Recht op wijzigingen zonder voorafgaande mededeling voorbehouden.
TOCh
- 2 -
NL
1INLEIDING
In deze handleiding leest u hoe u een bedieningspaneel gebruikt. WO100
2
Algemene informatie over het gebruik vindt u in de instructiehandleiding van de
voeding en de bedieningseenheid.
De tekst die op het paneel wordt weergegeven is beschikbaar in de volgende talen:
Zweeds, Noors, Deens, Fins, Engels, Duits, Frans, Nederlands, Spaans, Italiaans,
Portugees, Grieks, Pools, Tsjechisch, Hongaars, Sloveens en Russisch.
1.1Weergavetaal selecteren
Als u de machine voor de eerst keer opstart, wordt het volgende weergegeven.
Bij aflevering is het systeem ingesteld op Engels. Zo selecteert u uw taal:
SDruk op de knop ”Menu”
zodat het menu wordt
geactiveerd en de op dit
niveau beschikbare opties
weergeeft.
SDraai de knop totdat
”Settings” is geselecteerd
en druk dan op de knop.
S”Appearance” wordt
geselecteerd, druk op de
knop.
S”General” wordt
geselecteerd, druk op de
knop. Het veld ”Language”
met het woord ”English”
wordt omkaderd. Draai de
knop om de gewenste taal
te selecteren.
SActiveer de gewenste taal door op de knop te drukken.
Directe onderbreking van het lasproces. Gasnastroom vindt plaats
volgens de informatie van de eindsector.
Als de knop nogmaals wordt ingedrukt, wordt opnieuw gestart met de
parameters van de startsector; het lasproces gaat verder vanaf het
punt in het lasprogramma waar de onderbreking zich voordeed.
4Pijltje links
Naar links in de menu's en terug in de hoofdmenu's
5Pijltje rechts
Naar rechts in de menu's en vooruit in de hoofdmenu's
6Hoofdmenu
Naar het hoofdmenuveld
2INSTELLINGSBEREIK
ParameterInstellingsbereik
Sector
Breekpunten
Graden
Lasstroom
Piekstroom
Grondstroom
Pulstijd
Grondstroomtijd
Draadaanvoer
Draadaanvoersnelheid bij piekstroom
Draadaanvoersnelheid bij grondstroom
De maximale lasstroom voor luchtgekoelde pijplasgereedschappen is 100 A.
De maximale lasstroom voor watergekoelde pijplasgereedschappen is 400 A.
Zie ook de instructiehandleiding voor het betreffende pijplasgereedschap.
2)
Afhankelijk van stroombron
3LASPARAMETERS
3.1Sectoren
Een pijplasprogramma bestaat uit verschillende delen, ofwel sectoren. Elke sector
correspondeert met één deel van de omtrek van de buis. Het maximale aantal
sectoren voor één programma is 50.
Aan elke sector kan een specifieke set waarden
worden toegewezen voor verschillende
lasparameters, zoals stroom, rotatiesnelheid,
draadaanvoersnelheid etc. Hierdoor kan de
lasbewerking worden uitgevoerd met
verschillende lasparameterinstellingen voor
verschillende delen van de buisverbinding.
Sector 4Sector 1
Sector 3Sector 2
De verdeling in sectoren vindt plaats door
0.000
het aanwijzen van verschillende
breekpunten of graden rond de omtrek
van de buis. Elk breekpunt of elke graad
vormt het startpunt voor een nieuwe sector.
Sector 4Sector 1
In de figuur is breekpunt 0.000, 0 graden,
het beginpunt voor sector 1, breekpunt
0.750 0.250
0.250, 90 graden, het beginpunt voor sector
2 enzovoort.
Sector 3Sector 2
Met de stroombron kunnen maximaal tien
slagen in dezelfde lasnaad worden
gemaakt. (Het lasgereedschap kan tien keer
0.500
rond de buis draaien.)
Opmerking: Een sector kan niet kleiner zijn dan 10 duizendste, of 3,6 graden, van
een slag.
Voor het beëindigen van een lasprogramma wordt een zogenoemde eindsector
aangegeven. Om als eindsector te kunnen fungeren moet een sector aan twee
voorwaarden voldoen:
SEr is geen volgende sector.
SDe lasstroomwaarde voor de sector is 0 ampère.
3.2Lasstroom
De parametergroep voor de lasstroom bevat zes parameters:
SPiekstroom
SGrondstroom
SPulstijd
SGrondstroomtijd
SSpeciale pulsering
SSlope, zie punt 3.7.
Pulstijd
Grondstroomtijd
Piekstroom
Grondstroom
TIG-lassen met pulsstroom
De lasstroom kan gepulst of continu (niet gepulst) zijn.
3.2.1Pulsstroom/continustroom
Bij lassen met een pulsstroom moet een waarde worden opgegeven voor
piekstroom, grondstroom, pulstijd en grondstroomtijd.
Bij lassen met continustroom hoeft alleen een parameterwaarde voor piekstroom te
worden ingevoerd. Invoeren van een waarde voor grondstroom resulteert in een
pulsstroom.
De draadaanvoersnelheid wordt gebruikt om de aanvoersnelheid voor de lasdraad in
cm/minuut aan te geven. De snelheid kan gepulseerd of continu (niet gepulseerd)
zijn.
De parametergroep voor de draadaanvoer bevat drie parameters:
SDraadaanvoer bij piekstroom
SDraadaanvoer bij grondstroom
SSlope, zie punt 3.7.
Voor lassen met een continue (niet-gepulseerde) draadaanvoer hoeft alleen de
parameter voor draadaanvoer bij piekstroom te worden ingevoerd.
Voor lassen met een gepulseerde draadaanvoersnelheid moeten de parameters
voor draadaanvoer bij piekstroom endraadaanvoer bij grondstroom worden
ingevoerd.
De gepulseerde draadaanvoersnelheid wordt altijd automatisch gesynchroniseerd
met de lasstroom zodat de draadaanvoersnelheid hoog is bij gebruik van piekstroom
en laag bij gebruik van grondstroom.
3.4Rotatie
Wordt gebruikt om de rotatiesnelheid van de elektrode rond het werkstuk aan te
geven. De snelheid wordt aangegeven in mm/min.
De rotatiesnelheid kan gepulseerd of continu (niet gepulseerd) zijn.
De parametergroep voor rotatie bevat vier parameters:
SRotatiesnelheid
SRotatierichting
SGepulseerde rotatie
SSlope, zie punt 3.7.
Gepulseerde rotatie wordt automatisch gesynchroniseerd met de lasstroom zodat
het lasgereedschap stilstaat bij piekstroom en roteert bij grondstroom.
De parametergroep voor beschermgas bevat drie parameters:
SLasgas
SStartgas
SGrondgas
Lasgas verwijst naar het beschermgas aan de bovenkant van de lasnaad. De
lasgasparameter geeft aan hoe lang het beschermgas voor en na het lassen moet
stromen aan de bovenkant van de naad. Het lasgas wordt bewaakt door een
stroombeveiliging min. 4,5 l/min.
Sommige beschermgassen, helium (He) bijvoorbeeld, kunnen problemen met de
boogontsteking veroorzaken. Als dit type beschermgas wordt gebruikt als lasgas,
kan het een goed idee zijn om een ander gasmengsel te gebruiken op het moment
van starten, een zogenoemd startgas.
Grondgas verwijst naar het beschermgas aan de onderkant van de lasnaad. De
grondgasparameter geeft aan hoe lang het beschermgas voor en na het lassen
moet stromen aan de onderkant van de naad.
Als in sector 1 een waarde wordt ingevoerd voor lasgas en een andere voor
startgas , stroomt alleen hetstartgas. Het lasgas begint te stromen zodra de boog
wordt ontstoken.
3.6Voorverwarming
Voorverwarming wordt gebruikt om het werkstuk bij het startpunt te verhitten om
een juiste penetratie van het lasbad te waarborgen en wordt gedefinieerd als de tijd
die verstrijkt tussen de boogontsteking en het begin van de rotatie. Als er geen
waarde is ingevoerd voor voorverwarming, begint de rotatie zodra de boog wordt
ontstoken.
3.7Slope
Voor bepaalde parameters kan een slope worden opgegeven. Een slope is de tijd
waarin de waarde van de parameter geleidelijk verandert van de waarde in de
voorgaande sector naar de waarde die voor de huidige sector is ingevoerd.
Slope up = geleidelijke verhoging als de voorgaande waarde lager is dan de
ingevoerde waarde.
Slope down = geleidelijke verlaging als de voorgaande waarde hoger is dan de
ingevoerde waarde.
De maximale periode waarin een slope actief is, is afhankelijk van de duur van een
bepaalde sector. Als de slopetijd even lang is als de sector, wordt dit een
'sector-slope' genoemd.
Er zijn twee werkgebieden waarin lasparameters kunnen worden bekeken en
gewijzigd, Lasgebied (zie hoofdstuk 5.1) en Ontwerpgebied (zie hoofdstuk 5.2).
5.1Lasgebied
Weld area
In dit scherm kunt u parameters in een lasprogramma bekijken en bewerken en het
lasproces besturen. Het lasprogramma in het lasgebied stuurt het lasproces aan.
U kunt de parameters voor het lasgebied invoeren door een lasprogramma te laden
uit de bibliotheek, een basislasprogramma te genereren of door de parameters
handmatig te wijzigen.
Deze menu-optie is alleen een archief voor andere menu-opties.
Lasgebied --> Parameters --> Tabel
Weld area --> Parameters --> Table
Hier kunt u lasparameters bekijken en bewerken in tabelvorm en het lasproces
starten en stoppen.
Elke parameter in een parametergroep wordt gemarkeerd in de kleur van de groep.
Een geselecteerde lasparameter in de tabel wordt aangeduid door een blauw vak
met twee pijlen.
SDraai de knop om door de tabel te bewegen.
SDruk op de knop om van richting te veranderen.
SKlik om een parameterwaarde te wijzigen op het pijltje rechts en wijzig de
parameterwaarden met de knop.
Sneltoetsen:
STabel bijwerken Edit table
Selecteert de tabel met lasparameters
SWeergeven/verbergen Show/hide
Geeft groepen lasparameters weer in de tabel, of verbergt deze.
Hier kunt u kiezen welke parameters in de tabel moeten worden weergegeven
door parametergroepen te selecteren.
SLasregeling Weld control
Markeert de startknop in het vak Lasregeling.
Met de knoppen in dit vak wordt het lasproces bestuurd. U kunt het lasproces
starten, stoppen, onmiddellijk stoppen, door laten gaan of de start van het
lasproces simuleren.
Selecteert de knop 'Sector toevoegen na, Add sector after' in het vak Sectoren
bewerken.
In dit vak kan het aantal sectoren kan worden verhoogd of verlaagd. Het is
mogelijk om nieuwe sectoren toe te voegen voor of na een bestaande sector en
om sectoren uit het lasprogramma te verwijderen.
Lasgebied --> Parameters --> Grafisch--> Stroom
Weld area --> Parameters --> Graphical --> Current
In dit venster kunt u lasparameters voor stroom bekijken en wijzigen in een grafische
weergave.
De piek- en grondwaarden van de stroom worden weergegeven in een
coördinatensysteem.
De Y-as geeft de waarde van de stroom in ampère aan, terwijl de X-as de tijd
aangeeft.
De diverse waarden van de stroom per sector worden verbonden en vormen een lijn.
Groen geeft de piekwaarde per sector aan, terwijl blauw de grondstroomwaarde per
sector aangeeft.
Slope wordt weergegeven als een hoeklijn vanaf het begin van de sector, die eindigt
waar de slopetijd stopt op de X-as.
SZoom Zoom
Hier kan de schaal van de X-as in het coördinatensysteem worden gewijzigd.
SLasregeling Weld control
Met de knoppen in dit vak wordt het lasproces bestuurd. U kunt het lasproces
starten, stoppen, onmiddellijk stoppen, door laten gaan of de start van het
lasproces simuleren.
De cijfers in dit veld geven de andere parameters aan die betrekking hebben op
de parametergroep voor de stroom. Het breekpunt van de sector wordt
weergegeven door een streepje in een cirkel (doorsnede van een buis).
Als het lasprogramma langer is dan één slag, worden deze slagen weergegeven
als een reeks iets kleinere cirkels.
De voorverwarmingstijd wordt in tienden van een seconde weergegeven onder
de breekpuntinformatie.
Speciale pulsering aan of uit wordt weergegeven als een afbeelding, waarbij een
rood kruisje aangeeft dat speciale pulsering niet wordt gebruikt.
De verhouding tussen pulstijden wordt weergegeven als pulscyclus.
Afzonderlijke tijden voor piek- en grondpuls.
SFiguur voor breekpunten
U kunt breekpunten verplaatsen, toevoegen of verwijderen met de knop in de
figuur voor breekpunten. Als u vooruit springt naar de figuur en deze markeert,
kunt u de knop draaien en een witte streep of 'cursor' bewegen.
Een breekpunt verplaatsen:
SDruk op de knop zodra de cursor op of vlak naast de te verplaatsen
breekpuntcursor (zwart) staat.
Het breekpunt wordt 'verzameld' door de cursor en volgt deze als het binnen
de cirkel wordt gedraaid.
SDruk op de knop om het nieuwe breekpunt te bevestigen.
Een nieuw breekpunt maken
SBeweeg de cursor door de knop te draaien en druk eenmaal op de knop op
de plaats waar u het nieuwe breekpunt wilt maken.
Een breekpunt verwijderen:
SDruk op de knop zodra de cursor op of vlak naast de te verwijderen
breekpuntcursor staat.
Het breekpunt wordt 'verzameld' door de cursor en volgt deze als het binnen
de cirkel wordt gedraaid.
SDraai de knop naar het vorige of het volgende breekpunt en druk eenmaal
Het coördinatensysteem geeft de snelheid aan waarmee de draad wordt aangevoerd
bij de piek- en grondwaarde per sector.
De slope wordt aangegeven met een hoeklijn vanaf het begin van de sector voor de
voor de slope ingevoerde duur.
Lasgebied --> Parameters --> Grafisch--> Rotatie
Weld area --> Parameters --> Graphical --> Rotation
De rotatiesnelheid wordt bekeken en bewerkt in een coördinatensysteem met één
lijn voor elke waarde en slopetijd. In het coördinatensysteem worden breekpunten
weergegeven als onderbroken lijnen.
Als gepulseerde rotatie is uitgeschakeld, wordt dat aangegeven door een puls met
een kruis erdoor.
Selecteer om een lasprogramma op te slaan de locatie voor het programma,
ofwel de regeleenheid (Door de gebruiker gedefinieerde programma's, User
Defined Programs) of een extern USB-geheugen (Extern geheugen, External
Memory).
Specificeer een bestandsnaam en klik op de knop 'Lasprogramma opslaan,
Save weld program' met de knop.
SLasprogramma kopiëren naar ander gebied Copy this weld program to
Design area
Afhankelijk van het actieve werkgebied is het mogelijk om de de inhoud van het
ene gebied naar een ander gebied te kopiëren door op de knop 'Dit
lasprogramma kopiëren naar ontwerpgebied, Copy this weld program to Design
area' of de knop 'Dit lasprogramma kopiëren naar lasgebied, Copy this weld
program to Weld area' te klikken.
SLasprogramma wissen, terugzetten Clear Weld area
Als u een geheel nieuw lasprogramma wilt beginnen, klik dan op de knop
'Lasprogramma wissen, Clear Weld area' of de knop 'Ontwerpgebied wissen,
Clear Design area'.
SVerifiëren Verify
Deze functie wordt gebruikt om te controleren of het lasprogramma in het
huidige werkgebied aan de volgende systeemvereisten voldoet:
SEr is een gereedschap geselecteerd voor het lasprogramma.
SHet aangesloten gereedschap is gelijk aan dat waarvoor het lasprogramma
is ontworpen (geldt alleen voor lasgebied).
SHet programma heeft ten minste twee sectoren (start- en stopsector).
SDe eindsector in het programma is een stopsector (de lasstroom is nul).
SHet geselecteerde gereedschap ondersteunt de geselecteerde buisdiameter.
SDe lasparameters in elke sector vallen binnen de limieten (minimum- en
maximumwaarden) voor het geselecteerde gereedschap.
Wordt gebruikt om informatie over het lasprogramma in te voeren. Deze informatie
heeft geen invloed op het lasproces, maar is een hulpmiddel voor het beschrijven
van het programma met woorden.
SAlgemeen, General
Programmanaam, Program name wordt boven aan de lijst weergegeven. Dit is
niet hetzelfde als bestandsnaam in de bestandsmanager. Als een
programmanaam wordt toegewezen, is dit de voorgestelde naam voor het
bestand.
SBeschrijving, Description
SBuis, Tube
SElektrode, Electrode
SDraad, Wire
SGas, Gas
5.1.4Verbindingsinformatie
Joint information
In dit venster kunt u bekijken en wijzigen hoe de met het betreffende lasprogramma
gemaakte lasverbinding eruit zal zien. Het bevat alleen informatie over het
lasprogramma. De informatie heeft geen invloed op het lasproces.
In het veld ”Visualisatie, Visualization” kan een grafische weergave van de
verbinding worden bekeken. In het veld ”Parameters, Parameters” kunnen waarden
worden weergegeven met betrekking tot de verbinding. In beide velden kunnen
waarden worden gewijzigd die de verbinding beïnvloeden.
In dit venster kunt u gereedschappen en de externe buisdiameter waarvoor het
lasprogramma is gemaakt selecteren. In het veld ”Gereedschapsinstellingen, Toolsettings” kunt u door de gereedschappen bladeren en een overzicht van de
gereedschappen bekijken onder ”Afbeelding gereedschap, Tool illustration”. U
selecteert een gereedschap door op de knop te drukken en vervolgens het type
gereedschap te kiezen door de knop te draaien en er dan op te drukken.
De externe buisdiameter wordt geselecteerd door de knop te draaien. Druk op de
knop om te bevestigen. Het geselecteerde gereedschap (”Gereedschap, Tool ”) en
de geselecteerde afmeting (”Ø:”) worden weergegeven in het bovenste statusveld bij
gebruik van weergaven uit een werkgebied.
5.1.6Limieten
Limits
Deze weergave kan worden gebruikt om te beperken in hoeverre een gebruiker
vooraf ingestelde parameterwaarden in een lasprogramma kan wijzigen.
Om de beperkingen te activeren moet het selectievakje ”Limieten geactiveerd, Limitsactivated” worden ingeschakeld.
Lasprogramma's kunnen in het ontwerpgebied worden gemaakt voor gebruik in het
lasgebied of in de bibliotheek worden opgeslagen voor later gebruik. Raadpleeg voor
uitleg over het gebruik van het ontwerpgebied hoofdstuk 5.1Lasgebied. Het
ontwerpgebied werkt op soortgelijke wijze als het lasgebied.
Het grootste verschil tussen de twee gebieden is dat het lasproces niet vanuit het
ontwerpgebied kan worden bestuurd.
5.3Instellingen
Settings
U kunt het uiterlijk van het paneel wijzigen en gebruikers in het systeem beheren via
het menu Instellingen.
Kies uit Zweeds, Noors, Deens, Fins, Engels, Duits, Frans, Nederlands, Spaans,
Italiaans, Portugees, Grieks, Pools, Tsjechisch, Hongaars, Sloveens en
Russisch.
SHoeksysteem Angle system
Kies tussen duizendsten of graden.
SWeergave startenStart view
Kies tussen starten van het paneel via het aanmeldingsmenu of het laatst
bekeken menu.
Instellingen --> Uiterlijk --> QData
Settings --> Appearance --> QData
SNalasfunctie Post weld function
Kies uit:
SGeen, None
SAfdrukken, Print
SOpslaan, Save
SAfdrukken + opslaan, Print + save
De waarden die worden opgeslagen en afgedrukt zijn instelwaarden en de
meetwaarden van het voltooide lasproces. Voor het afdrukken wordt de
geïntegreerde printer in de bedieningseenheid gebruikt.
De waarden worden opgeslagen in het bedieningspaneel onder het menu
”Kwaliteitsgegevens”, zie hoofdstuk 5.8.
SDruk op de knop.
Een nieuwe gebruiker verschijnt in de lijst.
Een gebruiker wijzigen:
SSelecteer de gebruikerslijst (door op de pijltjestoetsen te drukken).
SDraai de knop om de gebruiker die u wilt wijzigen te selecteren en druk op de
knop.
Er verschijnt een nieuw veld aan de zijkant van de gebruikerslijst waarin u de
geselecteerde gebruikersnaam of het geselecteerde ID kunt wijzigen. Bevestig
de wijzigingen met ”OK”.
Een gebruiker verwijderen:
SSelecteer de gebruiker.
SDruk op de knop, ga naar de knop ”Gebruiker verwijderen, Delete user” en klik
op de knop.
De gebruiker verdwijnt uit de lijst.
5.4Aanmelden
Login
Het aanmeldingsmenu wordt gebruikt om gebruikers te selecteren en te bekijken
welke programmaversie van toepassing is op het paneel en welke eenheden zijn
aangesloten. Het is ook mogelijk om versie-informatie over de aangesloten
eenheden/knooppunten te bekijken.
De gebruikersnaam wordt weergegeven in het bovenste statusveld, zie het
hoofdstuk Bedieningspaneel 1.2.
Met het bibliotheekmenu kunnen programma's uit het lasgebied worden gewist en
opgehaald.
Elk in de bibliotheek opgeslagen programma is 4-6 Kb groot. Het interne geheugen
van de bedieningseenheid is 1 Gb, dus het is onwaarschijnlijk dat de bibliotheek vol
raakt.
OPMERKING! Vooraf gedefinieerde programma's die beginnen met ESAB kunnen
niet worden gewist. Deze programma's zijn beproefd en zijn bedoeld voor gebruik
als startgegevens voor soortgelijke afmetingen.
Met het zoekfiltermenu kan op de volgende criteria worden gezocht in de in de
bibliotheek opgeslagen programma's.
SNiets, Nothing
SNaam, Name
SProject, Project
SMateriaal, Material
SBuitendiameter buis
External tube diameter
SDikte buiswand
Tube wall thickness
Als er programma's zijn die voldoen aan de criteria, worden deze weergegeven in
het menu ”Lasprogramma's, Weld programs”.
Als er geen programma's zijn die aan de geselecteerde criteria voldoen, ga dan
verder naar ”Ga naar Genereren, Go to Generate”, zie het hoofdstuk Genereren
5.10.
5.6Handmatige modus
Manual mode
Via dit menu kunnen alle motoren worden gecontroleerd.
5.6.1Motorselectie
Motor selection
Hier kunt u kiezen welke motor moet draaien en de motorsnelheid invoeren.
Opmerking: Dit venster geeft alleen de in het systeem beschikbare motoren weer.
Het onder ”Lasgebied --> Instellingen” geselecteerde gereedschap is van invloed op
de weergegeven informatie.
Dit menu wordt gebruikt voor het bekijken en wijzigen van gereedschapsparameters.
U kunt nieuwe gereedschappen maken of vooraf gedefinieerde gereedschappen
gebruiken. Door een gebruiker gemaakte gereedschappen kunnen worden
verwijderd, gewijzigd en opgeslagen. Vooraf gedefinieerde gereedschappen die met
het systeem zijn meegeleverd kunnen niet worden gewijzigd of verwijderd.
Let erop dat aan het huidige gebruikte gereedschap een specifiek werkgebied, een
gereedschapsgebied is toegewezen. Alle wijzigingen die in de hieronder beschreven
schermen worden uitgevoerd zijn alleen van invloed op het gereedschapsgebied en
worden pas opgeslagen als de gebruiker hierom verzoekt.
5.7.1Laden/opslaan
Load/save
In dit venster kunt u een gereedschap laden als basis voor het maken van een nieuw
gereedschap, door de gebruiker gedefinieerde gereedschappen wissen en
gereedschappen opslaan.
Selecteer een gereedschap om te gebruiken (voer parameters in in het
gereedschapsgebied) door naar de lijst met gereedschappen te gaan met de
pijltjestoetsen. Draai de knop om een gereedschap te selecteren.
Ga naar de knop ”Gereedschap laden, Load tool”, druk op de knop en bevestig dat
dit het gereedschap is dat u wilt gebruiken.
Het is ook mogelijk om een gereedschapsspecificatie (gereedschapstype) te
gebruiken, bijvoorbeeld een gereedschap met een specifiek diameterbereik.
Om een gemaakt gereedschap te verwijderen selecteert u het in de lijst, gaat u met
de knop naar ”Gereedschap verwijderen, Delete tool” en bevestigt u de verwijdering
met ”Ja, Yes”. Met het systeem meegeleverde gereedschappen kunnen niet worden
verwijderd.
U kunt het gemaakte gereedschap opslaan als een nieuw gereedschap of in plaats
van een bestaand gereedschap (met het systeem meegeleverde gereedschappen
kunnen niet worden vervangen).
Een gereedschap opslaan als nieuw gereedschap (of nieuw gereedschapstype):
SGa naar de lijst met gereedschappen (of gereedschapstypes) met de
pijltjestoetsen.
SDraai de knop om ”Nieuw.... new...” in de lijst te selecteren.
SKlik op de menuknop en selecteer ”Gereedschapsactie, Tool action”.
SGa naar de knop ”Gereedschap opslaan, Save tool”.
SDruk op de knop en bevestig dat u het gereedschap wilt opslaan als nieuw
gereedschap met de knop ”Ja, Yes”.
Om een bestaand gereedschap te vervangen gebruikt u dezelfde procedure als
hierboven, maar selecteert u een bestaand gereedschap uit de lijst met
gereedschappen.
U kunt gereedschappen uploaden naar het systeem vanuit een USB-geheugen als
de root van de bestandsstructuur een ”MechTIG_Tools.xml”-gereedschapsbestand
is.
Ga verder als volgt:
SSluit een USB-geheugen aan op de USB-aansluiting van het paneel, waar het
”MechTIG_Tools.xml”-bestand de root van de bestandsstructuur is.
SGa naar de knop ”Gereedschappen laden uit USB-geheugen, Load tools from
usb-memory” met de pijltjestoetsen.
SDruk op de knop en bevestig met ”Ja, Yes” om alle aan het gereedschap
aangebrachte wijzigingen ongeldig te maken.
Wis of reset alle parameters in het gereedschapsgebied door naar de knop
”Gereedschap wissen, Clear tool” te gaan en op de knop te drukken. Bevestig met
”Ja, Yes” om in het gereedschapsgebied aangebrachte wijzigingen ongeldig te
maken.
Al uw gereedschappen opslaan in een USB-geheugen:
SSluit een USB-geheugen aan op de USB-aansluiting van het paneel.
SGa naar de knop ”Gereedschappen opslaan in USB-geheugen, Save tools to
usb-memory” en druk op de knop.
SBevestig met ”Ja, Yes” om de gereedschappen op te slaan en in het
USB-geheugen aanwezige gereedschappen te overschrijven.
5.7.2Instellingen bewerken
Edit settings
Dit venster wordt gebruikt nadat u een gereedschap hebt geladen of als u een nieuw
gereedschap wilt maken. U kunt hier alle parameterwaarden voor een gereedschap
bekijken en bewerken.
Het veld ”Algemene instellingen, General settings” bevat algemene instellingen voor
het gereedschap, terwijl het veld ”Parameterlimieten, Parameter limits” de hoogste
en laagste waarden voor een parameter definieert.
Voor minimumwaarden betekent de waarde 0 dat geen minimumwaarde is ingesteld,
en voor maximumwaarden betekent 65535 dat geen maximumwaarde is ingesteld.
(In sommige gevallen, waarin decimalen worden gebruikt, kan 655,30 of 6553,5
aangeven dat geen waarde is ingesteld.)
5.7.3Motorgegevens wijzigen
Edit motor data
In dit venster kunt u specifieke motorinstellingen bekijken en wijzigen. Er zijn
motorinstellingen voor elke motor (rotatie, draadaanvoer, oscillatie en AVC). Er zijn
momenteel drie parameters per motor. Deze parameters zijn ”Instelparameter”,
”Schaalfactor positie” (”numerator” en ”denominator”) en ”Schaalfactor snelheid”
(”numerator” en ”denominator”).
Stel de waarde 100 in voor de parameter ”Schaalfactor positie (numerator)” voor de
motor die de rotatie regelt.
Ga verder als volgt:
SGa naar het tekstveld onder ”Motorparameter, Motor parameter” met de
pijltjestoetsen.
SDraai de knop totdat ”Schaalfactor positie (numerator)” zichtbaar is in het
tekstveld en druk op de knop.
SWijzig de waarde naar 100 door de knop te draaien. Druk op de knop om verder
te gaan.
SDraai de knop zodat ”Rotatie, Rotation” in het tekstveld verschijnt. Bevestig door
op de knop te drukken.
SDruk op de knop om de waarde aan de lijst met parameters voor de rotatiemotor
toe te voegen of de waarde te wijzigen.
U kunt motorparameters verwijderen door een parameter in de lijst met
motorparameters te markeren, op de knop te drukken, naar de knop ”Verwijderen,
Delete” te gaan en op de knop te drukken om de geselecteerde parameter uit de lijst
te verwijderen.
5.8Logs
Logs
Via dit menu kunt u door het systeem opgeslagen logs bekijken.
5.8.1Gebeurtenislog
Event log
Als zich een fout voordoet, wordt dit aangegeven door het symbool rechts
naast het ESAB-logo. Als u naar het menu Gebeurtenislog gaan, verdwijnt het
symbool.
Wordt gebruikt voor de weergave
van bedrijfsmeldingen
Ga om alle bedrijfsmeldingen uit de log te verwijderen naar de knop ”Log wissen,
Clear log” met de pijltjestoetsen en druk op de knop. Bevestig dat u alle
gebeurtenissen wilt verwijderen door met de knop op ”Ja, Yes” te drukken. De
gebeurtenislog wordt opnieuw geladen en is nu leeg.
De gebeurtenislog kan ook worden opgeslagen op een extern USB-geheugen.
Ga verder als volgt:
SSluit een USB-geheugen aan op de USB-aansluiting van het paneel en ga met
de knop naar de knop ”Opslaan, Save”.
SDruk op de knop. Als het opslaan van de log is gelukt, verschijnt De tekst
”Gebeurtenislog opgeslagen, Event log saved” in de onderste statusbalk.
Bedrijfsmeldingen
Een
heid
1= koeleenheid (cooling unit)6= motorregeling 1 (motor control 1) ,
2= stroombron (power source)8= lasgegevens-eenheid (weld data unit)
Hieronder zijn gebeurteniscodes vermeld waarop de gebruiker zelf actie kan
ondernemen. Neem contact op met een reparateur als een andere code wordt
weergegeven.
CodeBeschrijving
5Te hoge/te lage gelijkspanning
De spanning is te hoog of te laag. Een te hoge spanning kan worden veroorzaakt door
sterke fluctuaties in de netspanning of door een slechte stroombron (hoge inductiviteit van
de stroombron of een ontbrekende fase).
De stroombron is uitgeschakeld en kan niet opnieuw worden gestart.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem contact op met
een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
6Te hoge temperatuur
De oververhittingsbeveiliging is geactiveerd.
Het lasproces is gestopt en kan niet worden hervat tot de overhittingsbeveiligingen zijn
gereset.
Oplossing: Controleer of de ventilatieopeningen geblokkeerd of vuil zijn. Controleer de
huidige inschakelduur om er zeker van te zijn dat de eenheid niet wordt overbelast.
Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
11Stroomservo-fout, (rotatie, draadaanvoer)
Een motor kan zijn snelheid niet vasthouden. Het lasproces is gestopt.
Oplossing: Controleer het gereedschap / de draadaanvoer op vastlopen of te langzame
beweging. Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
11Stroomservo-fout, (stroombron)
De spanning is te hoog of te laag. Een te hoge spanning kan worden veroorzaakt door
sterke fluctuaties in de netspanning of door een slechte stroombron (hoge inductiviteit van
de stroombron of een ontbrekende fase).
De stroombron is uitgeschakeld en kan niet opnieuw worden gestart.
Oplossing:Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem contact op met
een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
12Interne communicatiefout (waarschuwing)
De CAN-bus van het systeem is tijdelijk overbelast.
De stroombron heeft mogelijk geen contact meer met het paneel.
Oplossing: Controleer of alle apparatuur goed is aangesloten.
Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
14Communicatiefout
Door overbelasting is de CAN-bus tijdelijk buiten werking gesteld.
Het huidige lasproces is gestopt.
Oplossing: Controleer of alle apparatuur goed is aangesloten. Schakel de netspanning
uit om de eenheid te resetten. Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft
voordoen.
17Geen verbinding met eenheid
Geen verbinding met eenheid. De gasstroom is niet gestopt, deze moet handmatig worden
uitgeschakeld.
Geen herstart mogelijk
Oplossing: Controleer de kabels. Neem contact op met een reparateur als de fout zich
blijft voordoen.
19Batterijspanning is laag.
Batterijspanning is te laag. Als de batterij niet wordt vervangen, gaan alle opgeslagen
gegevens verloren.
Deze fout schakelt geen functies uit.
Oplossing: Laat de batterij vervangen door een reparateur.
In werking als de tweetaktregeling van de lastoorts wordt gebruikt.
Slope downGasnastroom
Als de TIG-schakelaar in de tweetaktmodus wordt ingedrukt (1), wordt de
gasvoorstroom gestart (indien gebruikt) en wordt de boog ontstoken. De stroom stijgt
naar de ingestelde waarde (deze wordt, indien ingeschakeld, gereguleerd door de
slope-upfunctie). Als de schakelaar wordt losgelaten (2), daalt de stroom (deze
wordt, indien ingeschakeld, gereguleerd door de slope-downfunctie) en wordt de
boog gedoofd. Dit wordt gevolgd door gasnastroom, indien ingeschakeld.
Viertakt
GasvoorstroomSlope
up
In werking als de viertaktregeling van de lastoorts wordt gebruikt.
Slope downGasnastroom
Als de schakelaar in de viertaktmodus wordt ingedrukt (1), wordt de gasvoorstroom
gestart (indien gebruikt). Na afloop van de gasvoorstroomtijd stijgt de stroom tot het
controleniveau (een paar ampère) en wordt de boog ontstoken. Als de schakelaar
(2) wordt losgelaten, stijgt de stroom tot de ingestelde waarde (zoals gereguleerd
door de slope-upfunctie, indien ingeschakeld). Als de schakelaar opnieuw wordt
ingedrukt (3), stijgt de stroom opnieuw tot het controleniveau (zoals gereguleerd
door de slope-downfunctie, indien ingeschakeld). Als de schakelaar weer wordt
losgelaten (4), dooft de boog en begint de gasnastroom.
De HF-functie ontsteekt de boog door middel van een vonk die overspringt als de
elektrode dichter bij het werkstuk wordt gebracht.
LiftArct
De LiftArct-functie ontsteekt de boog als de elektrode in contact wordt gebracht met
het werkstuk en er daarna weer vanaf wordt bewogen.
De boog onsteken met de LiftArct-functie. Stap 1: de elektrode wordt tegen het werkstuk gehouden.
Stap 2: de schakelaar wordt ingedrukt en er begint een lage stroom te lopen. Stap 3: de lasser
beweegt de elektrode weg van het werktstuk; de boog wordt ontstoken en de stroom stijgt
automatisch naar de ingestelde waarde.
Piekstroom, Peak current
De hoogste van twee stroomwaarden bij pulsstroom.
Grondstroom, Background current
De laagste van twee stroomwaarden bij pulsstroom.
Piektijd, Peak time
De tijdsduur van een actieve stroompuls gedurende een pulsperiode.
Grondstroomtijd, Background time
De grondstroomtijd die samen met de piekstroomtijd de pulsperiode produceert.
De slope-up is de tijd waarin de stroom geleidelijk naar de ingestelde waarde stijgt
nadat de TIG-boog is ontstoken. Zo wordt de elektrode geleidelijker verhit en kan de
lasser de elektrode goed plaatsen voordat de volledige stroomwaarde wordt bereikt.
Slope down
Bij TIG-lassen wordt gebruikt gemaakt van slope down. De stroom daalt dan
langzaam binnen een bepaalde tijd ter voorkoming van kraters en/of scheuren in de
lasnaad.
Gasvoorstroom, Gas preflow
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt voordat de boog
wordt ontstoken. Zie ook hoofdstuk 3.5.
Gasnastroom, Gas postflow
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt nadat de boog is
gedoofd. Zie ook hoofdstuk 3.5.
5.10Genereren
Generate
Hier kan een compleet basislasprogramma worden gegenereerd dat kan worden
toegevoegd aan het ontwerpgebied of direct aan het lasgebied. Het programma kan
worden gebruikt als basis voor het maken van uw eigen programma.
Specificeer:
SBuismateriaal, Tube material
SBuiswanddikte, Tube wall thickness
Max. 3 mm voor roestvrij staal en max. 2,7 mm voor carbonstaal.