
Installatiehandleiding
Nederlands – December 2014
Type MR105
Inleiding
Deze installatiehandleiding geeft instructies voor installatie,
opstarten en afstelling. Neem voor een kopie van de
instructiehandleiding contact op met uw lokale verkoopkantoor
of bekijk een kopie op www.sherregulators.com. Voor
meer informatie wordt verwezen naar Instructiehandleiding
Type MR105, Formulier 5874, D103246X012.
Categorie volgens Richtlijn
Drukapparatuur
Dit product kan worden gebruikt als drukaccessoire bij
drukapparatuur in de volgende categorieën van de Richtlijn voor
Drukapparatuur 97/23/EG. Het kan tevens buiten de Richtlijn
voor Drukapparatuur worden gebruikt met gebruik van goede
technische praktijk (SEP) volgens de onderstaande tabel.
GROOTTE PRODUCT CATEGORIE
DN 25 / NPS 1 SEP
DN 50 / NPS 2 II
DN 80 / NPS 3 II
DN 100 / NPS 4 II
Specicaties
Beschikbare constructies
Type MR105 met lagedrukaandrijving: Direct werkende
grote multifunctionele regelaar met een drukbereik van
0,34 tot 3,0 bar / 5 tot 43 psig.
Type MR105 met hogedrukaandrijving: Direct werkende
grote multifunctionele regelaar met een drukbereik van 1,7 tot
20,7 bar / 25 tot 300 psig.
Behuizingsmaten en eindverbindingsstijlen
DN 25 en 50 / NPS 1 en 2: NPT, CL125 FF, CL250 RF,
CL150 RF, CL300 RF, CL600 RF en PN 16/25/40 RF
DN 80 en 100 / NPS 3 en 4: CL125 FF, CL250 RF, CL150 RF,
CL300 RF, CL600 RF en PN 16 RF
Maximale inlaatdruk
Lagedrukaandrijving: 27,6 bar / 400 psig
Hogedrukaandrijving: 27,6 bar / 400 psig
Maximale uitlaatdruk
Lagedrukaandrijving: 4,8 bar / 70 psig
Hogedrukaandrijving
(1)
(1)
(2)
: 27,6 bar / 400 psig
Maximale noodbehuizingsdruk
Lagedrukaandrijving: 4,8 bar / 70 psig
Hogedrukaandrijving
Maximaal instelpunt
(2)
(1)
(1)
: 27,6 bar / 400 psig
Lagedrukaandrijving: 3,0 bar / 43 psig
Hogedrukaandrijving:
Nitril (NBR) en ethyleenpropyleen (EPDM)-membraan:
20,7 bar / 300 psig
Fluorkoolstof (FKM)-membraan: 10,3 bar / 150 psig
Uitlaatdrukbereik
(1)
DN 25 en 50 / NPS 1 en 2:
Lagedrukaandrijving: 0,34 tot 0,83 bar / 5 tot 12 psig;
0,69 tot 1,6 bar / 10 tot 24 psig; 0,96 tot 2,2 bar /
14 tot 32 psig; 1,2 tot 3,0 bar / 18 tot 43 psig
Hogedrukaandrijving: 1,7 tot 4,1 bar / 25 tot 60 psig
3,0 tot 6,9 bar / 43 tot 100 psig; 5,2 tot 12,1 bar /
75 tot 175 psig
(4)
; 7,6 tot 20,7 bar / 110 tot 300 psig
(3)
;
(4)
DN 80 en 100 / NPS 3 en 4:
Lagedrukaandrijving: 0,34 tot 0,55 bar / 5 tot 8 psig;
0,55 tot 1,4 bar / 8 tot 20 psig; 0,83 tot 2,1 bar / 12 tot 30 psig;
1,2 tot 2,7 bar / 18 tot 39 psig
Hogedrukaandrijving: 2,7 tot 5,0 bar / 39 tot 72 psig;
4,9 tot 12,1 bar / 71 tot 175 psig
110 tot 250 psig
(4)
Temperatuurcapaciteiten
Nitril (NBR): -29 tot 82°C / -20 tot 180°F
Fluorkoolstof (FKM)
(5)
: -7 tot 121°C / 20 tot 250°F
Ethyleenpropyleen (EPDM)
(4)
; 7,6 tot 17,2 bar /
(1)
(6)
: -29 tot 107°C /
-20 tot 225°F
Maximale drukverschillen
(1)
Vloeistoftoepassing:
Lagedrukaandrijving:
DN 25 en 50 / NPS 1 en 2: 13,6 bar / 200 psig
DN 80 en 100 / NPS 3 en 4: 15,5 bar / 225 psig
Hogedrukaandrijving:
DN 25 / NPS 1: 17,2 bar / 250 psig
DN 50 / NPS 2: 13,6 bar / 200 psig
DN 80 / NPS 3: 15,5 bar / 225 psig
DN 100 / NPS 4: 17,2 bar / 250 psig
Overige toepassingen:
Lagedrukaandrijving: 27,6 bar / 400 psig or maximum inlet
pressure, whichever is lower
Hogedrukaandrijving: 27,6 bar / 400 psig or maximum inlet
pressure, whichever is lower
Maximumdruk boven ingestelde druk om schade aan interne
onderdelen te vermijden
(1)
Lagedrukaandrijving: 1,4 bar / 20 psig
Hogedrukaandrijving: 8,3 bar / 120 psig
1. De druk-/temperatuurlimieten in deze installatiehandleiding of de beperking van enige toepasselijke beperking mag niet worden overschreden.
2. Maximale uitlaat- en noodbehuizingsdruk voor constructies met Fluorkoolstof (FKM)-membraan zijn beperkt tot 15,8 bar / 230 psig of de specicatielimiet van de behuizing,
indien die lager is.
3. DN 50 / NPS 2 veerbereik van behuizingsmaat is beperkt tot slechts 3,1 bar / 45 psig.
4. Maximaal instelpunt is beperkt tot 10,3 bar / 150 psig voor constructies met Fluorkoolstof (FKM)-membraan.
5. Fluorkoolstof (FKM) is beperkt tot heet water van 93°C / 200°F.
6. Ethyleenpropyleen (EPDM) is beperkt tot -7 tot 121°C / 20 tot 250°F bij gebruik met lagedrukaandrijving.
www.sherregulators.com
D103246XNL2

Type MR105
Installatie
WAARSCHUWING
!
Alleen gekwaliceerd personeel mag een
regelaar installeren of onderhouden. Regelaars
moeten worden geïnstalleerd, bediend en
onderhouden overeenkomstig internationale
en toepasselijke wet- en regelgeving en de
instructies van Emerson Process Management
Regulator Technologies, Inc.
Als de regelaar vloeistof ontlucht of als een lek
zich ontwikkelt in het systeem, wordt hiermee
aangegeven dat service nodig is. Het niet
onmiddellijk uit bedrijf nemen van de regelaar
kan leiden tot een gevaarlijke conditie.
Persoonlijk letsel, schade aan apparatuur of
lekkage als gevolg van ontsnappende vloeistof
of barsten van drukhoudende onderdelen kan
het gevolg zijn als overdruk wordt aangebracht
op deze regelaar of als deze wordt geïnstalleerd
op een locatie waar servicecondities de in
het hoofdstuk Specicaties gegeven limieten
zouden kunnen overschrijden of waar condities
enige beoordelingen van de aangrenzende
buizen of buisverbindingen overschrijden.
Om dergelijk letsel of schade te vermijden, moet
u voorzien in ontluchters of drukbegrenzers (als
vereist door de toepasselijke wet, regelgeving of
norm) om te voorkomen dat de servicecondities
de limieten overschrijden.
Bovendien zou fysieke schade van de regelaar
kunnen leiden tot persoonlijk letsel en schade
aan eigendommen als gevolg van ontsnappende
vloeistof. Om dergelijk letsel en schade te
vermijden, moet u de regelaar op een veilige
locatie installeren.
Reinig alle pijpleidingen voorafgaand aan installatie van de
regelaar en controleer om er zeker van te zijn dat de regelaar
niet beschadigd is of vreemd materiaal heeft verzameld tijdens
transport. Voor NPT-behuizingen moet u buismengsel aanbrengen
op de schroefdraad van de buis. Voor ensbehuizingen moet
u geschikte leidingpakkingen en goedgekeurde buis- en
boutprocedures gebruiken.
Een verticale installatie met de aandrijving omhoog of omlaag
gericht, wordt aanbevolen. De eenheid functioneert in een
horizontale installatie met de aandrijving aan de zijkant, maar dit
zou kunnen leiden tot vroegtijdige slijtage van onderdelen. Zorg
ervoor dat de stroom in dezelfde richting is als aangegeven door
de pijl op de behuizing. De twee ontluchtingsopeningen moeten
altijd omlaag zijn gericht. Ontluchtingsopeningen kunnen worden
gedraaid na installatie van de regelaar zodat de ontluchtingslters
omlaag zijn gericht.
Een regelleiding moet worden geïnstalleerd zodat de uitlaatdruk
kan worden geregistreerd op het membraan van de aandrijving.
Het moet vier tot acht buisdiameters stroomafwaarts van de
regelaar worden geïnstalleerd en in een buisgebied dat vrij is
van turbulentie.
NB
Het is belangrijk dat de regelaar zo wordt
geïnstalleerd dat de ontluchtingsopening in het
veerhuis te allen tijden onbelemmerd is. Voor
buiteninstallatie moet de regelaar weg van verkeer
van voertuigen worden geplaatst en zo worden
geplaatst dat water, ijs en ander vreemd materiaal
niet door de ontluchtingsopening in het veerhuis
kan komen. Vermijd het plaatsen van de regelaar
onder dakranden of regenpijpen en zorg ervoor
dat het boven de vermoedelijke sneeuwlijn staat.
Overdrukbeveiliging
De aanbevolen drukbeperkingen staan op het naamplaatje van de
regelaar gestempeld. Enige soort overdrukbeveiliging is nodig als de
feitelijke inlaatdruk de specicatie voor maximum uitlaatbedrijfsdruk
overschrijdt. Overdrukbeveiliging moet tevens worden voorzien als de
inlaatdruk van de regelaar groter is dan de veilige bedrijfsdruk van de
stroomafwaartse apparatuur.
De werking van de regelaar onder de maximum druklimieten
sluit de mogelijkheid van schade door externe bronnen of vuil in
de leiding niet uit. De regelaar moet worden geïnspecteerd op
schade na elke conditie van overdruk.
Opstarten
De regelaar wordt in de fabriek ingesteld voor het in de bestelling
gespeciceerde instelpunt of bij het middelste punt van het
veerbereik. Het toegestane veerbereik staat op het naamplaatje
gestempeld. Als een andere dan de gespeciceerde drukinstelling
is gewenst, moet u ervoor zorgen dat de drukinstelling wordt
gewijzigd door het volgen van het hoofdstuk Afstelling. Wanneer
de juiste installatie is uitgevoerd en de ontlastkleppen juist zijn
afgesteld, opent u langzaam de afsluitkleppen stroomopwaarts en
stroomafwaarts (indien van toepassing).
Instelling
Voor het wijzigen van de uitlaatdruk, draait u de borgmoer los en
draait u de stelschroef met de klok mee voor het verhogen van de
druk, of tegen de klok in voor het verlagen van de druk. Monitor de
uitlaatdruk met een testmeter tijdens de afstelling. Draai de borgmoer
vast voor het onderhouden van de gewenste instelling.
Buiten bedrijf stellen (stopzetten)
WAARSCHUWING
!
Voor het vermijden van persoonlijk letsel als
gevolg van plots vrijkomen van druk, moet u de
regelaar isoleren van alle druk voorafgaand aan
een poging tot demontage.
Onderdelenlijst
Toets Omschrijving
1 Klepbehuizing
2 Behuizingsens
3 Schroefdraadbout
DN 25 / NPS 1 (4 vereist)
DN 50, 80 en 100 / NPS 2, 3 en 4 (8 vereist)
4 Pakking
5 Onderste indicatormontage
6 O-ringhouder
7 O-ring indicator
8 Zeskantmoer
9 Klepveer
10 Indicatorsteel
11 Kooi
12 Poortafdichting
13 Zittingring
14 Zuigerring
15 Bovenste afdichting
16 Klepplug
2