voor het modem bevindt zich aan de binnenkant van de vasteschijfruimte.
Label(s) met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie: deze labels bevatten
informatie over optionele apparaten voor draadloze communicatie, en de keurmerken van een aantal landen of regio's waarin deze apparaten zijn goedgekeurd voor gebruik. Een optioneel apparaat kan een WLAN-apparaat (draadloosnetwerkadapter) of een optioneel Bluetooth®­apparaat zijn. Als uw computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, heeft de computer een of meer van deze labels met keurmerk. U kunt deze informatie nodig hebben als u het apparaat in het buitenland wilt gebruiken. Labels met keurmerken voor apparaten voor draadloze communicatie bevinden zich aan de binnenkant van het geheugenmodulecompartiment.
®
: bevat de Windows-productcode. U kunt de productcode
12 Hoofdstuk 1 Voorzieningen
2 Draadloze communicatie, lokaal
netwerk en modem

Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken

Met technologie voor draadloze communicatie worden gegevens niet via kabels maar via radiogolven doorgegeven. Uw computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie:
WLAN-apparaat (wireless local area network): hiermee kunt u verbinding maken met draadloze
lokale netwerken (ook wel Wi-Fi-netwerken, draadloze LAN's of WLAN's genoemd) in bedrijfsruimtes, bij u thuis en in openbare ruimtes, zoals vliegvelden, restaurants, café's, hotels en universiteiten. In een WLAN communiceert elk mobiel apparaat met een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
Bluetooth®-apparaat (alleen bepaalde modellen): een apparaat waarmee u een PAN (Personal
Area Network) tot stand kunt brengen, zodat u verbinding kunt maken met andere apparaten die draadloze communicatie via Bluetooth ondersteunen, zoals computers, telefoons, printers, headsets, luidsprekers en camera's. In een PAN communiceert elk apparaat rechtstreeks met andere apparaten en moeten de apparaten zich relatief dicht bij elkaar bevinden, normaal gesproken binnen een straal van 10 meter van elkaar.
Computers met WLAN-apparaten kunnen een of meer van de volgende IEEE-standaarden ondersteunen:
802.11b, de eerste populaire standaard, ondersteunt overdrachtssnelheden tot 11 Mbps en werkt
met een frequentie van 2,4 GHz.
802.11g ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz.
Een 802.11g WLAN-apparaat is achterwaarts compatibel met 802.11b-apparaten, waardoor ze in hetzelfde netwerk kunnen functioneren.
802.11a ondersteunt overdrachtssnelheden tot 54 Mbps en werkt met een frequentie van 5 GHz.
OPMERKING: 802.11a is niet compatibel met 802.11b en 802.11g.
802.11n ondersteunt overdrachtssnelheden tot 450 Mbps en werkt met een frequentie van 2,4 GHz
of 5 GHz, waardoor het achterwaarts compatibel is met 802.11a, b en g.
Raadpleeg de informatie en maak gebruik van de koppelingen naar relevante websites in Help en ondersteuning voor meer informatie over technologie voor draadloze communicatie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 13

Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus

Pictogram Naam Beschrijving
Draadloze communicatie (ingeschakeld)
Draadloos (uitgeschakeld) Wordt weergegeven bij de HP Wireless Assistant software op de
Bekabeld netwerk (verbonden)
Bekabeld netwerk (uitgeschakeld/niet verbonden)
Netwerk (verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
Netwerk (niet verbonden) Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn
Netwerk (uitgeschakeld/niet verbonden)
Geeft de locatie van het lampje en de actietoets voor draadloze communicatie (f12) op de computer aan. Wordt ook weergegeven bij de HP Wireless Assistant software (Assistent voor draadloze communicatie) op de computer en geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.
computer en geeft aan dat alle apparaten voor draadloze communicatie zijn uitgeschakeld.
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met een bekabeld netwerk.
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met het netwerk (of dat alle netwerkapparaten zijn uitgeschakeld in Windows Configuratiescherm).
geïnstalleerd en dat een of meer netwerkapparaten verbinding hebben met een draadloos netwerk.
geïnstalleerd en dat er netwerkverbindingen beschikbaar zijn, maar dat er geen netwerkapparaten verbinding hebben met een draadloos netwerk.
Geeft aan dat een of meer netwerkstuurprogramma's zijn geïnstalleerd maar dat er geen netwerkverbindingen beschikbaar zijn (of dat alle netwerkapparaten zijn uitgeschakeld via de actietoets voor draadloze communicatie [f12] of HP Wireless Assistant).

Bedieningselementen voor draadloze communicatie gebruiken

U kunt de apparaten voor draadloze communicatie op uw computer met een van deze voorzieningen in- of uitschakelen:
Actietoets voor draadloze communicatie (f12)
HP Wireless Assistant software
Voorzieningen van het besturingssysteem.

Actietoets voor draadloze communicatie gebruiken

De computer heeft een actietoets voor draadloze communicatie (f12), een of meer apparaten voor draadloze communicatie en een lampje voor draadloze communicatie. Standaard zijn alle apparaten voor draadloze communicatie geactiveerd en brandt het lampje voor draadloze communicatie (wit) wanneer u de computer aanzet.
Het lampje voor draadloze communicatie geeft niet de status van afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie aan, maar de status van deze apparaten als groep. Wanneer het lampje voor draadloze communicatie wit is, zijn een of meer apparaten voor draadloze communicatie ingeschakeld.
14 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Wanneer het lampje voor draadloze communicatie oranje is, zijn alle apparaten voor draadloze communicatie uitgeschakeld.
Omdat alle apparaten voor draadloze communicatie standaard zijn geactiveerd, kunt u met de actietoets voor draadloze communicatie (f12) alle apparaten voor draadloze communicatie tegelijk in- of uitschakelen. De afzonderlijke apparaten voor draadloze communicatie kunnen worden in- en uitgeschakeld via HP Wireless Assistant.

HP Wireless Assistant gebruiken

Een apparaat voor draadloze communicatie kan worden in- of uitgeschakeld via HP Wireless Assistant. Wanneer een apparaat voor draadloze communicatie is gedeactiveerd in Setup Utility, moet het eerst opnieuw worden geactiveerd in Setup Utility voordat het kan worden in- of uitgeschakeld via Wireless Assistant.
OPMERKING: Als u een draadloos apparaat activeert of inschakelt betekent dit niet dat de computer
automatisch verbinding maakt met een netwerk of Bluetooth-apparaat.
Om de status van de apparaten voor draadloze communicatie te bekijken, klikt u op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak) en plaatst u daarna de aanwijzer op het pictogram voor draadloze communicatie.
Als het pictogram voor draadloze communicatie niet wordt weergegeven in het systeemvak, wijzigt u als volgt de eigenschappen voor Wireless Assistant:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Windows
Mobiliteitscentrum.
2. Klik op het pictogram voor draadloze communicatie in het deelvenster Wireless Assistant, in het
onderste gedeelte van Windows Mobiliteitscentrum. Wireless Assistant wordt geopend.
3. Klik op Eigenschappen.
4. Selecteer het selectievakje naast Pictogram van HP Wireless Assistant in systeemvak.
5. Klik op Toepassen.
6. Klik op Sluiten.
Raadpleeg de online helpfunctie van de Wireless Assistant software voor meer informatie:
1. Open Wireless Assistant door te klikken op het pictogram voor draadloze communicatie in
Windows Mobiliteitscentrum.
2. Klik op de knop Help.

Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken

Ook sommige besturingssystemen bieden de mogelijkheid om de geïntegreerde apparaten voor draadloze communicatie en de draadloze verbinding te beheren. Windows kent bijvoorbeeld de voorziening Netwerkcentrum, waarmee u de volgende taken kunt uitvoeren: een verbinding of een netwerk instellen, verbinding maken met een netwerk, draadloze netwerken beheren, een diagnose stellen van netwerkproblemen en netwerkproblemen oplossen.
Om Netwerkcentrum te openen, klikt u op Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor meer informatie.
Apparaten voor draadloze communicatie gebruiken 15

WLAN gebruiken

Met een WLAN-apparaat kunt u toegang krijgen tot een draadloos lokaal netwerk (WLAN), dat bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden door een draadloze router of een draadloos toegangspunt.
OPMERKING: De termen draadloze router en draadloos toegangspunt worden vaak door elkaar
gebruikt.
Grote draadloze netwerken, zoals draadloze bedrijfsnetwerken en openbare draadloze netwerken,
werken meestal met draadloze toegangspunten, die een groot aantal computers en accessoires ondersteunen en kritieke netwerkfuncties kunnen afschermen.
Een draadloos thuisnetwerk of een klein draadloos kantoornetwerk werkt meestal met een
draadloze router, die ervoor zorgt dat meerdere draadloze en bekabelde computers een internetverbinding, een printer en bestanden kunnen delen zonder dat daar extra hardware of software aan te pas komt.
Als u het WLAN-apparaat in de computer wilt gebruiken, moet u verbinding maken met een WLAN­infrastructuur (aangeboden door een aanbieder van netwerkdiensten of een openbaar netwerk of bedrijfsnetwerk).

Draadloos netwerk installeren

Als u thuis een draadloos lokaal netwerk wilt installeren en verbinding wilt maken met internet, heeft u de volgende apparatuur nodig:
een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via
een abonnement bij een internetprovider;
een draadloze router (afzonderlijk aan te schaffen) (2);
de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3).
De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een installatie van een draadloos netwerk dat is verbonden met internet.
Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden aangesloten voor toegang tot internet.
Als u meer hulp nodig heeft bij de installatie van een draadloos lokaal netwerk, neemt u contact op met de fabrikant van de router of met uw internetprovider.
16 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem

Draadloos netwerk beveiligen

Aangezien de WLAN-standaard is ontwikkeld met slechts beperkte beveiligingsfuncties die niet zijn opgewassen tegen krachtige aanvallen, is het van cruciaal belang dat u begrijpt dat draadloze netwerken kwetsbaar zijn voor de welbekende veiligheidsrisico’s.
Draadloze netwerken in openbare zones, of "hotspots", zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Door fabrikanten van producten voor draadloze communicatie en aanbieders van hotspotservices worden nieuwe technologieën ontwikkeld om de openbare ruimte veiliger en anoniemer te maken. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-kritieke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.
Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen onbevoegde toegang. De gangbare beveiligingsniveaus zijn WPA-Personal (Wi-Fi Protected Access) en WEP (Wired Equivalent Privacy). Aangezien draadloze radiosignalen tot buiten het netwerk reiken, kunnen andere WLAN-apparaten onbeveiligde signalen opvangen en (ongevraagd) verbinding maken met uw netwerk of informatie onderscheppen die via het netwerk wordt verzonden. U kunt echter de volgende voorzorgsmaatregelen nemen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:
Gebruik een zender met ingebouwde beveiliging
Veel draadloze basisstations, gateways of routers bevatten ingebouwde beveiligingsvoorzieningen zoals protocollen voor beveiliging van draadloze communicatie en firewalls. Met behulp van de juiste draadloze zender kunt u uw netwerk beschermen tegen de meest voorkomende beveiligingsrisico’s van draadloze communicatie.
Gebruik een firewall
Een firewall is een barrière die zowel gegevens als gegevensverzoeken controleert die worden verzonden naar uw netwerk en die eventuele verdachte onderdelen verwijdert. Firewalls zijn verkrijgbaar in vele soorten, zowel softwarematig als hardwarematig. In sommige netwerken wordt een combinatie van beide typen gebruikt.
Gebruik codering voor draadloze communicatie
Voor een draadloos netwerk zijn verschillende geavanceerde coderingsprotocollen beschikbaar:
Wired Equivalent Privacy (WEP) is een beveiligingsprotocol voor draadloze communicatie
dat alle netwerkgegevens codeert en een WEP-sleutel verzendt. In de meeste gevallen kunt u de WEP-sleutel laten toewijzen door het netwerk. Maar u kunt ook uw eigen sleutel instellen, een andere sleutel genereren of andere geavanceerde opties kiezen. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen niet gebruikmaken van het draadloze netwerk.
WPA (Wi-Fi Protected Access) maakt, net zoals WEP, gebruik van beveiligingsinstellingen
om gegevens te coderen en te decoderen die via het netwerk worden verzonden. In tegenstelling tot WEP, waarbij één statische beveiligingssleutel wordt gebruikt voor coderingen, maakt WPA echter gebruik van TKIP (Temporal Key Integrity Protocol) om voor elk gegevenspakket een nieuwe sleutel te genereren. Bovendien wordt voor elke computer in het netwerk een afzonderlijke sleutelset gegenereerd.
WLAN gebruiken 17

Verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN)

Ga als volgt te werk om verbinding met het WLAN te maken:
1. Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld (het lampje voor draadloze communicatie is wit).
Als het lampje oranje is, drukt u op de toets voor draadloze communicatie (f12).
2. Klik op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
3. Selecteer uw WLAN in de lijst.
4. Klik op Verbinding maken.
Als het netwerk een beveiligd draadloos netwerk is, wordt u verzocht een netwerkbeveiligingssleutel op te geven. Dit is een beveiligingscode. Geef de code op en klik daarna op OK om de verbinding tot stand te brengen.
OPMERKING: Als er geen WLAN’s worden weergegeven, betekent dit dat u zich buiten het
bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.
OPMERKING: als het netwerk waarmee u verbinding wilt maken niet wordt weergegeven, klikt
u op Netwerkcentrum openen en klikt u daarna op Een nieuwe verbinding of een nieuw netwerk instellen. Er verschijnt een lijst met opties. U kunt ervoor kiezen om handmatig te zoeken
naar een netwerk en hier verbinding mee te maken, of om een nieuwe netwerkverbinding te maken.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht, plaatst u de aanwijzer op het netwerkpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk om de naam en status van de verbinding te controleren.
OPMERKING: Het effectieve bereik (de reikwijdte van de draadloze signalen) varieert al naar gelang
de WLAN-implementatie, het merk router en interferentie van andere elektronische apparaten of verschillende typen wanden en vloeren.
Meer informatie over het gebruik van een WLAN is beschikbaar via de volgende hulpbronnen:
Informatie van uw internetprovider en de gebruikershandleidingen die bij de draadloze router en
andere WLAN-apparatuur zijn geleverd.
Informatie en koppelingen naar relevante websites in Help en ondersteuning.
Neem contact op met uw internetprovider of zoek op internet naar een overzicht van openbare draadloze netwerken ("hotspots") bij u in de buurt. Ga naar de website van uw internetprovider of zoek op internet met de zoekterm "hotspot". Informeer bij elke locatie met een openbaar draadloos netwerk naar de kosten en de vereisten voor een verbinding.

Naar een ander netwerk roamen

Wanneer u uw computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert Windows verbinding te maken met dat netwerk. Als de poging slaagt, wordt uw computer automatisch met het nieuwe netwerk verbonden. Als het nieuwe netwerk niet door Windows wordt herkend, volgt u dezelfde procedure die u eerder heeft gebruikt om verbinding te maken met uw draadloze netwerk.
18 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem

Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging van de traditionele communicatie via fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals:
computers (desktop- en notebookcomputers, PDA's)
telefoons (mobiele telefoons, draadloze telefoons, gecombineerde GSM/PDA's (smart phones))
beeldverwerkingsapparatuur (printers, camera's)
geluidsapparatuur (headsets, luidsprekers)
Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Raadpleeg de helpfunctie van Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.

Bluetooth en Internet Connection Sharing (ICS)

HP adviseert niet om een computer met Bluetooth in te stellen als host en te gebruiken als gateway die door andere computers kan worden gebruikt om verbinding te maken met internet. Wanneer twee of meer computers met behulp van Bluetooth met elkaar worden verbonden, en ICS (Internet Connection Sharing) op een van de computers is ingeschakeld, kunnen de andere computers niet via het Bluetooth­netwerk verbinding maken met internet.
De kracht van Bluetooth ligt in het synchroniseren van de gegevensoverdracht tussen uw computer en draadloze apparatuur, zoals een mobiele telefoon, printer, camera of PDA. Het onvermogen om op consistente wijze twee of meer computers te verbinden om de internetverbinding via Bluetooth te kunnen delen, is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem Windows.
Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 19

Problemen met draadloze verbindingen oplossen

Enkele mogelijke oorzaken van problemen met draadloze verbindingen zijn:
De netwerkconfiguratie (SSID of beveiliging) is gewijzigd.
Een draadloos apparaat is niet correct geïnstalleerd of is uitgeschakeld.
Er is een storing opgetreden in een draadloos apparaat of router.
Signalen van het draadloze apparaat worden verstoord door andere apparaten.
OPMERKING: Apparaten voor draadloze netwerken worden alleen met bepaalde computermodellen
geleverd. Als draadloos netwerken niet voorkomt in de lijst met voorzieningen op de oorspronkelijke computerverpakking, kunt u de computer van deze mogelijkheid voorzien door een apparaat voor draadloze communicatie aan te schaffen.
Voordat u de reeks mogelijke oplossingen voor uw netwerkverbindingsprobleem doorloopt, controleert u eerst of voor elk draadloos apparaat een stuurprogramma is geïnstalleerd.
De procedures in dit hoofdstuk zijn bedoeld om problemen met een computer die geen verbinding maakt met het netwerk dat u wilt gebruiken, te diagnosticeren en op te lossen.

Kan geen verbinding maken met een draadloos netwerk (WLAN)

Als het niet lukt verbinding te maken met een WLAN, controleert u of het geïntegreerde WLAN-apparaat correct is geïnstalleerd op uw computer.
OPMERKING: Windows kent de voorziening Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt u om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows-instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging.
2. Klik bij Systeem op Apparaatbeheer.
3. Klik op de pijl naast Netwerkadapters om de lijst uit te vouwen, zodat alle netwerkadapters worden
weergegeven.
4. Zoek het WLAN-apparaat op in de lijst Netwerkadapters. De vermelding van een WLAN-apparaat
bevat de term draadloos, draadloos LAN, WLAN, Wi-Fi of 802.11.
Als geen WLAN-apparaat wordt weergegeven, is uw computer niet voorzien van een geïntegreerd WLAN-apparaat of is het stuurprogramma voor het WLAN niet correct geïnstalleerd.
Raadpleeg de koppelingen naar websites in Help en ondersteuning als u meer wilt weten over het oplossen van problemen met WLAN's.
20 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem

Kan geen verbinding maken met het voorkeursnetwerk

Windows kan automatisch een beschadigde WLAN-verbinding herstellen.
Als zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk een netwerkpictogram bevindt, klikt
u met de rechtermuisknop op het pictogram en klikt u daarna op Problemen oplossen.
Windows stelt uw netwerkapparaat opnieuw in en probeert verbinding te maken met een van de voorkeursnetwerken.
Ga als volgt te werk als zich in het systeemvak geen netwerkpictogram bevindt:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik op Problemen oplossen en selecteer het netwerk dat u wilt herstellen.

Netwerkpictogram wordt niet weergegeven

Als het netwerkpictogram niet wordt weergegeven in het systeemvak nadat u het WLAN heeft geconfigureerd, betekent dit dat het softwarestuurprogramma ontbreekt of beschadigd is. Mogelijk wordt ook een Windows-foutbericht weergegeven dat een apparaat niet is gevonden. Installeer het stuurprogramma opnieuw.
Als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt u de website van de fabrikant voor de nieuwste software.
Ga als volgt te werk om de nieuwste versie van de software voor het WLAN-apparaat in de computer op te halen:
1. Open een webbrowser en ga naar
2. Selecteer uw land of regio.
3. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's en voer het nummer van
uw computermodel in het zoekvak in.
4. Druk op enter en volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: als u het door u gebruikte WLAN-apparaat afzonderlijk heeft aangeschaft, raadpleegt
u de website van de fabrikant voor de nieuwste software.
http://www.hp.com/support.

Actuele netwerkbeveiligingscodes zijn niet beschikbaar

Als er wordt gevraagd om een netwerksleutel of een naam (SSID) wanneer u verbinding maakt met een draadloos netwerk, is het netwerk beveiligd. Om verbinding te kunnen maken met een beveiligd netwerk, moet u over de juiste codes beschikken. De SSID en de netwerksleutel zijn alfanumerieke identificatiecodes die u invoert in de computer om uw computer kenbaar te maken bij het netwerk.
Voor een netwerk dat is verbonden met de persoonlijke draadloze router, raadpleegt u de
gebruikershandleiding bij de router voor instructies over het instellen van dezelfde codes op zowel de router als het WLAN-apparaat.
Als u over een privénetwerk beschikt, bijvoorbeeld een netwerk op kantoor of in een openbare
internetchatroom, neemt u contact op met de netwerkbeheerder voor de codes en voert u de codes in wanneer u daarom wordt gevraagd.
Problemen met draadloze verbindingen oplossen 21
In sommige netwerken worden de voor de routers en toegangspunten gebruikte SSID's of netwerksleutels regelmatig gewijzigd voor een betere beveiliging. In dat geval moet ook de overeenkomstige code op de computer worden gewijzigd.
Als u nieuwe sleutels voor het draadloze netwerk en het SSID voor een netwerk ontvangt, en als u eerder al een verbinding met dat netwerk tot stand heeft gebracht, gaat u als volgt te werk om verbinding met het netwerk te maken:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er verschijnt een lijst met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
3. Selecteer het netwerk in de lijst, klik met de rechtermuisknop op het netwerk en klik op
Eigenschappen.
OPMERKING: Als het gewenste netwerk niet wordt weergegeven, raadpleegt u de
netwerkbeheerder om te controleren of de router of het toegangspunt wel actief is.
4. Klik op het tabblad Beveiliging en geef de juiste draadloze coderingsgegevens op in het vak
Netwerkbeveiligingssleutel.
5. Klik op OK om deze instellingen op te slaan.

WLAN-verbinding is zeer zwak

Als de verbinding zeer zwak is, of als uw computer geen verbinding met een WLAN kan maken, kunt u als volgt de interferentie (storende signalen) van andere apparatuur minimaliseren:
Verplaats uw computer dichter naar de draadloze router of het toegangspunt.
Schakel tijdelijk apparaten zoals een magnetron, draadloze telefoon of mobiele telefoon uit, om
storing door andere apparaten te voorkomen.
Als de verbinding niet beter wordt, probeert u het apparaat te dwingen om alle verbindingswaarden opnieuw in te stellen:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Netwerk en internet > Netwerkcentrum.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Draadloze netwerken beheren.
Er verschijnt een lijst met de beschikbare draadloze netwerken. Als u zich op een hotspot bevindt met meerdere actieve draadloze netwerken, krijgt u meerdere netwerken te zien.
3. Klik op een netwerk en klik op Verwijderen.

Kan geen verbinding maken met de draadloze router

Als uw pogingen om verbinding te maken met de draadloze router niet lukken, stelt u de draadloze router opnieuw in door gedurende 10 tot 15 seconden de stroom uit te schakelen.
Als de computer nog geen verbinding maakt met het draadloze netwerk, start u de draadloze router opnieuw op. Raadpleeg de instructies van de fabrikant van de router voor meer informatie.
22 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem

Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Het modem moet zijn aangesloten op een analoge telefoonlijn met een 6-pins RJ-11-modemkabel (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd). In bepaalde landen of regio's is ook een land-/ regiospecifieke modemkabeladapter vereist (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd). Aansluitingen voor digitale PBX-systemen lijken op analoge telefoonaansluitingen, maar zijn niet compatibel met dit modem.
WAARSCHUWING! Als het interne analoge modem wordt aangesloten op een digitale lijn, kan het
modem blijvend beschadigd raken. Koppel de modemkabel onmiddellijk los als u deze per ongeluk heeft aangesloten op een digitale lijn.
Als de modemkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).

Modemkabel aansluiten

WAARSCHUWING! Sluit geen modemkabel (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd) of een
telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
U sluit als volgt een modemkabel aan:
1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1).
2. Sluit de modemkabel aan op de RJ-11-telefoonaansluiting in de wand (2).
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 23

Land-/regiospecifieke modemkabeladapter aansluiten

Telefoonaansluitingen kunnen per land of regio verschillen. Als u het modem en de modemkabel (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd) wilt gebruiken in een ander land of een andere regio dan het land of de regio waar u de computer heeft gekocht, moet u een land-/regiospecifieke modemkabeladapter aanschaffen (alleen bij bepaalde modellen meegeleverd).
U sluit het modem als volgt aan op een analoge telefoonlijn met een ander type aansluiting dan RJ-11:
1. Sluit de modemkabel aan op de modemconnector van de computer (1).
2. Sluit de modemkabel aan op de land-/regiospecifieke modemkabeladapter (2).
3. Sluit de land-/regiospecifieke modemkabeladapter aan op de telefoonaansluiting in de wand (3).

Locatie-instelling selecteren

Huidige instelling voor locatie weergeven
Ga als volgt te werk om de huidige locatie-instelling voor het modem weer te geven:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Klok, taal en regio.
3. Klik op Regio en taal.
4. Klik op het tabblad Locatie om uw locatie weer te geven.
24 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Nieuwe locaties toevoegen voor gebruik van het modem in het buitenland
Standaard is voor het modem als locatie alleen de locatie-instelling beschikbaar voor het land/de regio waar u de computer heeft gekocht. Wanneer u naar verschillende landen of regio's reist, kunt u het geïntegreerde modem instellen op de locatie die voldoet aan de normen van de landen of regio's waar u het modem gebruikt.
Wanneer u nieuwe locatie-instellingen toevoegt, worden deze opgeslagen op de computer, zodat u op elk gewenst moment een andere locatie kunt kiezen. U kunt voor alle gewenste landen of regio's meerdere locatie-instellingen toevoegen.
VOORZICHTIG: als u wilt voorkomen dat de instellingen voor land/regio voor uw eigen land/regio
verloren gaan, verwijdert u de huidige instellingen voor land of regio van het modem niet. Voeg een nieuwe configuratie toe voor elke locatie waar u het modem gaat gebruiken, zodat u het modem in andere landen of regio's kunt gebruiken, terwijl de configuratie voor uw eigen land of regio behouden blijft.
VOORZICHTIG: selecteer het land/ of e regio waar de computer zich bevindt, om te voorkomen dat
het modem wordt geconfigureerd op een manier die in strijd is met de wet- of regelgeving op het gebied van telecommunicatie van de landen of regio's die u bezoekt. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat het modem niet naar behoren functioneert als niet de juiste instelling voor het land of de regio is gekozen.
U voegt als volgt een locatie-instelling toe voor het modem:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en klik op
Modeminstellingen.
OPMERKING: u moet een initieel (huidig) netnummer voor de locatie instellen om het tabblad
Kiesregels te kunnen weergeven. Als u geen locatie heeft ingesteld, wordt u verzocht de locatie op te geven wanneer u op Modeminstellingen klikt.
3. Klik op het tabblad Kiesregels.
4. Klik op Nieuw. Het venster Nieuwe locatie verschijnt.
5. Voer in het vak Naam van locatie een naam in (zoals "thuis" of "werk") voor de nieuwe locatie.
6. Selecteer het gewenste land in de vervolgkeuzelijst Land/regio. (Als u een land of regio selecteert
waarvoor het modem geen ondersteuning biedt, wordt bij Land/regio standaard VS of UK (Verenigd Koninkrijk) weergegeven.)
7. Typ het netnummer, toegangsnummer (indien nodig) en het nummer voor toegang tot een buitenlijn
(indien nodig).
8. Klik naast Kiezen met op Toon of Puls.
9. Klik op OK om uw nieuwe locatie-instelling op te slaan. Het venster Telefoon en modem verschijnt.
10. Kies een van de volgende mogelijkheden:
Als u de nieuwe locatie wilt instellen als de huidige locatie, klikt u op OK.
Om een andere locatie te selecteren als huidige locatie, selecteert u de gewenste locatie in
de lijst Locatie en klikt u op OK.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 25
OPMERKING: u kunt de voorgaande procedure gebruiken om locaties toe te voegen voor
plaatsen in uw eigen land of regio, maar ook voor plaatsen in andere landen/regio's. U kunt bijvoorbeeld een instelling met de naam "Werk" toevoegen, die kiesregels bevat voor het bellen van een buitenlijn.
26 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem
Problemen met verbindingen in het buitenland oplossen
Als u problemen met de modemverbinding ondervindt wanneer u de computer in een ander land of een andere regio dan het land of de regio van aanschaf gebruikt, kunt u de volgende mogelijke oplossingen proberen.
Controleer het type telefoonlijn.
Het modem werkt alleen met een analoge telefoonlijn, niet met een digitale telefoonlijn. Bij een PBX-lijn gaat het doorgaans om een digitale lijn. Een telefoonlijn die wordt omschreven als een datalijn, faxlijn, modemlijn of standaardtelefoonlijn, is doorgaans een analoge lijn.
Controleer of de telefoonlijn pulskeuze of toonkeuze ondersteunt.
Een analoge telefoonlijn ondersteunt ofwel pulskeuze, ofwel toonkeuze. Deze opties voor de kiesmodus kunt u opgeven bij de telefoon- en modeminstellingen. De geselecteerde kiesmodusopties moeten overeenkomen met de kiesmodus die wordt ondersteund door de telefoonlijn op uw locatie.
U kunt vaststellen welke kiesmodus door een telefoonlijn wordt ondersteund door een paar cijfers te kiezen met de telefoon en te luisteren of u klikken (pulsen) of tonen hoort. Als u klikken hoort, ondersteunt de telefoonlijn pulskeuze. Als u tonen hoort, ondersteunt de telefoonlijn toonkeuze.
U wijzigt als volgt de kiesmodus in de huidige locatie-instelling voor het modem:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en klik op
Modeminstellingen.
3. Klik op het tabblad Kiesregels.
4. Selecteer de locatie-instelling voor het modem.
5. Klik op Bewerken.
6. Selecteer Toon of Puls.
7. Klik twee keer op OK.
Controleer het telefoonnummer dat u kiest en de reactie van het externe modem (het modem
waarmee u een verbinding tot stand wilt brengen).
Kies een telefoonnummer, controleer of het modem op afstand reageert en hang vervolgens op.
Stel in dat het modem kiestonen moet negeren.
Als het modem een kiestoon ontvangt die niet wordt herkend, wordt het nummer niet gekozen en verschijnt het foutbericht Geen kiestoon.
U stelt als volgt in dat het modem alle kiestonen negeert voordat een nummer wordt gekozen:
1. Selecteer Start > Apparaten en printers.
2. Klik met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en klik op
Modeminstellingen.
3. Klik op het tabblad Modems.
4. Klik op het gewenste modem.
Modem gebruiken (alleen bepaalde modellen) 27
5. Klik op Eigenschappen.
6. Klik op Modem.
7. Schakel het selectievakje Op kiestoon wachten voordat het nummer wordt gekozen uit.
8. Klik twee keer op OK.

Aansluiten op een lokaal netwerk

Om de computer aan te sluiten op een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8­pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2).
U sluit de netwerkkabel als volgt aan:
1. Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2).
WAARSCHUWING! Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector,
om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.
28 Hoofdstuk 2 Draadloze communicatie, lokaal netwerk en modem

3 Aanwijsapparaten en toetsenbord

Touchpad gebruiken

In de volgende illustratie en tabel wordt het touchpad van de computer beschreven.
Onderdeel Beschrijving
(1) Touchpad uit-indicator Wanneer deze indicator brandt, is het touchpad uitgeschakeld.
(2) Touchpadzone Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd)
verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.
(3) Linkerknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe
(4) Rechterknop van het touchpad Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een
muis.
externe muis.
Touchpad gebruiken 29

Touchpad in- en uitschakelen

Wanneer de touchpadzone actief is, is het lampje uit. Om het touchpad in en uit te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de touchpad uit-indicator.
Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u uw vinger over het oppervlak van het touchpad in de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de betreffende knoppen op een externe muis zou gebruiken. Om omhoog en omlaag te schuiven met behulp van de schuifzone van het touchpad, schuift u uw vinger in verticale richting langs de rechterrand van het touchpad.
OPMERKING: als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger
van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.

Touchpadbewegingen gebruiken

Het touchpad ondersteunt een aantal touchpadbewegingen. Om de touchpadbewegingen te activeren, plaatst u twee vingers op het touchpad, zoals beschreven in de volgende gedeeltes.
U schakelt bewegingen als volgt in of uit: dubbelklik op het pictogram Synaptics in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en schakel de optie Disable gestures (Bewegingen uitschakelen) in of uit. Om een bepaalde beweging in of uit te schakelen, selecteert u Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Muis > Apparaatinstellingen > Instellingen. Schakel daarna het selectievakje in of uit naast de functie die u wilt in- of uitschakelen.
30 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord

Schuiven

Schuiven is kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog of omlaag te bewegen. U schuift als volgt: plaats twee vingers op het touchpad en schuif ze over het touchpad in een beweging omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.
OPMERKING: De schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van de vingerbeweging.

Knijpen

Door te knijpen kunt u in- of uitzoomen op items zoals PDF-bestanden, afbeeldingen en foto's.
U knijpt als volgt:
Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op het touchpad en daarna de vingers van elkaar af te bewegen om een object te vergroten.
Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op het touchpad en daarna de vingers bij elkaar te brengen om een object te verkleinen.
Schuiven 31

Draaien

Door draaien kunt u items zoals foto's en pagina's roteren. U draait als volgt: plaats uw duim op het touchpad en beweeg uw wijsvinger in een halve cirkelbeweging rond uw duim.

Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen

Gebruik Eigenschappen voor Muis in Windows om instellingen voor aanwijsapparaten te wijzigen, zoals de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid en de opties voor de aanwijzer.
Selecteer Start > Apparaten en printers om Eigenschappen voor Muis te openen. Klik daarna met de rechtermuisknop op het apparaat dat uw computer vertegenwoordigt en selecteer Muisinstellingen.

Toetsenbord gebruiken

De pictogrammen op de toetsen f1 tot en met f12 geven de functies van de actietoetsen weer.
OPMERKING: afhankelijk van het gebruikte programma wordt bij het indrukken van fn en een van de
actietoetsen een specifiek snelmenu in dat programma geopend.
De actietoetsvoorziening is in de fabriek ingeschakeld. Als u deze voorziening uitschakelt in Setup Utility, moet u op fn en een actietoets drukken om de toegewezen functie te activeren (zie
op pagina 102).
Setup Utility (BIOS)
32 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord
Functie Actietoets of hotkey
fn+esc Druk op fn+esc (1) en (2) om informatie weer te geven over de hardwareonderdelen van het systeem
en het versienummer van het systeem-BIOS (basic input-output system).
Druk op f1 om Help en ondersteuning te openen. Help en ondersteuning bevat informatie over het besturingssysteem Windows en de computer, antwoorden op vragen, zelfstudieprogramma's en updates voor de computer. Help en ondersteuning voorziet ook in controles van de computerfunctionaliteit, geautomatiseerde en interactieve probleemoplossing, oplossingen voor reparatie, procedures voor systeemherstel en koppelingen naar ondersteuning.
Houd f2 ingedrukt om de helderheid steeds verder te verlagen.
Houd f3 ingedrukt om de helderheid steeds verder te verhogen.
Druk op f4 om te schakelen tussen de beeldschermen als er meerdere weergaveapparaten op de computer zijn aangesloten. Als bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, wordt iedere keer dat u op deze toets drukt, geschakeld tussen weergave op het scherm van de computer, weergave op de monitor en gelijktijdige weergave op het computerscherm en de monitor.
De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van de computer te ontvangen. Met de toets f4 kan de weergave ook worden geschakeld van en naar andere apparaten die weergavegegevens van de computer ontvangen.
Druk op f5 om het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige gedeelte van een dvd of bd af te spelen.
Druk op f6 om een muziekstuk van een audio-cd of een gedeelte van een dvd of bd af te spelen, te onderbreken of te hervatten.
Druk op f7 om het afspelen van een audio-cd, dvd of bd te stoppen.
Druk op f8 om het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende gedeelte van een dvd of bd af te spelen.
Houd f9 ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verlagen.
Toetsenbord gebruiken 33
Functie Actietoets of hotkey
Houd f10 ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verhogen.
Druk op f11 om het geluid uit of weer in te schakelen.
Druk op f12 om de voorziening voor draadloze communicatie in of uit te schakelen.
OPMERKING: met deze toets kunt u geen draadloze verbinding tot stand brengen. Als u een
draadloze verbinding tot stand wilt brengen, moet er ook een draadloos netwerk zijn ingesteld.
Raadpleeg (2) tot en met (6) in Toetsen op pagina 5 voor informatie over het gebruik van de snelstarttoetsen voor applicaties.
34 Hoofdstuk 3 Aanwijsapparaten en toetsenbord

Touchpad en toetsenbord reinigen

Als het touchpad vies of vettig wordt, is het mogelijk dat de aanwijzer onverwachte bewegingen gaat maken. U kunt dit vermijden door het touchpad te reinigen met een vochtige doek en uw handen regelmatig te wassen wanneer u met de computer werkt.
WAARSCHUWING! Gebruik geen stofzuigeraccessoires om het toetsenbord te reinigen, om het risico
van een elektrische schok of schade aan interne onderdelen te beperken. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.
Reinig het toetsenbord regelmatig om te voorkomen dat toetsen blijven steken en om stof, pluisjes en kruimels te verwijderen die onder de toetsen terechtkomen. U kunt een spuitbus met perslucht en een rietje gebruiken om lucht om en onder de toetsen te blazen en vuil te verwijderen.
Touchpad en toetsenbord reinigen 35

4 Multimedia

Multimediavoorzieningen

De computer bevat multimediavoorzieningen waarmee u muziek kunt beluisteren, naar films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De computer beschikt mogelijk over de volgende multimediacomponenten:
Optischeschijfeenheid voor het afspelen van audio- en videoschijven
Geïntegreerde luidsprekers om muziek te beluisteren
Geïntegreerde microfoon om zelf audio op te nemen
Geïntegreerde webcam waarmee u audio en video kunt opnemen
Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek, films, afbeeldingen en foto's kunt
afspelen en beheren
Multimedia-actietoetsen voor snelle toegang tot multimediataken.
OPMERKING: De computer beschikt mogelijk niet over alle vermelde componenten.
36 Hoofdstuk 4 Multimedia

Multimediacomponenten herkennen

OPMERKING: Uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.
Onderdeel Beschrijving
(1) Interne microfoon Hiermee neemt u geluid op.
(2) Webcam (alleen bepaalde modellen) Hiermee kunt u audio en videobeelden vastleggen en foto's maken.
(3) Webcamlampje (alleen bepaalde modellen) Wit: de webcam is in gebruik.
(4) Actietoets Geluid zachter (f9) Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.
(5) Actietoets Geluid harder (f10) Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.
(6) Actietoets Geluid uit (f11) Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).
(7) Audio-uitgang (hoofdtelefoon) Hierop kunt u optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een
hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel aansluiten, om het computergeluid via dat apparaat weer te geven.
WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de
hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende veiligheidsinformatie.
OPMERKING: Wanneer u een extern audioapparaat aansluit op
de hoofdtelefoonuitgang, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.
Multimediavoorzieningen 37
Onderdeel Beschrijving
(8) Audio-ingang (microfoon) Hierop kunt u een optionele headsetmicrofoon,
(9) Luidsprekerrooster Twee geïntegreerde luidsprekers produceren geluid.

Geluidsvolume aanpassen

U kunt het geluidsvolume regelen met de volgende voorzieningen:
Actietoetsen:
Druk op f11 om het geluid uit of weer in te schakelen.
Houd f9 ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verlagen.
Houd f10 ingedrukt om het geluidsvolume steeds verder te verhogen.
Volumeregeling van Windows:
a. Klik op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
b. U kunt het geluid harder of zachter zetten door de schuifregelaar omhoog of omlaag te
schuiven. Klik op het pictogram Luidsprekers dempen om het geluid uit te schakelen.
stereomicrofoonarray of monomicrofoon aansluiten.
– of –
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak en klik op
Volumemixer openen.
b. In de kolom Luidsprekers zet u het geluid harder of zachter door de schuifregelaar omhoog
of omlaag te bewegen. U kunt het geluid ook uitschakelen door op het pictogram Luidsprekers dempen te klikken.
Als het pictogram Luidsprekers niet in het systeemvak staat, plaatst u het als volgt in het systeemvak:
a. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl
aan de linkerkant van het systeemvak).
b. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
c. Selecteer onder Gedrag de optie Show icon and notifications (Pictogram en meldingen
weergeven) voor het pictogram Volume.
d. Klik op OK.
Volumeregeling van programma:
Het volume kan ook binnen bepaalde programma's worden geregeld.
38 Hoofdstuk 4 Multimedia

Voorzieningen voor het afspelen van media gebruiken

Met de actietoetsen voor het afspelen van media regelt u het afspelen van een audio-cd, dvd of bd (Blu­ray Disc) in de optischeschijfeenheid.
Actietoetsen voor het afspelen van media gebruiken
Als een audio-cd, dvd of bd niet wordt afgespeeld, drukt u op f6 (2) om de schijf af te spelen.
Als een audio-cd, dvd of bd wordt afgespeeld, gebruikt u de volgende actietoetsen:
Om het afspelen van de schijf te onderbreken of te hervatten, drukt u op f6 (2).
Om de schijf stop te zetten, drukt u op f7 (3).
Om het vorige muziekstuk van een audio-cd of het vorige hoofdstuk van een dvd of bd af te spelen,
drukt u op f5 (1).
Om het volgende muziekstuk van een audio-cd of het volgende hoofdstuk van een dvd of bd af te
spelen, drukt u op f8 (4).
Multimediavoorzieningen 39

Multimediasoftware

De computer bevat vooraf geïnstalleerde multimediasoftware waarmee u muziek kunt afspelen, naar films kunt kijken en afbeeldingen en foto's kunt bekijken. De volgende gedeelten bevatten gedetailleerde informatie over CyberLink PowerDVD en andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware.

CyberLink PowerDVD-software gebruiken

CyberLink PowerDVD maakt van uw computer een mobiel beeld- en geluidsysteem. Met CyberLink PowerDVD kunt u genieten van muziek en dvd-films.
Om CyberLink PowerDVD te starten, selecteert u Start > Alle programma's > CyberLink PowerDVD.
Raadpleeg de helpfunctie van de CyberLink PowerDVD-software voor informatie over het gebruik van CyberLink PowerDVD.

Andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware gebruiken

Ga als volgt te werk om andere vooraf geïnstalleerde multimediasoftware op te zoeken:
Selecteer Start > Alle programma's en open het multimediaprogramma dat u wilt gebruiken. Klik
bijvoorbeeld op Windows Media Player als u een audio-cd wilt afspelen met Windows Media Player.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.

Multimediasoftware vanaf een schijf installeren

Ga als volgt te werk om multimediasoftware vanaf een cd of dvd te installeren:
1. Plaats de schijf in de optischeschijfeenheid.
2. Volg de installatie-instructies die worden gegeven in de installatiewizard.
3. Start de computer opnieuw op als u daarom wordt gevraagd.
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van
de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of in de helpfunctie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
40 Hoofdstuk 4 Multimedia

Audio

De computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:
muziek afspelen via de computerluidsprekers en/of aangesloten externe luidsprekers;
geluid opnemen met de interne microfoon of een externe microfoon aansluiten;
muziek downloaden van internet;
multimediapresentaties maken met beeld en geluid;
beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;
radioprogramma's als audiostream ontvangen (alleen bepaalde modellen) of FM-radiosignalen
ontvangen;
audio-cd's maken of "branden".

Externe audioapparatuur aansluiten

WAARSCHUWING! Zet het volume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet.
Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Raadpleeg de Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende veiligheidsinformatie.
Als u externe apparaten zoals externe luidsprekers, een hoofdtelefoon of een microfoon wilt aansluiten, raadpleegt u de bij het apparaat verstrekte informatie. Voor optimale resultaten zijn de volgende tips van belang:
Zorg dat de apparaatkabel correct is aangesloten op de juiste connector van de computer.
Kabelconnectoren hebben normaliter een kleurcodering die overeenkomt met de corresponderende connectoren op de computer.
Installeer alle stuurprogramma's die zijn vereist voor het externe apparaat.
OPMERKING: Een stuurprogramma is een vereist programma dat fungeert als 'vertaler' tussen
het apparaat en de programma's die gebruikmaken van het apparaat.

Audiofuncties controleren

Ga als volgt te werk om het systeemgeluid van de computer te controleren:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm.
2. Klik op Hardware en geluiden.
3. Klik op Geluid.
4. Wanneer het venster Geluid verschijnt, klikt u op het tabblad Geluiden. Selecteer onder
Programmagebeurtenissen de gewenste vorm van geluid, zoals een pieptoon of een alarmsignaal, en klik op de knop Testen.
Als het goed is, hoort u het geluid door de luidsprekers of de aangesloten hoofdtelefoon.
Audio 41

Video

Ga als volgt te werk om de opnamefuncties van de computer te controleren:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Geluidsrecorder.
2. Klik op Opname starten en spreek in de microfoon. Sla het bestand op het bureaublad op.
3. Open Windows Media Player of CyberLink PowerDVD en speel het geluid af.
OPMERKING: Voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon
en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.
Selecteer Start > Configuratiescherm > Hardware en geluiden > Geluid om de audio-instellingen van de computer te bevestigen of te wijzigen.
Uw computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende videovoorzieningen te gebruiken:
films bekijken;
spelletjes spelen via internet;
afbeeldingen en video's bewerken voor presentaties;
externe videoapparatuur aansluiten.
42 Hoofdstuk 4 Multimedia

HDMI-apparaat aansluiten (alleen bepaalde modellen)

Bepaalde computermodellen beschikken over een HDMI-poort (High Definition Multimedia Interface). Hiermee sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een high­definitiontelevisie en andere compatibele digitale video- of audioapparatuur.
De computer kan gelijktijdig beelden weergeven op één op de HDMI-poort aangesloten HDMI-apparaat, en op het beeldscherm van de computer of een ander ondersteund extern weergaveapparaat.
OPMERKING: Als u videosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een HDMI-kabel nodig.
Deze kunt u aanschaffen bij de meeste elektronicazaken.
Ga als volgt te werk om een video- of audioapparaat aan te sluiten op de HDMI-poort:
1. Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.
2. Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het videoapparaat volgens de instructies van de
fabrikant.
3. Druk op f4 op de computer om het beeld te schakelen tussen de weergaveapparaten die zijn
aangesloten op de computer.
Video 43
Audio configureren voor HDMI (alleen bepaalde modellen)
Om HDMI-audio te configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high­definitiontelevisietoestel, aan op de HDMI-poort van de computer. Daarna configureert u als volgt het standaardweergaveapparaat voor audio:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Klik daarna op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI).
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
Ga als volgt te werk om de audio weer via de luidsprekers van de computer weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant
van de taakbalk. Klik daarna op Afspeelapparaten.
2. Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers.
3. Klik op Als standaard instellen en klik op OK.
44 Hoofdstuk 4 Multimedia

Optischeschijfeenheid

Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-rom-drive, speelt optische schijven (cd's en dvd's) af. Op deze schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Dvd's hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een Blu-ray Disc ROM-drive is, kan deze ook Blu-ray Discs lezen.
Raadpleeg optischeschijfeenheid.
Optischeschijfeenheid op pagina 68 voor informatie over het gebruik van de
Optischeschijfeenheid 45

Webcam (alleen bepaalde modellen)

De computer heeft mogelijk een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. De webcam is een invoerapparaat waarmee u video kunt vastleggen en uitwisselen. De vooraf geïnstalleerde CyberLink YouCam-software bevat nieuwe voorzieningen voor de webcam.
Als u de webcam en de software CyberLink YouCam wilt gebruiken, selecteert u Start > Alle
programma's > CyberLink YouCam > CyberLink YouCam.
OPMERKING: De eerste keer dat u de YouCam-software start, kan het even duren voordat de
software is geladen.
Wanneer u YouCam gebruikt als webcamsoftware, kunt u de volgende voorzieningen uitproberen:
Video: u kunt webcamvideobeelden opnemen en afspelen. U kunt ook video per e-mail verzenden
of uploaden naar YouTube door te klikken op het desbetreffende pictogram in de interface.
Streaming video: als u uw programma voor expresberichten opent, wordt in YouCam een
zwevende werkbalk weergegeven waarmee u grafische effecten kunt toevoegen.
Special effects: u kunt kaders, filters en emoticons toevoegen aan uw foto's en video.
Foto's: u kunt afzonderlijke frames vastleggen of in hoog tempo webcambeelden opnemen.
Connectiviteit: u kunt foto's en video per e-mail verzenden met behulp van het desbetreffende
pictogram in de interface.
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor verdere informatie over het
gebruik van de webcamsoftware. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software of op cd of dvd, of kunnen op de website van de fabrikant staan.

Tips voor de webcam

Bij het gebruik van de webcam krijgt u de beste resultaten als u zich aan de volgende richtlijnen houdt:
Controleer of u de laatste versie van een programma voor expresberichten heeft, voordat u een
videogesprek begint.
De firewalls van sommige netwerken kunnen het functioneren van de webcam belemmeren.
OPMERKING: als u problemen ondervindt bij het weergeven of verzenden van
multimediabestanden naar iemand in een ander lokaal netwerk of buiten uw netwerkfirewall, schakelt u de firewall tijdelijk uit. Voer de gewenste taak uit en schakel daarna de firewall weer in. Om het probleem definitief op te lossen, configureert u de firewall zo nodig opnieuw en past u de regels en instellingen van andere systemen voor detectie van computeraanvallen aan.
WAARSCHUWING! Zolang de firewall is uitgeschakeld, werkt de beveiliging niet.
46 Hoofdstuk 4 Multimedia

Eigenschappen van de webcam aanpassen

U kunt de eigenschappen van de webcam aanpassen in het dialoogvenster Eigenschappen, dat kan worden geopend vanuit verschillende programma's die gebruikmaken van de geïntegreerde camera. Meestal kunt u dit dialoogvenster openen vanuit een configuratie-, instellingen- of eigenschappenmenu:
Brightness (Helderheid): hiermee stelt u de hoeveelheid licht in het beeld in. Een hogere instelling
voor helderheid zorgt voor een lichter beeld. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een donkerder beeld.
Contrast: Hiermee stelt u het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld in. Een
hogere instelling voor contrast zorgt voor een scherper beeld. Een lagere instelling voor contrast behoudt het oorspronkelijke dynamische bereik, maar zorgt voor een vlakker beeld.
Hue (Kleurtint): Hiermee stelt u het kleuraspect in dat de kleur onderscheidt van andere kleuren
(waardoor een kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet hetzelfde als verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
Saturation (Verzadiging): Hiermee stelt u de kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld in. Een
hogere instelling voor verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken beeld. Een lagere instelling voor verzadiging zorgt voor een subtieler beeld.
Sharpness (Scherpte): Hiermee stelt u de definitie van randen in een beeld in. Een hogere
instelling voor scherpte zorgt voor een sterker gedefinieerd beeld. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor een zachter beeld.
Gamma (Kleurgamma): Hiermee stelt u het contrast in dat van invloed is op de middelste
grijswaarden of middentonen van een afbeelding. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden en middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren nog donkerder worden.
Backlight Comp (Tegenlichtcorrectie): hiermee corrigeert u de belichting onder
omstandigheden waarin een onderwerp onderbelicht dreigt te raken als gevolg van veel achtergrondlicht.
Selecteer Start > Help en ondersteuning voor informatie over het gebruik van de webcam.
Webcam (alleen bepaalde modellen) 47

5 Energiebeheer

Opties voor energiebeheer instellen

Standen voor energiebesparing gebruiken

Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de slaapstandvoorziening en de hibernationvoorziening.
Wanneer de slaapstand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de slaapstand gaat sneller dan het beëindigen van de hibernationstand. Als de slaapstand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de slaapstand is geactiveerd, wordt de hibernationstand geactiveerd.
Wanneer de hibernationstand wordt geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een hibernationbestand op de vaste schijf en wordt de computer afgesloten.
VOORZICHTIG: activeer de slaapstand of de hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een schijf of een externemediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.
OPMERKING: Wanneer de computer in de slaapstand of de hibernationstand staat, is het niet
mogelijk om netwerkverbindingen te maken of de computer te gebruiken.
48 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Slaapstand activeren of beëindigen
Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer 15 minuten inactief is wanneer accuvoeding wordt gebruikt, en 30 minuten inactief is als een externe voedingsbron wordt gebruikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows®.
Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Sluit het beeldscherm.
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Slaapstand.
U kunt op elk van de volgende manieren de slaapstand beëindigen:
Druk kort op de aan/uit-knop.
Als het beeldscherm gesloten is, opent u het beeldscherm.
Druk op een toets op het toetsenbord of op een knop op de afstandsbediening.
Activeer het touchpad.
Wanneer de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de slaapstand te beëindigen,
moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Hibernationstand activeren of beëindigen
Standaard wordt de hibernationstand geactiveerd wanneer de computer 1.080 minuten (18 uur) minuten inactief is terwijl de computer op accuvoeding of externe netvoeding werkt, of wanneer de acculading een kritiek laag ladingsniveau bereikt.
U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows.
U activeert als volgt de hibernationstand:
Klik op Start, klik op de pijl naast de knop Afsluiten en klik vervolgens op Hibernate
(Hibernationstand).
U beëindigt als volgt de hibernationstand:
Druk kort op de aan/uit-knop.
De aan/uit-lampjes gaan branden en uw werk verschijnt op het scherm op het punt waar u was gestopt met werken en de hibernationstand werd geactiveerd.
OPMERKING: Als u heeft ingesteld dat een wachtwoord nodig is om de hibernationstand te
beëindigen, moet u uw Windows-wachtwoord invoeren voordat uw werk weer op het scherm verschijnt.
Opties voor energiebeheer instellen 49

Accumeter gebruiken

De Accumeter bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Met de Accumeter heeft u snel toegang tot Energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en een ander energiebeheerschema selecteren.
Beweeg de cursor over het pictogram van de Accumeter om de acculading en het huidige
energiebeheerschema weer te geven.
Klik op het accumeterpictogram en selecteer een item in de lijst om toegang te krijgen tot
Energiebeheer.
Aan de verschillende pictogrammen kunt u zien of de computer op accuvoeding of op externe netvoeding werkt. Als de accu een laag, kritiek laag of reserve-ladingsniveau heeft bereikt, geeft het pictogram ook een bericht weer.
Ga als volgt te werk om het pictogram van de Accumeter te verbergen of weer te geven:
1. Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan
de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik op Meldingspictogrammen aanpassen.
3. Selecteer onder Gedrag de optie Pictogrammen en meldingen weergeven voor het pictogram
Energie.
4. Klik op OK.

Energiebeheerschema's gebruiken

Een energiebeheerschema bestaat uit een reeks systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheerschema’s gebruiken om energie te besparen of de prestaties van de computer te maximaliseren.
U kunt de instellingen van energiebeheerschema’s aanpassen of uw eigen energiebeheerschema maken.
Huidig energiebeheerschema weergeven
Klik op het accumeterpictogram in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
Ander energiebeheerschema selecteren
Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en selecteer een energiebeheerschema in de
lijst.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) > Energiebeheer en selecteer een energiebeheerschema in de lijst.
50 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Energiebeheerschema’s aanpassen
1. Klik op het accumeterpictogram in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
2. Selecteer een energiebeheerschema en klik vervolgens op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Wijzig de instellingen naar eigen inzicht.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen om meer instellingen te wijzigen.

Wachtwoordbeveiliging instellen voor beëindigen slaapstand

Ga als volgt te werk om in te stellen dat een wachtwoord moet worden opgegeven bij het beëindigen van de slaapstand of de hibernationstand:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
2. Klik in het linkerdeelvenster op Wachtwoord vereisen bij uit slaapstand komen.
3. Klik op Instellingen wijzigen die momenteel niet beschikbaar zijn.
4. Klik op Een wachtwoord vereisen (aanbevolen).
5. Klik op Wijzigingen opslaan.
Opties voor energiebeheer instellen 51

Externe netvoeding gebruiken

Externe netvoeding wordt geleverd door een van de volgende apparaten:
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde
netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde compatibele adapter.
Goedgekeurde netvoedingsadapter
Optioneel dockingapparaat
Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
Wanneer u een accu oplaadt of kalibreert
Wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast
Wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft
Als u de computer aansluit op externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De accu laadt op.
Als de computer is ingeschakeld, verandert het accupictogram in de taakbalk van vorm.
Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:
De computer schakelt over op accuvoeding.
De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.
Druk op f3 om de helderheid van het beeldscherm te verhogen of sluit de netvoedingsadapter weer aan.
52 Hoofdstuk 5 Energiebeheer

Netvoedingsadapter aansluiten

WAARSCHUWING! Ga als volgt te werk om het risico van een elektrische schok en schade aan de
apparatuur te beperken:
Sluit het netsnoer aan op een geaard stopcontact dat altijd gemakkelijk te bereiken is.
Onderbreek de stroomtoevoer aan de computer door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te trekken (niet uit de computer).
Als bij het product een netsnoer met een 3-pins stekker is geleverd, sluit u het netsnoer aan op een geaard 3-pins stopcontact. Probeer niet de aarding te omzeilen door bijvoorbeeld adapters of stekkerdozen zonder aarding te gebruiken. De aarding is een belangrijke veiligheidsvoorziening.
Ga als volgt te werk om de computer aan te sluiten op een externe netvoedingsbron:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de netvoedingsconnector (1) op de computer.
2. Sluit het netsnoer aan op de netvoedingsadapter (2).
3. Sluit het andere uiteinde van het netsnoer aan op een stopcontact (3).
Externe netvoeding gebruiken 53

Netvoedingsadapter testen

Test de netvoedingsadapter als de computer is aangesloten op netvoeding en een van de volgende symptomen vertoont:
De computer kan niet worden ingeschakeld.
Het beeldscherm blijft leeg.
Het aan/uit-lampje is uit.
Ga als volgt te werk om de netvoedingsadapter te testen:
1. Verwijder de accu uit de computer.
a. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
b. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
c. Verschuif de accuvergrendeling (1) om de accu los te koppelen.
d. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).
2. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en vervolgens op een stopcontact.
3. Schakel de computer in.
Als het aan/uit-lampje brandt, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.
Als het aan/uit-lampje niet brandt, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden
vervangen.
Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende netvoedingsadapter.
54 Hoofdstuk 5 Energiebeheer

Accuvoeding gebruiken

Als de computer over een opgeladen accu beschikt en de computer is niet aangesloten op een externe voedingsbron, dan werkt de computer op accuvoeding. Als de computer over een opgeladen accu beschikt en de computer is aangesloten op een externe voedingsbron, dan werkt de computer op netvoeding.
Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe voeding werkt via de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer.
OPMERKING: de helderheid van het beeldscherm wordt verlaagd om accuvoeding te besparen
wanneer u het apparaat loskoppelt van de netvoeding. Druk op f3 om de helderheid van het beeldscherm te verhogen of sluit de netvoedingsadapter weer aan.
U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.
WAARSCHUWING! Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde accu, een
door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.
De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma’s, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren.

Accu-informatie vinden in Help en ondersteuning

Het gedeelte met informatie over de accu in het informatiecentrum van Help en ondersteuning biedt de volgende hulpprogramma's en informatie:
Accucontrole, waarmee u de prestaties van de accu kunt controleren.
Informatie over kalibreren, energiebeheer en de juiste manier om een accu te hanteren en op te
slaan om de levensduur van de accu te maximaliseren.
Informatie over soorten accu's, specificaties, levensduur en capaciteit.
U krijgt als volgt toegang tot de informatie over accu's:
Selecteer Start > Help en ondersteuning > Learning Center (Studiecentrum) > HP Power and
Battery Learning Center (Informatiecentrum voor energiebeheer en accu's).

Accucontrole gebruiken

Accucontrole, een onderdeel van de Total Care Advisor, biedt informatie over de status van de accu die in de computer is geplaatst.
Accuvoeding gebruiken 55
Ga als volgt te werk om HP Accucontrole uit te voeren:
1. Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer.
OPMERKING: De computer moet zijn aangesloten op een externe voedingsbron. Als dat niet
het geval is, functioneert Accucontrole niet naar behoren.
2. Selecteer Start > Help en ondersteuning > Hulpmiddelen voor het oplossen van
problemen > Accucontrole.
Met dit hulpmiddel wordt onderzocht of de accu en accucellen naar behoren functioneren en wordt vervolgens verslag uitgebracht van de resultaten van het onderzoek.

Acculading weergeven

Beweeg de cursor over het pictogram Accumeter in het systeemvak aan de rechterkant van de
taakbalk.

Accu plaatsen of verwijderen

VOORZICHTIG: Bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt,
kunnen er gegevens verloren gaan. Activeer de hibernationstand of schakel de computer uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.
Ga als volgt te werk om de accu te plaatsen:
1. Sluit het beeldscherm.
2. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
3. Plaats de accu in de accuruimte (1) en kantel de accu omlaag totdat de accu op zijn plaats zit
(2).
Met de accuvergrendeling (3) wordt de accu automatisch vergrendeld.
56 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Ga als volgt te werk om een accu te verwijderen:
1. Schakel de computer uit en doe het beeldscherm dicht.
2. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
3. Verschuif de accuvergrendeling (1) om de accu los te koppelen.
4. Kantel de accu (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer (3).

Accu opladen

WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een optioneel dockingapparaat.
De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.
Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren:
Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer
inschakelt.
Laad de accu op tot het lampje van de netvoedingsadapter uit gaat.
OPMERKING: Als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het
mogelijk dat de Accumeter in de taakbalk aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.
Accuvoeding gebruiken 57
Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer 5 procent van
de volledige lading.
Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats
van op te laden.
Het lampje van de netvoedingsadapter geeft als volgt de status van de acculading aan:
Aan: de accu wordt opgeladen.
Knipperend: de accu heeft een lage of kritiek lage acculading bereikt en wordt niet opgeladen.
Uit: de accu is volledig opgeladen, is in gebruik, of is niet geïnstalleerd.

Ontlaadtijd van de accu maximaliseren

De ontlaadtijd van de accu is afhankelijk van de voorzieningen die u gebruikt terwijl de computer op accuvoeding werkt. De maximale ontlaadtijd wordt geleidelijk aan korter, doordat de opslagcapaciteit van de accu afneemt. Dit is een natuurlijk proces.
Tips voor het maximaliseren van de ontlaadtijd van de accu:
Verlaag de helderheid van het beeldscherm.
Controleer of Energiespaarstand in Energiebeheer is ingeschakeld.
Verwijder de accu uit de computer wanneer de accu niet wordt gebruikt of opgeladen.
Bewaar de accu op een koele, droge plek.

Omgaan met een lage acculading

In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Configuratiescherm van Windows. Voorkeuren die u in Energiebeheer instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.
Lage acculading herkennen
Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, bijna leeg is, begint het lampje van de netvoedingsadapter snel te knipperen.
Als u niets onderneemt wanneer de accu bijna leeg is, wordt het niveau van de acculading kritiek laag en blijft het lampje van de netvoedingsadapter knipperen.
Wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:
Als de hibernationvoorziening is ingeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
wordt de hibernationstand geactiveerd.
Als de hibernationvoorziening is uitgeschakeld en de computer aanstaat of in de slaapstand staat,
blijft de computer nog even in de slaapstand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.
58 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Problemen met lage acculading verhelpen
VOORZICHTIG: Wacht met het herstellen van de voeding totdat de aan/uit-lampjes uit zijn. Zo beperkt
u het risico van gegevensverlies wanneer de hibernationstand is geactiveerd doordat het ladingsniveau van de accu in de computer kritiek laag is geworden.
Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is
Sluit een van de volgende apparaten aan:
netvoedingsadapter
optioneel dockingapparaat
optionele voedingsadapter
Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is
1. Schakel de computer uit of activeer de hibernationstand.
2. Verwijder de lege accu en plaats vervolgens een volle accu.
3. Zet de computer aan.
Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is
Activeer de hibernationstand.
– of –
Sla uw werk op en sluit de computer af.
Lage acculading verhelpen wanneer de computer de hibernationstand niet kan beëindigen
Als de computer niet voldoende acculading heeft om de hibernationstand te beëindigen, gaat u als volgt te werk:
1. Plaats een opgeladen accu of sluit de computer aan op een externe voedingsbron.
2. Als u de hibernationstand wilt beëindigen, drukt u op de aan/uit-knop.

Accu kalibreren

Kalibreer een accu in de volgende gevallen:
als de weergegeven acculading onjuist lijkt te zijn
als u constateert dat de werktijd van de accu duidelijk anders is dan tevoren
Zelfs als een accu intensief wordt gebruikt, is het niet nodig om de accu vaker dan eens per maand te kalibreren. Het is ook niet nodig om een nieuwe accu te kalibreren.
Stap 1: Laad de accu volledig op
WAARSCHUWING! Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.
OPMERKING: De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het
opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
Accuvoeding gebruiken 59
Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
1. Plaats de accu in de computer.
2. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, optionele voedingsadapter of optioneel
dockingapparaat, en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe netvoedingsbron.
Het lampje van de netvoedingsadapter op de computer gaat branden.
3. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen.
Het lampje van de netvoedingsadapter op de computer gaat uit wanneer de accu volledig is opgeladen.
Stap 2: Schakel de energiebesparende voorzieningen uit
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op De schema-instellingen wijzigen.
3. Noteer de instellingen van Het beeldscherm uitschakelen na in de kolom Op accu, zodat u ze
na de kalibratie weer kunt instellen.
4. Wijzig de instellingen van Het beeldscherm uitschakelen na in Nooit.
5. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
6. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
7. Noteer de instelling voor Op accu onder Sluimerstand na, zodat u deze instelling na de kalibratie
weer kunt opgeven.
8. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
9. Klik op OK.
10. Klik op Wijzigingen opslaan.
60 Hoofdstuk 5 Energiebeheer
Stap 3: Ontlaad de accu
Tijdens het ontladen van de accu moet de computer ingeschakeld blijven. De accu wordt ontladen, ongeacht of de computer in gebruik is. Wanneer u de computer gebruikt, verloopt het ontladen echter sneller.
Als u de computer onbeheerd wilt achterlaten tijdens het ontladen, slaat u uw gegevens op voordat
u de ontladingsprocedure start.
Als u de computer incidenteel gebruikt tijdens de ontladingsprocedure en u wachttijden voor
energiebesparing heeft ingesteld, kunnen de volgende verschijnselen optreden tijdens het ontladingsproces:
De monitor wordt niet automatisch uitgeschakeld.
De snelheid van de vaste schijf neemt niet automatisch af wanneer de computer inactief is.
De hibernationstand wordt niet automatisch geactiveerd.
Ga als volgt te werk om accu te ontladen:
1. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
2. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen. Het lampje van de
netvoedingsadapter gaat knipperen wanneer de accu bijna ontladen is. Wanneer de accu volledig is ontladen, gaat het lampje van de netvoedingsadapter uit en wordt de computer uitgeschakeld.
Stap 4: Laad de accu opnieuw volledig op
Ga als volgt te werk om de accu op te laden:
1. Zorg dat de computer op een externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig is
opgeladen. Wanneer de accu volledig is opgeladen, gaat het lampje van de netvoedingsadapter op de computer uit.
U kunt de computer gewoon gebruiken terwijl de accu wordt opgeladen, maar het opladen gaat sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.
2. Als de computer is uitgeschakeld, schakelt u deze in wanneer de accu volledig is opgeladen en
het lampje van de netvoedingsadapter uit is.
Accuvoeding gebruiken 61
Stap 5: Schakel de energiebesparende voorzieningen weer in
VOORZICHTIG: als u de hibernationstand niet opnieuw inschakelt nadat u de accu heeft gekalibreerd,
kan de accu volledig worden ontladen. Hierdoor kunt u gegevens verliezen wanneer de acculading van de computer een kritiek laag niveau bereikt.
1. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Selecteer Start > Configuratiescherm > System and Security (Systeem en beveiliging) >
Energiebeheer.
2. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
3. Voer de instellingen die u heeft genoteerd voor de items in de kolom Op accu opnieuw in.
4. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
5. Klik op het plusje naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusje naast Sluimerstand na.
6. Voer de instelling die u heeft genoteerd voor Op accu opnieuw in.
7. Klik op OK.
8. Klik op Wijzigingen opslaan.

Accuvoeding besparen

Selecteer het energiebeheerschema Energiebesparing via Energiebeheer onder Systeem en
beveiliging in het Configuratiescherm van Windows.
Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemapplicaties af wanneer u
deze niet gebruikt.
Ontkoppel externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron wanneer u
deze apparatuur niet gebruikt.
Zet alle optionele externemediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.
Gebruik de actietoetsen f2 en f3 om de helderheid van het beeldscherm aan uw voorkeur aan te
passen.
Activeer de slaapstand of de hibernationstand of sluit de computer af zodra u stopt met werken.

Accu opbergen

VOORZICHTIG: Stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om
beschadiging van de accu te voorkomen.
Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron, verwijdert u de accu en bergt u de accu afzonderlijk op.
Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.
OPMERKING: een opgeslagen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Als het
ladingspercentage minder dan 50 procent is, moet u de accu opladen voordat u deze weer opbergt.
Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.
62 Hoofdstuk 5 Energiebeheer

Afvoeren van afgedankte accu's

WAARSCHUWING! Probeer de accu niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren, zorg dat u
geen kortsluiting veroorzaakt tussen de externe contactpunten en laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur. Zo beperkt u het risico van brand en brandwonden.
Raadpleeg de meegeleverde Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie.

Accu vervangen

De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren.
In Accucontrole wordt aangegeven wanneer u de accu moet vervangen omdat een accucel niet goed werkt, of omdat de accuconditie zover is afgenomen dat de capaciteit zwak is geworden. Een bericht verwijst u naar de website van HP voor meer informatie over het bestellen van een vervangende accu. Als de accu onder de garantievoorwaarden van HP valt, krijgt u ook informatie over een garantie-ID.
OPMERKING: HP adviseert om een nieuwe accu aan te schaffen wanneer de indicator voor de
opslagcapaciteit groen-geel wordt, zodat u altijd over voldoende accuvoeding beschikt.
Accuvoeding gebruiken 63

Schakelen tussen grafische modi (alleen bepaalde modellen)

Bepaalde computers hebben twee modi voor het verwerken van grafische informatie, waartussen kan worden geschakeld. Wanneer u overschakelt van netvoeding op accuvoeding, kan de computer overschakelen van de modus Hoge prestaties op de modus Energiebesparing om accuvoeding te sparen. Wanneer u overschakelt van accuvoeding op netvoeding, kan de computer weer overschakelen op de modus Hoge prestaties.
OPMERKING: om de computerprestaties te optimaliseren, staat het systeem in sommige gevallen
het overschakelen op een andere modus niet toe of wordt u verzocht om over te schakelen op een andere modus. Het kan ook noodzakelijk zijn om alle programma's af te sluiten alvorens over te schakelen.
OPMERKING: HDMI (alleen bepaalde modellen) werkt alleen in de modus Hoge prestaties. Als u de
modus Energiebesparing gebruikt, kunt u HDMI niet gebruiken.
Wanneer u overschakelt van accuvoeding op netvoeding, krijgt u een melding dat de computer op het punt staat over te schakelen op een andere modus. Als u wilt, kunt u doorgaan in dezelfde grafische modus. Terwijl de computer overschakelt op de andere modus, blijft het scherm een paar seconden leeg. Wanneer de overschakeling is voltooid, verschijnt er een melding in het systeemvak en verschijnt het beeld weer op het scherm.
OPMERKING: wanneer bepaalde computermodellen zich in de platte stand bevinden, wordt de
schermstand opnieuw ingesteld bij overschakeling op een andere grafische modus.
U stelt als volgt vast welke grafische modus actief is:
Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en klik daarna op Configure
Switchable Graphics (Omschakelbare grafische modi configureren) of Configure ATI PowerXpress
TM
(ATI PowerXpressTM configureren).
64 Hoofdstuk 5 Energiebeheer

Computer afsluiten

VOORZICHTIG: Wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft
opgeslagen.
Met de opdracht Afsluiten sluit u alle geopende programma's af, waaronder het besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.
Sluit de computer af in de volgende gevallen:
als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;
als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;
als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.
Hoewel u de computer kunt afsluiten met de aan/uit-knop, is de aanbevolen procedure het gebruik van de opdracht Afsluiten van Windows.
U sluit als volgt de computer af:
OPMERKING: Als de computer in de slaapstand of in de hibernationstand staat, moet u eerst de
slaapstand of de hibernationstand beëindigen voordat u de computer kunt afsluiten.
1. Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.
2. Klik op Start.
3. Klik op Afsluiten.
Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedures te gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld:
Druk op ctrl+alt+delete en klik vervolgens op de Aan/uit-knop
Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.
Koppel de computer los van de externe voedingsbron en verwijder de accu uit de computer.
Computer afsluiten 65

6 Schijfeenheden

Omgaan met schijfeenheden

Schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert. Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures worden vermeld bij de desbetreffende procedures.
66 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
VOORZICHTIG: Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer
of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:
Activeer de slaapstand en wacht tot het scherm leeg is, of ontkoppel de externe vaste schijf op de correcte wijze, voordat u een computer verplaatst waarop een externe vaste schijf is aangesloten.
Raak voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.
Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.
Behandel een schijfeenheid voorzichtig. Laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.
Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de computer is afgesloten of in de slaapstand of hibernationstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.
Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.
Een externe vaste schijf moet worden aangesloten op de USB-poort van de computer, niet op een USB­poort van een extern apparaat, zoals een hub.
Voer geen gegevens in via het toetsenbord en verplaats de computer niet als de optischeschijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de accu de enige voedingsbron is.
Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.
Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.
Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.
Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie. Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.
Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In de beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, bijvoorbeeld op een lopende band, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.
Omgaan met schijfeenheden 67

Optischeschijfeenheid

De computer bevat een optischeschijfeenheid, die de functionaliteit van de computer vergroot. Ga na welk type apparaat in uw computer is geïnstalleerd om de mogelijkheden ervan te bekijken. Met de optischeschijfeenheid kunt u gegevensschijven lezen, muziek afspelen en films bekijken. Als de computer een Blu-ray Disc ROM-drive heeft, kunt u ook high-definition video op een schijf bekijken.

Geïnstalleerde optischeschijfeenheid herkennen

Selecteer Start > Computer.
U ziet een lijst met alle apparaten die zijn geïnstalleerd op de computer, waaronder de optischeschijfeenheid. U kunt een van de volgende typen schijfeenheden hebben:
Dvd±rw-/r/cd-rw-combodrive met ondersteuning voor dubbellaags media (DL)
LightScribe dvd±rw/r-/cd-rw-combodrive met ondersteuning voor dubbellaags media (DL)
Blu-ray Disc ROM-drive met ondersteuning van SuperMulti dvd±r/rw dubbellaags media (DL)
LightScribe Blu-ray Disc ROM-drive met ondersteuning van SuperMulti dvd±r/rw dubbellaags
media (DL)
OPMERKING: Sommige hierboven vermelde schijfeenheden worden mogelijk niet ondersteund door
de computer.
68 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden

Optische schijven gebruiken

Een optischeschijfeenheid, zoals een dvd-rom-drive, ondersteunt optische schijven (cd's en dvd's). Op deze schijven kunt u informatie opslaan, zoals muziek, foto's en films. Dvd's hebben een grotere opslagcapaciteit dan cd's.
De optischeschijfeenheid kan standaard cd- en dvd-schijven lezen. Als de optischeschijfeenheid een Blu-ray Disc ROM-drive is, kan deze ook Blu-ray Discs lezen.
OPMERKING: Sommige optischeschijfeenheden in de lijst worden mogelijk niet ondersteund door uw
computer. De schijfeenheden in de lijst zijn mogelijk niet alle optischeschijfeenheden die worden ondersteund.
In de volgende tabel kunt u zien naar welke optische schijven de verschillende types optischeschijfeenheden kunnen schrijven:
Soort optischeschijfeenhei d
Dvd±rw-/cd-rw SuperMulti DL­combodrive
Dvd±rw/cd-rw SuperMulti DL combodrive met LightScribe
Blu-ray ROM dvd±r/rw SuperMulti DL-drive
Blu-ray ROM met LightScribe dvd±r/rw SuperMulti DL-drive
Schrijven naar cd-rw Schrijven naar dvd
±rw/r
Ja Ja Ja Nee
Ja Ja Ja Ja
Ja Ja Ja Nee
Ja Ja Ja Ja
Schrijven naar dvd +rw DL
Label schrijven naar LightScribe cd of dvd ±rw/r
VOORZICHTIG: Activeer de slaapstand of hibernationstand niet terwijl er wordt gelezen van of
geschreven naar een cd of dvd. Zo voorkomt u mogelijke audio- of videoverslechtering, gegevensverlies of verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit.
Optischeschijfeenheid 69

Optische schijven (cd's, dvd's en bd's) selecteren

Een optischeschijfeenheid ondersteunt optische schijven (cd's, dvd's en bd's). Cd's, die worden gebruikt voor het opslaan van digitale gegevens, worden ook gebruikt voor commerciële audio-opnames en zijn handig voor uw persoonlijke opslagbehoeften. Dvd's en bd's worden hoofdzakelijk gebruikt voor films, software en back-ups van gegevens. Dvd's en bd's hebben hetzelfde formaat als cd's maar hebben een veel hogere opslagcapaciteit.
OPMERKING: mogelijk ondersteunt de optischeschijfeenheid in uw computer niet alle types optische
schijven die in dit gedeelte worden beschreven.
Cd-r-schijven
Cd-r-schijven (één keer schrijven) worden vaak gebruikt om een permanente kopie van gegevens te maken die desgewenst kan worden gedeeld. Kenmerkende toepassingen zijn:
grote presentaties distribueren;
gescande en digitale foto's, videoclips en geschreven gegevens delen;
eigen muziek-cd's maken;
permanente archieven aanleggen van computerbestanden en gescande privé-bestanden;
bestanden van de vaste schijf elders opslaan om schijfruimte vrij te maken.
Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Cd-rw-schijven
Gebruik cd-rw-schijven (een herschrijfbare versie van een cd) om grote projecten op te slaan die vaak worden bijgewerkt. Kenmerkende toepassingen zijn:
Grote documenten en projectbestanden ontwikkelen en beheren
Werkbestanden vervoeren
Wekelijkse backups maken van bestanden op de vaste schijf
Foto's, video, audio en gegevens doorlopend bijwerken
Dvd±r-schijven
Gebruik lege dvd±r-schijven om grote hoeveelheden gegevens permanent op te slaan. Nadat de gegevens naar de schijf zijn geschreven, kunnen ze niet meer worden gewist of overschreven.
Dvd±rw-schijven
Gebruik dvd±rw-schijven als u eerder opgeslagen gegevens wilt kunnen wissen of overschrijven. Dit type schijf is ideaal voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan worden gewijzigd.
70 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
LightScribe dvd+r-schijven
Gebruik LightScribe dvd+r-schijven voor het delen en opslaan van gegevens, privévideo's en foto's. Deze schijven zijn lees-compatibel met de meeste dvd-rom-drives en dvd-videospelers. Met een drive die LightScribe ondersteunt en LightScribe-software kunt u gegevens naar de schijf schrijven en vervolgens een zelf ontworpen label aanbrengen op de buitenkant van de schijf.
Blu-ray Disc (bd)
Bd is een type high-density optische schijf voor de opslag van digitale informatie, waaronder high­definition video. Op een enkellaags bd kan 25 GB worden opgeslagen, meer dan vijf keer zoveel als op een enkellaags dvd van 4,7 GB. Op een dubbellaags bd kan 50 GB worden opgeslagen, bijna zes keer zoveel als op een dubbellaags dvd van 8,5 GB.
Kenmerkende toepassingen zijn:
Opslag van grote hoeveelheden gegevens
Afspelen en opslaan van high-definition video
Videospellen
OPMERKING: omdat Blu-ray een nieuw type schijf is met nieuwe technologieën, kunnen er bepaalde
problemen ontstaan met schijven, digitale aansluitingen, compatibiliteit en/of prestaties. Deze wijzen niet op fouten in het product. Foutloze weergave op alle systemen is niet gegarandeerd.

Cd, dvd of bd afspelen

1. Schakel de computer in.
2. Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.
3. Trek de lade uit (2).
4. Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de schijf
op de as in de lade met het label naar boven.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins
schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.
Optischeschijfeenheid 71
5. Druk de schijf voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt (3).
6. Sluit de lade.
Als u Automatisch afspelen nog niet heeft geconfigureerd, zoals beschreven in het volgende gedeelte, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.
OPMERKING: Bij het afspelen van een bd bereikt u het beste resultaat als de netvoedingsadapter is
aangesloten op een externe voedingsbron.
72 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden

Automatisch afspelen configureren

1. Selecteer Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen
wijzigen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Kies een standaardinstelling en selecteer een van de beschikbare opties voor elk
mediatype in de lijst.
OPMERKING: kies CyberLink PowerDVD voor het afspelen van dvd's.
4. Klik op Opslaan.
OPMERKING: Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie over Automatisch afspelen.

Regio-instelling voor dvd's wijzigen

De meeste dvd's met auteursrechtelijk beschermde bestanden bevatten ook regiocodes. Regiocodes zijn een hulpmiddel voor de internationale bescherming van auteursrechten.
U kunt een dvd met regiocode alleen afspelen als de regiocode op de dvd overeenkomt met de regio­instelling van uw dvd-drive.
VOORZICHTIG: U kunt de regio-instelling van de dvd-drive slechts vijf keer wijzigen.
De vijfde regio-instelling die u selecteert, wordt de permanente regio-instelling van de dvd-drive.
Op het tabblad DVD-regio kunt u zien hoe vaak u de regio-instelling nog kunt wijzigen.
Ga als volgt te werk om de instelling te wijzigen met het besturingssysteem:
1. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik daarna bij Systeem op
Apparaatbeheer.
OPMERKING: Windows bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van de
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van applicaties, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows­instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
2. Klik op de pijl naast Dvd-/cd-rom-stations om de lijst uit te vouwen, zodat alle geïnstalleerde
schijfeenheden worden weergegeven.
3. Klik met de rechtermuisknop op de dvd-drive waarvan u de regio-instelling wilt wijzigen en klik
vervolgens op Eigenschappen.
4. Klik op het tabblad DVD-regio en wijzig de instelling.
5. Klik op OK.
Optischeschijfeenheid 73

Waarschuwing met betrekking tot auteursrecht

Het illegaal kopiëren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
VOORZICHTIG: u beperkt het risico van verlies van gegevens of beschadiging van een schijf door de
volgende richtlijnen in acht te nemen:
Sluit de computer aan op een betrouwbare externe voedingsbron voordat u naar een schijf schrijft. Schrijf niet naar een schijf als de computer op accuvoeding werkt.
Sluit alle programma's af voordat u naar de schijf begint te schrijven, behalve de schijfsoftware die u gebruikt.
Kopieer niet rechtstreeks van een bronschijf naar een doelschijf of van een netwerkschijf naar een doelschijf. Sla de gegevens eerst op uw vaste schijf op en brand ze vervolgens van de vaste schijf naar de doelschijf.
Gebruik het toetsenbord van de computer niet of verplaats de computer niet als de computer naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.
OPMERKING: raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor informatie over het gebruik van
de software die bij de computer is meegeleverd. Deze instructies kunnen zijn verstrekt op cd of dvd of in de helpfunctie van de software, of kunnen op de website van de fabrikant staan.

Cd, dvd of bd kopiëren

1. Selecteer Start > Alle programma's > Cyberlink DVD Suites > Power2Go.
2. Plaats de schijf die u wilt kopiëren in de optischeschijfeenheid.
3. Klik op Copy (Kopiëren) rechtsonder op het scherm.
Power2Go leest de bronschijf en kopieert de gegevens naar een tijdelijke map op de vaste schijf.
4. Verwijder, wanneer u hier om wordt verzocht, de bronschijf uit de optischeschijfeenheid en plaats
een lege schijf in de schijfeenheid.
Nadat de informatie is gekopieerd, wordt de gemaakte schijf automatisch uitgeworpen.
74 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden

Cd of dvd maken ('branden')

OPMERKING: Neem de auteursrechtwaarschuwing in acht. Het illegaal kopiëren van
auteursrechtelijk beschermd materiaal, waaronder computerprogramma's, films, uitzendingen en geluidsopnamen, vormt op grond van het van toepassing zijnde auteursrecht een strafrechtelijke overtreding. Gebruik deze computer niet voor dergelijke doeleinden.
Als de computer een cd-rw-, dvd-rw- of dvd±rw-optischeschijfeenheid heeft, kunt u met behulp van software zoals Windows Media Center of CyberLink Power2Go gegevens-, video- en audiobestanden branden, waaronder MP3- en WAV-muziekbestanden.
Neem de volgende richtlijnen in acht bij het branden van een cd of dvd:
Sla open bestanden op en sluit alle programma's af voordat u een schijf brandt.
Een cd-r of dvd-r is gewoonlijk het meest geschikt voor het branden van audiobestanden, omdat
de informatie na het kopiëren niet meer kan worden gewijzigd.
OPMERKING: U kunt geen audio-dvd maken met CyberLink Power2Go.
Omdat sommige stereo-installaties in huis of in de auto geen cd-rw's kunnen afspelen, kunt u het
beste cd-r's gebruiken om muziek-cd's te branden.
Een cd-rw of dvd-rw is over het algemeen het meest geschikt voor het branden van
gegevensbestanden of voor het testen van audio- of video-opnamen voordat u ze op een cd of dvd brandt die niet kan worden gewijzigd.
Dvd-spelers in huiskamersystemen ondersteunen gewoonlijk niet alle dvd-indelingen. Raadpleeg
de gebruikershandleiding bij de dvd-speler voor een overzicht van ondersteunde indelingen.
Een MP3-bestand neemt minder ruimte in beslag dan andere indelingen voor muziekbestanden,
en het proces voor het maken van een MP3-schijf is hetzelfde als het proces voor het maken van een gegevensbestand. MP3-bestanden kunnen alleen worden afgespeeld op MP3-spelers of op computers waarop MP3-software is geïnstalleerd.
Ga als volgt te werk om een cd of dvd te branden:
1. Download of kopieer de bronbestanden naar een map op de vaste schijf.
2. Plaats een lege cd of dvd in de optischeschijfeenheid.
3. Selecteer Start > Alle programma's en selecteer vervolgens de software die u wilt gebruiken.
OPMERKING: Sommige programma's bevinden zich mogelijk in submappen.
4. Selecteer het type schijf dat u wilt maken: data, audio of video.
5. Klik met de rechtermuisknop op Start, klik op Windows Verkenner openen en ga naar de map
waarin de bronbestanden zijn opgeslagen.
6. Open de map en sleep de bestanden naar de schijfeenheid die de lege schijf bevat.
7. Start het brandproces, zoals aangegeven door het programma dat u heeft geselecteerd.
Raadpleeg de instructies van de softwarefabrikant voor specifieke instructies. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software of op schijf, of kunnen op de website van de fabrikant staan.
Optischeschijfeenheid 75

Cd, dvd of bd verwijderen

1. Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig
zo ver mogelijk uit (2).
2. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
3. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.

Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen

In de volgende gedeelten worden enkele veelvoorkomende problemen en de bijbehorende oplossingen beschreven.

De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd, dvd of bd

1. Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de
schijfeenheid.
2. Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver
mogelijk uit (2).
76 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
3. Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de
randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.
OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig
enigszins schuin bij het verwijderen.
4. Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.

Een schijf wordt niet automatisch afgespeeld

1. Klik op Start > Standaardprogramma's > Instellingen voor Automatisch afspelen wijzigen.
2. Controleer of het selectievakje Automatisch afspelen voor alle media en apparaten
gebruiken is ingeschakeld.
3. Klik op Opslaan.
Als u een cd, dvd of bd in de optischeschijfeenheid plaatst, moet die nu automatisch starten.

Een dvd-film stopt, slaat stukken over of wordt niet naar behoren afgespeeld

Maak de schijf schoon.
Maak systeembronnen vrij. Enkele suggesties hiervoor zijn:
Verbreek de verbinding met internet.
Wijzig de kleureigenschappen van het bureaublad:
1. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer Beeldschermresolutie.
2. Selecteer Geavanceerde instellingen > tabblad Beeldscherm.
Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen 77
3. Selecteer Hoge kleuren (16-bits), als deze instelling nog niet is geselecteerd.
4. Klik op OK.
Koppel externe apparaten los, zoals een printer, scanner, camera of draagbaar apparaat.

Een dvd-film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm

1. Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt
u een of meer keren op f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.
2. Ga als volgt te werk om de monitorinstellingen zodanig te configureren dat het externe beeldscherm
het primaire beeldscherm wordt:
a. Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer
Beeldschermresolutie.
b. Geef een primair en een secundair beeldscherm op.
OPMERKING: Als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een
beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.
Als u informatie wilt over een multimediaonderwerp dat niet is behandeld in deze handleiding, gaat u naar Start > Help en ondersteuning.

Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid

Controleer of alle programma's zijn afgesloten.
Schakel de slaapstand en de hibernationstand uit.
Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt (zie
dvd's en bd's) selecteren op pagina 70).
Controleer of de schijf correct is geplaatst.
Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.
Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u
probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste schijf.
Installeer opnieuw het stuurprogramma voor het apparaat waarmee u schijven brandt. Dit
stuurprogramma bevindt zich in de categorie Dvd-/cd-rom-stations in Apparaatbeheer.
Optische schijven (cd's,

Een dvd die wordt afgespeeld in Windows Media Player, geeft geen geluid of beeld

Gebruik CyberLink PowerDVD om een dvd af te spelen. CyberLink PowerDVD is op de computer geïnstalleerd en staat ook op de website van HP:
http://www.hp.com.
78 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden

Een apparaatstuurprogramma moet opnieuw worden geïnstalleerd

1. Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.
2. Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging. Klik daarna bij Systeem op
Apparaatbeheer.
3. Klik in het venster Apparaatbeheer op de pijl naast het type stuurprogramma dat u wilt verwijderen
en opnieuw wilt installeren (bijvoorbeeld Dvd-/cd-rom's, modems, enzovoort).
4. Klik met de rechtermuisknop op de vermelding van het apparaat en klik op Installatie ongedaan
maken. Bevestig dat u het apparaat wilt verwijderen wanneer hierom wordt gevraagd. Start de
computer echter niet opnieuw op. Herhaal dit voor eventuele andere stuurprogramma's die u wilt verwijderen.
5. Klik in het venster Apparaatbeheer op Actie en klik op Zoeken naar gewijzigde apparaten.
Windows scant het systeem op geïnstalleerde hardware en installeert standaardstuurprogramma's voor alle apparaten waarvoor stuurprogramma's vereist zijn.
OPMERKING: Wanneer u wordt verzocht de computer opnieuw op te starten, slaat u alle open
bestanden op en start u de computer opnieuw op.
6. Open indien nodig Apparaatbeheer opnieuw en controleer of de stuurprogramma's nu wel staan
vermeld.
7. Probeer het apparaat te gebruiken.
Als het probleem niet is opgelost door het verwijderen en opnieuw installeren van de apparaatstuurprogramma's, moet u mogelijk de stuurprogramma's bijwerken aan de hand van de procedures die in de volgende gedeelten worden beschreven.
Recentste apparaatstuurprogramma's van HP verkrijgen
1. Open een webbrowser, ga naar http://www.hp.com/support en selecteer uw land of regio.
2. Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, voer het modelnummer
van uw computer in het zoekvak in, en druk vervolgens op enter.
– of –
Als u een specifiek SoftPaq wilt, typt u het nummer van het SoftPaq in het vak Zoeken. Druk op
enter en volg de instructies op het scherm. Ga door naar stap 6.
3. Klik op uw specifieke product in de lijst met modellen.
4. Klik op Windows 7 als besturingssysteem.
5. Als de lijst met stuurprogramma's wordt weergegeven, klikt u op een bijgewerkt stuurprogramma
om een scherm met extra informatie te openen.
6. Klik op Install now (Nu installeren) om het bijgewerkte stuurprogramma te installeren.
Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen 79
OPMERKING: op sommige locaties kunt u het stuurprogramma downloaden en het later
installeren. Klik daartoe op Alleen downloaden om het bestand op de computer op te slaan. Klik op Opslaan wanneer daarom wordt gevraagd en selecteer vervolgens een opslaglocatie op de vaste schijf. Nadat het bestand is gedownload, gaat u naar de map waar u het bestand heeft opgeslagen, en dubbelklikt u op het bestand om het te installeren.
7. Start de computer opnieuw op als u na afloop van de installatie wordt verzocht dat te doen, en kijk
of het apparaat werkt.
80 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
Recentste apparaatstuurprogramma's voor Windows verkrijgen
U kunt de recentste apparaatstuurprogramma's van Windows verkrijgen via Windows Update. U kunt instellen dat deze voorziening automatisch controleert of er updates voor het besturingssysteem Windows en andere producten van Microsoft zijn, en deze vervolgens installeert.
U gebruikt Windows Update als volgt:
1. Klik op Start > Alle programma's > Windows Update.
OPMERKING: Als u Windows Update nog niet eerder heeft gebruikt, wordt u verzocht
instellingen op te geven om op updates te kunnen controleren.
2. Klik op Naar updates zoeken.
3. Volg de instructies op het scherm.
Problemen met schijfeenheden en apparaatstuurprogramma's oplossen 81

Externe schijfeenheden gebruiken

Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een USB­poort op de computer of een optioneel dockingproduct.
Verwisselbare USB-drives zijn er van de volgende typen:
1,44 MB diskettedrive
Vasteschijfmodule (een vasteschijfeenheid met een gekoppelde adapter)
Dvd-rom-drive
Dvd-/cd-rw-combodrive
Dvd±rw-/cd-rw-combodrive
OPMERKING: Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor informatie over benodigde software,
stuurprogramma's en de te gebruiken poort op de computer.
Ga als volgt te werk om een externe schijfeenheid op de computer aan te sluiten:
VOORZICHTIG: Als u een schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het
risico van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat de stekker uit het stopcontact is gehaald.
1. Sluit de schijfeenheid aan op de computer.
2. Als u een schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van de
schijfeenheid in een geaard stopcontact.
Als u een externe schijfeenheid met een eigen netvoedingsaansluiting wilt verwijderen, koppelt u de schijfeenheid los van de computer en haalt u vervolgens de stekker uit het stopcontact.
82 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden

Prestaties van de vaste schijf verbeteren

Schijfdefragmentatie gebruiken

Wanneer u de computer gebruikt, raken de bestanden op de vaste schijf gefragmenteerd. Met Schijfdefragmentatie worden de gefragmenteerde bestanden en mappen samengevoegd op de vaste schijf, zodat het systeem efficiënter werkt.
Nadat u Schijfdefragmentatie heeft gestart, werkt deze toepassing zelfstandig verder. Al naargelang de grootte van de vaste schijf en het aantal gefragmenteerde bestanden kan de defragmentatie meer dan een uur in beslag nemen. U kunt instellen dat de schijfdefragmentatie 's nachts wordt uitgevoerd, of op een ander tijdstip waarop u de computer niet hoeft te gebruiken.
HP adviseert u om de vaste schijf minstens één keer per maand te defragmenteren. U kunt instellen dat Schijfdefragmentatie maandelijks wordt uitgevoerd, maar u kunt ook op elk gewenst moment Schijfdefragmentatie handmatig starten.
U gebruikt Schijfdefragmentatie als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfdefragmentatie.
2. Klik op Schijf defragmenteren.
OPMERKING: Windows® bevat de functie Gebruikersaccountbeheer om de beveiliging van uw
computer te verbeteren. Mogelijk wordt om uw toestemming of wachtwoord gevraagd bij taken als het installeren van software, het uitvoeren van hulpprogramma's of het wijzigen van Windows­instellingen. Raadpleeg Help en ondersteuning voor meer informatie.
Raadpleeg voor meer informatie de helpfunctie van Schijfdefragmentatie.

Schijfopruiming gebruiken

Met Schijfopruiming wordt op de vaste schijf gezocht naar overbodige bestanden, die u veilig kunt verwijderen om schijfruimte vrij te maken zodat de computer efficiënter werkt.
U gebruikt Schijfopruiming als volgt:
1. Selecteer Start > Alle programma's > Bureau-accessoires > Systeemwerkset >
Schijfopruiming.
2. Volg de instructies op het scherm.
Prestaties van de vaste schijf verbeteren 83

Vaste schijf vervangen

VOORZICHTIG: Neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan
of het systeem vastloopt:
Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf niet wanneer de computer aan staat of in de slaapstand of de hibernationstand staat.
Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de hibernationstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.
U verwijdert de vaste schijf als volgt:
1. Sla uw werk op.
2. Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.
3. Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.
4. Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.
5. Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.
6. Verwijder de accu uit de computer.
7. Zorg ervoor dat de vasteschijfruimte naar u toe is gericht. Draai de schroeven van het afdekplaatje
van de vaste schijf los (1).
8. Verwijder het afdekplaatje (2) van de computer (3).
84 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
9. Trek het lipje van de vaste schijf omhoog (3), maak de kabel van de vaste schijf los van het
moederbord (1) en haal de vaste schijf uit de computer (2).
U plaatst als volgt een vaste schijf:
1. Maak de kabel van de vaste schijf vast aan het moederbord (3), plaats de vaste schijf in de
vasteschijfruimte (2) en druk het lipje van de vaste schijf omlaag (1) tot de vaste schijf goed vastzit.
2. Steek de lipjes (1) op het afdekplaatje van de vaste schijf in de uitsparingen op de computer.
3. Sluit het afdekplaatje (2).
Vaste schijf vervangen 85
4. Draai de schroeven van het afdekplaatje van de vaste schijf vast (3).
5. Plaats de accu terug.
6. Draai de computer met de goede kant naar boven.
7. Sluit de elektrische voeding naar de computer weer aan.
8. Sluit eventuele externe apparaten opnieuw aan.
86 Hoofdstuk 6 Schijfeenheden
7 Externe apparaten en externe
mediakaarten

USB-apparaat gebruiken

Via een USB-poort wordt een optioneel extern apparaat, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -schijf, ­printer, -scanner of -hub, aangesloten op de computer of een optioneel dockingproduct.
Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software.
De computer heeft een USB-poort die ondersteuning biedt voor USB 1.0-, USB 1.1- en USB 2.0­apparaten. Als u meer USB-poorten wilt toevoegen, sluit u een optionele hub of een dockingproduct aan.

USB-apparaat aansluiten

VOORZICHTIG: Gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om
beschadiging van de USB-connector te voorkomen.
Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat
aan op de USB-poort.
Wanneer het apparaat is gedetecteerd, geeft het systeem dit aan met een geluidssignaal.
USB-apparaat gebruiken 87
OPMERKING: Wanneer u een USB-apparaat voor de eerste keer aansluit, verschijnt het bericht
"Apparaatstuurprogramma installeren" in het systeemvak rechtsonder op de taakbalk.

USB-apparaat verwijderen

VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt, gaat u als
volgt te werk om een USB-apparaat veilig te verwijderen.
VOORZICHTIG: Trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van
de USB-connector te voorkomen.
U verwijdert een USB-apparaat als volgt:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven
door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van het apparaat.
OPMERKING: Er verschijnt een bericht dat het apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Koppel het apparaat los.
88 Hoofdstuk 7 Externe apparaten en externe mediakaarten

Digitale kaarten gebruiken

Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en apparatuur met digitale media, zoals camera's en PDA's.
Het digitalemediaslot ondersteunt de volgende typen digitale kaarten:
Memory Stick (MS)
Memory Stick Pro (MSP)
MultiMediaCard (MMC)
Secure Digital-geheugenkaart (SD)
xD-Picture Card (XD)

Digitale kaart plaatsen

VOORZICHTIG: Voorkom beschadiging van de digitale kaart of de computer en plaats geen adapter,
van welk type dan ook, in het digitalemediaslot.
VOORZICHTIG: Oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om
beschadiging van de connectoren van de digitale kaart te voorkomen.
1. Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn
gericht.
2. Plaats de kaart in het digitalemediaslot en druk de kaart vervolgens aan totdat deze goed op zijn
plaats zit.
U hoort een geluidssignaal als het apparaat is gedetecteerd, en er kan een menu met beschikbare opties verschijnen.
Digitale kaarten gebruiken 89

Digitale kaart verwijderen

VOORZICHTIG: Om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt, gaat u als
volgt te werk om de digitale kaart veilig te verwijderen.
Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties af die gebruikmaken van de digitale kaart.
OPMERKING: Als u een gegevensoverdracht wilt stoppen, klikt u op Annuleren in het kopieervenster
van het besturingssysteem.
U verwijdert een digitale kaart als volgt:
1. Klik op het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen in het systeemvak aan
de rechterkant van de taakbalk.
OPMERKING: U kunt het pictogram Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen weergeven
door te klikken op het pictogram Verborgen pictogrammen weergeven (de pijl aan de linkerkant van het systeemvak).
2. Klik in de lijst op de naam van de digitale kaart.
OPMERKING: Er verschijnt een bericht dat het hardware-apparaat veilig kan worden verwijderd.
3. Druk de digitale kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2).
90 Hoofdstuk 7 Externe apparaten en externe mediakaarten
Loading...