Recht op wijzigingen zonder voorafgaande mededeling voorbehouden.
TOCh
- 4 -
NL
1INLEIDING
Om het maximale uit uw lasapparatuur te halen, raden wij u aan deze
gebruikershandleiding te lezen.
Algemene informatie over het gebruik vindt u in de instructiehandleiding van de
bedieningseenheid, automatische lasmachine, kolom en statief of de voeding.
De tekst in het display is beschikbaar in de volgende talen: Engels, Zweeds, Fins,
Noors, Deens, Duits, Frans, Italiaans, Nederlands, Spaans, Portugees, Hongaars,
Pools, Amerikaans Engels en Tsjechisch, Chinees en Russisch.
1.1Bedieningspaneel
1Menu
2Knop voor het verplaatsen
van de cursor
(positioneringsknop)
3ENTER
4Groene indicatielampje,
gaat branden als de functie
actief is
5Beginnen met lassen
6Stoppen met lassen
7Knop voor het instellen van de
transportsnelheid in het metingenmenu, in andere menu's voor het verhogen of
verlagen van de instelwaarden (instelknop)
8Handmatige transportbeweging
9Handmatige draadaanvoer omlaag
10 Knop voor het instellen van de boogspanning in het metingenmenu, in andere
menu's voor het verhogen of verlagen van de instelwaarden (instelknop)
11 Snelle beweging
12 Handmatige transportbeweging
13 Knop voor het instellen van de lasstroom / draadaanvoersnelheid in het
metingenmenu, in andere menu's voor het verhogen of verlagen van de
instelwaarden (instelknop)
De toets ENTER wordt gebruikt om menukeuzes te bevestigen.
Functietoetsen
De vijf toetsen (S1 - S5) onder het display hebben verschillende functies. Het zijn
functietoetsen, wat betekent dat ze verschillende functies kunnen hebben afhankelijk
van het menu waarin u werkt. De huidige functie van deze toetsen wordt
aangegeven door de tekst in de onderste regel van het display. Als de functie actief
is, verandert de kleur van het veld met het tekstvak in wit.
Draadaanvoer omhoog
Toets voor het omkeren van de draadinvoer zonder boogspanning, bijvoorbeeld bij
het vervangen van de draadspoel. Zolang de toets wordt ingedrukt, wordt er draad
aangevoerd.
Draadaanvoer omlaag
Toets voor draadaanvoer zonder boogspanning. Zolang de toets wordt ingedrukt,
wordt er draad aangevoerd.
Toets voor transportbeweging in de lasrichting die wordt aangegeven door het
symbool op de lasapparatuur. Druk om de transportbeweging te stoppen op ,
of .
De LED brandt tijdens de transportbeweging.
Transportbeweging
Toets voor transportbeweging in de lasrichting die wordt aangegeven door het
symbool op de lasapparatuur. Druk om de transportbeweging te stoppen op ,
of .
De LED brandt tijdens de transportbeweging.
Snelle beweging
Toets voor snelle beweging van draadaanvoer of transportbeweging.
De LED gaat branden tijdens snelle beweging.
Beginnen met lassen
Toets voor het starten van het lasproces.
Stoppen met lassen
Toets voor stoppen van het lassen, alle transportbewegingen en alle motoren.
Positioneringsknop
De bovenste knop rechts wordt in de instructiehandleiding de positioneringsknop
genoemd en wordt gebruikt voor het verplaatsen van de cursor.
Instelknop
De drie knoppen onder het paneel worden in de instructiehandleiding instelknoppen
genoemd en worden gebruikt voor het wijzigen van de instelwaarden in het paneel.
De cursor van het bedieningspaneel heeft de vorm van een zwart veld rond de tekst,
en de geselecteerde tekst zelf wordt wit. De cursor wordt in de instructiehandleiding
vet gedrukt weergegeven.
Tekstkaders
Onder in het display ziet u vijf kaders waarin de huidige functies van de vijf
functietoetsen onder het display worden beschreven.
1.3.1Symbolen op het display
ADe geselecteerde lasgegevens
BLasrichting
CEr heeft zich een fout voorgedaan.
Zie hoofdstuk 9.1
DOpgeroepen
geheugenpositienummer
ESchuifbalk. Dit menu bevat meer
informatie
Pijltjes
Wanneer zich achter een regel meer informatie bevindt, wordt dit aangegeven met
een zwarte pijl " achter de tekst.
1.4Algemene informatie over instellingen
Er zijn drie typen instellingen:
SInstelling van numerieke waarden
SInstelling met gegeven opties
SInstelling van modus AAN/UIT
Bij het instellen van numerieke waarden worden de instelknoppen gebruikt om de
instelwaarden te verhogen of verlagen. In het metingenmenu worden de knoppen
voor lasstroom / draadaanvoersnelheid, boogspanning of transportbeweging
gebruikt.
1.4.2Instelling met gegeven opties
Bepaalde instellingen worden uitgevoerd door een optie uit een lijst te selecteren.
Dit is een voorbeeld van de lijst:
SAW
GMAW
GOUGING
Plaats de cursor op de regel voor SAW. Druk in deze positie op ENTER om de optie
SAW te selecteren. Als u in plaats daarvan een andere optie wilt selecteren, plaats
de cursor dan op de juiste regel door deze met de positioneringsknop omhoog of
omlaag te bewegen. Druk vervolgens op ENTER. Als u de lijst wilt verlaten zonder
een optie te kiezen, druk dan op TERUG (QUIT).
1.5TERUG en ENTER
De meest rechtse functietoets wordt hoofdzakelijk gebruikt voor TERUG (QUIT),
hoewel deze af en toe ook voor andere functies wordt gebruikt.
SMet TERUG keert u terug naar het vorige menu of de vorige afbeelding.
SDruk op ENTER om een geselecteerde optie in een menu of lijst uit te voeren.
De menustructuren zijn weergegeven op pagina 64 en verder. Tijdens het opstarten
verschijnt ook kort een opstartscherm met informatie over de gebruikte
programmaversie.
Opstartscherm
2.1Hoofdmenu
In het HOOFDMENU
SAW
kunt u het lasproces,
de lasmethode, het
draadtype, de bedie
ningsmethode, draad
diameter etc. wijzigen.
RATIE (CONFIGURA
TION) kunt u de taal
wijzigen, het wacht
woord wijzigen,
algemene instellingen
uitvoeren, machineaan
passingen verrichten
etc. Afhankelijk van de
onder Machineconfigu
ratie geselecteerde
In het menu METING (MEASURE) kunt u tijdens het lassen gemeten waarden voor
uiteenlopende lasparameters bekijken.
A 450 AMP
Gemeten lasstroom
30,0 volt
Gemeten boogspan
ning
50 cm/min
Gemeten transportsnel
heid
300 cm/min
Gemeten draadaan
voersnelheid
30 kJ/cm
Geeft energie per
lengte-eenheid aan, die
wordt berekend op
basis van de geselec
teerde waarden voor de
lasstroom, boogspan
ning en transportsnel
heid.
300 cm/min
Gemeten aanvoersnel
heid koude draad
SAW: CA
A 450 Amp
V 30.0 Volt
50 cm/min
GAS /
NONENONE
SAW: CA
FLUXNONE
FUNCT
300 cm/min
30.0 kJ/cm
300 cm/min
|
|
|
|
|
|
2ND
|
|
|
|
|
|
ICE
NONENONE
De gemeten waarden blijven zichtbaar op het display, ook als u stopt met lassen.
U krijgt toegang tot andere menu's zonder de gemeten waarden te verliezen.
De instelknoppen kunnen worden gebruikt om de lasparameters te wijzigen in het
meetdisplay.
Als de instelwaarde wordt gewijzigd als er niet wordt gelast, wordt de gemeten
waarde gewijzigd naar nul.
Om in te schakelen moet een softkey, COLD WIRE FEED (ICE WF), worden
ingedrukt, zie het hoofdstuk "Instellen softkeys” 8.2.3 . Zodra deze softkey wordt
ingedrukt, kan de aanvoersnelheid koude draad worden ingesteld met behulp van de
linker instelknop A. Als beide softkeys, COLD WF (ICE WF) en SET VALUES (SET
VALUES) worden ingedrukt, kan de ingestelde aanvoersnelheid voor de koude
draad worden gewijzigd. Als de softkey niet wordt ingedrukt, kunt u met de
instelknop de A-stroom regelen.
Als de functietoets INSTELWAARDEN is geactiveerd, toont het meetdisplay ook de
ingestelde waarden. Zie het hoofdstuk ”Snelkeuzetoetsen instellen” 8.2.3 .
300 cm/min
Draadaanvoersnelheid
instellen
20.0 volt
Boogspanning instellen
30 cm/min
Transportsnelheid
instellen
2.1.5Lasdatageheugenmenu
Hoofdmenu
In het menu LASGE
GEVENSGEHEUGEN
(WELD DATA
MEMORY) kunt u
diverse ingestelde
lasgegevens opslaan,
oproepen, verwijderen
en kopiëren. De
lasgegevens kunnen in
255 verschillende
geheugenposities
worden opgeslagen.
SAW: CW
300 cm/min
V 20.0 Volt
30 cm/min
NONENONE
WELD DATA MEMORY
1 (SAW)
7 (GMAW)
SET
VALUESNONE
|
|
|
|
|
|
2ND
FUNCT
STORE
Zie voor meer informatie hoofdstuk 7 ”Geheugenbeheer”.
In het menu SNELLE
MODUS (FAST MODE)
kunt u sneltoetsen
toewijzen aan
geheugenposities voor
lasgegevens. Deze
instellingen worden
verricht in het configu
ratiemenu. Het nummer
van de geselecteerde
geheugenpositie wordt
weergegeven in de
rechter bovenhoek.
Zie voor meer informatie het hoofdstuk 8.2.1 ”Snelkeuzemenu, functietoetsen”.
A 450 Amp
V 30.0 Volt
50 cm/min
WELD
DATA 1
WELD
DATA 2
WELD
DATA 3
WELD
DATA 4
2ND
FUNCT
3ONDER POEDERDEK LASSEN
Hoofdmenu Proces
16
Bij onder poederdek lassen (Submerged Arc Welding, SAW) smelt een boog een
continu aangevoerde draad. Het lasbad wordt beschermd door laspoeder.
Als het proces voor SAW wordt geselecteerd, kunt u kiezen tussen twee methoden
door METHODE (METHOD) te selecteren met de positioneringsknop en op ENTER
te drukken. Selecteer AC of DC.
Als het proces voor SAW wordt geselecteerd, kunt u kiezen tussen drie
bedieningsmethoden door REGELTYPE (REGULATION TYPE) te selecteren met de
positioneringsknop en op ENTER te drukken. Kies tussen constante lasstroom CA,
constante draadaanvoer CW of constante stroom CC, zie de uitleg in hoofdstuk 6.1,
6.2 en 6.3.
Indien koude draadaanvoer wordt geselecteerd (zie hoofdstuk 8.3.9), kan uitsluitend
regeltype CW worden geselecteerd.
Poedervoorstroomtijd0 - 99,0 s0,1 s0 s
StarttypeDirect of kruipstart-Direct
Start draadaanvoerAuto of ingestelde snelheid-Auto
Snelheid start draadaanvoer0 - 1000 cm/min1 cm/min20 cm/min
StartfasesUIT of AAN-UIT
Open spanningUIT of AAN-UIT
Maximale open spanning5 - 60 V0,1 V50 V
Stopinformatie
2)
Poedernastroomtijd0 - 99,0 s0,1 s0 s
KratervullingUIT of AAN-UIT
Kratervultijd0 - 10 s0,01 s1 s
Nabrandtijd0 - 10 s0,01 s1 s
StopfasesUIT of AAN-UIT
Bedieningsparameters
Dynamische regelingAuto of ingestelde waarden-Auto
InductantieAuto of ingestelde waarden-Auto
Instelgrenswaarden--Meetgrenswaarden---
1)
Het instelbereik is afhankelijk van het gebruikte product.
2)
In het menu worden de instellingen weergegeven, die horen bij het geselecteerde regeltype.
Het proces is voor bepaalde machinetypes verkrijgbaar.
Hoofdmenu Proces
Bij gasbooglassen met metalen elektrode (Gas Metal Arc Welding, GMAW) smelt
een boog een continu aangevoerde draad. Het lasbad wordt beschermd door
beschermgas.
Als het proces voor gasbooglassen met metalen elektrode wordt geselecteerd, kunt
u kiezen tussen twee bedieningsmethoden door REGELTYPE (REGULATION
TYPE) te selecteren met de positioneringsknop en op ENTER te drukken. Kies
tussen constante lasstroom CA of constante draadaanvoer CW, zie de uitleg in
hoofdstuk 6.1 en 6.2.
4.1Instellingen voor gasbooglassen met metalen elektrode
Het proces is voor bepaalde machinetypes verkrijgbaar.
Hoofdmenu Proces
Voor elektrisch gutsen (GOUGING) wordt een speciale elektrode gebruikt die
bestaat uit een koolstofstaaf met een koperen omhulsel.
Er wordt een boog gevormd tussen de koolstofstaaf en het werkstuk die het
materiaal smelt. Er wordt lucht aangevoerd om het gesmolten materiaal weg te
blazen.
Als het proces voor GOUGING wordt geselecteerd, kunt u kiezen tussen twee
bedieningsmethoden door REGELTYPE (REGULATION TYPE) te selecteren met de
positioneringsknop en op ENTER te drukken. Kies tussen constante lasstroom CA of
constante draadaanvoer CW, zie de uitleg in hoofdstuk 6.1 en 6.2.
De draadaanvoer wordt geregeld door de stroombron zodat een constante lasstroom
wordt verkregen.
- Constante stroomwaarde kan worden geselecteerd in het hoofdmenu.
6.2CW, constante draadaanvoersnelheid
De lasstroom is een resultaat van de geselecteerde draadaanvoersnelheid.
- Constante draadaanvoer kan worden geselecteerd in het hoofdmenu.
6.3CC, constante stroom
De spanning varieert, zodat een constante lasstroom kan worden verkregen.
- Constante stroomwaarde kan worden geselecteerd in het hoofdmenu.
6.4Draad-/elektrodediameter
De tabel op pagina 69 toont de draad-/elektrodediameters die kunnen worden
geselecteerd.
De gekozen diameter heeft een grote invloed op de startprocedure en op
kratervulling. Als u een andere draaddiameter moet gebruiken dan vermeld in de
tabel, kies dan een draaddiameter die dicht bij een in de tabel vermelde waarde ligt.
- Draad-/elektrodediameter kan worden geselecteerd in het hoofdmenu.
6.5Boogspanning
Een hogere boogspanning zorgt voor een langere boog en produceert een heter en
breder lasbad.
- De boogspanning wordt ingesteld in het meetdisplay, het lasdata-instelmenu, of het
snelkeuzemenu.
6.6Draadaanvoersnelheid
Voor instelling van de gewenste draadaanvoersnelheid in cm/minuut. Een hogere
draadsnelheid levert een hogere lasstroom op.
- De draadaanvoersnelheid wordt ingesteld in het meetdisplay, het lasdata-instelme
nu, of het snelkeuzemenu.
6.7Aanvoersnelheid koude draad (ICE)
Aanvoersnelheid koude draad wordt gebruikt om de aanvoersnelheid (cm/min) voor
de koude draad in te stellen.
- De aanvoersnelheid koude draad wordt ingesteld in het meetdisplay, het
lasdata-instelmenu, of het snelkeuzemenu.
De startvertraging koude draad wordt gebruikt om aan te geven hoe lang (s) na
aanvang van het lassen de aanvoer koude draad gestart kan worden.
- Startvertraging koude draad wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
6.9Transportsnelheid
De transportsnelheid geeft een vereiste snelheid (cm/min) aan waarmee de kolom
en het statief of het wagentje moeten bewegen.
- De transportsnelheid wordt ingesteld in het meetdisplay, het lasdata-instelmenu, of
het snelkeuzemenu.
6.10Lasrichting
Transportbeweging in de richting die het symbool aangeeft.
- De lasrichting wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
6.11AC-frequentie
AC-frequentie verwijst naar het aantal oscillaties per seconde op het nulniveau.
- AC-frequentie wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
6.12AC-balans
AC-balans is de verhouding tussen positieve (+) en negatieve (-) pulsen. De
ingestelde waarde geeft het percentage aan van de periode die het positieve deel is.
- AC-balans wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
6.13AC-compensatie
Met AC-compensatie wordt het AC-niveau positief of negatief gecompenseerd in
verhouding tot het nulniveau.
- AC-compensatie wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
6.14Poedervoorstroomtijd (SAW)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het poeder stroomt voordat de boog wordt
ontstoken.
- De gasvoorstroomtijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder
Startinformatie.
6.15Gasvoorstroomtijd (GMAW)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt voordat de boog
wordt ontstoken.
- De gasvoorstroomtijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder
Startinformatie.
Bij het lassen van speciale materialen of draad kan het nodig zijn om een eigen
startsequentie te maken. De startsequentie kan het uiterlijk van het lasbad
beïnvloeden.
Het volgende kan worden ingesteld
voor Startfase 1 AAN
STijd (s)
Tijd voor lassen in fase 1.
SBoogspanning %
In procenten van ingestelde
spanning
SDraadaanvoer %
In procenten van ingestelde
draadaanvoer
SLasstroom %
In procenten van ingestelde
lasstroom
STransportsnelheid %
In procenten van ingestelde
transportsnelheid
- Startfases worden ingesteld in het lasdata-instelmenu onder Startinformatie.
Het volgende kan worden ingesteld
voor Startfase 2 AAN
STijd (s)
Tijd voor lassen in fase 2.
SBoogspanning %
In procenten van ingestelde
spanning
SDraadaanvoer %
In procenten van ingestelde
draadaanvoer
SLasstroom %
In procenten van ingestelde
lasstroom
STransportsnelheid %
In procenten van ingestelde
transportsnelheid
6.20Max. open spanning (Open Circuit Voltage, OCV)
AAN betekent dat OCV kan worden ingesteld.
UIT betekent dat OCV is ingesteld op de instelwaarde voor de lasspanning.
- OCV wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder Startinformatie.
6.21Poedernastroomtijd (SAW)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het poeder stroomt nadat de boog is gedoofd.
- De poedernastroomtijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder
Stopinformatie.
6.22Gasnastroom (GMAW)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt nadat de boog is
gedoofd.
- De gasnastroomtijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder Stopinformatie.
6.23Luchtnastroomtijd (Gouging)
Deze waarde reguleert de tijd waarin de lucht stroomt nadat de boog is gedoofd.
- De luchtnastroomtijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder
Stopinformatie.
Kratervulling maakt een gecontroleerde reductie in hitte en omvang van het lasbad
mogelijk als de las wordt afgerond. Dit maakt het makkelijker poriën, hittescheuren
en kraters in de lasnaad te voorkomen.
- De kratervulling wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder Stopinformatie.
6.25Nabrandtijd
Nabrandtijd is een vertraging tussen het moment waarop de lasdraad begint met
remmen tot het moment waarop de stroombron de boogspanning uitschakelt. Een te
korte nabrandtijd resulteert na het lassen in een langere ”draadpeuk”. Er bestaat dan
een kans dat de draad in het stollende lasbad blijft steken. Een te lange nabrandtijd
resulteert in een kortere ”draadpeuk”, waarbij de kans bestaat dat de lasboog in het
lasmondstuk slaat.
- De nabrandtijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder Stopinformatie.
6.26Stopfases
Stopfases worden hoofdzakelijk gebruikt voor het instellen van de kratervulling.
Het volgende kan worden ingesteld
voor Stopfase 1 AAN
STijd (s)
Tijd voor lassen in fase 1.
SBoogspanning %
In procenten van ingestelde
spanning
SDraadaanvoer %
In procenten van ingestelde
draadaanvoer
SLasstroom %
In procenten van ingestelde
lasstroom
STransportsnelheid %
In procenten van ingestelde
transportsnelheid
Het volgende kan worden
geselecteerd voor Stopfase 2 AAN
STijd (s)
Tijd voor lassen in fase 2.
SBoogspanning %
In procenten van ingestelde
spanning
SDraadaanvoer %
In procenten van ingestelde
draadaanvoer
SLasstroom %
In procenten van ingestelde
lasstroom
STransportsnelheid %
In procenten van ingestelde
transportsnelheid
- Stopfases worden ingesteld in het lasdata-instelmenu onder Stopinformatie.
6.27Dynamische regeling
De functie Dynamische regeling is ontwikkeld voor lassen met meerdere elektrodes
en verandert de karakteristieken van de stroombron. De karakteristieken van de
stroombron worden berekend op basis van de ingestelde draadgegevens.
- Dynamische regeling wordt geselecteerd in het lasdata-instelmenu.
In sommige toepassingen wordt de functie BEDIENINGSPARAMETERS (CONTROL
PARAMETERS) weergegeven in plaats van DYNAMISCHE BEDIENING (DYNAMIC
CONTROL). Onder Bedieningsparameters kunnen twee instellingen worden
doorgevoerd:
SDynamische waarden: Heeft invloed op de dynamische eigenschappen.
SInductantie: Hoge waarden geven een breder lasbad en minder spatten. Lagere
waarden leveren een stabiele, geconcentreerde boog en meer geluid.
- De bedieningsparameters worden ingesteld in het lasdata-instelmenu.
6.29Instelgrenswaarden
Zie voor informatie over instelgrenswaarden hoofdstuk 9.4 ”Parameters bewerken”
6.30Meetgrenswaarden
Zie voor informatie over meetparameters hoofdstuk 9.5 ”Meetparameters bewerken”
7GEHEUGENBEHEER
7.1Werking bedieningspaneel
Het bedieningspaneel bestaat in feite uit twee eenheden: het werkgeheugen en het
lasdatageheugen.
Opslaan
WerkgeheugenLasdatageheugen
Oproepen
In het werkgeheugen wordt een volledige set lasgegevens aangemaakt die kan
worden opgeslagen in het lasdatageheugen.
Tijdens het lassen bestuurt de inhoud van het werkgeheugen het lasproces. Het is
daarom ook mogelijk om een set lasgegevens uit het lasdatageheugen op te roepen
naar het werkgeheugen.
Het werkgeheugen bevat altijd de meest recente set lasgegevens. Dit kunnen
instellingen uit het lasdatageheugen zijn of instellingen die u zelf hebt aangepast.
Het werkgeheugen is dus nooit leeg en wordt nooit gereset.
Er kunnen maximaal 255 sets lasgegevens in het bedieningspaneel worden
opgeslagen. Iedere set krijgt een nummer van 1 tot en met 255.
U kunt ook gegevenssets verwijderen en kopiëren en gegevenssets oproepen in het
werkgeheugen.
FUNCTQUIT
7.2Opslaan
Als het lasdatageheugen leeg is, verschijnt het volgende scherm in het display.
Een set lasdata op
slaan. Deze krijgt ge
heugenpositie 5. Druk
op STORE
(OPSLAAN). Positie 1
wordt weergegeven.
Draai één van de instel
knoppen totdat u posi
tie 5 bereikt. Druk op
STORE (OPSLAAN).
We gaan nu de inhoud van geheugenpositie 5 kopiëren naar positie 50.
Selecteer geheugenpo
sitie 1 en scrol verder
met één van de instel
knoppen naar de gese
WELD DATA MEMORY
1 -
5 - (SAW)
lecteerde geheugenpo
sitie; in dit geval positie
50.Druk op YES (JA).
COPY
DATA SET 5 TO POSITION: 50
NOYES
Gegevensset nr. 5 is nu gekopieerd naar geheugenpositie 50.
7.6Naam
Ga verder als volgt om een opgeslagen gegevensset een eigen naam te geven:
Druk op 2ND FUNCT
(2E FUNCT). Selecteer
de geheugenpositie die
u wilt hernoemen en
WELD DATA MEMORY
5 - (SAW)
50 -
druk op RENAME
(HERNOEMEN).
SAW: CA: FE SOLID: 3.0 mm
30.0 V: 450 A: 50 cm/min
COPYRENAME
EDIT
2ND
FUNCTQUIT
U hebt nu toegang tot een toetsenbord dat als volgt wordt gebruikt:
SPlaats de cursor op het gewenste
teken op het toetsenbord met de
pijltoetsen en de positioneringsknop.
Druk op UITGEVOERD (DONE).
Voer op deze manier een complete
tekststring van maximaal 40 tekens
in.
SDruk op UITGEVOERD (DONE) om de tekst op te slaan. De gegevensset heeft
Als de blokkeringsfunctie is geactiveerd en het meetdisplay, de afstandbedienings
modus of het snelkeuzemenu actief is, is een wachtwoord (blokkeringscode) vereist
om deze menu's te verlaten.
CODE LOCK
LOCK STATUSOFF
SET / CHANGE LOCK CODE
QUIT
De blokkeringscode wordt geactiveerd in het configuratiemenu.
8.1.1Status blokkeringscode
In de blokkeringscodemodus kunt u de blokkeringsfunctie activeren/deactiveren. De
bestaande blokkeringscode wordt niet verwijderd bij deactivering van de functie. Als
er geen blokkeringscode is opgeslagen en u probeert om de blokkeringscode te
activeren, wordt het toetsenbord weergegeven voor het invoeren van een nieuwe
blokkeringscode.
Om blokkeringscodemodus te verlaten:
Als het meetdisplay of snelkeuzemenu actief is en de blokkeringscode wordt
gedeactiveerd, kunt u deze menu's zonder beperkingen verlaten door op TERUG
(QUIT) of MENU te drukken om naar het hoofdmenu te gaan.
Als de code echter is geactiveerd en u probeert de menu's te verlaten, verschijnt
het volgende scherm om de gebruiker te wijzen op de blokkering.
DRUK OP ENTER VOOR BLOKKERINGSCODE...
PRESS ENTER FOR
LOCK CODE...
Hier kunt u TERUG (QUIT) selecteren om terug te gaan naar het vorige menu of
verdergaan door op ENTER te drukken om de blokkeringscode in te voeren.
Vervolgens verschijnt het menu met het toetsenbord, waarin u de code kunt
invoeren. Druk na elk teken op ENTER en bevestig de code door op opnieuw op
ENTER te drukken.
Als de blokkeringscode onjuist is, verschijnt een foutmelding die de gebruiker de
optie biedt het nogmaals te proberen of terug te gaan naar het vorige menu, d.w.z.
het meetdisplay of het snelkeuzemenu.
Als de blokkeringscode juist is, worden alle blokkeringen naar andere menu's
verwijderd, hoewel de blokkeringscode actief blijft. Dit betekent dat u het meetdisplay
en snelkeuzemenu tijdelijk kunt verlaten, maar de blokkeringsmodus nog steeds
actief is als u naar deze menu's terugkeert.
8.1.2Blokkeringscode instellen/wijzigen
In de modus blokkeringscode instellen/wijzigen kunt u een bestaande
blokkeringscode aanpassen of een nieuwe code ingeven. Een blokkeringscode kan
bestaan uit maximaal 16 optionele letters of cijfers.
Plaats de cursor op de
regel voor SOFT
TOETS NUMMER
(SOFT KEY NUMBER).
FAST MODE SOFT KEYS
SOFT KEY NUMBER1
ASSOCIATED WELD DATA5
SAW: CA: FE SOLID: 0.8 mm
20.0 V: 500 A: 0 cm/min
STORE
DELETEQUIT
De toetsen zijn genummerd 1-4, van links naar rechts. Selecteer de gewenste toets
door het nummer in te geven met de instelknoppen.
Ga dan naar de volgende regel, GEKOPPELDE LASDATA (ASSOCIATED WELD
DATA). Hier kunt u door de lasgegevens bladeren die zijn opgeslagen in het
lasdatageheugen. Selecteer het gewenste lasdatanummer met de instelknoppen.
Druk op OPSLAAN (STORE) om op te slaan. Druk om de opgeslagen gegevensset
te verwijderen op ANNULEER (DELETE).
8.2.2Kwaliteitsgegevens loggen naar bestand
In het menu KWALI
TEIT DATA LOGB OP
SLAAN (QUALITY DA
TA LOG TO FILE) kan
de functie worden ge
activeerd door AAN
(ON) te selecteren.
GENERAL CONFIGURATION
FAST MODE SOFT BUTTONS1
QUALITY DATA LOG TO FILEON
SOFT KEYS SETUP"
AUTO SAVE MODEOFF
UNIT OF LENGTHMETRIC
QUIT
Zie voor meer informatie over de instellingen van de kwaliteitsfunctie hoofdstuk 9.7.
8.2.3Functietoetsconfiguratie
We hebben eerder een beschrijving gegeven van de functietoetsen van het
bedieningspaneel. Voor onder poederdek lassen (Submerged Arc Welding, SAW) en
voor gasbooglassen met metalen elektrode (Gas Metal Arc Welding, GMAW) kan de
gebruiker de functie van deze toetsen instellen door te kiezen uit een lijst met vooraf
ingestelde opties. Er zijn acht functietoetsen waaraan een functie kan worden
toegewezen.
Ga verder als volgt om een nieuwe functie aan een functietoets toe te wijzen:
Plaats de cursor op de
regel met het functie
toetsnummer dat u wilt
gebruiken en druk op
ENTER. Er verschijnt
een pop-upmenu met
de mogelijke functies.
Selecteer de gewenste
functie met de positio
neringsknop en druk op
ENTER.
Voor de andere toetsen kunt u op dezelfde manier een nieuwe functie toewijzen.
Combineer hiervoor een toetsnummer in de linkerkolom met een van de functies in
de rechterkolom.
8.2.4Automatisch opslaan
Als een lasgegevensset is opgeroepen vanaf een geheugenpositie in het
lasdatageheugen en u de instellingen wijzigt, worden de wijzigingen bij de lasstop
opgeslagen in het werkgeheugen op de laatst opgeroepen geheugenpositie.
Handmatig opslaan van lasgegevens in een geheugenpositie blokkeert de volgende
automatische opslagactie.
De geheugenpositie waarin de gegevensset wordt opgeslagen wordt weergegeven
in de rechter bovenhoek van het meetdisplay.
Bij het selecteren van de productcode worden het juiste motortype en de
tandwielverhouding voor de gebruikte tandwielkast in het toepasselijke product
automatisch geselecteerd.
De volgende opties kunnen worden geselecteerd:
SA2TFJ1
A2-tractor automatische lasmachine voor onder poederdek lassen (Submerged
Arc Welding, SAW)
SA2TGJ1
A2-tractor automatische lasmachine voor gasbooglassen met metalen elektrode
(Gas-Shielded Metal Arc Welding, GMAW)
SA6TFF1
A6-tractor automatische lasmachine voor onder poederdek lassen (Submerged
Arc Welding, SAW)
SFREE 2 AXIS
Optionele configuratie voor het aansluiten van twee motoren op het
motorenpaneel. Een voor de draadaanvoer en een voor de transportbeweging.
SFREE 3 AXIS
Optionele configuratie voor het aansluiten van externe rolstellingen,
positionneurs of lineaire assen, evenals voor twee motoren op het
motorenpaneel. Een voor de draadaanvoer en een voor de transportbeweging.
Selecteer AAN (ON)
met de positionerings
knop en druk op EN
TER.
PRODUCT CODEA2TFX
WIRE FEED AXIS"
TRAVEL AXIS"
TANDEMON
b WELDING HEADHEAD
b WELD HEAD OFFSET20 mm
b WITH I/OON
QUIT
Voor het lassen met twee laskoppen moet de functie OFFSET LASKOP (WELD
HEAD OFFSET) worden ingesteld.
OFFSET LASKOP (WELD HEAD OFFSET) is de afstand in millimeters tussen de
laskoppen.
Als u de afstand tussen laskop 1 KOP (HEAD) en laskop 2 STAART (TAIL)
specificeert, wordt de waarde door de bedieningseenheid herberekend naar een tijd
tussen de start van laskop 1 en de vereiste start van laskop 2.
De tijd die de bedieningseenheid kan berekenen voor de afstand tussen het starten
en stoppen van de lasstroombronnen bedraagt maximaal 65 seconden. Dit betekent
dat wanneer bijvoorbeeld 50 cm/min wordt gespecificeerd, 2000 mm kan worden
ingevoerd als de maximale OFFSET LASKOP (WELD HEAD OFFSET). Hierdoor
wordt voorkomen dat tijd verloopt voordat laskop 2 het startpunt bereikt.
Zorg dat beide bedieningseenheden dezelfde instellingen hebben voor OFFSET
LASKOP (WELD HEAD OFFSET) en specificeer dezelfde transportsnelheid. De
”master”-bedieningseenheid moet de KOP (HEAD) aansturen en de ”slave”-bedie
ningseenheid de STAART (TAIL). De transportbeweging wordt altijd aangestuurd
door de ”master”.
Zo specificeert u de waarden voor lassen met twee laskoppen:
Plaats de cursor op de
MACHINE CONFIGURATION
regel LASKOP (WEL
DING HEAD).
Selecteer of de instel
ling moet gelden voor
de ”master”-bedie
ningseenheid KOP
(HEAD) of de ”sla
ve”-bedieningseenheid
Gebruikt bij lassen met twee of meer laskoppen. De laskoppen worden elk bediend
met een aparte bedieningseenheid (PEK).
Plaats de cursor op de
regel TANDEM
(TANDEM) en druk op
ENTER.
Selecteer AAN (ON)
met de positionerings
knop en druk op
ENTER.
De voorste laskop
wordt geselecteerd.
De achterste laskop
wordt geselecteerd.
TANDEM
TANDEMON
b WELDING HEADHEAD
b TRAVEL CONTROL ON
b SYNCRONIZED WELD STARTON
b SYNCRONIZED ARC WELDINGON
TANDEM INFORMATION"
QUIT
TANDEM
TANDEMON
b WELDING HEADTAIL
b TRAVEL CONTROLON
b SYNCRONIZED WELD STARTON
b WELD HEAD OFFSET20 mm
b SYNCRONIZED AC WELDINGON
b PHASE SHIFT0
QUIT
LASKOP (WELDING HEAD)
Selecteer of de laskop de voorste (HEAD) of achterste (TAIL) moet zijn.
TRANSPORTREGELING (TRAVEL CONTROL)
Selecteer of de laskop het transport regelt. Zowel de voorste als de achterste laskop
kunnen het transport regelen, maar niet tegelijkertijd.
GESYNCH. START LASSEN (SYNCRONIZED WELD START)
Indien AAN wordt geselecteerd, hoeft alleen de bedieningseenheid van de voorste
laskop te worden gestart. De achterste wordt automatisch gestart. Indien UIT (OFF)
wordt geselecteerd, moeten alle laskoppen worden gestart met de betreffende
bedieningseenheid.
GESYNCH. AC-LASSEN (SYNCRONIZED AC WELDING)
Gesynchroniseerd AC-lassen houdt in dat de frequentie en balans, de AC-pulsen,
gesynchroniseerd zijn met dezelfde waarden voor alle laskoppen van het
tandemsysteem.
De bedieningseenheid van de voorste laskop geeft informatie weer over welke
stroombronnen er in het systeem zijn, zoals de achterste laskop.
OFFSET LASKOP (WELD HEAD OFFSET)
OFFSET LASKOP(WELD HEAD OFFSET) is de afstand in millimeters tussen de
laskoppen. Deze instelling is alleen van belang als gesynch. start lassen wordt
geselecteerd.
TAILHEAD
WELD HEAD OFFSET
FASEVERSCHUIVING (PHASE SHIFT)
Faseverschuiving betekent een fasecompensatie in verhouding tot de voorste
laskop. De gebruikte eenheid is graden.
8.3.8Parallelle stroombronnen
Bij een parallel aange
MACHINE CONFIGURATION
sloten bron worden de
knooppunt ID´s hier in
gesteld.
Plaats de cursor op de
SLAVE-KNOOPPUNT
ID (SLAVE NODE
ID)en selecteer een
van de instelknoppen.
PRODUCT CODEA2TFX
WIRE FEED AXIS"
TRAVEL AXIS"
TANDEM"
PARALLEL POWER SOURCESON
b SLAVE NODE ID10
COLD WIRE FEEDOFF
NODE ID SETTINGS"
SDe diameter van de aanvoerrollen (FEED ROLLER DIAM) kan met iedere
willekeurige instelknop worden geselecteerd. De interval is afhankelijk van de
geselecteerde motor.
SDe pulsenencoder (ENCODER-PULSES) kan met iedere willekeurige instelknop
worden geselecteerd. De interval ligt tussen 1 - 9998 ppr (ppr = pulsen per
omwenteling).
SLOW MANUAL SPEED (LOW MANUAL SPEED) kan met iedere willekeurige
instelknop worden geselecteerd. De interval is 1 - 1000 cm/min.
SHIGH MANUAL SPEED (HIGH MANUAL SPEED) kan met iedere willekeurige
instelknop worden geselecteerd. De interval is 1 - 5000 cm/min.
8.3.10 Instellingen knooppunt ID
Indien er I/O-knooppunten in het systeem zijn, worden hier de ID-nummers gegeven.
Bij tandemgebruik kan de waarde voor CAN 2 ID anders zijn voor alle
bedieningseenheden (PEK) in het systeem. Het is verstandig om laskop 1 op CAN 2
ID = 1 te zetten, laskop 2 op CAN 2 ID = 2, enz.
NODE ID SETTINGS
POWER SOURCE CAN 2 ID1
I/O NODE 1 ID 17
I/O NODE 2 ID 25
QUIT
8.4Kabellengte
De boogspanning wordt beïnvloed door de impedantie in de laskabels. De
impedantie wordt beïnvloed door de lengte, diameter en ligging van de kabels. Dit is
met name een factor bij het lassen met wisselstroom.
Compensatie voor de spanningsval bij lange kabels vindt plaats wanneer de
werkelijke kabellengte wordt gespecificeerd.
De totale kabellengte (laskabel en stekker samen) moet worden ingevoerd.
NB! Bij gebruik van twee kabels moet de diameter van beide kabels worden
gecombineerd.
Deze functie is actief tijdens het starten, voordat de stroombron een meetwaarde
heeft ontvangen die op basis waarvan regeling mogelijk is.
Bij de instelling ”Max OCV” is deze functie niet actief.
In dit menu stelt u in hoe vaak het mondstuk moet worden vervangen. Specificeer
het aantal lasstarts waarna het mondstuk moet worden vervangen door de regel
VERVANGINGSTERMIJN MONDSTUK (CONTACT TIP CHANGE INTERVAL) te
selecteren en op ENTER te drukken. Wijzig de waarde met de instelknoppen. Als de
interval is verstreken, wordt foutcode 54 opgenomen in het foutlog.
Als LIMIET TOTAALTIJD (TOTAL RUNNING TIME LIMIT) wordt geselecteerd in
plaats van het aantal starts, wordt contact opgenomen met een erkende
ESAB-technicus.
MAINTENANCE
CONTACT TIP CHANGE INTERVAL0 Welds
b WELD COUNT0 Welds
TOTAL RUNNING TIME LIMIT0d00:00:00
b TOTAL RUNNING TIME0d00:00:00
Foutcodes worden gebruikt om aan te geven dat er een fout is opgetreden in het
lasproces. Ze worden in het display weergegeven via een pop-upmenu en een
uitroepteken in de rechterbovenhoek van het display.
NB! verdwijnt van het display zodra u het foutlogmenu opent.
Alle fouten die zich tijdens het gebruik van de lasapparatuur voordoen, worden
opgeslagen als foutmeldingen in het foutlog. Er kunnen maximaal 99 foutmeldingen
worden bewaard. Als het foutlog vol is, d.w.z. als 99 foutmeldingen zijn opgeslagen,
wordt de oudste melding automatisch verwijderd wanneer de volgende fout optreedt.
In het foutlogmenu kan de volgende informatie worden afgelezen:
SHet foutnummer van de fout
SDe dag waarop de fout is opgetreden
SDe tijd waarop de fout is opgetreden
SDe eenheid waarin de fout is opgetreden
SHet foutbeheernummer van de fout
2= Stroombron
6= Draadaanvoer en transportsnelheid (motorenpaneel)
8= Bedieningspaneel
9.1.2Beschrijving van foutbeheercodes
Hieronder zijn de foutbeheercodes vermeld die de gebruiker zelf kan corrigeren. Als
een andere code verschijnt, start de machine dan opnieuw en neem contact op met
een reparateur als de fout blijft optreden.
11Snelheidsfout van een motor, (draadaanvoer- of transportmotor)
12Interne communicatiefout (waarschuwing)
14Communicatiefout
17Geen verbinding meer met eenheid
32Geen gasstroom
43Hoge lasstroom
44Pauze bij starten lasstroom
Beschrijving
6Hoge temperatuur
De stroombron is oververhit en heeft het lassen gestopt. Lassen wordt weer toegestaan
wanneer de temperatuur tot onder de parameter voor maximumtemperatuur daalt.
Oplossing: Controleer of de ventilatieopeningen geblokkeerd of vuil zijn. Controleer de
huidige inschakelduur om er zeker van te zijn dat de eenheid niet wordt overbelast.
Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
7Lage lasstroom
De lasboog is uitgeschakeld als gevolg van een te lage lasstroom tijdens het lasproces.
Oplossing: Wordt gereset bij volgende lasstart. Neem contact op met een reparateur
als de fout zich blijft voordoen.
8Batterijspanning te laag
De batterijspanning is te laag. Als de batterij niet wordt vervangen, gaan alle opgeslagen
gegevens verloren.
Deze fout schakelt geen functies uit.
Oplossing: Laat de batterij vervangen door een reparateur.
Een motor kan zijn snelheid niet vasthouden. Het lasproces is gestopt.
Oplossing: Controleer of de draadaanvoer niet is geblokkeerd of te snel gaat. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
De CAN-bus van het systeem is tijdelijk overbelast.
De stroombron heeft mogelijk geen contact meer met de bedieningseenheid.
Oplossing: Controleer of alle apparatuur goed is aangesloten. Neem contact op met een
reparateur als de fout zich blijft voordoen.
Door overbelasting is de CAN-bus tijdelijk buiten werking gesteld.
Het huidige lasproces is gestopt.
Oplossing: Controleer of alle apparatuur goed is aangesloten. Schakel de netspanning
uit om de eenheid te resetten. Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft
voordoen.
Het contact met een eenheid is verbroken.
Oplossing: Controleer de bedrading en de aansluitingen tussen de bedieningseenheid en
de stroombron. Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
Geen herstart mogelijk.
Oplossing: Controleer de gaskraan, de slangen en de aansluitingen.
De stroombron heeft het lasproces gestopt omdat de stroom de parameter voor
maximumstroom heeft overschreden.
Oplossing: Wordt gereset bij volgende lasstart. Neem contact op met een reparateur als
de fout zich blijft voordoen.
Het lasproces is gestopt omdat het niet binnen 10 seconden is gestart.
Oplossing: Wordt gereset bij volgende lasstart. Neem contact op met een reparateur als
Ga verder als volgt voor opslag in een USB-geheugen:
Plaats het USB-geheugen in de bedieningseenheid.
Selecteer de regel met
de informatie die moet
worden overgebracht.
Druk op EXPORT
(EXPORT) of IMPORT
(IMPORT) naargelang
de informatie moet
worden geïmporteerd
of geëxporteerd.
EXPORT/IMPORT
WELD DATA SETS
SYSTEM SETTINGS
SETTING LIMITS
MEASURE LIMITS
ERROR LOG
QUALITY FUNCTION LOG
PRODUCTION STATISTICS
EXPORTIMPORT
QUIT
9.3Bestandsmanager
Hoofdmenu Tools Bestandsmanager
In de bestandsmanager kan informatie worden beheerd die is opgeslagen in een
USB-geheugen (C:\). Bestandsmanager biedt de mogelijkheid om lasgegevens en
kwaliteitsgegevens handmatig te kopiëren en te verwijderen.
Als een USB-geheugen is aangesloten, geeft het display de standaardmap weer
indien geen andere map is geselecteerd.
Het bedieningspaneel onthoudt waar u was toen u de bestandsmanager voor het
laatst gebruikte, zodat u naar dezelfde plaats in de bestandsstructuur terugkeert als
u het systeem weer gaat gebruiken.
SVia de functie INFO (INFO) kunt u controleren hoeveel opslagruimte er over is in
het geheugen.
SWerk de informatie bij door op UPDATE (UPDATE) te drukken.
SDruk op ALT. (ALT.) om gegevens verwijderen, een naam te wijzigen, een
nieuwe map te maken of om te kopiëren of plakken. Er verschijnt dan een lijst
waaruit u een keuze kunt maken. Als u (..) of een map selecteert, kunt u alleen
een nieuwe map maken of een eerder gekopieerd bestand plakken. Als u een
bestand hebt geselecteerd, worden de opties HERNOEMEN (RENAME),
KOPIËREN (COPY) of PLAKKEN (PASTE) toegevoegd als u eerder een
bestand hebt gekopieerd.
ALT.QUIT
Selecteer een map of
FILE MANAGER
bestand en druk op
ALT. (ALT.).
..
WeldData
NEW FOLDER
ErrorLog.xml
QData.xml
XWeldoffice.dat
INFOUPDATE
Nadat u op ALT. (ALT.) hebt gedrukt, wordt de lijst
weergegeven.
Selecteer het bestand of de map die moet worden verwijderd en druk op ALT.
(ALT.).
Selecteer WISSEN (DELETE) en druk op ENTER.
DELETE
RENAME
NEW FOLDER
Het bestand/de map is nu verwijderd. Om een map te kunnen verwijderen moet
deze leeg zijn, d.w.z. eerst moeten de in de map opgeslagen bestanden worden
verwijderd.
9.3.2Bestand/map hernoemen
Selecteer het bestand of de map die moet worden hernoemd en druk op ALT.
(ALT.).
Selecteer HERNOEMEN (RENAME) en druk op
ENTER.
DELETE
RENAME
NEW FOLDER
Er verschijnt een toetsenbord op het display. Gebruik de positioneringsknop om naar
een andere regel te gaan en de pijlen om naar links en rechts te bewegen. Selecteer
het gewenste teken/de gewenste functie en druk op ENTER.
9.3.3Nieuwe map maken
Selecteer de locatie voor de nieuwe map en druk op ALT. (ALT.).
Selecteer NIEUWE MAP (NEW FOLDER) en druk op
ENTER.
DELETE
RENAME
NEW FOLDER
Er verschijnt een toetsenbord op het display. Gebruik de positioneringsknop om naar
een andere regel te gaan en de pijlen om naar links en rechts te bewegen. Selecteer
het gewenste teken/de gewenste functie en druk op ENTER.
9.3.4Bestanden kopiëren en plakken
Selecteer het bestand dat u wilt kopiëren en druk op ALT. (ALT.).
Plaats de cursor in de map waarin het gekopieerde bestand moet worden geplaatst
en druk op ALT. (ALT.).
Selecteer PLAKKEN (PASTE) en druk op ENTER.
COPY
PASTE
DELETE
RENAME
NEW FOLDER
De kopie wordt opgeslagen als Kopie van en de oorspronkelijke naam, b.v. Kopie
van Lasgegevens.awd.
9.4Instelgrenswaarden bewerken
Hoofdmenu Tools Instelgrenswaarden bewerken
In dit menu kunt u uw eigen minimum- en maximumwaarden instellen voor
uiteenlopende lasmethoden. De grenswaarden kunnen niet hoger of lager zijn dan
de waarden waarvoor de voeding is ontworpen. Er zijn 50 opslagpunten. Selecteer
de regel voor een leeg opslagpunt en druk op ENTER. Selecteer het proces door op
ENTER te drukken, selecteer het lasproces met de positioneringsknop en druk op
ENTER.
De maximum- en minimumwaarden voor boogspanning, draadaanvoersnelheid,
transportsnelheid en lasstroom kunnen voor alle processen worden geselecteerd.
Druk na het wijzigen van de waarden op OPSLAAN (STORE). Als het systeem
vraagt of de grenswaarde moet worden opgeslagen op het geselecteerde
opslagpunt, drukt u op NEE (NO) of JA (YES). De waarden voor het opslagpunt
worden weergegeven onder de lijn onder in het display.
Met de functietoets AUTO (AUTO) kunnen de parameters automatisch worden
ingesteld op basis van de laatst gebruikte parameters.
Als het systeem vraagt of de instelgrenswaarden automatisch moeten worden
ingesteld, drukt u op NEE (NO) of JA (YES) en vervolgens op OPSLAAN (STORE)
als de instelling moet worden bewaard.
9.5Meetgrenswaarden
Hoofdmenu Tools Meetgrenswaarden instellen
In dit menu kunt u uw eigen meetwaarden instellen voor uiteenlopende
lasmethoden. Er zijn 50 opslagpunten. Selecteer de regel voor een leeg opslagpunt
en druk op ENTER. Selecteer het proces door op ENTER te drukken, selecteer het
lasproces met de positioneringsknop en druk op ENTER.
De volgende waarden kunnen worden geselecteerd:
Sboogspanning: min, max
Sdraadaanvoersnelheid: min, max
Slasstroom: min, max
Stransportsnelheid: min, max
Senergie per lengte-eenheid: min, max
Stel de gewenste waarde in met de instelknoppen en druk op OPSLAAN (STORE).
In het dialoogvenster wordt u gevraagd of u het geselecteerde opslagpunt wilt
opslaan. Druk op JA (YES) om de waarde op te slaan. De waarden voor het
opslagpunt worden weergegeven onder de lijn onder in het display.
Met de functietoets AUTO (AUTO) kunnen de parameters automatisch worden
ingesteld op basis van de laatst gebruikte meetwaarden.
QUIT
Als het systeem vraagt of de grenswaarden automatisch moeten worden ingesteld,
drukt u op NEE (NO) of JA (YES) en vervolgens op OPSLAAN (STORE) als de
instelling moet worden bewaard.
De productiestatistieken worden gebruikt om de totale boogtijd, het totale volume
van gebruikt materiaal en het aantal lassen sinds de laatste reset bij te houden. In
deze statistieken worden ook de boogtijd en het gebruikte materiaal voor de laatste
las bijgehouden. Tevens toont het display het gebruikte draadmateriaal per
lengte-eenheid en laat het zien wanneer de laatste reset heeft plaatsgevonden.
PRODUCTION STATISTICS
LAST WELDTOTAL
ARCTIME0s0s
CONSUMED WIRE0g0g
BASED ON1g/m
NUMBER OF WELDS0
LAST RESET08111408:38:03
RESETUPDATE
QUIT
Als u op RESET (RESET) drukt, worden alle tellers op nul gezet. De datum en tijd
laten zien wanneer de laatste reset heeft plaatsgevonden.
Als u de tellers niet reset, worden deze automatisch gereset als een van de tellers
de maximale waarde heeft bereikt.
Kwaliteitsfuncties houden een aantal nuttige lasgegevens bij van individuele lassen.
Deze gegevens zijn:
SStarttijd van het lasproces.
SDuur van het lasproces.
SMaximale, minimale en gemiddelde stroom tijdens het lassen.
SMaximale, minimale en gemiddelde spanning tijdens het lassen.
SMaximale, minimale en gemiddelde energie per eenheid tijdens het lassen.
Het aantal lassen sinds de laatste reset wordt weergegeven in de regel onder in het
display. Er kan informatie worden opgeslagen over maximaal 100 lassen. Als er
meer dan 100 lassen worden geregistreerd, wordt de eerste overschreven.
De laatst geregistreerde las wordt in het scherm weergegeven, hoewel het ook
mogelijk is om door andere geregistreerde lassen te bladeren. Alle logs worden
verwijderd als u op RESET (RESET) drukt.
MAXMINAVE.
I (Amp)293.00243.00289.00
U (V)41.5016.2039.40
Q (kJ/min)7.000.002.00
NUMBER OF WELDS SINCE RESET: 4
RESETUPDATE
QUIT
9.7.1Kwaliteitsgegevens opslaan
Hoofdmenu Tools Export/Import
De bestanden die in het bedieningspaneel worden gemaakt worden opgeslagen in
het xml-formaat. Het USB-geheugen moet voor het gebruik worden geformatteerd
als FAT32.
Sluit een USB-geheugen aan op het bedieningspaneel, zie hoofdstuk 9.3
”Bestandsmanager”.
Selecteer KWALI
TEITSFUNCTIESLOG
BOEK (QUALITY
FUNCTION LOG), druk
op EXPORT (EX
PORT).
EXPORT/IMPORT
WELD DATA SETS
SYSTEM SETTINGS
SETTING LIMITS
MEASURE LIMITS
ERROR LOG
QUALITY FUNCTION LOG
PRODUCTION STATISTICS
EXPORT
QUIT
De volledige set kwaliteitsgegevens (informatie over de 100 laatste lassen) die is
opgeslagen in het bedieningspaneel wordt nu opgeslagen in het USB-geheugen.
Het bestand staat in de map Qdata. Deze map wordt automatisch aangemaakt als u
een USB-geheugen plaatst.
Selecteer de in te
stellen regel: jaar,
maand, dag, uur,
minuten en seconden.
Stel de juiste waarde in
met een van de
instelknoppen. Druk op
STEL IN (SET).
Soms is het vanuit kwaliteitsoogpunt van belang dat het product niet door
onbevoegden kan worden gebruikt.
In dit menu worden de gebruikersnaam, het accountniveau en wachtwoord
geregistreerd.
Selecteer GEBRUI
USER ACCOUNTS
KERSNAAM (USER
NAME) en druk op EN
TER. Ga omlaag naar
een lege regel en druk
op ENTER. Toets een
nieuwe gebruikers
USER NAMEADMINISTRATOR
b ACCOUNT LEVELADMIN
b PASSWORD
USER ACCOUNTSOFF
naam in op het toetsen
bord met behulp van
positioneringsknop, de
pijltoetsen en ENTER.
STOREDELETE
QUIT
Er kunnen maximaal 16 gebruikersaccounts worden opgeslagen. In de bestanden
met kwaliteitsgegevens wordt geregistreerd welke gebruiker een bepaalde las heeft
uitgevoerd.
Voer in de regel WACHTWOORD (PASSWORD) een wachtwoord in via het
toetsenbord. Als de voedingsbron wordt ingeschakeld en het bedieningspaneel
wordt geactiveerd, vraagt het systeem u om uw wachtwoord in te voeren.
Als u deze functie niet wilt inschakelen maar de voeding en het bedieningspaneel
toegankelijk wilt houden voor alle gebruikers, selecteer dan GEBRUIKERSAC
COUNTS UIT (USER ACCOUNTS OFF).