Fronius TransSteel 3500 / 5000 Operating Instruction [NL]

Fronius prints on elemental chlorine free paper (ECF) sourced from certified sustainable forests (FSC).
/ Perfect Charging / Perfect Welding / Solar Energy
TransSteel 3500, TransSteel 5000
Bedieningshandleiding
NL
Stroombron voor MIG/MAG-lassen
42,0426,0076,NL 038-28042021
Inhoudsopgave
Verklaring veiligheidsaanwijzingen 5 Algemeen 5 Gebruik overeenkomstig de bedoeling 6 Omgevingsvoorwaarden 6 Verplichtingen van de gebruiker 6 Verplichtingen van het personeel 7 Netaansluiting 7 Bescherming van uzelf en derden 7 Gevaar door schadelijke gassen en dampen 8 Gevaar door vonken 8 Gevaren door net- en lasstroom 9 Zwerfstromen 10 EMV-apparaatclassificaties 10 EMV-maatregelen 10 EMF-maatregelen 11 Bijzondere gevaren 11 Eisen aan het beschermgas 12 Gevaar door beschermgasflessen 13 Gevaar op uitstromend beschermgas 13 Veiligheidsmaatregelen op de opstelplaats en bij transport 13 Veiligheidsmaatregelen bij normaal gebruik 14 Inbedrijfname, onderhoud en reparatie 15 Veiligheidscontrole 15 Verwijdering 15 Veiligheidssymbolen 15 Gegevensbescherming 16 Auteursrecht 16
NL
Algemene informatie 17
Algemeen 19
Apparaatconcept 19 Voorwaarden 19 Werkingsprincipe 19 Toepassingsgebieden 19 Waarschuwingen op het apparaat 20
Systeemonderdelen 22
Algemeen 22 Veiligheid 22 Overzicht 22
Opties 23
Algemeen 23 Automaat-interface 23 Gas-testtoets 23 Aansluiting CO2 gasvoorverwarmer 23 VRD: Veiligheidsfunctie 24 VRD: Veiligheidsprincipe 24
Bedieningselementen en aansluitingen 27
Algemeen 29
Algemeen 30 Bedieningspaneel Remote 30
Aansluitingen, schakelaars en mechanische componenten 31
Stroombron TSt 3500 / 5000 31
Installatie en ingebruikneming 33
3
Algemeen 35 MIG/MAG - gasgekoeld lassen 35 MIG/MAG - watergekoeld lassen 35
Voor installatie en ingebruikneming 36
Veiligheid 36 Gebruik overeenkomstig de bedoeling 36 Vereisten aan de installatielocatie 36 Netaansluiting 37
Algemeen 38 Voorgeschreven netkabel en trekontlastingen 38 Veiligheid 38 Netkabel aansluiten 39 Trekontlasting Europa monteren 39 Trekontlasting Canada / VS en voor TSt 5000 MV Europa monteren 40
Generatormodus 42
Algemeen 43 Informatie over systeemonderdelen 43 Systeemcomponenten opbouwen (overzicht) 43 Trekontlasting 44 Verbindingsleidingpakket aansluiten 45 Gasfles aansluiten 45 Massaverbinding tot stand brengen, lasbrander aansluiten 46 Juiste ligging van de slangenpakketten 46 Verdere activiteiten 46
Storingen opheffen en onderhoud 47
Storingsdiagnose en storingen opheffen 49
Algemeen 49 Veiligheid 49 Fouten in de stroombron vaststellen 49
Verzorging, onderhoud en recycling 52
Algemeen 52 Veiligheid 52 Bij elke ingebruikname 52 Elke 2 maanden 52 Elke 6 maanden 52 Recycling 53
Gemiddelde verbruikswaarden bij het lassen 54
Gemiddeld verbruik van draadelektroden bij het MIG/MAG-lassen 54 Gemiddeld beschermgasverbruik bij het MIG/MAG-lassen 54 Gemiddeld beschermgasverbruik bij het TIG-lassen 54
Technische gegevens 55
Speciale spanning 55 Verklaring van het begrip 'inschakelduur' 55 TSt 3500 56 TSt 5000 57 TSt 3500 MV 58 TSt 5000 MV 59 Overzicht van kritieke grondstoffen, productiejaar van apparaat 60
4
Veiligheidsvoorschriften
NL
Verklaring veilig­heidsaanwijzin­gen
WAARSCHUWING!
Duidt op een onmiddellijk dreigend gevaar.
Wanneer dit gevaar niet wordt vermeden, heeft dit de dood of zwaar lichamelijk let-
sel tot gevolg.
GEVAAR!
Duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie.
Wanneer deze situatie niet wordt vermeden, kan dit de dood of zwaar lichamelijk let-
sel tot gevolg hebben.
VOORZICHTIG!
Duidt op een situatie die mogelijk schade tot gevolg kan hebben.
Wanneer deze situatie niet wordt vermeden, kan dit lichte of geringe verwondingen
evenals materiële schade tot gevolg hebben.
OPMERKING!
Duidt op de mogelijkheid van minder goede resultaten en mogelijke beschadiging van de apparatuur.
Algemeen Het apparaat is volgens de laatste stand van de techniek conform de officiële veiligheids-
eisen vervaardigd. Onjuiste bediening of misbruik levert echter potentieel gevaar op voor:
- het leven van de gebruiker of dat van derden
- het apparaat en andere bezittingen van de gebruiker
- de efficiëntie van het werken met het apparaat.
Alle personen die met ingebruikname, bediening, onderhoud en reparatie van het appa­raat te maken hebben, moeten:
- beschikken over de juiste kwalificaties
- kennis van lassen hebben en
- deze bedieningshandleiding volledig lezen en exact opvolgen.
De bedieningshandleiding moet worden bewaard op de plaats waar het apparaat wordt gebruikt. Naast de bedieningshandleiding moet bovendien de overkoepelende en lokale regelgeving ter voorkoming van ongevallen en ter bescherming van het milieu worden nageleefd.
Alle aanwijzingen met betrekking tot veiligheid en gevaren op het apparaat:
- in leesbare toestand houden
- niet beschadigen
- niet verwijderen
- niet afdekken, afplakken of overschilderen.
De plaatsen waar de aanwijzingen met betrekking tot veiligheid en gevaren op het appa­raat zijn aangebracht, vindt u in het hoofdstuk "Algemeen" in de handleiding van het apparaat. Storingen die de veiligheid nadelig kunnen beïnvloeden, moeten zijn verholpen voordat het apparaat wordt ingeschakeld.
5
Het gaat om uw eigen veiligheid!
Gebruik overeen­komstig de bedoeling
Het apparaat is uitsluitend bestemd voor werkzaamheden overeenkomstig het bedoelde gebruik.
Het apparaat is uitsluitend voor de op het kenplaatje vermelde laswerkzaamheden bestemd. Ieder ander of afwijkend gebruik geldt als gebruik niet overeenkomstig de bedoeling. De fabrikant is niet aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade.
Tot gebruik overeenkomstig de bedoeling behoort ook:
- het volledig lezen en opvolgen van alle aanwijzingen in de handleiding
- het volledig lezen en opvolgen van alle aanwijzingen met betrekking tot veiligheid en gevaren
- het tijdig uitvoeren van inspectie- en onderhoudswerkzaamheden.
Gebruik het apparaat nooit voor de volgende doeleinden:
- het ontdooien van leidingen
- het laden van batterijen of accu's
- het starten van motoren
Het apparaat is ontworpen voor gebruik in industrie- en productieomgevingen. De fabri­kant is niet verantwoordelijk voor schade die ontstaat door gebruik in woonomgevingen.
De fabrikant aanvaardt evenmin aansprakelijkheid voor gebrekkige of onjuiste resultaten.
Omgevingsvoor­waarden
Verplichtingen van de gebruiker
Gebruik of opslag van het apparaat buiten het aangegeven bereik geldt niet als gebruik overeenkomstig de bedoeling. De fabrikant is niet aansprakelijk voor de hieruit voort­vloeiende schade.
Temperatuurbereik van de omgevingslucht:
- tijdens het lassen: -10 °C tot + 40 °C (14 °F tot 104 °F)
- tijdens transport en opslag: -20 °C tot +55 °C (-4 °F tot 131 °F)
Relatieve luchtvochtigheid:
- tot 50% bij 40 °C (104 °F)
- tot 90% bij 20 °C (68 °F)
Omgevingslucht: vrij van stof, zuren, corrosieve gassen of substanties, enz. Hoogte boven de zeespiegel: tot 2.000 m (6561 ft. 8.16 in.)
De gebruiker is verplicht uitsluitend personen met het apparaat te laten werken die:
- op de hoogte zijn van de fundamentele voorschriften over arbeidsveiligheid en onge­vallenpreventie, en vertrouwd zijn met de bediening van het apparaat
- deze bedieningshandleiding, met name het hoofdstuk "Veiligheidsvoorschriften", hebben gelezen en begrepen, en dit door het zetten van hun handtekening hebben bevestigd
- voldoende gekwalificeerd zijn voor de werkzaamheden die zij uitvoeren.
Er moet regelmatig worden gecontroleerd of het personeel in voldoende mate veilig­heidsbewust werkt.
6
Verplichtingen van het personeel
Alle personen die met het apparaat moeten werken, verplichten zich vóór aanvang van de werkzaamheden:
- de fundamentele voorschriften over arbeidsveiligheid en ongevallenpreventie na te leven
- deze bedieningshandleiding, met name het hoofdstuk "Veiligheidsvoorschriften", te lezen, en door het zetten van hun handtekening te bevestigen dat zij deze hebben begrepen en zullen naleven.
Voordat personen die met het apparaat werken, de werkplek verlaten, dienen zij na te gaan of er ook tijdens hun afwezigheid geen persoonlijk letsel of materiële schade kan ontstaan.
Netaansluiting Apparaten met een hoog vermogen kunnen vanwege hun stroomopname de energie-
kwaliteit van het stroomnetwerk beïnvloeden.
Dit kan voor bepaalde apparaattypen consequenties hebben in de vorm van:
- aansluitbeperkingen
-
eisen m.b.t. de maximaal toelaatbare netimpedantie
-
eisen m.b.t. het minimaal vereiste kortsluitvermogen
*)
telkens bij de aansluiting op het openbare stroomnetwerk
*)
*)
zie de technische gegevens
NL
Bescherming van uzelf en derden
In dat geval moet de eigenaar of de gebruiker van het apparaat eerst nagaan of het apparaat wel mag worden aangesloten. Indien nodig dient hiertoe te worden overlegd met de energieleverancier.
BELANGRIJK! Zorg voor een veilige aarding van de netaansluiting!
Neem bij het werken met het apparaat staat u aan talrijke gevaren bloot, zoals bijvoor­beeld:
- vonken, rondvliegende hete metaaldeeltjes
- voor ogen en huid schadelijke straling van de boog
- schadelijke elektromagnetische velden, die voor dragers van een pacemaker levensgevaarlijk zijn
- gevaar van elektrische schokken door net- en lasstroom
- verhoogde geluidsbelasting
- schadelijke lasrook en -gassen
Neem bij het werken met het apparaat moeten geschikte beschermende kleding dragen. De beschermende kleding moet de moet de volgende eigenschappen hebben:
- moeilijk ontvlambaar
- isolerend en droog
- het hele lichaam bedekkend, onbeschadigd en in goede toestand
- veiligheidshelm
- broek zonder omslag
Onder het dragen van beschermende kleding wordt onder meer verstaan:
- Het afschermen van ogen en gezicht met een laskap die is uitgerust met de juiste filters ter bescherming tegen UV-straling, hitte en vonken.
- Het dragen (achter de laskap) van een geschikte lasbril met zijbescherming.
- Het dragen van stevige schoenen die ook onder vochtige omstandigheden isoleren.
- Het beschermen van de handen met geschikte handschoenen (elektrisch isolerend, hittebestendig).
- Het dragen van gehoorbescherming ter vermindering van de geluidsbelasting en ter voorkoming van gehoorschade.
7
Personen, vooral kinderen, tijdens het gebruik van het apparaat en tijdens het lassen van de werkplek weghouden. Bevinden zich echter nog personen in de omgeving, dan:
- wijst u deze op alle mogelijke gevaren (schade aan de ogen door het licht van de boog, letstel door vonken, schadelijke lasrook, geluidsbelasting, risico van schokken door net- of lasstroom, enz.)
- stelt u geschikte veiligheidsmiddelen ter beschikking of
- installeert u geschikte beschermwanden en beschermgordijnen.
Gevaar door schadelijke gas­sen en dampen
De rook die bij het lassen ontstaat, bevat gassen en dampen die een gevaar voor de gezondheid vormen.
Lasrook bevat stoffen die volgens monografie 118 van het International Agency for Research on Cancer kanker veroorzaken.
Ruimte op tijd schoon zuigen. Indien mogelijk een lasbrander met geïntegreerd zuigapparaat gebruiken.
Uw gezicht uit de buurt van lasrook en gassen houden.
Ontstane rook en schadelijke gassen
- niet inademen
- via een geschikte methode afzuigen uit de werkplaats.
Zorg voor voldoende toevoer van buitenlucht. Controleren of te allen tijde een ventilatie van minstens 20 m³/uur wordt aangehouden.
Indien de ventilatie onvoldoende is, gebruikt u een lashelm met luchttoevoer.
Indien niet geheel duidelijk is of de ventilatie voldoende is, vergelijkt u de gemeten emis­sies van schadelijke stoffen met de toelaatbare grenswaarden.
Voor de mate waarin de lasrook schadelijk is, zijn onder meer de volgende componenten verantwoordelijk:
- de metalen die voor het werkstuk worden gebruikt
- de gebruikte elektroden
- de toegepaste coatings
- de gebruikte reinigingsmiddelen, ontvettingsmiddelen e.d.
- gebruikte lasproces
Gevaar door von­ken
De aanwijzingen in de veiligheidsinformatiebladen voor genoemde componenten in acht nemen en de instructies van de fabrikant opvolgen.
Aanbevelingen voor blootstellingsscenario's en maatregelen voor risicobeheer en voor de identificatie van arbeidsomstandigheden zijn op de website van de European Welding Association in het gedeelte Health & Safety te vinden (https://european-welding.org).
Ervoor zorgen dat ontvlambare dampen (bijvoorbeeld van oplosmiddelen) niet binnen het stralingsbereik van de boog terechtkomen.
Als er niet wordt gelast, het ventiel van de beschermgasfles of de hoofdgaskraan sluiten.
Vonken kunnen brand en explosies veroorzaken.
Voer nooit laswerkzaamheden uit in de nabijheid van brandbare materialen.
Brandbare materialen moeten ten minste 11 meter (36 ft. 1.07 in.) van de boog verwij­derd zijn of worden voorzien van een betrouwbare afdekking.
Houd een geschikte, geteste brandblusser bij de hand.
8
Vonken en hete metaaldeeltjes kunnen ook door kleine kieren en openingen in de omge­ving terechtkomen. Om te voorkomen dat hierdoor kans op letsel of brandgevaar ont­staat, moet u passende maatregelen nemen.
Niet lassen in brand- en explosiegevaarlijke omgevingen of aan gesloten tanks, vaten en buizen als deze niet zijn voorbereid conform de nationale en internationale normen.
Er mag niet worden gelast aan houders waarin zich gassen, drijfstoffen, minerale oliën e.d. bevinden/hebben bevonden. Restanten van deze stoffen kunnen een explosie ver­oorzaken.
NL
Gevaren door net- en lasstroom
Een elektrische schok is per definitie levensgevaarlijk en kan dodelijk zijn.
Spanningvoerende delen binnen en buiten het apparaat niet aanraken.
Bij MIG/MAG- en TIG-lassen zijn ook de lasdraad, de draadspoel, de aandrijfrollen en alle metalen onderdelen die met de lasdraad in aanraking komen, spanningvoerend.
De draadtoevoer altijd op een voldoende geïsoleerde ondergrond plaatsen of een geschikte, isolerende unit gebruiken voor de draadtoevoer.
Om uzelf en anderen adequaat tegen aarde- en massapotentiaal te beschermen, dient u te zorgen voor een voldoende isolerende, droge ondergrond of afdekking. De onder­grond of afdekking moet het gebied tussen lichaam en aarde- of massapotentiaal volle­dig afdekken.
Alle kabels en leidingen moeten goed zijn bevestigd, onbeschadigd en geïsoleerd zijn, en een voldoende dikke kern hebben. Losse verbindingen, verschroeide of beschadigde kabels, of leidingen met een te kleine kern direct vervangen. Voor elk gebruik de stroomverbindingen handmatig op stevigheid controleren. Bij stroomkabels met bajonetplug de stroomkabel minimaal 180° om de lengte-as draaien en voorspannen.
Kabels en leidingen niet om uw lichaam of om lichaamsdelen wikkelen.
De laselektrode (staafelektrode, wolfraamelektrode, lasdraad, enz.)
- nooit ter afkoeling in vloeistoffen onderdompelen
- nooit aanraken wanneer de stroombron is ingeschakeld.
Tussen de elektroden van twee lasapparaten kan zich bijvoorbeeld de dubbele nullast­spanning van één lasapparaat voordoen. Bij gelijktijdige aanraking van de potentialen van beide elektroden bestaat dan onder bepaalde omstandigheden levensgevaar.
De net- en apparaatkabels regelmatig door een elektromonteur op een juiste werking van de randaarde laten controleren.
Om goed te kunnen werken, hebben apparaten van beschermingsklasse I een stroom­netwerk met randaarde evenals een stekkersysteem met randaardecontact nodig.
Het apparaat op een stroomnetwerk zonder randaarde of een stopcontact zonder rand­aardecontact aansluiten is alleen toegestaan als alle nationale bepalingen voor veilige scheiding worden nageleefd. Anders geldt dit als grof nalatig. De fabrikant is niet aansprakelijk voor hieruit voortvloei­ende schade.
Indien noodzakelijk met hiertoe geschikte middelen voor voldoende aarding van het werkstuk zorgen.
Niet-gebruikte apparaten uitschakelen.
Bij werkzaamheden op hoogte een valbeschermingsuitrusting dragen.
9
Voor u werkzaamheden aan het apparaat uitvoert, moet u het apparaat uitschakelen en de netstekker uit de wandcontactdoos halen.
Een duidelijk leesbaar en begrijpelijk waarschuwingsbord plaatsen om te voorkomen dat de netstekker opnieuw in de wandcontactdoos wordt gestoken en het apparaat weer wordt ingeschakeld.
Na het openen van het apparaat:
- alle onderdelen die elektrisch geladen zijn, ontladen
- controleren of alle componenten van het apparaat stroomloos zijn.
Indien u werkzaamheden moet uitvoeren aan spanningvoerende delen, dient u samen te werken met een tweede persoon die de hoofdschakelaar bijtijds kan uitschakelen.
Zwerfstromen Als onderstaande aanwijzingen niet worden opgevolgd, ontstaan er mogelijk zwerfstro-
men. Deze kunnen het volgende veroorzaken:
- brand
- oververhitting van onderdelen die in contact staan met het werkstuk
- beschadiging van randaardeleidingen
- beschadiging van het apparaat en andere elektrische installaties
Voor een stevige verbinding tussen de werkstukklem en het werkstuk zorgen.
De werkstukklem zo dicht mogelijk bij de plaats waar u gaat lassen, bevestigen.
EMV-apparaat­classificaties
Het apparaat met voldoende isolatie tegen elektrisch geleidende omgeving opstellen, bijv.: isolatie tegen geleidende bodem of geleidende onderstellen.
Bij het gebruik van stroomverdelers, units met een dubbele kop enz. rekening houden met het volgende: Ook de elektrode van de niet-gebruikte lastoorts/elektrodenhouder is spanningvoerend. Voor een voldoende geïsoleerde opslagpositie voor de niet-gebruikte lastoorts/elektrodenhouder zorgen.
Bij geautomatiseerde MIG/MAG-toepassingen moet de elektrode goed geïsoleerd van de lasdraadhouder, grote spoel of draadspoel naar de draadtoevoer worden geleid.
Apparaten van emissieklasse A:
- zijn uitsluitend bedoeld voor toepassing in industriegebieden;
- kunnen in andere gebieden leidinggebonden storingen of storingen door straling ver­oorzaken.
Apparaten van emissieklasse B:
- voldoen aan de emissievereisten voor woon- en industriegebieden. Dit geldt ook voor woongebieden waar de energievoorziening is gebaseerd op het openbare laag­spanningsnet.
EMV-apparaatclassificatie volgens kenplaatje of technische gegevens.
EMV-maatregelen In uitzonderlijke gevallen kan er, ondanks het naleven van de emissiegrenswaarden,
sprake zijn van beïnvloeding van het geëigende gebruiksgebied (bijvoorbeeld als zich op de installatielocatie gevoelige apparatuur bevindt of als de installatielocatie is gelegen in de nabijheid van radio- of televisieontvangers). In dit geval is de gebruiker verplicht adequate maatregelen te treffen om de storing op te heffen.
10
Controleer en beoordeel of de immuniteit van installaties in de omgeving van het appa­raat in overeenstemming is met de nationale en internationale voorschriften. Voorbeel­den van storingsgevoelige installaties die door het apparaat beïnvloed kunnen worden:
- Veiligheidsinstallaties
- Netkabels, signaalkabels en kabels voor gegevensoverdracht
- Data- en telecommunicatie-installaties
- Meet- en kalibratie-installaties
Ondersteunende maatregelen ter voorkoming van EMV-problemen:
1. Netvoeding
- Treden er, ondanks reglementaire aansluiting op het elektriciteitsnet, elektro-
magnetische storingen op, tref dan extra maatregelen (gebruik bijvoorbeeld een geschikt netfilter).
2. Laskabels
- Houd ze zo kort mogelijk.
- Laat ze dicht bij elkaar lopen (ook ter voorkoming van EMF-problemen).
- Leg ze ver verwijderd van andere leidingen.
3. Potentiaalegalisatie
4. Aarding van het werkstuk
- Breng, indien noodzakelijk, via geschikte condensatoren een aardeverbinding
tot stand.
5. Afscherming, indien noodzakelijk
- Scherm andere installaties in de omgeving af.
- Scherm de complete lasinstallatie af.
NL
EMF-maatregelen Elektromagnetische velden kunnen nog onbekende schade aan de gezondheid veroor-
zaken:
- Gevolgen voor de gezondheid van personen die zich in de nabijheid bevinden, bij­voorbeeld dragers van pacemakers en hoortoestellen.
- Dragers van pacemakers moeten zich door hun arts laten adviseren, voordat zij zich in de onmiddellijke nabijheid van het apparaat en het lasproces begeven.
- De afstand tussen de laskabels en het hoofd/lichaam van de lasser moet om veilig­heidsredenen zo groot mogelijk worden gehouden.
- Laskabels en slangenpakketten niet over de schouder dragen en niet om het lichaam of lichaamsdelen wikkelen.
Bijzondere geva­ren
Houd handen, haren, kledingstukken en gereedschappen uit de buurt van bewegende onderdelen, zoals bijvoorbeeld:
- ventilatoren
- tandwielen
- rollen
- aandrijfassen
- draadspoelen en lasdraden
Steek uw handen niet in de draaiende tandwielen van de draadaandrijving of in draai­ende machineonderdelen.
Afdekkingen en zijdelen mogen uitsluitend worden geopend/verwijderd gedurende het uitvoeren van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden.
Tijdens het gebruik
- Controleren of alle afdekkingen zijn gesloten en alle zijdelen correct zijn gemon­teerd.
- Alle afdekkingen en zijdelen gesloten houden.
Het uitsteken van de lasdraad uit de lastoorts levert een hoog risico op letsel op (verwon­dingen aan handen, gezicht, ogen, enz.).
11
Houd de lastoorts daarom altijd weg van het lichaam (apparaten met draadaanvoerunit) en gebruik een geschikte veiligheidsbril.
Raak het werkstuk tijdens en na het lassen niet aan - verbrandingsgevaar.
Van afkoelende werkstukken kan slak afspringen. Draag daarom ook bij het nabewerken van werkstukken de voorgeschreven beschermende uitrusting en zorg ervoor dat andere personen voldoende zijn beschermd.
Laat lastoortsen en andere uitrustingscomponenten met een hoge bedrijfstemperatuur afkoelen voordat u eraan gaat werken.
In ruimten met een verhoogd risico op brand of explosie gelden bijzondere voorschriften.
- Houd u aan de geldende nationale en internationale bepalingen.
Stroombronnen voor werkzaamheden in ruimten met een verhoogd elektrisch risico (bij­voorbeeld ketels) moeten zijn voorzien van het symbool (Safety). De stroombron zelf mag zich echter niet in zulke ruimten bevinden.
Verbrandingsgevaar door uittredend koelmiddel. Schakel het koelapparaat uit voordat u de aansluiting van de koelmiddeltoevoer/-afvoer afkoppelt.
Neem bij het werken met koelmiddel de aanwijzingen op het veiligheidsinformatieblad voor het koelmiddel in acht. U kunt het veiligheidsinformatieblad aanvragen via de servi­cedienst van de fabrikant of downloaden op zijn website.
Gebruik voor het kraantransport van apparaten uitsluitend geschikte lastopnamemidde­len van de fabrikant.
- Bevestig kettingen of kabels aan alle hiervoor bestemde ophangpunten op het geschikte lastopnamemiddel.
- De kettingen of kabels moeten een zo klein mogelijke afwijking van hun loodrechte stand hebben.
- Verwijder gasflessen en draadaanvoer (MIG/MAG- en TIG-apparaten).
Eisen aan het beschermgas
Gebruik bij kraanophanging van de draadaanvoer tijdens het lassen altijd een geschikte, isolerende draadaanvoerophanging (MIG/MAG- en TIG-apparaten).
Als het apparaat is voorzien van een draagriem of -greep, mag deze uitsluitend worden gebruikt om het apparaat met de hand te dragen. De draagriem/-greep is niet geschikt voor transport van het apparaat per kraan, vorkheftruck of ander mechanisch hefwerk­tuig.
Alle aanslagmiddelen (riemen, beugels, kettingen, enz.) die voor het transport van het apparaat of onderdelen ervan worden gebruikt, moeten regelmatig worden gecontroleerd (bijvoorbeeld op mechanische beschadigingen, corrosie en aantasting door omgevings­invloeden). Interval en omvang van deze controles moeten minimaal voldoen aan de geldende natio­nale normen en richtlijnen.
Bij gebruik van een adapter voor de beschermgasaansluiting bestaat het gevaar dat er onopgemerkt kleur- en reukloos beschermgas vrijkomt. Omwikkel daarom, vóór het mon­teren, de schroefdraad aan apparaatzijde van de adapter voor de beschermgasaanslui­ting met geschikte Teflon-tape.
Vooral bij ringleidingen kan verontreinigd beschermgas leiden tot schade aan de appara­tuur en tot een vermindering van de laskwaliteit. Het beschermgas moet aan de volgende kwaliteitseisen voldoen:
- Deeltjesgrootte van vaste stoffen < 40 µm
- Druk-dauwpunt < -20 °C
- Max. oliegehalte < 25 mg/m³
12
Gebruik indien nodig filters!
Gevaar door beschermgasfles­sen
Beschermgasflessen bevatten gas onder druk. Beschadigde flessen kunnen exploderen. Aangezien beschermgasflessen deel uitmaken van de lasuitrusting, moet er uiterst voor­zichtig mee worden omgegaan.
Stel beschermgasflessen met verdicht gas niet bloot aan te grote hitte, mechanisch geweld, slak, open vuur, vonken en lasbogen.
Monteer beschermgasflessen altijd loodrecht en volgens de handleiding, zodat ze niet om kunnen vallen.
Houd beschermgasflessen uit de buurt van elektrische stroomkringen (van het lasappa­raat en andere apparatuur).
Hang nooit een lastoorts op aan een beschermgasfles.
Raak een fles met beschermgas nooit aan met een laselektrode.
Explosiegevaar - voer nooit laswerkzaamheden uit aan een beschermgasfles onder druk.
Gebruik uitsluitend beschermgasflessen die geschikt zijn voor de specifieke werkzaam­heden. Gebruik alleen bijbehorende, geschikte accessoires (regelaars, slangen, fittingen, enz.). Gebruik beschermgasflessen en accessoires alleen als deze in goede staat zijn.
Draai bij het openen van het ventiel van de fles met beschermgas het gezicht weg van de uitlaat.
NL
Gevaar op uit­stromend beschermgas
Veiligheidsmaat­regelen op de opstelplaats en bij transport
Wordt er niet gelast, sluit dan het ventiel van de beschermgasfles.
Laat bij niet-aangesloten beschermgasflessen de kap op het ventiel zitten.
Houd u aan de aanwijzingen van de fabrikant van de beschermgasfles en de accessoi­res, en neem de betreffende nationale en internationale bepalingen in acht.
Verstikkingsgevaar door ongecontroleerd uitstromen van beschermgas
Dit kleur- en geurloze beschermgas kan bij uitstromen in de omgevingslucht het aanwe­zige zuurstof verdringen.
- Zorg voor voldoende aanvoer van frisse lucht - ventilatievolume van minimaal 20 m³/uur
- Volg de veiligheids- en onderhoudsinstructies van de beschermgasfles of hoofdgas­kraan op
- Wordt er niet gelast, sluit dan het ventiel van de beschermgasfles of de hoofdgas­kraan.
- De beschermgasfles of hoofdgaskraan moet voor ieder gebruik gecontroleerd wor­den op eventueel ongecontroleerd uitstromend gas.
Een omvallend apparaat kan resulteren in levensgevaar! Plaats het apparaat stabiel op een vlakke, vaste ondergrond.
- Een hellingshoek van maximaal 10° is toelaatbaar.
In brand- en explosiegevaarlijke ruimten gelden bijzondere voorschriften.
- Houd u aan de betreffende nationale en internationale bepalingen.
Zorg er door middel van instructies en controles binnen het bedrijf voor dat de omgeving van de werkplek altijd schoon en overzichtelijk is.
Plaats en gebruik het apparaat uitsluitend volgens de op het kenplaatje aangeduide beschermingsklasse.
13
Bij het opstellen van het apparaat een vrije ruimte van 0,5 m (1 ft. 7,69 in.) rondom aan­houden, zodat de koellucht ongehinderd kan in- en uitstromen.
Zorg er bij het transport van het apparaat voor dat u zich houdt aan de geldende natio­nale en regionale richtlijnen en veiligheidsvoorschriften. Dit geldt met name voor de richt­lijnen met betrekking tot potentiële gevaren bij verzending en transport.
Actieve apparaten niet optillen of transporteren. Schakel apparaten altijd uit voordat u ze optilt of transporteert!
Tap het koelmiddel altijd volledig af voordat u het apparaat transporteert. Demonteer vóór transport bovendien de volgende onderdelen:
- Draadtoevoer
- Draadspoel
- Beschermgasfles
Stel het apparaat na transport niet meteen in dienst, maar voer eerst een grondige visu­ele controle uit. Laat eventuele beschadigingen vóór de inbedrijfname door vakkundig onderhoudspersoneel repareren.
Veiligheidsmaat­regelen bij nor­maal gebruik
U mag uitsluitend met het apparaat werken als alle veiligheidsvoorzieningen volledig operationeel zijn. Zijn de veiligheidsvoorzieningen niet volledig operationeel, dan levert dit gevaar op voor:
- het leven van de gebruiker of dat van derden;
- het apparaat en andere bezittingen van de gebruiker;
- de efficiëntie van het werken met het apparaat.
Laat niet volledig operationele veiligheidsvoorzieningen repareren voordat u het appa­raat inschakelt.
Veiligheidsvoorzieningen nooit omzeilen of buiten werking stellen.
Voordat u het apparaat inschakelt, dient u te controleren of er niemand gevaar loopt.
Controleer ten minste eenmaal per week of het apparaat zichtbare schade vertoont en of de veiligheidsvoorzieningen naar behoren werken.
Bevestig beschermgasflessen altijd op de juiste manier en verwijder ze van tevoren bij kraantransport.
Op grond van de eigenschappen (mate van elektrische geleidbaarheid en brandbaar­heid, vorstbeschermingsgraad, combineerbaarheid met bepaalde grondstoffen enz.) is alleen het originele koelmiddel van de fabrikant geschikt voor gebruik in onze apparaten.
Gebruik uitsluitend een geschikt origineel koelmiddel van de fabrikant.
Vermeng het originele koelmiddel van de fabrikant niet met andere koelmiddelen.
14
Sluit alleen systeemcomponenten van de fabrikant op het koelcircuit aan.
Gebruikt u toch andere systeemcomponenten of een ander koelmiddel en ontstaat hier­door schade, dan is de fabrikant hiervoor niet aansprakelijk en vervalt elke aanspraak op garantie.
Cooling Liquid FCL 10/20 is niet ontvlambaar. Koelmiddel op basis van ethanol is onder bepaalde omstandigheden ontvlambaar. Vervoer het koelmiddel alleen in gesloten, origi­nele houders en houd het verwijderd van mogelijke ontstekingsbronnen.
Voer afgewerkt koelmiddel af volgens de geldende nationale en internationale voorschrif­ten. U kunt het veiligheidsinformatieblad aanvragen via de servicedienst van de fabrikant of downloaden op diens website.
Controleer, voordat u begint met lassen, altijd de stand van het koelmiddel in het appa­raat in afgekoelde toestand.
NL
Inbedrijfname, onderhoud en reparatie
Veiligheidscon­trole
Mijd niet-originele onderdelen; hiervan kan niet worden gewaarborgd dat ze voldoende robuust en veilig zijn geconstrueerd/geproduceerd.
- Gebruik alleen originele vervangingsonderdelen (dit geldt ook voor genormeerde onderdelen).
- Breng zonder toestemming van de fabrikant geen wijzigingen aan het apparaat aan.
- Onderdelen die niet in onberispelijke staat verkeren, dient u direct te vervangen.
- Geef bij bestellingen op: de exacte benaming en het onderdeelnummer volgens de onderdelenlijst, het serienummer van uw apparaat.
De behuizingschroeven geven de randaardeverbinding voor de aarding van de behui­zingonderdelen weer. Gebruik altijd het correcte aantal originele behuizingschroeven met het aangegeven aan­haalmoment.
De fabrikant raadt aan om ten minste eenmaal per 12 maanden een veiligheidscontrole aan het apparaat uit te laten voeren.
De fabrikant raadt bovendien aan de gebruikte stroombronnen te kalibreren, eveneens om de 12 maanden.
Een veiligheidscontrole door een gekwalificeerde elektromonteur wordt aanbevolen:
- na het aanbrengen van wijzigingen
- na installatie of ombouw
- na het uitvoeren van reparaties en onderhoud
- na elke periode van maximaal twaalf maanden.
Voor de veiligheidscontrole dient u zich te houden aan de geldende nationale en interna­tionale normen en richtlijnen.
Voor meer informatie over het uitvoeren van veiligheidscontroles en kalibraties kunt u zich wenden tot de servicedienst. Deze verstrekt u op verzoek alle noodzakelijke docu­mentatie.
Verwijdering Gooi dit apparaat niet weg als huisvuil! Volgens de Europese richtlijn betreffende afge-
dankte elektrische en elektronische apparatuur, en de hiervan afgeleide nationale wet­ten, moeten afgedankte elektrische apparaten apart worden ingezameld en milieuvrien­delijk worden verwerkt. Retourneer gebruikte apparaten aan uw leverancier of breng ze naar een erkend inzamelpunt in uw omgeving. Het negeren van deze EU-richtlijnen heeft mogelijk schadelijke effecten op het milieu en uw gezondheid!
Veiligheidssym­bolen
Apparaten met CE-aanduiding voldoen aan de eisen die in de richtlijnen voor laagspan­ningscompatibiliteit en elektromagnetische compatibiliteit worden gesteld (zoals de rele­vante productnormen van de normenreeks EN 60 974).
Fronius International GmbH verklaart dat het apparaat voldoet aan richtlijn 2014/53/EU. De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is online beschikbaar op: http:// www.fronius.com
Apparaten die zijn voorzien van het CSA-testsymbool, voldoen aan de eisen van de rele­vante Canadese en Amerikaanse normen.
15
Gegevensbe­scherming
Auteursrecht Het auteursrecht op deze handleiding berust bij de fabrikant.
De gebruiker is zelf verantwoordelijk voor het beveiligen van gegevens die afwijken van de fabrieksinstellingen. Voor schade die ontstaat door gewiste persoonlijke instellingen is de fabrikant niet aansprakelijk.
Tekst en afbeeldingen komen overeen met de stand van de techniek bij het ter perse gaan. Wijzigingen voorbehouden. Aan de inhoud van deze handleiding kan de gebruiker geen rechten ontlenen. Hebt u een voorstel tot verbetering? Ziet u een fout in deze handleiding? Wij zijn u dankbaar voor uw opmerkingen.
16
Algemene informatie
17
18
Algemeen
NL
Apparaatconcept
De stroombronnen TransSteel (TSt) 3500 en 5000 zijn volledig gedigitaliseerde, microprocessor gestuurde inverterstroom­bronnen.
Het modulaire ontwerp en de eenvoudige mogelijkheid tot systeemuitbreiding zorgen voor optimale flexibiliteit. De apparaten zijn geconstrueerd voor het lassen van staal.
Alle apparaten zijn geconstrueerd voor:
- MAG-lassen
- Elektrodelassen
Stroombron TSt 3500 / 5000
Het apparaat beschikt over de veiligheidsfunctie "Begrenzing van de vermogenslimiet". Deze maakt het mogelijk de stroombron tot aan de vermogenslimiet te gebruiken, zonder hierbij de procesveiligheid in gevaar te brengen. Meer informatie over deze functie vindt u in het hoofdstuk "Laswerkzaamheden" in de bedieningshandleiding van draadaanvoer­unit VR 5000.
Voorwaarden Het werken met stroombron TSt 3500 of TSt 5000 in combinatie met draadaanvoerunit
VR 5000 is mogelijk.
Werkingsprincipe De centrale besturings- en regeleenheid van de stroombron is gekoppeld aan een digi-
tale signaalprocessor. Centrale besturings- en regeleenheid en signaalprocessor sturen het gehele lasproces. Tijdens het lasproces worden steeds actuele gegevens gemeten; op veranderingen wordt meteen gereageerd. De gewenste condities worden in stand gehouden door uitge­kiende regelalgoritmen.
Het apparaat beschikt over de veiligheidsfunctie "Begrenzing van de vermogenslimiet". Deze maakt het mogelijk de stroombron tot aan de vermogenslimiet te gebruiken, zonder hierbij de procesveiligheid in gevaar te brengen.
Het resultaat hiervan is:
- een nauwkeurig lasproces
- een hoge reproduceerbaarheid van alle gebeurtenissen
- uitstekende laseigenschappen
Toepassingsge­bieden
De apparaten zijn in de industrie en nijverheid in te zetten: handmatige en geautomati­seerde toepassingen bij conventioneel staal, verzinkt plaatstaal.
19
De stroombronnen TSt 3500 / 5000 zijn geconcipieerd voor:
- Machine- en apparatenbouw,
- Staalconstructies,
- Aanleg van ketels en houders,
- Werven en offshore,
- Metaal- en portaalbouw,
- Wagonbouw
Waarschuwingen op het apparaat
Op de stroombron bevinden zich waarschuwingen en veiligheidssymbolen. Deze waar­schuwingen en veiligheidssymbolen mogen noch worden verwijderd noch worden over­geschilderd. De waarschuwingen en symbolen waarschuwen tegen een verkeerde bediening die kan resulteren in ernstig letsel en zware materiële schade.
20
Veiligheidssymbolen op het kenplaatje
Lassen is gevaarlijk. Aan de volgende basisvoorwaarden moet worden vol­daan:
- Voldoende kwalificatie voor het lassen
- Geschikte beschermende uitrus­ting
- Het weghouden van buitenstaan­ders
Gebruik de beschreven functies pas nadat de volgende documenten volle­dig zijn gelezen en begrepen:
- deze gebruiksaanwijzing
- alle gebruiksaanwijzingen van de systeemcomponenten, in het bij­zonder de veiligheidsvoorschrif­ten
NL
21
Systeemonderdelen
Lasbrander
Aarde- en elektrodenkabel
Rijwagen en gasfleshouder
Koelapparaat
Draadtoevoer
Strombronnen
Draadtoevoer
- opname
Verbindings-
leidingpakket
Algemeen De stroombronnen kunnen met verschillende systeemcomponenten en opties worden
aangedreven. Afhankelijk van het inzetgebied van de stroombronnen kunnen daardoor verwerkingen worden geoptimaliseerd, en de werking en bediening worden vereenvou­digd.
Veiligheid
Overzicht
GEVAAR!
Gevaar door onjuiste bediening.
Ernstig letsel en zware materiële schade mogelijk.
Beschreven functies pas gebruiken nadat deze gebruiksaanwijzing volledig is gele-
zen en begrepen. Beschreven functies pas gebruiken nadat alle gebruiksaanwijzingen van de sys-
teemcomponenten (in het bijzonder de veiligheidsvoorschriften) volledig zijn gelezen en begrepen!
22
Opties
Algemeen De hierna vermelde opties zijn voor alle varianten van de stroombronnen leverbaar.
NL
Automaat-inter­face
De automaat-interface dient ter verbinding van de stroombron met de automaat-bestu­ring. Volgende signalen kunnen via de automaat-interface worden overgebracht:
Signaalingang: Lasstart / lassen end
- Signaalingang voor een potentiaalvrij contact (toets, relais, ...) tussen pin X1:1 en pin X1:2
- de signaalingang van de automaatbesturing wordt door de stroombron als een sig­naalingang van een lasbrander verwerkt - op correcte instelling van het soort functie letten (2-takt of 4-takt).
- Voor optimale signaaloverdracht vergoulden contacten toepassen
Signaaluitgang: stroomvloedsignaal
- Potentiaalvrij contact tussen pin X 1:3 en pin X 1:4
OPMERKING!
De automaat interface stelt een functiescheiding voor het lasstroomcircuit met maximaal 500 V gelijkstroom ter beschikking.
Voor een veilige functiescheiding voor het lasstroomcircuit relais met een isolatiespan­ning van meer dan 1500 V gelijkstroom gebruiken.
Technische gegevens signaalingang lasstart / lassen end
U
maxAC
5 V
I
max
Technische gegevens signaaluitgang stroomvloed signaal
U
max
I
max
Gas-testtoets De gas-testtoets dient voor het instellen van de doorstroming van het beschermgas. Bij
bediening van de gas-testtoets wordt de doorstroming van het beschermgas geacti­veerd. Bij het opnieuw bedienen of na 30 seconden wordt de doorstroming van het beschermgas weer gedeactiveerd. De draadtoevoer blijft inactief.
Aansluiting CO2 gasvoorverwar­mer
Op de aansluiting CO2 gasvoorverwarmer kunnen externe gasvoorverwarmers voor gas­drukreduceerders worden aangesloten. De gasvoorverwarmers worden met 36 V gevoed.
OPMERKING!
Gasvoorverwarmers worden alleen tijdens het lassen van spanning voorzien.
4 mA
24 V
20 mA
23
De capaciteit van de gasverwarmers mag niet hoger dan 150 W zijn. De voeding van de gasverwarmers is tegen overbelasting en kortsluiting beveiligd.
Technische gegevens
VRD: Veiligheids­functie
U
A
P
A, max
36 V
AC
150 W
Voltage Reduction Device (VRD) is een optionele veiligheidsinrichting voor spannings­vermindering. De VRD wordt aanbevolen voor omgevingen waarin het risico op een elektrische schok of een elektrische ongeval aanzienlijk wordt verhoogd door booglas­sen:
- Door een lage lichaamsweerstand van de lasser
- Wanneer de lasser overduidelijk blootstaat aan contact met een werkstuk of andere delen van de lascircuit
Een lage weerstand is waarschijnlijk bij:
- Water in de omgeving
- Vochtigheid
- Hitte, in het bijzonder bij omgevingstemperaturen van meer dan 32 °C (89,6 °F)
Op natte, vochtige of warme plaatsen kan vocht of zweet de huidweerstand, evenals de isolatieweerstand van beschermende uitrusting en kleding aanzienlijk verminderen.
Dergelijke omgevingen kunnen zijn:
- Tijdelijke damstructuren voor het droogleggen van bepaalde delen van een bouw­plaats tijdens de bouwperiode (bouwkuipen)
- Greppels
- Mijnen
- Regen
- Deels met water bedekte gebieden
- Spatzones
VRD: Veiligheids­principe
De optie VRD vermindert de spanning tussen elektrode en werkstuk. In veilige toestand wordt het display voor het momenteel geselecteerde lasproces permanent verlicht. Een veilige toestand wordt als volgt gedefinieerd:
- Bij nullast is de uitgangsspanning tot maximaal 35 V beperkt.
Zolang er gelast wordt (lascircuitweerstand <200 Ohm), knippert het controlelampje van het momenteel geselecteerde lasproces en kan de uitgangsspanning hoger zijn dan 35 V.
De lascircuitweerstand is groter dan de minimale lichaamsweerstand (groter dan of gelijk aan 200 Ohm):
- VRD is actief
- De nullastspanning is tot 35 V beperkt
- Als de uitgangsspanning per ongeluk wordt aangeraakt, levert dit geen gevaar op
24
De lascircuitweerstand is kleiner dan de minimale lichaamsweerstand (kleiner dan 200 Ohm):
- VRD is inactief
- Geen begrenzing op de uitgangsspan­ning om voor voldoende lasvermogen te zorgen
- Voorbeeld: Start van het lassen
Geldt voor de bedieningsmodus Elektrodelassen: Binnen 0,3 seconden na stoppen met lassen:
- VRD is weer actief
- De begrenzing van de uitgangsspanning van 35 V is weer gegarandeerd
NL
25
26
Bedieningselementen en aansluitin-
gen
27
28
Beschrijving van de bedieningspanelen
Algemeen De bedieningspanelen zijn vanaf de functies logisch opgebouwd. De enige parameters
die voor het lassen nodig zijn kunnen eenvoudig door middel van toetsen worden geko­zen en
- eenvoudig door middel van toetsen of met het stelwiel worden gewijzigd
- tijdens het lassen op het digitale scherm worden getoond
Door de Synergic-functie worden bij het wijzigen van een enkele parameter ook alle andere parameters ingesteld.
OPMERKING!
Naar aanleiding van software-updates kunnen er op uw apparaat functies beschik­baar zijn die in deze gebruiksaanwijzing niet worden beschreven, of omgekeerd.
Bovendien kunnen afbeeldingen in geringe mate afwijken van de bedieningselementen op uw apparaat. De werking van deze bedieningselementen is echter gelijk.
NL
29
Bedieningspaneel Remote
REMOTE
(1)
(3)
(2)
Algemeen Het bedieningspaneel Remote is een standaardonderdeel van de stroombron. De bedie-
ning geschiedt via het bedieningspaneel van de draadaanvoerunit.
De bediening van de Remote-stroombron kan plaatsvinden via de volgende systeemuit­breidingen:
- Afstandbedieningen
- Draadtoevoer
- Lasbrander
Bedieningspa­neel Remote
Bedieningspaneel Remote
Nr. Functie
(1) Weergave Oververhitting
licht op als de stroombron te sterk opwarmt (bijv. door een overschreden inscha­kelingsduur). Meer informatie in het onderdeel "Fouten vaststellen en opheffen".
(2) Controlelampje Storing
Brandt als er een fout is opgetreden. Alle op LocalNet aangesloten apparaten die over een digitaal scherm beschikken, ondersteunen een indicatie van de bijbeho­rende servicecode.
(3) Indicatie stroombron aan
Brandt als de netkabel op het net is aangesloten en de netschakelaar zich in stand - I - bevindt
30
Aansluitingen, schakelaars en mechanische com-
(1)
(7)
(1)(1)
(2)
(5)
(4)
(3)
(6)
(8)
ponenten
Stroombron TSt 3500 / 5000
NL
Stroombron TSt 3500 / 5000
Nr. Functie
(1) (-)-stroombus met bajonetsluiting
dient voor
- aansluiten van de aardleiding bij het MIG/MAG-lassen
- Aansluiten van de elektrode- of massakabel bij het elektrodelassen (afhan­kelijk van elektrodetype)
(2) Netschakelaar
voor het in- en uitschakelen van de stroombron
(3) (+)-stroombus met bajonetsluiting
dient voor
- Aansluiten van de stroomkabel van het verbindingsleidingpakket bij MIG/MAG lassen
- Aansluiten van de elektrode- of massakabel bij het elektrodelassen (afhan­kelijk van elektrodetype)
(4) Gasvoorverwarmers (optie)
(5) Machine-interface (optie)
(6) Netkabel met trekontlasting
(7) Aansluiting LocalNet
(8) Luchtfilter
Gestandaardiseerde aansluitbus voor draadaanvoer (tussen-slangenpakket)
voor het reinigen zijdelings uittrekken
31
32
Installatie en ingebruikneming
33
34
Minimale uitrusting voor het lassen
Algemeen Afhankelijk van de lasprocedure is een bepaalde minimum uitrusting nodig om met de
stroombron te werken. Hierna worden de lasprocedures en de benodigde minimum uitrusting voor de lasproce­dure beschreven.
NL
MIG/MAG - gas­gekoeld lassen
MIG/MAG - water­gekoeld lassen
- Stroombron
- Aardleiding
- MIG/MAG-lasbrander, gasgekoeld
- Gasaansluiting (beschermgas-voorziening)
- Draadtoevoer
- Verbindingsleidingpakket
- Draadelektrode
- Stroombron
- Koelapparaat
- Aardleiding
- MIG/MAG-lasbrander, watergekoeld
- Gasaansluiting (beschermgas-voorziening)
- Draadaanvoer, watergekoeld
- Verbindingsslangenpakket, watergekoeld
- Draadelektrode
35
Voor installatie en ingebruikneming
Veiligheid
Gebruik overeen­komstig de bedoeling
GEVAAR!
Onjuiste bediening kan ernstig letsel en schade aan eigendommen veroorzaken.
Gebruik de beschreven functies pas nadat deze gebruiksaanwijzing volledig is gele-
zen en begrepen. Gebruik de beschreven functies pas nadat alle gebruiksaanwijzingen van de sys-
teemcomponenten (in het bijzonder de veiligheidsvoorschriften) volledig zijn gelezen en begrepen.
GEVAAR!
Een elektrische schok kan dodelijk zijn.
Is de stroombron tijdens de installatie op het stroomnetwerk aangesloten, dan bestaat het risico op ernstig letsel en zware materiële schade.
Voer werkzaamheden aan het apparaat alleen uit als de netschakelaar van de
stroombron in de stand - O - staat. Voer alleen werkzaamheden aan het apparaat uit als de stroombron niet op het
stroomnetwerk is aangesloten.
De stroombron is uitsluitend voor MIG/MAG- en elektrodelassen bestemd. Ieder ander of afwijkend gebruik geldt als gebruik niet overeenkomstig de bedoeling. Voor hierdoor ontstane schade is de fabrikant niet aansprakelijk.
Vereisten aan de installatielocatie
Tot gebruik overeenkomstig de bedoeling behoort ook
- het naleven van alle aanwijzingen in de bedieningshandleiding
- het tijdig uitvoeren van inspectie- en onderhoudswerkzaamheden
Het apparaat is getest conform beschermingsklasse IP 23. Dit betekent:
- bescherming tegen het binnendringen van vaste vreemde lichamen groter dan Ø 12 mm (0,49 inch)
- bescherming tegen sproeiwater tot een hoek van 60° ten opzichte van de verticale positie
Conform beschermingsklasse IP 23 kan het apparaat in de buitenlucht worden opgesteld en gebruikt. Direct binnendringend vocht (bijv. door regen) moet echter worden vermeden.
GEVAAR!
Omkiepende of van de muur vallende apparaten kunnen tot levensgevaarlijk letsel leiden.
Apparaten stabiel op een vlakke en vaste ondergrond plaatsen.
36
GEVAAR!
Risico op elektrische stroom door elektrisch geleidend stof in het apparaat.
Dit kan ernstig letsel of schade aan eigendommen veroorzaken.
Het apparaat alleen met een gemonteerd luchtfilter gebruiken. Het luchtfilter is een
belangrijke veiligheidsvoorziening om beschermingsklasse IP 23 te bereiken.
Het ventilatiekanaal is een belangrijke veiligheidsvoorziening. Bij het kiezen van de opstelplaats moet erop worden gelet dat de koellucht ongehinderd door de ventilatiesple­ten aan de voor- en achterkant in en uit kan stromen. Erop letten dat elektrisch geleidend stof (dat bijvoorbeeld bij het slijpen ontstaat) niet het apparaat wordt ingezogen.
Netaansluiting De apparaten zijn voor de op het kenplaatje aangegeven netspanning geschikt. Is de
netkabel of de netstekker bij uw apparaat niet aangebracht, dan moeten deze volgens de nationale normen gemonteerd worden. De beveiliging van de netvoedingskabel vindt u in de technische gegevens.
VOORZICHTIG!
Gebruik van een elektrische installatie met onvoldoende capaciteit kan ernstige materiële schade tot gevolg hebben.
De netvoedingskabel en de zekering ervan moeten overeenkomstig de bestaande
elektriciteitsvoorziening worden aangelegd. De technische gegevens op het type­plaatje zijn van kracht.
NL
37
Netkabel aansluiten
Algemeen Indien geen netkabel is aangesloten, moet voor de ingebruikname een voor de aansluit-
spanning geschikte netkabel worden gemonteerd. Een trekontlasting voor de volgende kabeldiameters is op de stroombron gemonteerd:
Stroombron Kabeldiameter
Canada / US Europa TSt 3500 AWG 12 *) 4G2.5 TSt 5000 AWG 10 *) 4G4 TSt 3500 MV AWG 10 *) 4G4 TSt 5000 MV AWG 6 *) 4G10
*) Kabeltype Canada / US: Extra zware toepassing
Trekontlastingen voor kabels met andere doorsnede kunnen op dezelfde wijze worden bevestigd.
Voorgeschreven netkabel en trekontlastingen
Veiligheid
Stroombron Netspanning Kabeldiameter
Canada / US Europa TSt 3500 3 x 380 / 400 V AWG 12 *) 4G2.5 3 x 460 V AWG 12 *) 4G2.5 TSt 5000 3 x 380 / 400 V AWG 8 *) 4G4 3 x 460 V AWG 10 *) 4G4 TSt 3500 MV 3 x 208 / 230 /
400 /460 V
TSt 5000 MV 3 x 208 / 230 /
400 /460 V
*) Kabeltype Canada / US: Extra zware toepassing
De onderdeelnummers van de verschillende kabels vindt u in de onderdelenlijst in het achterste deel van dit document.
American wire gauge (= Amerikaanse kabeldiktemaat)
GEVAAR!
AWG 10 *) 4G4
AWG 6 *) 4G10
38
Gevaar door verkeerd uitgevoerde werkzaamheden.
Dit kan ernstig letsel of schade aan eigendommen veroorzaken.
De hieronder beschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door geschoold perso-
neel worden uitgevoerd. De nationale normen en richtlijnen moeten worden opgevolgd.
VOORZICHTIG!
3
1
2
5
4
7
3
4
100mm
(4inch)
PE
2
Netkabel aanslui­ten
Gevaar door ondeskundig voorbereide netkabel.
Dit kan kortsluitingen of schade aan eigendommen veroorzaken.
Alle fasegeleiders en de randaarde van de uitgedreven netkabel moeten worden
voorzien van ader-eindhulzen.
Als er geen netkabel is aangesloten, moet voor de ingebruikname een voor de aansluit­spanning geschikte netkabel worden gemonteerd.
De randaarde moet ca. 10 - 15 mm (0,4 - 0,6 inch) langer zijn dan de fasegeleiders.
In de secties "Trekontlasting monteren" en "Trekontlasting Canada / US monteren" wordt het aansluiten van de netkabel aan de hand van afbeeldingen getoond. Als volgt te werk gaan om de netkabel aan te sluiten:
Zijdeel van het apparaat demonteren
1
Netkabel zo ver naar binnen schuiven dat de randaarde en de fasegeleiders naar
2
behoren op de blokklemmen kunnen worden aangesloten. Randaarde en fasegeleiders van adereindhulzen voorzien
3
Randaarde en fasegeleiders op de blokklemmen aansluiten
4
Netkabel vastzetten met behulp van de trekontlasting
5
Zijdeel van het apparaat monteren
6
NL
Trekontlasting Europa monteren
1
2
39
3
1
3
3
3
3
3
4
4x
3
1,2 Nm
1
4
3
2
5
6
3
1
2
5
4
7
4
Trekontlasting Canada / VS en voor TSt 5000 MV Europa monteren
5
BELANGRIJK! De fasegeleiders in de
buurt van de blokklem samenbinden met behulp van kabelbinders.
1 2
40
3
1
3
3
3
3
3
4
4x
3
3,5 Nm
1
4
3
2
5
6
4
NL
5
BELANGRIJK! Bind de fasegeleiders in de buurt van de kroonsteen samen met behulp
van kabelbinders.
41
Generatormodus
Generatormodus De stroombronnen zijn geschikt voor gebruik met een generator.
Voor het bepalen van het benodigde generatorvermogen is het maximale schijnbare ver­mogen S
Het maximale schijnbare vermogen S
van de stroombron vereist.
1max
van de stroombron wordt als volgt berekend:
1max
3-fasige apparaten: S
1-fasige apparaten: S
I
en U1 volgens het kenplaatje van het apparaat of de technische gegevens
1max
Het benodigde schijnbare vermogen van de generator S
1max
1max
= I
= I
1max
1max
x U1 x √3
x U
1
wordt berekend aan de
GEN
hand van de volgende formule:
S
GEN
= S
1max
x 1,35
Als er niet met maximaal vermogen wordt gelast, kan er een kleinere generator worden gebruikt.
BELANGRIJK! Het schijnbare vermogen van de generator S dan het maximale schijnbare vermogen S
van de stroombron!
1max
mag niet kleiner zijn
GEN
Bij het gebruiken van een 1-fasig apparaat in combinatie met een 3-fasige generator moet erop worden gelet dat het aangegeven schijnbare vermogen van de generator kan vaak uitsluitend beschikbaar zijn als geheel van de drie fasen. Raadpleeg zo nodig voor meer informatie de fabrikant van de generator.
OPMERKING!
De aangegeven generatorspanning mag in geen geval hoger of lager zijn dan het toegestane gebied van de netspanningstolerantie.
De gegevens ten aanzien van de netspanningstolerantie vindt u in het gedeelte "Techni­sche gegevens".
42
Inbedrijfstelling
Algemeen De ingebruikneming wordt aan de hand van een handmatige, watergekoelde MIG/MAG-
toepassing beschreven.
NL
Informatie over systeemonderde­len
Systeemcompo­nenten opbou­wen (overzicht)
De hierna beschreven werkstappen en taken bevatten verwijzingen naar verschillende systeemonderdelen, zoals
- Rijwagen
- Koelapparaten
- Draadtoevoer-opnames
- Draadtoevoer
- Verbindingsslangenpakket
- Lasbrander enz.
Nauwkeurige informatie over de montage en aansluiting van de systeemonderdelen vindt u in de betreffende bedieningshandleidingen van de systeemonderdelen.
GEVAAR!
Verkeerd uitgevoerde werkzaamheden kunnen ernstig persoonlijk letsel en zware materiële schade veroorzaken.
De hierna beschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door geschoold personeel worden uitgevoerd! De aanwijzingen in het hoofdstuk "Veiligheidsvoorschriften" moeten in acht worden genomen.
De volgende afbeelding moet u een overzicht geven van de constructie van de afzonder­lijke systeemcomponenten. Gedetailleerde informatie over de betreffende handelingen vindt u in de handleidingen van de systeemcomponenten.
43
Trekontlasting
1
2
3
4
2
1
3
4
44
1
2
Verbindingslei-
1
2
7
4
5
6
3
dingpakket aan­sluiten
BELANGRIJK! Bij gasgekoelde systemen is geen koelapparaat voorhanden.
Het aansluiten van de wateraansluitingen vervalt bij gasgekoelde systemen.
NL
Gasfles aanslui­ten
1
GEVAAR!
Risico op ernstig letsel en/of grote materiële schade door omvallende gasflessen.
Bij gebruik van gasflessen
Stel gasflessen altijd stabiel op: plaats ze op een stevige, vlakke ondergrond
Beveilig de gasflessen tegen omvallen
De optie VR-steun monteren
2
Volg de veiligheidsvoorschriften van de gasflesfabrikant op.
1
OPMERKING!
Amerikaanse apparaten worden met een adapter voor de gasleiding geleverd:
Dicht vóór het vastschroeven van de adapter de buitenliggende schroefdraad op het
gasmagneetventiel met een geschikt materiaal af. Adapter op gasdichtheid controleren.
- Gasflesventiel kort openen om omlig­gend vuil te verwijderen
- Controleer de pakking van de drukver­minderaar
45
Massaverbinding
2
1
3
tot stand bren­gen, lasbrander aansluiten
Juiste ligging van de slangenpak­ketten
Verdere activitei­ten
46
De volgende werkstappen doorvoeren volgens de bedieningshandleiding van de draad­toevoer:
Aandrijfrollen in draadtoevoer inzetten
1
Draadspoelen of korfspoelen met korfspoel-adapter in draadtoevoer inzetten
2
Draadelektrode laten inlopen
3
Contactdruk instellen
4
Storingen opheffen en onderhoud
47
48
Storingsdiagnose en storingen opheffen
Algemeen De stroombronnen zijn uitgerust met een intelligent beveiligingssysteem. Hierdoor hoeft
er vrijwel geen gebruik meer te worden gemaakt van smeltzekeringen. Het vervangen van smeltzekeringen behoort dan ook tot het verleden. Na het oplossen van een moge­lijke storing is de stroombron weer klaar voor gebruik.
NL
Veiligheid
GEVAAR!
Onjuist uitgevoerde werkzaamheden kunnen ernstig letsel en schade aan eigen­dommen veroorzaken.
De hierna beschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door geschoold personeel
worden uitgevoerd. De veiligheidsvoorschriften in de gebruiksaanwijzing van de stroombron in acht
nemen
GEVAAR!
Een elektrische schok kan dodelijk zijn.
Vóór het openen van het apparaat
Netschakelaar in positie "O" schakelen
apparaat van het net loskoppelen
een duidelijk waarschuwingsbord tegen het opnieuw inschakelen aanbrengen
met behulp van een geschikte meter vaststellen dat elektrisch geladen onderdelen
(bijvoorbeeld condensatoren) zijn ontladen
GEVAAR!
Gevaar door ontoereikende randaardeverbinding!
Ernstig letsel en zware materiële schade mogelijk.
De schroeven van de behuizing vormen een geschikte randaardeverbinding voor het
aarden van de behuizing en mogen in geen geval door andere schroeven zonder betrouwbare aardedraad worden vervangen.
Fouten in de stroombron vast­stellen
Noteer het serienummer en de configuratie van het apparaat en neem met een gedetail­leerde foutbeschrijving contact op met de servicedienst als
- er storingen optreden die hieronder niet zijn vermeld
- met de voorgestelde remedie de storing niet wordt verholpen
Indicatielampje te hoge temperatuur brandt
Oorzaak: Remedie:
Te hoge temperatuur in stuurstroomkring Stroombron laten afkoelen
49
Stroombron functioneert niet
De netschakelaar is ingeschakeld, maar de weergaven branden niet
Oorzaak:
Oplossing:
Oorzaak: Oplossing:
Oorzaak: Oplossing:
Oorzaak: Oplossing:
Geen lasstroom
De netschakelaar is ingeschakeld, een van de servicecodes voor te hoge temperatuur "to" wordt weergegeven. Uitgebreide informatie over de servicecodes "to0" t/m "to6" leest u in de sectie "Weergegeven servicecodes".
Oorzaak: Remedie:
De netvoeding is onderbroken, de netstekker is niet in het stopcontact gestoken
Netvoedingskabel controleren, de stekker van het netsnoer in het stopcon­tact steken
De netstekkerdoos of de netstekker is defect De defecte onderdelen vervangen
Netbeveiliging De netbeveiliging vervangen
Kortsluiting bij 24V-voeding van SpeedNet-aansluiting of externe sensor Aangesloten componenten losnemen
Overbelasting Rekening houden met maximale ingeschakelde tijd
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Geen lasstroom
Netschakelaar van stroombron ingeschakeld, schermen lichten op
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
geen functioneren na indrukken van de brandertoets
Netschakelaar ingeschakeld, aanduiding stroombron aan brandt, aanduidingen op draadaanvoer branden niet
Thermo-veiligheidsautomaat heeft de stroombron uitgeschakeld Afkoelfase afwachten; stroombron gaat na korte tijd vanzelf weer aan
Onvoldoende toevoer van koellucht Trek het luchtfilter aan de achterzijde van de behuizing zijdelings uit het
apparaat en maak het filter schoon, zorg ervoor dat zich rond de koellucht­kanalen geen obstructies bevinden
Ventilator in de stroombron is defect Neem contact op met de servicedienst
Verkeerde massa-aansluiting Aardeaansluiting op polariteit controleren
Stroomkabel in lasbrander onderbroken Lasbrander vervangen
50
Oorzaak: Remedie:
Verbindingsslangenpakket defect of niet correct aangesloten Verbindingsleidingpakket controleren
geen beschermgas
alle andere functies beschikbaar
NL
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Slechte laseigenschappen
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Gasfles leeg Gasfles vervangen
Gasdrukverminderaar defect Gasdrukverminderaar vervangen
Gasleiding niet gemonteerd of beschadigd Gasleiding monteren of vervangen
Lasbrander defect Lasbrander vervangen
Gasmagneetventiel defect Contact opnemen met de servicedienst
Verkeerde lasparameter Instellingen controleren
Massaverbinding slecht Goed contact met werkstuk maken
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Oorzaak: Remedie:
Lasbrander wordt zeer heet
Oorzaak: Remedie:
Geen of te weinig beschermgas Drukverminderaar, gasleiding, gas-magneetventiel, lasbrander-gasaanslui-
ting enz. controleren
Lasbrander lek Lasbrander vervangen
Verkeerde of uitgeslepen contactbuis Contactbuis vervangen
Verkeerde draadlegering of verkeerde draaddiameter Ingelegde draadelektrode controleren
Verkeerde draadlegering of verkeerde draaddiameter Lasbaarheid van het basismateriaal controleren
Beschermgas niet geschikt voor draadlegering Juiste soort beschermgas gebruiken
lasbrander te zwak gedimensioneerd rekening houden met inschakelduur en belastingsgrenzen
Oorzaak: Remedie:
Doorstroming koelmiddel te laag Peil koelmiddel, doorstroomhoeveelheid, vervuiling enz. controleren, koel-
middelpomp geblokkeerd: As koelmiddelpomp aandraaien
51
Verzorging, onderhoud en recycling
Algemeen Het lassysteem heeft onder normale bedrijfsomstandigheden slechts minimale verzor-
ging en onderhoud nodig. Enkele punten verdienen echter absoluut aandacht, om het lassysteem jarenlang gebruiksklaar te houden.
Veiligheid
Bij elke inge­bruikname
GEVAAR!
Een elektrische schok kan dodelijk zijn.
Vóór het openen van het apparaat
Netschakelaar in stand - O - zetten
Apparaat van het stroomnetwerk loskoppelen
Tegen opnieuw inschakelen beveiligen
Met behulp van een geschikte meter controleren of alle elektrisch geladen onderde-
len (bijvoorbeeld condensatoren) zijn ontladen
GEVAAR!
Onjuist uitgevoerde werkzaamheden kunnen ernstig letsel en schade aan eigen­dommen veroorzaken.
De hierna beschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door geschoold personeel
worden uitgevoerd! Het hoofdstuk 'Veiligheidsvoorschriften' moet in acht worden genomen!
- Netstekker en netkabel evenals lasbrander, verbindingsslangenpakket en aardings­verbinding op beschadiging controleren
- Controleren of de vrije ruimte rond het apparaat 0,5 m (1 ft. 8 in.) bedraagt, zodat de koellucht ongehinderd kan toestromen en ontsnappen
Elke 2 maanden
Elke 6 maanden
OPMERKING!
De luchtinstroom- en uitstroomopeningen mogen in geen geval zijn bedekt, ook niet deels.
VOORZICHTIG!
Gevaar van materiële schade.
Het luchtfilter mag alleen in droge toestand zijn gemonteerd.
Zo nodig het luchtfilter met droge perslucht reinigen of met behulp van uitspoelen.
VOORZICHTIG!
Gevaar door persluchtinwerking.
Dit kan schade aan eigendommen veroorzaken.
Elektronische onderdelen niet van korte afstand schoonblazen.
52
Zijstukken van het apparaat demonteren en de binnenkant van het apparaat met
1
droge, gereduceerde perslucht schoonblazen Bij grote stofproductie ook de koelluchtkanalen schoonmaken
2
GEVAAR!
Een elektrische schok kan dodelijk zijn!
Gevaar voor elektrische schokken door ondeskundig aangesloten aardingskabels en aarding van de apparatuur.
Let er bij de montage van de zijpanelen op dat de aardingskabels en de aardingen
van de apparaten correct zijn aangesloten.
Recycling Het afvoeren mag uitsluitend volgens de nationale en regionale bepalingen plaatsvinden.
NL
53
Gemiddelde verbruikswaarden bij het lassen
Gemiddeld ver­bruik van draad­elektroden bij het MIG/MAG-lassen
Gemiddeld verbruik van draadelektroden bij een draadtoevoersnelheid van 5 m/min
Draadelek-
trode met een
diameter van
1,0 mm Draadelektrode van staal 1,8 kg/h 2,7 kg/h 4,7 kg/h Draadelektrode van aluminium 0,6 kg/h 0,9 kg/h 1,6 kg/h Draadelektrode van CrNi 1,9 kg/h 2,8 kg/h 4,8 kg/h
Gemiddeld verbruik van draadelektroden bij een draadtoevoersnelheid van 10 m/min
Draadelek-
trode met een
diameter van
1,0 mm Draadelektrode van staal 3,7 kg/h 5,3 kg/h 9,5 kg/h Draadelektrode van aluminium 1,3 kg/h 1,8 kg/h 3,2 kg/h Draadelektrode van CrNi 3,8 kg/h 5,4 kg/h 9,6 kg/h
Draadelek-
trode met een
diameter van
1,2 mm
Draadelek-
trode met een
diameter van
1,2 mm
Draadelek-
trode met een
diameter van
1,6 mm
Draadelek-
trode met een
diameter van
1,6 mm
Gemiddeld beschermgasver­bruik bij het MIG/ MAG-lassen
Gemiddeld beschermgasver­bruik bij het TIG­lassen
Diameter van draadelektrode
Gemiddeld ver­bruik
Grootte van gas­mondstuk
Gemiddeld ver­bruik
1,0 mm 1,2 mm 1,6 mm 2,0 mm 2 x 1,2 mm (TWIN)
10 l/min 12 l/min 16 l/min 20 l/min 24 l/min
4 5 6 7 8 10
6 l/min 8 l/min 10 l/min 12 l/min 12 l/min 15 l/min
54
Technische gegevens
10 Min.6 Min.
150 A
0 Min.
0 A
4 Min.6 Min.
60 %
NL
Speciale span­ning
Verklaring van het begrip 'inschakelduur'
Bij apparaten die op speciale spanning zijn berekend gelden de technische gegevens op het typeplaatje.
Geldt voor alle apparaten met een toelaatbare netspanning van tot 460 V: De seriema­tige netstekker maakt werken met een netspanning van tot 400 V mogelijk. Monteer voor netspanningen tot 460 V een daarvoor geschikte netstekker of installeer de netvoorzie­ning rechtstreeks.
De inschakelduur (in het Duits: Einschaltdauer, ED) is dat gedeelte van een cyclus van 10 minuten waarin het apparaat met het aangegeven vermogen kan worden gebruikt zonder oververhit te raken.
OPMERKING!
De op het kenplaatje vermelde waarden voor de ED hebben betrekking op een omgevingstemperatuur van 40°C.
Als de omgevingstemperatuur hoger is, moet de ED of het vermogen dienovereenkom­stig worden verlaagd.
Voorbeeld: Lassen met 150 A bij 60% van de inschakelduur
- Lasfase = 60% van 10 min. = 6 min.
- Afkoelfase = resterende tijd = 4 min.
- Na de afkoelfase begint de cyclus opnieuw.
Als het apparaat zonder onderbrekingen moet werken:
In de technische gegevens de 100%-waarde voor de inschakelduur opzoeken die
1
geldt voor de heersende omgevingstemperatuur. Aan de hand van deze waarde het vermogen of de stroomsterkte zodanig reduceren
2
dat het apparaat zonder afkoelfase kan worden gebruikt.
55
TSt 3500
Netspanning (U1) 3 x 380 V 400 V 460 V
Max. effectieve primaire stroom (I
Max. primaire stroom (I
) 23,6 A 22,7 A 19,8 A
1max
) 15,0 A 14,4 A 12,6 A
1eff
Netbeveiliging 35 A traagheid
Tolerantie netspanning -10% / +15% Netfrequentie 50 / 60 Hz Cos Phi (1) 0,99
1)
Max. toelaatbare netimpedantie Z
max
bij PCC
77 mOhm
Aanbevolen stroombeveiligingsschakelaar Type B
Lasstroombereik (I2)
MIG / MAG 10 - 350 A Staafelektrode 10 - 350 A Lasstroom bij 10 min / 40 °C (104 °F) 40% 60% 100% 350 A 300 A 250 A Bereik uitgangsspanning volgens normcurve (U2)
MIG / MAG 14,5 - 31,5 V Staafelektrode 20,4 - 35,0 V Nullastspanning (U0 peak / U0 r.m.s) 60 V
Schijnbaar vermogen
bij 400 V AC / 350 A / 40 % ED
2)
15,673 kVA
Beschermingsklasse IP 23 Koelingswijze AF Isolatieklasse B Overspanningcategorie III Vervuilingsgraad volgens norm IEC60664 3 EMV-emissieklasse
A Veiligheidssymbolen S, CE, CSA Afmetingen l x b x h 747 x 300 x 497 mm
29.4 x 11.8 x 19.6 in.
Gewicht 29 kg
63.5 lb.
3)
56
Rendement bij 250 A en 26,5 V 89% Max. geluidsemissie (LWA) 72 dB (A)
1) Geschikt voor koppeling aan openbaar elektriciteitsnet met 230 / 400 V en 50 Hz
2) ED = inschakelduur
3) Een apparaat van de emissieklasse A is niet bedoeld voor het gebruik in woon­gebieden waarin de stroomtoevoer via een openbaar laagspanningsnet loopt. De elektromagnetische compatibiliteit kan door geleide of uitgestraalde radiofre­quenties worden beïnvloed.
NL
TSt 5000
Netspanning (U1) 3 x 380 V 400 V 460 V
Max. effectieve primaire stroom (I
Max. primaire stroom (I
) 42,7 A 41,0 A 36,7 A
1max
) 27 A 25,9 A 23,2 A
1eff
Netbeveiliging 35 A traagheid
Tolerantie netspanning -10% / +15% Netfrequentie 50 / 60 Hz Cos Phi (1) 0,99
1)
Max. toelaatbare netimpedantie Z
max
bij PCC
11 mOhm
Aanbevolen stroombeveiligingsschakelaar Type B
Lasstroombereik (I2)
MIG / MAG 10 - 500 A Staafelektrode 10 - 500 A Lasstroom bij 10 min / 40 °C (104 °F) 40% 60% 100% 500 A 420 A 360 A Bereik uitgangsspanning volgens normcurve (U2)
MIG / MAG 14,3 - 39 V Staafelektrode 20,2 - 40 V Nullastspanning (U0 peak / U0 r.m.s) 65 V
Schijnbaar vermogen
bij 400 V AC / 500 A / 40 % ED
2)
28,361 kVA
Beschermingsklasse IP 23 Koelingswijze AF Isolatieklasse B Overspanningcategorie III Vervuilingsgraad volgens norm IEC60664 3 EMV-emissieklasse
A Veiligheidssymbolen S, CE, CSA Afmetingen l x b x h 747 x 300 x 497 mm
29.4 x 11.8 x 19.6 in.
Gewicht 32,3 kg
71.2 lb.
3)
57
Rendement bij 360 A en 32 V 91% Max. geluidsemissie (LWA) 74 dB (A)
1) Geschikt voor koppeling aan openbaar elektriciteitsnet met 230 / 400 V en 50 Hz
2) ED = inschakelduur
3) Een apparaat van de emissieklasse A is niet bedoeld voor het gebruik in woon­gebieden waarin de stroomtoevoer via een openbaar laagspanningsnet loopt. De elektromagnetische compatibiliteit kan door geleide of uitgestraalde radiofre­quenties worden beïnvloed.
TSt 3500 MV
Netspanning (U1) 3 x 200 V 230 V
Max. effectieve primaire stroom (I
Max. primaire stroom (I
) 38,1 A 32,9 A
1max
) 24,1 A 20,8 A
1eff
Netbeveiliging 35 A traagheid
Netspanning (U1) 3 x 400 V 460 V
Max. effectieve primaire stroom (I
Max. primaire stroom (I
) 18,7 A 16,7 A
1max
) 11,9 A 10,6 A
1eff
Netbeveiliging 35 A traagheid
Tolerantie netspanning -10% / +15% Netfrequentie 50 / 60 Hz Cos Phi (1) 0,99
1)
Max. toelaatbare netimpedantie Z
max
bij PCC
122 mOhm
Aanbevolen stroombeveiligingsschakelaar Type B
58
Lasstroombereik (I2)
MIG / MAG 10 - 350 A Staafelektrode 10 - 350 A Lasstroom bij 10 min / 40 °C (104 °F) 40% 60% 100% U1: 200 - 460 V 350 A 300 A 250 A
Bereik uitgangsspanning volgens normcurve (U2)
MIG / MAG 14,5 - 31,5 V Staafelektrode 20,4 - 35 V Nullastspanning (U0 peak / U0 r.m.s) 50 V
Schijnbaar vermogen
bij 200 V AC / 350 A / 40 % ED
2)
13,189 kVA
bij 400 V AC / 350 A / 40 % ED
2)
12,965 kVA
Beschermingsklasse IP 23 Koelingswijze AF Isolatieklasse B Overspanningcategorie III Vervuilingsgraad volgens norm IEC60664 3 EMV-emissieklasse
3)
A Veiligheidssymbolen S, CE, CSA Afmetingen l x b x h 747 x 300 x 497 mm
29.4 x 11.8 x 19.6 in.
Gewicht 37,3 kg
82 lb.
Rendement bij 250 A en 26,5 V 87% Max. geluidsemissie (LWA) 74 dB (A)
1) Geschikt voor koppeling aan openbaar elektriciteitsnet met 230 / 400 V en 50 Hz
2) ED = inschakelduur
3) Een apparaat van de emissieklasse A is niet bedoeld voor het gebruik in woon­gebieden waarin de stroomtoevoer via een openbaar laagspanningsnet loopt. De elektromagnetische compatibiliteit kan door geleide of uitgestraalde radiofre­quenties worden beïnvloed.
NL
TSt 5000 MV
Netspanning (U1) 3 x 200 V 230 V
Max. effectieve primaire stroom (I
Max. primaire stroom (I
) 66,7 A 57,4 A
1max
) 39,5 A 36,3 A
1eff
Netbeveiliging 63 A traagheid
Netspanning (U1) 3 x 400 V 460 V
Max. effectieve primaire stroom (I
Max. primaire stroom (I
) 32,5 A 28,6 A
1max
) 20,6 A 18,1 A
1eff
Netbeveiliging 35 A traagheid
Tolerantie netspanning -10% / +15% Netfrequentie 50 / 60 Hz Cos Phi (1) 0,99
1)
Max. toelaatbare netimpedantie Z
max
bij PCC
63 mOhm
Aanbevolen stroombeveiligingsschakelaar Type B
59
Lasstroombereik (I2)
MIG / MAG 10 - 500 A Staafelektrode 10 - 500 A Lasstroom bij 10 min / 40 °C (104 °F) 35% 60% 100% U1: 200 V 500 A 420 A 360 A
Lasstroom bij 10 min / 40 °C (104 °F) 40% 60% 100% U1: 208 - 460 V 500 A 420 A 360 A
Bereik uitgangsspanning volgens normcurve (U2)
MIG / MAG 14,3 - 39 V Staafelektrode 20,2 - 40 V Nullastspanning (U0 peak / U0 r.m.s) 57 V
Schijnbaar vermogen
bij 200 V AC / 500 A / 40 % ED
bij 400 V AC / 500 A / 40 % ED
2)
2)
23,089 kVA
22,492 kVA
Beschermingsklasse IP 23 Koelingswijze AF Isolatieklasse B Overspanningcategorie III Vervuilingsgraad volgens norm IEC60664 3 EMV-emissieklasse
3)
A Veiligheidssymbolen S, CE, CSA Afmetingen l x b x h 747 x 300 x 497 mm
29.4 x 11.8 x 19.6 in.
Gewicht 43,6 kg
96.1 lb.
Rendement bij 250 A en 26,5 V 88% Max. geluidsemissie (LWA) 75 dB (A)
1) Geschikt voor koppeling aan openbaar elektriciteitsnet met 230 / 400 V en 50 Hz
2) ED = inschakelduur
3) Een apparaat van de emissieklasse A is niet bedoeld voor het gebruik in woon­gebieden waarin de stroomtoevoer via een openbaar laagspanningsnet loopt. De elektromagnetische compatibiliteit kan door geleide of uitgestraalde radiofre­quenties worden beïnvloed.
Overzicht van kri­tieke grondstof­fen, productiejaar van apparaat
60
Overzicht van kritieke grondstoffen:
Op de volgende internetpagina is een overzicht te vinden van de kritieke grondstoffen die dit apparaat bevat:
www.fronius.com/en/about-fronius/sustainability.
Productiejaar van apparaat berekenen:
- Elk apparaat is van een serienummer voorzien
- Het serienummer bestaat uit acht cijfers, bijvoorbeeld 28020099
- De eerste twee cijfers vormen het getal waaruit het productiejaar van het apparaat
kan worden berekend
- Hiervoor moet 11 van dit getal worden afgetrokken
Voorbeeld: Serienummer = 28020065, berekening van productiejaar = 28 - 11 = 17, productiejaar = 2017
NL
61
62
NL
63
FRONIUS INTERNATIONAL GMBH
Froniusstraße 1
A-4643 Pettenbach
AUSTRIA
contact@fronius.com
www.fronius.com
Under www.fronius.com/contact you will find the addresses
of all Fronius Sales & Service Partners and locations
Loading...