Hartelijk dank voor het kopen van dit product. Lees eerst deze gebruiksaanwijzing volledig
en zorgvuldig door, voordat u deze GIA 20 EB in gebruik neemt. U dient zich beslist te
houden aan de aanwijzingen betreffende de veiligheid en het gebruik. Voor meer informatie
kunt u kijken op www.conrad.nl of www.conrad.be.
Inhoudsopgave
1. Veiligheidsbepalingen 3
2. Introductie 4
3. Elektrische aansluiting 5
3.1 Aansluitingstoewijzing 5
3.2 Aansluitdata 5
3.3 Ingangssignaal aansluiten 5
3.3.1 Aansluiten van een Pt100 of Pt1000 temperatuursensor /thermoelement 5
3.3.2 Aansluiten van een 4-20mA meet –omvormer in 2-traps techniek 6
3.3.3 Aansluiten van een 0(4)-20mA meet –omvormer in 3-traps techniek 6
3.3.4 Aansluiten van een 0-1V, 0-2V of 0-10V meet –omvormer in 3-traps techniek 6
3.3.5 Aansluiten van een 1/2/10V resp. 0-50mV meet –omvormer in 4-traps techniek 6
3.3.6 Aansluiten van een frequentiesignaal 7
3.3.7 Aansluiten van een telsignaal 8
3.4 Schakeluitgangen aansluiten 9
3.4.1 Aansluiting bij aansluitsoort Low-Side-schakelaar (NPN -uitgang, massa schakelend) 9
3.4.2 Aansluiting bij aansluitsoort High-Side-schakelaar (PNP -uitgang, +Uv schakelend) 9
3.4.3 Aansluiting bij aansluitsoort Push-Pull –uitgang 10
3.5 Gemeenschappelijk gebruik van meerdere apparaten 10
5.3 Min/Max - alarm (gescheiden of gezamenlijk) 22
6. Offset – en stijgingscorrectie 23
7. MIN/Max -waarden geheugen 24
8. Seriële interface 24
9. Foutcodes 24
10. Technische specificaties 26
2
1. Veiligheidsbepalingen
Dit apparaat is gebouwd en getest volgens de veiligheidsbepalingen voor elektronische
meetapparatuur.
Het feilloos functioneren en de betrouwbaarheid van het apparaat kunnen alleen
gegarandeerd worden, als bij het gebruik de algemeen gebruikelijke veiligheidsmaatregelen
alsmede de apparaat –specifieke veiligheidsaanwijzingen in deze gebruiksaanwijzing in acht
worden genomen.
1. Het foutloos functioneren en de betrouwbaarheid van het apparaat kunnen alleen onder
de klimatologische omstandigheden zoals die in het hoofdstuk “Technische specificaties”
gespecificeerd zijn, gegarandeerd worden.
2. Koppel het apparaat, voor u het openmaakt, los van de voedingsspanning. Let er bij het
monteren van het apparaat en de aansluitingen op, dat alle onderdelen zijn beschermd
tegen directe aanraking.
3. Let op de gebruikelijke voorschriften en veiligheidsbepalingen voor elektro -, zwak – en
sterkstroominstallaties, specifiek op de veiligheidsbepalingen die in uw land gebruikelijk
zijn (b.v. VDE0100).
4. Ontwerp de schakeling bijzonder zorgvuldig bij het aansluiten op andere apparaten (b.v.
PC). Onder bepaalde omstandigheden kunnen interne verbindingen in andere apparaten
(b.v. verbinding GND met randaarde) leiden tot niet toegestane spanningspotentialen.
5. Als er aangenomen kan worden dat gebruik van het apparaat zonder gevaar niet meer
mogelijk is, dient u het buiten gebruik te stellen en te beschermen tegen het in gebruik
nemen door derden door een desbetreffende aanduiding.
De veiligheid van de gebruiker kan in het geding zijn, als het apparaat b.v.
- zichtbaar beschadigd is
- niet meer functioneert zoals voorgeschreven is
- langere tijd onder ongunstige omstandigheden opgeslagen is.
Bij twijfel dient u het apparaat principieel naar de fabrikant te sturen voor reparatie /
onderhoud.
Waarschuwing: bij het gebruik van elektrische apparaten staan onderdelen
van deze apparaten onvermijdelijk onder gevaarlijke spanning. Bij het niet in
acht nemen van de aanwijzingen betreffende de veiligheid kan er daarom zwaar
letsel of zaakschade ontstaan. Alleen desbetreffend gekwalificeerd personeel
mag met dit apparaat werken. Het zonder problemen en veilig functioneren van
dit apparaat gaat uit van vakkundig transport, opslag, opstelling en montage,
alsmede van zorgvuldige bediening en onderhoud.
Gekwalificeerd personeel
Dit zijn personen die vertrouwd zijn met opstelling, montage, ingebruikneming en gebruik van
dit product en die beschikken over die kwalificaties die met hun werkzaamheden
overeenkomen.
Bijvoorbeeld:
• Opleiding of scholing resp. de bevoegdheid om stroomcircuits en apparaten /
systemen volgens de normen van de veiligheidstechniek in – en uit te schakelen, vrij
te schakelen, te aarden en te kenmerken.
•
Opleiding of scholing volgens de norm van de veiligheidstechniek in onderhoud en
gebruik van passende veiligheidsuitrusting.
• Scholing op het gebied van eerste hulp.
3
Waarschuwing:
Gebruik dit product niet in veiligheids– of noodinrichtingen of –installaties
waar een verkeerde actie van het apparaat persoonlijk letsel of materiële
schade tot gevolg kan hebben.
Als er geen aandacht aan deze aanwijzing besteed wordt, kan dit leiden tot
verwondingen of zelfs tot de dood van personen alsmede tot materiële schade.
2. Introductie
De GIA 20 EB is een universeel inzetbaar, microprocessor –
gestuurd display -, controle – en regelapparaat.
Het apparaat bezit een universele ingang met
aansluitmogelijkheden voor:
- normsignalen (0-20mA, 4-20mA, 0-50mV, 0-2V en 0-10V),
- weerstandssenoren (Pt100 en Pt1000),
- thermo -elementen (type K, J, N, T en S),
- Frequentie (TTL en schakelcontact)
Verder bezit het functies als toerentalmeeting, teller, enz. …
Bovendien staan er twee schakeluitgangen tot uw beschikking, die als 2-punts-regelaar, 3punts-regelaar, 2-punts-regelaar met Min-/Max -alarm, Min-/Max – gemeenschappelijk of
Min-/Max – alarm gescheiden geconfigureerd kunnen worden.
De toestand van de schakeluitgangen wordt getoond met behulp van de 2 LEDs onder het 7segments display, waarbij de linker LED de toestand van schakeluitgang 1 en de rechter
LED die van schakeluitgang 2 aangeeft.
Verder beschikt het apparaat standaard over een EASYBus – interface, die via een niveau –
omvormer de communicatie met een computer van hogere orde mogelijk maakt en het
apparaat tot een volwaardige EASUBus –module maakt.
De GIA 20 EB wordt getest en volledig gekalibreerd geleverd.
Om de GIA 20 EB klaar te maken voor gebruik, moet hij echter nog voor de desbetreffende toepassing geconfigureerd worden.
Aanwijzing: Om een ontoelaatbare ingangstoestand en een ongewilde of verkeerde schakel-
procedure bij de configuratie van het apparaat te voorkomen, wordt er aanbevolen pas na de configuratie van het apparaat de aansluiting van de ingang en de
schakeluitgangen uit te voeren.
Voor de configuratie van het apparaat handelt u als volgt;
- verwijder de rode frontplaat (zie schets)
-
sluit het apparaat aan op een voedingsspanning
(zie hfst. 3 “Elektrische aansluiting”)
- schakel de voedingsspanning in en wacht tot de segmenttest
klaar is
pas het apparaat zoals aangegeven in hfst. 4 “Configuratie” aan
-
het benodigde ingangssignaal en de uitgangsfunctie aan
-
Schakelgedrag van het apparaat instellen volgens de
aanwijzingen in hfst. 5 “Schakelpunten en alarmgrenzen
instellen”
-
Klik de rode frontplaat er weer op
Sluit nu het apparaat compleet aan (zie hfst. 3 “Elektrische
-
aansluiting”)
4
3. Elektrische aansluiting
De aansluiting resp. de ingebruikneming mag alleen gedaan worden door gekwalificeerd
personeel.
Bij een verkeerde aansluiting kan het apparaat vernield worden – geen recht op
garantie.
Aanwijzing: de klemmen 3, 5 en 7 zijn in het apparaat elektrisch verbonden.
3.2 Aansluitdata
Voedingsspanning 4 en 5 9V 28 V 0V 30 V
Schakeluitgang NPN
1 en 2 PNP
Ingang mA 0 mA 20 mA 0 mA 30 mA
Ingang 0-1(2)V, freq. …
Ingang 0-50mV, TC, … 8 en 7 0 V 3.3 V -1 V 10V
Ingang 0-10V 6 en 7 0 V 10 V -1V 20V
De limietwaarden mogen niet (ook niet eventjes) overschreden worden!
3.3 Ingangssignaal aansluiten
Let bij het aansluiten beslist op de voor de betreffende ingang toelaatbare limietwaarden.
Een overbelasting van de ingang kan leiden tot vernieling van het apparaat.
3.3.1 Aansluiten van een Pt100 of Pt1000 temperatuursensor resp. thermo -element
3.3.2 Aansluiten van een 4-20mA meetomvormer in 2-draads techniek
met gescheiden transmittervoeding zonder gescheiden transmittervoeding
3.3.3 Aansluiten van een 0(4)-20mA – meetomvormer in 3-draads techniek
met gescheiden transmittervoeding zonder gescheiden transmittervoeding
3.3.4 Aansluiten van een 0-1V, 0-2V of 0-10V meetomvormer in 3-draads techniek
met gescheiden transmittervoeding zonder gescheiden transmittervoeding
3.3.5 Aansluiten van een 0-1/2/10V resp. 0-50mV meetomvormer in 4-draads techniek
met gescheiden transmittervoeding zonder gescheiden transmittervoeding
potentiaal hebben)
(Aanwijzing: Sig- en –Uv van transmitter moeten hetzelfde
6
3.3.6 Aansluiten van een frequentiesignaal
Bij de frequentie – en toerentalmeting kan bij de configuratie van het apparaat gekozen worden uit 3
verschillende ingangssignaal –soorten. Er bestaat de mogelijkheid voor het aansluiten van een actief
signaal (=TTL, …), een passief sensorsignaal net NPN (= NPN –uitgang, toets, relais, …) of met PNP
(= +Ub -schakelende PNP –uitgang, High Side schakelaar, …).
Bij de configuratie –instelling “Schakelcontact NPN” wordt in het apparaat een Pull-Up weerstand
(~11kOhm tegen +3.3V) bijgeschakeld. Hierdoor kan bij apparaten net NPN –uitgang of
schakelcontacten afgezien worden van de aansluiting van een externe weerstand.
Bij de configuratie –instelling “Schakelcontact PNP” wordt in het apparaat een Pull-Down weerstand
(~11kOhm tegen GND) bijgeschakeld. Hierdoor kan bij apparaten net NPN –uitgang of
schakelcontacten afgezien worden van de aansluiting van een externe weerstand.
Het kan echter toch zo zijn, dat voor de meetsignaal –omvormer toch de aansluiting van een externe
weerstand nodig is, omdat b.v. de Pull-Up spanning van 3.3V voor de omvormer niet voldoende is of
dat er in het hogere frequentiebereik gemeten moet worden. In dat geval dient u er op te letten dat het
ingangssignaal dan als actief signaal beschouwd moet worden en dienovereenkomstig in de
configuratie “TTL” gekozen moet worden.
Aanwijzing: bij het aansluiten dient u er beslist op te letten dat de toelaatbare ingangsspanning
resp. de toelaatbare ingangsstroom van de frequentie –ingang niet overschreden wordt.
Aansluiting van een omvormer (met gesch. voeding) Aansluiting van een omvormer (zonder eigen
met TTL – of PNP –uitgang voeding) met TTL – of PNP -uitgang
Aansluiting van een omvormer (met gesch. voeding) Aansluiting van een omvormer (zonder eigen voeding)
met NPN –uitgang met NPN –uitgang
Aansluiting van een omvormer (met gesch. voeding) Aansluiting van een omvormer (zonder eigen voeding met
NPN–uitgang met noodzakelijke externe weerstand met NPN –uitgang met noodzakelijke externe weerstand
Aanwijzing v. d. aansluiting: Rv = 3k (bij omvormervoeding = 12V) resp. 7k (bij 24V). Apparaatconfig. Sens = TTL
7
Aansluiting van een omvormer (met gesch. voeding) Aansluiting van een omvormer (zonder eigen voeding
met PNP –uitgang en externe weerstandschakeling met PNP –uitgang en externe weerstandschakeling
Aanwijzing voor de aansluiting: Rv2 = 600r, Rv1 =1k8 (bij omvormervoeding = 12V) resp. 4k2 (bij 24V). Apparaat config. SEnS
= TTL (Rv1 dient voor de stroombegrenzing en kan in geval van nood ook overbrugd worden. Hij mag echter de aangegeven
waarde niet overschrijden).
3.3.7 Aansluiten van een telsignaal
Net als bij de frequentie – en toerentalmeting kan bij de apparaatconfiguratie gekozen
worden tussen drie verschillende ingangssignaal -soorten.
De aansluiting van het sensorsignaal voor het telsignaal vindt op dezelfde manier plaats als
voor de frequentie –en toerentalmeting. Gebruik svp het desbetreffende aansluitschema uit
dit hoofdstuk.
Er bestaat de mogelijkheid de tellerstand op elk moment door verbinding van klem 8 met
GND (b.v. klem 7) terug te zetten. Dit kan handmatig gedaan worden (b.v. met een toets) of
automatisch (met een schakeluitgang van het apparaat).
Aanwijzing: bij de aansluiting dient u er beslist op te letten dat de toelaatbare ingangsspanning resp.
de toelaatbare ingangsstroom van de frequentie
-ingang niet overschreden wordt.
handmatig terugzetten met externe toets
Configuratieaanwijzingen voor de GIA20EB:
Automatisch terugzetten met uitgang 2 en Apparaat 1 – ingangssignaal volgens impulsgever,
extra handmatig terugzetten met externe toets uitgangssoort van uitgang 2 = NPN
Configuratieaanwijzing: uitgang 2 moet op NPN Apparaat 2: ingangssignaal = schakelcontact
gezet zijn
GIA20EB in cascade geschakeld
8
3.4 Schakeluitgangen aansluiten
Aanwijzing: om een ongewilde of verkeerde schakeling bij de configuratie van het apparaat te
voorkomen, raden wij u aan de aansluiting van de schakeluitgangen pas na de
configuratie van de gewenste schakelsoort uit te voeren.
Het apparaat beschikt over twee schakeluitgangen. Er kan bij de configuratie gekozen worden uit 3
verschillende schakelsoorten:
Low-Side: “Massa –schakelende” NPN –uitgang (open collector)
De schakeluitgang wordt in de actieve toestand (schakeluitgang aan) tegen de
minpool van de voedingsspanning (aansluiting 3 resp. 5) geschakeld.
De schakeluitgang wordt in de actieve toestand (schakeluitgang aan) tegen de
pluspool van de voedingsspanning (aansluiting 4) geschakeld.
Push –Pull: De schakeluitgang is in inactieve toestand (schakeluitgang uit) tegen de minpool van
de voedingsspanning (aansluiting 3 resp. 5) geschakeld en wordt in actieve toestand
(schakeluitgang aan) tegen de pluspool van de voeding (aansluiting 4) geschakeld.
Als een uitgang als alarmuitgang geconfigureerd wordt, dan is de uitgang in rusttoestand (geen alarm
aanwezig) “aan”. Bij een aanwezige alarmtoestand “opent” de uitgangstransistor resp. wisselt de
Push-Pull –uitgang van +Uv naar –Uv.
Let er op, dat noch de maximaal toelaatbare spanning, noch de maximale schakelstroom (ook
niet heel even) overschreden mag worden.
Vooral bij het schakelen van inductieve lasten (b.v. relais, spoelen enz.) dient u er op te letten
dat de optredende spanningspieken door veiligheidsmaatregelen begrensd worden.
Bij het schakelen van grote capacitieve lasten is het nodig de inschakelstroom te begrenzen op
de toelaatbare stroomsterkte d.m.v. het voorschakelen van een weerstand resp. van een
stroombegrenzing. Hetzelfde geldt voor gloeilampen, omdat die vanwege hun lage koude
weerstand eveneens een hoge inschakelstroom kunnen hebben.
3.4.1 Aansluiten bij de aansluitsoort Low-Side-schakelaar (NPN –uitgang, massa schakelend)
Aansluiting van verbruikers (relais en gloeilampen) Aansluiting van verbruikers (relais en gloeilampen)
bij gemeenschappelijke voeding bij gescheiden voeding van de verbruikers
3.4.2 Aansluiten bij de aansluitsoort High-Side-schakelaar (PNP –uitgang, +Uv schakelend)
Aanwijzingen voor de aansluiting:
De klemmen 3 en 5 zijn in het apparaat galvanisch verbonden.
Bij het schakelen van grotere stromen (> 50 mA) dient u de
min –schakeling van de verbruiker niet op klem 3 maar direct
op de –Uv van de netvoeding aan te sluiten.
Hierdoor worden mogelijke problemen door massaverschuivingen
voorkomen.
Aansluiting van verbruikers (relais en gloeilampen)
9
3.4.3 Aansluiting bij aansluitsoort Push-Pull –uitgang
Aansluiting van een halfgeleider –relais
3.5 Gemeenschappelijk gebruik van meerdere apparaten
De in – en uitgangen van het apparaat zijn niet galvanisch gescheiden. Als er meerdere
apparaten met elkaar bedraad worden, dient u er op te letten dat er geen
potentiaalverschuivingen plaatsvinden.
U dient in het bijzonder op de volgende punten te letten:
- Als meerdere apparaten door een gemeenschappelijke voeding van stroom worden
voorzien,verdient het aanbeveling de meetgevers (sensoren, meetomvormers) onder
elkaar galvanisch te scheiden.
- Als de meetomvormers onderling een galvanische verbinding hebben, dan dienen deze
apparaten met galvanisch gescheiden voedingsspanningen gebruikt te worden.
Let er op, dat de galvanische verbinding van de meetomvormers ook via het te meten
medium kan ontstaan (bijv. pH –elektrode en conductor –elektrode in een vloeistof).
10
4. Configuratie van het apparaat
Let op:
afgebroken.
Eventueel reeds aangebrachte veranderingen worden hierbij niet opgeslagen en gaan daardoor
verloren!
Aanwijzing: de toetsen 2 en 3 zijn bij de invoer van waarden voorzien van een “Rol”-functie. Als de
4.1 Ingangssignaal kiezen
- Apparaat in gebruik nemen en wachten tot de segment –test
- Druk toets 2 > sec in (b.v. met kleine schroevendraaier)
- Met toets 1 gekozen meetsoort bevestigen. Op het display verschijnt weer “
Afhankelijk van de gekozen meetsoort moeten verdere instellingen in het desbetreffende hoofdstuk
uitgevoerd worden.
Meetsoort Ingangssignaal
Spanningssignaal
Weerstand
Thermo -element
Gebruik interface Seriële interface SEri 4.7
Let op:
Als bij de invoer langer dan 60 sec geen toets wordt ingedrukt, dan wordt de configuratie
toets kort ingedrukt wordt, wordt de displaywaarde steeds met 1 digit verhoogd (toets 2)
resp. verlaagd (toets 3).
Als de toets langer ingedrukt wordt (> 1s), begint de waarde op resp. af te tellen, waarbij
de snelheid na korte tijd verhoogd wordt.
De instelling is verder voorzien van een overloop –functie. Als bij het instellen de
maximaal mogelijke instelwaarde bereikt wordt, dan wordt er gewisseld naar de minimaal
mogelijke instelwaarde en omgekeerd.
beëindigd is.
Op het display verschijnt “InP” (‘INPUT’) toets 1 toets 2 toets 3
Met toets 2 of toets 3 (middelste resp. rechter toets) de gewenste
meetsoort kiezen (zie onderstaande tabel).
Bij verandering van de instelling voor meetsoort “InP”, ingangssignaal “SEnS” en de display –
unit “Unit” worden alle andere instellingen teruggezet naar de instellingen af fabriek. Alle andere
configuratiepunten moeten daarom opnieuw ingesteld worden.
Dit gaat ook op voor de gedane instellingen voor Offset en stijgingscorrectie alsmede
voor de instelling van de schakelpunten!
Dit hoofdstuk beschrijft de configuratie van het apparaat voor spanning – en stroomsignalen.
Deze aanwijzing gaat er van uit, dat u - in overeenstemming met de aanwijzing onder hfst.
4.1 - als meetsoort “U” of “I” gekozen heeft. Op het display moet “InP” staan.
- Druk toets 1 in. Op het display verschijnt nu “SEnS”.
- Met toets 2 of 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u het gewenste ingangssignaal.
Aanduiding
op display
Ingangssignaal
(spanningsmeting)
Opmerking
10.00 0 – 10 V
2.0 0 – 2 V
1.0 0 – 1 V
0.050 0 – 50 mV
Aanduiding
Op display
Ingangssignaal
(stroommeting)
Opmerking
4 – 20 4 – 20 mA
0 - 20
0 – 20 mA
- Met toets 1 gekozen ingangssignaal bevestigen. Op het display verschijnt weer “SEnS”.
- Druk nogmaals op toets 1; op het display verschijnt “dP” (decimale punt).
- Met de toetsen 2 en 3 kiest u de gewenste positie van de decimale punt.
- Met toets 1 gekozen positie van de decimale punt bevestigen. Op het display verschijnt
weer “dP”.
- Druk nogmaals op toets 1; op het display verschijnt “di.Lo” (Display Low = onderste
bereiksgrens van het display).
- Voer nu met de toetsen 2 en 3 de displaywaarde in, die het apparaat bij een
ingangssignaal van 0mA, 4mA resp. 0V moet weergeven.
- Bevestig de ingevoerde waarde met toets 1; op het display staat weer “di.Lo”.
- Druk nogmaals op toets 1; op het display verschijnt “di.Hi” (Display High = bovenste
bereiksgrens van het display).
- Voer nu met de toetsen 2 en 3 de displaywaarde in, die het apparaat bij een
ingangssignaal van 20mA, 50mV, 1Volt, 2 Volt resp. 10V moet weergeven.
- Bevestig de ingevoerde waarde met toets 1; op het display staat weer “di.Hi”.
- Druk nogmaals op toets 1; op het display verschijnt nu ”Li” (Limit = begrenzing van
meetbereik).
- Kies met de toetsen 2 en 3 de gewenste begrenzing van het meetbereik.
Display Begrenzing meetbereik Opmerking
off
on.Er
on.rG
Aanwijzing: bij een overschrijding van de grenzen van het meetbereik van >10% wordt onafhankelijk
Actief (weergave grens meetbereik) Meetbereik is exact begrensd op het
van de limietinstelling steeds de desbetreffende foutmelding (“Err.1” resp. “Err.2” getoond).
Niet geactiveerd Overschrijding van de grenzen van het
meetbereik met ca. 10% toegestaan
Actief, (foutmelding) Meetbereik is exact begrensd op het
ingangssignaal. Bij over -/onderschrijding wordt
een desbetreffende foutmelding getoond.
ingangssignaal. Bij over -/onderschrijding wordt
de grens van het displaybereik getoond.
[b.v. voor vochtigheid: bij over -/onderschrijding
wordt verder 0% resp. 100% getoond]
- Met toets 1 bevestigt u de keuze. Op het display staat weer “Li”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “
” (Filter = digitaal filter).
FiLt
12
- Met de toetsen 2 en 3 wordt de gewenste filterwaarde [in sec.] ingesteld.
Instelbare waarde: 0.01 …2.00 sec.
Uitleg: bij het digitale filter gaat het om de digitale nabootsing van een laagdoorlaatfilter.
Aanwijzing voor het gebruik: bij een ingangssignaal van 0-50mV wordt aanbevolen een
filterwaarde van min. 0.2 sec te kiezen.
- Bevestigen met toets 1. Op het display staat weer “FiLt”.
Hiermee is de aanpassing van het apparaat aan uw signaalbron afgesloten. U moet nu nog
de uitgangen van het apparaat configureren.
- Bij nogmaals drukken op toets 1 verschijnt er op het display “outP” (output).
Nu volgt de configuratie van de uitgang – volg hiertoe de aanwijzingen in hfst. 4.8.
4.3 Temperatuurmeting (Pt100, Pt1000 en thermoelementen type J, K, N, S of T)
Dit hoofdstuk beschrijft de configuratie van het apparaat voor temperatuurmeting met platina
temperatuursensoren of thermo –elementen. Deze aanwijzing gaat er van uit dat u, in
overeenstemming met de aanwijzing onder hfst. 4.1, als meetsoort
heeft. Op het display moet “InP” staan.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “SEnS”.
- Met toets 2 of 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u het gewenste ingangssignaal.
Meetbereik: -270 … +1350 °C (-454 … +2462 °F)
Meetbereik: -50 … +1750 °C (-58 … +3182 °F)
Meetbereik: -270 … +1300 °C (-454 … +2372 °F)
Meetbereik: -170 … + 950 °C (-274 … +1742 °F)
Meetbereik: -270 … + 400 °C (-454 … + 752 °F)
- Met toets 1 het gekozen ingangssignaal bevestigen. Op het display verschijnt weer
“SEnS”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “
” (display –eenheid).
Unit
- Met de toetsen 2 en 3 kunt u kiezen of de temperatuur in °C of °F getoond moet worden.
- Met toets 1 de gekozen meeteenheid bevestigen. Op het display staat weer “Unit”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “
-
Met de toetsen 2 en 3 wordt de gewenste filtertijd [in sec] ingesteld.
” (Filter = digitaal filter).
FiLt
Instelbare waarden: 0.01 … 2.00 sec.
Verklaring: bij het digitale filter gaat het om de digitale nabootsing van een laagdoorlaatfilter.
-
Met toets 1 bevestigen, op het display staat weer “FiLt”.
Hiermee is de aanpassing van het apparaat aan uw signaalbron afgesloten. U moet nu nog
de uitgangen van het apparaat configureren.
- Bij nogmaals drukken op toets 1 verschijnt er op het display “outP” (output).
Nu volgt de configuratie van de uitgang – volg hiertoe de aanwijzingen in hfst. 4.8.
Voor het instellen van Offset – en stijgingscorrectie dient u hoofdstuk 6 te lezen.
“t.res
” of
“t.tc
” gekozen
13
4.4 Frequentiemeting (TTL, schakelcontact)
Dit hoofdstuk beschrijft de configuratie van het apparaat voor de frequentiemeting.
Deze aanwijzing gaat er van uit
4.1, als meetsoort
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “SEnS”.
- Met toets 2 of 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u het gewenste ingangssignaal.
Display Ingangssignaal Opmerking
ttL
nPn
PnP
Aanwijzing: let svp op de aanwijzingen voor het aansluiten van een frequentie –omvormer (zie 3.3.6).
TTl –signaal
Schakelcontact, NPN
Schakelcontact, PNP
Bij het aansluiten van schakelcontact –omvormers met verhoogd frequentiebereik (= met externe
bedrading) dient u het ingangssignaal TTL te kiezen in overeenstemming met de
aansluitingsbeschrijving.
- Met toets 1 bevestigt u het gekozen ingangssignaal. Op het display verschijnt weer
“SEnS
”.
- Druk nogmaals op toets 1; op het display verschijnt “Fr.Lo” (
meetfrequentie –limiet).
- Voer nu met de toetsen 2 en 3 de minimaal bij de meting optredende frequentiewaarde in.
- Bevestig de ingevoerde waarde met toets 1. Op het display staat weer “Fr.Lo”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “Fr.Hi” (
meetfrequentie –limiet)
- Voer nu met de toetsen 2 en 3 de maximaal bij de meting optredende frequentiewaarde
in.
- Bevestig de ingevoerde waarde met toets 1. Op het display staat weer “Fr.Hi”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “dP” (decimale punt).
- Met de toetsen 2 en 3 kiest u de gewenste positie van de decimale punt.
- Met toets 1 gekozen positie van de decimale punt bevestigen. Op het display verschijnt
weer “dP”.
- Druk nogmaals op toets 1; op het display verschijnt “
bereiksgrens van het display).
- Voer nu met de toetsen 2 en 3 de displaywaarde in, die het apparaat bij de onderste
meetfrequentie –limiet (instelling van Fr.Lo) moet weergeven.
- Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. Op het display staat weer “di.Lo”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “di.Hi” (Display High = bovenste
bereiksgrens van het display).
- Voer nu met de toetsen 2 en 3 de displaywaarde in, die het apparaat bij de bovenste
meetfrequentie –limiet (instelling van Fr.Hi) moet weergeven.
- Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. Op het display staat weer “
- Druk opnieuw op toets 1. Op het display verschijnt “Li” (Limit = meetbereik –begrenzing).
- Met de toetsen 2 en 3 kiest u de begrenzing van het meetbereik.
Display Begrenzing meetbereik Opmerking
Off Gedeactiveerd
on.Er Actief (foutaanduiding)
on.rG
Actief (weergave meetbereik -limiet)
” gekozen heeft. Op het display moet “
“FrEq
dat u, in overeenstemming met de aanwijzing onder hfst.
” staan.
InP
Voor directe aansluiting van een passief schakelcontact (b.v.
toets, relais) resp. omvormer met NPN –uitgang.
Pull-Up weerstand is geïntegreerd in het apparaat.
Aanwijzing: bij gebruik van toetsen en relais
moet u stootvrije toetsen resp. relais gebruiken!
Voor de directe aansluiting van een omvormer
met PNP –uitgang.
Pull-Down -weerstand is geïntegreerd in het
apparaat.
di.Lo
Overschrijding van de meetfrequentie -grenzen tot aan
het max. meetbereik is toelaatbaar
Meetbereik is exact gelimiteerd op de meetfrequentie -grenzen.
Bij over -/onderschrijding wordt een desbetreffende foutmelding
getoond.
Meetbereik is exact gelimiteerd op de meetfrequentie grenzen. Bij over -/onderschrijding wordt de limiet van het
displaybereik getoond.
(b.v. voor vochtigheid: bij onder -/overschrijding wordt verder
0% resp. 100% getoond)
Frequency Low
Frequency High
=
=
” (Display Low = onderste
”.
di.Hi
onderste
bovenste
14
Aanwijzing: Bij een overschrijding van de maximale meetbereik –grenzen (10 kHz) wordt onafhankelijk van de
limietinstelling steeds de bijbehorende foutmelding (“Err.1”) getoond.
- Met toets 1 keuze bevestigen. Op het display staat weer “Li”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “FiLt”(Filter = digitaal filter).
-
Met de toetsen 2 en 3 wordt de gewenste filtertijd [n sec]ingesteld.
Instelbare waarden: 0.01 … 2.00 sec.
Verklaring: bij het digitale filter gaat het om de digitale nabootsing van een laagdoorlaatfilter.
-
Met toets 1 bevestigen, op het display staat weer “FiLt”.
Hiermee is de aanpassing van het apparaat aan uw signaalbron afgesloten. U moet nu nog
de uitgangen van het apparaat configureren.
- Bij nogmaals drukken op toets 1 verschijnt er op het display “
outP
” (output).
Nu volgt de configuratie van de uitgang – volg hiertoe de aanwijzingen in hfst. 4.8.
4.5 Toerentalmeting (TTL. Schakelcontact)
Deze configuratie beschrijft de configuratie van het apparaat voor toerentalmeting.
Deze aanwijzing gaat er van uit
4.1, als meetsoort “
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “SEnS”.
- Met toets 2 of 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u het gewenste ingangssignaal.
Display Ingangssignaal Opmerking
TtL TTL –signaal
nPn
Schakelcontact, NPN
PnP Schakelcontact, PNP
Aanwijzing: Let op de aanwijzingen voor de aansluiting van een frequentie –omvormer (zie 3.3.6).
Bij het aansluiten van schakelcontact –omvormers met verhoogd frequentiebereik (= met externe
schakeling) dient u in overeenstemming met de beschrijving van de aansluiting het ingangssignaal
TTL te kiezen.
- Bevestig het gekozen ingangssignaal met toets 1. Op het display verschijnt weer
“SEnS”.
-
Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “diu” (divisor = voordeler).
Voer met de toetsen 2 resp. 3 de gewenste voordeler in.
-
De voordeler moet worden ingesteld op het aantal impulsen dat uw voordeler per toer levert.
Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. Op het display verschijnt weer “diu”.
-
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “dP” (decimale punt).
-
Met de toetsen 2 en 3 kiest u de gewenste positie van de decimale punt.
Met de positie van de decimale punt kan de resolutie van de toerentalmeting beïnvloed worden. Hoe verder
de decimale punt naar links verschoven wordt, hoe fijner de resolutie. Denk er echter aan, dat hierdoor ook
de maximaal weer te geven toerentalwaarde gereduceerd wordt.
Voorbeeld: uw motor loopt op dit moment met ca. 50 tpm.
Bij geen decimale punt is de mogelijke weergave 49 – 50 – 51, de maximale weergavenwaarde is 9999
t/min.
Bij decimale punt --.-- toont het display 49.99 – 50.00 – 50.01, de maximale weergavenwaarde bedraagt
99.99 t/m.
” gekozen heeft. Op het display moet “
rPn
dat u, in overeenstemming met de aanwijzing onder hfst.
” staan.
InP
Voor de directe aansluiting van een passief
schakelcontact (b.v. toets, relais) resp. van een
omvormer met NPN –uitgang.
Pull-Up –weerstand is in het apparaat geïntegreerd.
Aanwijzing: bij gebruik van toetsen en relais moet u
stootvrije toetsen resp. relais gebruiken!
Voor de directe aansluiting van een omvormer met
PNP –uitgang.
Pull-Down –weerstand is in het apparaat geïntegreerd.
15
-
Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. Op het display staat weer “dP”.
Hiermee is de aanpassing van het apparaat aan uw signaalbron afgesloten. U moet nu nog
de uitgangen van het apparaat configureren.
- Bij nogmaals indrukken van toets 1 verschijnt op het display “outP”(Output).
Nu volgt de configuratie van de uitgang – volg hiervoor de aanwijzingen in hoofdstuk 4.8.
4.6 Omhoog -/omlaag -teller (TTL, schakelcontact)
De “omhoog” -teller begint bij 0 en telt in overeenstemming met de instelling ervan omhoog.
Bij de “omlaag” –teller wordt begonnen met tellen bij de ingestelde bovenste weergave –
grens en wordt er in overeenstemming met de instelling ervan omlaag geteld.
De tellerstand kan op elk moment door het verbinden van klem 8 met GND (b.v. klem 7)
teruggezet worden. De telprocedure begint dan weer van voren af aan zodra de verbinding
weer verbroken wordt.
Bijzonderheid: de actuele tellerstand blijft bij het uitvallen van de stroom behouden. Na het
opnieuw starten telt het apparaat vanaf deze tellerstand verder.
Dit hoofdstuk beschrijft de configuratie van het apparaat voor de telfunctie.
Deze aanwijzing gaat er vanuit, dat u in overeenstemming met de aanwijzing in hoofdstuk
4.1 als meetsoort “Co.up” resp. “Co.do” gekozen heeft. Op het display moet “InP” staan.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “SEnS”.
- Met toets 2 of 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u het gewenste ingangssignaal.
Display Ingangssignaal Opmerking
TtL TTL -signaal
nPn
Schakelcontact, NPN
Schakelcontact, PNP
pNp
Aanwijzing: Let svp op de aanwijzingen voor het aansluiten van een frequentie -omvormer (zie 3.3.7).
Bij het aansluiten van schakelcontact -omvormers met verhoogd frequentiebereik (= met externe
bedrading) dient u het ingangssignaal TTL te kiezen, in overeenstemming met de
aansluitingsbeschrijving.
- Bevestig het gekozen ingangssignaal met toets 1. Op het display verschijnt weer
“SEnS”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “
- Met toets 2 of 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u de gewenste signaalflank.
Display Signaalflank
PoS positief
nEG negatief
Het overnemen van de telimpuls vindt plaats met
de positieve (stijgende) flank
Het overnemen van de telimpuls vindt plaats met
de negatieve (vallende) flank
- Met toets 1 bevestigt u de gekozen signaalflank. Op het display verschijnt weer EdGE”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “
- Voer nu met de toetsen 2 en 3 de gewenste voordeler in.
Voor de directe aansluiting van een passief schakelcontact
(b.v. toets, relais) resp. omvormer met NPN –uitgang.
Pull-Up –weerstrand is in het apparaat geïntegreerd.
Aanwijzing: bij het gebruik van toetsen en relais moet u stootvrije toetsen
resp. relais gebruiken!
Voor de directe aansluiting van een omvormer met PNP uitgang.
Pull-Down –weerstrand is in het apparaat geïntegreerd.
” (signaalflank).
EdGE
Opmerking
” (Divisor = voordeler).
diu
16
De op de ingang van het apparaat aankomende impulsen worden door de voordeler
gedeeld, voor ze voor de evaluatie bij het apparaat aankomen.
Hierdoor is b.v. een eenvoudige aanpassing mogelijk van het apparaat aan een
doorstroom –omvormer of een schaalverdeling vooraf voor grotere tellerwaarden.
Voorbeeld 1: uw doorstrromgever levert 165 impulsen per liter. Door het invoeren van
een voordeler –waarde van 165 zorgt elke 165e impuls (dus 1 impuls per liter) voor een
verdere verwerking.
Voorbeeld 2: Uw impulsgever levert tijdens de meting ca. 5 000 000 impulsen. (Dit
overschrijdt echter het meetbereik van het apparaat!).
Door het invoeren van een voordeler van 1000 zorgt elke duizendste impuls voor een
verdere verwerking. – met derhalve 5000 waarden wordt het meetbereik van het
apparaat nog niet overschreden.
- Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. Op het display staat weer “diu”.
- Druk nogmaals op toets 1, op het display verschijnt “Co.Hi”(Counter High = bovenste
bereiksgrens van het display).
- Voer nu met de toetsen 2 en 3 het maximum aantal impulsen in (na de voordeler) voor
de telprocedure).
Voorbeeld: Uw doorstroomgever levert 1800 impulsen per liter, u heeft als voordeler 100
ingesteld en u verwacht tijdens de meting een max. doorstroom van 300 liter.
Door het invoeren van een voordeler –waarde van 100 krijgt u 18 impulsen per liter. Bij
de maximale doorstroomhoeveelheid van 300 liter volgt hieruit een maximaal aantal
impulsen van 18 * 300 = 5400.
- Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. Op het display staat weer
“Co.Hi
”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “dP” (decimale punt).
- Met de toetsen 2 en 3 kiest u de gewenste positie van de decimale punt voor de
weergave.
- Met toets 1 de gekozen positie van de decimale punt bevestigen. Op het display
verschijnt weer “dP”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “
” (Display High = bovenste
di.Hi
bereiksgrens van het display).
- Druk opnieuw op toets 1. Op het display verschijnt “Li” (Limit = meetbereik –
begrenzing).
- Met de toetsen 2 en 3 kiest u de begrenzing van het meetbereik (begrenzing van het
getalsbereik).
Display Begrenzing meetbereik Opmerking
Off
Gedeactiveerd
on.Er Actief (foutaanduiding)
on.rG
Actief (weergave meetbereik -grens)
Overschrijding van de getalsbereik -grenzen tot aan
het max. meetbereik is toelaatbaar
Meetbereik is exact gelimiteerd op de getalsbereik -grenzen. Bij
over -/onderschrijding wordt een desbetreffende foutmelding
getoond.
Meetbereik is exact gelimiteerd op de ingestelde getalsbereik –
grenzen. Bij over -/onderschrijding wordt de bovenste
getalsbereik –grens resp. 0 getoond.
Aanwijzing: de onderste begrenzing van het getalsbereik (bij het terugtellen) is vast ingesteld op “0”.
- Bevestig uw keuze met toets 1. Op het display staat weer “Li”.
Hiermee is de aanpassing van het apparaat aan uw signaalbron afgesloten. U moet nu nog
de uitgangen van het apparaat configureren.
- Bij nogmaals indrukken van toets 1 verschijnt op het display “outP” (output).
Nu volgt de configuratie van de uitgang – volg hiertoe de aanwijzingen in hfst. 4.8.
17
4.7
Interfacefunctie
In de modus “Interfacefunctie” voert het apparaat geen zelfstandige meting uit.
De displaywaarde van het apparaat wordt via de interface naar het apparaat gezonden.
De regelfunctie resp. de alarmbewaking van de displaywaarde staat nog wel tot uw
beschikking.
Het EASY
EASY
initialisering in een
BUS
–adres van het apparaat voor de communicatie kan op het apparaat of met de
BUS
–software (b.v. EbxKonfig) ingesteld worden. Let er svp op, dat bij een systeem –
BUS
EASY
–systeem het apparaatadres opnieuw toegewezen wordt.
InP
BUS
–display.
” staan.
Dit hoofdstuk beschrijft de configuratie van het apparaat als EASY
Deze aanwijzing gaat er van uit
4.1, als meetsoort “
” gekozen heeft. Op het display moet “
SEri
dat u, in overeenstemming met de aanwijzing onder hfst.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “Adr”.
- Met de toetsen 2 en 3 kiest u het gewenste apparaatadres [0 … 239].
- Met toets 1 bevestigt u het apparaatadres. Op het display staat weer “Adr”.
Een verdere configuratie van het apparaat is niet nodig. U moet nu nog de uitgangen van het
apparaat configureren.
- Bij nogmaals drukken op toets 1 verschijnt op het display “outP”.
Nu volgt de configuratie van de uitgang – volg hiertoe de aanwijzingen in hfst. 4.8.
4.8 Uitgangsfunctie kiezen
- Na de configuratie van de ingang (hfst. 4.2 – 4.7) dient u nu de uitgang te kiezen. Op het
display staat nu “outP” (output).
- Met toets 2 of 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u de gewenste uitgangsfunctie.
Beschrijving Functie Als output instellen Verder in hfst.
Uitgang 1 Uitgang 2
Geen uitgang,
apparaat is alleen display
2-punts regelaar Digitale 2-punts
- Met toets 1 de gekozen uitgangsfunctie bevestigen. Op het display verschijnt weer
“
”.
outP
De hieronder beschreven instellingen zijn afhankelijk van de gekozen uitgangsfunctie. Bij de
instelling kan het daarom gebeuren dat bij de door u gekozen uitgangsfunctie één of
meerdere punten niet aanwezig zijn.
- Druk nogmaals op toets 1, op het display verschijnt “1.dEL” (vertraging van uitgang 1).
- Met de toetsen 2 en 3 stelt u de gewenste waarde voor de schakelvertraging voor
uitgang 1 in.
Opmerking: De ingestelde waarde komt overeen met de schakelvertraging in seconden.
- Bevestig met toets 1 de ingeschakelde schakelvertraging. Op het display staat weer
“1.dEL”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “1.out” (uitgangssoort van uitgang
1).
- Met toets 2 of 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u de gewenste uitgangssoort.
--- ---
regelaar
regelaar
Digitale 2-punts
regelaar
--- Min-/Max- alarm
Max -alarm Min- alarm
---
Digitale 2-punts
regelaar
Min-/Max- alarm
no ---
2P 5.1
3P
5.1
2P.AL 5.2
AL.F1 5.3
Al.F2 5.3
18
Display Uitgangssoort Opmerking
nPn
NPN, open collector, GND schakelend
Low-Side
PnP High-Side
PNP, open collector, +Ub schakelend
Pu.Pu
Push-Pull
- Bevestig de ingevoerde waarde met toets 1. Op het display staat weer “1.out”.
- Druk nogmaals op toets 1. Op het display verschijnt “1.Err” (voorkeurspositie van
uitgang 1).
- Kies met toets 2 of 3 middelste resp. rechter toets) de gewenste uitgangstoestand bij het
optreden van een fout.
Display Voorkeurspositie
Opmerking
van de schakeluitgang
off Bij een fout inactief
on Bij een fout actief
Low-/High-Side –schakelaar is bij een fout geopend,
Push –Pull –uitgang staat bij een fout op Low
Low-/High-Side –schakelaar is bij een fout gesloten,
Push –Pull –uitgang staat bij een fout op High
- Bevestig de ingevoerde toestand met toets 1. Op het display staat weer “1.Err”.
- Bij de uitvoering 3-punts –regelaar volgt nu analoog met de instelling van uitgang 1 de
instelling voor uitgang 2. De getoonde menupunten zijn:
”2.dEL”(vertraging uitgang 2), “2.out” (uitgangsoort uitgang 2), “2.Err” (voorkeurspositie
uitgang 2).
- Druk nogmaals op toets 1 (gebeurt alleen bij uitgangsuitvoering met Min -/Max –alarm).
Op het display verschijnt “A.out” (uitgangssoort van de alarmuitgang).
- Met toets 2 of toets 3 (middelste resp. rechter toets) kiest u de gewenste uitgangsoort.
Display Uitgangssoort Opmerking
nPn Low-Side
NPN, open collector, GND schakelend
PnP High-Side
PNP, open collector, +Ub schakelend
Pu.Pu
Push-Pull
Schakeluitgang is zonder alarmconditie
aangesloten (met GND verbonden) en
wordt bij een alarm geopend.
Schakeluitgang is zonder alarmconditie
aangesloten (en levert dus een spanning)
en wordt bij een alarm geopend.
Schakeluitgang staat zonder alarmconditie
op High en wordt bij een alarm op Low
geschakeld.
Let op: de schakeluitgangen zijn als alarmuitgang geïnverteerd!
Dit houdt in dat zo lang er geen alarmconditie aanwezig is, de schakeluitgang
actief is. Als er een alarm optreedt, dan wordt schakeluitgang inactief.
Opmerking: Bij de uitgangsfunctie “Min -/Max –alarm, gescheiden” geldt de instelling van de
uitgangssoort voor beide alarmuitgangen.
- Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. op het display staat weer “A.out”.
Afhankelijk van de gekozen uitgangsfunctie vindt nu nog de instelling van de schakel – resp.
van de alarmpunten plaats. Hiervoor moeten verdere instellingen volgens het hoofdstuk
“Schakelpunten resp. Alarmgrenzen instellen” uitgevoerd worden.
Aanwijzing: De instelling van de schakel – en alarmpunten kan op een later tijdstip in een
apart menu alsnog gedaan worden (zie hfst. 5).
19
5. Schakelpunten resp. alarmgrenzen instellen
Let op: Als bij de invoer langer dan 60 seconden geen toets ingedrukt wordt, dan wordt de
instelling van de schakelpunten van het apparaat afgebroken.
Eventueel reeds uitgevoerde veranderingen worden hierbij niet opgeslagen en gaan dus
verloren!
Let op: Bij het veranderen van de configuratie –instelling voor “InP”, “SEnS” resp. “Unit”
worden reeds uitgevoerde instellingen voor schakelpunten resp. alarmgrenzen teruggezet!
Aanwijzing: De toetsen 2 en 3 zijn bij de invoer van waarden uitgevoerd met een “Rol-
functie”. Als de toets kort ingedrukt wordt de displaywaarde steeds met 1 digit
verhoogd (toets 2) resp. verlaagd (toets 3).
Als de toets langer ingerukt wordt (> 1s), begint de waarde omhoog resp. omlaag
- Het oproepen van het menu voor het instellen van de schakel-/
alarmpunten gebeurt door het langer dan 2 sec indrukken van
toets 1.
- Afhankelijk van de in de configuratie onder “Output” gekozen
instelling verschijnen er verschillende display –aanduidingen.
Wissel hiervoor naar het desbetreffende hoofdstuk.
Beschrijving Functie Als Output ingesteld Verder in hfst.
Uitgang 1 Uitgang 2
Geen uitgang
Apparaat is alleen
display
2-punts regelaar Digitale
Dit hoofdstuk beschrijft de instelling van de schakelpunten bij gebruik van het apparaat als 2punts– resp. 3-punts regelaar.
Deze aanwijzing gaat er van uit, dat u, in overeenstemming met de aanwijzing onder hfst.
4.8, de uitgangsfunctie “2P” resp. “3P” gekozen heeft.
- Druk op toets 1 (voor zover dat nog niet gebeurd is).
Op het display verschijnt nu “1.on” (inschakelpunt van uitgang 1).
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde in, waarbij de uitgang 1 moet
inschakelen.
- Bevestig met toets 1 het ingestelde schakelpunt. Op het display staat weer “1.on”.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde in, waarbij de uitgang 1 moet
uitschakelen.
- Bevestig met toets 1 het ingestelde schakelpunt. Op het display staat weer “
Voorbeeld:
te tellen, waarbij de snelheid na korte tijd verhoogd wordt.
Toets 1 Toets 2 Toets 3
---
2-punts regelaar
regelaar
Digitale 2-punts
regelaar
--- Min-/Max- alarm
Max -alarm Min- alarm
U heeft een kookplaat en wilt deze regelen op een temperatuur van 120 °C, met een
hysteresis van +2 °C.
Hiervoor moetvoor het inschakelpunt “1.on” = 120 °C en voor het uitschakelpunt “1.off” =
122 °C ingesteld worden. => Bij een temperatuur < 120 °C wordt het apparaat
ingeschakeld, bij 122 °C wordt het uitgeschakeld.
Opmerking: afhankelijk van de traagheid van uw kookplaat is het doorschieten van de
temperatuur mogelijk.
---
---
Digitale 2-punts
regelaar
Min-/Max- alarm
no
2P 5.1
3P 5.1
2P.AL 5.2
AL.F1 5.3
Al.F2
” (uitschakelpunt van uitgang 1).
1.off
Oproep niet
mogelijk!
5.3
1.off
”.
20
Als u als uitgangsgedrag “2-punts regelaar” heeft gekozen, dan is daarmee de instelling van
het schakelpunt van het apparaat afgesloten. Druk nogmaals op toets 3 om naar de
weergave van de meetwaarde om te schakelen.
Als u “3-punts regelaar” heeft gekozen, handelt u als volgt:
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “2.on” (inschakelpunt van uitgang 2).
- Met de toetsen 2 en 3 stelt u de gewenste waarde in, waarbij uitgang 2 moet
inschakelen.
- Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. Op het display verschijnt weer “2.on”.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “
” (uitschakelpunt van uitgang 2).
2.off
- Met de toetsen 2 en 3 stelt u de gewenste waarde in, waarbij uitgang 2 moet
uitschakelen.
- Bevestig de ingestelde waarde met toets 1. Op het display verschijnt weer “2.off”.
Hiermee is de instelling van de schakelpunten van het apparaat afgesloten. Druk nogmaals
op toets 3 om naar de weergave van de meetwaarde om te schakelen.
5.2 2-punts regelaar met alarm
Dit hoofdstuk beschrijft de instelling van de schakel – en alarmpunten bij het gebruik van het
apparaat als 2-punts regelaar met Min -/Max –alarm. Deze aanwijzing gaat er van uit, dat u,
in overeenstemming met de aanwijzing onder hfst. 4.8, de uitgangsfunctie
“2P.AL
” gekozen
heeft.
- Druk op toets 1 (voor zover dat nog niet gebeurd is).
Op het display verschijnt nu “1.on” (inschakelpunt van uitgang 1).
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde in, waarbij de uitgang 1 moet
inschakelen.
- Bevestig met toets 1 het ingestelde schakelpunt. Op het display staat weer “
1.on
”.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “1.off” (uitschakelpunt van uitgang 1).
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde in, waarbij de uitgang 1 moet
uitschakelen.
- Bevestig met toets 1 het ingestelde schakelpunt. Op het display staat weer “1.off”.
Voorbeeld: U heeft een koelruimte en wilt deze regelen op een temperatuur tussen –20 °C en –22 °C.
Hiervoor moet het inschakelpunt “1.on” = -20 °C en het uitschakelpunt “1.off” = -22 °C
ingesteld worden. => Bij een temperatuur boven -20 °C wordt het apparaat ingeschakeld,
bij -22 °C wordt het uitgeschakeld.
Opmerking: afhankelijk van de traagheid van uw koelcircuit is het doorschieten van de
temperatuur mogelijk.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “
” (max. alarmpunt).
AL.Hi
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde in, vanaf waar het max. alarm
getriggerd moet worden.
- Bevestig met toets 1 het ingestelde alarmpunt. Op het display staat weer “
AL.Hi
”.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “AL.Lo” (min. alarmpunt).
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde in, vanaf waar het min. alarm getriggerd
moet worden.
- Bevestig met toets 1 het ingestelde schakelpunt. Op het display staat weer “AL.Lo”.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “A.dEL” (alarmvertraging).
Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde voor de alarmvertraging in.
-
Opmerking: de ingestelde waarde komt overeen met de alarmvertraging in seconden.
Het alarm moet voor de als alarmvertraging ingestelde tijd aanstaan, opdat
De alarmmelding getriggerd wordt.
- Bevestig met toets 1 de alarmvertraging. Op het display staat weer “A.dEL”.
Voorbeeld:
Hiervoor moet voor het max. alarm “AL.Hi” -15 °C en voor het min. alarm “AL.Lo” = -30 °C
Let er op, dat de alarmuitgang geïnverteerd is. D.w.z. de schakeluitgang is bij geen alarm actief.
U wilt de temperatuur in bovengenoemde koelruimte bovendien op een temperatuur van
–15 °C en –30 °C met een alarm bewaken.
ingesteld worden. => Als de temperatuur boven -15 °C resp. onder –30 °C komt, triggert
het apparaat na de ingestelde alarmvertraging het alarm.
21
Hiermee is de instelling van het schakel – en alarmpunt van het apparaat afgesloten. Druk
op toets 3 om naar de weergave van de meetwaarde om te schakelen.
5.3 Min -/Max –Alarm (gescheiden of gemeenschappelijk)
Dit hoofdstuk beschrijft de instelling van de alarmpunten bij gebruik van het apparaat voor de
Min -/Max –bewaking. Deze aanwijzing gaat er van uit, dat u, in overeenstemming met de
aanwijzing onder hfst. 4.8, de uitgangsfunctie “AL.F1” of “AL.F2” gekozen heeft.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “AL.Hi” (max. alarmpunt).
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde in, vanaf waar het max. alarm
getriggerd moet worden.
- Bevestig met toets 1 het ingestelde alarmpunt. Op het display staat weer “AL.Hi”.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “AL.Lo” (min. alarmpunt).
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde in, vanaf waar het min. alarm getriggerd
moet worden.
- Bevestig met toets 1 het ingestelde alarmpunt. Op het display staat weer “AL.Lo”.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “A.dEL” (alarmvertraging).
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste waarde voor de alarmvertraging in.
Opmerking: de ingestelde waarde komt overeen met de alarmvertraging in seconden.
Het alarm moet voor de als alarmvertraging ingestelde tijd aanstaan, opdat de
alarmmelding getriggerd wordt.
- Bevestig met toets 1 de alarmvertraging. Op het display staat weer “
Voorbeeld: U wilt de temperatuur in een kas op een temperatuur van 15 °C en 50 °C met een
alarm bewaken. Hiervoor moet voor het max. alarm “AL.Hi” 50 °C en voor het
min. alarm “AL.Lo” = 15 °C ingesteld worden.
=> Als de temperatuur boven 50 °C resp. onder 15 °C komt, triggert het
apparaat na de ingestelde alarmvertraging het alarm.
Let er op, dat de alarmuitgang geïnverteerd is. D.w.z. de schakeluitgang is bij geen alarm
actief.
Hiermee is de instelling van het schakel – en alarmpunt van het apparaat afgesloten. Druk
op toets 3 om naar de weergave van de meetwaarde om te schakelen.
A.dEL
”.
22
6. Offset – en stijgingscorrectie
De offset – en stijgingscorrectie is bedoeld voor het compenseren van sensortoleranties
resp. voor de fijnafstelling van afwijkingen van uw meetomvormer resp. signaalgever.
Let op: Als bij de invoer langer dan 60 seconden geen toets ingedrukt wordt, dan wordt de
instelling van de schakelpunten van het apparaat afgebroken.
Eventueel reeds uitgevoerde veranderingen worden hierbij niet opgeslagen en gaan dus
verloren!
Let op:
Bij het veranderen van de configuratie –instelling voor “InP”, “SEnS” resp. “Unit”
worden reeds uitgevoerde instellingen voor schakelpunten resp. alarmgrenzen teruggezet!
Aanwijzing: De toetsen 2 en 3 zijn bij de invoer van waarden uitgevoerd met een “Rol-functie”. Als de
toets kort ingedrukt wordt de waarde steeds met 1 digit verhoogd (toets 2) resp. verlaagd
(toets 3).
Als de toets langer ingerukt wordt (> 1s), begint de waarde omhoog resp. omlaag te
tellen, waarbij de snelheid na korte tijd verhoogd wordt.
De instelling is verder met een ‘overflow’ –functie uitgerust. Als bij een instelling de
maximaal mogelijke instelwaarde bereikt wordt, dan wordt er gewisseld naar de minimaal
mogelijke instelwaarde en omgekeerd.
- Neem het apparaat in gebruik en wacht tot de segmenttest
klaar is.
- Druk toets 3 >2 sec in (b.v. met een schroevendraaier).
Op het display verschijnt “OFFS” (offset = nulpuntverschuiving).
- Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste offset –waarde in.
Toets 1 Toets 2 Toets 3
De invoer van de offset vindt plaats in digits resp. in °C/°F.
De ingestelde offset –waarde wordt afgetrokken van de gemeten waarde (voor de exacte
berekening zie onder “Scale”).
- Bevestig het ingestelde schakelpunt met toets 1. Op het display verschijnt weer “OFFS”.
- Druk op toets 1. Op het display verschijnt nu “SCAL” (Scale = stijging).
-
Stel met de toetsen 2 en 3 de gewenste stijgingscorrectie –waarde in.
De invoer van de stijgingscorrectie vindt plaats in %. De displaywaarde wordt berekend met
de volgende formule:
display = (gemeten waarde – offset) * (1 + stijgingscorrectie [%/100])
Voorbeeld: de instelling is 2.00 => stijging is met 2.00% verhoogd => stijging = 102%. Bij een
gemeten waarde van 1000 (zonder stijgingscorrectie) zou het apparaat nu 1020 weergeven.
- Bevestig met toets 1 de ingestelde waarde van de stijgingscorrectie. Op het display
verschijnt weer “
SCAL
”.
Hiermee is de instelling van offset – en stijgingscorrectie van het apparaat afgesloten. Druk
op toets 3 om terug te schakelen naar de weergave van de meetwaarde.
Voorbeelden voor offset – en stijgingscorrectie:
Voorbeeld 1: Aansluiting van een Pt1000 –sensor (met offset –fout door de kabellengte van de
sensorkabel). De aanduiding op het apparaat zonder offset - en stijgingscorrectie is als volgt: bij 0 °C
= 2 °C, bij 100 °C = 102 °C
Hieruit wordt berekend
stijging 102 – 2 = 100 (afwijking 0)
Dientengevolge moet er
ingesteld worden:
Scale = 0.00
:
nulpunt 2
offset = 2 (nulpuntafwijking)
Voorbeeld 2: Aansluiting van een 4-20mA –drukmeting –omvormer
De aanduiding op het apparaat zonder offset - en stijgingscorrectie is als volgt:
bij 0 bar = 0.08, bij 20 bar = 20.02
Dientengevolge moet er
ingesteld worden:
Scale = -1.05 (= afwijking/werkelijke stijging = -0.17 / 16.17 = -0.0105 -1.05%)
:
nulpunt: 0.00
offset = 0.00 (nulpuntafwijking)
7. MIN/Max -waarden geheugen
Het apparaat bezit een MIN/MAX –waarden –geheugen. Daarin worden de laagste en de
hoogste gebruikswaarde opgeslagen.
Oproepen van de min. waarde Druk kort op toets 3 Er wordt kort “Lo”, getoond, aansluitend
wordt ca. 2 sec de min. waarde getoond
Oproepen van de max. waarde Druk kort op toets 2 Er wordt kort “Hi”, getoond, aansluitend
wordt ca. 2 sec de max. waarde getoond
Wissen van de
MIN/MAX –waarde
Druk gelijktijdig 2 sec Er wordt op het display kort “CLr” getoond,
op toets 2 en 3
actuele displaywaarde.
de MIN/MAX –waarde wordt teruggezet naar de
8. Seriële interface
Het apparaat beschikt over een EASY
BUS
EASY
–module gebruikt worden.
De seriële interface van het apparaat maakt de communicatie van het apparaat met een
computer van hogere orde mogelijk. Het opvragen en overdragen van data vindt plaats in de
Master/Slave –werking, d.w.z. het apparaat zendt alleen data op aanvraag. Elk apparaat
bezit een ID –nummer, zodat een eenduidige identificatie mogelijk is. Met de desbetreffende
software (b.v. EBxKonfig – gratis op internet verkrijgbaar) kan aan het apparaat een
apparaatadres toegewezen worden.
BUS
–interface. Het apparaat kan als een volwaardige
24
Benodigde accessoires voor het gebruik als interface:
- Niveau –omvormer
EASY
BUS
⇔ PC: b.v. EBW1, EBW64, EB2000MC
- Software voor de communicatie met het apparaat:
EBS9M 9-kanaals software voor het weergeven van de meetwaarde
EASYCONTROL universele meerkanaals –software voor de realtime –registratie en
weergave van meetgegevens van een apparaat in het ACCESS® databankformaat
EASYBUS-DLL: EASYBUS –ontwikkelingspakket voor het ontwikkelen van eigen
software; dit omvat een universele Windows®-functiebibliotheek met
documentatie en programmavoorbeelden. De DLL kan door alle
gangbare programmeertalen ingebonden worden.
9. Foutcodes
Als het apparaat ontoelaatbare werkingstoestanden herkent, dan wordt een desbetreffende
foutcode getoond.
De volgende codes zijn gedefinieerd:
Err.1:Meetbereik overschreden
Deze foutmelding signaleert dat het meetbereik van het apparaat overschreden is.
Mogelijke oorzaak van de fout: - ingangssignaal te groot
- sensorbreuk (bij Pt100 en Pt1000)
- sensoreinde (bij 0(4)-20mA)
- overflow van de teller
Oplossing: - de foutmelding wordt teruggezet, zodra het ingang-
signaal weer binnen de toegelaten grenzen ligt.
- sensor, meetomvormer resp. frequentiegever
controleren
- configuratie van het apparaat controleren (b.v.
ingangssignaal).
- teller terugzetten.
Err.2: Meetbereik onderschreden
Deze foutmelding signaleert, dat het meetbereik van het apparaat onderschreden wordt.
Mogelijke oorzaak van de fout: - ingangssignaal te klein resp. negatief
- stroom kleiner dan 4mA
- sensoreinde (bij Pt100 en Pt1000)
- sensorbreuk (bij 4-20mA)
- te lage waarde voor de teller
Oplossing: - de foutmelding wordt teruggezet, zodra het ingang-
signaal weer binnen de toegelaten grenzen ligt.
- sensor, meetomvormer resp. frequentiegever
controleren
- configuratie van het apparaat controleren (b.v.
ingangsignaal).
- teller terugzetten.
25
Err.3: Weergavenbereik overschreden
Deze foutmelding signaleert dat het mogelijke weergavenbereik van 9999 digits van
het apparaat overschreden wordt.
Mogelijke oorzaak van de fout: - schaalverdeling verkeerd
- overflow van de teller
Oplossing: - de foutmelding wordt teruggezet, zodra de display-
waarde weer < 9999 is
- teller terugzetten
- als dit vaak voorkomt, zou u eventueel moeten
overleggen of het door de schaalverdeling gekozen
displaybereik niet te groot is gekozen en dienover eenkomstig gereduceerd zou moeten worden (b.v.
met een factor 10)
Err.4: Weergavenbereik onderschreden
Deze foutmelding signaleert dat het mogelijke weergavenbereik van -9999 digits van
het apparaat onderschreden wordt.
Mogelijke oorzaak van de fout: - schaalverdeling verkeerd
- underflow van de teller
Oplossing: - de foutmelding wordt teruggezet, zodra de display-
waarde weer binnen de toegelaten grenzen ligt.
- teller terugzetten
- als dit vaak voorkomt, zou u eventueel moeten
- overleggen of het door de schaalverdeling gekozen
displaybereik niet te groot is gekozen en dienover eenkomstig gereduceerd zou moeten worden (b.v.
met een factor 10)
Err.7: Systeemfout
Het apparaat heeft een geïntegreerde eigen diagnose –functie, die permanent
belangrijke onderdelen van het apparaat controleert. Als de diagnosefunctie een defect
herkent, dan wordt de foutmelding Err.7 getoond.
Mogelijke oorzaak: - toelaatbare werktemperatuur over –resp. onder-
schreden
- apparaat defect
Oplossing: - houd u aan de werktemperatuur
- apparaat vervangen
Err.9: Sensor defect
Het apparaat heeft een geïntegreerde diagnosefunctie voor de aangesloten sensor of
signaalgever. Als de diagnosefunctie een defect herkent, wordt de foutmelding Err.9
getoond.
Mogelijke oorzaak: - breuk resp. kortsluiting in sensor bij Pt100 of Pt1000.
- breuk in sensor bij thermo -elementen
Oplossing: - sensor controleren en eventueel vervangen
Err.11: Waarde kon niet berekend worden
Deze foutmelding signaleert dat eren voor de berekening van de displaywaarde
benodigde meetgrootte foutief is of buiten het toelaatbare bereik ligt.
ca. 4 metingen / sec. (bij temperatuurmeting) resp.
ca. 4 metingen / sec. (bij frequentie, toerental met f ≥ 4 Hz)
resp.
in overeenstemming met f (bij f < 4 Hz)
Uitgangen: 2 schakeluitgangen, niet galvanisch gescheiden
Uitgangssoort: naar keuze: Low-Side, High-Side of Push-Pull
Aansluitgegevens:
Reactietijd:
Low-Side: 28V/1A, High-Side Ub/200mA
≤
20 msec. bij normsignaal
≤0.3 sec. bij temperatuur, frequentie (f > 4 Hz)
Uitgangsfuncties: 2-punts, 3-punts, 2-punts met alarm, Min-/Max –alarm
gemeenschappelijk of gescheiden
Schakelpunten: vrij kiesbaar
Display: ca. 10 mm hoge, 4-cijferige rode LED –aanduiding
Bediening: d.m.v. 3 toetsen, toegankelijk na het afnemen van de frontplaat
of via interface
Interface:EASY
–interface, galvanisch gescheiden
BUS
Spanningsvoorziening: 9 tot 28 V DC
Stroomverbruik:
max. 30 mA (zonder schakeluitgang)
Nominale temperatuur: 25 °C
Werktemperatuur: -20 tot +50 °C
Rel. vochtigheid:
0 tot 80% relatieve vochtigheid (niet condenserend)
Opslagtemperatuur: -30 tot +70 °C
Behuizing: met glasvezel versterkt noryl, zichtvenster polycarbonaat
Afmeting:
24 x 48 mm (afmeting frontraam)
Inbouwdiepte: ca. 65 mm (incl. schroef -/steekklemmen)
Paneelbevestiging: met VA –veerklem
Mogelijke paneeldikte:
van 1 tot ca. 10 mm
Paneeluitsparing: 21.7+0,5 x 45+0.5 mm (h x b)
Elektro –aansluiting: via schroef -/steekklem: 2-pol. voor interface en 9-pol. voor
overige
aansluitingen. Kabeldoorsnede van 0.14 tot 1.5 mm2
Veiligheidsklasse: aan de voorzijde IP54, met optionele O -ringen IP65
Elektromagnetische
Compatibiliteit (EMC): EN61326+A1+A2 (aanhangsel A, klasse B), extra fout: <1%FS
Bij het aansluiten van lange kabels dient u overeenkomstig
geschikte externe maatregelen te treffen tegen
stootspanningen.
28
Loading...
+ hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.