Om het maximale uit uw lasapparatuur te halen, raden wij u aan deze gebruikershandleiding
te lezen.
Algemene informatie over het gebruik vindt u in de instructiehandleiding van de
bedieningseenheid, automatische lasmachine, kolom en statief of de voeding.
De displaytekst is beschikbaar in de volgende talen: Engels, Zweeds, Fins, Noors, Deens,
Duits, Frans, Italiaans, Nederlands, Spaans, Portugees, Hongaars, Pools, Amerikaans
Engels, Tsjechisch, Chinees en Russisch.
1.1Bedieningspaneel
1.Menu
2.Knop voor het verplaatsen van de
cursor (positioneringsknop)
3.ENTER
4.Groen indicatielampje, gaat
branden als de functie actief is
5.Beginnen met lassen
6.Stoppen met lassen
7.Knop voor het instellen van de
transportsnelheid in het
metingenmenu, in andere menu's
voor het verhogen of verlagen van
de instelwaarden (instelknop)
8.Handmatige transportbeweging
9.Handmatige draadaanvoer omlaag
10.Knop voor het instellen van de boogspanning in het metingenmenu, in andere menu's
voor het verhogen of verlagen van de instelwaarden (instelknop)
11.Snelle beweging
12.Handmatige transportbeweging
13.Knop voor het instellen van de lasstroom / draadaanvoersnelheid in het
metingenmenu, in andere menu's voor het verhogen of verlagen van de instelwaarden
(instelknop)
Het gebruik van de toets Menu brengt u altijd terug in het hoofdmenu in het betreffende
proces:
ENTER
De toets ENTER wordt gebruikt om menukeuzes te bevestigen.
Functietoetsen
De vijf toetsen (S1 - S5) onder het display hebben verschillende functies. Het zijn
functietoetsen, wat betekent dat ze verschillende functies kunnen hebben afhankelijk van het
menu waarin u werkt. De huidige functie van deze toetsen wordt aangegeven door de tekst
in de onderste regel van het display. Als de functie actief is, verandert de kleur van het veld
met het tekstvak in wit.
Draadaanvoer omhoog
Toets voor het omkeren van de draadinvoer zonder boogspanning, bijvoorbeeld bij het
vervangen van de draadspoel. Zolang de toets wordt ingedrukt, wordt er draad aangevoerd.
Draadaanvoer omlaag
Toets voor draadaanvoer zonder boogspanning. Zolang de toets wordt ingedrukt, wordt er
draad aangevoerd.
Transportbeweging
Toets voor transportbeweging in de lasrichting die wordt aangegeven door het symbool op de
lasapparatuur. Druk om de transportbeweging te stoppen op,of.
Toets voor transportbeweging in de lasrichting die wordt aangegeven door het symbool op de
lasapparatuur. Druk om de transportbeweging te stoppen op,of.
De LED brandt tijdens de transportbeweging.
Beginnen met lassen
Toets voor het starten van het lasproces.
Stoppen met lassen
Toets voor stoppen van het lassen, alle transportbewegingen en alle motoren.
Positioneringsknop
De bovenste knop rechts wordt in de instructiehandleiding de positioneringsknop genoemd
en wordt gebruikt voor het verplaatsen van de cursor.
Instelknop
De drie knoppen onder het paneel worden in de instructiehandleiding instelknoppen
genoemd en worden gebruikt voor het wijzigen van de instelwaarden in het paneel.
1.2Eerste stap
1.2.1Taal kiezen
Dit menu verschijnt als de machine voor het eerst wordt ingeschakeld:
Het bedieningspaneel is af fabriek ingesteld op Engels. Ga verder als volgt om uw taal te
selecteren:
Plaats de cursor op de regel LENGTE MEETEENHEID. Druk op ENTER voor een lijst met
de meeteenheden die beschikbaar zijn in het bedieningspaneel.
Plaats de cursor op de regel met de
gewenste meeteenheid en druk op ENTER.
1.3Display
Cursor
De cursor van het bedieningspaneel heeft de vorm van een zwart veld rond de tekst, en de
geselecteerde tekst zelf wordt wit. De cursor wordt in de gebruikershandleiding vet gedrukt
weergegeven
Tekstkaders
Onder in het display ziet u vijf kaders waarin de huidige functies van de vijf functietoetsen
onder het display worden beschreven.
Wanneer zich achter een regel meer informatie bevindt, wordt dit aangegeven met een
zwarte pijlachter de tekst.
1.4Algemene informatie over instellingen
Er zijn drie typen instellingen:
•Instelling van numerieke waarden
•Instelling met gegeven opties
•Instelling van modus AAN/UIT
1.4.1Instelling van numerieke waarden
Bij het instellen van numerieke waarden worden de instelknoppen gebruikt om de
instelwaarden te verhogen of verlagen. In het metingenmenu worden de knoppen voor
lasstroom / draadaanvoersnelheid, boogspanning of transportbeweging gebruikt.
1.4.2Instelling met gegeven opties
Bepaalde instellingen worden uitgevoerd door een optie uit een lijst te selecteren. Dit is een
voorbeeld van de lijst:
Plaats de cursor op de regel voor SAW. Druk in deze positie op ENTER om de optie SAW te
selecteren. Als u in plaats daarvan een andere optie wilt selecteren, plaats de cursor dan op
de juiste regel door deze met de positioneringsknop omhoog of omlaag te bewegen. Druk
The menu trees are displayed in the "MENU STRUCTURE" appendix to this manual. During
start-up, a start-up screen containing information about the current program version is
displayed briefly.
Start-up screen
2.1Hoofdmenu
In het HOOFDMENU kunt u het lasproces, de methode, het draadtype, de
bedieningsmethode, draaddiameter etc. wijzigen.
In het menu CONFIGURATIE kunt u de taal of het wachtwoord wijzigen, een algemene
configuratie aanmaken, machineaanpassingen doorvoeren, etc. De lay-out van het menu
hangt af van welke stroombron is geselecteerd in Machineconfiguratie.
2.1.2Menu Tools
Hoofdmenu → Tools
In het menu TOOLS kunt u bestanden overbrengen en kwaliteits- en productiestatistieken
en gebeurtenislogs etc. bekijken.
In het lasdata-instelmenu, STEL IN, kunt u verschillende lasparameters wijzigen. Het uiterlijk
van het menu varieert afhankelijk van het geselecteerde lasproces.
Als de instelwaarde wordt gewijzigd als er niet wordt gelast, wordt de gemeten waarde
gewijzigd naar nul.
Voor het activeren van de aanvoer van koude draad wordt een functietoets, ICE-DR.TVR,
gebruikt, zie “Functietoetsconfiguratie”, pagina42. Zodra deze softkey wordt ingedrukt,
kan de aanvoersnelheid koude draad worden ingesteld met behulp van de linker instelknop
A. Als de softkey niet wordt ingedrukt, kunt u met de instelknop de A-stroom regelen.
Indien de functietoets INSTELW. is geactiveerd, zijn de instelwaarden in het meetdisplay
zichtbaar. Wanneer beide functietoetsen ICE-DR.TVR en INSTELW. zijn geactiveerd, kan de
ingestelde aanvoersnelheid voor de koude draad worden gewijzigd. Zie voor het activeren
“Functietoetsconfiguratie”, pagina42.
•300 cm/min - Ingestelde draadaanvoersnelheid
•20,0 V - Ingestelde boogspanning
•30 cm/min - Ingestelde transportsnelheid
2.1.5Lasdatageheugenmenu
Hoofdmenu →
In het menu LASDATAGEHEUGEN kunt u diverse ingestelde lasgegevens opslaan,
oproepen, verwijderen en kopiëren. De lasgegevens kunnen in 255 verschillende
geheugenposities worden opgeslagen.
Zie voor meer informatie “GEHEUGENBEHEER”, pagina30.
In het menu SNELLE MODUS (FAST MODE) kunt u sneltoetsen toewijzen aan
geheugenposities voor lasgegevens. Deze instellingen worden verricht in het
configuratiemenu. Het nummer van de geselecteerde geheugenpositie wordt weergegeven
in de rechter bovenhoek.
Zie voor meer informatie “Snelkeuzetoetsen”, pagina41.
Bij onder poederdek lassen (Submerged Arc Welding, SAW) smelt een boog een continu
aangevoerde draad. Het lasbad wordt beschermd door laspoeder.
Als het proces SAW wordt geselecteerd, kunt u kiezen tussen twee methoden door
METHODE te selecteren met de positioneringsknop en op ENTER te drukken. Selecteer AC
of DC.
Als het proces SAW wordt geselecteerd, kunt u kiezen tussen drie bedieningsmethoden door
REGELTYPE te selecteren met de positioneringsknop en op ENTER te drukken. Kies tussen
constante lasstroom CA, constante draadaanvoer CW of constante stroom CC, (CCis alleen
van toepassing op Aristo1000), zie de uitleg in “CA, constante amperage”, pagina25,
“CW, constante draadaanvoersnelheid”, pagina25 en “CC, constante stroom”, pagina
25.
Indien ice-draadaanvoer is geselecteerd, zie “Ice-draadaanvoer”, pagina52, kan alleen
regeltype CW worden geselecteerd.
StarttypeDirect of kruipstart-Direct
Start draadaanvoerAuto of ingestelde
-Auto
snelheid
Snelheid start draadaanvoer0 - 1000 cm/min1 cm/min.20 cm/min.
StartfasesUIT of AAN-UIT
Open spanningUIT of AAN-UIT
Maximale open spanning5 - 60 V0,1 V50 V
Stopinformatie
2)
Poedernastroomtijd0 - 99,0 s0,1 s0 s
KratervullingUIT of AAN-UIT
Kratervultijd0 - 10 s0,01 s1 s
Nabrandtijd0 - 10 s0,01 s1 s
StopfasesUIT of AAN-UIT
Bedieningsparameters
Dynamische waardenAuto of ingestelde
-Auto
waarden
InductantieAuto of ingestelde
-Auto
waarden
Instelgrenswaarden--Meetgrenswaarden---
1)
Het instelbereik is afhankelijk van het gebruikte product.
2)
Het menu toont de instellingen die horen bij het geselecteerde regeltype.
3)
Alleen van toepassing op Aristo1000-stroombronnen
Het proces is voor bepaalde machinetypes verkrijgbaar.
Hoofdmenu → Proces
Bij gasbooglassen met metalen elektrode (Gas Metal Arc Welding, GMAW) smelt een boog
een continu aangevoerde draad. Het lasbad wordt beschermd door beschermgas.
Als het proces voor gasbooglassen met metalen elektrode wordt geselecteerd, kunt u kiezen
tussen twee bedieningsmethoden door REGELTYPE te selecteren met de
positioneringsknop en op ENTER te drukken. Kies tussen constante amperage CA of
constante draadaanvoer CW, zie de uitleg in “CA, constante amperage”, pagina25 en
“CW, constante draadaanvoersnelheid”, pagina25.
4.1Instellingen voor gasbooglassen met metalen elektrode
InstellingenInstelbereikIn stappen
van
Boogspanning*14 - 50 V0,1 V (1V)30 V
Lasstroom* (CA)0 - 3200 A1 A400 A
Draadaanvoersnelheid* (CW)0 - 2500 cm/min1 cm/min.300 cm/min.
Transportsnelheid*0 - 200 cm/min1 cm/min.50 cm/min.
Lasrichting▲-■-■
Startinformatie
Gasvoorstroomtijd0 - 99,0 s0,1 s2,0 s
StarttypeDirect of kruipstart-Direct
Start draadaanvoerAuto of ingestelde
snelheid
Snelheid start draadaanvoer0 - 1000 cm/min1 cm/min.20 cm/min.
StartfasesUIT of AAN-UIT
Open spanningUIT of AAN-UIT
Maximale open spanning5 - 60 V0,1 V50 V
-Auto
Waarde na
resetten
Stopinformatie
Gasnastroom0 - 99,0 s0,1 s2,0 s
KratervullingUIT of AAN-UIT
Kratervultijd0 - 10 s0,01 s1 s
Nabrandtijd0 - 10 s0,01 s1 s
StopfasesUIT of AAN-UIT
Het proces is voor bepaalde machinetypes verkrijgbaar.
Hoofdmenu → Proces
Voor elektrisch gutsen wordt een speciale elektrode gebruikt die bestaat uit een koolstofstaaf
met een koperen omhulsel.
Er wordt een boog gevormd tussen de koolstofstaaf en het werkstuk die het materiaal smelt.
Er wordt lucht aangevoerd om het gesmolten materiaal weg te blazen.
Als het proces GOUGING wordt geselecteerd, kunt u kiezen tussen twee
bedieningsmethoden door REGELTYPE te selecteren met de positioneringsknop en op
ENTER te drukken. Kies tussen constante amperage CA of constante draadaanvoer CW, zie
de uitleg in “CA, constante amperage”, pagina25 en “CW, constantedraadaanvoersnelheid”, pagina25.
5.1Instellingen voor gouging
InstellingenInstelbereikIn stappen
van
Boogspanning*14 - 50 V0,1 V (1V)30 V
Lasstroom* (CA)0 - 3200 A1 A400 A
Draadaanvoersnelheid* (CW)0 - 2500 cm/min1 cm/min.300 cm/min.
Transportsnelheid*0 - 200 cm/min1 cm/min.40 cm/min.
Lasrichting▲-■-■
Startinformatie
Luchtvoorstroomtijd0 - 99,0 s0,1 s0 s
StarttypeDirect of kruipstart-Direct
Start draadaanvoerAuto of ingestelde
snelheid
Snelheid start draadaanvoer0 - 1000 cm/min1 cm/min.20 cm/min.
StartfasesUIT of AAN-UIT
Open spanningUIT of AAN-UIT
Maximale open spanning5 - 60 V0,1 V50 V
-Auto
Waarde na
resetten
Stopinformatie
Luchtnastroomtijd0 - 99,0 s0,1 s0 s
KratervullingUIT of AAN-UIT
Kratervultijd0 - 10 s0,01 s1 s
De draadaanvoer wordt geregeld door de stroombron zodat een constante amperage wordt
verkregen.
•Constante stroomwaarde kan worden geselecteerd in het hoofdmenu.
6.2CW, constante draadaanvoersnelheid
De lasstroom is een resultaat van de geselecteerde draadaanvoersnelheid.
•Constante draadaanvoer kan worden geselecteerd in het hoofdmenu.
6.3CC, constante stroom
(alleen van toepassing op Aristo1000-stroombron)
De spanning varieert, zodat een constante lasstroom kan worden verkregen.
•Constante stroomwaarde kan worden geselecteerd in het hoofdmenu.
Een hogere draadsnelheid levert een hogere lasstroom op.
6.4Draad-/elektrodediameter
De tabel op pagina 68 toont de draad-/elektrodediameters die kunnen worden geselecteerd.
De gekozen diameter heeft een grote invloed op de startprocedure en op kratervulling. Als u
een andere draaddiameter moet gebruiken dan vermeld in de tabel, kies dan een
draaddiameter die dicht bij een in de tabel vermelde waarde ligt.
•Draad-/elektrodediameter kan worden geselecteerd in het hoofdmenu.
6.5Boogspanning
Een hogere boogspanning zorgt voor een langere boog en produceert een heter en breder
lasbad.
•De boogspanning wordt ingesteld in het meetdisplay, het lasdata-instelmenu, of het
snelkeuzemenu.
6.6Draadaanvoersnelheid
Voor instelling van de gewenste draadaanvoersnelheid in cm/minuut. Een hogere
draadsnelheid levert een hogere lasstroom op.
•De draadaanvoersnelheid wordt ingesteld in het meetdisplay, het lasdata-instelmenu, of
het snelkeuzemenu.
6.7Aanvoersnelheid koude draad (ICE)
Aanvoersnelheid koude draad wordt gebruikt om de aanvoersnelheid (cm/min) voor de
koude draad in te stellen.
•De aanvoersnelheid van de koude draad wordt ingesteld in het meetdisplay, het
lasdata-instelmenu, of het snelkeuzemenu.
6.8Startvertraging koude draad (ICE)
De startvertraging koude draad wordt gebruikt om aan te geven hoe lang (s) na aanvang van
het lassen de aanvoer koude draad gestart kan worden.
•Startvertraging koude draad wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu.
6.9Transportsnelheid
De transportsnelheid geeft een vereiste snelheid (cm/min) aan waarmee de kolom en het
statief of het wagentje moeten bewegen.
•De transportsnelheid wordt ingesteld in het meetdisplay, het lasdata-instelmenu, of het
snelkeuzemenu.
6.10Lasrichting
Transportbeweging in de richting die het symbool aangeeft.
•De lasrichting wordt geselecteerd in het lasdata-instelmenu.
6.11AC-frequentie
(alleen van toepassing op Aristo1000-stroombron)
AC-frequentie verwijst naar het aantal oscillaties per seconde op het nulniveau.
•De AC-frequentie wordt geselecteerd in het lasdata-instelmenu.
6.12AC-balans
(alleen van toepassing op Aristo1000-stroombron)
AC-balans is de verhouding tussen positieve (+) en negatieve (-) pulsen. De ingestelde
waarde geeft het percentage aan van de periode in het positieve deel.
•De AC-balans wordt geselecteerd in het lasdata-instelmenu.
6.13AC-compensatie
(alleen van toepassing op Aristo1000-stroombron)
Met AC-compensatie wordt het AC-niveau positief of negatief gecompenseerd in verhouding
tot het nulniveau.
•De AC-compensatie wordt geselecteerd in het lasdata-instelmenu.
6.14Flux-voorstroom (SAW)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het poeder stroomt voordat de boog wordt ontstoken.
•De flux-voorstroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder startgegevens.
6.15Gasvoorstroom (GMAW)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt voordat de boog wordt
ontstoken.
•De gasvoorstroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder startgegevens.
6.16Luchtvoorstroom (gutsen)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het poeder stroomt voordat de boog wordt ontstoken.
•De luchtvoorstroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder startgegevens.
•Direct starten betekent dat de transportsnelheid start als de boog wordt ontstoken.
•Kruipstart betekent dat de transportsnelheid op hetzelfde moment wordt gestart als de
draadaanvoer.
•Het starttype wordt geselecteerd in het lasdata-instelmenu onder startgegevens.
6.18Start draadaanvoer
Start draadaanvoer wordt gebruikt om de gewenste kruipsnelheid van de elektrodemotor bij
het starten in te stellen.
Als bijvoorbeeld 50 wordt ingesteld in het menu wordt een kruipsnelheid van 50 cm/min
gehanteerd.
De vooraf ingestelde waarde "AUTO" biedt een kruipsnelheid die is gebaseerd op de
instelwaarden.
•De snelheid draadaanvoer wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder
startgegevens.
6.19Startfases
Bij het lassen van speciale materialen of draad kan het nodig zijn om een eigen
startsequentie te maken. De startsequentie kan het uiterlijk van het lasbad beïnvloeden.
Het volgende kan worden ingesteld voor
Startfase 1 AAN
•Tijd (s)
Tijd voor lassen in fase 1.
•Boogspanning %
In procenten van ingestelde spanning
•Draadaanvoer %
In procenten van ingestelde
draadaanvoer
•Lasstroom %
In procenten van ingestelde lasstroom
•Transportsnelheid %
In procenten van ingestelde
transportsnelheid
•Startfases worden ingesteld in het lasdata-instelmenu onder startgegevens.
Het volgende kan worden ingesteld voor
Startfase 2 AAN
•Tijd (s)
Tijd voor lassen in fase 2.
•Boogspanning %
In procenten van ingestelde spanning
•Draadaanvoer %
In procenten van ingestelde
draadaanvoer
•Lasstroom %
In procenten van ingestelde lasstroom
•Transportsnelheid %
In procenten van ingestelde
transportsnelheid
6.20Max. open spanning (Open Circuit Voltage, OCV)
AAN betekent dat OCV kan worden ingesteld.
UIT betekent dat OCV is ingesteld op de instelwaarde voor de lasspanning.
•OCV wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder startgegevens.
6.21Flux-nastroom (SAW)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het poeder stroomt nadat de boog is gedoofd.
•De flux-nastroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder stopgegevens.
6.22Gasnastroom (GMAW)
Deze waarde reguleert de tijd waarin het beschermgas stroomt nadat de boog is gedoofd.
•De gasnastroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder stopgegevens.
6.23Luchtnastroom (gutsen)
Deze waarde reguleert de tijd waarin de lucht stroomt nadat de boog is gedoofd.
•De luchtnastroom wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder stopgegevens.
6.24Kratervulling
Kratervulling maakt een gecontroleerde reductie in hitte en omvang van het lasbad mogelijk
als de las wordt afgerond. Dit maakt het makkelijker poriën, hittescheuren en kraters in de
lasnaad te voorkomen.
•Kratervulling wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder stopgegevens.
6.25Nabrandtijd
Nabrandtijd is een vertraging tussen het moment waarop de lasdraad begint met remmen tot
het moment waarop de stroombron de boogspanning uitschakelt. Een te korte nabrandtijd
resulteert na het lassen in een langere "draadpeuk". Er bestaat dan een kans dat de draad in
het stollende lasbad blijft steken. Een te lange nabrandtijd resulteert in een kortere
"draadpeuk", waarbij de kans bestaat dat de lasboog in het lasmondstuk slaat.
•De nabrandtijd wordt ingesteld in het lasdata-instelmenu onder stopgegevens.
6.26Stopfases
Stopfases worden hoofdzakelijk gebruikt voor het instellen van de kratervulling.
Het volgende kan worden ingesteld voor
Stopfase 1 AAN
•Tijd (s)
Tijd voor lassen in fase 1.
•Boogspanning %
In procenten van ingestelde spanning
•Draadaanvoer %
In procenten van ingestelde
draadaanvoer
•Lasstroom %
In procenten van ingestelde lasstroom
•Transportsnelheid %
In procenten van ingestelde
transportsnelheid
Het volgende kan worden geselecteerd
voor Stopfase 2 AAN
•Tijd (s)
Tijd voor lassen in fase 2.
•Boogspanning %
In procenten van ingestelde spanning
•Draadaanvoer %
In procenten van ingestelde
draadaanvoer
•Lasstroom %
In procenten van ingestelde lasstroom
•Transportsnelheid %
In procenten van ingestelde
transportsnelheid
•Stopfases worden ingesteld in het lasdata-instelmenu onder stopgegevens.
6.27Dynamische regeling
De functie Dynamische regeling is ontwikkeld voor lassen met meerdere elektrodes en
verandert de karakteristieken van de stroombron. De karakteristieken van de stroombron
worden berekend op basis van de ingestelde draadgegevens.
•De dynamische regeling wordt geselecteerd in het lasdata-instelmenu.
In sommige toepassingen wordt de functie Bedieningsparameters (Control parameters)
weergegeven in plaats van Dynamische regeling. Onder Bedieningsparameters (Control
parameters) kunnen twee instellingen worden geconfigureerd:
•Dynamische waarden: Heeft invloed op de dynamische eigenschappen.
•Inductantie: Hoge waarden geven een breder lasbad en minder spatten. Lagere waarden
leveren een stabiele, geconcentreerde boog en meer geluid.
•De bedieningsparameters worden geselecteerd in het lasdata-instelmenu.
6.29Instelgrenswaarden
Zie voor meer informatie over instelgrenswaarden “Editor instelgrenswaarden”, pagina63.
6.30Meetgrenswaarden
Zie voor meer informatie over meetparameters “Editor meetgrenswaarden”, pagina64.
Het bedieningspaneel bestaat in feite uit twee eenheden: het werkgeheugen en het
lasdatageheugen.
Opslaan
Werkgeheugen
In het werkgeheugen wordt een volledige set lasgegevens aangemaakt die kan worden
opgeslagen in het lasdatageheugen.
Tijdens het lassen bestuurt de inhoud van het werkgeheugen het lasproces. Het is daarom
ook mogelijk om een set lasgegevens uit het lasdatageheugen op te roepen naar het
werkgeheugen.
Het werkgeheugen bevat altijd de meest recente set lasgegevens. Dit kunnen instellingen uit
het lasdatageheugen zijn of instellingen die u zelf hebt aangepast. Het werkgeheugen is dus
nooit leeg en wordt nooit gereset.
Hoofdmenu → GEHEUG. → Lasdatageheugen
Oproepen
Lasdatageheugen
Er kunnen maximaal 255 sets lasgegevens het bedieningspaneel worden opgeslagen.
Iedere set krijgt een nummer van 1 tot en met 255.
U kunt ook gegevenssets verwijderen en kopiëren en gegevenssets oproepen in het
werkgeheugen.
Ga verder als volgt om een opgeslagen gegevensset een eigen naam te geven:
Druk op 2 DE FUNCTIE Selecteer de geheugenpositie die u wilt hernoemen en druk op
HERNOEMEN.
U hebt nu toegang tot een toetsenbord dat als volgt wordt gebruikt:
•Plaats de cursor met de pijltoetsen en de positioneringsknop op het gewenste teken op
het toetsenbord. Druk op UITGEV. Voer op deze manier een complete tekststring van
maximaal 40 tekens in.
•Druk op UITGEV. om op te slaan. De gegevensset heeft nu de door u toegewezen naam
in de lijst.
Als de blokkeringsfunctie is geactiveerd en u in het metingenscherm of het snelkeuzemenu
bent, is een wachtwoord (blokkeringscode) vereist om deze menu's te verlaten.
De blokkeringscode wordt geactiveerd in het configuratiemenu.
8.1.1Status blokkeringscode
In de blokkeringscodemodus kunt u de blokkeringsfunctie activeren/deactiveren. De
bestaande blokkeringscode wordt niet verwijderd bij deactivering van de functie. Als er geen
blokkeringscode is opgeslagen en u probeert om de blokkeringscode te activeren, wordt het
toetsenbord weergegeven voor het invoeren van een nieuwe blokkeringscode.
Als het meetdisplay of snelkeuzemenu actief is en de blokkeringscode is gedeactiveerd,
kunt u deze menu's zonder beperkingen verlaten door op TERUG (QUIT) of MENU te
drukken om naar het hoofdmenu te gaan.
Als de code echter is geactiveerd en u probeert de menu's te verlaten, verschijnt het
volgende scherm om de gebruiker te wijzen op de blokkering.
DRUK OP ENTER VOOR BLOKKERINGSCODE...
Hier kunt u TERUG (QUIT) selecteren om terug te gaan naar het vorige menu of verdergaan
door op ENTER te drukken om de blokkeringscode in te voeren.
Vervolgens verschijnt het menu met het toetsenbord, waarin u de code kunt invoeren. Druk
na elk teken op ENTER en bevestig de code door op opnieuw op ENTER te drukken.
Het volgende tekstkader verschijnt:
NIET-GEBLOKKEERDE EENHEID! (UNIT UNLOCKED!)
Als de blokkeringscode onjuist is, verschijnt een foutmelding die de gebruiker de optie biedt
het nogmaals te proberen of terug te gaan naar het vorige menu, d.w.z. het meetdisplay of
het snelkeuzemenu.
Als de blokkeringscode juist is, worden alle blokkeringen naar andere menu's verwijderd,
hoewel de blokkeringscode actief blijft. Dit betekent dat u het meetdisplay en
snelkeuzemenu tijdelijk kunt verlaten, maar de blokkeringsmodus nog steeds actief is als u
naar deze menu's terugkeert.
8.1.2Blokkeringscode instellen/wijzigen
In de modus blokkeringscode instellen/wijzigen kunt u een bestaande blokkeringscode
aanpassen of een nieuwe code ingeven. Een blokkeringscode kan bestaan uit maximaal 16
optionele letters of cijfers.
De functietoetsen LASDATA 1 t/m LASDATA 4 worden weergegeven in het snelkeuzemenu.
Deze zijn als volgt geconfigureerd:
Plaats de cursor op de regel voor SNELKEUZETOETSNR (SOFT KEY NUMBER).
De toetsen zijn genummerd 1-4, van links naar rechts. Selecteer de gewenste toets door het
nummer in te geven met de instelknoppen.
Ga dan naar de volgende regel, GEKOPPELDE LASDATA. Hier kunt u door de lasgegevens
bladeren die zijn opgeslagen in het lasdatageheugen. Selecteer het gewenste
lasdatanummer met de instelknoppen. Druk op OPSLAAN om op te slaan. Druk op WISSEN
om de opgeslagen gegevensset te verwijderen.
In het menu KWALITEIT DATA LOGB. OPSLAAN (QUALITY DATA LOG TO FILE) kan de
functie worden geactiveerd door AAN te selecteren.
Zie voor meer informatie over de instellingen van de kwaliteitsfunctie “Kwaliteitsfuncties”,
pagina66.
8.2.3Functietoetsconfiguratie
We hebben eerder een beschrijving gegeven van de functietoetsen van het
bedieningspaneel. Voor onder poederdek lassen (Submerged Arc Welding, SAW) en voor
gasbooglassen met metalen elektrode (Gas Metal Arc Welding, GMAW) kan de gebruiker de
functie van deze toetsen instellen door te kiezen uit een lijst met vooraf ingestelde opties. Er
zijn acht functietoetsen waaraan een functie kan worden toegewezen.
U kunt kiezen uit de volgende opties:
•Geen
•Gas / Flux
•Instelwaarden
In het metingenmenu worden de ingestelde referentiewaarden weergegeven in plaats
van de gemeten waarden.
•Relais 2
Stelt relaisuitgang 2 op de motorprintplaat in, die door de gebruiker voor elke functie kan
worden gebruikt.
•Richting
•Remote I/O
Wordt gebruikt als u PEK en een lasstroombron via een externe I/O-eenheid wilt regelen.
•Externe as
Moet worden geactiveerd als er een externe I/O-eenheid is om bijvoorbeeld een
rollenbaan te regelen.
•Tandem
Gebruikt bij lassen met twee laskoppen.
•Koude draad (ICE)
Gebruikt als er niet onder stroom staand draad naar het lasbad wordt gevoerd waarbij de
snelheid van de koude draad in het display wordt weergegeven.
In dit scherm staan twee kolommen, een voor SNELKEUZETOETSEN en een voor
FUNCTIE.
Als aan deze toetsen functies worden toegewezen, worden deze van links naar rechts als
volgt genummerd:
Ga verder als volgt om een nieuwe functie aan een functietoets toe te wijzen:
Plaats de cursor op de regel met het functietoetsnummer dat u wilt gebruiken en druk op
ENTER. Er verschijnt een pop-upmenu met de mogelijke functies. Selecteer de gewenste
functie met de positioneringsknop en druk op ENTER.
Voor de andere toetsen kunt u op dezelfde manier een nieuwe functie toewijzen. Combineer
hiervoor een toetsnummer in de linkerkolom met een van de functies in de rechterkolom.
Als een lasgegevensset is opgeroepen vanaf een geheugenpositie in het lasdatageheugen
en u de instellingen wijzigt, worden de wijzigingen bij de lasstop opgeslagen in het
werkgeheugen op de laatst opgeroepen geheugenpositie.
Handmatig opslaan van lasgegevens in een geheugenpositie blokkeert de volgende
automatische opslagactie.
De geheugenpositie waarin de gegevensset wordt opgeslagen wordt weergegeven in de
rechter bovenhoek van het meetdisplay.
•Polariteit, zie “Polariteit (alleen van toepassing op Aristo1000-stroombron)”, pagina54
•Instellingen knooppunt-ID, zie “Instellingen knooppunt-ID (alleen van toepassing opAristo1000-stroombron)”, pagina54
•Systeeminformatie, zie “Systeeminformatie (alleen van toepassing op Aristo1000-stroombron)”, pagina54
8.3.1Productcode
In het menu PRODUCTCODE kunnen de te gebruiken automatische lasmachine, kolom en
statief, rolstelling of positionneur worden geselecteerd.
Bij het selecteren van de productcode worden het juiste motortype en de tandwielverhouding
voor de gebruikte tandwielkast in het toepasselijke product automatisch geselecteerd.
Frequentieverhouding85:5085:5085:50
Motor2000 tpm2000 tpm2000 tpm
Lasdiameter1000 mm-1000 mm
Roldiameter1000 mm--
8.3.6Tandem voor LAF- en TAF-stroombronnen
Gebruikt bij lassen met twee laskoppen.
Plaats de cursor op de regel TANDEM en druk op ENTER. Selecteer AAN met de
positioneringsknop en druk op ENTER.
Voor het lassen met twee laskoppen moet de functie OFFSET LASKOP worden ingesteld.
OFFSET LASKOP is de afstand in millimeters tussen de laskoppen.
Als u de afstand tussen laskop 1 KOP en laskop 2 STAART specificeert, wordt de waarde
door de bedieningseenheid opnieuw berekend naar een tijd tussen de start van laskop 1 en
de vereiste start van laskop 2.
De tijd die de bedieningseenheid kan berekenen voor de afstand tussen het starten en
stoppen van de lasstroombronnen bedraagt maximaal 65 seconden. Dit betekent dat
wanneer bijvoorbeeld 50 cm/min wordt gespecificeerd, 2000 mm kan worden ingevoerd als
de maximale OFFSET LASKOP. Hierdoor wordt voorkomen dat tijd verloopt voordat laskop 2
het startpunt bereikt.
OPMERKING!Zorg dat beide bedieningseenheden dezelfde instellingen hebben voor
OFFSET LASKOP en specificeer dezelfde transportsnelheid. De
"master"-bedieningseenheid moet de KOP aansturen en de "slave"-bedieningseenheid de
STAART. De transportbeweging wordt altijd aangestuurd door de "master".
Zo specificeert u de waarden voor lassen met twee laskoppen:
Plaats de cursor op de regel LASKOP. Selecteer of de instelling moet gelden voor de
"master"-bedieningseenheid KOP of de "slave"-bedieningseenheid STAART.
•Plaats de cursor op de regel OFFSET LASKOP en specificeer de afstand tussen de twee
laskoppen.
Voorbeeld, I/O AAN
Laskop 2 (slave)
TAIL
Laskop 1 (master)
HEAD
WELD HEAD OFFSET
•
Druk op Startvoor laskop1.
•Laskop1 begint te lassen.
•Laskop2 begint pas met lassen als de startpositie voor laskop1 is bereikt (de afstand
gespecificeerd in OFFSET LASKOP).
Gebruikt bij lassen met twee of meer laskoppen. De laskoppen worden elk bediend met een
aparte bedieningseenheid (PEK).
Plaats de cursor op de regel TANDEM en druk op ENTER. Selecteer AAN met de
positioneringsknop en druk op ENTER.
De voorste laskop wordt geselecteerd.
De achterste laskop wordt geselecteerd.
LASKOP
Selecteer of de laskop de voorste (KOP) of achterste (STAART) moet zijn.
AC SYNC MASTER
Eén stroombron in een tandemsysteem moet worden ingesteld als AC-synchronisatiemaster
in geval van gesynchroniseerd AC-lassen. Bij voorkeur wordt de eerste AC-lasstroombron
ingesteld als AC-synchronisatiemaster.
TRANSPORTREGELING
Selecteer of de laskop het transport regelt. Zowel de voorste als de achterste laskop kunnen
het transport regelen, maar niet tegelijkertijd.
GESYNCH. START LASSEN
Indien AAN is geselecteerd, hoeft alleen de bedieningseenheid van de voorste laskop te
worden gestart. De achterste wordt automatisch gestart. Indien UIT is geselecteerd, moeten
alle laskoppen worden gestart met de betreffende bedieningseenheid.
Gesynchroniseerd AC-lassen houdt in dat de frequentie en balans, de AC-pulsen,
gesynchroniseerd zijn met dezelfde waarden voor alle laskoppen van het tandemsysteem.
WELD HEAD OFFSET
OFFSET LASKOP is de afstand in millimeters tussen de laskoppen. De offset van de laskop
dient altijd te worden ingesteld, ongeacht of een gesynchroniseerde start van het lassen is
geselecteerd of niet. Indien een niet-gesynchroniseerde start van het lassen is geselecteerd,
wordt de offset gebruikt om een vertraging te berekenen voor de start van het lassen van de
STAART-laskop.
TAILHEAD
WELD HEAD OFFSET
FASEVERSCHUIVING (allen van toepassing op AC-lassen)
Faseverschuiving betekent een fasecompensatie in verhouding tot de voorste laskop. De
gebruikte eenheid is graden.
8.3.8Parallelle stroombronnen (alleen van toepassing op Aristo
1000-stroombronnen)
Om twee stroombronnen parallel te kunnen instellen, moeten alleen de twee aan te sluiten
stroombronnen ingeschakeld zijn en actief zijn op de CAN2-bus.
2.Stel de Parallelle koppeling-ID in. De eerste parallelle koppeling wordt ingesteld op 1,
de volgende parallelle koppeling wordt ingesteld op 2 etc.
3.Selecteer de menuregel Verbinden met slave en druk op Enter.
De melding "Verbinden" verschijnt.
4.Druk nogmaals op Enter.
Wanneer de master- en slave-stroombronnen zijn aangesloten, verschijnt de tekst
"Verbonden".
8.3.9Ice-draadaanvoer
De optie ice-draadaanvoer (AAN) kan in het menu machineconfiguratie worden
geselecteerd. Als ice-draadaanvoer geselecteerd, verschijnt de optie
ICE-DRAADAANVOERAS.
De instellingen van de ice-draadaanvoeras moeten identiek zijn aan de draadaanvoeras.
•De motor kan vanuit het uitklapmenu met de volgende opties worden geselecteerd:
•REDUCTIE 1 moet worden ingesteld op AAN. Deze waarde mag niet zijn ingesteld op
UIT.
•REDUCTIE 2 moet normaal gesproken worden ingesteld op AAN, maar het is mogelijk
UIT te selecteren.
•De waarden N1 en N2 onder Gear 1 en 2 worden met behulp van een van de drie
instelknoppen aan de onderkant van het paneel ingesteld. De interval voor N1 en N2 is
afhankelijk van de geselecteerde motor.
•De diameter van de aanvoerrollen (FEED ROLLER DIAM) kan met iedere willekeurige
instelknop worden geselecteerd. De interval is afhankelijk van de geselecteerde motor.
•De pulsenencoder (ENCODER-PULSES) kan met iedere willekeurige instelknop worden
geselecteerd. De interval ligt tussen 1 - 9998 ppr (ppr = pulsen per omwenteling).
•LAGE HAND. SNELH. kan met iedere instelknop worden geselecteerd. De interval is 1 1000 cm/min.
•HOGE HAND. SNELH. kan met iedere instelknop worden geselecteerd. De interval is 1 5000 cm/min.
8.3.10Polariteit (alleen van toepassing op Aristo1000-stroombron)
In het menu POLARITEIT kunt u de laspolariteit instellen.
•Selecteer "positieve" polariteit om te lassen met positieve polariteit op de lasdraad en
negatieve polariteit op het werkstuk.
•Selecteer "negatieve" polariteit om te lassen met negatieve polariteit op de lasdraad en
positieve polariteit op het werkstuk.
8.3.11Instellingen knooppunt-ID (alleen van toepassing op
Aristo1000-stroombron)
Indien er I/O-knooppunten in het systeem zijn, worden hier de ID-nummers gegeven.
8.3.12Systeeminformatie (alleen van toepassing op Aristo 1000-stroombron)
Het menu SYSTEEMINFORMATIE toont actieve stroombronnen die via de CAN2-bus zijn
aangesloten, als de stroombronnen zich in de tandem- of parallelle modus bevinden en als
master of slave zijn geconfigureerd.
8.4Kabellengtes (alleen van toepassing op LAF- en
TAF-stroombronnen)
De boogspanning wordt beïnvloed door de impedantie in de laskabels. De impedantie wordt
beïnvloed door de lengte, diameter en ligging van de kabels. Dit is met name een factor bij
het lassen met wisselstroom.
Compensatie voor de spanningsval bij lange kabels vindt plaats wanneer de werkelijke
kabellengte wordt gespecificeerd.
De totale kabellengte (laskabel en stekker samen) moet worden ingevoerd.
Let op! Bij gebruik van twee kabels moet de diameter van beide kabels worden
gecombineerd.
Deze functie is actief tijdens het starten, voordat de stroombron een meetwaarde heeft
ontvangen op basis waarvan regeling mogelijk is.
Deze functie is niet actief wanneer "Max. OCV" is geselecteerd.
8.5Onderhoud
Hoofdmenu → Configuratiemenu → Onderhoud
In dit menu stelt u in hoe vaak het mondstuk moet worden vervangen. Specificeer het aantal
lasstarts waarna het mondstuk moet worden vervangen door de regel
VERVANGINGSTERMIJN MONDSTUK te selecteren en op ENTER te drukken. Wijzig de
waarde met de instelknoppen. Als de interval is verstreken, wordt foutcode 54 opgenomen
in het foutlog.
Als LIMIET TOTALE GEBRUIKSTIJD wordt geselecteerd in plaats van het aantal starts,
wordt contact opgenomen met een erkende ESAB-technicus.
In dit menu vindt u een filterfactor voor de meetwaarden van de lasstroom. Hoe hoger de
waarde is die u kiest, des te stabieler de meetwaarde van de laststroom. U kunt kiezen uit
de filterfactoren 1, 2 en 4.
Plaats de cursor op de regel FILTERFACTOR MEETWAARDEN en druk op ENTER. Er
verschijnt een pop-upmenu met de filterfactoren EEN, TWEE en VIER. Selecteer met de
positioneringsknop het gewenste filter en druk op ENTER.
Foutcodes worden gebruikt om aan te geven dat er een fout is opgetreden in het lasproces.
Ze worden in het display weergegeven met een pop-upmenu en een uitroeptekenin de
rechter bovenhoek van het display.
Opmerking!verdwijnt van het display zodra u het menu Gebeurtenislog opent.
Het menu Gebeurtenisverwerking heeft twee submenu's, Gebeurtenislog (zie “Event log”,
pagina56) en Actieve fouten (zie “Actieve fouten”, pagina57).
Alle fouten die zich tijdens het gebruik van de lasapparatuur voordoen, worden opgeslagen
als foutmeldingen in het foutlog. Er kunnen maximaal 99 foutmeldingen worden bewaard. Als
het foutlog vol is, d.w.z. als 99 foutmeldingen zijn opgeslagen, wordt de oudste melding
automatisch verwijderd wanneer de volgende fout optreedt.
Toelichting van eenheid-ID's voor LAF- en TAF-stroombronnen:
2= Stroombron
6= Draadaanvoer en transportbeweging (motorenpaneel)
8= Bedieningspaneel
Let op! De hierboven genoemde eenheid-ID's zijn van toepassing op LAF- en
TAF-stroombronnen, en zijn een voorbeeld van eenheid-ID's voor Aristo1000. De
knooppunten in een Aristo1000-toepassingen hebben mogelijk andere ID-nummers, dit is
afhankelijk van de configuratie van de apparatuur.
9.1.4Beschrijving van foutbeheercodes
Hieronder zijn de foutbeheercodes vermeld die de gebruiker zelf kan corrigeren. Als een
andere code verschijnt, start de machine dan opnieuw en neem contact op met een
reparateur als de fout blijft optreden.
FoutcodeBeschrijving
LAF, TAFAristo 1000
64201, 4202,
4203
Hoge temperatuur
De stroombron is oververhit en heeft het lassen gestopt. Lassen
wordt weer toegestaan wanneer de temperatuur tot onder de
parameter voor maximumtemperatuur daalt.
Oplossing: Controleer of de ventilatieopeningen niet
geblokkeerd zijn of vuil zijn. Controleer de huidige inschakelduur
om er zeker van te zijn dat de eenheid niet wordt overbelast.
Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft
voordoen.
7Lage lasstroom
De lasboog is uitgeschakeld als gevolg van een te lage lasstroom
tijdens het lasproces.
Oplossing: Wordt gereset bij volgende lasstart. Neem contact
op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
8Batterijspanning te laag
De batterijspanning is te laag. Als de batterij niet wordt
vervangen, gaan alle opgeslagen gegevens verloren. Deze fout
schakelt geen functies uit.
Oplossing: Laat de batterij vervangen door een reparateur.
118411
subcode 0
0460 949 277
Snelheidsfout van een motor, (draadaanvoer, transportmotor)
Een motor kan zijn snelheid niet vasthouden. Het lasproces is
gestopt.
Oplossing: Controleer of de draadaanvoer niet is geblokkeerd of
te snel gaat. Neem contact op met een reparateur als de fout
zich blijft voordoen.
De CAN-bus van het systeem is tijdelijk overbelast. De
stroombron heeft mogelijk geen contact meer met de
bedieningseenheid.
Oplossing: Controleer of alle apparatuur goed is aangesloten.
Neem contact op met een reparateur als de fout zich blijft
voordoen.
14Communicatiefout
Door overbelasting is de CAN-bus tijdelijk buiten werking gesteld.
Het huidige lasproces is gestopt.
Oplossing: Controleer of alle apparatuur goed is aangesloten.
Schakel de netspanning uit om de eenheid te resetten. Neem
contact op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
178117Geen verbinding meer met eenheid
Het contact met een eenheid is verbroken.
Oplossing: Controleer de bedrading en de aansluitingen tussen
de bedieningseenheid en de stroombron. Neem contact op met
een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
FoutcodeBeschrijving
LAF, TAFAristo 1000
32Geen gasstroom
Geen herstart mogelijk.
Oplossing: Controleer de gaskraan, de slangen en de
aansluitingen.
43Hoge lasstroom
De stroombron heeft het lasproces gestopt omdat de stroom de
parameter voor maximumstroom heeft overschreden.
Oplossing: Wordt gereset bij volgende lasstart. Neem contact
op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
44Pauze bij starten lasstroom
Het lasproces is gestopt omdat het niet binnen 10 seconden is
gestart.
Oplossing: Wordt gereset bij volgende lasstart. Neem contact
op met een reparateur als de fout zich blijft voordoen.
168, 1698411
subcode 1
Een motor is gestopt.
De pulsomvormer van de motor geeft geen pulsen af.
0460 949 277
Voor LAF en TAF: 168=MotorM1(Draadaanvoermotor),
169=MotorM2(Transportmotor)
Oplossing: Controleer de motorkabels. Vervang de
pulsomvormer.
De stroombron heeft tijdelijk de maximale stroom geleverd.
Oplossing: Verlaag de lasgegevens als de fout zich blijft
voordoen.
3205Hoge gelijkspanning
Oplossing: Controleer of de netspanning te laag of te hoog is.
5010Hoge inductantie
Inductantie is te hoog, afhankelijk van lange laskabels en/of hoge
lasgegevens.
Oplossing: Pas de lasgegevens aan.
9.2Export/Import
Hoofdmenu → Tools → Export/Import
In het menu Export/Import kan informatie naar en van het bedieningspaneel worden
overgebracht via een USB-geheugen.
De volgende informatie kan worden overgedragen:
•LasgegevensExport/Import
•SysteeminstellingenExport/Import
•InstelgrenswaardenExport/Import
•MeetgrenswaardenExport/Import
•FoutlogExport
•KwaliteitsfunctieslogboekExport
•ProductiestatistiekenExport
Ga verder als volgt voor opslag in een USB-geheugen:
Plaats het USB-geheugen in de bedieningseenheid.
Selecteer de regel met de informatie die moet worden overgebracht. Druk op EXPORT of
IMPORT naargelang de informatie moet worden geëxporteerd of geïmporteerd.
In de bestandsmanager kan informatie worden beheerd die is opgeslagen in een
USB-geheugen (C:\). Bestandsmanager biedt de mogelijkheid om lasgegevens en
kwaliteitsgegevens handmatig te kopiëren en te verwijderen.
Als een USB-geheugen is aangesloten, geeft het display de standaardmap weer indien geen
andere map is geselecteerd.
Het bedieningspaneel onthoudt waar u was toen u de bestandsmanager voor het laatst
gebruikte, zodat u naar dezelfde plaats in de bestandsstructuur terugkeert als u het systeem
weer gaat gebruiken.
•Via de functie INFO (INFO) kunt u controleren hoeveel opslagruimte er over is in het
geheugen.
•Werk de informatie bij door op UPDATE te drukken.
•Druk op ALT. (ALT.) om gegevens verwijderen, een naam te wijzigen, een nieuwe map te
maken of om te kopiëren of Er verschijnt dan een lijst waaruit u een keuze kunt maken.
Als u (..) of een map selecteert, kunt u alleen een nieuwe map maken of een eerder
gekopieerd bestand plakken. Als u een bestand hebt geselecteerd, worden de opties
HERNOEMEN, KOPIËREN of PLAKKEN (als u reeds een bestand hebt gekopieerd)
toegevoegd.
Selecteer het bestand of de map die moet worden verwijderd en druk op ALT.
Selecteer WISSEN en druk op ENTER.
Het bestand/de map is nu verwijderd. Om een map te kunnen verwijderen moet deze leeg
zijn, d.w.z. eerst moeten de in de map opgeslagen bestanden worden verwijderd.
9.3.2Bestand/map hernoemen
Selecteer het bestand of de map die moet worden hernoemd en druk op ALT.
Selecteer HERNOEMEN en druk op ENTER.
Er verschijnt een toetsenbord op het display. Gebruik de positioneringsknop om naar een
andere regel te gaan en de pijlen om naar links en rechts te bewegen. Selecteer het
gewenste teken/de gewenste functie en druk op ENTER.
9.3.3Nieuwe map maken
Selecteer de locatie voor de nieuwe map en druk op ALT.
Er verschijnt een toetsenbord op het display. Gebruik de positioneringsknop om naar een
andere regel te gaan en de pijlen om naar links en rechts te bewegen. Selecteer het
gewenste teken/de gewenste functie en druk op ENTER.
9.3.4Bestanden kopiëren en plakken
Selecteer het bestand dat u wilt kopiëren en druk op ALT.
Selecteer KOPIËREN en druk op ENTER.
Plaats de cursor in de map waarin het gekopieerde bestand moet worden geplaatst en druk
op ALT.
Selecteer PLAKKEN en druk op ENTER.
De kopie wordt opgeslagen als Kopie van en de oorspronkelijke naam, b.v. Kopie van
Lasgegevens.awd.
9.4Editor instelgrenswaarden
Hoofdmenu → Tools → Editor instelgrenswaarden
In dit menu kunt u uw eigen minimum- en maximumwaarden instellen voor uiteenlopende
lasmethoden. De grenswaarden kunnen niet hoger of lager zijn dan de waarden waarvoor
de voeding is ontworpen. Er zijn 50 opslagpunten. Selecteer de regel voor een leeg
opslagpunt en druk op ENTER. Selecteer het proces door op ENTER te drukken, selecteer
het lasproces met de positioneringsknop en druk op ENTER.
De maximum- en minimumwaarden voor boogspanning, draadaanvoersnelheid,
transportsnelheid en lasstroom kunnen voor alle processen worden geselecteerd.
Druk na het wijzigen van de waarden op OPSLAAN. Als het systeem vraagt of de
grenswaarde moet worden opgeslagen op het geselecteerde opslagpunt, drukt u op NEE of
JA. De waarden voor het opslagpunt worden weergegeven onder de lijn onder in het display.
Met de functietoets AUTO worden de parameters automatisch ingesteld op basis van de
laatst gebruikte parameters.
Als het systeem vraagt of de instelgrenswaarden automatisch moeten worden ingesteld,
drukt u op NEE of JA en vervolgens op OPSLAAN als de instelling moet worden bewaard.
9.5Editor meetgrenswaarden
Hoofdmenu → Tools → Editor meetgrenswaarden
In dit menu kunt u uw eigen meetwaarden instellen voor uiteenlopende lasmethoden. Er zijn
50 opslagpunten. Selecteer de regel voor een leeg opslagpunt en druk op ENTER.
Selecteer het proces door op ENTER te drukken, selecteer het lasproces met de
positioneringsknop en druk op ENTER.
De volgende waarden kunnen worden geselecteerd:
•boogspanning: min, max
•draadaanvoersnelheid: min, max
•lasstroom: min, max
•transportsnelheid: min, max
•energie per lengte-eenheid: min, max
Stel de gewenste waarde in met de instelknoppen en druk op OPSLAAN.
In het dialoogvenster wordt u gevraagd of u het geselecteerde opslagpunt wilt opslaan. Druk
op JA om de waarde op te slaan. De waarden voor het opslagpunt worden weergegeven
onder de lijn onder in het display.
Met de functietoets AUTO worden de parameters automatisch ingesteld op basis van de
laatst gebruikte meetwaarden.
Als het systeem vraagt of de meetwaarden automatisch moeten worden ingesteld, drukt u op
NEE of JA en vervolgens op OPSLAAN als de instelling moet worden bewaard.
9.6Productiestatistieken
Hoofdmenu → Tools → Productiestatistieken
De productiestatistieken worden gebruikt om de totale boogtijd, het totale volume van
gebruikt materiaal en het aantal lassen sinds de laatste reset bij te houden. In deze
statistieken worden ook de boogtijd en het gebruikte materiaal voor de laatste las
bijgehouden. Tevens toont het display het gebruikte draadmateriaal per lengte-eenheid en
laat het zien wanneer de laatste reset heeft plaatsgevonden.
Kwaliteitsfuncties houden een aantal nuttige lasgegevens bij van individuele lassen.
Deze gegevens zijn:
•Starttijd van het lasproces.
•Duur van het lasproces.
•Maximale, minimale en gemiddelde stroom tijdens het lassen.
•Maximale, minimale en gemiddelde spanning tijdens het lassen.
•Maximale, minimale en gemiddelde energie per eenheid tijdens het lassen.
Het aantal lassen sinds de laatste reset wordt weergegeven in de regel onder in het display.
Er kan informatie worden opgeslagen over maximaal 100 lassen. Als er meer dan 100 lassen
worden geregistreerd, wordt de eerste overschreven.
De laatst geregistreerde las wordt in het scherm weergegeven, hoewel het ook mogelijk is
om door andere geregistreerde lassen te bladeren. Alle logs worden verwijderd wanneer u
op RESET drukt.
9.7.1Kwaliteitsgegevens opslaan
Hoofdmenu → Tools → Export/Import
De bestanden die in het bedieningspaneel worden gemaakt worden opgeslagen in het
xml-formaat. Het USB-geheugen moet voor het gebruik worden geformatteerd als FAT32.
Sluit een USB-geheugen aan op het bedieningspaneel, zie “Bestandsmanager”, pagina
Selecteer KWALITEITSFUNCTIESLOGBOEK, en druk op EXPORT.
De volledige set kwaliteitsgegevens (informatie over de 100 laatste lassen) die is opgeslagen
in het bedieningspaneel wordt nu opgeslagen in het USB-geheugen.
Het bestand staat in de map Qdata. Deze map wordt automatisch aangemaakt als u een
USB-geheugen plaatst.
9.8Kalender
Hoofdmenu → Tools → Kalender
Hier kunt u de datum en tijd instellen.
Selecteer de in te stellen regel: jaar, maand, dag, uur, minuten en seconden. Stel de juiste
waarde in met een van de instelknoppen. Druk op INSTELLEN (SET).
9.9Gebruikersaccounts
Hoofdmenu → Tools → Gebruikersaccounts
Soms is het vanuit kwaliteitsoogpunt van belang dat het product niet door onbevoegden kan
worden gebruikt.
In dit menu worden de gebruikersnaam, het accountniveau en wachtwoord geregistreerd.
Selecteer GEBRUIKERSNAAM en druk op ENTER. Ga omlaag naar een lege regel en druk
op ENTER. Toets een nieuwe gebruikersnaam in op het toetsenbord met behulp van
positioneringsknop, de pijltoetsen en ENTER.
Er kunnen maximaal 16 gebruikersaccounts worden opgeslagen. In de bestanden met
kwaliteitsgegevens wordt geregistreerd welke gebruiker een bepaalde las heeft uitgevoerd.
Onder ACCOUNTNIVEAU (ACCOUNT LEVEL) kunt u kiezen uit:
•Beheerder
volledige toegang (kan nieuwe gebruikers toevoegen)
•Senior gebruiker
heeft overal toegang toe, behalve:
○machineconfiguratie
○gebruikersaccounts
○netwerkinstellingen
•Normale gebruiker
heeft toegang tot:
○In het Configuratiemenu:
Voer in de regel WACHTWOORD een wachtwoord in met behulp van het toetsenbord. Als de
voedingsbron wordt ingeschakeld en het bedieningspaneel wordt geactiveerd, vraagt het
systeem u om uw wachtwoord in te voeren.
Als u deze functie niet wilt inschakelen maar de voeding en het bedieningspaneel
toegankelijk wilt houden voor alle gebruikers, zet u GEBRUIKERSACCOUNTS op UIT.