Fronius FK 2200, FK 2200 FC Operating Instruction [NL]

Fronius prints on elemental chlorine free paper (ECF) sourced from certified sustainable forests (FSC).
/ Perfect Charging / Perfect Welding / Solar Energy
FK 2200 FK 2200 FC
Bedieningshandleiding
NL
Koelapparaat
42,0426,0035,NL 005-08062021
Veiligheidsvoorschriften 5
Verklaring veiligheidsaanwijzingen 5 Algemeen 5 Gebruik overeenkomstig de bedoeling 6 Omgevingsvoorwaarden 6 Verplichtingen van de gebruiker 6 Verplichtingen van het personeel 7 Netaansluiting 7 Bescherming van uzelf en derden 7 Informatie over de geluidsemissie 8 Gevaar door schadelijke gassen en dampen 8 Gevaar door vonken 9 Gevaren door net- en lasstroom 9 Zwerfstromen 10 EMV-apparaatclassificaties 10 EMV-maatregelen 11 EMF-maatregelen 11 Bijzondere gevaren 11 Eisen aan het beschermgas 13 Gevaar door beschermgasflessen 13 Gevaar op uitstromend beschermgas 13 Veiligheidsmaatregelen op de opstelplaats en bij transport 14 Veiligheidsmaatregelen bij normaal gebruik 14 Inbedrijfname, onderhoud en reparatie 15 Veiligheidscontrole 15 Verwijdering 15 Veiligheidssymbolen 16 Gegevensbescherming 16 Auteursrecht 16
Algemeen 17
Concept 17 Overzicht 17 Inzetgebied 17 Informatie over het koelmiddel 17 Informatie over lekkages 18
Opties 19
Inbouwset Stromingscontrole met waterfilter 19 Inbouwset Thermocontrole 19
Bedieningselementen en aansluitingen 20
Achterzijde 20 Voorzijde 20
Koelapparaat op laskar monteren 21
Algemeen 21 Koelapparaat op bodem rijwagen monteren 21
Koelapparaat met stroombron verbinden 22
Stroombron met koelapparaat verbinden 22 Transport van koelapparaat en stroombron 22
Lasbrander aansluiten 23
Lasbrander op de stroombron aansluiten 23 Lasbrander op koelapparaat aansluiten 23
Koelapparaat in gebruik stellen 24
Lasbrander op de stroombron aansluiten 24 Garantiebepalingen voor de koelmiddelpomp 24 Informatie over koelmiddel 24 Koelapparaat vullen 24 Koelapparaat ontluchten 24 Koelapparaat in gebruik stellen 25 Lasbrandervervanging 25
Verzorging, onderhoud en recycling 26
Algemeen 26
NL
3
Veiligheid 26 Symbolen voor verzorging en onderhoud van het koelapparaat 26 Bij elke ingebruikneming 27 Eenmaal per week 27 Elke 2 maanden 27 Elke 6 maanden 27 Bij een 3-ploegendienst elke 6 maanden met koelmiddel op basis van ethanol 28 Bij een 1-ploegendienst elke 12 maanden met koelmiddel op basis van ethanol 28 Bij een 3-ploegendienst elke 12 maanden met koelmiddel FCL 10/20 28 Bij een 1-ploegendienst elke 24 maanden met koelmiddel FCL 10/20 28 Geldigheid van de „Algemene leverings- en betalingsvoorwaarde“ 28 Recycling 28
Storingsdiagnose en storingen opheffen 29
Algemeen 29 Storingsdiagnose en storingen opheffen 29
Technische gegevens 31
Algemeen 31 FK 2200 31
4
Veiligheidsvoorschriften
NL
Verklaring veilig­heidsaanwijzin­gen
WAARSCHUWING!
Duidt op een onmiddellijk dreigend gevaar.
Wanneer dit gevaar niet wordt vermeden, heeft dit de dood of zwaar lichamelijk let-
sel tot gevolg.
GEVAAR!
Duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie.
Wanneer deze situatie niet wordt vermeden, kan dit de dood of zwaar lichamelijk let-
sel tot gevolg hebben.
VOORZICHTIG!
Duidt op een situatie die mogelijk schade tot gevolg kan hebben.
Wanneer deze situatie niet wordt vermeden, kan dit lichte of geringe verwondingen
evenals materiële schade tot gevolg hebben.
OPMERKING!
Duidt op de mogelijkheid van minder goede resultaten en mogelijke beschadiging van de apparatuur.
Algemeen Het apparaat is volgens de laatste stand van de techniek conform de officiële veiligheids-
eisen vervaardigd. Onjuiste bediening of misbruik levert echter potentieel gevaar op voor:
- het leven van de gebruiker of dat van derden
- het apparaat en andere bezittingen van de gebruiker
- de efficiëntie van het werken met het apparaat.
Alle personen die met ingebruikname, bediening, onderhoud en reparatie van het appa­raat te maken hebben, moeten:
- beschikken over de juiste kwalificaties
- kennis van lassen hebben en
- deze bedieningshandleiding volledig lezen en exact opvolgen.
De bedieningshandleiding moet worden bewaard op de plaats waar het apparaat wordt gebruikt. Naast de bedieningshandleiding moet bovendien de overkoepelende en lokale regelgeving ter voorkoming van ongevallen en ter bescherming van het milieu worden nageleefd.
Alle aanwijzingen met betrekking tot veiligheid en gevaren op het apparaat:
- in leesbare toestand houden
- niet beschadigen
- niet verwijderen
- niet afdekken, afplakken of overschilderen.
De plaatsen waar de aanwijzingen met betrekking tot veiligheid en gevaren op het appa­raat zijn aangebracht, vindt u in het hoofdstuk "Algemeen" in de handleiding van het apparaat. Storingen die de veiligheid nadelig kunnen beïnvloeden, moeten zijn verholpen voordat het apparaat wordt ingeschakeld.
5
Het gaat om uw eigen veiligheid!
Gebruik overeen­komstig de bedoeling
Het apparaat is uitsluitend bestemd voor werkzaamheden overeenkomstig het bedoelde gebruik.
Het apparaat is uitsluitend voor de op het kenplaatje vermelde laswerkzaamheden bestemd. Ieder ander of afwijkend gebruik geldt als gebruik niet overeenkomstig de bedoeling. De fabrikant is niet aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade.
Tot gebruik overeenkomstig de bedoeling behoort ook:
- het volledig lezen en opvolgen van alle aanwijzingen in de handleiding
- het volledig lezen en opvolgen van alle aanwijzingen met betrekking tot veiligheid en gevaren
- het tijdig uitvoeren van inspectie- en onderhoudswerkzaamheden.
Gebruik het apparaat nooit voor de volgende doeleinden:
- het ontdooien van leidingen
- het laden van batterijen of accu's
- het starten van motoren
Het apparaat is ontworpen voor gebruik in industrie- en productieomgevingen. De fabri­kant is niet verantwoordelijk voor schade die ontstaat door gebruik in woonomgevingen.
De fabrikant aanvaardt evenmin aansprakelijkheid voor gebrekkige of onjuiste resultaten.
Omgevingsvoor­waarden
Verplichtingen van de gebruiker
Gebruik of opslag van het apparaat buiten het aangegeven bereik geldt niet als gebruik overeenkomstig de bedoeling. De fabrikant is niet aansprakelijk voor de hieruit voort­vloeiende schade.
Temperatuurbereik van de omgevingslucht:
- tijdens het lassen: -10 °C tot + 40 °C (14 °F tot 104 °F)
- tijdens transport en opslag: -20 °C tot +55 °C (-4 °F tot 131 °F)
Relatieve luchtvochtigheid:
- tot 50% bij 40 °C (104 °F)
- tot 90% bij 20 °C (68 °F)
Omgevingslucht: vrij van stof, zuren, corrosieve gassen of substanties, enz. Hoogte boven de zeespiegel: tot 2.000 m (6561 ft. 8.16 in.)
De gebruiker is verplicht uitsluitend personen met het apparaat te laten werken die:
- op de hoogte zijn van de fundamentele voorschriften over arbeidsveiligheid en onge­vallenpreventie, en vertrouwd zijn met de bediening van het apparaat
- deze bedieningshandleiding, met name het hoofdstuk "Veiligheidsvoorschriften", hebben gelezen en begrepen, en dit door het zetten van hun handtekening hebben bevestigd
- voldoende gekwalificeerd zijn voor de werkzaamheden die zij uitvoeren.
Er moet regelmatig worden gecontroleerd of het personeel in voldoende mate veilig­heidsbewust werkt.
6
Verplichtingen van het personeel
Alle personen die met het apparaat moeten werken, verplichten zich vóór aanvang van de werkzaamheden:
- de fundamentele voorschriften over arbeidsveiligheid en ongevallenpreventie na te leven
- deze bedieningshandleiding, met name het hoofdstuk "Veiligheidsvoorschriften", te lezen, en door het zetten van hun handtekening te bevestigen dat zij deze hebben begrepen en zullen naleven.
Voordat personen die met het apparaat werken, de werkplek verlaten, dienen zij na te gaan of er ook tijdens hun afwezigheid geen persoonlijk letsel of materiële schade kan ontstaan.
Netaansluiting Apparaten met een hoog vermogen kunnen vanwege hun stroomopname de energie-
kwaliteit van het stroomnetwerk beïnvloeden.
Dit kan voor bepaalde apparaattypen consequenties hebben in de vorm van:
- aansluitbeperkingen
-
eisen m.b.t. de maximaal toelaatbare netimpedantie
-
eisen m.b.t. het minimaal vereiste kortsluitvermogen
*)
telkens bij de aansluiting op het openbare stroomnetwerk
*)
*)
zie de technische gegevens
NL
Bescherming van uzelf en derden
In dat geval moet de eigenaar of de gebruiker van het apparaat eerst nagaan of het apparaat wel mag worden aangesloten. Indien nodig dient hiertoe te worden overlegd met de energieleverancier.
BELANGRIJK! Zorg voor een veilige aarding van de netaansluiting!
Neem bij het werken met het apparaat staat u aan talrijke gevaren bloot, zoals bijvoor­beeld:
- vonken, rondvliegende hete metaaldeeltjes
- voor ogen en huid schadelijke straling van de boog
- schadelijke elektromagnetische velden, die voor dragers van een pacemaker levensgevaarlijk zijn
- gevaar van elektrische schokken door net- en lasstroom
- verhoogde geluidsbelasting
- schadelijke lasrook en -gassen
Neem bij het werken met het apparaat moeten geschikte beschermende kleding dragen. De beschermende kleding moet de moet de volgende eigenschappen hebben:
- moeilijk ontvlambaar
- isolerend en droog
- het hele lichaam bedekkend, onbeschadigd en in goede toestand
- veiligheidshelm
- broek zonder omslag
Onder het dragen van beschermende kleding wordt onder meer verstaan:
- Het afschermen van ogen en gezicht met een laskap die is uitgerust met de juiste filters ter bescherming tegen UV-straling, hitte en vonken.
- Het dragen (achter de laskap) van een geschikte lasbril met zijbescherming.
- Het dragen van stevige schoenen die ook onder vochtige omstandigheden isoleren.
- Het beschermen van de handen met geschikte handschoenen (elektrisch isolerend, hittebestendig).
- Het dragen van gehoorbescherming ter vermindering van de geluidsbelasting en ter voorkoming van gehoorschade.
7
Personen, vooral kinderen, tijdens het gebruik van het apparaat en tijdens het lassen van de werkplek weghouden. Bevinden zich echter nog personen in de omgeving, dan:
- wijst u deze op alle mogelijke gevaren (schade aan de ogen door het licht van de boog, letstel door vonken, schadelijke lasrook, geluidsbelasting, risico van schokken door net- of lasstroom, enz.)
- stelt u geschikte veiligheidsmiddelen ter beschikking of
- installeert u geschikte beschermwanden en beschermgordijnen.
Informatie over de geluidsemis­sie
Gevaar door schadelijke gas­sen en dampen
Het apparaat produceert in onbelaste toestand en in de afkoelfase na het uitvoeren van werkzaamheden een maximaal geluidsniveau van <80 dB(A) (ref. 1pW) overeenkomstig het maximaal toelaatbare arbeidspunt bij normbelasting volgens EN 60974-1.
Voor het lassen (en snijden) zelf kan een werkplekspecifieke emissiewaarde niet worden gegeven, aangezien deze afhangt van de lasmethode (of snijmethode) en de omgeving. De emissiewaarde is afhankelijk van uiteenlopende parameters, zoals het toegepaste lasproces (MIG/MAG-, TIG-lassen), de gekozen stroomsoort (gelijkstroom, wissel­stroom), het vermogen, het type werkstuk, de resonantie-eigenschappen van het werk­stuk, de omgeving van de werkplek, enz.
De rook die bij het lassen ontstaat, bevat gassen en dampen die een gevaar voor de gezondheid vormen.
Lasrook bevat stoffen die volgens monografie 118 van het International Agency for Research on Cancer kanker veroorzaken.
Ruimte op tijd schoon zuigen. Indien mogelijk een lasbrander met geïntegreerd zuigapparaat gebruiken.
Uw gezicht uit de buurt van lasrook en gassen houden.
Ontstane rook en schadelijke gassen
- niet inademen
- via een geschikte methode afzuigen uit de werkplaats.
Zorg voor voldoende toevoer van buitenlucht. Controleren of te allen tijde een ventilatie van minstens 20 m³/uur wordt aangehouden.
Indien de ventilatie onvoldoende is, gebruikt u een lashelm met luchttoevoer.
Indien niet geheel duidelijk is of de ventilatie voldoende is, vergelijkt u de gemeten emis­sies van schadelijke stoffen met de toelaatbare grenswaarden.
Voor de mate waarin de lasrook schadelijk is, zijn onder meer de volgende componenten verantwoordelijk:
- de metalen die voor het werkstuk worden gebruikt
- de gebruikte elektroden
- de toegepaste coatings
- de gebruikte reinigingsmiddelen, ontvettingsmiddelen e.d.
- gebruikte lasproces
De aanwijzingen in de veiligheidsinformatiebladen voor genoemde componenten in acht nemen en de instructies van de fabrikant opvolgen.
Aanbevelingen voor blootstellingsscenario's en maatregelen voor risicobeheer en voor de identificatie van arbeidsomstandigheden zijn op de website van de European Welding Association in het gedeelte Health & Safety te vinden (https://european-welding.org).
Ervoor zorgen dat ontvlambare dampen (bijvoorbeeld van oplosmiddelen) niet binnen het stralingsbereik van de boog terechtkomen.
8
Als er niet wordt gelast, het ventiel van de beschermgasfles of de hoofdgaskraan sluiten.
NL
Gevaar door von­ken
Gevaren door net- en lasstroom
Vonken kunnen brand en explosies veroorzaken.
Voer nooit laswerkzaamheden uit in de nabijheid van brandbare materialen.
Brandbare materialen moeten ten minste 11 meter (36 ft. 1.07 in.) van de boog verwij­derd zijn of worden voorzien van een betrouwbare afdekking.
Houd een geschikte, geteste brandblusser bij de hand.
Vonken en hete metaaldeeltjes kunnen ook door kleine kieren en openingen in de omge­ving terechtkomen. Om te voorkomen dat hierdoor kans op letsel of brandgevaar ont­staat, moet u passende maatregelen nemen.
Niet lassen in brand- en explosiegevaarlijke omgevingen of aan gesloten tanks, vaten en buizen als deze niet zijn voorbereid conform de nationale en internationale normen.
Er mag niet worden gelast aan houders waarin zich gassen, drijfstoffen, minerale oliën e.d. bevinden/hebben bevonden. Restanten van deze stoffen kunnen een explosie ver­oorzaken.
Een elektrische schok is per definitie levensgevaarlijk en kan dodelijk zijn.
Spanningvoerende delen binnen en buiten het apparaat niet aanraken.
Bij MIG/MAG- en TIG-lassen zijn ook de lasdraad, de draadspoel, de aandrijfrollen en alle metalen onderdelen die met de lasdraad in aanraking komen, spanningvoerend.
De draadtoevoer altijd op een voldoende geïsoleerde ondergrond plaatsen of een geschikte, isolerende unit gebruiken voor de draadtoevoer.
Om uzelf en anderen adequaat tegen aarde- en massapotentiaal te beschermen, dient u te zorgen voor een voldoende isolerende, droge ondergrond of afdekking. De onder­grond of afdekking moet het gebied tussen lichaam en aarde- of massapotentiaal volle­dig afdekken.
Alle kabels en leidingen moeten goed zijn bevestigd, onbeschadigd en geïsoleerd zijn, en een voldoende dikke kern hebben. Losse verbindingen, verschroeide of beschadigde kabels, of leidingen met een te kleine kern direct vervangen. Voor elk gebruik de stroomverbindingen handmatig op stevigheid controleren. Bij stroomkabels met bajonetplug de stroomkabel minimaal 180° om de lengte-as draaien en voorspannen.
Kabels en leidingen niet om uw lichaam of om lichaamsdelen wikkelen.
De laselektrode (staafelektrode, wolfraamelektrode, lasdraad, enz.)
- nooit ter afkoeling in vloeistoffen onderdompelen
- nooit aanraken wanneer de stroombron is ingeschakeld.
Tussen de elektroden van twee lasapparaten kan zich bijvoorbeeld de dubbele nullast­spanning van één lasapparaat voordoen. Bij gelijktijdige aanraking van de potentialen van beide elektroden bestaat dan onder bepaalde omstandigheden levensgevaar.
De net- en apparaatkabels regelmatig door een elektromonteur op een juiste werking van de randaarde laten controleren.
Om goed te kunnen werken, hebben apparaten van beschermingsklasse I een stroom­netwerk met randaarde evenals een stekkersysteem met randaardecontact nodig.
9
Het apparaat op een stroomnetwerk zonder randaarde of een stopcontact zonder rand­aardecontact aansluiten is alleen toegestaan als alle nationale bepalingen voor veilige scheiding worden nageleefd. Anders geldt dit als grof nalatig. De fabrikant is niet aansprakelijk voor hieruit voortvloei­ende schade.
Indien noodzakelijk met hiertoe geschikte middelen voor voldoende aarding van het werkstuk zorgen.
Niet-gebruikte apparaten uitschakelen.
Bij werkzaamheden op hoogte een valbeschermingsuitrusting dragen.
Voor u werkzaamheden aan het apparaat uitvoert, moet u het apparaat uitschakelen en de netstekker uit de wandcontactdoos halen.
Een duidelijk leesbaar en begrijpelijk waarschuwingsbord plaatsen om te voorkomen dat de netstekker opnieuw in de wandcontactdoos wordt gestoken en het apparaat weer wordt ingeschakeld.
Na het openen van het apparaat:
- alle onderdelen die elektrisch geladen zijn, ontladen
- controleren of alle componenten van het apparaat stroomloos zijn.
Indien u werkzaamheden moet uitvoeren aan spanningvoerende delen, dient u samen te werken met een tweede persoon die de hoofdschakelaar bijtijds kan uitschakelen.
Zwerfstromen Als onderstaande aanwijzingen niet worden opgevolgd, ontstaan er mogelijk zwerfstro-
men. Deze kunnen het volgende veroorzaken:
- brand
- oververhitting van onderdelen die in contact staan met het werkstuk
- beschadiging van randaardeleidingen
- beschadiging van het apparaat en andere elektrische installaties
Voor een stevige verbinding tussen de werkstukklem en het werkstuk zorgen.
De werkstukklem zo dicht mogelijk bij de plaats waar u gaat lassen, bevestigen.
Het apparaat met voldoende isolatie tegen elektrisch geleidende omgeving opstellen, bijv.: isolatie tegen geleidende bodem of geleidende onderstellen.
Bij het gebruik van stroomverdelers, units met een dubbele kop enz. rekening houden met het volgende: Ook de elektrode van de niet-gebruikte lastoorts/elektrodenhouder is spanningvoerend. Voor een voldoende geïsoleerde opslagpositie voor de niet-gebruikte lastoorts/elektrodenhouder zorgen.
Bij geautomatiseerde MIG/MAG-toepassingen moet de elektrode goed geïsoleerd van de lasdraadhouder, grote spoel of draadspoel naar de draadtoevoer worden geleid.
EMV-apparaat­classificaties
Apparaten van emissieklasse A:
- zijn uitsluitend bedoeld voor toepassing in industriegebieden;
- kunnen in andere gebieden leidinggebonden storingen of storingen door straling ver­oorzaken.
10
Apparaten van emissieklasse B:
- voldoen aan de emissievereisten voor woon- en industriegebieden. Dit geldt ook voor woongebieden waar de energievoorziening is gebaseerd op het openbare laag­spanningsnet.
EMV-apparaatclassificatie volgens kenplaatje of technische gegevens.
EMV-maatregelen In uitzonderlijke gevallen kan er, ondanks het naleven van de emissiegrenswaarden,
sprake zijn van beïnvloeding van het geëigende gebruiksgebied (bijvoorbeeld als zich op de installatielocatie gevoelige apparatuur bevindt of als de installatielocatie is gelegen in de nabijheid van radio- of televisieontvangers). In dit geval is de gebruiker verplicht adequate maatregelen te treffen om de storing op te heffen.
Controleer en beoordeel of de immuniteit van installaties in de omgeving van het appa­raat in overeenstemming is met de nationale en internationale voorschriften. Voorbeel­den van storingsgevoelige installaties die door het apparaat beïnvloed kunnen worden:
- Veiligheidsinstallaties
- Netkabels, signaalkabels en kabels voor gegevensoverdracht
- Data- en telecommunicatie-installaties
- Meet- en kalibratie-installaties
Ondersteunende maatregelen ter voorkoming van EMV-problemen:
1. Netvoeding
- Treden er, ondanks reglementaire aansluiting op het elektriciteitsnet, elektro-
magnetische storingen op, tref dan extra maatregelen (gebruik bijvoorbeeld een geschikt netfilter).
2. Laskabels
- Houd ze zo kort mogelijk.
- Laat ze dicht bij elkaar lopen (ook ter voorkoming van EMF-problemen).
- Leg ze ver verwijderd van andere leidingen.
3. Potentiaalegalisatie
4. Aarding van het werkstuk
- Breng, indien noodzakelijk, via geschikte condensatoren een aardeverbinding
tot stand.
5. Afscherming, indien noodzakelijk
- Scherm andere installaties in de omgeving af.
- Scherm de complete lasinstallatie af.
NL
EMF-maatregelen Elektromagnetische velden kunnen nog onbekende schade aan de gezondheid veroor-
zaken:
- Gevolgen voor de gezondheid van personen die zich in de nabijheid bevinden, bij­voorbeeld dragers van pacemakers en hoortoestellen.
- Dragers van pacemakers moeten zich door hun arts laten adviseren, voordat zij zich in de onmiddellijke nabijheid van het apparaat en het lasproces begeven.
- De afstand tussen de laskabels en het hoofd/lichaam van de lasser moet om veilig­heidsredenen zo groot mogelijk worden gehouden.
- Laskabels en slangenpakketten niet over de schouder dragen en niet om het lichaam of lichaamsdelen wikkelen.
Bijzondere geva­ren
Houd handen, haren, kledingstukken en gereedschappen uit de buurt van bewegende onderdelen, zoals bijvoorbeeld:
- ventilatoren
- tandwielen
- rollen
- aandrijfassen
- draadspoelen en lasdraden
Steek uw handen niet in de draaiende tandwielen van de draadaandrijving of in draai­ende machineonderdelen.
Afdekkingen en zijdelen mogen uitsluitend worden geopend/verwijderd gedurende het uitvoeren van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden.
11
Tijdens het gebruik
- Controleren of alle afdekkingen zijn gesloten en alle zijdelen correct zijn gemon­teerd.
- Alle afdekkingen en zijdelen gesloten houden.
Het uitsteken van de lasdraad uit de lastoorts levert een hoog risico op letsel op (verwon­dingen aan handen, gezicht, ogen, enz.).
Houd de lastoorts daarom altijd weg van het lichaam (apparaten met draadaanvoerunit) en gebruik een geschikte veiligheidsbril.
Raak het werkstuk tijdens en na het lassen niet aan - verbrandingsgevaar.
Van afkoelende werkstukken kan slak afspringen. Draag daarom ook bij het nabewerken van werkstukken de voorgeschreven beschermende uitrusting en zorg ervoor dat andere personen voldoende zijn beschermd.
Laat lastoortsen en andere uitrustingscomponenten met een hoge bedrijfstemperatuur afkoelen voordat u eraan gaat werken.
In ruimten met een verhoogd risico op brand of explosie gelden bijzondere voorschriften.
- Houd u aan de geldende nationale en internationale bepalingen.
Stroombronnen voor werkzaamheden in ruimten met een verhoogd elektrisch risico (bij­voorbeeld ketels) moeten zijn voorzien van het symbool (Safety). De stroombron zelf mag zich echter niet in zulke ruimten bevinden.
Verbrandingsgevaar door uittredend koelmiddel. Schakel het koelapparaat uit voordat u de aansluiting van de koelmiddeltoevoer/-afvoer afkoppelt.
Neem bij het werken met koelmiddel de aanwijzingen op het veiligheidsinformatieblad voor het koelmiddel in acht. U kunt het veiligheidsinformatieblad aanvragen via de servi­cedienst van de fabrikant of downloaden op zijn website.
Gebruik voor het kraantransport van apparaten uitsluitend geschikte lastopnamemidde­len van de fabrikant.
- Bevestig kettingen of kabels aan alle hiervoor bestemde ophangpunten op het geschikte lastopnamemiddel.
- De kettingen of kabels moeten een zo klein mogelijke afwijking van hun loodrechte stand hebben.
- Verwijder gasflessen en draadaanvoer (MIG/MAG- en TIG-apparaten).
Gebruik bij kraanophanging van de draadaanvoer tijdens het lassen altijd een geschikte, isolerende draadaanvoerophanging (MIG/MAG- en TIG-apparaten).
Als het apparaat is voorzien van een draagriem of -greep, mag deze uitsluitend worden gebruikt om het apparaat met de hand te dragen. De draagriem/-greep is niet geschikt voor transport van het apparaat per kraan, vorkheftruck of ander mechanisch hefwerk­tuig.
Alle aanslagmiddelen (riemen, beugels, kettingen, enz.) die voor het transport van het apparaat of onderdelen ervan worden gebruikt, moeten regelmatig worden gecontroleerd (bijvoorbeeld op mechanische beschadigingen, corrosie en aantasting door omgevings­invloeden). Interval en omvang van deze controles moeten minimaal voldoen aan de geldende natio­nale normen en richtlijnen.
12
Bij gebruik van een adapter voor de beschermgasaansluiting bestaat het gevaar dat er onopgemerkt kleur- en reukloos beschermgas vrijkomt. Omwikkel daarom, vóór het mon­teren, de schroefdraad aan apparaatzijde van de adapter voor de beschermgasaanslui­ting met geschikte Teflon-tape.
Eisen aan het beschermgas
Vooral bij ringleidingen kan verontreinigd beschermgas leiden tot schade aan de appara­tuur en tot een vermindering van de laskwaliteit. Het beschermgas moet aan de volgende kwaliteitseisen voldoen:
- Deeltjesgrootte van vaste stoffen < 40 µm
- Druk-dauwpunt < -20 °C
- Max. oliegehalte < 25 mg/m³
Gebruik indien nodig filters!
NL
Gevaar door beschermgasfles­sen
Beschermgasflessen bevatten gas onder druk. Beschadigde flessen kunnen exploderen. Aangezien beschermgasflessen deel uitmaken van de lasuitrusting, moet er uiterst voor­zichtig mee worden omgegaan.
Stel beschermgasflessen met verdicht gas niet bloot aan te grote hitte, mechanisch geweld, slak, open vuur, vonken en lasbogen.
Monteer beschermgasflessen altijd loodrecht en volgens de handleiding, zodat ze niet om kunnen vallen.
Houd beschermgasflessen uit de buurt van elektrische stroomkringen (van het lasappa­raat en andere apparatuur).
Hang nooit een lastoorts op aan een beschermgasfles.
Raak een fles met beschermgas nooit aan met een laselektrode.
Explosiegevaar - voer nooit laswerkzaamheden uit aan een beschermgasfles onder druk.
Gebruik uitsluitend beschermgasflessen die geschikt zijn voor de specifieke werkzaam­heden. Gebruik alleen bijbehorende, geschikte accessoires (regelaars, slangen, fittingen, enz.). Gebruik beschermgasflessen en accessoires alleen als deze in goede staat zijn.
Draai bij het openen van het ventiel van de fles met beschermgas het gezicht weg van de uitlaat.
Gevaar op uit­stromend beschermgas
Wordt er niet gelast, sluit dan het ventiel van de beschermgasfles.
Laat bij niet-aangesloten beschermgasflessen de kap op het ventiel zitten.
Houd u aan de aanwijzingen van de fabrikant van de beschermgasfles en de accessoi­res, en neem de betreffende nationale en internationale bepalingen in acht.
Verstikkingsgevaar door ongecontroleerd uitstromen van beschermgas
Dit kleur- en geurloze beschermgas kan bij uitstromen in de omgevingslucht het aanwe­zige zuurstof verdringen.
- Zorg voor voldoende aanvoer van frisse lucht - ventilatievolume van minimaal 20 m³/uur
- Volg de veiligheids- en onderhoudsinstructies van de beschermgasfles of hoofdgas­kraan op
- Wordt er niet gelast, sluit dan het ventiel van de beschermgasfles of de hoofdgas­kraan.
- De beschermgasfles of hoofdgaskraan moet voor ieder gebruik gecontroleerd wor­den op eventueel ongecontroleerd uitstromend gas.
13
Veiligheidsmaat­regelen op de opstelplaats en bij transport
Een omvallend apparaat kan resulteren in levensgevaar! Plaats het apparaat stabiel op een vlakke, vaste ondergrond.
- Een hellingshoek van maximaal 10° is toelaatbaar.
In brand- en explosiegevaarlijke ruimten gelden bijzondere voorschriften.
- Houd u aan de betreffende nationale en internationale bepalingen.
Zorg er door middel van instructies en controles binnen het bedrijf voor dat de omgeving van de werkplek altijd schoon en overzichtelijk is.
Plaats en gebruik het apparaat uitsluitend volgens de op het kenplaatje aangeduide beschermingsklasse.
Bij het opstellen van het apparaat een vrije ruimte van 0,5 m (1 ft. 7,69 in.) rondom aan­houden, zodat de koellucht ongehinderd kan in- en uitstromen.
Zorg er bij het transport van het apparaat voor dat u zich houdt aan de geldende natio­nale en regionale richtlijnen en veiligheidsvoorschriften. Dit geldt met name voor de richt­lijnen met betrekking tot potentiële gevaren bij verzending en transport.
Actieve apparaten niet optillen of transporteren. Schakel apparaten altijd uit voordat u ze optilt of transporteert!
Tap het koelmiddel altijd volledig af voordat u het apparaat transporteert. Demonteer vóór transport bovendien de volgende onderdelen:
- Draadtoevoer
- Draadspoel
- Beschermgasfles
Veiligheidsmaat­regelen bij nor­maal gebruik
Stel het apparaat na transport niet meteen in dienst, maar voer eerst een grondige visu­ele controle uit. Laat eventuele beschadigingen vóór de inbedrijfname door vakkundig onderhoudspersoneel repareren.
U mag uitsluitend met het apparaat werken als alle veiligheidsvoorzieningen volledig operationeel zijn. Zijn de veiligheidsvoorzieningen niet volledig operationeel, dan levert dit gevaar op voor:
- het leven van de gebruiker of dat van derden;
- het apparaat en andere bezittingen van de gebruiker;
- de efficiëntie van het werken met het apparaat.
Laat niet volledig operationele veiligheidsvoorzieningen repareren voordat u het appa­raat inschakelt.
Veiligheidsvoorzieningen nooit omzeilen of buiten werking stellen.
Voordat u het apparaat inschakelt, dient u te controleren of er niemand gevaar loopt.
Controleer ten minste eenmaal per week of het apparaat zichtbare schade vertoont en of de veiligheidsvoorzieningen naar behoren werken.
Bevestig beschermgasflessen altijd op de juiste manier en verwijder ze van tevoren bij kraantransport.
14
Op grond van de eigenschappen (mate van elektrische geleidbaarheid en brandbaar­heid, vorstbeschermingsgraad, combineerbaarheid met bepaalde grondstoffen enz.) is alleen het originele koelmiddel van de fabrikant geschikt voor gebruik in onze apparaten.
Gebruik uitsluitend een geschikt origineel koelmiddel van de fabrikant.
Vermeng het originele koelmiddel van de fabrikant niet met andere koelmiddelen.
Sluit alleen systeemcomponenten van de fabrikant op het koelcircuit aan.
Gebruikt u toch andere systeemcomponenten of een ander koelmiddel en ontstaat hier­door schade, dan is de fabrikant hiervoor niet aansprakelijk en vervalt elke aanspraak op garantie.
Cooling Liquid FCL 10/20 is niet ontvlambaar. Koelmiddel op basis van ethanol is onder bepaalde omstandigheden ontvlambaar. Vervoer het koelmiddel alleen in gesloten, origi­nele houders en houd het verwijderd van mogelijke ontstekingsbronnen.
Voer afgewerkt koelmiddel af volgens de geldende nationale en internationale voorschrif­ten. U kunt het veiligheidsinformatieblad aanvragen via de servicedienst van de fabrikant of downloaden op diens website.
Controleer, voordat u begint met lassen, altijd de stand van het koelmiddel in het appa­raat in afgekoelde toestand.
NL
Inbedrijfname, onderhoud en reparatie
Veiligheidscon­trole
Mijd niet-originele onderdelen; hiervan kan niet worden gewaarborgd dat ze voldoende robuust en veilig zijn geconstrueerd/geproduceerd.
- Gebruik alleen originele vervangingsonderdelen (dit geldt ook voor genormeerde onderdelen).
- Breng zonder toestemming van de fabrikant geen wijzigingen aan het apparaat aan.
- Onderdelen die niet in onberispelijke staat verkeren, dient u direct te vervangen.
- Geef bij bestellingen op: de exacte benaming en het onderdeelnummer volgens de onderdelenlijst, het serienummer van uw apparaat.
De behuizingschroeven geven de randaardeverbinding voor de aarding van de behui­zingonderdelen weer. Gebruik altijd het correcte aantal originele behuizingschroeven met het aangegeven aan­haalmoment.
De fabrikant raadt aan om ten minste eenmaal per 12 maanden een veiligheidscontrole aan het apparaat uit te laten voeren.
De fabrikant raadt bovendien aan de gebruikte stroombronnen te kalibreren, eveneens om de 12 maanden.
Een veiligheidscontrole door een gekwalificeerde elektromonteur wordt aanbevolen:
- na het aanbrengen van wijzigingen
- na installatie of ombouw
- na het uitvoeren van reparaties en onderhoud
- na elke periode van maximaal twaalf maanden.
Voor de veiligheidscontrole dient u zich te houden aan de geldende nationale en interna­tionale normen en richtlijnen.
Voor meer informatie over het uitvoeren van veiligheidscontroles en kalibraties kunt u zich wenden tot de servicedienst. Deze verstrekt u op verzoek alle noodzakelijke docu­mentatie.
Verwijdering Gooi dit apparaat niet weg als huisvuil! Volgens de Europese richtlijn betreffende afge-
dankte elektrische en elektronische apparatuur, en de hiervan afgeleide nationale wet­ten, moeten afgedankte elektrische apparaten apart worden ingezameld en milieuvrien­delijk worden verwerkt. Retourneer gebruikte apparaten aan uw leverancier of breng ze naar een erkend inzamelpunt in uw omgeving. Het negeren van deze EU-richtlijnen heeft mogelijk schadelijke effecten op het milieu en uw gezondheid!
15
Veiligheidssym­bolen
Apparaten met CE-aanduiding voldoen aan de eisen die in de richtlijnen voor laagspan­ningscompatibiliteit en elektromagnetische compatibiliteit worden gesteld (zoals de rele­vante productnormen van de normenreeks EN 60 974).
Fronius International GmbH verklaart dat het apparaat voldoet aan richtlijn 2014/53/EU. De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is online beschikbaar op: http:// www.fronius.com
Apparaten die zijn voorzien van het CSA-testsymbool, voldoen aan de eisen van de rele­vante Canadese en Amerikaanse normen.
Gegevensbe­scherming
Auteursrecht Het auteursrecht op deze handleiding berust bij de fabrikant.
De gebruiker is zelf verantwoordelijk voor het beveiligen van gegevens die afwijken van de fabrieksinstellingen. Voor schade die ontstaat door gewiste persoonlijke instellingen is de fabrikant niet aansprakelijk.
Tekst en afbeeldingen komen overeen met de stand van de techniek bij het ter perse gaan. Wijzigingen voorbehouden. Aan de inhoud van deze handleiding kan de gebruiker geen rechten ontlenen. Hebt u een voorstel tot verbetering? Ziet u een fout in deze handleiding? Wij zijn u dankbaar voor uw opmerkingen.
16
Algemeen
Concept Het koelapparaat FK 2200 is geschikt voor gebruik met de volgende stroombronnen:
- TransTig 2200
- MagicWave 1700/2200
Overzicht Het koelapparaat past optimaal in het
modulaire productconcept van de stroom­bronnen TransTig 2200 en MagicWave 1700/2200.
Het koelapparaat wordt samen met de stroombron tot een eenheid verbonden. Net als de stroombron zelf is de eenheid van stroombron en koelapparaat geschikt voor het monteren op een rijwagen.
Het koelapparaat FK 2200 kan ook worden uitgerust met de opties „Stomingscon­trole“ en „Thermocontrole“. Als het koelapparaat over deze opties beschikt of als het apparaatvariant FK 2200 FC met stromingssensor betreft, schakelt de stroombron zich­zelf met het oog op optimale procesveiligheid uit als een van de volgende gebeurtenis­sen optreedt:
- De doorstroomhoeveelheid is lager dan een bepaalde hoeveelheid (bijv. vloeistof­stand in koelmiddelhouder te laag)
- Een bepaalde waterteruglooptemperatuur wordt overschreden (bijv. lasbrander over­verhit)
NL
Daarnaast toont het bedieningspaneel van de stroombron een overeenkomstig alarm.
Inzetgebied Het koelapparaat FK 2200 kan worden ingezet bij:
- MagicWave 1700
- TransTig / MagicWave 2200
- Watergekoelde WIG handlasbrander, ook voor WIG kouddraadlassen
- Watergekoelde WIG machine-lasbrander, ook voor WIG kouddraadlassen
De leidingpakketlengtes voor de lasbrander mogen maximaal het volgende zijn:
- 18 m (59 ft.) bij MagicWave 1700
- 18 m (59 ft.) bij TransTig / MagicWave 2200
Informatie over het koelmiddel
Gevaar door het gebruik van ontoelaatbare koelmiddelen.
Kan ernstige schade aan eigendommen veroorzaken.
▶ ▶ ▶ ▶
VOORZICHTIG!
Alleen het koelmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de fabrikant. Verschillende koelmiddelen niet mengen. Bij het verversen van het koelmiddel moet al het koelmiddel worden vervangen. Gebruik bij het overschakelen van koelmiddel op basis van ethanol naar FCL 10-
koelmiddel de Change Kit FCL10 en volg de instructies op.
17
Informatie over lekkages
De asafdichtingsoppervlakken binnen de koelmiddelpomp worden door het koelmiddel gesmeerd, zodat altijd sprake is van een bepaalde lekkagestroom. Een geringe lekkage­stroom is toelaatbaar.
Na het eerste gebruik of bij hernieuwd gebruik na een langere stilstand heeft de koelmid­delpomp een zekere opstarttijd nodig. Tijdens deze opstarttijd kan een verhoogde lekka­gestroom optreden. Na de opstarttijd zakt de lekkagestroom normaal gesproken weer naar een laag niveau. Is dit niet het geval, dan dient u de servicedienst te verwittigen.
18
Opties
NL
Inbouwset Stro­mingscontrole met waterfilter
Inbouwset Ther­mocontrole
De optie Stromingscontrole met waterfilter bewaakt de doorstroming van het koelmiddel bij de laswerkzaamheid. Als er een storing in de doorstroming van het koelmiddel optreedt geeft de stromingscontrole een waarschuwingssignaal af. De stroombron scha­kelt uit.
Een storing in de doorstroming van koelmiddel kan ontstaan door
- te weinig koelmiddel
- onvoldoende ontluchting van de koelkringloop
- verontreinigd koelmiddel
- lekkage in de koelkringloop
- defecte koelmiddelpompen
- bevroren koelmiddel (werking bij te lage temperatuur)
De optie Thermocontrole controleert de temperatuur van het koelmiddel. Als de tempera­tuur van het koelmiddel te heet wordt geeft de optie Thermocontrole een waarschu­wingssignaal af. De stroombron schakelt uit..
19
Bedieningselementen en aansluitingen
(1)
(3)(4)
(2)
(6)
(5)
(7)
Achterzijde
Voorzijde
(1) Kijkvenster koelmiddel
(2) Opening voor spil van de koel-
middelpomp
(3) Beveiliging koelmiddelpomp
(4) Schroefdop / vulpijp
FK 2200 - Aansluitingen op de achterzijde
(5) Insteekaansluiting watervoor-
loop (zwart)
(6) Insteekaansluiting Waterterug-
loop (rood)
FK 2200 - Aansluitingen op de voorzijde
(7) Controleweergave ... verlicht als
de koelmiddelpomp loopt
20
Koelapparaat op laskar monteren
Algemeen Om de mobiliteit van de gezamenlijke lasinrichtingen incl. koelapparaat te verhogen kan
de lasinrichting op een rijwagen worden opgebouwd.
OPMERKING!
Het koelapparaat wordt daarbij altijd helemaal onderop opgebouwd.
NL
Koelapparaat op bodem rijwagen monteren
Netschakelaar in positie „O“ schakelen
1
U-bouten met steeds drie schroeven
2
„Extrude-Tite“ op de bodem van de rij­wagen monteren.
Koelapparaat op de bodem van de rij-
3
wagen zetten
Koelapparaat met steeds twee schroe-
4
ven „Extrude-Tite“ voor en achter op de u-bouten van de bodem van de rij­wagen vastschroeven.
BELANGRIJK!
De montage van de stroombron op de rijwagen (zonder koelapparaat) is gelijk aan het hierboven beschreven verloop.
21
Koelapparaat met stroombron verbinden
(8) (9)
(10)
Stroombron met koelapparaat ver­binden
Netschakelaar in positie „O“ schakelen
1
Stroombron op koelapparaat zetten::
2
Stroombron met geschikte hefinrich­ting over het koelapparaat laten han­gen
Verbindingsstekker (8) van de stroom-
3
bron zo ver mogelijk door de opening aan de onderzijde trekken
Insteekverbinding tussen stroombron en koelappa-
raat
Insteekverbinding (9) tussen stroombron en koelapparaat maken
4
VOORZICHTIG!
Geknikte of beschadigde kabels kunnen kortsluiting veroorzaken.
Let er bij het opzetten van de stroombron op dat de verbindingsstekker en -kabel niet knikken.
Stroombron voorzichtig op het koelapparaat zetten
5
Stroombron met bijgeleverde schroe-
6
ven (10) voor en achter aan het koel­apparaat bevestigen
Transport van koelapparaat en stroombron
VOORZICHTIG!
Gevaar door omvallende of naar bene­den vallende apparaten.
Controleren of alle schroefverbindingen goed vast zitten..
Verbindingsstukken voor montage van de stroombron
VOORZICHTIG!
Gevaar op verwonding door vallende apparaten.
Voor het dragen van een stroombron met daaraan vast gemonteerd koelapparaat moet de stroombron zijn uitgerust met een „transporthendel“.
22
Lasbrander aansluiten
(6)
(5)
NL
Lasbrander op de stroombron aan­sluiten
Lasbrander op koelapparaat aan­sluiten
Lasbrander op de stroombron aansluiten (zie bedieningshandleiding stroombron).
1
Wateraansluiting van de lasbrander in
1
de aansluitingen watervoorloop (5) ­zwart - en waterterugloop (6) - rood ­van het koelapparaat steken.
Wateraansluitingen voor de lasbrander
23
Koelapparaat in gebruik stellen
Lasbrander op de stroombron aan­sluiten
Garantiebepalin­gen voor de koel­middelpomp
Informatie over koelmiddel
Koelapparaat vul­len
Lasbrander op de stroombron aansluiten (zie bedieningshandleiding stroombron).
1
De koelmiddelpomp mag alleen in combinatie met het originele koelmiddel van de fabri­kant worden gebruikt. Een (ook slechts kortstondige) droogloop van de koelmiddelpomp is niet toelaatbaar en leidt tot een storing van de koelmiddelpomp. In dergelijke gevallen is elke aanspraak op garantie uitgesloten.
Voor het vullen van het koelapparaat alleen origineel Fronius koelmiddel gebruiken. Andere antivriesmiddelen zijn vanwege hun elektrische geleidingsvermogen of compabi­liteit niet aan te bevelen.
BELANGRIJK!
Het koelapparaat wordt zonder koelmiddel geleverd.
Het koelmiddel wordt apart in een vijflitervat meegeleverd. Voor de inbedrijfstelling van het koelapparaat het koelmiddel bijvullen!
Koelapparaat ont­luchten
Koelmiddel vullen:
Netschakelaar in positie „O“ schakelen
1
Schroefdeksel losschroeven
2
Koelmiddel vullen
3
Schroefdeksel weer opschroeven - koelapparaat is bedrijfsklaar
4
OPMERKING!
Als het koelapparaat voor het eerst met koelmiddel wordt gevuld het koelapparaat voorafgaand aan de inbedrijfstelling ontluchten.
Het koelapparaat ontluchten
- na de eerste vulling
- als bij een lopende koelmiddelpomp geen koelmiddel-omloop tot stand komt
Koelapparaat ontluchten:
Netstekker insteken of stroomvoorziening herstellen
1
Netschakelaar in positie „I“ schakelen - het koelapparaat is klaar voor bedrijf
2
Borgring van insteekaansluiting watervoorloop - zwart - terugtrekken
3
Leiding watervoorloop uithalen
4
Dichtkegel in het centrum van de insteekaansluiting Watervoorloop door middel van
5
houten of kunststoffen stift voorzichtig indrukken en inhouden
Dichtkegel loslaten als vloeistof uitvloeit
6
24
Slang watervoorloop weer insteken
7
Wateraansluitingen buiten op dichtheid controleren
8
De ontluchtingsprocedure zo vaak herhalen tot een probleemloze terugloop in de vulpijp te zien is.
NL
Koelapparaat in gebruik stellen
Lasbranderver­vanging
OPMERKING!
Voor elke ingebruikstelling van het koelapparaat moet gecontroleerd worden of er voldoende koelmiddel is en of het koelmiddel schoon is.
Netstekker insteken of stroomvoorziening herstellen
1
Netschakelaar in de stand „I“ schakelen - de koelmiddelpomp begint te werken
2
Doorstroming koelmiddel controleren tot probleemloze doorstroming te zien is.
3
Indien nodig het koelapparaat ontluchten.
OPMERKING!
Tijdens de laswerkzaamheid de doorstroming van koelmiddel met regelmatige tus­senpozen controleren - in de vulpijp moet een probleemloze terugloop te zien zijn.
VOORZICHTIG!
Beschadigingsgevaar voor het koelapparaat door overdruk.
Voor het uitblazen van de lasbrander door middel van perslucht de schroefdeksel van de vulpijp afschroeven.
25
Verzorging, onderhoud en recycling
(1)
(2) (3)
(4)
Algemeen Het koelapparaat heeft onder normale bedrijfsomstandigheden slechts minimale verzor-
ging en onderhoud nodig. Enkele punten verdienen echter absoluut aandacht, om de lasinstallatie jarenlang gebruiksklaar te houden.
Veiligheid
GEVAAR!
Een elektrische schok kan dodelijk zijn.
Voor het openen van het apparaat het apparaar uitschakelen, netverbinding afbreken en een duidelijk leesbaar en begrijpelijk bord tegen het opnieuw inschakelen aanbrengen ­indien nodig elco’s ontladen. De schroeven van de behuizing vormen een geschikte ver­binding van de aardedraad, voor de aarding van de behuizing. De schroeven mogen in geen geval worden vervangen door andere schroeven zonder betrouwbare verbinding van de aardedraad.
VOORZICHTIG!
Verbrandingsgevaar door te heet koelmiddel.
De wateraansluitingen alleen controleren als het koelmiddel in afgekoelde toestand is.
BELANGRIJK!
Het koelmiddel mag niet via de afvalwaterleiding worden afgevoerd!
OPMERKING!
Voor het weer vullen van het koelapparaat alleen koelmiddel van de fabrikant gebruiken.
Symbolen voor verzorging en onderhoud van het koelapparaat
26
(1) Koelmiddelniveau controleren (2) Koelmiddel verversen (3) Koeler uitblazen (4) Gebruiksaanwijzing lezen
De bijbehorende onderhoudsintervallen en onderhoudswerkzaamheden worden op de volgende pagina's gedetailleerd beschre­ven.
Bij elke inge­bruikneming
- Lasbrander, verbindingsleidingpakket en aardeverbinding op beschadigingen contro­leren
- Controleren of de afstand rondom het apparaat 0,5 m (1.6 ft.) bedraagt, zodat de koellucht ongehinderd kan toestromen en wegvloeien.
OPMERKING!
Bovendien mogen de luchtinstroom- en uitstroomopeningen in geen geval zijn bedekt, ook niet deels.
.
VOORZICHTIG!
Verbrandingsgevaar door te heet koelmiddel.
De wateraansluitingen alleen controleren als het koelmiddel in afgekoelde toestand is.
Bij gebruik van watergekoelde lasbrander:
- Wateraansluitingen op dichtheid controleren
- Hoeveelheid waterterugstroming in koelmiddelhouder controleren
- Als geen waterterugloop plaatsvindt, het koelapparaat controleren en indien nodig ontluchten
OPMERKING!
NL
Eenmaal per week
Elke 2 maanden
Elke 6 maanden
Als watergekoelde lasbranders zonder koelwater in bedrijf worden genomen heeft dit meestal een defect van de toortsen of het leidingpakket tot gevolg.
De fabrikant is niet aansprakelijk voor hieruit voortvloeiende schade, en elke aanspraak op garantie vervalt.
Controleren of de koelmiddelstand hoog genoeg is en het koelmiddel schoon is.
1
Als de stand van het koelmiddel onder de markering „min“ staat... Koelmiddel bijvul-
2
len.
Terugloop op vervuiling controleren en indien nodig reinigen
1
Indien aanwezig: waterfilter en doorstromingscontrole op functie resp. vervuiling con-
2
troleren en indien nodig reinigen.
Zijstukken van het apparaat demonteren en de binnenkant van het apparaat met
1
droge, gereduceerde perslucht schoonblazen
OPMERKING!
Risico op beschadiging van de elektronische onderdelen.
Elektronische onderdelen niet van korte afstand schoonblazen.
Bij grote stofproductie ook de waterkoeler reinigen
1
27
Bij een 3-ploe­gendienst elke 6 maanden met koelmiddel op basis van ethanol
Koeler uitblazen
1
Koelmiddel verversen
2
Bij een 1-ploe­gendienst elke 12 maanden met koelmiddel op basis van ethanol
Bij een 3-ploe­gendienst elke 12 maanden met koelmiddel FCL 10/20
Bij een 1-ploe­gendienst elke 24 maanden met koelmiddel FCL 10/20
Koelmiddel op basis van ethanol verversen.
1
Afgedankt koelmiddel op de juiste wijze afvoeren.
2
Koelmiddel verversen
1
Afgedankt koelmiddel op de juiste wijze afvoeren
2
Koelmiddel verversen
1
Afgedankt koelmiddel op de juiste wijze afvoeren
2
Geldigheid van de „Algemene leverings- en betalingsvoor­waarde“
De „Algemene leverings- en betalingsvoorwaarden“ volgens de prijslijst gelden met betrekking tot koelapparaten alleen onder de volgende voorwaarden:
- Bij een bedrijfsduur van max. 8 u / dag (eenlaags werkzaamheid)
- Bij uitsluitend gebruik van Fronius koelmiddel
- Bij regelmatig onderhoud en regelmatig vervangen van het koelmiddel
Recycling Het afvoeren mag uitsluitend volgens de nationale en regionale bepalingen plaatsvinden.
28
Storingsdiagnose en storingen opheffen
(7)
(2)
Algemeen Als het koelapparaat met een van de volgende opties is uitgerust wordt de betreffende
foutmelding op het bedieningspaneel van de stroombron getoond:
- Stromingscontrole ... no | H2O (fout in doorstroming koelmiddel)
- Thermocontrole ... hot | H2O (koelmiddeltemperatuur te hoog)
NL
Storingsdiagnose en storingen opheffen
Beveiliging koelmiddelpomp
Te weinig of geen waterdoorstroming
Oorzaak:
Remedie:
Oorzaak:
Remedie:
Oorzaak:
Remedie:
Oorzaak:
Remedie:
Oorzaak:
Remedie:
Stand koelmiddel te laag
Koelmiddel bijvullen
Vernauwing of vreemde lichamen in koelkringloop
Vernauwing of vreemde lichamen verwijderen
Zekering koelmiddelpomp defect
Zekering koelmiddelpomp vernieuwen
Koelmiddelpomp defect
Koelmiddelpomp vervangen
Koelmiddelpomp zit vast
Zekering koelmiddelpomp (7) verwijderen geschikte platte schroevendraaier van buiten door de doorvoer-
isolator mototas leiden
Motoras (2) aandraaien Zekering koelmiddelpomp (7) vervangen
Buis voor aandraaien van de motoras bij vastzittende
koelmiddelpomp
Oorzaak:
Remedie:
Koelmiddelfilter (optie) bij insteekaansluiting waterterugloop gelegd
Koelmiddelfilter met schoon leidingwater reinigen of filterinzet vervangen
29
Te laag koelvermogen
Oorzaak:
Remedie:
Ventilator defect
Ventilator vervangen
Oorzaak:
Remedie:
Oorzaak:
Remedie:
Oorzaak:
Remedie:
Akoestisch hoog looplawaai
Oorzaak:
Remedie:
Oorzaak:
Remedie:
no l H2O
De stromingsmeter (optioneel) of stromingssensor in het koelapparaat waarschuwt. De foutmelding wordt op het bedieningspaneel van de stroombron getoond.
Oorzaak:
Remedie:
Koelmiddelpomp defect
Koelmiddelpomp vervangen
Koeler vuil
Koeler met droge druklucht uitblazen
Koelapparaat met te laag koelvermogen aangesloten
Koelapparaat met hoger koelvermogen gebruiken
Stand koelmiddel te laag
Koelmiddel bijvullen
Koelmiddelpomp defect
Koelmiddelpomp vervangen
Fout in doorstroming koelmiddel
Koelapparaat controleren; indien nodig koelmiddel bijvullen of watervoor­loop ontluchten, volgens hoofdstuk „Koelapparaat in bedrijf nemen“
Oorzaak:
Remedie:
hot l H2O
Thermocontrole koelapparaat reageert. De foutmelding wordt op het bedieningspaneel van de stroombron getoond.
Oorzaak:
Remedie:
Lasbrander wordt zeer heet
Oorzaak:
Remedie:
Oorzaak:
Remedie:
Waterfilter verstopt
Waterfilter reinigen of vervangen
De temperatuur van het koelmiddel is te hoog
Afkoelfase afwachten, tot hot | H2O niet meer wordt getoond. ROB 5000 of instrumentatiebuskoppeling voor robotbesturing: Voor het voortzetten van het lassen het signaal „bronstoring opheffen“ (Source error reset) instellen.
lasbrander te zwak gedimensioneerd
rekening houden met inschakelduur en belastingsgrenzen
alleen bij watergekoelde installaties: waterdoorstroming te laag
waterstand, waterdoorstroomhoeveelheid, watervervuiling enz. controleren, koelmiddelpomp geblokkeerd: Spil van de koelmiddelpomp met schroeven­draaier tot de buis (2) aandraaien
30
Technische gegevens
Algemeen Het koelvermogen van een koelapparaat is afhankelijk van
- Omgevingstemperatuur
- Stimuleringshoogte
- Doorstroomhoeveelheid Q (l/min) - de doorstroomhoeveelheid Q is afhankelijk van de lengte van het verbindingsleidingenpakket en de leidingdiameter
NL
FK 2200
Netspanning 230 V AC
Netspanningstolerantie -30% / +15%
Frequentie 50 / 60 Hz
Stroomopname 1,35 A
Koelvermogen bij Q = 1 l/min + 20 °C (68 °F) Q = 1 l/ min + 40 °C (104 °F) Q = max. + 20 °C (68 °F) Q = max. + 40 °C (104 °F)
Max. opvoerhoogte 25 m
Max. opvoerhoeveelheid 3 l/min
Max. pompdruk 4,3 bar
Pomp Schroefpomp 24 V
Koelmiddelinhoud 1,5 l
Veiligheidsklasse IP 23
850 W 500 W 950 W 570 W
82 ft.
0.79 gal./min [US]
62 psi
0.4 gal. [US]
Afmetingen l/b/h 540/180/180 mm
21.3/7.1/7.1 in.
Gewicht (zonder koelmiddel) 6,6 kg
14.5 Ib.
Gewicht (koelmiddel tot min. gevuld) 7 kg
15.4 Ib.
Testsymbool S, CE
31
FRONIUS INTERNATIONAL GMBH
Froniusstraße 1
A-4643 Pettenbach
AUSTRIA
contact@fronius.com
www.fronius.com
Under www.fronius.com/contact you will find the addresses
of all Fronius Sales & Service Partners and locations
Loading...