De eenheid is door ESAB getest in een algemene opstelling. De
verantwoordelijkheid voor het functioneren en de veiligheid van de gekozen
opstelling berust bij de technicus die de installatie verricht.
Gebruikers van ESAB-apparatuur zijn eindverantwoordelijk voor naleving van de
veiligheidsmaatregelen door personen die de apparatuur gebruiken of zich in de buurt van de
apparatuur bevinden De veiligheidsmaatregelen moeten voldoen aan de eisen die aan dit
soort apparatuur worden gesteld. Naast de standaardregels die gelden in de werkomgeving
moeten de volgende aanbevelingen in acht worden genomen.
Alle werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd door opgeleid personeel dat bekend
is met de werking van de apparatuur. Onjuiste hantering van de apparatuur kan leiden tot
gevaarlijke situaties die letsel bij de gebruiker of beschadiging van de apparatuur tot gevolg
kunnen hebben.
1. Gebruikers van de apparatuur moeten op de hoogte zijn van:
○de werking van de lasapparatuur
○de plaats van de noodstoppen
○de functie van de lasapparatuur
○de relevante veiligheidsmaatregelen
○lassen en snijden of andere van toepassing zijnde bediening van de apparatuur
2. De gebruiker moet er zeker van zijn dat:
○er zich geen onbevoegde personen in het werkgebied van de apparatuur bevinden als
die wordt ingeschakeld
○niemand onbeschermd is wanneer de boog wordt ontstoken of wanneer er
werkzaamheden met de apparatuur worden gestart
3. De werkomgeving moet:
○geschikt zijn voor de uit te voeren lastaak
○tochtvrij zijn
4. Persoonlijke veiligheidsuitrusting:
○Draag altijd de aanbevolen persoonlijke veiligheidsuitrusting, waaronder een
veiligheidsbril, niet-ontvlambare kleding en veiligheidshandschoenen
○Draag geen loszittende zaken zoals sjaaltjes, armbanden, ringen etc. die vast kunnen
komen te zitten of brandwonden kunnen veroorzaken
5. Algemene voorzorgsmaatregelen:
○Zorg dat de aardkabel goed is aangesloten
○Werkzaamheden met hoogspanningsapparatuur mogen alleen worden uitgevoerd
door een gekwalificeerde elektricien
○Effectieve brandblusapparatuur moet duidelijk gemarkeerd en gemakkelijk bereikbaar
zijn
○Smering en onderhoud mogen niet worden uitgevoerd tijdens het gebruik van de
LET OP!
Breng afgedankte elektronische apparatuur naar een
recyclestation!
In overeenstemming met de Europese richtlijn
2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en
elektronische apparatuur en de toepassing hiervan
overeenkomstig nationale regelgeving, moet elektrische
en/of elektronische apparatuur aan het einde van de
levensduur naar een recyclestation worden gebracht.
Als verantwoordelijke voor de apparatuur moet u zelf
informatie inwinnen over goedgekeurde inzamelpunten.
Neem voor meer informatie contact op met de
dichtstbijzijnde ESAB-dealer.
Om het maximale uit uw lasapparatuur te halen, raden wij u aan deze gebruikershandleiding
te lezen.
Algemene informatie over het gebruik vindt u in de gebruikershandleiding voor de voeding en
de draadaanvoereenheid.
De displaytekst is beschikbaar in de volgende talen: Engels, Zweeds, Fins, Noors, Deens,
Duits, Frans, Italiaans, Nederlands, Spaans, Portugees, Hongaars, Pools, Amerikaans
Engels, Tsjechisch, Chinees en Turks.
LET OP!
Afhankelijk van in welk product het paneel wordt geïnstalleerd, kunnen er
verschillen voorkomen in de werking ervan.
2.1Bedieningspaneel Aristo U82
Het bedieningspaneel wordt geleverd met een montagesteun met schroeven en een
Nederlandstalige gebruikershandleiding. Een kabel van 1,2 meter is aan het paneel
bevestigd. Een USB-geheugen en een verlengkabel zijn verkrijgbaar als accessoires, zie het
hoofdstuk "ACCESSOIRES" in deze handleiding.
Handleidingen in andere talen kunnen worden gedownload via internet: www.esab.com
1.Plaats voor USB-geheugen
2.Knop voor het verplaatsen van de cursor
3.Display
4.Functietoetsen
5.Menu
6.Enter
7.Knop voor het verhogen of verlagen van
instelwaarden en het instellen van de
spanning, #
8.Knop voor het verhogen of verlagen van
instelwaarden en het instellen van de
draadaanvoersnelheid, *
2.1.1Toetsen en knoppen
Functietoetsen (4)
De vijf toetsen in een rij onder het display hebben uiteenlopende
functies. Het zijn functietoetsen, wat betekent dat ze verschillende
functies kunnen hebben afhankelijk van het menu waarin u werkt. De
huidige functie van deze toetsen wordt aangegeven door de tekst in
de onderste regel van het display.
Als de functie actief is, verandert de kleur van de toets in wit:
Het gebruik van de toets MENUbrengt u altijd terug in het hoofdmenu:
Enter-toets (6)
De enter-toetswordt gebruikt om keuzes te bevestigen.
Cursorknop (2)
Met de knop links verplaatst u de cursor naar verschillende regels in het display.
Plus-/minknoppen (7, 8)
Met de knoppen rechts verhoogt of verlaagt u de waarde voor een instelling. Aan de zijkant
van de knoppen staat een symbool, een vierkantje (#) of een ster (*). Voor de meeste
numerieke instellingen kunnen beide knoppen worden gebruikt, maar sommige instellingen
moeten met een specifieke knop worden uitgevoerd.
2.2Plaatsing
Aan de achterzijde van het bedieningspaneel
zit een uitklapbare standaard die het mogelijk
maakt om het paneel neer te zetten en het
display in een verticale stand af te lezen. De
standaard is tevens een
bevestigingsmechanisme waarmee het
bedieningspaneel aan de
draadaanvoereenheid kan worden bevestigd.
Er kunnen externe USB-geheugens worden gebruikt voor de overdracht van programma's
van en naar het bedieningspaneel. Zie voor meer informatie het hoofdstuk "Export/Import".
De bestanden die in het bedieningspaneel worden gemaakt worden opgeslagen in het
xml-formaat. Het USB-geheugen moet voor het gebruik worden geformatteerd als FAT 32.
Bij normaal gebruik is er geen risico op virussen die de apparatuur kunnen infecteren. Om
het risico hierop volledig uit te sluiten, raden we u aan het geheugen dat in combinatie met
deze apparatuur wordt gebruikt niet voor andere doeleinden in te zetten.
Sommige USB-geheugens zijn niet compatibel met deze apparatuur. We raden u aan
USB-geheugens van gerenommeerde leveranciers te gebruiken. ESAB kan niet
aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortvloeit uit een incorrect gebruik van een
USB-geheugen.
2.3.1Het USB-geheugen aansluiten
Ga verder als volgt:
•Zet de hoofdschakelaar van de voeding uit.
•Open de afdekking aan de linkerzijde van het
bedieningspaneel.
•Sluit het USB-geheugen aan op de USB-stekker.
•Sluit de afdekking.
•Zet de hoofdschakelaar van de voeding aan.
2.4Stap een - taal kiezen
Als u de appatuur voor de eerste keer opstart, verschijnt dit menu op het display.
Het bedieningspaneel is af fabriek ingesteld op Engels. Ga verder als volgt om uw taal te
selecteren.
Druk op MENUom naar het hoofdmenu te gaan.
Gebruik de knop links om de cursor te verplaatsen naar de regel CONFIGURATIE.
De cursor van het bedieningspaneel heeft de vorm van een gearceerd veld rond de tekst, en
de geselecteerde tekst zelf wordt wit weergegeven. De selectie wordt in de
gebruikershandleiding vet gedrukt weergegeven.
Pijlen en schuifbalken
Wanneer zich achter een regel meer informatie bevindt, wordt dit aangegeven met een
zwarte pijl achter de tekst. Als de lijst meer regels bevat, wordt aan de rechterzijde van het
display een schuifbalk weergegeven:
Tekstkaders
Onder in het display ziet u vijf kaders waarin de huidige functies van de vijf functietoetsen
die direct onder deze tekstkaders staan worden weergegeven.
Energiebesparende modus
Om de levensduur van de achtergrondverlichting te verlengen, wordt deze na drie minuten
uitgeschakeld als er geen activiteit is.
EOpgeroepen geheugenpositienummer
FSelecteer de plus-/minknop die
gemarkeerd is met # om een
parameterwaarde te verhogen of
verlagen.
GGemeten motorstroom
HSelecteer de plus-/minknop die
gemarkeerd is met * om een
parameterwaarde te verhogen of
verlagen.
IBewerkingsmodus, geheugenpositie
bewerken
2.6Algemene informatie over instellingen
Er zijn drie hoofdtypen instellingen:
•Instelling van numerieke waarden
•Instelling met gegeven opties
•Instelling van modus AAN/UIT
2.6.1Instelling van numerieke waarden
Als u een numerieke waarde instelt, kunt u een van de twee plus-/minknoppen gebruiken om
een gegeven waarde te verhogen of verlagen. Een aantal waarden kan ook worden
gewijzigd via de afstandsbediening.
Bepaalde instellingen worden uitgevoerd door een optie uit een lijst te selecteren.
Een dergelijke lijst kan er als volgt uit zien:
Hier staat de cursor op de regel voor MIG/MAG. Als u in deze positie op ENTER drukt,
wordt de optie MIG/MAG geselecteerd. Als u in plaats daarvan een andere optie wilt
selecteren, plaats de cursor dan op de juiste regel door deze met de knop links omhoog of
omlaag te bewegen. Druk vervolgens op ENTER. Als u de lijst wilt verlaten zonder een optie
te kiezen, druk dan op TERUG.
2.6.3Instellingen AAN/UIT
Voor bepaalde functies kunt u de waarden instellen op AAN en UIT. De synergische functie
tijdens MIG/MAG- en MMA-lassen is een voorbeeld van zo'n functie. De instelling AAN of
UIT kan worden geselecteerd uit een lijst met opties zoals hierboven beschreven.
2.6.4TERUG en ENTER
De meest rechtse functietoets wordt hoofdzakelijk gebruikt voor TERUG, hoewel deze af en
toe ook voor andere functies wordt gebruikt.
•Door op TERUG (QUIT) te drukken keert u terug naar het vorige menu of scherm.
De toetswordt in deze handleiding ENTER genoemd.
•Druk op ENTER om een geselecteerde optie in een menu of lijst uit te voeren.
Het bedieningspaneel heeft verschillende menu's. De menu's zijn: het hoofdmenu,
configuratiemenu, tools-menu, lasdata-instelmenu, meetmenu, lasdatageheugenmenu en
snelkeuzemenu. De menustructuren worden weergegeven in de bijlage
"MENUSTRUCTUUR" aan het einde van deze handleiding. Tijdens het opstarten verschijnt
ook kort een opstartscherm met informatie over de gebruikte programmaversie.
Opstartscherm
3.1Hoofdmenu
In het HOOFDMENU kunt u het lasproces, de lasmethode, het draadtype etc. wijzigen.
Vanuit dit menu kunt u verdergaan naar alle andere submenu's.
In het menu LASDATA INSTELLEN kunt u verschillende lasparameters wijzigen. Het uiterlijk
van het menu varieert afhankelijk van het geselecteerde lasproces. Het voorbeeld heeft
betrekking op MIG/MAG-lassen met een korte boog/boogspray.
In het menu METEN (MEASURE) kunt u tijdens het lassen gemeten waarden voor
uiteenlopende lasparameters bekijken.
In het meetdisplay kunt u de waarde van bepaalde parameters wijzigen. Welke parameters
dat zijn is afhankelijk van het ingestelde lasproces. De parameterwaarden die aangepast
kunnen worden zijn altijd gemarkeerd met # of *.
De gemeten waarden blijven zichtbaar op het display, ook als u stopt met lassen. U krijgt
toegang tot andere menu's zonder de gemeten waarden te verliezen. Als de ingestelde
waarde wordt gewijzigd terwijl er niet wordt gelast, wordt de gemeten waarde gewijzigd naar
nul om verwarring te voorkomen.
TIP:Bij pulslassen kunt u selecteren of de spanningswaarde wordt weergegeven als
gemiddelde waarde of als piekwaarde. U kunt deze instelling wijzigen in de
MIG/MAG-standaardwaarden, zie het hoofdstuk "MIG/MAG-standaardwaarden".
In het menu LASDATAGEHEUGEN kunt u diverse ingestelde lasgegevens opslaan,
oproepen, verwijderen en kopiëren. De lasgegevens kunnen in 255 verschillende
geheugenposities worden opgeslagen.
Zie voor meer informatie het hoofdstuk "GEHEUGENBEHEER".
3.1.6Snelkeuzemenu
In het menu SNELLE MODUS (FAST MODE) kunt u sneltoetsen toewijzen aan
geheugenposities voor lasgegevens. Deze instellingen worden verricht in het
configuratiemenu. Het nummer van de geselecteerde geheugenpositie wordt weergegeven
in de rechter bovenhoek.
Zie voor meer informatie het hoofdstuk "Snelkeuzetoetsen".
Bij MIG/MAG-lassen wordt een lasdraad met constante snelheid aangevoerd en gesmolten.
Het lasbad wordt beschermd door het beschermgas.
De pulserende stroom beïnvloedt de overdracht van de druppels van de draad, om zo zelfs
met lage laswaarden een stabiele boog zonder spatten te produceren.
Raadpleeg de bijlage "DRAAD- EN GASAFMETINGEN" aan het einde van deze handleiding
voor de draaddiameters die kunnen worden gebruikt voor MIG/MAG-lassen met een
KORTSLUITBOOG/SPROEIBOOG en met een PULSBOOG.
Als het MIG/MAG-proces wordt geselecteerd, kunt u kiezen uit vier methodes door Methode
te selecteren met de knop links en vervolgens op ENTER te drukken. Kies uit
kortsluitboog/sproeiboog, puls of superpuls en druk vervolgens opnieuw op ENTER.
4.1Instellingen in het lasdata-instelmenu
4.1.1MIG/MAG-lassen met kortsluitboog/sproeiboog
InstellingenInstelbereikIn stappen vanSynergie-
afhankelijk
Spanning8 - 60 V0,25 V (op
display
weergegeven in
één decimaal)
Draadaanvoersnelheid**0,8 - 30,0 m/min0,1 m/min.x
Inductantie0 - 100%1%xx
Regulatortype1 - 121xSynergie*UIT of AAN--Gasvoorstroomtijd0,1 - 25 s0,1 sx
KruipstartUIT of AAN-x
"Hot start"UIT of AAN-x
"Hot start"-tijd0 - 10 s0,1 sx
AfsluitingEindpuls of SCT-x
Gasnastroom0,1 - 25 s0,1 sx
Instelgrenswaarden1 - 50--Meetgrenswaarden1 - 50--ProplassenUIT of AAN-x
Puntlastijd0 - 25 s0,1 sx
"Startpuls"****UIT of AANx
*) Het instellingsbereik is afhankelijk van de gebruikte draadaanvoereenheid.
**) De minimale grondstroom en pulsstroom zijn afhankelijk van het gebruikte type machine.
***) De synergetische lijn bij aflevering: massieve draad (ER70S), beschermgas CO2 met
draad van 1,2 mm.
****) Aangepast in het configuratiemenu MIG/MAG-basisinstellingen.
4.2Uitleg van de verschillende functies
Spanning
Een hogere spanning zorgt voor een langere boog en produceert een heter en breder
lasbad.
De spanningsinstelling is verschillend in de synergische en niet-synergische modus. In de
synergische modus wordt de spanning ingesteld als een positieve of negatieve compensatie
van de synergische lijn van de spanning. In de niet-synergische modus wordt de
spanningswaarde ingesteld als een absolute waarde.
De spanning wordt ingesteld in het menu Meten, Lasdata instellen of Snelle modus. U kunt
ook de afstandsbediening gebruiken voor de instelling.
Draadaanvoersnelheid
Voor instelling van de gewenste draadaanvoersnelheid in meter/minuut.
De draadaanvoersnelheid wordt ingesteld in het menu Meten, Lasdata instellen of Snelle
modus. U kunt ook de afstandsbediening gebruiken voor de instelling.
Inductantie
Hoge smoorspoelwerking geeft een breder lasbad en minder spatten. Lage
smoorspoelwerking produceert een harder geluid maar een stabielere en
geconcentreerde boog.
De smoorspoelwerking wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
Geldt alleen voor MIG/MAG-lassen met korte boog/boogspray.
Regulatortype
Beïnvloedt het kortsluitingsproces en de hitte in de las.
"Slope" betekent dat de pulsstroom langzaam naar de ingestelde waarde stijgt/zakt. De
parameter "Slope" kan in negen stappen worden ingesteld, waarbij elke stap overeenkomt
met 100 μs.
De slope is van belang in verband met het geluid. Een korte slope geeft een luidere,
scherpere toon. Een te geleidelijk verlopende slope kan in het ergste geval de capaciteit van
de puls beïnvloeden en de druppel afknijpen.
De slope wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu met de synergiefunctie uitgeschakeld.
Alleen van toepassing bij MIG/MAG-lassen met pulsering.
Ka
Ka is het proportionele element en komt overeen met de versterking van de regelaar. Een
lage waarde betekent dat de spanning niet nauwkeurig op een constant niveau kan worden
gehouden.
Ka wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → interne constanten met de
synergiefunctie uitgeschakeld.
Alleen van toepassing bij MIG/MAG-lassen met pulsering.
Ki
Ki is het integrerende element dat op de lange termijn probeert de fout uit te sluiten. Ook
hier geeft een lage waarde een zwakker regulerend effect.
Ki wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → interne constanten met de
synergiefunctie uitgeschakeld.
Alleen van toepassing bij MIG/MAG-lassen met pulsering.
Synergie
Iedere combinatie van draadtype, draaddiameter en gasmengsel vereist een aparte
verhouding tussen draadaanvoersnelheid en spanning (booglengte) om te zorgen voor een
stabiele lasboog. De spanning (booglengte) past zich automatisch aan de vooraf
geprogrammeerde synergetische lijn aan, waardoor men snel en eenvoudig de juiste
lasparameters kan terugvinden. Het verband tussen de draadaanvoersnelheid en andere
parameters wordt de "synergische lijn" genoemd.
Zie de bijlage "DRAAD- EN GASAFMETINGEN" aan het einde van deze handleiding voor
de combinaties van draad en gas.
Het is ook mogelijk om andere pakketten synergische lijnen te bestellen, maar deze moeten
worden geïnstalleerd door een erkende ESAB-technicus.
Zie het hoofdstuk "Door de gebruiker gedefinieerde synergiegegevens" voor het ontwerpen
van eigen synergetische lijnen.
Activering van de synergie gebeurt in het lasdata-instelmenu.
In deze functie wordt een keuze gemaakt tussen primair en secundair.
Hoge instellingen worden opgegeven in primair en lage instellingen in secundair.
De instellingen worden gebruikt om te bepalen of de primaire of secundaire instellingen
beschikbaar moeten zijn voor bewerking. Ze bepalen ook welke gegevens worden
beïnvloed in de meet- en afstandsbedieningsmodus. De in het meetdisplay weergegeven
draadaanvoersnelheid toont de snelheid in de geselecteerde fase. De spanning, de stroom
en het lasvermogen worden gebaseerd op de metingen in beide fasen.
U kunt verschillende synergische waarden kiezen in de primaire en secundaire fasen.
De primaire of secundaire fase wordt ingesteld in MIG/MAG INSTELLEN (MIG/MAG SET)
met Superpuls geselecteerd en synergie uitgeschakeld.
Gasvoorstroomtijd
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt voordat de boog
wordt ontstoken.
De gasvoorstroom wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → startgegevens.
Kruipstart
Bij een kruipstart wordt de draad op 50% van de ingestelde snelheid
aangevoerd tot de draad elektrisch contact met het werkstuk maakt.
Bij een hot start is dit 50% van de hot start-tijd.
Kruipstart wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → startgegevens.
Softstart
Softstart houdt in dat de draadaanvoer stopt als de lasdraad tegen het werkstuk kortsluit. De
aanvoereenheid begint de lasdraad om te keren totdat het circuit met het werkstuk wordt
onderbroken en de boog ontsteekt. De aanvoereenheid begint vervolgens de lasdraad in de
juiste richting te voeren en er wordt een lasstart uitgevoerd.
Softstart wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → startgegevens.
Van toepassing op lassen met aanvoereenheden die omgekeerde draadaanvoer
ondersteunen.
Hot start
Bij een "hot start" worden de draadaanvoersnelheid en spanning gedurende een instelbare
tijd verhoogd aan het begin van het lasproces. Het hoofddoel hiervan is om meer energie te
leveren tijdens de lasstart, waardoor de kans op een slechte samensmelting aan het begin
van de lasverbinding wordt verkleind.
Synergie - hot start
De draadaanvoersnelheid kan gedurende een bepaalde periode worden verhoogd om zo
meer energie te leveren tijdens de lasstart en een goede penetratie te waarborgen. De
snelheid wijkt dan af van de normale draadaanvoersnelheid. De tijd begint als de boog wordt
ontstoken en de lengte is de ingestelde hot start-tijd. Synergie geeft een toename van de
draadaanvoersnelheid met 2 m/min.
Als niet-synergie is geselecteerd, kan de spanning worden ingesteld.
Tijdens niet-synergie en pulsboog kunnen spanning, pulsstroom, grondstroom en frequentie
worden ingesteld.
LET OP!
Het is mogelijk om negatieve waarden in te stellen voor de
draadaanvoereenheid en spanning bij hot start. Dit kan worden gebruikt met
hoge lasdata om een soepele lasstart te krijgen door de waarden van de lasdata
geleidelijk op te voeren.
Hot start wordt geactiveerd in het meetdisplay of in het menu Lasdata instellen →
startgegevens.
Touch sense
Het systeem detecteert wanneer de draad in contact komt met het werkstuk.
"Touch sense" wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → startgegevens.
Alleen van toepassing op robotlassen.
Kratervulling
Kratervulling maakt een gecontroleerde reductie in hitte en omvang van het lasbad mogelijk
als de las wordt afgerond. Dit maakt het makkelijker poriën, hittescheuren en kraters in de
lasnaad te voorkomen.
In de pulslasmodus kan worden gekozen tussen een pulserende en niet-pulserende
kratervulling. Niet-pulserende kratervulling is een snellere werkmethode. Pulserende
kratervulling duurt iets langer, maar resulteert in een spatvrije kratervulling als de juiste
waarden worden gebruikt.
Synergie - kratervulling
In de synergische modus worden de kratervultijd en de eindwaarde van de
draadaanvoersnelheid ingesteld voor zowel pulserende als niet-pulserende kratervulling. De
spanning en de pulsparameters zakken naar de eindwaarden met behulp van synergie.
Niet-synergie - kratervulling
In de niet-synergische modus kunnen de instellingen worden gewijzigd om een andere
booglengte in te stellen voor het einde van de kratervulling. Er kan ook een eindtijd voor de
eindwaarde van kratervulling worden ingesteld.
De eindspanning kan worden ingesteld op niet-pulserende kratervulling. De eindspanning,
eindpulsstroom, eindwaarde van de grondstroom en eindwaarde van de frequentie kunnen
worden ingesteld op pulserende kratervulling.
De eindwaarden moeten altijd gelijk of lager zijn dan de ingestelde waarden voor
continulassen. Als de instellingen voor continulassen onder de ingestelde eindwaarden
komen, worden ook de eindwaarden verlaagd. De eindwaarden worden niet automatisch
verhoogd als de instellingen voor continulassen worden verhoogd.
Voorbeeld:
U hebt 4 m/min ingesteld als eindwaarde voor de draadaanvoersnelheid en u verlaagt de
draadaanvoersnelheid naar 3,5 m/min. De eindwaarde voor de draadaanvoersnelheid zal
ook worden verlaagd naar 3,5 m/min. De eindwaarde voor de draadaanvoersnelheid blijft
3,5 m/min, ook wanneer de draadaanvoersnelheid weer wordt verhoogd.
Kratervulling wordt geactiveerd in het meetdisplay of in het menu Lasdata instellen →
stopgegevens.
Afknijppuls
De afknijppuls is een puls die ervoor zorgt dat er geen bal wordt gevormd op de draad als
het lassen stopt.
Dit is van toepassingen bij MIG/MAG-lassen met kortsluitboog/sproeiboog en kort pulseren.
Als bij pulslassen wordt geëindigd met een puls, dan heet dit een eindpuls. Deze kan
worden ingesteld op 20% - 200%.
De afknijppuls wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → stopgegevens.
Nabrandtijd
Nabrandtijd is de vertraging tussen het tijdstip waarop de lasdraad begint met
remmen en het tijdstip waarop de stroombron de lasspanning uitschakelt. Een
te korte nabrandtijd resulteert na het lassen in een langere "draadpeuk". Er
bestaat dan een kans dat de draad in het stollende lasbad blijft steken. Een te
lange nabrandtijd resulteert in een kortere "draadpeuk", waarbij de kans bestaat
dat de lasboog in het lasmondstuk slaat.
De nabrandtijd wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → stopgegevens.
Afsluiting
Selecteer hier Eindpuls of SCT (kortgesloten afsluiting). SCT is een functie die voor kleine
herhaalde kortsluitingen aan het einde van het lassen zorgt totdat de draadaanvoer volledig
gestopt is en het contact met het werkstuk verbroken is.
Afsluiting wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → stopgegevens.
Van toepassing op lassen met aanvoereenheden die omgekeerde draadaanvoer
ondersteunen.
"Release pulse"
Als de draad vast komt te zitten in het werkstuk, wordt dit door het systeem gedetecteerd. Er
wordt een pulsstroom verstuurd die de draad vrijmaakt van het oppervlak.
Dit is van toepassingen bij MIG/MAG-lassen met kortsluitboog/sproeiboog en kort pulseren.
Als bij pulslassen wordt geëindigd met een puls, dan heet dit een eindpuls. Deze kan
worden ingesteld tussen 20%en200%.
De instelling wordt aangepast in het menu Configuratie → MIG/MAG-standaardwaarden.
Gasnastroomtijd
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt nadat de boog
is gedoofd.
De gasnastroomtijd wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen → stopgegevens.
Bij grenswaarden wordt een grenswaardenummer geselecteerd. Zie voor instellingen de
hoofdstukken "Instelgrenswaarden bewerken" en "Meetgrenswaarden bewerken".
Grenswaarden worden geactiveerd in het lasdata-instelmenu.
Proplassen
Puntlassen wordt gebruikt als u dunne platen aan elkaar wilt puntlassen.
LET OP!
Het is niet mogelijk om de lastijd te verkorten door de schakelaar los te laten.
Puntlassen wordt geactiveerd en de puntlastijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
4.2.1QSet
QSet wordt gebruikt om de instelling van lasparameters te vergemakkelijken. Gebruik de
plus-/minknoppen om de booglengte stapsgewijs te vergroten of te verkleinen van -18 tot +
18.
KORTE LASBOOG
Als u gaat lassen met een nieuw draad- of gastype, stelt QSet automatisch alle benodigde
lasparameters in. Vervolgens slaat QSet alle gegevens op om een goede las te produceren.
De spanning wordt vervolgens automatisch aangepast aan veranderingen in de
draadaanvoersnelheid.
SPRAY
Als u contact maakt met de boogsprayomgeving moet de waarde voor QSet toenemen.
Schakel de QSet-functie uit als u met pure boogspray last. Alle instellingen worden
overgenomen van QSet, met uitzondering van de spanning die moet worden ingesteld.
Aanbeveling: Las de eerste keer (6 seconden) met QSet op testmateriaal om alle juiste
gegevens te verzamelen.
De QSet-waarde wordt ingesteld in het menu Lasdata instellen voor het proces MIG/MAG en
de KORTSLUIT/SPROEI-methode.
4.2.2Synergiegroep
Het is mogelijk om voor mechanisch lassen uit de drie synergiegroepen te kiezen:
De verhouding tussen lassnelheid en plaatdikte voor de verschillende
synergiegroepen:
Plaatdikte
Lassnelheid
A = STANDAARD-lijn
B = ROBOT-lijn
C = SAT-lijn
De synergiegroep ROBOT wordt gebruikt voor robotlassen of andere mechanische
lasmethoden. Het is geschikt voor hogere overdrachtsnelheden dan bij lassen op
standaardlijnen.
SAT staat voor Swift Arc Transfer. Deze synergiegroep is geschikt voor hoge
overdrachtsnelheden, voor extreme hoeken en voor plaatdiktes van 2-3 mm.
Zie de bijlage "DRAAD- EN GASAFMETINGEN" aan het einde van deze handleiding voor
de combinaties van draad en gas voor SAT.
De synergiegroep wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu voor het proces MIG/MAG.
4.3SuperPulse
Hoofdmenu → Proces → Methode
De SuperPulse-methode wordt gebruikt voor een verbeterde controle over het lasbad en het
stollingsproces. Het lasbad krijgt tijd om te stollen tussen iedere pulsering.
Voordelen van het gebruik van SuperPulse:
•Minder gevoeligheid voor variaties in de beginopening
•Betere beheersing van het lasbad tijdens positielassen
•Betere beheersing van penetratie en penetratieprofiel
•Verminderde gevoeligheid voor ongelijkmatige warmtegeleiding
SuperPulse kan worden beschouwd als een vooraf geprogrammeerde omschakeling tussen
twee MIG/MAG-instellingen. De tijdintervallen worden bepaald door de primaire en
secundaire gefaseerde tijdinstellingen.
Het lasproces start altijd vanuit de primaire fase. Als hot start is geselecteerd, worden de
primaire instellingen gebruikt tijdens de hot start-tijd in plaats van de gefaseerde tijdinstelling
voor de primaire instellingen. Kratervulling is altijd gebaseerd op secundaire instellingen. Als
een stopopdracht wordt gegeven tijdens de primair gefaseerde tijdinstelling, schakelt het