Recht op wijzigingen zonder voorafgaande mededeling voorbehouden.
TOCh
- 2 -
NL
1INLEIDING
In deze handleiding leest u hoe u een bedieningspaneel gebruikt. WO100
2
Algemene informatie over het gebruik vindt u in de instructiehandleiding van de
voeding en de bedieningseenheid.
De tekst die op het paneel wordt weergegeven is beschikbaar in de volgende talen:
Zweeds, Noors, Deens, Fins, Engels, Duits, Frans, Nederlands, Spaans, Italiaans,
Portugees, Grieks, Pools, Tsjechisch, Hongaars, Sloveens en Russisch.
1.1Weergavetaal selecteren
Als u de machine voor de eerst keer opstart, wordt het volgende weergegeven.
Bij aflevering is het systeem ingesteld op Engels. Zo selecteert u uw taal:
SDruk op de knop ”Menu”
zodat het menu wordt
geactiveerd en de op dit
niveau beschikbare opties
weergeeft.
SDraai de knop totdat
”Settings” is geselecteerd
en druk dan op de knop.
S”Appearance” wordt
geselecteerd, druk op de
knop.
S”General” wordt
geselecteerd, druk op de
knop. Het veld ”Language”
met het woord ”English”
wordt omkaderd. Draai de
knop om de gewenste taal
te selecteren.
SActiveer de gewenste taal door op de knop te drukken.
Directe onderbreking van het lasproces. Gasnastroom vindt plaats
volgens de informatie van de eindsector.
Als de knop nogmaals wordt ingedrukt, wordt opnieuw gestart met de
parameters van de startsector; het lasproces gaat verder vanaf het
punt in het lasprogramma waar de onderbreking zich voordeed.
4Pijltje links
Naar links in de menu's en terug in de hoofdmenu's
5Pijltje rechts
Naar rechts in de menu's en vooruit in de hoofdmenu's
6Hoofdmenu
Naar het hoofdmenuveld
2INSTELLINGSBEREIK
ParameterInstellingsbereik
Sector
Breekpunten
Graden
Lasstroom
Piekstroom
Grondstroom
Pulstijd
Grondstroomtijd
Draadaanvoer
Draadaanvoersnelheid bij piekstroom
Draadaanvoersnelheid bij grondstroom
De maximale lasstroom voor luchtgekoelde pijplasgereedschappen is 100 A.
De maximale lasstroom voor watergekoelde pijplasgereedschappen is 400 A.
Zie ook de instructiehandleiding voor het betreffende pijplasgereedschap.
2)
Afhankelijk van stroombron
3LASPARAMETERS
3.1Sectoren
Een pijplasprogramma bestaat uit verschillende delen, ofwel sectoren. Elke sector
correspondeert met één deel van de omtrek van de buis. Het maximale aantal
sectoren voor één programma is 50.
Aan elke sector kan een specifieke set waarden
worden toegewezen voor verschillende
lasparameters, zoals stroom, rotatiesnelheid,
draadaanvoersnelheid etc. Hierdoor kan de
lasbewerking worden uitgevoerd met
verschillende lasparameterinstellingen voor
verschillende delen van de buisverbinding.
Sector 4Sector 1
Sector 3Sector 2
De verdeling in sectoren vindt plaats door
0.000
het aanwijzen van verschillende
breekpunten of graden rond de omtrek
van de buis. Elk breekpunt of elke graad
vormt het startpunt voor een nieuwe sector.
Sector 4Sector 1
In de figuur is breekpunt 0.000, 0 graden,
het beginpunt voor sector 1, breekpunt
0.750 0.250
0.250, 90 graden, het beginpunt voor sector
2 enzovoort.
Sector 3Sector 2
Met de stroombron kunnen maximaal tien
slagen in dezelfde lasnaad worden
gemaakt. (Het lasgereedschap kan tien keer
0.500
rond de buis draaien.)
Opmerking: Een sector kan niet kleiner zijn dan 10 duizendste, of 3,6 graden, van
een slag.
Voor het beëindigen van een lasprogramma wordt een zogenoemde eindsector
aangegeven. Om als eindsector te kunnen fungeren moet een sector aan twee
voorwaarden voldoen:
SEr is geen volgende sector.
SDe lasstroomwaarde voor de sector is 0 ampère.
3.2Lasstroom
De parametergroep voor de lasstroom bevat zes parameters:
SPiekstroom
SGrondstroom
SPulstijd
SGrondstroomtijd
SSpeciale pulsering
SSlope, zie punt 3.7.
Pulstijd
Grondstroomtijd
Piekstroom
Grondstroom
TIG-lassen met pulsstroom
De lasstroom kan gepulst of continu (niet gepulst) zijn.
3.2.1Pulsstroom/continustroom
Bij lassen met een pulsstroom moet een waarde worden opgegeven voor
piekstroom, grondstroom, pulstijd en grondstroomtijd.
Bij lassen met continustroom hoeft alleen een parameterwaarde voor piekstroom te
worden ingevoerd. Invoeren van een waarde voor grondstroom resulteert in een
pulsstroom.
De draadaanvoersnelheid wordt gebruikt om de aanvoersnelheid voor de lasdraad in
cm/minuut aan te geven. De snelheid kan gepulseerd of continu (niet gepulseerd)
zijn.
De parametergroep voor de draadaanvoer bevat drie parameters:
SDraadaanvoer bij piekstroom
SDraadaanvoer bij grondstroom
SSlope, zie punt 3.7.
Voor lassen met een continue (niet-gepulseerde) draadaanvoer hoeft alleen de
parameter voor draadaanvoer bij piekstroom te worden ingevoerd.
Voor lassen met een gepulseerde draadaanvoersnelheid moeten de parameters
voor draadaanvoer bij piekstroom endraadaanvoer bij grondstroom worden
ingevoerd.
De gepulseerde draadaanvoersnelheid wordt altijd automatisch gesynchroniseerd
met de lasstroom zodat de draadaanvoersnelheid hoog is bij gebruik van piekstroom
en laag bij gebruik van grondstroom.
3.4Rotatie
Wordt gebruikt om de rotatiesnelheid van de elektrode rond het werkstuk aan te
geven. De snelheid wordt aangegeven in mm/min.
De rotatiesnelheid kan gepulseerd of continu (niet gepulseerd) zijn.
De parametergroep voor rotatie bevat vier parameters:
SRotatiesnelheid
SRotatierichting
SGepulseerde rotatie
SSlope, zie punt 3.7.
Gepulseerde rotatie wordt automatisch gesynchroniseerd met de lasstroom zodat
het lasgereedschap stilstaat bij piekstroom en roteert bij grondstroom.
De parametergroep voor beschermgas bevat drie parameters:
SLasgas
SStartgas
SGrondgas
Lasgas verwijst naar het beschermgas aan de bovenkant van de lasnaad. De
lasgasparameter geeft aan hoe lang het beschermgas voor en na het lassen moet
stromen aan de bovenkant van de naad. Het lasgas wordt bewaakt door een
stroombeveiliging min. 4,5 l/min.
Sommige beschermgassen, helium (He) bijvoorbeeld, kunnen problemen met de
boogontsteking veroorzaken. Als dit type beschermgas wordt gebruikt als lasgas,
kan het een goed idee zijn om een ander gasmengsel te gebruiken op het moment
van starten, een zogenoemd startgas.
Grondgas verwijst naar het beschermgas aan de onderkant van de lasnaad. De
grondgasparameter geeft aan hoe lang het beschermgas voor en na het lassen
moet stromen aan de onderkant van de naad.
Als in sector 1 een waarde wordt ingevoerd voor lasgas en een andere voor
startgas , stroomt alleen hetstartgas. Het lasgas begint te stromen zodra de boog
wordt ontstoken.
3.6Voorverwarming
Voorverwarming wordt gebruikt om het werkstuk bij het startpunt te verhitten om
een juiste penetratie van het lasbad te waarborgen en wordt gedefinieerd als de tijd
die verstrijkt tussen de boogontsteking en het begin van de rotatie. Als er geen
waarde is ingevoerd voor voorverwarming, begint de rotatie zodra de boog wordt
ontstoken.
3.7Slope
Voor bepaalde parameters kan een slope worden opgegeven. Een slope is de tijd
waarin de waarde van de parameter geleidelijk verandert van de waarde in de
voorgaande sector naar de waarde die voor de huidige sector is ingevoerd.
Slope up = geleidelijke verhoging als de voorgaande waarde lager is dan de
ingevoerde waarde.
Slope down = geleidelijke verlaging als de voorgaande waarde hoger is dan de
ingevoerde waarde.
De maximale periode waarin een slope actief is, is afhankelijk van de duur van een
bepaalde sector. Als de slopetijd even lang is als de sector, wordt dit een
'sector-slope' genoemd.
Er zijn twee werkgebieden waarin lasparameters kunnen worden bekeken en
gewijzigd, Lasgebied (zie hoofdstuk 5.1) en Ontwerpgebied (zie hoofdstuk 5.2).
5.1Lasgebied
Weld area
In dit scherm kunt u parameters in een lasprogramma bekijken en bewerken en het
lasproces besturen. Het lasprogramma in het lasgebied stuurt het lasproces aan.
U kunt de parameters voor het lasgebied invoeren door een lasprogramma te laden
uit de bibliotheek, een basislasprogramma te genereren of door de parameters
handmatig te wijzigen.
Deze menu-optie is alleen een archief voor andere menu-opties.
Lasgebied --> Parameters --> Tabel
Weld area --> Parameters --> Table
Hier kunt u lasparameters bekijken en bewerken in tabelvorm en het lasproces
starten en stoppen.
Elke parameter in een parametergroep wordt gemarkeerd in de kleur van de groep.
Een geselecteerde lasparameter in de tabel wordt aangeduid door een blauw vak
met twee pijlen.
SDraai de knop om door de tabel te bewegen.
SDruk op de knop om van richting te veranderen.
SKlik om een parameterwaarde te wijzigen op het pijltje rechts en wijzig de
parameterwaarden met de knop.
Sneltoetsen:
STabel bijwerken Edit table
Selecteert de tabel met lasparameters
SWeergeven/verbergen Show/hide
Geeft groepen lasparameters weer in de tabel, of verbergt deze.
Hier kunt u kiezen welke parameters in de tabel moeten worden weergegeven
door parametergroepen te selecteren.
SLasregeling Weld control
Markeert de startknop in het vak Lasregeling.
Met de knoppen in dit vak wordt het lasproces bestuurd. U kunt het lasproces
starten, stoppen, onmiddellijk stoppen, door laten gaan of de start van het
lasproces simuleren.
Selecteert de knop 'Sector toevoegen na, Add sector after' in het vak Sectoren
bewerken.
In dit vak kan het aantal sectoren kan worden verhoogd of verlaagd. Het is
mogelijk om nieuwe sectoren toe te voegen voor of na een bestaande sector en
om sectoren uit het lasprogramma te verwijderen.
Lasgebied --> Parameters --> Grafisch--> Stroom
Weld area --> Parameters --> Graphical --> Current
In dit venster kunt u lasparameters voor stroom bekijken en wijzigen in een grafische
weergave.
De piek- en grondwaarden van de stroom worden weergegeven in een
coördinatensysteem.
De Y-as geeft de waarde van de stroom in ampère aan, terwijl de X-as de tijd
aangeeft.
De diverse waarden van de stroom per sector worden verbonden en vormen een lijn.
Groen geeft de piekwaarde per sector aan, terwijl blauw de grondstroomwaarde per
sector aangeeft.
Slope wordt weergegeven als een hoeklijn vanaf het begin van de sector, die eindigt
waar de slopetijd stopt op de X-as.
SZoom Zoom
Hier kan de schaal van de X-as in het coördinatensysteem worden gewijzigd.
SLasregeling Weld control
Met de knoppen in dit vak wordt het lasproces bestuurd. U kunt het lasproces
starten, stoppen, onmiddellijk stoppen, door laten gaan of de start van het
lasproces simuleren.
De cijfers in dit veld geven de andere parameters aan die betrekking hebben op
de parametergroep voor de stroom. Het breekpunt van de sector wordt
weergegeven door een streepje in een cirkel (doorsnede van een buis).
Als het lasprogramma langer is dan één slag, worden deze slagen weergegeven
als een reeks iets kleinere cirkels.
De voorverwarmingstijd wordt in tienden van een seconde weergegeven onder
de breekpuntinformatie.
Speciale pulsering aan of uit wordt weergegeven als een afbeelding, waarbij een
rood kruisje aangeeft dat speciale pulsering niet wordt gebruikt.
De verhouding tussen pulstijden wordt weergegeven als pulscyclus.
Afzonderlijke tijden voor piek- en grondpuls.
SFiguur voor breekpunten
U kunt breekpunten verplaatsen, toevoegen of verwijderen met de knop in de
figuur voor breekpunten. Als u vooruit springt naar de figuur en deze markeert,
kunt u de knop draaien en een witte streep of 'cursor' bewegen.
Een breekpunt verplaatsen:
SDruk op de knop zodra de cursor op of vlak naast de te verplaatsen
breekpuntcursor (zwart) staat.
Het breekpunt wordt 'verzameld' door de cursor en volgt deze als het binnen
de cirkel wordt gedraaid.
SDruk op de knop om het nieuwe breekpunt te bevestigen.
Een nieuw breekpunt maken
SBeweeg de cursor door de knop te draaien en druk eenmaal op de knop op
de plaats waar u het nieuwe breekpunt wilt maken.
Een breekpunt verwijderen:
SDruk op de knop zodra de cursor op of vlak naast de te verwijderen
breekpuntcursor staat.
Het breekpunt wordt 'verzameld' door de cursor en volgt deze als het binnen
de cirkel wordt gedraaid.
SDraai de knop naar het vorige of het volgende breekpunt en druk eenmaal