De eenheid is door ESAB getest in een algemene opstelling. De
verantwoordelijkheid voor het functioneren en de veiligheid van de gekozen
opstelling berust bij de technicus die de installatie verricht.
Gebruikers van ESAB-apparatuur zijn eindverantwoordelijk voor naleving van de
veiligheidsmaatregelen door personen die de apparatuur gebruiken of zich in de buurt van de
apparatuur bevinden De veiligheidsmaatregelen moeten voldoen aan de eisen die aan dit
soort apparatuur worden gesteld. Naast de standaardregels die gelden in de werkomgeving
moeten de volgende aanbevelingen in acht worden genomen.
Alle werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door opgeleid personeel dat bekend
is met de werking van de apparatuur. Onjuiste hantering van de apparatuur kan leiden tot
gevaarlijke situaties die letsel bij de gebruiker of beschadiging van de apparatuur tot gevolg
kunnen hebben.
1. Gebruikers van de apparatuur moeten op de hoogte zijn van:
○de werking van de lasapparatuur
○de plaats van de noodstoppen
○de functie van de lasapparatuur
○de relevante veiligheidsmaatregelen
○lassen en snijden of andere van toepassing zijnde bediening van de apparatuur
2. De gebruiker moet er zeker van zijn dat:
○er zich geen onbevoegde personen in het werkgebied van de apparatuur bevinden als
die wordt ingeschakeld
○niemand onbeschermd is wanneer de boog wordt ontstoken of wanneer er
werkzaamheden met de apparatuur worden gestart
3. De werkomgeving moet:
○geschikt zijn voor de uit te voeren lastaak
○tochtvrij zijn
4. Persoonlijke veiligheidsuitrusting:
○Draag altijd de aanbevolen persoonlijke veiligheidsuitrusting, waaronder een
veiligheidsbril, niet-ontvlambare kleding en veiligheidshandschoenen
○Draag geen loszittende zaken zoals sjaaltjes, armbanden, ringen etc. die vast kunnen
komen te zitten of brandwonden kunnen veroorzaken
5. Algemene voorzorgsmaatregelen:
○Zorg dat de aardkabel goed is aangesloten
○Werkzaamheden met hoogspanningsapparatuur mogen alleen worden uitgevoerd
door een gekwalificeerde elektricien
○Effectieve brandblusapparatuur moet duidelijk gemarkeerd en gemakkelijk bereikbaar
zijn
○Smering en onderhoud mogen niet worden uitgevoerd tijdens het gebruik van de
LET OP!
Breng afgedankte elektronische apparatuur naar een
recyclestation!
In overeenstemming met de Europese richtlijn
2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur en de toepassing hiervan
overeenkomstig nationale regelgeving, moet elektrische
en/of elektronische apparatuur aan het einde van de
levensduur naar een recyclestation worden gebracht.
Als verantwoordelijke voor de apparatuur moet u zelf
informatie inwinnen over goedgekeurde inzamelpunten.
Neem voor meer informatie contact op met de
dichtstbijzijnde ESAB-dealer.
Om het maximale uit uw lasapparatuur te halen, raden wij u aan deze gebruikershandleiding
te lezen.
Algemene informatie over het gebruik vindt u in de gebruikershandleiding voor de voeding en
de draadaanvoereenheid.
De displaytekst is beschikbaar in de volgende talen: Engels, Zweeds, Fins, Noors, Deens,
Duits, Frans, Italiaans, Nederlands, Spaans, Portugees, Hongaars, Pools, Amerikaans
Engels, Tsjechisch, Chinees en Turks.
LET OP!
Afhankelijk van in welk product het paneel wordt geïnstalleerd, kunnen er
verschillen voorkomen in de werking ervan.
2.1Bedieningspaneel Aristo U82
Het bedieningspaneel wordt geleverd met een montagesteun met schroeven en een
Nederlandstalige gebruikershandleiding. Een kabel van 1,2 meter is aan het paneel
bevestigd. Een USB-geheugen en een verlengkabel zijn verkrijgbaar als accessoires, zie het
hoofdstuk "ACCESSOIRES" in deze handleiding.
Handleidingen in andere talen kunnen worden gedownload via internet: www.esab.com
1.Plaats voor USB-geheugen
2.Knop voor het verplaatsen van de cursor
3.Display
4.Functietoetsen
5.Menu
6.Enter
7.Knop voor het verhogen of verlagen van
instelwaarden en het instellen van de
spanning, #
8.Knop voor het verhogen of verlagen van
instelwaarden en het instellen van de
draadaanvoersnelheid, *
2.1.1Toetsen en knoppen
Functietoetsen (4)
De vijf toetsen in een rij onder het display hebben uiteenlopende
functies. Het zijn functietoetsen, wat betekent dat ze verschillende
functies kunnen hebben afhankelijk van het menu waarin u werkt. De
huidige functie van deze toetsen wordt aangegeven door de tekst in
de onderste regel van het display.
Als de functie actief is, verandert de kleur van de toets in wit:
Het gebruik van de toets MENUbrengt u altijd terug in het hoofdmenu:
Enter-toets (6)
De enter-toetswordt gebruikt om keuzes te bevestigen.
Cursorknop (2)
Met de knop links verplaatst u de cursor naar verschillende regels in het display.
Plus-/minknoppen (7, 8)
Met de knoppen rechts verhoogt of verlaagt u de waarde voor een instelling. Aan de zijkant
van de knoppen staat een symbool, een vierkantje (#) of een ster (*). Voor de meeste
numerieke instellingen kunnen beide knoppen worden gebruikt, maar sommige instellingen
moeten met een specifieke knop worden uitgevoerd.
2.2Plaatsing
Aan de achterzijde van het bedieningspaneel
zit een uitklapbare standaard die het mogelijk
maakt om het paneel neer te zetten en het
display in een verticale stand af te lezen. De
standaard is tevens een
bevestigingsmechanisme waarmee het
bedieningspaneel aan de
draadaanvoereenheid kan worden bevestigd.
Er kunnen externe USB-geheugens worden gebruikt voor de overdracht van programma's
van en naar het bedieningspaneel. Zie voor meer informatie het hoofdstuk "Export/Import".
De bestanden die in het bedieningspaneel worden gemaakt worden opgeslagen in het
xml-formaat. Het USB-geheugen moet voor het gebruik worden geformatteerd als FAT 32.
Bij normaal gebruik is er geen risico op virussen die de apparatuur kunnen infecteren. Om
het risico hierop volledig uit te sluiten, raden we u aan het geheugen dat in combinatie met
deze apparatuur wordt gebruikt niet voor andere doeleinden in te zetten.
Sommige USB-geheugens zijn niet compatibel met deze apparatuur. We raden u aan
USB-geheugens van gerenommeerde leveranciers te gebruiken. ESAB kan niet
aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortvloeit uit een incorrect gebruik van een
USB-geheugen.
2.3.1Het USB-geheugen aansluiten
Ga verder als volgt:
•Zet de hoofdschakelaar van de voeding uit.
•Open de afdekking aan de linkerzijde van het
bedieningspaneel.
•Sluit het USB-geheugen aan op de USB-stekker.
•Sluit de afdekking.
•Zet de hoofdschakelaar van de voeding aan.
2.4Stap een - taal kiezen
Als u de appatuur voor de eerste keer opstart, verschijnt dit menu op het display.
Het bedieningspaneel is af fabriek ingesteld op Engels. Ga verder als volgt om uw taal te
selecteren.
Druk op MENUom naar het hoofdmenu te gaan.
Gebruik de knop links om de cursor te verplaatsen naar de regel CONFIGURATIE.
De cursor van het bedieningspaneel heeft de vorm van een gearceerd veld rond de tekst, en
de geselecteerde tekst zelf wordt wit weergegeven. De selectie wordt in de
gebruikershandleiding vet gedrukt weergegeven.
Pijlen en schuifbalken
Wanneer zich achter een regel meer informatie bevindt, wordt dit aangegeven met een
zwarte pijl achter de tekst. Als de lijst meer regels bevat, wordt aan de rechterzijde van het
display een schuifbalk weergegeven:
Tekstkaders
Onder in het display ziet u vijf kaders waarin de huidige functies van de vijf functietoetsen
die direct onder deze tekstkaders staan worden weergegeven.
Energiebesparende modus
Om de levensduur van de achtergrondverlichting te verlengen, wordt deze na drie minuten
uitgeschakeld als er geen activiteit is.
EOpgeroepen geheugenpositienummer
FSelecteer de plus-/minknop die
gemarkeerd is met # om een
parameterwaarde te verhogen of
verlagen.
GGemeten motorstroom
HSelecteer de plus-/minknop die
gemarkeerd is met * om een
parameterwaarde te verhogen of
verlagen.
IBewerkingsmodus, geheugenpositie
bewerken
2.6Algemene informatie over instellingen
Er zijn drie hoofdtypen instellingen:
•Instelling van numerieke waarden
•Instelling met gegeven opties
•Instelling van modus AAN/UIT
2.6.1Instelling van numerieke waarden
Als u een numerieke waarde instelt, kunt u een van de twee plus-/minknoppen gebruiken om
een gegeven waarde te verhogen of verlagen. Een aantal waarden kan ook worden
gewijzigd via de afstandsbediening.
Bepaalde instellingen worden uitgevoerd door een optie uit een lijst te selecteren.
Een dergelijke lijst kan er als volgt uit zien:
Hier staat de cursor op de regel voor MIG/MAG. Als u in deze positie op ENTER drukt,
wordt de optie MIG/MAG geselecteerd. Als u in plaats daarvan een andere optie wilt
selecteren, plaats de cursor dan op de juiste regel door deze met de knop links omhoog of
omlaag te bewegen. Druk vervolgens op ENTER. Als u de lijst wilt verlaten zonder een optie
te kiezen, druk dan op TERUG.
2.6.3Instellingen AAN/UIT
Voor bepaalde functies kunt u de waarden instellen op AAN en UIT. De synergische functie
tijdens MIG/MAG- en MMA-lassen is een voorbeeld van zo'n functie. De instelling AAN of
UIT kan worden geselecteerd uit een lijst met opties zoals hierboven beschreven.
2.6.4TERUG en ENTER
De meest rechtse functietoets wordt hoofdzakelijk gebruikt voor TERUG, hoewel deze af en
toe ook voor andere functies wordt gebruikt.
•Door op TERUG (QUIT) te drukken keert u terug naar het vorige menu of scherm.
De toetswordt in deze handleiding ENTER genoemd.
•Druk op ENTER om een geselecteerde optie in een menu of lijst uit te voeren.
Het bedieningspaneel heeft verschillende menu's. De menu's zijn: het hoofdmenu,
configuratiemenu, tools-menu, lasdata-instelmenu, meetmenu, lasdatageheugenmenu en
snelkeuzemenu. De menustructuren worden weergegeven in de bijlage
"MENUSTRUCTUUR" aan het einde van deze handleiding. Tijdens het opstarten verschijnt
ook kort een opstartscherm met informatie over de gebruikte programmaversie.
Opstartscherm
3.1Hoofdmenu
In het HOOFDMENU kunt u het lasproces, de lasmethode, het draadtype etc. wijzigen.
Vanuit dit menu kunt u verdergaan naar alle andere submenu's.
In het menu LASDATA INSTELLEN kunt u verschillende lasparameters wijzigen. Het uiterlijk
van het menu varieert afhankelijk van het geselecteerde lasproces. Het voorbeeld heeft
betrekking op MIG/MAG-lassen met een korte boog/boogspray.
In het menu METEN (MEASURE) kunt u tijdens het lassen gemeten waarden voor
uiteenlopende lasparameters bekijken.
In het meetdisplay kunt u de waarde van bepaalde parameters wijzigen. Welke parameters
dat zijn is afhankelijk van het ingestelde lasproces. De parameterwaarden die aangepast
kunnen worden zijn altijd gemarkeerd met # of *.
De gemeten waarden blijven zichtbaar op het display, ook als u stopt met lassen. U krijgt
toegang tot andere menu's zonder de gemeten waarden te verliezen. Als de ingestelde
waarde wordt gewijzigd terwijl er niet wordt gelast, wordt de gemeten waarde gewijzigd naar
nul om verwarring te voorkomen.
TIP:Bij pulslassen kunt u selecteren of de spanningswaarde wordt weergegeven als
gemiddelde waarde of als piekwaarde. U kunt deze instelling wijzigen in de
MIG/MAG-standaardwaarden, zie het hoofdstuk "MIG/MAG-standaardwaarden".
In het menu LASDATAGEHEUGEN kunt u diverse ingestelde lasgegevens opslaan,
oproepen, verwijderen en kopiëren. De lasgegevens kunnen in 255 verschillende
geheugenposities worden opgeslagen.
Zie voor meer informatie het hoofdstuk "GEHEUGENBEHEER".
3.1.6Snelkeuzemenu
In het menu SNELLE MODUS (FAST MODE) kunt u sneltoetsen toewijzen aan
geheugenposities voor lasgegevens. Deze instellingen worden verricht in het
configuratiemenu. Het nummer van de geselecteerde geheugenpositie wordt weergegeven
in de rechter bovenhoek.
Zie voor meer informatie het hoofdstuk "Snelkeuzetoetsen".
Bij MIG/MAG-lassen wordt een lasdraad met constante snelheid aangevoerd en gesmolten.
Het lasbad wordt beschermd door het beschermgas.
De pulserende stroom beïnvloedt de overdracht van de druppels van de draad, om zo zelfs
met lage laswaarden een stabiele boog zonder spatten te produceren.
Raadpleeg de bijlage "DRAAD- EN GASAFMETINGEN" aan het einde van deze handleiding
voor de draaddiameters die kunnen worden gebruikt voor MIG/MAG-lassen met een
KORTSLUITBOOG/SPROEIBOOG en met een PULSBOOG.
Als het MIG/MAG-proces wordt geselecteerd, kunt u kiezen uit vier methodes door Methode
te selecteren met de knop links en vervolgens op ENTER te drukken. Kies uit
kortsluitboog/sproeiboog, puls of superpuls en druk vervolgens opnieuw op ENTER.
4.1Instellingen in het lasdata-instelmenu
4.1.1MIG/MAG-lassen met kortsluitboog/sproeiboog
InstellingenInstelbereikIn stappen vanSynergie-
afhankelijk
Spanning8 - 60 V0,25 V (op
display
weergegeven in
één decimaal)
Draadaanvoersnelheid**0,8 - 30,0 m/min0,1 m/min.x
Inductantie0 - 100%1%xx
Regulatortype1 - 121xSynergie*UIT of AAN--Gasvoorstroomtijd0,1 - 25 s0,1 sx
KruipstartUIT of AAN-x
"Hot start"UIT of AAN-x
"Hot start"-tijd0 - 10 s0,1 sx
AfsluitingEindpuls of SCT-x
Gasnastroom0,1 - 25 s0,1 sx
Instelgrenswaarden1 - 50--Meetgrenswaarden1 - 50--ProplassenUIT of AAN-x
Puntlastijd0 - 25 s0,1 sx
"Startpuls"****UIT of AANx
*) Het instellingsbereik is afhankelijk van de gebruikte draadaanvoereenheid.
**) De minimale grondstroom en pulsstroom zijn afhankelijk van het gebruikte type machine.
***) De synergetische lijn bij aflevering: massieve draad (ER70S), beschermgas CO2 met
draad van 1,2 mm.
****) Aangepast in het configuratiemenu MIG/MAG-basisinstellingen.
4.2Uitleg van de verschillende functies
Spanning
Een hogere spanning zorgt voor een langere boog en produceert een heter en breder
lasbad.
De spanningsinstelling is verschillend in de synergische en niet-synergische modus. In de
synergische modus wordt de spanning ingesteld als een positieve of negatieve compensatie
van de synergische lijn van de spanning. In de niet-synergische modus wordt de
spanningswaarde ingesteld als een absolute waarde.
De spanning wordt ingesteld in het menu Meten, Lasdata instellen of Snelle modus. U kunt
ook de afstandsbediening gebruiken voor de instelling.
Draadaanvoersnelheid
Voor instelling van de gewenste draadaanvoersnelheid in meter/minuut.
De draadaanvoersnelheid wordt ingesteld in het menu Meten, Lasdata instellen of Snelle
modus. U kunt ook de afstandsbediening gebruiken voor de instelling.
Inductantie
Hoge smoorspoelwerking geeft een breder lasbad en minder spatten. Lage
smoorspoelwerking produceert een harder geluid maar een stabielere en
geconcentreerde boog.
De smoorspoelwerking wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Geldt alleen voor MIG/MAG-lassen met korte boog/boogspray.
Regulatortype
Beïnvloedt het kortsluitingsproces en de hitte in de las.
"Slope" betekent dat de pulsstroom langzaam naar de ingestelde waarde stijgt/zakt. De
parameter "Slope" kan in negen stappen worden ingesteld, waarbij elke stap overeenkomt
met 100 μs.
De slope is van belang in verband met het geluid. Een korte slope geeft een luidere,
scherpere toon. Een te geleidelijk verlopende slope kan in het ergste geval de capaciteit van
de puls beïnvloeden en de druppel afknijpen.
De slope wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu met de synergiefunctie uitgeschakeld.
Alleen van toepassing bij MIG/MAG-lassen met pulsering.
Ka
Ka is het proportionele element en komt overeen met de versterking van de regelaar. Een
lage waarde betekent dat de spanning niet nauwkeurig op een constant niveau kan worden
gehouden.
Ka wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → interne constanten met de
synergiefunctie uitgeschakeld.
Alleen van toepassing bij MIG/MAG-lassen met pulsering.
Ki
Ki is het integrerende element dat op de lange termijn probeert de fout uit te sluiten. Ook
hier geeft een lage waarde een zwakker regulerend effect.
Ki wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → interne constanten met de
synergiefunctie uitgeschakeld.
Alleen van toepassing bij MIG/MAG-lassen met pulsering.
Synergie
Iedere combinatie van draadtype, draaddiameter en gasmengsel vereist een aparte
verhouding tussen draadaanvoersnelheid en spanning (booglengte) om te zorgen voor een
stabiele lasboog. De spanning (booglengte) past zich automatisch aan de vooraf
geprogrammeerde synergetische lijn aan, waardoor men snel en eenvoudig de juiste
lasparameters kan terugvinden. Het verband tussen de draadaanvoersnelheid en andere
parameters wordt de "synergische lijn" genoemd.
Zie de bijlage "DRAAD- EN GASAFMETINGEN" aan het einde van deze handleiding voor
de combinaties van draad en gas.
Het is ook mogelijk om andere pakketten synergische lijnen te bestellen, maar deze moeten
worden geïnstalleerd door een erkende ESAB-technicus.
Zie het hoofdstuk "Door de gebruiker gedefinieerde synergiegegevens" voor het ontwerpen
van eigen synergetische lijnen.
Activering van de synergie gebeurt in het lasdata-instelmenu.
In deze functie wordt een keuze gemaakt tussen primair en secundair.
Hoge instellingen worden opgegeven in primair en lage instellingen in secundair.
De instellingen worden gebruikt om te bepalen of de primaire of secundaire instellingen
beschikbaar moeten zijn voor bewerking. Ze bepalen ook welke gegevens worden
beïnvloed in de meet- en afstandsbedieningsmodus. De in het meetdisplay weergegeven
draadaanvoersnelheid toont de snelheid in de geselecteerde fase. De spanning, de stroom
en het lasvermogen worden gebaseerd op de metingen in beide fasen.
U kunt verschillende synergische waarden kiezen in de primaire en secundaire fasen.
De primaire of secundaire fase wordt ingesteld in MIG/MAG INSTELLEN (MIG/MAG SET)
met Superpuls geselecteerd en synergie uitgeschakeld.
Gasvoorstroomtijd
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt voordat de boog
wordt ontstoken.
De gasvoorstroom wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → startgegevens.
Kruipstart
Bij een kruipstart wordt de draad op 50% van de ingestelde snelheid
aangevoerd tot de draad elektrisch contact met het werkstuk maakt.
Bij een hot start is dit 50% van de hot start-tijd.
Kruipstart wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → startgegevens.
Softstart
Softstart houdt in dat de draadaanvoer stopt als de lasdraad tegen het werkstuk kortsluit. De
aanvoereenheid begint de lasdraad om te keren totdat het circuit met het werkstuk wordt
onderbroken en de boog ontsteekt. De aanvoereenheid begint vervolgens de lasdraad in de
juiste richting te voeren en er wordt een lasstart uitgevoerd.
Softstart wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → startgegevens.
Van toepassing op lassen met aanvoereenheden die omgekeerde draadaanvoer
ondersteunen.
Hot start
Bij een "hot start" worden de draadaanvoersnelheid en spanning gedurende een instelbare
tijd verhoogd aan het begin van het lasproces. Het hoofddoel hiervan is om meer energie te
leveren tijdens de lasstart, waardoor de kans op een slechte samensmelting aan het begin
van de lasverbinding wordt verkleind.
Synergie - hot start
De draadaanvoersnelheid kan gedurende een bepaalde periode worden verhoogd om zo
meer energie te leveren tijdens de lasstart en een goede penetratie te waarborgen. De
snelheid wijkt dan af van de normale draadaanvoersnelheid. De tijd begint als de boog wordt
ontstoken en de lengte is de ingestelde hot start-tijd. Synergie geeft een toename van de
draadaanvoersnelheid met 2 m/min.
Als niet-synergie is geselecteerd, kan de spanning worden ingesteld.
Tijdens niet-synergie en pulsboog kunnen spanning, pulsstroom, grondstroom en frequentie
worden ingesteld.
LET OP!
Het is mogelijk om negatieve waarden in te stellen voor de
draadaanvoereenheid en spanning bij hot start. Dit kan worden gebruikt met
hoge lasdata om een soepele lasstart te krijgen door de waarden van de lasdata
geleidelijk op te voeren.
Hot start wordt geactiveerd in het meetdisplay of in het menu Lasdata instellen →
startgegevens.
Touch sense
Het systeem detecteert wanneer de draad in contact komt met het werkstuk.
"Touch sense" wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → startgegevens.
Alleen van toepassing op robotlassen.
Kratervulling
Kratervulling maakt een gecontroleerde reductie in hitte en omvang van het lasbad mogelijk
als de las wordt afgerond. Dit maakt het makkelijker poriën, hittescheuren en kraters in de
lasnaad te voorkomen.
In de pulslasmodus kan worden gekozen tussen een pulserende en niet-pulserende
kratervulling. Niet-pulserende kratervulling is een snellere werkmethode. Pulserende
kratervulling duurt iets langer, maar resulteert in een spatvrije kratervulling als de juiste
waarden worden gebruikt.
Synergie - kratervulling
In de synergische modus worden de kratervultijd en de eindwaarde van de
draadaanvoersnelheid ingesteld voor zowel pulserende als niet-pulserende kratervulling. De
spanning en de pulsparameters zakken naar de eindwaarden met behulp van synergie.
Niet-synergie - kratervulling
In de niet-synergische modus kunnen de instellingen worden gewijzigd om een andere
booglengte in te stellen voor het einde van de kratervulling. Er kan ook een eindtijd voor de
eindwaarde van kratervulling worden ingesteld.
De eindspanning kan worden ingesteld op niet-pulserende kratervulling. De eindspanning,
eindpulsstroom, eindwaarde van de grondstroom en eindwaarde van de frequentie kunnen
worden ingesteld op pulserende kratervulling.
De eindwaarden moeten altijd gelijk of lager zijn dan de ingestelde waarden voor
continulassen. Als de instellingen voor continulassen onder de ingestelde eindwaarden
komen, worden ook de eindwaarden verlaagd. De eindwaarden worden niet automatisch
verhoogd als de instellingen voor continulassen worden verhoogd.
Voorbeeld:
U hebt 4 m/min ingesteld als eindwaarde voor de draadaanvoersnelheid en u verlaagt de
draadaanvoersnelheid naar 3,5 m/min. De eindwaarde voor de draadaanvoersnelheid zal
ook worden verlaagd naar 3,5 m/min. De eindwaarde voor de draadaanvoersnelheid blijft
3,5 m/min, ook wanneer de draadaanvoersnelheid weer wordt verhoogd.
Kratervulling wordt geactiveerd in het meetdisplay of in het menu Lasdata instellen →
stopgegevens.
Afknijppuls
De afknijppuls is een puls die ervoor zorgt dat er geen bal wordt gevormd op de draad als
het lassen stopt.
Dit is van toepassingen bij MIG/MAG-lassen met kortsluitboog/sproeiboog en kort pulseren.
Als bij pulslassen wordt geëindigd met een puls, dan heet dit een eindpuls. Deze kan
worden ingesteld op 20% - 200%.
De afknijppuls wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → stopgegevens.
Nabrandtijd
Nabrandtijd is de vertraging tussen het tijdstip waarop de lasdraad begint met
remmen en het tijdstip waarop de stroombron de lasspanning uitschakelt. Een
te korte nabrandtijd resulteert na het lassen in een langere "draadpeuk". Er
bestaat dan een kans dat de draad in het stollende lasbad blijft steken. Een te
lange nabrandtijd resulteert in een kortere "draadpeuk", waarbij de kans bestaat
dat de lasboog in het lasmondstuk slaat.
De nabrandtijd wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → stopgegevens.
Afsluiting
Selecteer hier Eindpuls of SCT (kortgesloten afsluiting). SCT is een functie die voor kleine
herhaalde kortsluitingen aan het einde van het lassen zorgt totdat de draadaanvoer volledig
gestopt is en het contact met het werkstuk verbroken is.
Afsluiting wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → stopgegevens.
Van toepassing op lassen met aanvoereenheden die omgekeerde draadaanvoer
ondersteunen.
"Release pulse"
Als de draad vast komt te zitten in het werkstuk, wordt dit door het systeem gedetecteerd. Er
wordt een pulsstroom verstuurd die de draad vrijmaakt van het oppervlak.
Dit is van toepassingen bij MIG/MAG-lassen met kortsluitboog/sproeiboog en kort pulseren.
Als bij pulslassen wordt geëindigd met een puls, dan heet dit een eindpuls. Deze kan
worden ingesteld tussen 20%en200%.
De instelling wordt aangepast in het menu Configuratie → MIG/MAG-standaardwaarden.
Gasnastroomtijd
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt nadat de boog
is gedoofd.
De gasnastroomtijd wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → stopgegevens.
Bij grenswaarden wordt een grenswaardenummer geselecteerd. Zie voor instellingen de
hoofdstukken "Instelgrenswaarden bewerken" en "Meetgrenswaarden bewerken".
Grenswaarden worden geactiveerd in het lasdata-instelmenu.
Proplassen
Puntlassen wordt gebruikt als u dunne platen aan elkaar wilt puntlassen.
LET OP!
Het is niet mogelijk om de lastijd te verkorten door de schakelaar los te laten.
Puntlassen wordt geactiveerd en de puntlastijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
4.2.1QSet
QSet wordt gebruikt om de instelling van lasparameters te vergemakkelijken. Gebruik de
plus-/minknoppen om de booglengte stapsgewijs te vergroten of te verkleinen van -18 tot +
18.
KORTE LASBOOG
Als u gaat lassen met een nieuw draad- of gastype, stelt QSet automatisch alle benodigde
lasparameters in. Vervolgens slaat QSet alle gegevens op om een goede las te produceren.
De spanning wordt vervolgens automatisch aangepast aan veranderingen in de
draadaanvoersnelheid.
SPRAY
Als u contact maakt met de boogsprayomgeving moet de waarde voor QSet toenemen.
Schakel de QSet-functie uit als u met pure boogspray last. Alle instellingen worden
overgenomen van QSet, met uitzondering van de spanning die moet worden ingesteld.
Aanbeveling: Las de eerste keer (6 seconden) met QSet op testmateriaal om alle juiste
gegevens te verzamelen.
De QSet-waarde wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen voor het proces MIG/MAG en
de KORTSLUIT/SPROEI-methode.
4.2.2Synergiegroep
Het is mogelijk om voor mechanisch lassen uit de drie synergiegroepen te kiezen:
De verhouding tussen lassnelheid en plaatdikte voor de verschillende
synergiegroepen:
Plaatdikte
Lassnelheid
A = STANDAARD-lijn
B = ROBOT-lijn
C = SAT-lijn
De synergiegroep ROBOT wordt gebruikt voor robotlassen of andere mechanische
lasmethoden. Het is geschikt voor hogere overdrachtsnelheden dan bij lassen op
standaardlijnen.
SAT staat voor Swift Arc Transfer. Deze synergiegroep is geschikt voor hoge
overdrachtsnelheden, voor extreme hoeken en voor plaatdiktes van 2-3 mm.
Zie de bijlage "DRAAD- EN GASAFMETINGEN" aan het einde van deze handleiding voor
de combinaties van draad en gas voor SAT.
De synergiegroep wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu voor het proces MIG/MAG.
4.3SuperPulse
Hoofdmenu → Proces → Methode
De SuperPulse-methode wordt gebruikt voor een verbeterde controle over het lasbad en het
stollingsproces. Het lasbad krijgt tijd om te stollen tussen iedere pulsering.
Voordelen van het gebruik van SuperPulse:
•Minder gevoeligheid voor variaties in de beginopening
•Betere beheersing van het lasbad tijdens positielassen
•Betere beheersing van penetratie en penetratieprofiel
•Verminderde gevoeligheid voor ongelijkmatige warmtegeleiding
SuperPulse kan worden beschouwd als een vooraf geprogrammeerde omschakeling tussen
twee MIG/MAG-instellingen. De tijdintervallen worden bepaald door de primaire en
secundaire gefaseerde tijdinstellingen.
Het lasproces start altijd vanuit de primaire fase. Als hot start is geselecteerd, worden de
primaire instellingen gebruikt tijdens de hot start-tijd in plaats van de gefaseerde tijdinstelling
voor de primaire instellingen. Kratervulling is altijd gebaseerd op secundaire instellingen. Als
een stopopdracht wordt gegeven tijdens de primair gefaseerde tijdinstelling, schakelt het
proces onmiddellijk over naar de secundaire instellingen. De afronding is gebaseerd op de
secundaire instellingen.
4.3.1Draad- en gascombinaties
Zie de bijlage "DRAAD- EN GASAFMETINGEN" aan het einde van deze handleiding voor de
combinaties van draad en gas.
4.3.2Verschillende pulslasmethodes
Hieronder kunt u zien welke pulslasmethode kan worden gebruikt, afhankelijk van de dikte
van het te lassen materiaal.
Heat
Plaatdikte
A = Pulsboog in primaire fase en kortsluitboog in secundaire fase
B = Pulsboog in primaire fase en pulsboog in secundaire fase
C = Sproeiboog in primaire fase en pulsboog in secundaire fase
4.3.3Draadaanvoereenheid
Gebruik alleen draadaanvoereenheid Feed 3004 bij SuperPulse-lassen.
Voorzorgsmaatregelen!
Bij het gebruik van SuperPulse is er een aanzienlijke belasting op de draadaanvoereenheid.
Om de functionele veiligheid van de draadaanvoereenheid niet in gevaar te brengen, moeten
de grenswaarden uit het volgende diagram worden gebruikt.
De grafieken voor 15m/min en 20m/min verwijzen naar de primaire draaidaanvoersnelheid.
De cyclustijd is de som van de primaire en secundaire fasetijd.
Het verschil tussen de primaire en secundaire draadaanvoersnelheid mag de snelheid niet
overschrijden die is aangegeven in de grafiek voor de primaire draadaanvoersnelheid.
Voorbeeld: Als de cyclustijd 0,25seconde is en de primaire draadaanvoersnelheid
15m/min, dan mag het verschil tussen de primaire en secundaire draadaanvoersnelheid
niet meer zijn dan 6m/min.
Lasvoorbeeld A
In dit voorbeeld lassen we een plaat van 10 mm met 1,2 mm aluminiumdraad en argon
als beschermgas
Voer met behulp van het bedieningspaneel de volgende instellingen in:
Proces
Fase
Methode
Draadtype
Beschermgas
Draaddiameter
Spanning
SuperPulse
Primair
Korte boog/boogspray
ER5356
Ar
1,2 mm
(+1,0 V)
SuperPulse
Secundair
Pulsering
ER5356
Ar
1,2 mm
(+3,0 V)
Draadaanvoersnelheid
Fasetijd
15,0 m/min.
0,1 s
11,0 m/min.
0,1 s
De primaire en secundaire fasetijden zijn 0,1 s + 0,1 s = 0,2 s.
Het verschil in draadaanvoersnelheid is 15,0 m/min - 11,0 m/min = 4 m/min.
MMA-lassen wordt ook wel lassen met beklede elektroden genoemd. De lasboog smelt de
elektrode en de bekleding van de elektrode vormt de beschermende slak.
Zie de bijlage "DRAAD- EN GASAFMETINGEN" aan het einde van deze handleiding voor de
elektrodediameters die kunnen worden gebruikt voor MMA-lassen.
5.1MMA-lassen met gelijkstroom
InstellingenInstelbereikIn stappen vanSynergie-
afhankelijk
Stroom*16 - 650 A1 Ax
Druk lasboog0 - 100%1%x
Min. stroomfactor0 - 100%1%x
Regulatortype0 - 1x
SynergieUIT of AAN--Hot startUIT of AAN-x
Hot start tijd1 - 301x
Hot start amplitude%-x
Instelgrenswaarden0 - 501-Meetgrenswaarden0 - 501--
*) Maximale stroom is afhankelijk van de gebruikte apparatuur.
Aanpasba
ar in
synergie
5.2MMA-lassen met wisselstroom
InstellingenInstelbereikIn stappen vanSynergie-
afhankelijk
Aanpasba
ar in
synergie
Stroom*16 - 650 A1 Ax
Druk lasboog0 - 100%1%x
Min. stroomfactor0 - 100%1%x
Regulatortype0 - 1x
SynergieUIT of AAN--Hot startUIT of AAN-x
Hot start tijd1 - 30x
Hot start amplitude%-x
Instelgrenswaarden0 - 501-Meetgrenswaarden0 - 501--
*) Maximale stroom is afhankelijk van de gebruikte apparatuur.
Een hogere stroom zorgt voor een breder lasbad en een betere penetratie in
het werkstuk.
De spanning wordt ingesteld in het meetdisplay, het menu Lasdata instellen of het menu
Snelle modus.
Druk lasboog
Door de druk van de lasboog wordt bepaald hoe de stroom verandert als
reactie op een verandering in de booglengte. Een lagere waarde zorgt voor een
minder kromme boog met minder spatten.
De druk van de lasboog wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu met de synergiefunctie
uitgeschakeld.
Min. stroomfactor
De instelling van de min. stroomfactor wordt gebruikt bij het gebruik van bepaalde specifieke
elektrodes.
Deze instelling mag niet worden gewijzigd.
Regulatortype
Beïnvloedt het kortsluitingsproces en de hitte in de las.
Deze instelling mag niet worden gewijzigd.
Synergie
Synergie voor MMA-lassen betekent dat de voeding automatisch de instellingen van het
geselecteerde elektrodetype en de diameter van de eletrode optimaliseert.
Synergie voor MMA-lassen wordt geactiveerd in het lasdata-instelmenu.
Hot start
Hot start verhoogt de lasstroom gedurende een bepaalde tijd aan het begin van
het lasproces. Zo wordt de kans op slechte samensmelting aan het begin van
de lasverbinding verkleind.
Hot start voor MMA-lassen wordt geactiveerd in het lasdata-instelmenu.
Instelgrenswaarden en meetgrenswaarden
Bij grenswaarden wordt een grenswaardenummer geselecteerd. Zie voor instellingen de
hoofdstukken "Instelgrenswaarden bewerken" en "Meetgrenswaarden bewerken" in het
hoofdstuk "TOOLS".
Grenswaarden worden geactiveerd in het lasdata-instelmenu.
TIG-lassen smelt het metaal van het werkstuk door middel van een boog vanaf
een wolframelektrode die zelf niet smelt. Het smeltbad en de elektrode worden
door beschermgas beschermd.
Pulsstroom
Pulserend lassen wordt gebruikt voor een betere beheersing van het lasbad en
stollingsproces. De pulsfrequentie is zo laag ingesteld dat het lasbad tussen
iedere puls de tijd krijgt gedeeltelijk te stollen. Voor het instellen van pulserend
lassen, zijn vier parameters nodig: pulsstroom, pulstijd, grondstroom en
grondstroomtijd.
6.1Instellingen in het lasdata-instelmenu
6.1.1TIG-lassen zonder pulsering met gelijkstroom
InstellingenInstelbereikIn stappen van
HF/LiftArc™HF of LiftArc™Live TIG-start*-Tweetakt/viertaktTweetakt of viertaktStroom*4 - 500 A1 A
Slope-uptijd0 - 25 s0,1 s
Slope-downtijd0 - 25 s0,1 s
Gasvoorstroomtijd0 - 25 s0,1 s
Gasnastroom0 - 25 s0,1 s
HF automatische startpulsUIT of AANHF startpuls4 - 500 A1 A
Instelgrenswaarden0 - 501
Meetgrenswaarden0 - 501
*) Afhankelijk van welk type machine wordt gebruikt.
6.1.2TIG-lassen zonder pulsering met gelijkstroom
InstellingenInstelbereikIn stappen van
HF/LiftArc™HF of LiftArc™Tweetakt/viertaktTweetakt of viertaktPulsstroom*4 - 500 A1 A
Grondstroom4 - 500 A1 A
Pulstijd0,001 - 5 s0,001 s
Grondstroomtijd0,001 - 5 s0,001 s
Slope-uptijd0 - 25 s0,1 s
Slope-downtijd0 - 25 s0,1 s
Gasvoorstroomtijd0 - 25 s0,1 s
Gasnastroom0 - 25 s0,1 s
HF automatische startpulsUIT of AANHF startpuls4 - 500 A1 A
Instelgrenswaarden0 - 501
Meetgrenswaarden0 - 501
*) Maximale stroom is afhankelijk van de gebruikte apparatuur.
6.1.3TIG-lassen zonder pulsering met wisselstroom
InstellingenInstelbereikIn stappen van
HF/LiftArc™HF of LiftArc™Tweetakt/viertaktTweetakt of viertaktStroom*4 - 500 A1 A
Slope-uptijd0 - 25 s0,1 s
Slope-downtijd0 - 25 s0,1 s
Gasvoorstroomtijd0 - 25 s0,1 s
Gasnastroom0 - 25 s0,1 s
Voorverwarming0 - 1001
FrequentieHz?
Balans%1%
CompensatieA
Instelgrenswaarden0 - 501
Meetgrenswaarden0 - 501
*) Maximale stroom is afhankelijk van de gebruikte apparatuur.
6.2Uitleg van de verschillende functies
HF-start
Bij de HF-startfunctie wordt de boog met behulp van een elektrodevonk
ontstoken. Deze vonk ontstaat als de elektrode dichter bij het werkstuk wordt
gebracht.
In werking als de tweetaktregeling van de lastoorts wordt gebruikt.
Als de TIG-schakelaar in de tweetaktmodus wordt ingedrukt (1), wordt de gasvoorstroom
gestart (indien gebruikt) en wordt de boog ontstoken. De stroom stijgt naar de ingestelde
waarde (deze wordt gereguleerd door de slope-upfunctie, indien ingeschakeld). Als de
schakelaar op de lastoorts wordt losgelaten (2), daalt de stroom (of wordt de slope-down
geactiveerd) en wordt de boog gedoofd. Gasnastroom volgt, indien in werking.
Tweetakt wordt geactiveerd in het hoofdmenu → schakelaarmodus of in het meetdisplay.
Viertakt
A = Gasvoorstroom
B = Slope up
C = Slope down
D = Gasnastroom
In werking als de viertaktregeling van de lastoorts wordt gebruikt.
Als de schakelaar in de viertaktmodus wordt ingedrukt (1), wordt de gasvoorstroom gestart
(indien gebruikt). Na afloop van de gasvoorstroomtijd stijgt de stroom tot het controleniveau
(een paar ampère) en wordt de boog ontstoken. Als de schakelaar wordt losgelaten (2),
stijgt de stroom tot de ingestelde waarde (met slope up, indien in gebruik). Als de lasser
klaar is, drukt hij nogmaals op de schakelaar van de lastoorts (3), zodat het huidige
stroomniveau weer daalt (met slope down, indien in gebruik). Als de schakelaar weer wordt
losgelaten (4), dooft de boog en begint de gasnastroom.
Viertakt wordt geactiveerd in het hoofdmenu → schakelaarmodus of in het meetdisplay.
Stroom
Een hogere stroom zorgt voor een breder lasbad en een betere penetratie in het werkstuk.
De stroom wordt ingesteld in het meetdisplay, het menu Lasdata instellen of het menu
Snelle modus.
Alleen van toepassing bij TIG-lassen met constante stroom.
Pulsstroom
De hoogste van de twee stroomwaarden bij pulsstroom. Bij het pulseren worden ook slope
up en slope down gepulseerd.
De pulsstroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Alleen van toepassing bij TIG-lassen met pulsering.
Grondstroom
De laagste van de twee stroomwaarden bij pulsstroom.
Grondstroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Alleen van toepassing bij TIG-lassen met pulsering.
De tijdsduur van een actieve stroompuls tijdens een pulsperiode.
De pulstijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Alleen van toepassing bij TIG-lassen met pulsering.
Grondstroomtijd
Tijd voor grondstroom die samen met de tijd voor de pulsstroom de pulsperiode bepaalt.
De grondstroomtijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Alleen van toepassing bij TIG-lassen met pulsering.
Stroom
TIG-lassen met pulsering.
A = Grondstroom
B = Grondstroomtijd
C = Pulstijd
D = Pulsstroom
Slope up (aanlooptijd)
De slope up is de tijd waarin de stroom geleidelijk naar de ingestelde waarde
stijgt nadat de TIG-boog is ontstoken. Zo wordt de elektrode geleidelijker verhit
en kan de lasser de elektrode goed plaatsen voordat de ingestelde lasstroom
wordt bereikt.
Slope up wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Slope down (aflooptijd)
Bij TIG-lassen wordt gebruik gemaakt van aflooptijd (slope down). De stroom
daalt dan "langzaam" binnen een bepaalde tijd ter voorkoming van kraters en/of
scheuren in de lasnaad.
Slope down wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Uur
Gasvoorstroomtijd
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt voordat de boog
wordt ontstoken.
Gasvoorstroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
De balans tussen de halve periode van de positieve (+) en negatieve (-)
elektrode bij het lassen met wisselstroom (AC).
Een lagere balanswaarde genereert meer warmte op de elektrode en zorgt
ervoor dat de oxide op het werkstuk beter wordt afgebroken.
Een hogere balanswaarde genereert meer warmte op het werkstuk en zorgt
voor een betere penetratie.
De balans wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Alleen van toepassing bij TIG-lassen met wisselstroom.
Compensatie
Met deze functie wordt het nulniveau verhoogd of verlaagd.
Met een verhoogd nulniveau wordt het werkstuk heter, wat resulteert in een betere
penetratie.
Met een verlaagd nulniveau wordt de elektrode heter en verslechtert de penetratie.
De compensatie wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Alleen van toepassing bij TIG-lassen met wisselstroom.
6.3Uitleg overige functies
Gasspoelen
Gasspoelen wordt gebruikt bij het meten van de gasstroom of om de
gasslangen vrij te maken van lucht of vocht voordat u gaat lassen. Zolang de
schakelaar wordt ingedrukt, wordt het gas gespoeld en de spanning of
draadaanvoer wordt niet gestart.
Voor elektrisch gutsen wordt een speciale elektrode gebruikt die bestaat uit een koolstofstaaf
met een koperen omhulsel.
Er wordt een boog gevormd tussen de koolstofstaaf en het werkstuk die het materiaal smelt.
Er wordt lucht aangevoerd om het gesmolten materiaal weg te blazen.
De volgende elektrodediameters kunnen worden gebruikt voor elektrisch gutsen: 4,0, 5,0,
6,0, 8,0, 10 en 13 mm.
Elektrisch gutsen wordt niet aanbevolen voor voedingen van minder dan 400 A.
Het bedieningspaneel bestaat in feite uit twee eenheden: het werkgeheugen en het
lasdatageheugen.
Opslaan
Werkgeheugen
In het werkgeheugen wordt een volledige set lasgegevens aangemaakt die kan worden
opgeslagen in het lasdatageheugen.
Tijdens het lassen bestuurt de inhoud van het werkgeheugen het lasproces. Het is daarom
ook mogelijk om een set lasgegevens uit het lasdatageheugen op te roepen naar het
werkgeheugen.
Het werkgeheugen bevat altijd de meest recente set lasgegevens. Dit kunnen instellingen uit
het lasdatageheugen zijn of instellingen die u zelf hebt aangepast. Het werkgeheugen is dus
nooit leeg en wordt nooit gereset.
Hoofdmenu → Geheugen → Lasdatageheugen
Oproepen
Lasdatageheugen
Er kunnen maximaal 255 sets lasgegevens het bedieningspaneel worden opgeslagen.
Iedere set krijgt een nummer van 1 tot en met 255.
U kunt ook gegevenssets verwijderen en kopiëren en gegevenssets oproepen in het
werkgeheugen.
Hieronder vindt u voorbeelden van het opslaan, oproepen, kopiëren en verwijderen.
Als het lasdatageheugen leeg is, verschijnt het volgende scherm in het display.
We gaan nu een set lasgegevens opslaan. Deze krijgt geheugenpositie 5. Druk op
OPSLAAN Positie 1 wordt weergegeven. Draai een van de instelknoppen totdat u positie 5
bereikt. Druk op OPSLAAN
Selecteer regel 5 met een van de knoppen. Druk op OPSLAAN
Het volgende scherm verschijnt in het display.
Delen van de inhoud van gegevensset nummer 5 worden onder in het display weergegeven.
Ga verder als volgt te om de inhoud van een gegevensset te bewerken:
Selecteer de geheugenpositie die u wilt bewerken en druk op 2E FUNCTIE (2ND
FUNCTION). Druk vervolgens op BEWERKEN (EDIT).
Een deel van het hoofdmenu wordt weergegeven en in het menu is het symbool
zichtbaar, wat betekent dat het systeem in de bewerkingsmodus is.
Selecteer de instelling die u wilt bewerken en druk op ENTER. Maak een keuze uit de lijst en
druk nogmaals op ENTER.
Druk op INSTELLEN om naar LASDATA INSTELLEN te gaan. Selecteer de waarden die u
wilt bewerken en pas deze aan met de plus-/minknoppen. Sluit af met TERUG.
De instelling voor gegevensset nummer 5 is nu bewerkt en opgeslagen.
Ga verder als volgt om een opgeslagen gegevensset een eigen naam te geven:
Selecteer de geheugenpositie die u een naam wilt geven en druk op 2E FUNCTIE (2ND
FUNCTION). Druk vervolgens op BEWERKEN (EDIT).
Druk op INSTELLEN om naar LASDATA INSTELLEN te gaan. Selecteer BESCHRIJVING
BEWERKEN (EDIT DESCRIPTION). Druk op ENTER.
U hebt nu toegang tot een toetsenbord dat als volgt wordt gebruikt:
•Plaats de cursor op het gewenste teken op het toetsenbord met de knop links en de
pijltjestoetsen. Druk op ENTER. Voer op deze manier een string van maximaal 40 tekens
in.
•Druk op GEREED (DONE) om op te slaan. De gegevensset heeft nu de door u
toegewezen naam in de lijst.
•Taal, zie het hoofdstuk "Stap één - taal kiezen" in het hoofdstuk "INTRODUCTIE".
•Blokkeringscode
•Afstandsbediening
•MIG/MAG-standaardwaarden
•MMA-standaardwaarden
•Snelkeuzetoetsen
•Snelkeuzetoetsen
•Toetsbediening via afstandsbediening
•WF supervisie
•Automatisch opslaan
•Toortsbediening lasdata
•Meerdere draadaanvoereenheden
•Kwaliteitsfuncties
•Onderhoud
•Lengte-eenheid
•Waardefrequentie instellen
•Ontgrendelingscode
9.1Blokkeringscode
Hoofdmenu → Configuratiemenu → Blokkeringscode
Als de blokkeringsfunctie is geactiveerd en het meetdisplay, de afstandbedieningsmodus of
het snelkeuzemenu actief is, is een wachtwoord (blokkeringscode) vereist om deze menu's
te verlaten.
De blokkeringscode wordt geactiveerd in het configuratiemenu.
In de blokkeringscodemodus kunt u de blokkeringsfunctie activeren/deactiveren. De
bestaande blokkeringscode wordt niet verwijderd bij deactivering van de functie. Als er geen
blokkeringscode is opgeslagen en u probeert om de blokkeringscode te activeren, wordt het
toetsenbord weergegeven voor het invoeren van een nieuwe blokkeringscode.
Om blokkeringscodemodus te verlaten:
Als het meetdisplay of snelkeuzemenu actief is en de blokkeringscode is gedeactiveerd,
kunt u deze menu's zonder beperkingen verlaten door op TERUG (QUIT) of MENU te
drukken om naar het hoofdmenu te gaan.
Als deze echter is geactiveerd en u probeert de menu's te verlaten, u verlaat REM of u drukt
op de softwareknop 2E FUNCT (2ND FUNCT), verschijnt het volgende scherm om de
gebruiker te wijzen op de blokkering.
DRUK OP ENTER VOOR
BLOKKERINGSCODE...
Hier kunt u TERUG (QUIT) selecteren om terug te gaan naar het vorige menu of verdergaan
door op ENTER te drukken om de blokkeringscode in te voeren.
Vervolgens verschijnt het menu met het toetsenbord, waarin u de code kunt invoeren. Druk
na elk teken op ENTER en bevestig de code door op GEREED (DONE) te drukken.
Het volgende tekstkader verschijnt:
NIET-GEBLOKKEERDE EENHEID! (UNIT
UNLOCKED!)
Als de blokkeringscode onjuist is, verschijnt een foutmelding die de gebruiker de optie biedt
het nogmaals te proberen of terug te gaan naar het vorige menu, d.w.z. het meetdisplay of
het snelkeuzemenu.
Als de blokkeringscode juist is, worden alle blokkeringen naar andere menu's verwijderd,
hoewel de blokkeringscode actief blijft. Dit betekent dat u het meetdisplay en snelkeuzemenu
tijdelijk kunt verlaten, maar de blokkeringsmodus nog steeds actief is als u naar deze menu's
terugkeert.
9.1.2Blokkeringscode instellen/wijzigen
In de modus blokkeringscode instellen/wijzigen kunt u een bestaande blokkeringscode
aanpassen of een nieuwe code ingeven. Een blokkeringscode kan bestaan uit maximaal 16
optionele letters of cijfers.
Een afstandsbediening zonder CAN-busaansluiting moet worden aangesloten via een
adapter. De SuperPulse-methode wordt niet door deze functie ondersteund.
Activeer de afstandbediening na aansluiting in het meetdisplay met de functietoets
AFSTANDSBEDIENING.
9.2.1Negeer aanpassing
Plaats de cursor op de regel AFSTANDSBEDIENINGEN. Druk op ENTER voor een lijst met
alternatieven.
Met NEGEER AANPASSING in de stand AAN wordt het laatst opgeroepen geheugen
automatisch opgeroepen bij elke start van een nieuwe las. Hiermee worden de resultaten
van alle lasinstellingen die tijdens de laatste lasprocedure zijn geproduceerd verwijderd.
9.2.2Digitale afstandsbediening configureren
Zonder afstandsbedieningadapter
Bij het aansluiten van een afstandsbediening met CAN-busaansluiting vindt de configuratie
automatisch plaats, DIGITAAL (DIGITAL OP).
Met afstandsbedieningadapter
Als u een digitale afstandsbediening gebruikt, geef dan aan welk type afstandsbediening u
hebt.
Plaats de cursor op de regel DIGITAAL (DIGITAL OP) en druk op ENTER om de lijst te
openen waaruit u een optie kunt kiezen.
BINAIRE CODES•Eenheid met 32
programma's
10-PROG.•Eenheid met 10
programma's *
* of lastoorts met RS3-programmakeuze
9.2.3Analoge afstandsbediening configureren
Zonder afstandsbedieningadapter
Bij het aansluiten van een afstandsbediening met CAN-busaansluiting vindt de configuratie
van ANALOOG 1 en ANALOOG 2 automatisch plaats. De configuratie kan niet worden
gewijzigd.
Als u een analoge afstandsbediening gebruikt, kunt u op het bedieningspaneel aangeven
welke potentiometer(s) (maximaal 2) u wilt gebruiken.
De potentiometers worden in het bedieningspaneel aangeduid met ANALOOG 1 en
ANALOOG 2 en verwijzen naar hun eigen set parameters voor het lasproces, bijv.
draadaanvoerparameter (ANALOOG 1) en spanningsparameter (ANALOOG 2) met
MIG/MAG.
Als u de cursor op de regel ANALOOG 1
plaatst en op ENTER drukt, verschijnt een
lijst.
U kunt nu selecteren of de potentiometer ANALOOG 1 moet worden gebruikt voor
DRAADSNELHEID of niet moet worden gebruikt: GEEN.
Selecteer de regel DRAADSNELHEID en druk op ENTER.
Als u de cursor op de regel ANALOOG 2
plaatst en op ENTER drukt, verschijnt een
lijst.
U kunt nu selecteren of de potentiometer ANALOOG 2 moet worden gebruikt voor
DRAADSNELHEID of niet moet worden gebruikt: GEEN.
Selecteer de regel SPANNING en druk op ENTER.
Alle configuraties van de afstandsbediening zijn geschikt voor alle aangesloten
draadaanvoereenheden. Als u ANALOOG 1 uit de configuratie verwijdert, geldt dit voor
beide draadaanvoereenheden als u twee eenheden gebruikt.
9.2.4Controlebereik instellen
U kunt het controlebereik voor de gebruikte potentiometer(s) instellen. Dit doet u door met
de plus-/mintoetsen op het bedieningspaneel een minimum- en maximumwaarde in te
stellen.
U kunt verschillende spanningswaarden instellen in de synergische en niet-synergische
modus. De spanningsinstelling in synergie is een afwijking (plus of min) van de synergische
waarde. In de niet-synergische modus wordt de spanningsinstelling weergegeven als een
absolute waarde. De ingestelde waarde geldt alleen voor synergie als u zich in de
synergische modus bevindt. Als u zich niet in de synergische modus bevindt, is dit een
absolute waarde.
Er zijn ook verschillende spanningsbeperkingen voor kortsluitboog/sproeiboog en pulsboog
in de niet-synergetische modus.
Waarde na resetten
Synergie kortsluitboog/sproeiboog en
pulsboog
min -10 Vmax 10 V
Niet-synergie kortsluitboog/sproeiboogmin 8 Vmax 60 V
Niet-synergie pulsboogmin 8 Vmax 50 V
In werking als de tweetaktregeling van de lastoorts wordt gebruikt.
Gasvoorstroom (indien gebruikt) begint als de schakelaar van de lastoorts wordt ingedrukt
(1). Het lasproces begint. Als de schakelaar wordt losgelaten (2), begint de kratervulling
(indien geselecteerd) en de lasstroom wordt gestopt. Gasnastroom begint (indien
geselecteerd).
TIP: Als u tijdens het kratervullen de lastoortsschakelaar weer indrukt, gaat het kratervullen
verder totdat de schakelaar wordt losgelaten (de stippellijn). Kratervulling kan ook worden
onderbroken door de schakelaar tijdens het proces snel in te drukken en los te laten.
Tweetakt wordt geactiveerd in het meetdisplay, het configuratiemenu of via een functietoets
in het meetdisplay.
Er zijn drie start- en twee stopposities voor viertakt. Dit is start- en stoppositie 1. Bij resetten
wordt positie 1 geselecteerd. Zie het hoofdstuk "Viertaktconfiguratie".
A = Gasvoorstroom
B = Hot start
C = Lassen
D = Kratervulling
E = Gasnastroom
Functies bij de viertaktregeling van de lastoorts
Gasvoorstroom begint als de schakelaar van de lastoorts wordt ingedrukt (1). als u de
schakelaar loslaat begint het lasproces. Als de schakelaar weer wordt ingedrukt (3), begint
het kratervullen (indien geselecteerd) en wordt de lasstroom verminderd. Als de schakelaar
wordt losgelaten (4), stopt het lasproces en start de gasnastroom (indien geselecteerd).
TIP: De kratervulling stopt als de lastoortsschakelaar wordt losgelaten. Als u de schakelaar
ingedrukt houdt, gaat de kratervulling door (de stippellijn).
Viertakt wordt geactiveerd in het meetdisplay, het configuratiemenu of via een functietoets in
het meetdisplay. Het is niet mogelijk om toortsschakelaarmodus (viertakt) te selecteren, als
puntlassen AAN is.
9.3.2Viertaktconfiguratie
In de viertaktconfiguratie beschikt u over verschillende functies voor de viertakt start- en
stopmodus.
Viertakt startmodus
•Gasvoorstroom via schakelaar, zie het hoofdstuk "Viertakt".
•Gasvoorstroom via timer
A = Gasstroom
B = Draadaanvoer
C = Gasvoorstroom
D = Lassen
Druk de toortsschakelaar (1) in, de gasvoorstroom start; na afloop van de gasvoorstroomtijd
begint het lasproces. Laat de schakelaar (2) los.
Druk de toortsschakelaar (1) in, de gasvoorstroom start en de hot start is actief totdat de
schakelaar wordt losgelaten (2).
Viertakt stopmodus
•Kratervulling via timer met mogelijke verlenging, zie het hoofdstuk "Viertakt".
•Kratervultijd via schakelaar
A = Gasstroom
B = Draadaanvoer
C = Lassen
D = Kratervulling
Druk de schakelaar (3) in. Kratervulling begint en stopt. Als u de schakelaar loslaat (4)
tijdens de kratervultijd (kratervultijd verkort), wordt het lassen onderbroken.
9.3.3Functietoetsconfiguratie
We hebben eerder een beschrijving gegeven van de functietoetsen van het
bedieningspaneel. Bij MIG/MAG-lassen kan de gebruiker de functie van deze toetsen
instellen aan de hand van een lijst met vooraf ingestelde functies. Er zijn zeven
functietoetsen waaraan een functie kan worden toegewezen.
U kunt kiezen uit de volgende opties:
•Geen
•Gasspoelen
•Draadinvoer
•Tweetakt of viertakt
•Kratervulling AAN/UIT
•Kruipstart AAN/UIT
•Hot start AAN/UIT
•Toortsbediening van lasdata
In dit scherm staan twee kolommen, één voor de functie en één voor het toetsnummer.
Op het paneel zitten vijf functietoetsen. Als u op de toets 2E FUNCT (2ND FUNCT) drukt,
krijgt u toegang tot vijf extra functietoetsen.
Als aan deze toetsen functies worden toegewezen, worden deze van links naar rechts als
volgt genummerd:
Ga verder als volgt om een nieuwe functie aan een functietoets toe te wijzen:
•Plaats de cursor op de regel met de functie GEEN en druk op de functietoets waarvan u
het nummer wilt wijzigen.
•Herhaal dit voor de toets waarvan u het nummer wilt gebruiken.
•Plaats de cursor op de regel die u een nieuw toetsnummer wilt geven en druk op de
functietoets waaraan u de functie wilt toewijzen.
Voor de andere toetsen kunt u op dezelfde manier een nieuwe functie toewijzen. Combineer
hiervoor een van de functies in de linkerkolom met een toetsnummer in de rechterkolom.
9.3.4Spanningsmeting bij pulslassen
De opties voor spanningsmeting bij pulslassen zijn:
•Piekwaarde voor pulsspanning PULS: de spanning wordt alleen gemeten tijdens het
pulsgedeelte en gefilterd voordat de spanningswaarde op het display wordt
weergegeven.
•Gemiddelde spanningswaarde GEMIDDELD (AVERAGE)
De spanning wordt voortdurend gemeten en wordt gefilterd voordat de spanningswaarde
wordt weergegeven.
De meetwaarden die op het display worden weergegeven worden gebruikt als
invoergegevens voor interne en externe kwaliteitsfuncties.
9.3.5AVC feeder (AVC-draadaanvoereenheid)
Als u een AVC-draadaanvoereenheid (ARC VOLTAGE CONTROL) hebt aangesloten, ga dan
in het configuratiemenu naar MIG/MAG-basisinstellingen. Druk op ENTER bij de regel met
AVC-draadaanvoereenheid en selecteer AAN. De apparatuur wordt dan automatisch
opnieuw geconfigureerd voor de combinatie met een AVC-draadaanvoereenheid.
9.3.6"Release pulse"
Als de draad vast komt te zitten in het werkstuk, wordt dit door het systeem gedetecteerd. Er
wordt een pulsstroom verstuurd die de draad vrijmaakt van het oppervlak.
Selecteer om deze functie in te schakelen RELEASE PULSE in de lijst onder
MIG/MAG-basisinstellingen, druk vervolgens op ENTER en selecteer AAN.
Puntlassen kan worden gebruikt bij het lassen met roestvrijstalen elektroden. Deze functie
houdt in dat de boog wordt ontstoken en gedoofd voor een betere beheersing van de
hittetoevoer. De elektrode hoeft slechts weinig omhoog worden gebracht om de boog te
doven.
Hier kunt u AAN of UIT selecteren.
9.5Snelkeuzetoetsen
De functietoetsen WELD DATA 1 t/m WELD DATA 4 worden weergegeven in het
snelkeuzemenu. Deze zijn als volgt geconfigureerd:
Plaats de cursor op de regel SNELKEUZETOETSNR.
De toetsen zijn genummerd 1-4, van links naar rechts. Selecteer de gewenste toets door het
nummer in te voeren met behulp van de plus-/minknoppen.
Ga vervolgens met de knop links omlaag naar de volgende regel GEKOPPELDE LASDATA.
Hier kunt u door de lasgegevens bladeren die zijn opgeslagen in het lasdatageheugen.
Selecteer het gewenste lasdatanummer met de plus-/minknoppen. Druk op OPSLAAN om
op te slaan. Druk op WISSEN om de opgeslagen gegevensset te verwijderen.
9.6Dubbele startbron
Als deze optie geactiveerd is (AAN), kunt u zowel MIG/MAG-lassen via de startinput van de
draadaanvoereenheid als via de TIG-startinput van de voeding en vice versa. Als het
lasproces wordt begonnen vanaf een startsignaalinput dan moet er via dezelfde input worden
gestopt.
9.7Toetsbediening via afstandsbediening
Hoofdmenu → Configuratiemenu → Toetsbediening via afstandsbediening
Normaal gesproken kunt u geen instellingen verrichten met de druktoetsen als het paneel in
de afstandsbedieningsmodus staat. Als TOETSBEDIENING VIA AFSTANDSBEDIENING is
ingeschakeld, kan de stroom, draadaanvoer of spanning worden ingesteld met het
bedieningspaneel en de afstandsbediening.
Als TOETSBEDIENING VIA AFSTANDSBEDIENING in combinatie met grenswaarden wordt
gebruikt, kan het gebruik van de machine tot een bepaald instellingsbereik worden beperkt.
Dit geldt voor de volgende instellingen: draadaanvoer en spanning voor MIG/MAG-lassen,
stroominstelling voor MMA- en TIG-lassen, pulsstroom bij TIG-lassen met pulsboog.
Als een set lasgegevens is opgeroepen vanaf een geheugenpositie in het lasdatageheugen
en u de instellingen wilt wijzigen, dan worden de wijzigingen automatisch opgeslagen in de
geheugenpositie als u een nieuwe gegevensset oproept vanuit het geheugen.
Handmatig opslaan van lasgegevens in een geheugenpositie blokkeert de volgende
automatische opslagactie.
De geheugenpositie waarin de gegevensset wordt opgeslagen wordt weergegeven in de
rechter bovenhoek van het meetdisplay.
Selecteer met de plus-/minknoppen de geheugennummers waar de relevante lasgegevens
zijn opgeslagen en druk daarna op OPSLAAN.
De regel GESELECTEERDE LASDATA geeft aan welke lasgegevens zijn geselecteerd en in
welke volgorde deze verschijnen, van links naar rechts. De lasgegevens voor de laatst
geselecteerde positie worden weergegeven onder de lijn in het display.
Om lasgegevens te verwijderen volgt u dezelfde procedure maar drukt u op de toets
WISSEN.
Als u meerdere draadaanvoereenheden (maximaal 4) aansluit, gebruik dan
draadaanvoereenheden zonder lasdata-eenheid, d.w.z. met een leeg bedieningspaneel.
Alle aan de klant geleverde draadaanvoereenheden hebben identiteit nummer 1.
Het eerste dat u moet doen als u meerdere draadaanvoereenheden aansluit is het
ID-nummer van een van de eenheden wijzigen.
Ga verder als volgt om het ID-nummer te wijzigen:
•Sluit de eerste draadaanvoereenheid aan en ga naar het menu "MEERDERE
DRAADAANVOEREENHEDEN".
•Druk op de schakelaar en laat deze weer los om de draadaanvoereenheid in te
schakelen.
•Lees vervolgens op de eerste regel af welk ID-nummer aan de draadaanvoereenheid is
toegewezen (dit moet de eerste keer 1 zijn). Selecteer vervolgens een nieuw ID-nummer
tussen 2 en 4.
Plaats de cursor op de regel SELECTIE NIEUW ID NR. Stel met de plus-/minknoppen het
gewenste nummer tussen 1 en 4 in. Druk op ENTER.
In de bovenste regel verandert het ID-nummer in het gewenste nummer.
•Sluit de volgende draadaanvoereenheid aan.
•Druk op de schakelaar en laat deze weer los om deze draadaanvoereenheid in te
schakelen. U kunt nu aflezen dat de eenheid ID-nummer 1 heeft.
De configuratie is nu voltooid en u kunt de apparatuur normaal gebruiken. Op dezelfde wijze
is het mogelijk om vier draadaanvoereenheden te configureren en te gebruiken. Het
belangrijkste bij het gebruiken van meerdere draadaanvoereenheden is niet welk ID-nummer
ze toegewezen hebben gekregen, maar dat ze verschillende nummers hebben zodat ze van
elkaar kunnen worden onderscheiden.
Let erop dat hetzelfde ID-nummer niet aan twee draadaanvoereenheden wordt toegewezen.
Als dit gebeurt, maak dit dan ongedaan door een van de draadaanvoerheden los te halen en
de bovenstaande procedure opnieuw vanaf het begin uit te voeren. U kunt altijd het menu
"MEERDERE DRAADAANVOEREENHEDEN" oproepen en het ID-nummer van de
aangesloten draadaanvoereenheden controleren door op de schakelaar te drukken.
Op de regel AANGESLOTEN DRAADAANVOER ID kunt u het ID-nummer van alle
aangesloten draadaanvoereenheden aflezen.
9.12Kwaliteitsfuncties
Hoofdmenu → Configuratiemenu → Kwaliteitsfuncties
De voorwaarden voor het registreren van voltooide lassen worden ingesteld onder
Kwaliteitsfuncties in het configuratiemenu.
Selecteer de regel en druk op ENTER. Als AAN is geselecteerd, wordt elke las opgeslagen
als een tekstbestand met de extensie .aqd, met elke dag een nieuw bestand. In de
bestanden wordt de volgende informatie geregistreerd:
•Maximale, minimale en gemiddelde stroom tijdens het lassen
•Maximale, minimale en gemiddelde spanning tijdens het lassen
•Maximale, minimale en gemiddelde vermogen tijdens het lassen
Zie het hoofdstuk "Kwaliteitsfuncties" voor meer informatie over de kwaliteitsfunctie.
9.13Onderhoud
Hoofdmenu → Configuratiemenu → Onderhoud
In dit menu stelt u in hoe vaak het mondstuk moet worden vervangen. Specificeer het aantal
lasstarts waarna het mondstuk moet worden vervangen door de regel
VERVANGINGSTERMIJN MONDSTUK te selecteren en op ENTER te drukken. Gebruik
vervolgens de plus-/minknoppen om de gewenste waarde in te stellen. Als de interval is
verstreken, wordt foutcode 54 opgenomen in het foutlog. Reset door op de functietoets
RESET te drukken.
Als LIMIET TOTALE GEBRUIKSTIJD wordt geselecteerd in plaats van het aantal starts,
wordt contact opgenomen met een erkende ESAB-technicus.
9.14Lengte-eenheid
Hoofdmenu → Configuratiemenu → Lengte-eenheid
Hier wordt de lengte-eenheid geselecteerd, metrisch of in inches:
9.15Waardefrequentie instellen
Hoofdmenu → Configuratiemenu → Frequentie meting
De frequentie van de meetwaarde wordt hier ingesteld door een waarde tussen 1 en 10 Hz
te selecteren met behulp van de plus-/minknoppen. Meetwaardefrequentie beïnvloedt alleen
meetgegevens in de berekeningen van kwaliteitsgegevens.
Met de functie ONTGRENDELINGSCODE (REGISTER KEY) kunt u bepaalde functies
ontgrendelen die niet zijn opgenomen in de basisversie van het bedieningspaneel. Zie het
hoofdstuk "MIG/MAG" in het hoofdstuk "MENUSTRUCTUUR" voor meer informatie over
deze functies.
Neem om toegang te krijgen tot deze functies contact op met ESAB. Als u het serienummer
van de eenheid verstrekt, ontvangt u een ontgrendelingscode die moet worden ingevoerd in
het menu ONTGRENDELINGSCODE (REGISTER KEY).
Druk op CODE INVOEREN (ENTER KEY) en voer de ontgrendelingscode in met behulp van
het toetsenbord dat op het display verschijnt. Plaats de cursor op het gewenste teken op het
toetsenbord met de knop links en de pijltjestoetsen. Druk op ENTER. Druk nadat de
tekenreeks is geregistreerd op GEREED (DONE).
Druk om de ontgrendelingscode te activeren op ACTIVEER (ACTVTE). Er verschijnt een
bericht: CODE GEACTIVEERD. Als de registratie is mislukt, verschijnt het volgende bericht:
ONJUISTE CODE. Controleer in dat geval de code en probeer het opnieuw.
Foutcodes worden gebruikt om aan te geven dat er een fout is opgetreden in het lasproces.
Dit wordt op het display aangegeven door middel van een pop-upmenu. In de rechter
bovenhoek van het display verschijnt een uitroepteken.
LET OP!
verdwijnt van het display zodra u het foutlogmenu opent.
Alle fouten die zich tijdens het gebruik van de lasapparatuur voordoen, worden opgeslagen
als foutmeldingen in het foutlog. Er kunnen maximaal 99 foutmeldingen worden bewaard. Als
het foutlog vol is, d.w.z. als 99 foutmeldingen zijn opgeslagen, wordt de oudste melding
automatisch verwijderd wanneer de volgende fout optreedt.
Het lasproces wordt gestopt en kan niet opnieuw gestart worden.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
5Te hoge/te lage gelijkspanning
De spanning is te laag of te hoog. Een te hoge spanning kan worden
vooroorzaakt door sterke fluctuaties in de netspanning of door een slechte
stroombron (hoge inductantie van de stroombron of verlies van een fase).
De stroombron wordt uitgeschakeld en kan niet opnieuw gestart worden.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
6Hoge temperatuur
De beveiliging tegen oververhitting is in werking getreden.
Het lasproces wordt gestopt en kan niet hervat worden tot de
overhittingsbeveiligingen zijn teruggezet.
Oplossing: Controleer of de ventilatieopeningen niet geblokkeerd zijn of vuil
zijn. Controleer de huidige inschakelduur om er zeker van te zijn dat de
eenheid niet wordt overbelast.
7Hoge primaire stroom
De voeding neemt teveel stroom van de aangeleverde gelijkspanning. De
voeding is uitgeschakeld en kan niet opnieuw worden gestart.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
12Communicatiefout (waarschuwing)
De CAN-bus van het systeem kan tijdelijk overbelast zijn.
De stroombron of draadtransporteenheid heeft geen contact meer met het
bedieningspaneel.
Oplossing: Controleer de apparatuur om er zeker van te zijn dat er slechts
één draadaanvoereenheid of afstandsbediening is aangesloten. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
14Communicatiefout
Door overbelasting is de CAN-bus tijdelijk buiten werking.
Het lasproces wordt gestopt.
Oplossing: Controleer de apparatuur om er zeker van te zijn dat er slechts
één draadaanvoereenheid of afstandsbediening is aangesloten. Schakel de
netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem contact op met een
reparateur als de fout zich blijft voordoen.
15Meldingen verloren gegaan
De microprocessor kan inkomende meldingen niet snel genoeg verwerken,
hierdoor kan er informatie verloren zijn gegaan.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
17Geen verbinding met een andere eenheid
De huidige werkzaamheden worden gestopt en het lassen kan niet opnieuw
worden gestart.
Deze fout kan worden veroorzaakt door een breuk in de verbinding (bijv. de
CAN-kabel) tussen de lasgegevenseenheid en een andere eenheid. In het
foutlog wordt weergegeven welke eenheid het betreft.
Oplossing: Controleer de CAN-kabels. Neem contact op met een reparateur
als de fout zich blijft voordoen.
19Geheugenfout in het door een batterij ondersteunde RAM-geheugen
De batterij heeft spanning verloren
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Het
bedieningspaneel is gereset. De instellingen zijn in het Engels, met
MIG/MAG, SHORT/SPRAY, Fe, CO2, 1,2 mm. Neem contact op met een
reparateur als de fout zich blijft voordoen.
22Zendbuffer vol
Het bedieningspaneel kan de informatie niet snel genoeg overbrengen naar
de andere eenheden.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten.
23Ontvangstbuffer vol
Het bedieningspaneel kan de informatie van andere eenheden niet snel
genoeg verwerken.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten.
25Onjuist formaat lasgegevens
Poging om lasgegevens op te slaan in een USB-geheugen. Het
USB-geheugen gebruikt een ander gegevensformaat dan het
lasdatageheugen.
Oplossing: Gebruik een ander USB-geheugen.
26Programmafout
Door een bepaalde oorzaak kan de processor de normale programmataken
niet uitvoeren.
Het programma wordt automatisch opnieuw opgestart. Het lasproces wordt
gestopt. Deze fout schakelt geen functies uit.
Oplossing: Bekijk de lasprogramma's tijdens het lassen opnieuw. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
28Programmagegevens weg
Programma's worden niet uitgevoerd.
Oplossing: Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
40Incompatibele eenheden
Onjuiste draadaanvoereenheid is aangesloten. Geen herstart mogelijk
Oplossing: Sluit de juiste draadaanvoereenheid aan.
De service-interval voor vervanging van het mondstuk is verstreken.
Oplossing: Mondstuk vervangen.
60Communicatiefout
Door overbelasting is de interne CAN-bus tijdelijk buiten werking gesteld. Het
huidige lasproces is gestopt.
Oplossing: Controleer of alle apparatuur goed is aangesloten. Schakel de
netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem contact op met een
reparateur als de fout zich blijft voordoen.
64Meetgrenswaarde overstreken
De meetwaarden zijn over hun limieten heengegaan.
Oplossing: Controleer of de grenswaarde correct is ingesteld en controleer
de kwaliteit van de lasnaad.
70Meetwaardelimiet stroom overschreden
De limieten van de stroommeetwaarden zijn overschreden.
Oplossing: Controleer of de stroomlimiet correct is ingesteld en controleer
de kwaliteit van de lasnaad.
71Meetwaardelimiet spanning overschreden
De limieten van de spanningsmeetwaarden zijn overschreden.
Oplossing: Controleer of de spanningslimiet correct is ingesteld en
controleer de kwaliteit van de lasnaad.
72Meetwaardelimiet voeding overschreden
De limieten van de voedingsmeetwaarden zijn overschreden.
Oplossing: Controleer of de voedingslimiet correct is ingesteld en controleer
de kwaliteit van de lasnaad.
73Meetwaardelimiet stroom WF overschreden
De limieten van de stroommeetwaarden WF zijn overschreden.
Oplossing: Controleer of de stroomlimiet WF correct is ingesteld en
controleer de kwaliteit van de lasnaad.
10.2Export/Import
Hoofdmenu → Tools → Export/Import
In het menu Export/Import kan informatie naar en van het bedieningspaneel worden
overgebracht via een USB-geheugen.
Sluit het USB-geheugen aan. Zie het hoofdstuk "USB-aansluiting" voor uitleg over het
aansluiten van het USB-geheugen. Selecteer de regel met de informatie die moet worden
overgebracht. Druk op EXPORT of IMPORT naargelang de informatie moet worden
geëxporteerd of geïmporteerd.
10.3Bestandsmanager
Hoofdmenu → Tools → Bestandsmanager
In Bestandsmanager kunt u informatie in een USB-geheugen (C:\) beheren.
Bestandsmanager biedt de mogelijkheid om lasgegevens en kwaliteitsgegevens handmatig
te kopiëren en te verwijderen.
Als het USB-geheugen is aangesloten, geeft het display de basismap van het geheugen
weer (vooropgesteld dat er geen andere map is geselecteerd).
Het bedieningspaneel onthoudt waar u was toen u de bestandsmanager voor het laatst
gebruikte, zodat u naar dezelfde plaats in de bestandsstructuur terugkeert als u het systeem
weer gaat gebruiken.
Via de functie INFO (INFO) kunt u controleren hoeveel opslagruimte er over is in het
geheugen.
Druk op ALT. (ALT.) om gegevens verwijderen, een naam te wijzigen, een nieuwe map te
maken of om te kopiëren of Er verschijnt dan een lijst waaruit u een keuze kunt maken. Als
u (..) of een map selecteert, kunt u alleen een nieuwe map maken of een eerder gekopieerd
bestand plakken. Als u een bestand hebt geselecteerd, worden de opties HERNOEMEN,
KOPIËREN of PLAKKEN (als u reeds een bestand hebt gekopieerd) toegevoegd.
Selecteer een map of bestand en druk op ALT.
Nadat u op ALT.
10.3.1Bestand/map verwijderen
Selecteer het bestand of de map die moet worden verwijderd en druk op ALT.
Selecteer WISSEN en druk op ENTER.
Het bestand/de map is nu verwijderd. Om een map te kunnen verwijderen moet deze leeg
zijn, d.w.z. eerst moeten de in de map opgeslagen bestanden worden verwijderd.
10.3.2Bestand/map hernoemen
Selecteer het bestand of de map die moet worden hernoemd en druk op ALT.
Selecteer HERNOEMEN en druk op ENTER.
Er verschijnt een toetsenbord op het display. Gebruik de knop links om van regel te
veranderen en de pijltjestoetsen om naar links of naar rechts te gaan. Selecteer het
gewenste teken/de gewenste functie en druk op ENTER.
Selecteer de locatie voor de nieuwe map en druk op ALT.
Selecteer NIEUWE MAP en druk op ENTER.
Er verschijnt een toetsenbord op het display. Gebruik de knop links om van regel te
veranderen en de pijltjestoetsen om naar links of naar rechts te gaan. Selecteer het
gewenste teken/de gewenste functie en druk op ENTER.
10.3.4Bestanden kopiëren en plakken
Selecteer het bestand dat u wilt kopiëren en druk op ALT.
Selecteer KOPIËREN en druk op ENTER.
Plaats de cursor in de map waarin het gekopieerde bestand moet worden geplaatst en druk
op ALT.
Selecteer PLAKKEN en druk op ENTER.
De kopie wordt opgeslagen als Kopie van en de oorspronkelijke naam, b.v. Kopie van
Lasgegevens.awd.
10.4Instelgrenswaarden bewerken
Hoofdmenu → Tools → Instelgrenswaarden bewerken
In dit menu kunt u uw eigen minimum- en maximumwaarden instellen voor uiteenlopende
lasmethoden. De grenswaarden kunnen niet hoger of lager zijn dan de waarden waarvoor de
voeding is ontworpen. Er zijn 50 opslagpunten. Selecteer de regel voor een leeg opslagpunt
en druk op ENTER. Selecteer het proces (MIG/MAG, MMA, TIG) en druk op ENTER. Bij
MIG/MAG kunnen de maximum- en minimumwaarden voor spanning en
draadaanvoersnelheid worden geselecteerd.
Bij MMA en TIG kunnen de maximum- en minimumwaarden voor de stroom worden
gewijzigd.
Druk na het wijzigen van de waarden op OPSLAAN. Als het systeem vraagt of de
grenswaarde moet worden opgeslagen op het geselecteerde opslagpunt, drukt u op NEE of
JA. De waarden voor het opslagpunt worden weergegeven onder de lijn onder in het display.
In dit geval is opslagpunt 2 voor de MMA-grenswaarden 20 - 394 A.
Bij selectie van AUTO worden de grenswaarden automatisch ingesteld op basis van de
grenswaarden die voor elke lasmethode zijn vastgesteld.
Als het systeem vraagt of de instelgrenswaarden automatisch moeten worden ingesteld,
drukt u op NEE of JA en vervolgens op OPSLAAN als de instelling moet worden bewaard.
10.5Meetgrenswaarden bewerken
Hoofdmenu → Tools → Meetgrenswaarden bewerken
In dit menu kunt u uw eigen meetwaarden instellen voor uiteenlopende lasmethoden. Er zijn
50 opslagpunten. Selecteer de regel voor een leeg opslagpunt en druk op ENTER. Selecteer
het proces door op ENTER te drukken. Selecteer vervolgens het lasproces uit de lijst die
verschijnt en druk nogmaals op ENTER.
De volgende waarden kunnen worden geselecteerd:
Voor MIG/MAG
•spanning: min., max., min. gemiddeld, max. gemiddeld
•stroom: min., max., min. gemiddeld, max. gemiddeld
•uitgang: min., max., min. gemiddeld, max. gemiddeld
•stroom draadaanvoereenheid: min., max., min. gemiddeld, max. gemiddeld
Tip: om problemen met de aanvoer te voorkomen, vooral tijdens het robotlassen, kunt u het
beste een maximumwaarde instellen voor de motorstroom van de aanvoereenheid. Een
hoge motorstroom duidt op problemen met de aanvoer. Het wordt aanbevolen de
motorstroom gedurende een maand lassen in de gaten te houden om tot de juiste
maximumwaarde te komen. Zo weet u wat een geschikte maximumwaarde is.
Voor MMA en TIG
•spanning: min., max., min. gemiddeld, max. gemiddeld
•stroom: min., max., min. gemiddeld, max. gemiddeld
•uitgang: min., max., min. gemiddeld, max. gemiddeld
Stel de gewenste waarde in met een van de knoppen rechts en druk op OPSLAAN.
In het dialoogvenster wordt u gevraagd of u het geselecteerde opslagpunt wilt opslaan. Druk
op JA om de waarde op te slaan. De waarden voor het opslagpunt worden weergegeven
onder de lijn onder in het display.
Bij selectie van AUTO worden de grenswaarden automatisch ingesteld op basis van de
laatst gebruikte meetwaarden.
Als het systeem vraagt of de meetwaarden automatisch moeten worden ingesteld, drukt u
op NEE of JA en vervolgens op OPSLAAN als de instelling moet worden bewaard
10.6Productiestatistieken
Hoofdmenu → Tools → Productiestatistieken
De productiestatistieken worden gebruikt om de totale boogtijd, het totale volume van
gebruikt materiaal en het aantal lassen sinds de laatste reset bij te houden. In deze
statistieken worden ook de boogtijd en het gebruikte materiaal voor de laatste las
bijgehouden. Tevens toont het display het gebruikte draadmateriaal per lengte-eenheid en
laat het zien wanneer de laatste reset heeft plaatsgevonden.
Het aantal lassen neemt niet toe als de boogtijd minder dan 1 seconde is. Om die reden
wordt de hoeveelheid materiaal die voor een korte las van dit type wordt gebruikt niet
weergegeven. Het materiaalverbruik en de tijd worden wel meegeteld als het totale
materiaalverbruik en de tijd worden berekend.
Materiaalverbruik wordt niet meegerekend bij gebruik van klantspecifieke synergielijnen.
10.7Kwaliteitsfuncties
Hoofdmenu → Tools → Kwaliteitsfuncties
Kwaliteitsfuncties houden een aantal nuttige lasgegevens bij van individuele lassen.
Deze gegevens zijn:
•Starttijd van het lasproces.
•Duur van het lasproces.
•Maximale, minimale en gemiddelde stroom tijdens het lassen.
•Maximale, minimale en gemiddelde spanning tijdens het lassen.
•Maximale, minimale en gemiddelde vermogen tijdens het lassen.
Om de warmtetoevoer te berekenen, wordt de geselecteerde las gemarkeerd. Blader door
de lassen met de bovenste knop rechts (#) en stel de lengte van de verbinding in met de
onderste knop (*). Druk op UPDATE en de laseenheid berekent de warmtetoevoer voor de
geselecteerde las.
Het aantal lassen sinds de laatste reset wordt weergegeven in de regel onder in het display.
Er kan informatie worden opgeslagen over maximaal 100 lassen. Als er meer dan 100 lassen
worden geregistreerd, wordt de eerste overschreven. Een las moet langer dan een seconde
duren om te worden geregistreerd.
De laatst geregistreerde las wordt in het scherm weergegeven, hoewel het ook mogelijk is
om door andere geregistreerde lassen te bladeren. Alle logs worden verwijderd wanneer u
op RESET drukt.
Elk lasgegevensschema kan een korte beschrijving hebben. Onder het menu INSTELLEN
(SET) en BESCHRIJVING BEWERKEN kan het zojuist opgevraagde lasgegevensschema
worden voorzien van een beschrijving van maximaal 40 tekens via het geïntegreerde
toetsenbord. Het is ook mogelijk om de huidige beschrijving te wijzigen of verwijderen.
Als het opgevraagde schema een beschrijving heeft, wordt deze weergegeven in de vensters
GEHEUGEN, METEN en AFSTANDBEDIENING in plaats van de lasparameters die anders
worden weergegeven.
10.7.1Kwaliteitsgegevens opslaan
Hoofdmenu → Tools → Export/Import
De bestanden die in het bedieningspaneel worden gemaakt worden opgeslagen in het
xml-formaat. Het USB-geheugen moet voor het gebruik worden geformatteerd als FAT. U
kunt het bedieningspaneel met WeldPoint-software van ESAB gebruiken (apart bestellen).
Sluit een USB-geheugen aan op het bedieningspaneel, zie het hoofdstuk
"Bestandsmanager".
Selecteer KWALITEITSFUNCTIESLOGBOEK, en druk op EXPORT.
De volledige set kwaliteitsgegevens (informatie over de 100 laatste lassen) die is opgeslagen
in het bedieningspaneel wordt nu opgeslagen in het USB-geheugen.
Het bestand staat in de map Qdata. Deze map wordt automatisch aangemaakt als u een
USB-geheugen plaatst.
Zie het hoofdstuk "Kwaliteitsfuncties" voor meer informatie over de kwaliteitsfunctie.
Hoofdmenu → Tools → Door de gebruiker gedefinieerde synergiegegevens
Het is mogelijk om eigen synergische lijnen te creëren die samenhangen met de
draadaanvoersnelheid en de spanning. Er kunnen maximaal tien van deze synergische lijnen
worden opgeslagen.
Het maken van een nieuwe synergische lijn gebeurt in twee stappen:
•Bepaal de nieuwe synergische lijn door coördinaten van spanning/draadaanvoersnelheid
op te geven. Zie stappen A-D in het volgende diagram:
Spanning
Draadaanvoer
•Specificeer aan welke draad-/gascombinatie de nieuwe synergische lijn moet voldoen.
10.8.1Specificeer spannings-/draadcoördinaten
Als u een synergetische lijn maakt voor de kortsluitboog/sproeiboog-methode zijn vier
coördinaten vereist; voor de pulsboogmethode zijn twee coördinaten vereist. Deze
coördinaten moeten worden opgeslagen onder afzonderlijke nummers in het
lasdatageheugen.
Korte boog/boogspray
•Roep het hoofdmenu op en selecteer de MIG/MAG-methode KSP/OPENBOOG.
•Geef voor de eerste coördinaat de gewenste waarden op voor spanning en
draadaanvoersnelheid.
•Roep het menu GEHEUGEN (MEMORY) op en sla de eerste coördinaat onder een
willekeurig nummer op.
De vier coördinaten voor een korte boog/boogspray-lijn kunnen onder willekeurige
nummers worden opgeslagen. Af fabriek zijn ze opgeslagen onder de nummers 96, 97,
98 en 99.
Een hoger lasdatanummer dient hogere waarden te bevatten voor spanning en
draadaanvoersnelheid dan het eerste daaraan voorafgaande lasdatanummer.
De lasparameters inductantie en controletype moeten dezelfde waarde hebben in alle
vier lasdatanummers.
•Definieer het aantal coördinaten dat nodig is en ga dan naar het hoofdstuk "Geldige
draad-/gascombinatie specificeren".
Pulsering
•Roep het hoofdmenu op en selecteer de MIG/MAG-methode PULS.
•Geef voor de eerste coördinaat de gewenste waarden op voor spanning en
draadaanvoersnelheid.
•Roep het menu GEHEUGEN (MEMORY) op en sla de eerste coördinaat onder een
willekeurig nummer op.
Een hoger lasdatanummer dient hogere waarden te bevatten voor spanning,
draadaanvoersnelheid, pulsfrequentie, pulsamplitude en grondstroom dan het eerste
daaraan voorafgaande lasdatanummer.
De lasparameters pulstijd, Ka, Ki en "slope" moeten in beide lasdatanummers dezelfdewaarde hebben.
•Definieer het aantal coördinaten dat nodig is en ga dan naar het hoofdstuk "Geldige
draad-/gascombinatie specificeren".
10.8.2Geldige draad-/gascombinatie specificeren
Plaats de cursor op de regel DRAADTYPE en druk op ENTER.
Selecteer een optie uit de lijst en druk op
ENTER.
Maak op dezelfde manier een keuze voor
BESCHERMGAS en druk op ENTER.
Maak op dezelfde manier een keuze voor
DRAADDIAMETER en druk op ENTER.
Selecteer de regel SYNERGIE ONTWERPSCHEMA 1 en druk op OPSLAAN.
De procedure is nu compleet - een synergische lijn is gedefinieerd.
LET OP!
Voor ieder pulsmoment moet er een bijbehorende
kortsluitboog/sproeiboog-synergie zijn.
Als u een nieuwe synergische lijn maakt voor de pulslasmethode, krijgt u altijd een
waarschuwingsmelding te zien als er geen bijbehorende lijn is gemaakt voor de korte
boog/boogspray-methode. De melding luidt: WAARSCHUWING! Geen bijbehorende
synergetische lijn voor een kortsluitboog/sproeiboog.
10.8.3Eigen draad/gasopties maken
De lijst met draad/gasopties kan worden uitgebreid met maximaal tien eigen opties. Onder
aan elke lijst staat een lege regel (---). Als u de cursor op deze regel plaatst en op ENTER
drukt, verschijnt een toetsenbord waarmee u uw eigen opties kunt invoeren.
Selecteer de regel --- en druk op ENTER.
Het toetsenbord van het bedieningspaneel
gebruikt u als volgt:
•Plaats de cursor op het gewenste teken
op het toetsenbord met de knop links en
de pijltjestoetsen. Druk op ENTER. Voer
op deze manier een string van maximaal
16 tekens in.
•Druk op GEREED (DONE). De optie heeft
nu de door u toegewezen naam in de lijst.
Verwijder een optie met toegewezen naam als volgt:
•Selecteer uw eigen draad-/gasoptie uit de toepasselijke lijst.
•Druk op WISSEN.
LET OP!
Een draad-/gasoptie die door de gebruiker van een naam is voorzien kan niet
worden gewist als deze onderdeel vormt van een instelling die op dat moment in
het werkgeheugen aanwezig is.
10.9Kalender
Hoofdmenu → Tools → Kalender
Hier kunt u de datum en tijd instellen.
Selecteer de in te stellen regel: jaar, maand,
dag, uur, minuten en seconden. Stel de juiste
waarde in met een van de knoppen rechts.
Druk op INSTELLEN (SET).
Soms is het vanuit kwaliteitsoogpunt van belang dat een voeding niet door onbevoegden kan
worden gebruikt.
In dit menu worden de gebruikersnaam, het accountniveau en wachtwoord geregistreerd.
Selecteer GEBRUIKERSNAAM en druk op
ENTER. Ga omlaag naar een lege regel en
druk op ENTER. Toets een nieuwe
gebruikersnaam in op het toetsenbord met
behulp van de knop links, de pijltjestoetsen
en ENTER. Er kunnen maximaal 16
gebruikersaccounts worden opgeslagen. In
de bestanden met kwaliteitsgegevens wordt
geregistreerd welke gebruiker een bepaalde
las heeft uitgevoerd.
Onder ACCOUNTNIVEAU (ACCOUNT LEVEL) kunt u kiezen uit:
•Beheerder, volledige toegang (kan nieuwe gebruikers toevoegen)
•Normale gebruiker, heeft toegang tot het menu Meten
Voer in de regel WACHTWOORD een wachtwoord in met behulp van het toetsenbord. Als de
voedingsbron wordt ingeschakeld en het bedieningspaneel wordt geactiveerd, vraagt het
systeem u om uw wachtwoord in te voeren.
Als u deze functie niet wilt inschakelen maar de voeding en het bedieningspaneel
toegankelijk wilt houden voor alle gebruikers, zet u GEBRUIKERSACCOUNTS op UIT.
Gebruiker wijzigen
Dit menu is zichtbaar als
GEBRUIKERSACCOUNTS is ingesteld op
AAN. Het biedt een mogelijkheid om de
gebruiker te wijzigen. Voer een wachtwoord
voor een gebruiker in en log in of kies
TERUG om naar het menu Tools terug te
gaan.
Reparaties en elektrisch onderhoud moeten worden uitgevoerd door een erkende
onderhoudsmonteur. Gebruik alleen originele onderdelen.
U82is ontworpen en getest conform de internationale en Europese normen 60974-1 en
60974-10. Na onderhouds- of reparatiewerkzaamheden dient de uitvoerende instantie erop
toe te zien dat het product nog steeds voldoet aan de bovengenoemde normen.
Reserveonderdelen kunt u bestellen via uw dichtstbijzijnde ESAB-dealer. Zie de achterflap
van dit document. Vermeld bij het bestellen altijd het type product, het serienummer, de
bestemming en het nummer van het reserveonderdeel dat u in de lijst met
reserveonderdelen vindt. Dit vergemakkelijkt het versturen en garandeert een goede
aflevering.
Super PulseNoYes
Limit editorYesYes
File managerNoYes
Auto save modeNoYes
Release pulseYesYes
Synergic linesBasic package = 111 linesComplete no of available lines
User defined synergic dataNoYes
Production statisticsNoYes