De branders P2.. G(TC) zijn ontworpen voor
de verbranding van aardgas en van
propaangas, met geringe uitstoot van
luchtverontreiniging. De branders stemmen
qua opbouw en functie overeen met EN 676.
Ze zijn geschikt voor de uitrusting van alle
verwarmers conform EN 303 resp.
heteluchtverwarmers conform DIN 4794 of
DIN 30697 binnen hun vermogensbereik.
Voor iedere andere vorm van gebruik is
toestemming vereist van ELCO.
Installatie, inbedrijfstelling en onderhoud
mogen uitsluitend door erkende vaklui
worden uitgevoerd, waarbij de geldende
richtlijnen en voorschriften in acht dienen te
worden genomen.
Branderbeschrijving
De branders P2.. G(TC) zijn apparaten uit
één stuk met een trap en een geheel
automatische werking. De speciale
constructie van de branderkop een bijzonder
stikstofarme verbranding met een hoge
rendementsindex mogelijk. De
typegoedkeuring in klasse 2 volgens EN676
certificeert het behalen van de
emissiewaarden.
Afhankelijk van de afmetingen en belasting
van de verbrandingsruimte en van het
verbrandingssysteem (driekanaalsketel,
omkeervlamketel) kunnen afwijkende
emissiewaarden worden bereikt. Voor de
opgave van garantiewaarden moeten de
voorwaarden voor het meettoestel,
toleranties en luchtvochtigheid in acht
worden genomen.
Leveromvang
In de verpakking van de brander bevinden
zich:
1 gasaansluitflens
1 compacte gasarmatuur met gasfilter
1 branderflens
met isolatiering
1 zak met bevestigingsonderdelen
1 tas Technische Documentatie
Voor een veilige, milieuvriendelijke en
energiebesparende werking moeten de
volgende normen in acht worden genomen:
EN 226
Aansluiten van olie- en gasbranders met
ventilator aan warmtebron.
EN 60335-1, -2-102
Veiligheid van elektrische huishoudelijke
apparaten, bijzondere regels voor
gastoestellen
Gasleidingen
Voor de installatie van de gasleidingen en
gasblokken, moet men zich houden aan de
algemene voorschriften en richtlijnen,
alsmede aan de volgende nationale
reglementen:
CH: - Instructies G1 van de SSIGE
- Formulier EKAS n°1942, richtlijn
vloeibaar gas, deel 2
- Instructies van de kantonnale
instanties (bijvoorbeeld de richtlijn over
de hoofdkraan)
DE: - DVGW-TVR/TRGI
Montageplaats
De brander mag niet in ruimten met
agressieve dampen (bijv. haarspray,
perchloorethyleen, tetrachloorkoolstof), veel
stof of een hoge luchtvochtigheid (bijv.
waskeuken) in bedrijf worden gesteld.
In zoverre er voor de luchtverzorging geen
LAS-aansluiting aanwezig is, moet een
opening voor luchttoevoer aanwezig zijn,
met:
DE: tot 50 kW: 150 cm
voor elke volgende kW : + 2,0 cm
CH: QF [kW] x 6= ...cm2 ; min. echter 150
Plaatselijke voorschriften kunnen leiden tot
afwijkingen.
cm
2
.
2
Pagina
Conformiteitsverklaring voor
gasbranders
Wij, gecertificeerd bedrijf onder nr.
AQF030, verklaren onder onze enige
verantwoordelijkheid, dat de producten
P2.. G(TC)
in conformiteit zijn met de volgende
normen
EN 50165
EN 55014
EN 60335-1
EN 60335-2-102
EN 60555-2
EN 60555-3
EN 676
Belgisch Koninklijk Besluit van
08/01/2004
Deze producten dragen het CE-keur
conform de bepalingen van de
volgende richtlijnen
2006/ 42/CEMachinerichtlijn
2004/108/CEEMC-Richtlijn
2006/ 95/CELaagspanningsrichtlijn
92/ 42/CEE Rendementsrichtlijn
25 januari 2013
F. DECIO
Voor schade, om de volgende redenen
ontstaan, sluiten wij garantie uit:
- ondeskundig gebruik
- foutieve montage resp. reparatie door de
koper of derden, inclusief gebruik van
onderdelen van vreemde herkomst.
Overdracht en gebruiksaanwijzing
De installateur van de verbrandingsinstallatie
dient de exploitant van de installatie, uiterlijk
bij de overdracht, een gebruiks- en
onderhoudsaanwijzing te overhandigen.
Deze dient in de plaatsingsruimte van de
verwarmer duidelijk zichtbaar te worden
opgehangen. Adres en telefoonnummer van
de dichtstbijzijnde klantenservice dient hierop
te worden ingevuld.
Aanwijzing voor de exploitant
De installatie moet ten minste één keer per
jaar door een gespecialiseerde vakman
worden geïnspecteerd. Afhankelijk van het
type van de installatie, kunnen kortere
onderhoudsintervallen nodig zijn! Om
2
regelmatig onderhoud te waarborgen, wordt
het afsluiten van een onderhoudscontract
aanbevolen.
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B2
Overzicht
nl
Branderbeschrijving
A1Branderautomaat
A4Display- en bedieningseenheid
B10 Meetbrug
F6Luchtdrukbewaker
M1Ventilatormotor
T1Ontsteker
3Knop voor het afstellen van maat Y
4Sluiterschijf voor propaangas
5Branderhuis
6Bevestiging van de basisplaat
(Onderhoud)
8Branderbuis
107-polige aansluiting (bedekt)
16Gasblokaansluitflens
18Branderkap
19Ontgrendelingsknop
20Bevestigingsschroef van de kap
103B Luchtregeling
113 Luchtkast
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B3
Compact gasblok
Functie
Werkingsfunctie zonder afdichtingscontrole
Veiligheidsfunctie
Werkingsfunctie
Bij de eerste in bedrijfstelling, na
stroomuitval of het in werking komen van
de beveiliging, na een onderbreking van
de gastoevoer of na stilstand van 24 uur
begint een voorventilatietijd van 24 sec.
Tijdens de voorventilatie wordt
- de luchtdruk bewaakt
- de verbrandingskamer bewaakt om
eventuele vlamsignalen te ontdekken.
Na afloop van de voorventilatietijd
wordt
- de ontsteking bijgeschakeld
- de hoofd- en veiligheidsmagneetklep
geopend
- de brander gestart
Bewaking
De vlam wordt bewaakt door een
ionisatiesonde. De sonde is geïsoleerd op
de gaskop gemonteerd en voert door de
stuwschijf naar de vlamzone. De sonde
mag geen elektrisch contact met geaarde
onderdelen maken. Als er tussen sonde en
brandermassa kortsluiting optreedt,
schakelt de brander op storing. Tijdens de
werking van de brander ontstaat er in de
gasvlam een geïoniseerde zone, waardoor
een gelijkgerichte stroom van de sonde
naar de branderbuis stroomt.
De ionisatiestroom moet groter zijn dan
7 µA.
Veiligheidsfuncties
- Als zich bij de start van de brander
(gasvrijgave) geen vlam vormt, dan
wordt na afloop van de veiligheidstijd
van max. 3 seconden de brander
uitgeschakeld, de gasklep sluit.
- Bij vlamuitval tijdens de werking wordt de
gastoevoer binnen één seconde
onderbroken. Een nieuwe start begint.
Als de brander start, gaat de
werkingscyclus verder. Anders komt de
veiligheid in werking.
- Als er te weinig lucht is tijdens de
voorventilatie of tijdens de werking, komt
de veiligheid in werking.
- Als er te weinig gas is, komt de brander
niet in werking en/of stopt hij. Zodra er
weer voldoende gasdruk aanwezig is,
start de brander weer.
Als de regeling stopt
- De thermostaat van de regeling
onderbreekt het verzoek om verwarming
- De gasventielen sluiten
- De vlam dooft
- De brander is gereed om te werken
Optie: Snelle start met voortdurende
werking van de motor
Let op: Alleen voor goedgekeurde
warmteproducerende uitrusting
Functie:
- De ventilatormotor start, van de zodra de
brander met stroom wordt gevoed.
- De ventilatormotor werkt ook bij
werkingsgereedheid.
- Wanneer warmte wordt aangevraagd
wordt de brandermotor gedurende korte
tijd uitgeschakeld om de ruststand van
de luchtdrukschakelaar te controleren.
- Vervolgens start de brander zonder
verdere voorventilatie binnen ongeveer
4 sec.
Optie: Snelle start met lange
voorventilatie
Let op: Deze optie mag alleen worden
gebruikt bij warmteproducerende
uitrusting die hiertoe zijn goedgekeurd
door de fabrikant in overleg met ELCO.
Functie:
Bij het voor de eerste maal inschakelen, na
een stroomonderbreking en na gasgebrek
of na 24 uur stilstand volgt vóór het
inschakelen van de brander een
voorventilatiefase die, naargelang van de
warmtegenerator, tot 600 sec kan
bedragen. Bij het volgende uitschakelen
van de regeling start de brander bij een
nieuwe aanvraag tot warmte dan zonder
voorventilatie binnen 4 sec.
Bij deze optie is de automatische
afdichtingscontrole van de ventielen in
principe verplicht en mag niet worden
uitgeschakeld.
de installateur te installeren)
104 Gasdrukregelaar
106 Zeef
108 Gasonderbrekingsklep (door de
installateur te installeren)
119pBrMeetpunt gasdruk bij de uitgang
van de klep
119.1Meetpunt gasdruk voor de kleppen
119.2Meetpunt luchtdruk
NB. CH
Volgens de instructies van de SSIGE, is
het verplicht een veiligheidsgasklep (nr.
1) in de leiding te installeren.
NB. DE
Volgens de standaard verordening voor
verbrandingsruimtes, moeten op
locaties met gasbranders bovendien
een thermisch in werking tredende
afsluiter worden gebruikt (nr. 1).
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B4
Functie
Compacte blok
nl
Werkingsfunctie met afdichtingscontrole
Veiligheidsfunctie
Functiebeschrijving
Bij het voor de eerste maal inschakelen,
na een stroomonderbreking en na een
uitschakelen in storingstoestand, na
gasgebrek of na 24 uur stilstand wordt
vóór de start van de brander een lektest
van de gasventielen doorgevoerd terwijl
de ventilatormotor draait. In aansluiting
aan de afdichtingscontrole begint de
voorventilatietijd van 24 sec.
Tijdens het voorspoelen wordt
- de ventilatordruk bewaakt
- de verbrandingskamer bewaakt op
vlamsignalen.
Na afloop van de voorspoeltijd
- wordt de ontsteking aangekoppeld
- wordt de hoofd- en
veiligheidsmagneetventiel geopend.
- Brander start
Bewaking
De vlam wordt bewaakt door een
ionisatiesonde. De sonde is geïsoleerd
op de gaskop gemonteerd en voert door
de stuwschijf naar de vlamzone. De
sensor mag niet in elektrisch contact
komen met geaarde onderdelen. Als er
tussen sonde en brandermassa
kortsluiting optreedt, schakelt de
brander op storing.
Bij branderwerking ontstaat in de
gasvlam een geïoniseerde zone,
waardoor een gelijkgerichte stroom van
de sonde naar de brandermond stroomt.
De ionisatiestroom moet ten minste 7 µA
bedragen.
Veiligheidsfuncties
- Als zich bij de start van de brander
(toelating gastoevoer) geen vlam
vormt, dan wordt na afloop van de
veiligheidstijd van max. 3 seconden
de brander uitgeschakeld en de
gasventiel wordt gesloten.
- Bij een verdwijning van de vlam
gedurende de werking wordt de
gastoevoer binnen een seconde
onderbroken. Er wordt dan een
nieuwe start uitgevoerd. Als de
brander start, wordt de werking
voortgezet. Zoniet volgt een
uitschakelen in storingstoestand.
- Bij gebrek aan lucht gedurende de
voorventilatie of de werking volgt
uitschakelen in storingstoestand.
- Bij gasgebrek gaat de brander niet in
werking of wordt uitgeschakeld. Er
volgt een wachttijd van 2 minuten.
Daarna wordt nog een startpoging
uitgevoerd. Als daarna geen gasdruk
voorhanden is, volgt nog een wachttijd
van 2 minuten. De wachttijd kan alleen
door een spanningsonderbreking van
de brander worden gereset.
Wachttijden: 3 x 2 min, daarna 1 uur.
Bij uitschakelen van de regeling
- De regelthermostaat onderbreekt de
aanvraag naar warmte
- De gasmagneetventielen gaan dicht
- De vlam dooft
- De ventilatormotor blijft in werking
gedurende een beperkte tijd
(standaard 14 sec) (in optie tot 90 sec)
- De lektest van de ventielen wordt
uitgevoerd
- De brandermotor wordt uitgeschakeld
- De brander is klaar voor werking
Optie: Snelle start met voortdurende
werking van de motor
Let op: Alleen voor goedgekeurde
warmteproducerende uitrusting
Functie:
- De ventilatormotor start, van de zodra
de brander met stroom wordt gevoed.
- De ventilatormotor werkt ook bij
werkingsgereedheid.
- Wanneer warmte wordt aangevraagd
wordt de brandermotor gedurende
korte tijd uitgeschakeld om de
ruststand van de luchtdrukschakelaar
te controleren.
- Vervolgens start de brander zonder
verdere voorventilatie binnen
ongeveer 4 sec.
Optie: Snelle start met lange
voorventilatie
Let op: Deze optie mag alleen worden
gebruikt bij warmteproducerende
uitrusting die hiertoe zijn
goedgekeurd door de fabrikant in
overleg met ELCO.
Functie:
Bij het voor de eerste maal inschakelen,
na een stroomonderbreking en na
gasgebrek of na 24 uur stilstand volgt
vóór het inschakelen van de brander
een voorventilatiefase die, naargelang
van de warmtegenerator, tot 600 sec
kan bedragen. Bij het volgende
uitschakelen van de regeling start de
brander bij een nieuwe aanvraag tot
warmte dan zonder voorventilatie
binnen 4 sec.
Bij deze optie is de automatische
afdichtingscontrole van de ventielen in
principe verplicht en mag niet worden
uitgeschakeld.
F4Gasgebrekbeveiliging
F6Luchtgebrekbeveiliging
Y13 Hoofdmagneetventiel
Y12 Veiligheidsmagneetventiel
1Thermisch in werking tredende
veiligheidsafsluiter
(in het gebouw aan te brengen)
104 Gasdrukregelaar
106 Zeef
108 Gaskogelkraan (in het gebouw
aan te brengen)
119 Meetpunt gasuitgangsdruk
119.1Meetpunt luchtdruk
NB. CH
Volgens de instructies van de SSIGE, is
het verplicht een veiligheidsgasklep (nr.
1) in de leiding te installeren.
NB. DE
Volgens de standaard verordening voor
verbrandingsruimtes, moeten op
locaties met gasbranders bovendien
een thermisch in werking tredende
afsluiter worden gebruikt (nr. 1).
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B5
1:Geen spanning
2:Elektrische voeding aanwezig,
geen verzoek om verwarming
3:Verzoek om verwarming, controle
van de ruststand van de
luchtdrukbewaker
4:Motor gevoed, controle van de
luchtdruk
5:Voorventilatie
5':Voorontsteking, activering van de
vreemd lichtbewaking
6:Vlamvorming, veiligheidstijd
7:Tijd van de naontsteking
8:Werking
9:Stoppen van de brander
10:Stoppen van de regeling
Standaardfunctie
Functie
Branderautomaat TCG 1xx
Standaardfunctie zonder afdichtingscontrole
De knop R
indrukken tijdens
...
… 1 seconde ... Ontgrendelen van de
… 2 seconden... Vergrendelen van de
… 9 seconden...Wissen van de
A4Scherm
BP1 Drukknop 1
Opvraging: Storingscode
BP2 Drukknop 2
Opvraging: Waarden
SymboolNaam
Wacht op warmteverzoek
Wacht op luchtpressostaat bij branderstart
Brandermotor ingeschakeld
Ontstekingstranformator ingeschakeld
… veroorzaakt ...
automaat
automaat
statistieken van de
automaat
De gasbranderautomaat TCG 1xx stuurt en
bewaakt de aangeblazen brander. Door het
microprocessorgestuurde
programmaverloop worden uiterst stabiele
tijden bereikt, die onafhankelijk zijn van
schommelingen in netspanning en
omgevingstemperatuur. De branderautomaat
is berekend op onderspanning, daardoor
komt de werking van de installatie ook bij
hevige spanningsdalingen niet in gevaar. Als
de netspanning onder de vereiste
minimumwaarde ligt, schakelt de automaat
uit zonder storingssignaal. Nadat weer een
normale spanning is bereikt, start de
automaat weer automatisch.
Vergrendeling en ontgrendeling
De automaat kan via de ontstoringsknop R
worden vergrendeld (in storingstoestand
gebracht) en worden ontgrendeld (uit
storingstoestand gehaald), op voorwaarde
dat netspanning voorhanden is aan de
automaat.
Voor het in- of uitbouwen van de
automaat moet het apparaat
spanningsvrij worden gemaakt. De
automaat mag niet geopend of
gerepareerd worden.
vlam aanwezig
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B6
Standaardfunctie
Functie
nl
Branderautomaat TCG 1xx
Standaardfunctie met afdichtingscontrole
De knop R
indrukken tijdens
...
… 1 seconde ...Ontgrendelen van de
… 5 seconden... Vergrendeling van de
… 9 seconden...Wissen van de
A4Scherm
BP1 Drukknop 1
Opvraging: Storingscode
BP2 Drukknop 2
Opvraging: Waarden
SymboolNaam
Wacht op warmteverzoek
Ventieldichtheitstest
(door gasdrukmeting in de tussenruimte van de
ventielen)
Wacht op luchtpressostaat bij branderstart
Brandermotor ingeschakeld
Ontstekingstranformator ingeschakeld
… veroorzaakt ...
automaat
automaat
statistieken van de
automaat
De gasbranderautomaat stuurt en
bewaakt de aangeblazen brander. Door
het computergestuurde
programmaverloop worden uiterst
stabiele tijden bereikt, die onafhankelijk
zijn van schommelingen in netspanning
en omgevingstemperatuur. De
branderautomaat is berekend op
onderspanning, daardoor komt de
werking van de installatie ook bij hevige
spanningsdalingen niet in gevaar. Als de
netspanning onder de vereiste
minimumwaarde ligt, schakelt de
automaat uit zonder storingssignaal.
Nadat weer een normale spanning is
bereikt, start de automaat weer
automatisch.
Vergrendeling en ontgrendeling
De automaat kan via de ontstoringsknop
R worden vergrendeld (in
storingstoestand gebracht) en worden
ontgrendeld (uit storingstoestand
gehaald), op voorwaarde dat
netspanning voorhanden is aan de
automaat.
Als de knop in normale werking of tijdens
het opstarten wordt ingedrukt, dan gaat
het apparaat over in de storingstoestand.
Als de knop bij storing wordt ingedrukt,
wordt de automaat ontgrendeld.
Voor het in- of uitbouwen van de
automaat moet het apparaat
spanningsvrij worden gemaakt. De
automaat mag niet geopend of
gerepareerd worden.
Fasen functieverloop:
1:geen spanning
2:Spanningsvoeding voorhanden, geen
3:Aanvraag tot warmte, controle
4:Motor ingeschakeld, controle luchtdruk
5:Eerste fase dichtheidscontrole (ruimte
aanvraag tot warmte
luchtdrukschakelaar ruststand
vlam aanwezig
tussen de ventielen zonder druk)
6:Tijdsduur controle 1
7:Tweede fase van de ventielcontrole
(ruimte tussen de ventielen gevuld)
8:Tijdsduur controle 2
9:Voorventilatie
9':Voorontsteking, activering
parasietlichtbewaking
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B7
10:Vlamvorming, veiligheidstijd
11:Naontstekingstijd
12:Bedrijf
13:Branderstilstand
14:Naventilatie
14':Voortdurende werking van de motor
15:Werkingsgereedheid
Functie
Fasen functieverloop:
1:geen spanning
2:Spanningsvoeding voorhande n,
geen aanvraag tot warmte
3:Aanvraag tot warmte, controle
luchtdrukschakelaar ruststand
4:Motor ingeschakeld, controle
luchtdruk
9:Voorventilatie
9':Voorontsteking, activering van
de parasietlichtbewaking
10:Vlamvorming, veiligheidstijd
11:Naontstekingstijd
12:Werking
13:Branderstilstand
14:Naventilatie
14': Voortdurende werking van de
motor
Snelle start met voortdurende werking van de motor
Fasen functieverloop:
0:geen spanning
1:Spanningsvoeding voorhanden, geen
aanvraag tot warmte, controle
luchtdrukschakelaar in ruststand
1’:Aanvraag tot warmte
2:Motor ingeschakeld, controle luchtdruk
3:Eerste fase dichtheidscontrole
(ruimte tussen de ventielen zonder
druk)
4:Tijdsduur controle 1
5:Tweede fase van de ventielcontrole
(ruimte tussen de ventielen gevuld)
6:Tijdsduur controle 2
7:Einde naventilatie
Het compacte gasblok MB-DLE ...
ingebouwde gasdrukregelaar is
bestemd voor gasbranders met
geforceerde luchttoevoer met een
snelheid.
Het compacte gasblok draagt de
goedkeuring CE 0085 AP3156.
Technische gegevens
Ingangsdruk13-360 mbar
Omgevingstemperatuur-15 tot +60°C
Spanning230 V / 50 Hz
Opgenomen vermogen46 W
Beschermingsindex IP54
GasaansluitingRp 3/4"
met
Werking
Door het onder spanning zetten van de
magneetspoelen openen de kleppen
Y12 en Y13. De klepzetels zijn tegen vuil
beschermd door een stroomopwaarts
geplaatst zeefje. De ingebouwde
drukregelaar regelt de gewenste
uitgangsdruk.
De benodigde instelwaarden voor:
- de gasdrukbewaker
- de gasdrukregelaar
- de startgasdruk
kunnen met schroeven worden
ingesteld. De ingangs- en
uitgangsdrukken kunnen worden
gemeten op de drukaansluitingen.
F4Drukschakelaar (instelschroef
onder de kap)
Y12Veiligheidsklep
Y13Hoofdklep
2Elektrische aansluiting van de
kleppen
8Inlaatflens
9Elektrische aansluiting van de
De branderflens 3 is uitgerust met
langgaten en kan voor een gat- van 150
- 184mm worden gebruikt. Deze maten
voldoen aan EN 226.
Door verschuiven van buizensteun 2 op
de branderbuis kan de insteekdiepte
van het mengtoestel aangepast worden
aan de afmetingen van de
verbrandingsruimte. De insteekdiepte bij
het in- en uitbouwen ongewijzigd.
Door de buizensteun 2 wordt de brander
op de aansluitflens en dus aan de ketel
bevestigd. De verbrandingsruimte wordt
hierdoor dicht afgesloten.
Inbouwdiepte van de branderbuis en
inmetselen
Bij verwarmers zonder gekoelde
voorwand is, in zoverre de ketelfabrikant
geen andere opgave doet, een
gemetselde bekleding of een isolatie 5,
zoals hiernaast afgebeeld, noodzakelijk.
Het inmetselen mag de voorkant van de
vlambuis niet overlappen en moet met
niet meer dan 60° conisch toelopen. De
luchtspleet 6 moet worden opgevuld met
een elastisch, onbrandbaar
isolatiemateriaal.
Inbouwen:
• Aansluitflens 3 met bouten 4 aan de
ketel bevestigen
• Buizensteun 2 op branderbuis
monteren en met bout 1 bevestigen.
Bout 1 met een aantrekmoment van
max. 6 Nm vastdraaien.
• Brander enigszins draaien, in de flens
invoeren en met bout 5 bevestigen.
Uitbouwen:
• Bout 5 losdraaien
• Brander uit de bajonetsluiting draaien
en uit de flens trekken.
Voor een montage van de brander
in omgekeerde positie, moet ook
de weergave worden omgekeerd.
Hiertoe houdt u, als de brander
onder spanning staat, de toetsen
BP1 en BP2 tegelijk ingedrukt tot
u de verandering constateert.
Dit is alleen mogelijk als de
brander is gestopt!
Roofgasafvoersysteem
Om eventuele geluidshinder te
voorkomen, dient bij de verbinding van
de ketel met het rookgaskanaal het
gebruik van aansluitstukken met een
rechte hoek te worden vermeden.
Bij ketels met omkeerverbranding moet
rekening gehouden worden met de
minimale insteekdiepte A van de
vlambuis conform opgave van de
ketelfabrikant.
Peilglaskoeling
Het branderhuis kan met een R1/8"aansluiting voor de opname van een
leiding voor de peilglaskoeling van de
ketel worden voorzien.
• Hiervoor gietrand 6 doorboren en 1/8"-
schroefdraad snijden.
Voor aansluitnippel en verbindingsslang
toebehoor Art. Nr. 12 056 459
gebruiken.
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B11
Montage
Montage van de gasarmatuur
Controle van de branderkop voor aardgas / propaan
Montage van de gasarmatuur
• Controleren of ringafdichting J1
aanwezig is en correct op de flens ligt.
• Gasarmatuur rechts of links met
spoelen in bovenste verticale stand
bevestigen.
• Let op de circulatierichting.
Controle van het mengtoestel
• De drie dekselbouten W losmaken.
• Deksel verwijderen.
• Contramoer E van de gasbuissteun
losmaken
• Borgbout losmaken
• Mengtoestel eruit trekken.
Instelling op vloeibaar-gaswerking
• Stuwschijf 4 demonteren.
• Tussenstuk GP (bij behuizing
geleverd) monteren.
• Stuwschijf weer monteren.
Controle van het mengtoestel
• Instelling van de ionisatiesonde en de
ontstekingssonde volgens
afbeeldingen controleren.
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B12
Inbedrijfstelling
nl
Elektrische aansluiting
Controles vóór de inbedrijfstelling
Ionisatiestroommeting
Algemene voorschriften voor
gasverzorging
• De aansluiting van de gasarmatuur op
het gasnet mag alleen door een
erkend vakman worden uitgevoerd.
• De diameter van de gasleiding moet
zo vormgegeven zijn dat de
voorgeschreven gasstroomdruk niet
onderschreden wordt.
• Vóór de gasarmatuur moet een
handbediende gaskraan (niet
meegeleverd) worden gemonteerd.
• In Duitsland moet volgens voorbeeldverbrandingsverordening bovendien
een thermisch in werking tredende
afsluiter (door de klant te installeren)
worden gebruikt.
Bij de inbedrijfstelling van de brander
wordt de installatie gelijktijdig onder
verantwoording van de installateur of
zijn zaakwaarnemer afgenomen. Alleen
hij kan waarborgen dat de installatie
overeenstemt met de normen en
voorschriften. De installateur moet
erkend zijn en de installatie op lekkages
gecontroleerd en ontlucht hebben.
Het installeren van de elektra en de
aansluitwerkzaamheden mogen
uitsluitend worden uitgevoerd door
een erkend elektricien. Hierbij dienen
de geldende voorschriften en
richtlijnen in acht te worden genomen.
Houd u stipt aan de geldende
voorschriften en richtlijnen
en aan het bij de brander
geleverd elektrische
schema!
Elektrische aansluiting
• Controleer of de netspanning eenfasig
230 V, 50 Hz is met neutraal en aarde.
Zekering op de ketel: 10 A
Elektrische stekkerverbindingen
De brander moet van het net
gescheiden kunnen worden met een
omnipolair uitschakeltoestel. De brander
en de verwarmer (ketel) worden via een
zevenpolige steker Wieland 1 (niet meegeleverd) met elkaar verbonden.
De diameter van de op deze steker
aangesloten kabel moet absoluut tussen
8,3 en 11 mm liggen.
Aansluiting gasarmatuur
Aansluiting van de gasarmatuur op de
zich op de brander bevindende stekkers
(zwart op zwart, grijs op grijs) maken.
Controles vóór de inbedrijfstelling
Vóór de inbedrijfstelling moeten de
volgende punten worden gecontroleerd.
• Montage van de brander volgens de
bijgeleverde handleiding.
• Voorinstelling van de brander conform
opgave insteltabel.
• Instelling van het mengtoestel
• De warmtebron moet klaar voor
inbedrijfstelling gemonteerd zijn, de
voorschriften voor het gebruik van de
warmtebron moeten worden
opgevolgd.
• Alle elektrische aansluitingen moeten
correct uitgevoerd zijn.
• De warmtebron en het
verwarmingssysteem zijn met water
gevuld, de circulatiepompen zijn in
werking.
• De temperatuurregelaar,
drukregelaar, droogloopbeveiliging en
andere eventueel aanwezige
beveiligende
begrenzingsvoorzieningen moeten
correct aangesloten zijn en
functioneren.
• De rookgaswegen moeten vrij zijn en
de secundaire-luchtvoorziening,
indien aanwezig, moet in werking zijn.
• Voldoende toevoer van verse lucht
moet gewaarborgd zijn.
• Het verzoek om warmte moet
aanwezig zijn.
• Er moet voldoende gasdruk
Ionisatiestroommeting
Voor de meting van de ionisatiestroom,
de steker B10 losmaken en een
multimeter met een meetbereik van 0100 µA aansluiten.
De ionisatiestroom moet groter zijn dan
7 µA. Het is ook mogelijk om de
ionisatiestroomsterkte te raadplegen op
het display.
beschikbaar zijn.
• De brandstofleidingen moeten
vakkundig gemonteerd en ontlucht
zijn en op lekkages gecontroleerd zijn.
• Een meetplaats volgens de normen
voor de meting van rookgas moet
aanwezig zijn, het rookgastraject tot
en met de meetplaats moet dicht zijn,
zodat de meetresultaten niet worden
vervalst door valse lucht.
De instelgegevens hierboven zijn ter
indicatie om de inbedrijfstelling te
vergemakkelijken. De
fabrieksinstellingen zijn vet gedrukt op
een grijze ondergrond. De definitieve
instellingen zijn absoluut noodzakelijk
om de beste werking van de brander te
garanderen.
Instelling van de gasdrukbewaker
• Doorzichtig deksel verwijderen.
• Stel de waarde van de gasdruk bij de
kop in de 2
e
trap tijdelijk in 5mbar.
Instelling van de luchtdrukbewaker
• Doorzichtig deksel verwijderen.
• Tijdelijk instellen op 1 mbar.
2,43,11,5
09/2014 - Art. Nr. 4200 1050 2800B14
Loading...
+ 30 hidden pages
You need points to download manuals.
1 point = 1 manual.
You can buy points or you can get point for every manual you upload.