
Installatiehandleiding
Nederlands – Maart 2015
Type MR108
Inleiding
Deze installatiehandleiding geeft instructies voor
installatie, opstarten en afstelling. Neem voor een kopie
van de instructiehandleiding contact op met uw lokale
verkoopkantoor of bekijk een kopie op
www.sherregulators.com. Voor meer informatie wordt
verwezen naar Instructiehandleiding Type MR108,
Formulier 5875, D103247X012.
Categorie volgens Richtlijn
Drukapparatuur
Dit product kan worden gebruikt als drukaccessoire
bij drukapparatuur in de volgende categorieën van de
Richtlijn voor Drukapparatuur 97/23/EG. Het kan tevens
buiten de Richtlijn voor Drukapparatuur worden gebruikt
met gebruik van goede technische praktijk (SEP) volgens
de onderstaande tabel.
GROOTTE PRODUCT CATEGORIE
DN 25 / NPS 1 SEP
DN 50 / NPS 2 II
DN 80 / NPS 3 II
DN 100 / NPS 4 II
Specificaties
Beschikbare constructies
Type MR108 met lagedrukaandrijving: Direct
werkende grote multifunctionele tegendrukregelaar met
een drukbereik van 0,34 tot 2,4 bar / 5 tot 35 psig.
Type MR108 met hogedrukaandrijving: Direct
werkende grote multifunctionele tegendrukregelaar met
een drukbereik van 1,7 tot 20,7 bar / 25 tot 300 psig.
Behuizingsmaten en eindverbindingsstijlen
DN 25 en 50 / NPS 1 en 2:
NPT, CL125 FF, CL250 RF, CL150 RF, CL300 RF,
CL600 RF en PN 16/25/40 RF
DN 80 en 100 / NPS 3 en 4:
CL125 FF, CL250 RF, CL150 RF, CL300 RF,
CL600 RF en PN 16 RF
Tegendrukregelingsbereik
Lagedrukaandrijving:
0,34 tot 0,97 bar / 5 tot 14 psig; 0,55 tot 1,7 bar /
8 tot 24 psig; 0,83 tot 2,1 bar / 12 tot 30 psig;
1,0 tot 2,4 bar / 15 tot 35 psig
Hogedrukaandrijving:
1,7 tot 2,8 bar / 25 tot 40 psig; 2,4 tot 4,8 bar /
35 tot 70 psig; 3,8 tot 8,3 bar / 55 tot 120 psig;
6,2 tot 13,8 bar / 90 tot 200 psig
175 tot 300 psig
(3)
(1)
(2)
; 12,1 tot 20,7 bar /
Maximale insteldruk
(1)
Lagedrukaandrijving: 2,4 bar / 35 psig
Hogedrukaandrijving:
Nitril (NBR) en ethyleenpropyleen (EPDM)-membraan:
20,7 bar / 300 psig
Fluorkoolstof (FKM)-membraan:
10,3 bar / 150 psig
Temperatuurcapaciteiten
Nitril (NBR): -29 tot 82°C / -20 tot 180°F
Fluorkoolstof (FKM)
Ethyleenpropyleen (EPDM)
(1)
(4)
: -7 tot 121°C / 20 tot 250°F
(6)
: -29 tot 107°C /
-20 tot 225°F
Maximale noodbehuizingsdruk
Lagedrukaandrijving: 4,8 bar / 70 psig
Hogedrukaandrijving
Maximale inlaatdruk
Lagedrukaandrijving: 4,8 bar / 70 psig
Hogedrukaandrijving
Maximale uitlaatdruk
Lagedrukaandrijving: 4,8 bar / 70 psig
Hogedrukaandrijving
(5)
(1)(7)
(5)
(1)(7)
(5)
(1)(7)
: 27,6 bar / 400 psig
: 27,6 bar / 400 psig
: 27,6 bar / 400 psig or
maximum inlet pressure, whichever is lower
Maximale drukverschillen
(1)
Lagedrukaandrijving: 4,8 bar / 70 psig
Hogedrukaandrijving: 27,6 bar / 400 psig
Maximumdruk boven ingestelde druk om schade
aan interne onderdelen te vermijden
(1)
Lagedrukaandrijving: 1,4 bar / 20 psig
Hogedrukaandrijving: 8,3 bar / 120 psig
Installatie
WAARSCHUWING
!
Alleen gekwaliceerd personeel mag
een tegendrukregelaar installeren of
onderhouden. Tegendrukregelaars
moeten worden geïnstalleerd, bediend
en onderhouden overeenkomstig
internationale en toepasselijke wet-en
regelgeving en de instructies van
Emerson Process Management Regulator
Technologies, Inc.
Bij het gebruik van een tegendrukregelaar
bij een gevaarlijke of brandbare vloeistof,
zou lichamelijk letsel en schade aan
eigendommen kunnen optreden als gevolg
van brand of explosie van ontluchte
1. De druk-/temperatuurlimieten in deze installatiehandleiding of de beperking van enige toepasselijke beperking mag niet worden overschreden.
2. Maximale insteldruk is beperkt tot 10,3 bar / 150 psig voor constructies met Fluorkoolstof (FKM)-membraan.
3. Niet van toepassing op constructies met Fluorkoolstof (FKM)-membraan.
4. Fluorkoolstof (FKM) is beperkt tot heet water van 93°C / 200°F.
5. Maximale inlaat-, uitlaat- en noodbehuizingsdruk voor constructies met Fluorkoolstof (FKM)-membraan zijn beperkt tot 15,8 bar / 230 psig of de specicatielimiet van de behuizing,
indien die lager is.
6. Ethyleenpropyleen (EPDM) is beperkt tot -7 tot 107°C / 20 tot 225°F bij gebruik met lagedrukaandrijving.
7. Pressure ratings are based on a maximum operating temperature of 121°C / 250°F
www.sherregulators.com
D103247XNL2

Type MR108
vloeistof die zich kan hebben verzameld.
Om dergelijk letsel of schade te voorkomen,
moet u voorzien in buizen of slangen voor het
ontluchten van de vloeistof naar een veilig en
goed geventileerd gebied of beheersvat. Bij
het ontluchten van een gevaarlijke vloeistof
moeten de buizen of slangen tevens ver
genoeg verwijderd van gebouwen of vensters
worden geplaatst zodat geen verder gevaar
wordt gecreëerd, en de ontluchtingsopening
moet worden beveiligd tegen alles dat het zou
kunnen verstoppen.
Persoonlijk letsel, schade aan apparatuur
of lekkage als gevolg van ontsnappende
vloeistof of barsten van drukhoudende
onderdelen kan het gevolg zijn als
overdruk wordt aangebracht op deze
tegendrukregelaar of als deze wordt
geïnstalleerd op een locatie waar
servicecondities de in het hoofdstuk
Specicaties gegeven limieten zouden
kunnen overschrijden of waar condities enige
beoordelingen van de aangrenzende buizen
of buisverbindingen overschrijden.
Om dergelijk letsel of schade te vermijden,
moet u voorzien in ontluchters of
drukbegrenzers (als vereist door de
toepasselijke wet, regelgeving of norm)
om te voorkomen dat de servicecondities
de limieten overschrijden. Bovendien zou
fysieke schade van de tegendrukregelaar
kunnen leiden tot persoonlijk letsel en
schade aan eigendommen als gevolg van
ontsnappende vloeistof. Om dergelijk
letsel en schade te vermijden, moet u
de tegendrukregelaar op een veilige
locatie installeren.
NB
Het is belangrijk dat de tegendrukregelaar
zo wordt geïnstalleerd dat de ontluchtingsopening in het veerhuis te allen tijden
onbelemmerd is. Voor buiteninstallatie
moet de tegendrukregelaar weg van verkeer van voertuigen worden geplaatst en
zo worden geplaatst dat water, ijs en ander
vreemd materiaal niet door de ontluchtingsopening in het veerhuis kan komen.
Vermijd het plaatsen van de tegendrukregelaar onder dakranden of regenpijpen en
zorg ervoor dat het boven de vermoedelijke
sneeuwlijn staat.
Overdrukbeveiliging
Maximale inlaatdruk hangt af van de eindverbindingen, de
materialen en temperaturen van de behuizing. Raadpleeg
het naamplaatje voor de maximale inlaatdruk van de klep.
De klep moet worden geïnspecteerd op schade na elke
conditie van overdruk. Fisher®-tegendrukregelaars zijn
GEEN ASME-veiligheidsontlastkleppen.
Opstarten
De tegendrukregelaar wordt in de fabriek ingesteld
op ongeveer het middelste punt van het veerbereik
of de gevraagde druk. Als een andere dan de
gespeciceerde drukinstelling is gewenst, moet u
ervoor zorgen dat de drukinstelling wordt gewijzigd
door het volgen van het hoofdstuk Afstelling. Wanneer
de juiste installatie is uitgevoerd, opent u langzaam de
afsluitkleppen stroomopwaarts en stroomafwaarts (indien
van toepassing).
Reinig alle pijpleidingen voorafgaand aan installatie van
de tegendrukregelaar en controleer om er zeker van
te zijn dat de tegendrukregelaar niet beschadigd is of
vreemd materiaal heeft verzameld tijdens transport. Voor
NPT-behuizingen moet u buismengsel aanbrengen op de
schroefdraad van de buis. Voor ensbehuizingen moet
u geschikte leidingpakkingen en goedgekeurde buis- en
boutprocedures gebruiken.
Een verticale installatie met de aandrijving omhoog
of omlaag gericht, wordt aanbevolen. De eenheid
functioneert in een horizontale installatie met de
aandrijving aan de zijkant, maar dit zou kunnen leiden tot
vroegtijdige slijtage van onderdelen. Zorg ervoor dat de
stroom in dezelfde richting is als aangegeven door de pijl
op de behuizing. De twee ontluchtingsopeningen moeten
altijd omlaag zijn gericht. Ontluchtingsopeningen kunnen
worden gedraaid na installatie van de regelaar zodat de
ontluchtingslters omlaag zijn gericht.
Een regelleiding moet worden geïnstalleerd zodat de
inlaatdruk kan worden geregistreerd op het membraan
van de aandrijving. Het moet vier tot acht buisdiameters
stroomopwaarts van de regelaar worden geïnstalleerd en
in een buisgebied dat vrij is van turbulentie.
Instelling
Voor het wijzigen van de stuurdruk, draait u de borgmoer
los en draait u de stelschroef met de klok mee voor
het verhogen van de druk, of tegen de klok in voor het
verlagen van de druk. Monitor de stuurdruk met een
testmeter tijdens de afstelling. Draai de borgmoer vast
voor het onderhouden van de gewenste instelling.
Buiten bedrijf stellen (stopzetten)
WAARSCHUWING
!
Voor het vermijden van persoonlijk letsel
als gevolg van plots vrijkomen van druk,
moet u de tegendrukregelaar isoleren van
alle druk voorafgaand aan een poging
tot demontage.
2