Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
Manuel d’utilisation et entretien
DUCATIMULTISTRADA
1000DS
Onderhouds- en gebruiksaanwijzingen
DUCATIMULTISTRADA
1000DS
NL
1
NL
2
Welkom in de club van de Ducati-liefhebbers, u hebt een
bijzonder goede keuze gemaakt. Wij denken dat u deze
nieuwe Ducati niet alleen als normaal vervoersmiddel zal
gebruiken, maar ook voor lange reizen. Ducati Motor
Holding S.p.A. wenst u dan ook veel rijplezier toe.
Omdat wij ons altijd inspannen voor een steeds betere
service, raadt Ducati Motor Holding S.p.A. u aan deze
eenvoudige voorschriften zorgvuldig na te leven, met
name de voorschriften voor het inrijden van de motorfiets.
Alleen op die manier kunt u zeker altijd van uw Ducati
genieten.
Voor reparaties en advies contacteert u een van onze
erkende servicecentra.
Veel rijplezier!
Opmerkingen
Ducati Motor Holding S.p.A. kan niet aansprakelijk
worden gesteld voor eventuele fouten die zijn gemaakt
tijdens het samenstellen van deze gebruiks- en
onderhoudsaanwijzingen. Alle informatie in deze
handleiding is bijgewerkt tot op de publicatiedatum. Ducati
Motor Holding S.p.A. behoudt zich het recht voor alle
wijzigingen aan te brengen die de technische evolutie van
haar producten noodzakelijk maken.
Gebruik voor de veiligheid, garantie, betrouwbaarheid en
de waarde van uw Ducati motorfiets alleen originele
onderdelen van Ducati.
Opgelet
Deze aanwijzingen maken integraal deel uit van de
motorfiets en dienen aan de nieuwe bezitter te worden
overhandigd als de motor wordt verkocht.
NL
3
INHOUD
NL
Aanwijzingen van algemene aard 6
Garantie 6
Symbolen 6
Nuttige informatie voor veilig reizen 7
Rijden met volle bepakking 8
Identificatiegegevens van de motorfiets 10
Bedieningsorganen 11
Plaats van de bedieningsorganen op de motorfiets 11
Instrumentenpaneel 12
LCD - Belangrijkste functies 13
LCD - Parameters programmeren en weergeven 15
Instrumentenverlichting 24
Lichtsterkte van de controlelampjes 24
Automatisch koplamp uitschakelen 24
Antidiefstalsysteem 24
Sleutels 25
Codekaart 26
Het antidiefstalsysteem uitschakelen met de
gashendel 27
De sleutels laten bijmaken 28
De startschakelaar en het stuurslot 29
Linker stuurschakelaar 30
4
De koppelingshendel 31
De stuurschakelaar rechts 32
De gashendel 32
De remhendel van de voorrem 33
Het pedaal voor de achterrem 34
De versnellingspedaal 34
De stand van de koppelingspedaal en achterrem 35
Belangrijkste elementen en mechanismen 37
Plaats van deze elementen op de motorfiets 37
Dop op de brandstoftank 38
Slot passagierszadel en helmhouder. 39
Opening slot documentenvak 40
Zijstandaard 41
Regelknoppen voor de voorvork. 42
Regelknoppen voor de achterste schokdemper 44
Het afstellen van de achteruitkijkspiegels 45
Het veranderen van de evenwichtsverdeling van de
motorfiets 46
Gebruiksvoorschriften 47
Voorzorgen tijdens de inrijperiode 47
Controleren voor het starten 49
De motor aanzetten 50
De motorfiets starten en ermee rijden 52
Remmen 52
De motorfiets stilzetten 53
Parkeren 53
Tanken 54
Bijgeleverde accessoires 55
Belangrijkste gebruiks- en
onderhoudswerkzaamheden 56
Delen van het frame demonteren 56
Het peil van de remvloeistof en de koppelingsolie
controleren 61
Controle van de slijtage van de remblokken 63
De scharnierpunten smeren 64
Regeling van de vrije slag van de gashendel 65
De accu opladen 66
Controle van de spanning van de aandrijfketting 67
De ketting smeren 68
Het vervangen van de lampjes van de koplampen 69
Het vervangen van de lampen van de voorste
richtingaanwijzers 73
Het vervangen van de lampen van de achterste
richtingaanwijzers 74
Het vervangen van de nummerplaatverlichting en het
remlicht 75
De hoogte van de koplamp afstellen 77
Tubeless banden 78
Het motoroliepeil controleren 80
De bougies reinigen en vervangen 81
De motor reinigen 82
De motor een lange tijd niet gebruiken 83
Belangrijke waarschuwingen 83
Voor uw eigen belang en voor de garantie en
betrouwbaarheid van dit product, raden wij nadrukkelijk
aan een Ducati dealer te raadplegen voor alle handelingen
die bijzondere technische deskundigheid vereisen.
Ons uiterst gespecialiseerd personeel beschikt over alle
uitrustingen en machines die nodig zijn voor perfect
uitgevoerde reparaties en onderhoudsbeurten en gebruikt
alleen originele onderdelen van Ducati die altijd passen en
garant staan voor een motorfiets die altijd perfect rijdt en
lang meegaat.
Bij alle Ducati motorfietsen hoort een Garantieboekje. De
garantie is niet geldig voor motorfietsen die worden
gebruikt voor wedstrijden. In de geldigheidsperiode van de
garantie mag er aan geen enkel component worden
geknoeid en mag niets worden gemodificeerd of
vervangen door andere, niet originele delen. Overtreding
hiervan heeft het onmiddellijk vervallen van de
garantierechten tot gevolg.
6
Symbolen
Ducati Motor Holding S.p.A. verzoekt u vriendelijk deze
gebruiks- en onderhoudsaanwijzingen aandachtig te lezen
om vertrouwd te raken met uw motorfiets. Contacteer in
geval van twijfel een Dealer of een Erkende Garage. U zult
de informatie in deze handleiding goed kunnen gebruiken
tijdens uw reizen die Ducati Motor Holding S.p.A. u altijd
even rustig en aangenaam toewenst, en u vrijwaart de
prestaties van uw motorfiets ermee.
In dit boekje wordt informatie verschaft van bijzondere
betekenis:
Opgelet
Het niet naleven van deze voorschriften kan
gevaarlijke situaties veroorzaken met ernstige, tot
dodelijke, verwondingen.
Belangrijk
Kans voor schade aan de motorfiets en/of
componenten ervan.
Opmerkingen
Meer informatie over uit te voeren werkzaamheden.
Alle richtingaanduidingen (links en rechts) gaan uit van de
rijrichting van de motorfiets.
Nuttige informatie voor veilig reizen
Opgelet
Eerst lezen voordat u de motorfiets gebruikt.
Vaak zijn ongevallen te wijten aan rijden zonder ervaring.
Rijd nooit zonder rijbewijs; om met deze motorfiets te
rijden, dient u in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs.
Leen de motor niet uit aan onervaren bestuurders of
mensen die geen geldig rijbewijs hebben.
De rijder en de passagier dienen altijd aangepaste kleding
en een valhelm te dragen.
Draag geen wijde kleren die in de motor verstrikt kunnen
rakenof het zicht kunnen belemmeren.
Zet de motor nooit aan in een gesloten ruimte. De
uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en
een snelle dood tot gevolg hebben.
De bestuurder en de passagier dienen hun voeten tijdens
het rijden altijd op de voetsteunen te zetten.
Om klaar te zijn voor iedere verandering van richting of
voor iedere verandering in het wegdek, dient de
bestuurder de handen altijd op het stuur te houden, terwijl
de passagier zich altijd met beide handen aan de
achterste handgreep vast dient te houden.
Leef de nationale en plaatselijke wettelijke voorschriften
na.
Leef altijd de snelheidsbeperkingen na waar deze zijn
aangeduid en rijd in elk geval nooit sneller dan de
zichtbaarheid , het wegdek en het verkeer toestaan.
Gebruik altijd en op tijd de richtingaanwijzers om aan te
duiden dat u van richting gaat veranderen, rechtsomkeer
maakt of een andere rijbaan kiest.
Zorg ervoor dat u altijd goed zichtbaar bent en rijd niet in
de "dode hoek" van de voertuigen die voor u rijden.
Let goed op op kruispunten, als u een privé-ruimte of een
parking verlaat of als u de autoweg oprijdt.
Zet de motor
de motor of op de uitlaatpijp.
Rook nooit tijdens het tanken.
Tijdens het tanken komen dampen vrij die schadelijk zijn
voor de gezondheid. Als brandstofdruppeltjes op uw huid
of kleren komen, was deze dan onmiddellijk met water en
zeep en trek andere kleren aan.
Haal de sleutel
onbewaakt laat staan.
De motor, de uitlaatpijp en de geluidsdempers blijven nog lang
heet.
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan
met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet
in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van
hout, bladeren enz.).
Parkeer de motorfiets zo dat niemand ertegen kan stoten
en zet hem altijd op de zijstandaard.
Parkeer nooit op een ondergrond die oneffen of niet hard
genoeg is, omdat de motorfiets hierdoor kan omvallen.
altijd
uit als u tankt en mors geen benzine op
altijd
uit het contact als u de motor ergens
Opgelet
Het hele uitlaatgedeelte kan warm blijven, ook nadat
NL
7
Rijden met volle bepakking
Dit motorvoertuig is ontworpen voor veilig rijden van lange
NL
afstanden met volle bepakking in absolute veiligheid.
Een goed op de motorfiets verdeeld gewicht is uiterst
belangrijk om de veiligheid van de motorfiets te behouden
en niet in moeilijkheden te komen bij plotselinge
stuurbewegingen of op slechte wegdekken.
Belangrijk
Het is raadzaam om bij aangebrachte zijkoffers niet
harder dan 120 Km/h met de motorfiets te rijden.
Deze snelheid dient nog verder verminderd te worden in
geval van een slechte staat van de banden, het wegdek en
bij slecht zicht.
8
Inlichtingen omtrent de lading
Het totale gewicht van het motorvoertuig tijdens
het rijden, met bestuurder, passagier, bagage en extra
accessoires mag niet meer bedragen dan:
410 Kg
De bagage alleen mag absoluut niet zwaarder zijn dan 23
Kg, als volgt onderverdeeld (afb. 1):
9 Kg max. voor elke zijkoffer;
5 Kg max. voor de tankkoffer.
afb. 1
De zwaarste bagage of accessoires dienen zo laag
mogelijk en zo veel mogelijk in het midden van het
voertuig te worden vastgemaakt.
Maak de bagage stevig vast op de motorfiets; bagage die
niet goed is vastgemaakt, kan de motorfiets uit evenwicht
brengen.
Maak geen zware of grote voorwerpen vast aan het stuur
of het voorste spatbord, omdat dit de motorfiets gevaarlijk
uit evenwicht brengt.
Steek geen lading tussen de frameconstructie die verstrikt
kan raken in bewegende delen van de motorfiets.
Indien de zijkoffers aangebracht zijn (deze zijn verkrijgbaar
bij de afdeling Ducati reserveonderdelen):
verdeel de bagage en de accessoires op grond van hun
gewicht en verdeel deze gelijkmatig over de zijkoffers;
sluit iedere zijkoffer met het speciale slot met sleutel.
Controleer de bandenspanning die zoveel moet bedragen
als is voorgeschreven op pag. 78 en controleer of de
banden in goede staat zijn.
NL
9
Identificatiegegevens van de motorfiets
Elke Ducati-motorfiets heeft twee identificatienummers,
NL
een voor het frame (afb. 2) en een voor de motor (afb. 3).
Framenummer
Motornummer
Opmerkingen
Deze nummers identificeren het model en dienen te
worden vermeld als men onderdelen bestelt.
10
afb. 2
afb. 3
BEDIENINGSORGANEN
Opgelet
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd waar de
bedieningsorganen zitten die moeten worden gebruikt om
te kunnen rijden met de motorfiets. Lees de
beschrijvingen aandachtig voordat u deze
bedieningsorganen gebruikt.
Plaats van de bedieningsorganen op de
motorfiets (afb. 4)
1) Instrumentenpaneel.
2) De startschakelaar en het stuurslot.
3) Stuurschakelaar links.
4) De stuurschakelaar rechts.
5) De gashendel.
6) De koppelingshendel.
7) De remhendel van de voorrem.
8) Het pedaal voor de achterrem.
9) De versnellingspedaal.
6
1
74
3
NL
5
2
8 9
afb. 4
11
Instrumentenpaneel
NL
1) LCD, (zie pag. 13).
2) Bedieningsknoppen A en B.
Knoppen gebruikt voor de visualisatie en het opnieuw
instellen van de parameters van het instrumentenpaneel.
3) Waarschuwingslampje IMMO antidiefstalsysteem
(ambergeel).
Dit lampje blijft branden als de sleutelcode fout is of niet
wordt herkend; het knippert als een signalering van het
antidiefstalsysteem wordt gereset met de
deblokkeringprocedure met hendel (zie pag. 27).
Belangrijk
Met het instrumentenpaneel kan men het
elektronische start/injectiesysteem checken.
Gebruik deze menus nooit: ze zijn voorbehouden voor ons
deskundig personeel. Als u deze menu's toevallig opent,
zet dan de sleutel op OFF en raadpleeg een erkende
Ducati dealer om de nodige controles te laten uitvoeren.
4) Toerenteller (min
-1
).
Duidt het aantal toeren per minuut van de motor aan.
12
21
km/h
miles
mph
km/L
mpgal
3
4
afb. 5
LCD - Belangrijkste functies
Opgelet
Programmeer alleen parameters als de motorfiets stil
staat. Kom op geen enkele manier aan het
instrumentenpaneel terwijl u rijdt.
1) Wijzer van de olietemperatuur.
Deze duidt de temperatuur van de koelolie van de motor
aan.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als de motor zijn
maximumtemperatuur bereikt, omdat u de motor hierdoor
kunt beschadigen.
2) Klok.
3) Snelheidsmeter.
Geeft de rijsnelheid weer.
4) Extra display.
Hierop verschijnen achtereenvolgens de kilometerteller,
de dagteller, de gemiddelde snelheid, het verbruik, het
gemiddelde verbruik, de verbruikte brandstof, de
resterende autonomie en brandstof.
5) Waarschuwingslampje EOBD(ambergeel).
Als dit blijvend brandt, wordt het door de regeleenheid
gebruikt om de aanwezigheid van fouten door te geven en
de hierbij horende blokkering van de motor.
Het dient bovendien als signaal tijdens de procedure om
het antidiefstalsysteem te deblokkeren met de gashendel.
Als er geen fouten worden gemeld, moet het even
branden als de startschakelaar op ON wordt gezet, maar
moet het enkele seconden later weer uit gaan (meestal 1.8
- 2 sec.).
13
NL
6) Waarschuwingslampje richtingaanwijzers(groen).
NL
Gaat branden en knippert zodra een van de
richtingaanwijzers wordt gebruikt.
7) Waarschuwingslampje motoroliedruk(rood).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat er
onvoldoende motoroliedruk is. Het moet even branden als
de startschakelaar op ON wordt gezet, maar moet enkele
seconden nadat de motor is aangeslagen, weer uit gaan.
Soms kan dit lampje even gaan branden als de motor erg
heet is gelopen, maar het zou moeten uitgaan als de
toeren toenemen.
Belangrijk
Gebruik het voertuig niet als dit waarschuwingslampje
(7) blijft branden omdat u de motor kunt beschadigen
8) Waarschuwingslampje vrijloop N (groen).
Gaat branden als de versnelling in zijn vrij staat.
9) Waarschuwingslampje groot licht(blauw).
Dit gaat branden om u ervoor te waarschuwen dat het
groot licht brandt.
10)Controlelampje brandstofreserve(geel).
Gaat branden als de reservebrandstof wordt aangesproken
en er nog ong. 7 liter brandstof in de tank zit.
11)Brandstofdisplay.
Hier leest u hoeveel brandstof er in de benzinetank zit. Als het
laatste balkje blijft branden (knipperen), gaat het reservelampje
branden (10).
14
1
2
13
3
12
km/h
miles
mph
11
km/L
mpgal
9
67810
4
5
afb. 6
12)Controlelampje koplampstand.
Als dit lampje gaat branden, betekent dit dat u de functie
koplamp in de hoogte verstellen hebt gekozen.
13)Waarschuwing preventief onderhoud.
Als dit gaat branden, betekent dit dat de kilometerstand is
bereikt waarna de motorfiets een preventieve
onderhoudsbeurt nodig heeft. De eerste 50 km nadat dit
lampje is beginnen te branden, blijft het knipperen. Daarna
zal het permanent branden. De erkende Ducati dealer die
voor het onderhoud zorgt, zal het systeem resetten.
LCD - Parameters programmeren en weergeven
Bij het aanzetten (sleutel van OFF naar ON of Key-ON)
voert het instrumentenpaneel een controle uit van alle
instrumenten: wijzers, display en lampjes (afb. 7).
NL
OFF
km/h
miles
mph
km/L
mpgal
CHECK 1
CHECK 2
km/h
ON
afb. 7
15
Olietemperatuuraanduiding (afb. 8)
Deze duidt de temperatuur van de koelolie van de motor
NL
aan.
Indien de temperatuur gelijk is aan of lager is dan +39 °C
/ 102,2 °F, verschijnt het opschrift "LO" knipperend op het
display.
Indien de waarde zich tussen de +40 °C / 104 °F en +170
°C / 338 °F bevindt,verschijnt het numerieke gegeven op
het display.
Indien de waarde gelijk is aan of hoger dan +171 °C / 339,8
°F, verschijnt het opschrift "HI" knipperend op het display.
Opmerkingen
Indien de sensor ontkoppeld is, toont het display de
lijnen " - - - ".
16
afb. 8
De klok instellen
Druk de toets (A, afb. 5) 2 seconden lang in: het teken AM
knippert. Als U op toets (B, afb. 5) drukt, gaat het teken PM
knipperen; drukt U weer op toets (B) dan gaat U een stap
terug Druk de toets (A) in om uw keuze te bevestigen en
de uren te programmeren die nu knipperen.
Het uur programmeren met de toets (B). De toets (A)
indrukken om uw keuze te bevestigen en de minuten te
programmeren. De minuten wijzigen met de toets (B). Als
u de toets (B) meer dan 5 seconden lang ingedrukt houdt,
zal de klok sneller tellen. De toets (A) indrukken om te
bevestigen en het klokmenu te verlaten.
NL
km
miles
km
miles
km/h
mph
KILOMETERTELLER
DAGTELLER(TRIP)
GEMIDDELDE SNELHEID
Weergave van de functies op het linker display (afb. 9)
Als u de toets (B, afb. 5) indrukt terwijl de sleutel op ON
staat, bladert u door de volgende functies:
- Kilometerteller
- Dagteller (TRIP)
- Gemiddelde snelheid
- Actueel verbruik
- Gemiddeld verbruik
- Verbruikte benzine
- Resterende autonomie
- Digitaal benzinepeil
km/L
mpgal
km/L
mpgal
L
gal
km
miles
L
gal
ACTUEEL VERBRUIK
GEMIDDELD VERBRUIK
VERBRUIKTE BENZINE
RESTERENDE AUTONOMIE
DIGITAAL BENZINEPEIL
afb. 9
17
Functie "Kilometerteller" (afb. 10)
Duidt het totaal aantal door het voertuig gereden
NL
kilometers aan.
Functie "Dagteller (TRIP)" (afb. 10)
Duidt de kilometers aan die zijn gereden vanaf de laatste
reset. U kunt dit gegeven resetten door deze functie te
kiezen en de toets (A, afb. 5) minstens 2 seconden lang in
te drukken. Als u 9999.9 km (of mijl) hebt gereden, zal dit
gegeven automatisch worden gereset.
Als deze parameter op nul gezet wordt, worden ook de
gegevens betreffende de gemiddelde snelheid, het
gemiddelde gebruik en de verbruikte benzine op nul gezet.
Functie "Gemiddelde snelheid" (afb. 10)
Geeft de gemiddelde rijsnelheid weer.
De gemiddelde snelheid wordt berekend vanaf de laatste
reset van de "Dagteller (TRIP)".
Bij het bereiken van 280 km/h (174 mph), zal het display de
lijnen "---" weergeven.
Functie "Actueel verbruik" (afb. 10)
Wanneer het voertuig rijdt met de motor aan, zal de display
onmiddellijk het verbruik aangeven. Wanneer het voertuig
niet rijdt, maar de motor staat aan, zal de display de lijntjes
"--.-" aangeven. Als de motor uit en het voertuig stil staat,
staan op het display twee nullen: "0.0".
18
km
miles
km
miles
km/h
mph
km/L
mpgal
afb. 10
Functie "Gemiddeld verbruik" (afb. 11)
Wanneer de motor rijdt, geeft de display het gemiddeld
verbruik aan.
Wanneer de dagteller (TRIP) op nul wordt gezet, verschijnt
het teken "--.-" en geeft hij na 2 km weer het verbruik aan.
Als het voertuig stil staat en de motor draait, verschijnt op
het display het laatste in het geheugen opgeslagen
gegeven totdat dit wordt bijgewerkt.
Functie "Verbruikte benzine" (afb. 11)
Duidt de totale door het rijdende voertuig verbruikte
hoeveelheid benzine aan. Het verbruik wordt berekend
vanaf de laatste reset van de "Dagteller (TRIP)". Bij het
bereiken van het gegeven 9999.9 liters (2199,7 Gal UK 2641,9 Gal US), zal het display de lijnen "---. –“ weergeven.
km/L
mpgal
L
gal
NL
afb. 11
19
Functie "Resterende autonomie" (afb. 12)
Duidt het aantal kilometers aan die men nog met het
NL
voertuig kan afleggen. Als het voertuig stilstaat en de
motor draait, verschijnt op het display het laatste in het
geheugen opgeslagen gegeven totdat dit wordt
bijgewerkt.
Als het systeem op deze functie staat en het
RESERVELAMPJE gaat branden (10, afb. 6) zal het
systeem de stippellijntjes weergeven: "- -" gedurende de
hele tijd dat het reservelampje blijft branden.
km
miles
Opmerkingen
De gegevens worden om de 10 seconden
bijgewerkt.
Functie "Digitaal benzinepeil" (afb. 12)
Duidt aan hoeveel benzine er nog in de tank zit. Als het
RESERVELAMPJE gaat branden (10, afb. 6) verschijnen op
het display de stippellijntjes "– – ". –" en begint het
pictogram van de benzinepomp te knipperen.
Branden van het reservelampje:
er zit nog 7 liter brandstof in de tank.
Als het reservelampje gaat branden (10, afb. 6) verschijnen
op het display de stippellijntjes "--.-" en de digit van de
benzinepomp begint te knipperen.
Wanneer de motor rijdt, zal het display de nog resterende
autonomie aangeven. Wanneer het voertuig niet rijdt met
de motor aan of wanneer het voertuig niet rijdt met de
motor uit, zal het display het laatste gegeven in geheugen
aangeven, tot het nieuwe gegeven wordt ingesteld.
20
L
gal
afb. 12
Opmerkingen
Dit voertuig is voorzien van een bijzonder lange tank.
De aanduiding van het benzinepeil kan daarom lichtelijk
veranderen als men gedurende lange tijd op hellende
wegen rijdt.
Verticale afstelling koplamp (afb. 13)
Met deze functie kunt u de hoogte van de koplamp
wijzigen.
Om deze functie te activeren, dient u de toets (B, afb. 5) in
te drukken en de sleutel op ON te draaien; op het display
verschijnt een waarde (afb. 13a) voor de stand van de
koplamp en op het display gaat het controle lampje
koplampstand branden (12, afb. 6).
Het afstellen van de koplamp gaat van 3 tot -3 voor een
totaal van 7 posities (3, 2, 1, 0, -1, -2, -3).
NL
afb. 13
21
Om hem naar beneden te richten, druk op toets (A, afb. 5),
om hem naar boven te richten, druk op toets (B, afb. 5).
NL
Op het display, links van het nummer, wordt aangeven of
de positie hoger of lager dan "0" is (knipperend indien
rijdend, om aan te geven of de lamp naar boven of naar
beneden beweegt).
Om de functie te verlaten, draait u de sleutel op OFF.
Elke keer wanneer men de functie verlaat, wordt de
positie van de lamp in het geheugen opgeslagen.
22
afb. 13a
Menu voor speciale functies: voertuigmodel en
maateenheden (afb. 14).
De computer bepaalt automatisch de correcte
maateenheden die op het display dienen te worden
weergegeven; om deze parameters te wijzigen, drukt u
tegelijkertijd de toetsen (A, afb. 5) en (B, afb. 5) in en zet u
de sleutel eerst op OFF en dan op ON. Op het display
knipperen het model en de uitvoering. Druk op de toets (B)
om alle mogelijke maateenheden te overlopen. Om uw
keuze te bevestigen, drukt u de toets (A) minstens 5
seconden in totdat op het display de afkorting OFF
verschijnt en zet u vervolgens de sleutel op OFF.
Opmerkingen
Als u deze functie hebt geactiveerd, kan het voertuig
niet worden aangezet.
NL
afb. 14
23
Instrumentenverlichting
De verlichting van het instrumentenpaneel werkt alleen als
NL
het standlicht of de koplamp branden.
Het instrumentenpaneel schakelt met behulp van voelers
die de lichtintensiteit en de omgevingstemperatuur
meten, automatisch de verlichting van het
instrumentenpaneel aan of uit.
Lichtsterkte van de controlelampjes
Deze functie is alleen actief als het standlicht of de
koplamp branden.
De intensiteit van de controlelampjes wordt automatisch
aangepast naargelang van de lichtsterkte die in de
omgeving wordt gemeten.
Automatisch koplamp uitschakelen
Met deze functie spaart u accu-energie. U kunt kiezen of
de koplamp automatisch wordt uitgezet.
Het mechanisme treedt in 2 gevallen in werking:
- in het eerste geval, indien men de sleutel van OFF op
ON zet en de motor niet gestart wordt. Na 60
seconden wordt de koplamp uitgeschakeld en pas
weer ingeschakeld als de sleutel weer van OFF op ON
gezet wordt.
- in het tweede geval, na het normale gebruik van de
motor, met brandende koplampen, als de motor via de
STOP MOTOR schakelaar uitgeschakeld wordt (2, afb.
21). 60 seconden nadat de motor uitgeschakeld is,
wordt de koplamp uitgeschakeld en weer ingeschakeld
bij de volgende start van de motor.
24
Opmerkingen
Tijdens het starten zal het systeem ook de lichten
uitzetten en pas weer aanzetten als de toets wordt
losgelaten (3, afb. 21).
Antidiefstalsysteem
Voor een betere beveiliging tegen diefstal is het voertuig
uitgerust met een elektronisch antidiefstalsysteem dat de
motor blokkeert en dat automatisch wordt ingeschakeld
telkens als het instrumentenpaneel wordt uitgezet.
In elke sleutelhandgreep zit hiervoor een elektronisch
mechanisme dat het signaal verwerkt dat wordt
uitgezonden telkens als het voertuig wordt aangezet door
een speciale antenne in de stuurschakelaar. Dit signaal is
een "wachtwoord" dat wijzigt telkens als de motor wordt
aangezet en dat wordt herkend door de computer om de
motor aan te zetten.
Sleutels (afb. 15)
Samen met het voertuig worden de volgende sleutels
geleverd:
- n°1 sleutel A (RODE)
- n°2 sleutels B (ZWART)
Opgelet
Rond de rode sleutel zit een rubberen bescherming
die belet dat de sleutel in contact kan komen met de
andere sleutels. Haal deze bescherming er niet af, tenzij in
geval van nood.
De zwarte sleutels zijn de normaal gebruikte sleutels en
dienen om:
- het starten.
- open de dop van de brandstoftank.
- open het toegangsdeurtje van de documentenruimte.
- ontgrendel het slot van het passagierszadel.
De rode sleutel heeft dezelfde functies maar men kan er
de zwarte sleutels mee annuleren en eventueel
herprogrammeren.
Opgelet
Zware stoten kunnen de elektronische componenten
in de sleutel beschadigen
Opmerkingen
Samen met de sleutels wordt ook een plaatje (1)
geleverd waarop het identificatienummer van de sleutels
staat.
B
1
Opgelet
Haal de sleutels en het plaatje (1) uit elkaar en bewaar
het plaatje en de rode sleutel op een veilige plaats.
Het is bovendien raadzaam slechts één van de twee
zwarte sleutels te gebruiken bij het gebruik van de
motorfiets.
afb. 15
NL
A
25
Codekaart
Bij de sleutels hoort ook de CODEKAART (afb. 16) waarop
NL
de elektronische code staat (A, afb. 17), te gebruiken als
de motor blokkeert en dus starten dmv key-on niet
mogelijk is.
Opgelet
De CODEKAART dient op een veilige plaats te
worden bewaard. Wij raden aan altijd de elektronische
code die op de CODEKAART staat ter beschikking te
hebben voor starten met de gashendel in noodgevallen (zie
pag. 27).
Met deze procedure kan de gebruiker, als het
antidiefstalsysteem problemen heeft, de motorblokkering
uitzetten die wordt gesignaleerd door het ambergele
waarschuwingslampje EOBD (5, afb. 6).
26
afb. 16
A
afb. 17
Het antidiefstalsysteem uitschakelen met de
gashendel
1) De sleutel op ON zetten en de gashendel helemaal
opendraaien en in deze stand houden.
Het EOBD-waarschuwingslampje (5, afb. 6) gaat na 8
seconden uit.
2) De gashendel loslaten zodra het EOBD-lampje uitgaat.
3) Het EOBD-lampje zal nu opnieuw gaan branden, maar
knippert. Toets nu de elektronische deblokkeer-code
in, aangegeven op de CODE CARD , die de dealer
afgegeven heeft aan de klant bij de aflevering van de
motor.
4) Tel een aantal knipperlichten van het controlelampje
EOBD, gelijkwaardig aan het eerste cijfer van de
geheime code.
De starthendel 2 seconden lang opendraaien en dan
loslaten. Op deze manier herkent de computer het
cijfer, het EOBD-lampje gaat continu branden en blijft
4 seconden lang branden. Herhaal de handelingen
totdat alle cijfers zijn ingevoerd.
Wanneer men geen gas geeft, klikt het controlelampje
EOBD 20 maal, vervolgens blijft het branden en de
procedure moet herhaald worden vanaf punt (1).
5) Als de gashendel wordt losgelaten en het
codenummer correct is ingevoerd, kunnen we 2
situaties hebben:
A) het controlelampje EOBD gaat knipperen om te
signaleren dat het stuur gedeblokkeerd is. Dit lampje
gaat uit na 4 seconden of als de motor de limiet van
1000 min
B) het controlelampje IMMO (3, afb. 5) knippert totdat
de toeren van de motor meer dan 1000 min
bedragen, of totdat het voertuig weer wordt aangezet.
6) Als de code NIET correct is ingevoerd, blijven de
EOBD en IMMO lampjes branden en kan men de
procedure vanaf punt 2 zo vaak herhalen als men
wenst.
weer gaan branden en dient men de sleutel op OFF te
zetten en opnieuw te beginnen vanaf stap 1.
-1
bereikt.
-1
Opmerkingen
Als de hendel te snel wordt losgelaten zal het lampje
NL
27
Werking
Telkens als de schakelaarsleutel van ON op OFF wordt
NL
gezet, blokkeert het beveiligingsysteem de motor. Als de
motor wordt gestart door de sleutel van OFF op ON (Key-ON) te zetten:
1) als de code herkend wordt, gaat het IMMO
controlelampje (3, afb. 5), dat zich op het
instrumentenpaneel bevindt, kort knipperen. Het
beveiligingssysteem heeft de code van de sleutel
herkend en schakelt de blokkering van de motor uit.
Door op de knop te drukken om de motor te
starten (2, afb. 21), gaat de motor lopen;
2) als het IMMO- lampje blijft branden, heeft de
beveiliging de code niet herkend. In dit geval is het
raadzaam de sleutel eerst op OFF en dan weer op ON
te zetten en als de blokkering aan blijft staan, met de
andere zwarte sleutel proberen te starten. Als de
motor nog niet start, dient men een technische
service van DUCATI te contacteren.
3) Als het IMMO-lampje blijft knipperen, betekent dit dat
het antidiefstalsysteem een signalering heeft gereset
(bijvoorbeeld met de starthendelprocedure).
Belangrijk
Gebruik altijd dezelfde sleutel tijdens de procedure.
Als u een andere sleutel gebruikt, kan het zijn dat het
systeem de sleutelcode niet herkent.
28
De sleutels laten bijmaken
Als de klant duplicaten van de sleutels nodig heeft, dient
hij zich tot de technische servicecentra van DUCATI te
wenden en alle sleutels die hij nog bezit, samen met de
CODEKAART met zich mee te nemen.
De technische service van DUCATI programmeert (tot een
maximum van sleutels) alle nieuwe en oude sleutels.
De technische service van DUCATI kan de klant verzoeken
te bewijzen dat deze de rechtmatige eigenaar van het
voertuig is.
Sleutelcodes die niet worden voorgelegd voor de
programmaprocedure, worden uit het geheugen gewist
zodat sleutels die eventueel verloren zijn geraakt, niet
meer kunnen worden gebruikt om de motor te starten.
Opmerkingen
Als de motor een andere eigenaar krijgt, dienen aan
deze laatste ook alle sleutels en de CODEKAART te
worden overhandigd.
De startschakelaar en het stuurslot (afb. 18)
Deze bevindt zich voor de stuurkop en heeft vier standen:
A) ON: zet de lichten en de motor aan;
B) OFF: zet de lichten en de motor uit;
C) LOCK: blokkeert het stuur;
D) P: standlicht brandt en stuur is geblokkeerd.
NL
Opmerkingen
Om de contactsleutel in deze laatste twee standen te
zetten, dient men de sleutel in het contact te duwen en er
dan aan te draaien. De sleutel kan uit het contact worden
getrokken in de standen (B), (C) en (D).
A
B
N
O
F
F
O
H
S
U
P
LOCK
P
C
IGNITION
D
afb. 18
29
Linker stuurschakelaar (afb. 19)
NL
1) Lichtschakelaar met twee standen:
- stand = dimlicht aan;
- stand = groot licht aan.
2) Schakelaar = richtingaanwijzer met drie standen:
- midden = uit;
- stand = linksaf;
- stand = rechtsaf.
Om de richtingaanwijzer uit te zetten, drukt u het
hendeltje in zodra dit weer in het midden staat.
5
4
1
3) Schakelaar = claxon.
4) Schakelaar = met groot licht signaal geven.
5) Schakelaar = noodlicht knipperen.
Als deze ingedrukt wordt, gaan alle richtingaanwijzers
knipperen.
Om de richtingaanwijzers uit te zetten dient men de
schakelaar weer in te drukken.
Opmerkingen
Indien men de mechanismen (1), (2), (4) en (5)
inschakelt, gaan de bijbehorende controlelampjes op het
instrumentenpaneel branden (zie pag.14).
30
32
afb. 19
De koppelingshendel (afb. 20)
De koppelingshendel (1) is uitgerust met een knop (2)
waarmee men de afstand tussen de hendel zelf en de
knop op het stuur kan afstellen. Houd hiervoor de hendel
(1) helemaal vooruit en draai de knop (2) in een van de vier
voorziene standen.
Houd er rekening mee dat:
de eerste stand n°1 overeenstemt met de grootste
afstand tussen de hendel en de knop, terwijl stand n°4
overeenstemt met de kleinste afstand.
Als de koppelingshendel wordt ingetrokken (1) wordt de
transmissie van de motor naar de koppeling en dus naar
het aandrijfwiel, onderbroken. Dit is heel belangrijk in alle
rijfasen, maar vooral in de startfase.
Opgelet
De koppelingshendel dienen te worden afgesteld
terwijl de motorfiets uit en stil staat.
Belangrijk
Als u de koppeling op een correcte manier gebruikt,
gaat de motor langer mee en voorkomt u beschadigingen
aan de transmissiedelen.
Opmerkingen
Men kan de motor aanzetten als de zijstandaard
uitgeklapt is en de motor in zijn vrij staat, of als de
koppelingshendel is ingetrokken en de motor in versnelling
staat (in dit geval moet de zijstandaard echter ingeklapt zijn).
NL
4
3
1
2
2
afb. 20
31
De stuurschakelaar rechts (afb. 21)
NL
1) Noodstopschakelaar (MOTORSTOP), met twee
standen:
-stand (RUN) = rijden;
-stand (OFF) = motorstop.
Opgelet
Deze schakelaar dient vooral om de motor snel uit te
zetten in noodgevallen. Als de motor uit staat, zet men
deze schakelaar weer in de ruststand om het voertuig
weer aan te kunnen zetten.
2) Knop = motor starten.
32
De gashendel (afb. 21)
Met de gashendel (3) op de rechterkant van het stuur
opent men de gaskleppen. Als de hendel wordt
losgelaten, keren deze automatisch terug in de
oorspronkelijke minimumstand.
13
2
afb. 21
De remhendel van de voorrem (afb. 22)
Als men de hendel (1 ) in de richting van de gashendel
trekt, remt men met de voorrem. Lichtjes trekken is
voldoende omdat dit mechanisme hydraulisch werkt.
De remhendel is uitgerust met een knop (3) waarmee men
de afstand tussen de hendel zelf en de draaiknop op het
stuur kan afstellen.
Houd hiervoor de hendel (1) helemaal vooruit en draai de
knop (2) in een van de vier voorziene standen.
Houd er rekening mee dat:
de eerste stand n°1 overeenstemt met de grootste
afstand tussen de hendel en de knop, terwijl stand n°4
overeenstemt met de kleinste afstand.
Opgelet
De remhendel dient te worden afgesteld terwijl de
motorfiets uit en stil staat.
NL
4
3
1
2
2
1
afb. 22
33
Het pedaal voor de achterrem (afb. 23)
Om met de achterrem te remmen, drukt men het pedaal
NL
(1) met de voet in.
Het bedieningssysteem is van het hydraulische type en
heeft een minimum aan inspanning nodig.
1
afb. 23
De versnellingspedaal (afb. 24)
De versnellingspedaal heeft een centrale ruststand N met
automatische terugkeer; deze toestand wordt
weergegeven doordat het controlelampje N (8, afb. 6) op
het instrumentenpaneel gaat branden.
Het pedaal kan als volgt verplaatst worden:
naar beneden = het pedaal indrukken voor de 1
e
versnelling en om terug te schakelen. Het
waarschuwingslampje N op het instrumentenpaneel gaat
uit;
naar boven = het pedaal naar boven trekken voor de 2
versnelling, de 3
e
, 4e, 5e en 6e.
e
Een pedaalstand bedient telkens 1 versnelling.
34
6
5
4
3
2
N
1
afb. 24
De stand van de koppelingspedaal en achterrem
Om tegemoet te komen aan de rijwensen van iedere
bestuurder kan de stand van de versnellingspedaal en de
achterrem gewijzigd worden ten opzichte van de
betreffende voetsteun.
Handel als volgt om deze afstellingen te verrichten:
De versnellingspedaal (afb. 25)
Blokkeer de stang (1) met een open sleutel via de
sleutelgreep (2) en draai de contramoer (3) los.
Draai de schroef (4) los, om de stang (1) uit de
versnellingshendel te kunnen bevrijden.
Draai de stang (1) met behulp van de speciale sleutelgreep
(2) en zet de versnellingspedaal op de gewenste stand.
Bevestig de versnellingshendel met de schroef (4) aan de
stang (1).
Draai de contramoer (3) tegen de stang (1) aan.
1
3
NL
2
afb. 25
35
Het pedaal voor de achterrem (afb. 25a)
De contramoer (5) losdraaien.
NL
Aan de regelschroef (6) van het pedaal draaien totdat deze
in de gewenste stand staat.
De contramoer (5) vastdraaien.
Met de hand controleren of er een speling van ongeveer
1,5÷2 mm op de pedaal zit voordat u ermee remt.
Als de speling niet correct is, past u de lengte van het
pompstangetje op de volgende manier aan:
De contramoer (7) op het pompstangetje losdraaien.
Het stangetje (8) op de vork (9) aandraaien voor een
grotere speling of het losdraaien voor minder speling.
De contramoer (7) vastdraaien en de speling opnieuw
controleren.
36
8
7
9
5
6
afb. 25a
BELANGRIJKSTE ELEMENTEN EN
MECHANISMEN
Plaats van deze elementen op de motorfiets
(afb. 26)
1) Dop op benzinetank.
2) Slot passagierszadel en helmhouder.
3) Slot opening documentenvak.
4) De zijstandaard.
5) Regelknoppen voor de voorvork.
6) Regelknoppen voor achterste schokdemper.
7) Achteruitkijkspiegeltjes.
8) Geluidsdemper en uitlaten.
9) Katalysator (behalve de uitvoering USA).
Opgelet
Het hele uitlaat gedeelte kan warm blijven, ook nadat
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan
met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet
in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van
hout, bladeren enz.).
6
5
7
5
48
362
8
9
NL
8
7
5
1
afb. 26
37
Dop op de brandstoftank (afb. 27)
NL
Openen
Het dekseltje (1) openmaken en de sleutel in het slot
steken. De sleutel 1/4 slag naar rechts draaien om het slot
te openen.
De dop openmaken (2, afb. 27a).
De dop sluiten
Sluit de dop (2) weer bij ingestoken sleutel en druk deze op
zijn plaats. De sleutel naar links draaien totdat het slot
weer in zijn oorspronkelijke stand staat en de sleutel eruit
halen Het dekseltje (1) op het slot sluiten.
Opmerkingen
De dop kan alleen worden gesloten als de sleutel erin
zit.
Opgelet
Telkens als men getankt heeft (zie pag. 54) dient
men te controleren of de dop perfect op zijn plaats zit en
gesloten is.
38
1
afb. 27
2
1
afb. 27a
Slot passagierszadel en helmhouder
Openen (afb. 28)
Doe de sleutel in het slot(1) en draai deze naar rechts tot u
de klik hoort van het zadelslot.
Til het achterste gedeelte van het zadel (2) op en haal het
van de voorste steunen, door het naar achteren te trekken.
De dop sluiten
Zet het zadel op de borghaken van de tank en trek het naar
achteren tot u bemerkt dat het vastgehaakt zit.
Oefen druk uit op de achterkant van het zadel tot u de
koppelingsklik hoort voor de vergrendeling van het slot.
Verzeker u ervan dat het zadel vastgehaakt zit, door het
voorzichtig naar boven te trekken.
Onder het passagierszadel bevindt zich de haak voor het
kabeltje om de helm vast te zetten. Haal het kabeltje (A)
door de helm en steek de uiteinden ervan in de haak. Laat
de helm links hangen(afb. 29) en plaats het zadel terug om
deze te bevestigen.
NL
OPEN
1
afb. 28
Opgelet
Dit mechanisme dient om de helm te beveiligen als
men de motor ergens parkeert. Laat de helm niet op deze
manier vastgemaakt op de motorfiets zitten tijdens het rijden;
de helm kan uw bewegingen tijdens het rijden belemmeren
en u kunt de controle over het voertuig verliezen.
Het kabeltje dient aan de linkerkant opgehangen te
worden. Op iedere andere plaats verhindert het kabeltje
het sluiten van het zadel.
A
afb. 29
39
Opening slot documentenvak
Om het documentenvak te openen, dient u de sleutel in
NL
het slot (1) te doen en deze naar links te draaien tot u hoort
dat het slot ontgrendeld is (afb. 30).
Open de klep (afb. 30a) om toegang te verkrijgen tot het
documentenvak, waarin zich de handleiding voor het
gebruik en onderhoud bevindt en het zakje met
gereedschap (zie pag. 55).
Belangrijk
Doe geen zware of metalen voorwerpen in het
documentenvak die tijdens het rijden kunnen gaan
schuiven en instabiliteit van de motorfiets kunnen
veroorzaken.
Om het vak weer te sluiten, hoeft u het maar in de
vergrendelingen te duwen, tot u de klik hoort dat deze
vastzit.
Neem de sleutel vervolgens weg.
40
OPEN
1
afb. 30
afb. 30a
Zijstandaard (afb. 31)
Belangrijk
Voordat u de zijstandaard gebruikt, controleert u of
het oppervlak waarop u hem wenst te zetten stevig en vlak
genoeg is. Op zachte grond, kiezelsteen, door de zon
verhit asfalt enz. kan de geparkeerde motor omvallen.
Als u op een helling parkeert, zet u het achterwiel altijd in
de richting van de helling die naar beneden gaat.
Om de zijstandaard te gebruiken, houdt u de motorfiets
met beide handen op het stuur vast en trapt u vervolgens
met de voet op de standaard (1) en begeleidt u deze tot
deze helemaal uitgeklapt is. Laat de motorfiets naar de
linkerkant hellen tot het uiteinde van de standaard op de
grond staat.
Opgelet
Ga niet op de motorfiets zitten, terwijl deze op de
zijstandaard staat.
Om de standaard weer op de “ruststand” te zetten
(horizontale stand), laat u de motorfiets naar rechts hellen
en haalt u de standaard (1) tegelijkertijd met de wreef van
de voet omhoog.
Het is raadzaam regelmatig de juiste werking van het
afremsysteem te controleren dat uit twee zich in elkaar
bevindende trekveren bestaat en van de veiligheidssensor
(2), die de stand van de standaard aan de regeleenheid
voor de motorcontrole doorgeeft. Ter bescherming van
deze installatie is een zekering van 3A aan de zijkant van
de accu geïnstalleerd (zie pag. 93).
Opmerkingen
De motor kan bij uitgeklapte standaard gestart
worden, als de versnelling in zijn vrij staat.
12
afb. 31
NL
41
Regelknoppen voor de voorvork
De vork van de motorfiets is in de uitgestrekte fase
NL
(terugkeer) regelbaar, bij het samendrukken van de
telescopen en bij de voorspanning van de veer.
Dit doet men met de regelschroefknoppen op de buitenkant:
1) om de hydraulische schokdemping in de in-beweging
af te stellen (afb. 32);
2) om de voorspanning van de veren aan de binnenkant
te regelen (afb. 32);
3) om de hydraulische schokdemping in de in-beweging af te
stellen (afb. 33).
Zet de motorfiets stevig op de zijstandaard neer.
Draai met een schroevendraaier met platte kop aan de
regelknop (1), die zich aan het uiteinde van iedere
vorkstang bevindt, om de hydraulische schokdemping in
de in-beweging af te stellen.
Draai met een schroevendraaier met platte kop aan de
regelknop (3), in het achterste gedeelte van de wielpoten, om
de hydraulische schokdemping in de in-beweging af te stellen.
Door aan de regelknop (1) te draaien, hoort u een aantal
klikken, waarvan iedere klik overeenkomt met een
regeling van de demping. Bij de regelknop (3) is de
verandering van de demping continu (met schroef). Door
de regelknop helemaal aan te draaien tot deze vastzit,
wordt stand “0” verkregen, die overeenkomt met een
maximale demping. Vanaf deze stand kunt u, terwijl u de
knop naar links draait, het aantal klikken tellen die
overeenkomen met de standen “1”, “2”, enz., of de
hoekdraaiing van de regelknop.
42
1212
SHS
3
H
afb. 32
afb. 33
De STANDAARD standen zijn de volgende:
samendrukken: 1 draai;
in-beweging: 11 klikken.
Voorspanning veer: 20 mm.
Om de voorspanning van de veer te wijzigen die zich
binnenin iedere stang bevindt, draait u met een
zeshoekige sleutel van 22 mm aan de regelknop aan het
zeshoekige uiteinde (2).
De voorspanningwaarde (A, afb. 33a) kan tussen de 25 en
10 mm variëren.
Belangrijk
Zet de stelschroeven op beide telescopen op
dezelfde stand.
22
NL
A
afb. 33a
43
Regelknoppen voor de achterste schokdemper
(afb. 34 en afb. 34a)
NL
De achterste schokdemper is voorzien van externe
regelknoppen om de evenwichtsverdeling van de
motorfiets aan te passen aan de geladen toestand.
De regelknop (1) die zich aan de rechterkant bevindt, in
overeenstemming met de onderste bevestiging van de
schokdemper aan de vork, regelt de hydraulische
schokdemping in de in-beweging (terugkeer).
De regelknop (2) op de expansietank van de schokdemper
regelt de hydraulische schokdemping in de
samengedrukte fase.
Door de regelknoppen (1 en 2) naar rechts te draaien, wordt
de schokdemping vergroot, andersom vermindert deze.
STANDAARD afstelling regelknop bij in-beweging (1):
vanaf de volledig dichte stand (naar rechts) draait u de
regelknop 2 slagen los.
STANDAARD afstelling regelknop bij samendrukking (2):
bij volledig open stand (naar links) draait u de regelknop 2
slagen los.
Met behulp van de regelknop (3), die zich aan de rechterkant
van het frame bevindt, kan de voorspanning van de externe
veer van de schokdemper afgesteld worden, door de
aanwijzingen te volgen die op de knop zelf staan.
De STANDAARD afstelling is als de regelknop op de
laagste stand (LOW) staat.
De STANDAARD lengte van de voorgespannen veer op de
schokdemper is: 165 mm.
Opgelet
In de schokdemper zit gas onder hoge druk dat
ernstige problemen kan veroorzaken als onervaren
personen deze demonteren.
44
SHS
SHS
H
H
2
1
afb. 34
HIGHHIGH
LOWLOW
3
afb. 34a
Het afstellen van de achteruitkijkspiegels
De achteruitkijkspiegels kunnen afgesteld worden door
deze aan de uiteinden in de gewenste richting te duwen
(afb. 35).
Draai de schroef in het onderste gedeelte van de steun
aan, om de spiegel op de gewenste plaats te blokkeren
(afb. 35a).
NL
afb. 35
afb. 35a
45
Het veranderen van de evenwichtsverdeling van
de motorfiets
NL
De evenwichtsverdeling van de motorfiets is het resultaat
van tests die door onze technici in de meest verschillende
gebruiksomstandigheden verricht zijn.
De stand van de stuurhoek wijzigen is een delicate
handeling die gevaarlijk kan zijn als deze met onvoldoende
ervaring wordt uitgevoerd.
Aangeraden wordt om alvorens de standaard stuurhoek te
wijzigen de referentieafstand (H, afb. 36) vast te stellen.
Afhankelijk van de eigen wensen heeft de bestuurder de
mogelijkheid de stuurhoek van de motorfiets te wijzigen,
door de werkstand van de schokdemper (afb. 36a) te
wijzigen.
Vergroot of verklein de asafstand van de trekstang (2) door
de moeren (3) van de bolgewrichten (1) met de
sleutelgreep (A) los te draaien.
Na afloop, de moeren (3) op 25 Nm vastdraaien.
afb. 36
H
Opmerkingen
Let op de onderste moer (3) die linkse schroefdraad
heeft.
Opgelet
De lengte van de trekstang (2) tussen de assen van
de bolgewrichten (1), mag niet meer dan 255 mm
bedragen.
46
2
1
3
2
3
A
afb. 36a
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Voorzorgen tijdens de inrijperiode
Maximale snelheid (afb. 37)
Snelheid tijdens het inrijden en het normale rijden:
1) Tot 1000 km;
2) Van 1000 tot 2500 km.
Tot 1000 km
Tijdens de eerste 1000 km dient men de kilometerteller in
het oog te houden: dit zijn de snelheden die absoluut niet
mogen worden overschreden :
5.500-6000 min
Tijdens de eerste inrij-uren van de motor, is het
aangeraden de lading en het toerental voortdurend te
wijzigen, binnen de voorgeschreven limieten.
Bijzonder goed hiervoor geschikt zijn wegen met veel
bochten en hellingen waarop de motor, de remmen en de
ophangingen goed kunnen inlopen.
Voorzichtigheid is geboden tijdens de eerste 100 Km, met
name tijdens het remmen: niet bruusk en lang remmen
-1
.
om het wrijvingsmateriaal op de remblokjes de kans te
geven gelijkmatig af te slijten.
Om alle mechanische delen tegelijkertijd de kans te geven
hun bewegingen op elkaar af te stemmen en de
belangrijkste motororganen nooit in gevaar te brengen ,
raden wij aan niet bruusk te versnellen en de motor niet te
lang op het hoogste toerental te laten draaien, vooral niet
op hellingen.
Wij raden bovendien aan de ketting vaak te controleren en
indien nodig te smeren.
Van 1000 tot 2500 Km
Men kan de prestaties van de motor nu gaan opdrijven
maar nooit meer dan:
7000 min
-1
.
47
NL
Belangrijk
NL
Tijdens de inrijperiode dient men het
onderhoudsprogramma stipt na te leven en de
garantiecontroles die in het boekje staan te laten
uitvoeren. Het niet naleven van deze norm ontslaat Ducati
Motor Holding S.p.A. van elke vorm van aansprakelijkheid
voor eventuele schade aan de motor en de levensduur
ervan.
De motor gaat langer mee als u dit voorschrift naleeft en
de noodzaak tot reviseren en afstellen vermindert.
1.000 ÷ 2.500 Km
km/h
miles
mph
km/L
mpgal
48
0 ÷ 1.000 Km
afb. 37
Controleren voor het starten
Opgelet
Als u de motor niet inspecteert voordat u vertrekt,
kunt u deze ernstige schade berokkenen en loopt u het
risico zowel de bestuurder als de passagier ernstig te
verwonden.
Voordat u begint te rijden, dient u de volgende punten te
controleren:
De brandstof in de brandstoftank
Controleren hoeveel brandstof er in de tank zit. Eventueel
bijtanken (pag. 54).
Controleren hoeveel olie er in de motor zit
De oliestand wordt gecontroleerd door het controleruitje.
Eventueel bijvullen (pag. 80).
Rem- en koppelingsvloeistof
Controleer hoeveel vloeistof er in elk reservoir zit (pag. 61).
Staat van de banden
De spanning en de slijtage van de banden controleren
(pag. 78).
De bedieningsorganen
Controleren of de hendels en pedalen van de remmen, de
koppeling, gas en versnelling correct werken.
Lampen en waarschuwingsignalen
Controleer of de lampen goed werken en of de claxon
werkt. Als de lampen stuk zijn, dient u deze te vervangen
(pag. 69).
Sloten
Controleer dat de dop van de tank (pag. 38) en het
passagierszadel goed vastzitten (pag. 39).
Standaard
Controleer of de zijstandaard goed opent en sluit en op de
goede plaats gaat zitten (pag. 41).
Opgelet
In geval van onregelmatigheden stelt u het vertrek uit
en contacteert u een erkende Ducati dealer.
49
NL
De motor aanzetten
NL
Opgelet
Zorg ervoor dat u de bedieningsorganen kent die u
nodig hebt tijdens het rijden (zie pag. 10).
1) De startschakelaar op ON zetten (afb. 38). Controleer
dat het groene controlelampje N (8, afb. 6) en het rode
(7, afb. 6) op het instrumentenpaneel branden.
Belangrijk
Het oliedruklampje moet enkele seconden nadat de
motor is aangeslagen, weer uit gaan (pag. 14).
Opmerkingen
Men kan de motorfiets aanzetten als de zijstandaard
uitgeklapt is en de motor in zijn vrij staat, of als de
koppelingshendel ingetrokken is en de motor in de
versnelling staat (in dit geval moet de zijstandaard echter
horizontaal staan).
50
LOCK
ON
N
O
F
F
O
H
S
U
P
P
IGNITION
afb. 38
2) De stopschakelaar (1, afb. 39) moet op (RUN)
staan; nu de startknop indrukken (2).
Dit model is uitgerust met een "startsysteembekrachtiging".
Dit systeem bedient u door de knop (2) in te drukken en
meteen weer los te laten.
Als de knop (2) wordt ingedrukt, start de motor
automatisch en wordt de starttijd aangepast aan de
temperatuur van de motor.
Als de motor is aangeslagen belet dit systeem het starten
van de startmotor.
Als de motor niet start, dient men minstens 2 seconden te
wachten voordat men de startknop (2) opnieuw gebruikt.
Laat de motor spontaan gaan lopen, zonder aan de
gashendel te komen.
Opmerkingen
Bij lege accu belet het systeem automatisch het
starten van de startmotor.
Belangrijk
De motor niet op een hoog toerental brengen als
deze koud is. Wachten tot de olie warm is en alle punten
heeft gesmeerd die dit nodig hebben.
1
NL
2
afb. 39
51
De motorfiets starten en ermee rijden
NL
1) De koppeling met de koppelingshendel uit zetten.
2) Met de punt van uw voet en een besliste beweging de
versnellingshendel induwen om deze in eerste
versnelling te zetten.
3) Geef gas met behulp van de gashendel en laat
tegelijkertijd de koppeling langzaam los. Het voertuig
begint zich nu te verplaatsen.
4) De versnellingshendel helemaal loslaten en gas geven.
5) Om over te schakelen naar een volgende versnelling, de
gashendel helemaal sluiten voor een lager toerental, de
koppeling uitzetten, de versnellingshendel naar boven
duwen en de koppelingshendel loslaten.
De overgang van de hogere naar de lagere versnellingen
vindt als volgt plaats: laat de gashendel los, zet de
koppeling uit, geef heel even gas om de synchronisatie
van de in de versnelling te zetten tandwielen mogelijk te
maken, schakel vervolgens terug en laat de koppeling los.
De bedieningsorganen dienen verstandig gebruikt te
worden, zodra dit nodig is: als u op hellingen merkt dat de
motorfiets snelheid begint te minderen, schakelt u
onmiddellijk terug. Op die manier wordt voorkomen dat
abnormale druk wordt uitgeoefend op de hele structuur
van de motorfiets en niet alleen op de motor.
Belangrijk
Niet bruusk gas geven: u kunt er de motor mee
"verzuipen" of de transmissieorganen mee forceren Houd
de koppeling tijdens het rijden niet uitgeschakeld. Hierdoor
worden de wrijvingssystemen oververhit en slijten
abnormaal veel.
52
Remmen
Op tijd vertragen, terugschakelen om met te motor te
remmen en vervolgens remmen met beide remmen.
Voordat de motorfiets stilstaat, de koppelingshendel
intrekken om te voorkomen dat de motor plots uitslaat.
Opgelet
Als u maar 1 rem gebruikt om te remmen, remt u niet
goed.
Rem niet te bruusk en niet te hard; u kunt er de wielen
mee vast laten lopen waardoor u de controle over de
motorfiets verliest.
Bij regen of wanneer men op oppervlakken rijdt waar de
banden weinig grip op hebben, wordt de remmende
werking van de motorfiets aanzienlijk minder. Rem in deze
gevallen zachtjes en voorzichtig. Door plotse bewegingen
te maken, kunt u de controle over het voertuig verliezen.
Op lange en steile dalingen is het beter de motorrem te
gebruiken, terug te schakelen en de remmen afwisselend
en kort te gebruiken: door voortdurend remmen wordt het
wrijvingsmateriaal oververhit en het remvermogen
drastisch verminderd. Banden die harder of zachter
opgepompt zijn dan voorgeschreven, verminderen de
efficiëntie van het remmen en zijn een gevaar voor de
rijprecisie en de ligging in de bochten.
De motorfiets stilzetten
Vertragen , terugschakelen en de gashendel loslaten. Naar
de eerste versnelling terugschakelen en dan in de neutrale
stand zetten. Remmen en stoppen. De motor uitzetten
door de sleutel op OFF te zetten (pag. 29).
Parkeren
De stilstaande motor op de zijstandaard zetten (zie pag.
41).
Het stuur helemaal naar links draaien en de sleutel op
LOCK zetten om diefstal te voorkomen.
Als men in een garage of andere structuur parkeert, dient
men erop te letten dat deze goed geventileerd is en dat de
motorfiets niet dichtbij warmtebronnen staat.
In geval van nood laat u de standlichten branden door de
sleutel in de stand P te zetten.
Belangrijk
Laat de sleutel niet te lang in deze stand P staan
omdat de accu leeg kan raken. Laat de sleutel nooit in een
onbewaakt voertuig zitten.
Opgelet
Het hele uitlaat gedeelte kan warm blijven, ook nadat
de motor is uitgezet; raak het uitlaatgedeelte dus niet aan
met uw lichaam, pas goed op en parkeer het voertuig niet
in de buurt van ontvlambare materialen (met inbegrip van
hout, bladeren enz.).
Opgelet
Sloten of vergrendelingsystemen die beletten dat de
motor kan worden verplaatst (bijv. schijfremsloten,
kettingtandwielsloten enz...) zijn bijzonder gevaarlijk en
kunnen de motor, de bestuurder en de passagier in gevaar
brengen.
53
NL
Tanken (afb. 40)
Niet te veel brandstof in de tank doen. Het brandstofpeil
NL
dient onder de inlaatopening in de vulpijp onder de dop
blijven.
Opgelet
Gebruik brandstof met een laag loodgehalte, met een
octaangetal van minstens 95 (zie tabel “Brandstoffen”
pag. 85).
Er mag geen benzine in de vulpijp onder de dop blijven
zitten.
54
Max level
afb. 40
Bijgeleverde accessoires (afb. 41)
In de ruimte in de rechter kuiphelf, die toegankelijk is na de
externe deur (zie pag.40) te hebben geopend, bevinden
zich:
De gebruiks- en onderhoudshandleiding;
het kabeltje van de hemhouder;
de gereedschapskit bestaande uit (afb. 42):
- een bougiesleutel;
- pin voor bougiesleutel;
- dubbele schroevendraaier.
NL
afb. 41
afb. 42
55
BELANGRIJKSTE GEBRUIKS- EN
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
NL
Delen van het frame demonteren
Voor bepaalde onderhoudsverrichtingen en reparaties
dient men sommige delen van het frame te demonteren.
Opgelet
Door het niet of niet goed hermonteren van één van
de verwijderde delen kan deze tijdens het rijden
onverwachts losschieten en kan men de controle over de
motorfiets verliezen.
Belangrijk
Om de gelakte delen en het plexiglas van het
koepeltje niet te beschadigen, dient men de kunststof
ringen altijd bij iedere hermontage onder de
bevestigingsschroeven aan te brengen.
56
Mobiel koepeltje
Schroef de vier schroeven (1) los, die het mobiele
koepeltje aan de steunen met dichting (2) bevestigen.
Verwijder het hele mobiele koepeltje compleet met
windscherm (afb. 43).
Draai, om het windscherm te vervangen, de schroeven (3)
met kunststof ring (4) met de speciale torx-sleutel los en
houd hierbij de met rubber omgeven moeren (5) vanaf de
binnenkant van het koepeltje (afb. 43a) tegen.
Bij de montage van het nieuwe windscherm blokkeert u de
schroeven (2), te beginnen bij de middelste.
Controleer dat de dichtingen (2) op de supports
gemonteerd zijn en plaats vervolgens het mobiele
koepeltje en bevestig deze aan beide kanten met de
schroeven (1).
Draai de schroeven (1) aan.
NL
2
1
afb. 43
5
4
3
afb. 43a
57
Vastkoepeltje
Schroef de zes schroeven (1) ter bevestiging van het
NL
interne instrumentenpaneel aan beide kanten van het
koepeltje los en verwijder het vervolgens door het naar
boven weg te trekken (afb. 44).
Opmerkingen
Kijk uit bij het verwijderen van het
instrumentenpaneel, dat u de lak van het koepeltje niet
beschadigt.
Schroef de zes schroeven (2), die het vaste koepeltje aan
de steun van de koplamp bevestigen, los (afb. 44a).
Verwijder het vaste koepeltje.
Blokkeer bij de hermontage eerst de vier middelste
schroeven en dan de twee aan de zijkant.
Plaats het interne instrumentenpaneel op het vaste
koepeltje en laat de gaten hierbij samenvallen.
Blokkeer de zes schroeven (1), maar draai deze niet te vast
aan om de inzetstukken op het vaste koepeltje niet te
beschadigen.
58
1
afb. 44
2
2
afb. 44a
Linker kuiphelft
Terwijl u te werk gaat aan de linker binnenkant van de kuip,
draait u de snelontkoppeling (1) ¼ slag naar links om het
voorste gedeelte van de linker kuiphelft los te maken (afb.
45).
Om het achterste gedeelte van de linker kuiphelft los te
maken, trekt u de blokkeerinrichting (2), vlakbij de steun
van het frame, tot aan de blokkering weg: om de handeling
te vereenvoudigen duwt u vanaf de buitenkant op de
kuiphelft, vlakbij de blokkeerinrichting (afb. 46).
Verwijder de linker kuiphelft door deze van de
vergrendelpinnen van de tank weg te halen.
NL
1
afb. 45
PUSH
2
afb. 46
59
Alvorens tot de hermontage over te gaan, dient men zich
ervan te verzekeren dat de rubbertjes (3) en de dichting (4)
NL
aan de binnenkant van de kuiphelft goed op de pin (5)
aangebracht zijn. (afb. 47).
Monteer de linker kuiphelft, te beginnen bij het achterste
uiteinde door de pinnen van de tank in de rubbertjes te
doen (afb. 47a).
Duw de kuiphelft naar de pin (5) om de blokkeerinrichting
(2) aan het uiteinde van de pin zelf vast te kunnen
koppelen.
Koppel de voorste snelontkoppeling (1) vast, door ertegen
te duwen en deze ¼ slag naar rechts te draaien.
34
5
Zijkoffers
Op deze motorfiets kunnen zijkoffers worden
gemonteerd. De kit met zijkoffers is verkrijgbaar bij de
afdeling Ducati reserveonderdelen.
De kit bevat behalve de onderdelen die nodig zijn om de
koffers te monteren, een handleiding.
60
afb. 47
afb. 47a
Het peil van de remvloeistof en de
koppelingsolie controleren
Het peil mag niet onder de MIN inkeping zakken, die op de
respectievelijke tanks zijn aangegeven (afb. 48 en afb.
48a).
Als er te weinig vloeistof in zit, kan er lucht in de leidingen
komen en werkt het systeem op de duur niet meer.
Om de vloeistof bij te vullen of met de tussenpozen te
vervangen die voorgeschreven zijn in de tabel voor
periodiek onderhoud, weergegeven in het Garantieboekje,
dient men zich tot een dealer of erkende garage te
wenden.
NL
Belangrijk
Om de 4 jaar is het raadzaam de leidingen te laten
vervangen.
Remleiding
Indien men merkt dat de hendel of het rempedaal een te
grote speling hebben, ondanks dat de remschoenen zich
in goede staat bevinden, dient men zich voor een controle
van het systeem en om de installatie te ontluchten tot een
dealer of erkende garage te wenden.
afb. 48
Opgelet
De vloeistof voor de remmen en de koppeling is
schadelijk voor plastic en gelakte delen, zorg dus dat hier
geen vloeistof op valt. Hydraulische vloeistof is bijtend en
kan schade en verwondingen veroorzaken. Meng geen
verschillende kwaliteiten met elkaar.
Controleer of alle pakkingen en dichtingen in goede staat
zijn.
61
Koppeling (afb. 48a)
3 mm
Als de speling van de bedieningshendel te groot is en de
NL
motorfiets springt of stopt bij het schakelen, kan er lucht
in de leiding zitten. Contacteer een erkende Ducati dealer
om de leiding te laten controleren en/of te laten
ontluchten.
Opgelet
Naarmate de koppelingschijven slijten, staat het peil
van de koppelingsolie hoger: giet er dus nooit meer in dan
de voorgeschreven hoeveelheid (3 mm boven het
minimum).
62
(MAX) 3 mm
MIN
afb. 48a
Controle van de slijtage van de remblokken
(afb. 49)
Om de controle van de remblokken van de voorste
remmen te vereenvoudigen, zonder deze van de klauw te
moeten verwijderen, heeft ieder blokje een
slijtageaanduiding. Op een goed blokje moeten de
groeven goed zichtbaar zijn.
De blokken van de achterste rem dienen vervangen te
worden, als er nog ongeveer 1 mm wrijvingsmateriaal over
is (afb. 49a), wat zichtbaar is via de opening tussen de
klauwhelften.
Belangrijk
Om de remblokjes te laten vervangen, contacteert u
een erkende Ducati dealer.
1 mm
MIN
afb. 49
afb. 49a
NL
63
De scharnierpunten smeren
Periodiek dient men de toestand van de kabelkous van de
NL
gashendel te controleren. Deze mag niet geplet zijn of
scheurtjes in de kunststof buitenbekleding vertonen.
Controleer met de hendel dat de binnenste kabels goed
schuiven: als ze haperen of stroef bewegen, dienen ze te
worden vervangen door een Ducati dealer of een erkende
garage.
Om deze problemen te voorkomen, wordt aangeraden de
hendel te openen, door de twee borgschroeven (1, afb. 50)
los te draaien en de kabeluiteinden en de spindel
vervolgens met vet van het type SHELL Advance Grease
of Retinax LX2 te smeren.
Opgelet
Sluit de hendel heel zorgvuldig en steek de kabels in
de spindel.
Het deksel monteren en de schroeven (1) aandraaien met
een aanhaalmoment van 6 Nm.
Voor een optimale in- en uitklappende werking van de
zijstandaard dient deze eerst zorgvuldig schoongemaakt te
worden en dan op alle wrijvingspunten ingevet te worden
met vet van het type SHELL Alvania R3 (1, afb. 50a).
64
1
afb. 50
afb. 50a
Regeling van de vrije slag van de gashendel
In elke stuurstand moet de starthendel een vrije slag van
1,5-2,0 mm hebben, gemeten op de omtrek van de rand
van de hendel(afb. 51).
Mocht dit niet zo zijn, dan dient de slag van de hendel
afgesteld te worden met behulp van de speciale
regelknoppen (1) van de gaskleppen (afb. 52).
Belangrijk
Voor het afstellen van de vrije slag van de gashendel
dient men zich tot een dealer of een erkende garage te
wenden.
1,5 ÷ 2 mm
1
1,5 2 mm
NL
afb. 51
afb. 52
65
De accu opladen (afb. 53)
Het is raadzaam de accu te demonteren om deze op te
NL
laden.
Verwijder de linker kuiphelft (zie pag. 59). Koppel in deze
volgorde de zwarte negatieve (-) en de rode positieve (+)
pool los.
Draai de twee borgschroeven (1) van de steunbeugels van
de accu los en neem deze laatste van zijn plaats.
+
-
Opgelet
De accu produceert explosieve gassen: houd de accu
ver uit de buurt van warmtebronnen.
Laad de accu op in een goed geventileerde ruimte.
Sluit de rode kabel van de acculader aan op de positieve
(+) en de zwarte kabel op de negatieve (-) pool.
Belangrijk
Sluit de accu altijd eerst aan op de acculader voordat
u deze aanzet: eventuele vonken op de accupolen kunnen
het gas in de accucellen in brand laten vliegen.
Maak altijd eerst de positieve vast (rode).
De accu weer op de accuhouder terugzetten en de beugel
vastmaken met de schroeven (1). Vervolgens de polen
vastmaken en de borgschroeven ervan invetten voor een
betere geleiding.
66
1
afb. 53
Opgelet
Houd de accu ver uit het bereik van kinderen.
Laat de accu op 0,9 A ong. 5÷10 uren opladen.
Controle van de spanning van de aandrijfketting
(afb. 54)
Verplaats de motorfiets tot aan de stand waarop de ketting
het meest gespannen staat.
Zet de motorfiets op de zijstandaard en controleer de
afstand tussen de vork en het midden van de schakels van
het onderste gedeelte van de ketting op het voorste
gedeelte van de laterale kettingkast. De afstand dient
tussen de 38 en 42 mm te zijn, zoals weergegeven op het
plaatje op de vork. Anders dient de spanning van de ketting
gewijzigd te worden.
Belangrijk
Voor het spannen van de aandrijfketting, dient men
zich tot een dealer of een erkende garage te wenden.
Opgelet
Het correct vastdraaien van de schroeven (1, afb.
54a) van de vork is van fundamenteel belang voor de
veiligheid van de bestuurder en de passagier.
Belangrijk
Een niet goed gespannen ketting veroorzaakt een
snelle slijtage van het aandrijfmechanisme.
NL
38 ÷ 42 mm
afb. 54
1
afb. 54a
67
De ketting smeren
Op de ketting zitten O-ringen om de glijdende elementen
NL
te beschermen tegen invloeden van buitenaf en de
smering langer te vrijwaren.
Om deze ringen tijdens het schoonmaken niet te
beschadigen, gebruikt u liefst speciaal hiervoor bestemde
oplosmiddelen en een hogedrukreiniger (zonder te
overdrijven).
Droog de ketting met perslucht of met absorberend
materiaal en vet deze vervolgens volledig in met SHELL
Advance Chain of Advance Teflon Chain.
Belangrijk
Met verkeerde smeermiddelen kunt u de ketting, het
grote kroonwiel en het kleine motortandwiel beschadigen.
68
Het vervangen van de lampjes van de koplampen
Alvorens over te gaan tot het vervangen van een
doorgebrand lampje, dient men zich ervan te verzekeren
dat het nieuwe lampje dezelfde spanning en vermogen
heeft als die beschreven worden in de paragraaf
“Bedrading” op pag. 92. Controleer altijd de werking van
het nieuw aangebrachte lampje, alvorens de
gedemonteerde onderdelen te hermonteren.
In afb. 55 wordt de stand weergegeven van de dimlichten
(LO), grote lichten (HI) en standlichten (1) van de koplamp.
LO
NL
Om toegang te verkrijgen tot de lampjes van de koplamp
dient men aan de zijkanten van het vaste koepeltje, in het
gebied onder het instrumentenpaneel (afb. 56), de
bovenste en onderste klemmen (2) los te maken en de
bedekking (3) te openen.
Opmerkingen
Voor meer duidelijkheid wordt de koplamp van het
voertuig gedemonteerd getoond.
1
3
afb. 56
HI
afb. 55
23
2
32
69
Dimlicht (bovenste)
Koppel de verbindingsstukken (4) van de klemmen op de
NL
lamp los.
Koppel het klemmetje (5) van de lamphouder door erop te
drukken en de uiteinden vervolgens samen te knijpen (afb.
57).
Haal het klemmetje omhoog (5).
Neem het doorgebrande lampje weg (6) en vervang het
met een nieuw. Kijk hierbij uit dat u niet aan het
doorzichtige gedeelte komt (afb. 58).
Opmerkingen
Het glas van het nieuwe lampje kan zwart worden als
het wordt aangeraakt, waardoor de lichtsterkte
vermindert.
70
5
4
afb. 57
6
afb. 58
Opmerkingen voor de Amerikaanse
uitvoering:
Om het dimlicht te verwijderen(7), dient men, na het
verbindingsstuk (A) van de kabel te hebben losgekoppeld,
de lamphouder naar links te draaien en het doorgebrande
lampje weg te nemen (afb. 59). Vervang het met een
identiek lampje. Draai de lamp bij de hermontage naar
rechts om deze op de lamphouder vast te zetten.
7
LOCKLOCK
NL
OPENOPEN
Groot licht (onderste)
Koppel het verbindingsstuk (8) van de klemmen op het
grote licht los (afb. 60).
Koppel het klemmetje (9) van de lamphouder door er aan
de onderkant op te drukken en de uiteinden vervolgens
samen te knijpen.
Haal het klemmetje omhoog (9).
USA
A
afb. 59
9
8
afb. 60
71
Neem het doorgebrande lampje weg (10) en vervang het
met een nieuw. Kijk hierbij uit dat u niet aan het
NL
doorzichtige kwarts komt (afb. 61).
Standlicht
Koppel de verbindingsstukken (11) van de klemmen los
(afb. 62).
Neem het standlicht (12) van zijn plaats en vervang dit met
eentje met dezelfde kenmerken.
Hermontage van de lampen
Nadat de noodzakelijke vervangingen verricht zijn, dient
men de verbindingsstukken van de kabels, die
losgekoppeld waren, weer op de klemmen van de lamp
aan te sluiten. Zet de bedekking van de koplamp weer op
zijn plaats terug, laat hierbij de vormen samenvallen en
bevestig deze aan de lamphouder, door de klemmen vast
te zetten.
Opmerkingen
De kabels op de klemmen van de lampen kunnen
omgedraaid worden.
72
10
afb. 61
12
11
afb. 62
Het vervangen van de lampen van de voorste
richtingaanwijzers
De richtingaanwijzers zijn in de achteruitkijkspiegels
geïntegreerd.
Draai, om de lamp te vervangen, de schroef (1) los en
verwijder het glas (2) van de richtingaanwijzer van de
behuizing van de achteruitkijkspiegel (afb. 63).
Het lampje (3) heeft een bajonetkoppelingsmechanisme.
Om het weg te nemen, dient men erop te drukken en naar
links te draaien. Vervang het doorgebrande lampje met
een nieuw met dezelfde eigenschappen en breng het
weer aan door erop te drukken en naar rechts te draaien,
tot het op zijn plaats klikt (afb. 64).
Hermonteer het glas (2) in de hiervoor bestemde opening
in de steun van de richtingaanwijzer en laat hierbij de
vormen samenvallen.
Bevestig het glas met de schroef(1).
NL
2
1
afb. 63
3
afb. 64
73
Het vervangen van de lampen van de achterste
richtingaanwijzers
NL
Om de lampjes van de achterste richtingaanwijzers te
vervangen, dient men de behuizing van de
richtingaanwijzer (1) een kwart slag te draaien, zodat het
glas aan de bovenkant komt en deze van de steun van de
achterlichten te nemen (afb. 65).
Het lampje (2, afb. 65a) heeft een
bajonetkoppelingsmechanisme. Om het weg te nemen,
dient men erop te drukken en naar links te draaien. Om het
nieuwe lampje erin te steken, drukt u erop en draait u het
naar rechts tot u het hoort klikken. Hermonteer de
behuizing van de richtingaanwijzer (1) en bevestig deze
aan de steun van de achterlichten door deze een kwart
slag te draaien.
74
1
1
afb. 65
1
2
afb. 65a
Het vervangen van de nummerplaatverlichting
en het remlicht
Draai de twee schroeven (1) los die de steun van de
achterlichten aan de nummerplaathouder bevestigen en
zich aan de binnenkant van deze laatste bevinden.
Draai de twee schroeven (2) los en trek de steun van de
achterlichten een beetje weg (afb. 66).
Koppel het verbindingsstuk (A) van de achterste bedrading
los en verwijder de steun van de achterlichten (afb. 67).
2
NL
1
afb. 66
A
afb. 67
75
Draai de twee zelftappers (3) los, die het bakje (4) aan het
glas voor de nummerplaatverlichting bevestigen.
NL
Trek het bakje samen met het glas weg en vervang het
lampje (5) van de nummerplaatverlichting (afb. 68).
Om het lampje van de remlichten te vervangen, dient men
de procedure te volgen die tot nog toe beschreven is en
het doorzichtige gedeelte (6) van het remlicht van de steun
te nemen.
Trek het lampje weg (7) door er tegen te duwen en het
naar links te draaien en vervang het (afb. 69).
Doe de tandjes (B) bij de hermontage van het doorzichtige
gedeelte (6) goed in de bijbehorende plaatsen in de steun.
3
4
5
4
afb. 68
B
76
67
afb. 69
De hoogte van de koplamp afstellen (afb. 70)
Controleer de lichtbundel van de lamp door de motorfiets
met de juiste bandenspanning en iemand op het zadel,
perfect loodrecht met de lengteas op een afstand van 10
meter voor een wand of een scherm te zetten.Teken een
horizontale lijn op de hoogte van het midden van de
koplamp en een verticale lijn op de lengtelijn van het
voertuig.
Controleer dit zo mogelijk met schemerlicht.
Zet het dimlicht aan:
de bovenste scheidingslijn tussen de donkere zone en de
verlichte zone op de muur, mag niet hoger dan 9/10 komen
van de hoogte, gemeten bij de vloer tot aan het midden
van de koplamp.
Opmerkingen
De hierboven beschreven meetprocedure is de
"Italiaanse wettelijk" voorgeschreven procedure om de
maximale koplamphoogte te berekenen.
Pas de procedure dus aan de wettelijke voorschriften van
uw eigen land aan.
Verticale afstelling koplamp (afb. 71)
Dit doet u met de regelknoppen (A) en (B) op het
instrumentenpaneel door eerst de functie "Verticale
afstelling van de koplamp" te activeren (zie pag. 21).
AB
km/h
miles
mph
km/L
mpgal
10 m
10
9
x
afb. 70
afb. 71
NL
x
77
Tubeless banden
Spanning voorband:
NL
220 Kpa (2,2 bar - 32,3 psi)
Spanning achterband:
240 Kpa (2,4 bar - 35,2 psi)
De bandenspanning wijzigt naar gelang van de
buitentemperatuur en de hoogte; meet de spanning en
pas deze aan telkens als u in gebieden rijdt met grote
temperatuur- en hoogteverschillen.
Belangrijk
De bandenspanning moet met "koude banden"
worden gemeten.
Om de velg van het voorwiel te beschermen op erg
oneffen wegdekken, verhoogt u de bandenspanning met
0,2÷ 0,3 bar.
78
De (Tubeless)banden repareren of vervangen
Als er een gaatje komt in een band zonder luchtkamer,
duurt het een hele tijd voordat deze helemaal leegloopt
omdat ze vrij lekvast zijn. Controleer dus zorgvuldig of er
geen lekken zitten in een band als deze een beetje is
leeggelopen.
Opgelet
Vervang de band als er een gaatje in is.
Monteer een nieuwe band van hetzelfde merk en type als
de oorspronkelijke.
Controleer goed of u de stofdopjes op de ventielen goed
hebt vastgeschroefd zodat de lucht er niet tijdens het
rijden uit kan lopen Monteer nooit een band met een
binnenband; als dit voorschrift wordt overtreden, kan de
band klappen met zware gevolgen voor de bestuurder.
Als een band wordt vervangen, dient het wiel te worden
uitgebalanceerd.
Belangrijk
De contragewichten van de wielen niet verwijderen
of verplaatsen.
Opmerkingen
Om de banden te laten vervangen, contacteert u een
dealer of een Erkende Garage zodat u er zeker van bent dat
de wielen op de juiste manier worden ge(de)monteert.
Minimumdiepte van het loopvlak
De minimumdiepte (S, afb. 72) van de groeven in het
loopvlak dient op het punt met de grootste slijtage te
worden gemeten:
de dikte mag niet minder dan 2 mm bedragen en in elk
geval niet minder dan de wettelijk voorgeschreven dikte in
het land waarin de motor wordt gebruikt.
Belangrijk
Controleer regelmatig of er geen barsten of sneden
in de banden zitten, vooral op de zijkanten, en of er geen
verdikkingen of grote slijtageplekken op zitten die wijzen
op schade aan de binnenkant van de band; vervang ze als
ze ernstig beschadigd zijn.
Haal steentjes of ander vuil dat in de groeven van de band
zit, eruit.
NL
S
afb. 72
79
Het motoroliepeil controleren (afb. 73)
Het oliepeil van de motor is zichtbaar door het peilglas (1)
NL
dat zich aan de rechterkant van de motor op het deksel van
de koppeling bevindt.
Controleer de olie als het voertuig perfect recht staat en de
motor koud is. Het peil moet tussen de streepjes op het
venstertje staan. Als het oliepeil te laag is, dient ment het
bij te vullen met de motorolie SHELL Advance Ultra 4.
Verwijder de vuldop (2) en vul olie bij tot aan het gewenste
peil. Steek de dop er weer op.
Belangrijk
Om de motorolie en de oliefilters met de
tussenpozen te vervangen die voorgeschreven zijn in de
tabel voor periodiek onderhoud, weergegeven in het
Garantieboekje, dient men zich tot een dealer of erkende
garage te wenden.
2
1
afb. 73
Viscositeit
SAE 10W-40
De andere viscositeitswaarden in de tabel kunnen worden
gebruikt als de gemiddelde temperatuur van het gebied
waarin de motor wordt gebruikt, binnen de aangeduide
limieten ligt (afb. 74).
80
10W
Unigrade
15W–40 15W–50
10W–40
10W–30
Multigrade
–10
20W
20
30
40
20W–40 20W–50
010203040 C
afb. 74
De bougies reinigen en vervangen (afb. 75)
De bougies vormen een belangrijk element van het
voertuig en dienen regelmatig te worden gecontroleerd.
Hiermee kan ook de goede werking van de motor
gecontroleerd worden.
Voor deze controle en het eventueel vervangen van de
bougie dient men zich tot een dealer of een erkende
garage te wenden, die ook de kleur van de porseleinen
isolering van de middelste elektrode nakijkt: een
gelijkmatige lichtbruine kleur betekent dat de motor het
goed doet.
Men zal ook kijken naar de slijtagestaat en de afstand
tussen de elektroden, die als volgt dient te zijn:
0,6÷ 0,7 mm.
Belangrijk
Meer of minder ruimte kan niet alleen de prestaties
van het voertuig verminderen, maar kan ook
startmoeilijkheden veroorzaken of problemen op het
minimumtoerental.
NL
0,6÷0,7 mm
afb. 75
81
De motor reinigen
Om de metalen en gelakte delen mooi glanzend te
NL
houden, moet de motorfiets regelmatig gewassen en
gereinigd worden. Hoe vaak hangt af van de manier
waarop je ermee rijdt, en op welke wegen de motor rijdt.
Gebruik er speciale, als het kan biologisch afbreekbare,
producten voor en vermijd bijtende of schurende
wasmiddelen of oplosmiddelen.
Belangrijk
Was de motor niet onmiddellijk nadat u ermee hebt
gereden om "kringen" van te snel opdrogende producten
op de nog warme oppervlakken te vermijden. Spuit niet
met heet water of water onder hoge druk op de motor.
Hogedrukreinigers kunnen de veerelementen, de velgen,
de elektrische componenten, de dichtingen van de
veerelementen, luchtopeningen en uitlaat laten vastlopen
of ernstige onregelmatigheden veroorzaken, waardoor het
voertuig onveilig wordt en niet meer aan de
veiligheidsvereisten voldoet.
Als bepaalde motordelen bijzonder vuil zijn of er zit olie of
vet op, gebruik dan een ontvettend middel en zorg ervoor
dat dit niet in aanraking komt met transmiddieorganen
(ketting, klein en groot tandwiel enz.). Spoel het voertuig
af met lauw water en droog alle oppervlakken met een
zeem.
82
Opgelet
Na het wassen kunnen de remmen soms minder
goed werken. Smeer geen vet of olie op de remschijven
waardoor het remvermogen afneemt. Reinig de
remschijven met een oplosmiddel dat geen vet bevat.
De motor een lange tijd niet gebruiken
Als de winter een lange tijd niet wordt gebruikt, raden wij
aan het volgende te dien:
de motorfiets helemaal reinigen;
de brandstof uit de tank aftappen;
via de bougiegaten een beetje motorolie in de cilinders
gieten en de motor met de hand enkele keren laten
draaien zodat de binnenkanten met een dun laagje olie
worden bedekt;
de motorfiets op de hoofdstandaard zetten;
de accu losmaken en eruit halen.
Indien de motorfiets langer dan een maand niet gebruikt
wordt, dient men de accu te controleren en eventueel op
te laden of te vervangen.
Bedek de motorfiets met een speciale hoes, die
verkrijgbaar is bij Ducati Performance en die de lak niet
beschadigt en geen condens vasthoudt.
Belangrijke waarschuwingen
In sommige landen (Frankrijk, Duistland, Engeland ,
Zwitserland, enz.) zijn plaatselijke wettelijke milieu- en
lawaaivoorschriften.
Voer regelmatig de eventuele voorgeschreven controles
uit en gebruik alleen originele onderdelen van Ducati die
voldoen aan de voorschriften van de verschillende landen.
83
NL
TECHNISCHE KENMERKEN
NL
Afmetingen (mm) (afb. 76)
84
186,2
1465
2088,4
341
341
Gewichten
Drooggewicht:
205 Kg
Gewicht met volle lading:
410 Kg
Opgelet
Als u de motorfiets zwaarder laadt dan de
voorgeschreven limieten, rendeert hij minder en worden
de handelbaarheid en de wegligging minder goed zodat u
er de controle over kunt verliezen.
850,4
840
485
485
1290
afb. 76
3
BrandstofTypedm
Brandstoftank inclusief een reserve van 7 dm
3
Loodvrije benzine met een octaangetal van 9520
(liter)
(liter)
SmeercircuitSHELL - Advance Ultra 43,9
Voor- en achterremcircuit en koppelingSpeciale vloeistof voor hydr.systemen SHELL -
Beschermmiddel voor elektrische contacten Spray voor de behandeling van elektr. circuits
Advance Brake DOT 4
SHELL - Advance Contact Cleaner
VoorvorkSHELL - Advance Fork 7.5 of Donax TA550 cc (per
—
—
veerpoot)
hoogte oliepeil
Belangrijk
Het is niet toegestaan additieven te gebruiken voor brandstof of smeermiddelen.
NL
85
Motor
Viertakt motor met twee "L" cilinders van 1000cc met
NL
Desmodromico systeem met elektronische injectie,
luchtgekoeld.
Boring mm:
94
Slag mm:
71,5
Totale cilinderinhoud, cm
992
Compressieverhouding:
10.5 ± 0.5:1
Maximum vermogen op de as (95/1/EG), kW/PK:
62 Kw (84 cv) bij 8000 min
Max. koppel op de as (95/1/EG):
84 Nm - 8,5 Kg bij 5000 min
Maximumtoerental, min -1:
8700
Desmodromisch met twee kleppen per cilinder,
aangedreven door vier tuimelaars (twee open en twee
dicht) en door een frontale distributie-as.
Motorasaandrijving met cilindertandwielen, poelies en
tandriemen.
86
3
:
-1
-1
Schema van de desmodromische distributie (afb. 77)
1) Tuimelaar voor openen (of bovenste tuimelaar);
2) regelaar bovenste tuimelaar;
3) halve ringen;
4) regelaar tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
5) drukveer onderste drukveer;
6) tuimelaar voor sluiten (of onderste tuimelaar);
7) nokkenas;
8) klep.
1
5
7
2
8
3
4
6
afb. 77
Prestaties
U haalt de maximale snelheid bij elke versnelling als u de
voorschriften voor het inrijden stipt naleeft en regelmatig
het voorgeschreven onderhoud uitvoert.
Ontstekingskaarsen
De ontsteking vindt in iedere cilinder plaats via een
dubbele bougie. Deze oplossing biedt een volledigere
verbranding en een groter vermogen, vooral bij
gemiddelde toerentallen.
Merk:
CHAMPION
Type:
RA6 HC
Alternatief:
Merk:
NGK
Type:
DCPR8E
Voeding
Indirecte elektronische MARELLI injectie.
Doorsnede van de gasklep:
45 mm.
Injectors per cilinder: 1
Gaten voor injectoren: 1
Benzinetoevoer: 95-98 RON.
Uitlaat
Gekatalyseerd volgens de milieuvoorschriften EURO 2.
Opmerkingen
De Amerikaanse uitvoering is niet voorzien van
katalysator.
NL
87
Transmissie
Koppelingsklok en schijven volledig gemaakt van een
NL
speciale aluminiumlegering.
Droge koppeling met hendel aan de linkerkant van het
stuur.
Overbrenging tussen motor en versnellingsas: tandwielen
met kroontanden.
Verhouding motortandwiel/koppelingstandwiel:
32/59
Constant mesh, 6 versnellingen met pedaal op linkerkant.
Verhouding motortandwiel uitgang versnelling/achterste
koppelingstandwiel:
15/42
Totale verhoudingen:
e
1
15/37
e
2
17/30
e
3
20/27
e
4
22/24
e
5
24/23
e
6
28/24
88
Kettingoverbrenging tussen versnelling en achterwiel:
Merk:
RK
Type:
525 GXW
Afmetingen:
5/8”x5/16”
Aantal schakels:
106
Belangrijk
De motorfiets is goedgekeurd met de hier vermelde
verhoudingen die dus niet mogen worden gewijzigd.
Als u de motorfiets wenst aan te passen voor speciale
parcoursen of wedstrijden, is Ducati Motor Holding S.p.A.
te uwer beschikking om andere dan de seriegeleverde
verhoudingen aan te duiden; raadpleeg hiervoor een
erkende Ducati dealer.
Opgelet
Als het achterste tandwiel moet worden vervangen,
dient u zich tot een dealer of een erkende garage te
wenden. Als dit component niet correct wordt vervangen,
kan dit uw veiligheid en die van de passagier ernstig in
gevaar brengen en de motorfiets onherroepelijk
beschadigen.
Remmen
Vooraan
Met twee geperforeerde halfzwevende schijven.
Materiaal van de koppelingklok:
staal.
Remmateriaal:
staal
Schijfdiameter:
320 mm.
Hydraulisch bedieningsorgaan: hendel op rechterkant van
stuur.
Remoppervlak:
Met vaste geperforeerde stalen schijf.
Materiaal van de koppelingklok:
staal.
Remmateriaal:
staal.
Schijfdiameter:
245 mm.
Hydraulisch bedieningsorgaan: pedaal op rechterkant.
Remoppervlak:
De remvloeistof is corrosief. Als er toevallig
remvloeistof in contact komt met de ogen of de huid,
dient men deze met overvloedig stromend water te
wassen.
NL
89
Frame
Raamwerkconstructie van hardstalen buizen.
NL
Stuurhoek (op elke kant):
35°
De geometrische configuratie van het stuur is:
Balhoofdhoek:
24°
Naloop:
92 mm.
Wielen
Vooraan
Voorvelg van lichtmetaallegering met zes spaken.
Afmetingen:
MT3,50x17”.
Achteraan
Achtervelg van lichtmetaallegering met vijf spaken.
Afmetingen:
MT5,50x17”.
Het voorwiel heeft een demontabele steekas, terwijl het
achterwiel vrijdragend bevestigd is op de naaf van de
veerpoot met één arm.
90
Bandenspanning
Vooraan
Radiale "tubeless" band.
Afmetingen:
120/70-ZR17
Achteraan
Radiale "tubeless" band.
Afmetingen:
180/55-ZR17
Ophangingen
Vooraan
Met hydraulische vork met omgekeerde telescopen met
uitwendige afstelling voor de in- en uitbeweging van de
hydraulische schokdemping en de voorspanning van de
veren in de veervorken.
Diameter dragende buizen:
43 mm.
Totale inveringslengte:
165 mm.
Achteraan
Progressieve inwerkingstelling door tuimelaar tussen
frame en bovenste draaipunt van de schokdemper.
De schokdemper waarvan de uittrekbeweging, de
induwbeweging en de voorspanning van de veer
afstelbaar zijn, is aan de onderkant gescharnierd op een
schommelende achtervork met één arm van
lichtmetaallegering. De achtervork draait rond de steekas
die door het frame en de motor zit. Dit systeem maakt dit
voertuig uiterst stabiel.
Loop schokdemper:
145 mm.
Koplamp met twee boven elkaar geplaatste halogeen
lampen bestaande uit:
dimlichteenheid HB3 12V-60W;
groot licht eenheid HB3 12V-60W;
standlichten van 12V-5W.
Elektrische bedieningen op het stuur.
Richtingaanwijzers, lampen 12V-10W.
Claxon.
Schakelaars voor remlichten.
Hermetisch dichte accu, 12V-10 Ah.
Wisselstroomdynamo 12V-520W.Elektronische regelaar met zekering van 40A die naast
de accu zit.
Startmotor Denso, 12V-0,7 kW.
Achterlicht met lamp met twee gloeidraden 12V-5/21W
voor rem- en standlicht; lamp voor nummerplaatverlichting
12V-5W.
Opmerkingen
Raadpleeg om de lampjes te vervangen de specifieke
paragrafen vanaf pag. 69.
92
Zekeringen
De hoofdzekeringendoos (1, afb. 78) bevindt zich onder de
linker kuiphelft (zie pag. 59). De gebruikte zekeringen zijn
toegankelijk door de bescherming weg te nemen.
Behalve de hoofdzekeringendoos zijn er andere
zekeringen die zich aan de zijkanten van de accu bevinden.
Ter bescherming van het relais van de injectie-installatie
en van de regeleenheid ter controle van de motor zijn er
twee zekeringen (2, afb. 79), die zich aan de rechterkant
van de accu bevinden.
Zekering (3) beschermt de elektronische regelaar, terwijl
zekering (4) de installatie van de standsensor op de
zijstandaard beschermt.
NL
1
afb. 78
3
2
4
afb. 79
93
Om toegang te verkrijgen tot de zekeringen dient men de
bijbehorende bescherming (A, afb. 80) weg te nemen.
NL
Een doorgebrande zekering is te herkennen aan de
onderbreking van de gloeidraad binnenin (5, afb. 81).
Belangrijk
Om mogelijke kortsluitingen te voorkomen, dient de
zekering te worden vervangen terwijl de startsleutel op
OFF staat.
Opgelet
Nooit zekeringen monteren met andere dan de
voorgeschreven waarden. Als u dit voorschrift overtreedt,
kunt u het elektrische systeem beschadigen of zelfs brand
veroorzaken.
A2
afb. 80
55
94
GOED
INTEGRO
SLECHT
QUEMADO
afb. 81
Legenda bedradingschema elektrische leiding/
ontsteking